Schuttersbrief 042

Page 1

SCHUTTERSBRIEF Onregelmatig maar frequent verschijnend e-magazine als ideeënbus, discussieforum, actieprogram en informatieblad voor het schutterijwezen in het Nederlandstalige gebied van de EGS Nummer 42 – Maastricht, woensdag 30 november 2005 REDACTIE Alfred Disch (Maastricht); Mathy Leunissen (Klimmen. Lb.); vacature(s). Technisch adviseur: Compres Media System, Maastricht Bezoekadres: SB-redactie, p/a Franciscus Romanusweg 6-B, 6221 AE Maastricht Telefoon (met voicemail): 043 - 325 76 62; vanuit het buitenland: 00.31.43.325 76 62 Mobiel: 06. 43 75 96 06 Fax : (00.31) (0)43.310 04 06 E-mail: redactie@schuttersbrief.nl. Website onder constructie Voorlopige bankrekening binnenland: 85 88 27 298 t.n.v. Alfred Disch te Maastricht Voorlopige bankrekening buitenland IBAN-code: NL86SNSBO - 85 88 27 298; BIC-code: SNSBNL2A ten name van / auf den Namen von / au nom de / in the name of: Alfred Disch, NL - 6221 AE Maastricht 6-B ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

INHOUD WEL OF GEEN DOORBRAAK INZAKE VERPLICHT KNSA-LIDMAATSCHAP?: zie blz. 681-683 En verder: één nieuwe rubriek alsmede nog vier oudere rubrieken ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

COLOFON De Schuttersbrief (SB) verschijnt sinds 19 juni 2004 en is een uitgave van de SB-stichting i.o. De SB wordt gratis verstrekt: zie de verzendlijst op de voorlaatste pagina van SB-nummer 8. Met de SB worden bij tijd en wijle de zogeheten ‘SB-Bijlagen. Werkdocumenten voor het schutterswezen’ meegezonden. De SB-Bijlagen verschijnen ten minste tweemaal per jaar. Wilt U ook GRATIS en RECHTSTREEKS de SB en de SB-Bijlagen ontvangen? Laat dit dan m.v.v. Uw volledige naam, Uw woonadres en Uw telefoonnummer weten aan: redactie@schuttersbrief.nl. Daar de aan de uitgave van de SB-nummers en SB-Bijlagen verbonden kosten vooralsnog gehéél worden betaald uit particuliere middelen, verzoekt de redactie U om een vrijwillige bijdrage o.v.v. ‘Donatie’ te storten op de hierboven vermelde (voorlopige) bankrekening van de SB-Stichting (i.o.). Voor Uw zéér gewaardeerde gift, hoe gering ook, zegt de redactie U bij voorbaat hartelijk dank! De Schuttersbrief heeft een doorlopende paginering. Veelgebruikte afkortingen worden verklaard op de laatste pagina van SB-nummer 26. U mag - om o.a. auteursrechtelijke redenen - uitsluitend voor eigen persoonlijk gebruik de SB uitprinten, dus niet (!) ten behoeve van anderen. Oude nummers van de digitale Schuttersbrief kunnen te allen tijde bij de redactie worden opgevraagd. Digitale en schriftelijke post ter publicatie in de Schuttersbrief wordt naar onderwerp gerubriceerd en vervolgens in logische volgorde opgenomen in de betreffende SB-rubriek. Wilt U óók Uw eigen berichten opgenomen zien in de SB, gelieve dan per brief of per e-mail steeds slechts één onderwerp te behandelen. Dat vergemakkelijkt aanzienlijk de rubricering van de correspondentie in de SB. In principe worden alle ingekomen brieven en e-mails geplaatst, ook indien ze van dezelfde persoon en van dezelfde datum zijn. Bovendien wordt voor elk nieuw aangedragen onderwerp een nieuwe rubriek in de SB geopend. De SB telt thans meer dan 100 rubrieken; die van U kan (kunnen) er dus ook nog bij! Voor een tussentijds overzicht van SB-rubrieken zie SB-nummer 35. © Copyright: SB-stichting (i.o.), Maastricht MMIV ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

INTERNET De SB is ook te zien op de EGS-website: www.egs-schuetzen.com > Schuttersbrief. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Schuttersbrief - nummer 42 30 november 2005 679

1


VAN DE REDACTIE (7) Vervolg op SB 38, blz. 618

Toezending van de Schuttersbrief Beste Schutters en Schuttersvrienden,

Maastricht, 30 november 2005

Het e-magazine Schuttersbrief mag zich verheugen in een alsmaar toenemende (!) belangstelling, zowel vanuit de schutterswereld zelf als van daarbuiten. Nog steeds melden nagenoeg elke week wel ettelijke tientallen, soms zelfs honderden schutters en schuttersvrienden alsmede instellingen (waaronder niet uitsluitend schuttersorganisaties) uit binnen- en buitenland zich aan voor een gratis abonnement. En dat niet alléén: heel wat personen die de SB zéér welgezind zijn, hebben zelfs de goedheid om namen van weer anderen aan te dragen voor plaatsing op de SB-verzendlijst. Dit alles stemt de SB-redactie uiteraard tot dankbaarheid. Echter,… Mij is - vooral het laatste halfjaar - opgevallen, dat sommige personen (overigens uit edele overwegingen) met complete naamlijsten komen aanzetten van personen die daar zelf vooraf niet in gekend zijn. In (gelukkig) zeer sporadische gevallen heeft dit ertoe geleid, dat ik een min of meer verbaasd berichtje kreeg van deze of gene die liet weten om toezending van de SB helemaal niet eens te hebben gevraagd. U begrijpt natuurlijk al waarop ik wil aansturen. Wilt U anderen voor een gratis SB-abonnement voordragen, dan is dat natuurlijk prima, graag zelfs. Maar doet U dàt dan wel ALTIJD nadat U even hebt overlegd met de persoon of personen van wie U mij de naam en het e-mailadres toezendt, TENZIJ U héél zeker weet dat de persoon (personen) een ook ongevraagde SB-zending op prijs stelt (stellen). Bij voorbaat dank voor Uw medewerking! Uw welwillende medewerking - en dan vooral van alle (!) secretarissen, pr-functionarissen en webmasters onder U - vraag ik eveneens ter oplossing van het volgende, voor mij steeds groter wordende probleem. Overigens een probleem, waaraan ikzelf mede debet ben. Tot voor enige tijd was ik namelijk blij, wanneer ik van een secretaris, pr-functionaris of webmaster vernam dat hij of zij wel zou zorg dragen voor verdere doorgeleiding van de SB binnen de eigen ‘club’ (schutterij, bestuur, commissie, werkgroep, enz.). ‘Fijn zo!’ dacht ik dan steeds, want het scheelt mij een hoop extrawerk aan het bijhouden van: adressenbestanden, wijzigingen van e-mailadressen, etc. En ik dankte bij voorbaat dan óók netjes de betreffende actievelingen voor hun welwillendheid. Ik weet nu eigenlijk beter. Niet enkel in tijden van kleine en grote vakanties maar het hele jaar dóór (!) ontvang ik e-mailtjes van mensen die vragen ‘wáár de volgende SB toch blijft of wáár een vorig SB-nummer toch is gebleven.’ De oorzaak daarvan ligt in verreweg de meeste gevallen bij ‘de secretaris’, bij ‘de pr-functionaris’ of bij ‘de webmaster’: die is ziek (geweest), heeft vakantie (gehad), is overgestapt op een ander e-mailadres zonder mij in te seinen of - wat ook héél vaak gebeurt - diens digitale postvak blijkt (bleek) vol dan wel onvoldoende leeg. Vervelend gevolg: ik mocht (mag) dan om de haverklap aan voor mij onbekende ‘abonnees’ een en ander gaan uitleggen en moe(s)t bovendien dan tòch zelf de betreffende SB-aflevering(en) naar de reclamerende personen gaan opsturen. Nu zou dàt allemaal nog helemaal geen ramp zijn indien het op jaarbasis beperkt zou blijven tot hooguit enkele tientallen keren. Maar helaas: het aantal dreigt thans vele honderdtallen te belopen, ook al heb ik - niet zelden méér dan eens - de betreffende tussenpersonen daarover aan hun jasje getrokken. En - U begrijpt het wederom - dàt wordt mij ècht te veel. Dikwijls ben ik aan administratieve bezigheden méér tijd kwijt dan aan redactionele werkzaamheden. Hoe nu dit probleem op te lossen? Daar is maar één probaat middel: resoluut kappen met het systeem van tussenpersonen voor het verzenden van de SB. Daarom verzoek ik bij dezen vriendelijk maar dringend al degenen die totnogtoe zorg droegen voor verdere doorgeleiding van de SB binnen de eigen kring, dit met onmiddellijke ingang van heden te staken en, in plaats daarvan, mij zo spoedig mogelijk de namen en e-mailadressen te laten weten van personen naar wie de redactie de SB eveneens rechtstreeks dient toe te zenden. Ik weet: ik zal de komende twee à drie weken administratief flink door een zure appel heen moeten bijten maar daarna is voor mij het ergste leed tenminste geleden. Ik kan dan weer volop mijn aandacht schenken aan en mijn energie steken in wat ik het liefst doe: zorgen - samen met anderen - voor de instandhouding van een inhoudelijk en qua opmaak degelijk schuttersblad. Mijn dank voor Uw aller medewerking! Met vriendelijke groeten, Alfred Disch.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

680

30 november 2005

2

Schuttersbrief - nummer 42


NU ÓÓK DE IDENTITEIT VAN HET NEDERLANDSE SCHUTTERSGILDENWEZEN IN GEVAAR? (12) Vervolg op SB 41, blz. 674

ANTWOORDBRIEF (27.10.2005) VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE N.A.V. VRAGEN VAN DE KAMERLEDEN VAN HAERSMA BUMA EN KOOPMANS INZAKE SCHUTTERSGILDEN [Voor de tekst van de zes vragen zie SB 39, blz. 632] Antwoord op vraag 1 Ja. [SB-redactie: d.w.z. dat de minister inderdaad heeft kennisgenomen van het bericht (in Dagblad De Limburger van 26 sept.) over de gevolgen van de Circulaire Wapens en Munitie voor de schuttersgilden]. Antwoord op de vragen 2 t/m 6 De bijzondere vormen van schietsport zoals die door de schutterijen in Limburg, Gelderland en Brabant worden beoefend vallen, zowel onder de werking van de oude als de nieuwe regelgeving, onder de algemene eisen die gelden voor de schietsport. Het redelijk belang tot het voorhanden hebben van vuurwapens wordt door de schutterijen immers ontleend aan het feit dat zij een door mij erkende tak van schietsport beoefenen. De aangescherpte regels voor het gebruik en bezit van vuurwapens zijn van toepassing op alle vormen van schietsport en dus ook op de vormen van schietsport zoals die door de schutterijen worden beoefend. Bij het totstandkomen van de nieuwe circulaire is uitdrukkelijk rekening gehouden met het specifieke karakter van de schutterijen en met de door de schutterijen jaarlijks georganiseerde traditionele evenementen. Zo is er in de circulaire een regeling opgenomen voor promotieactiviteiten en introducés op grond waarvan het mogelijk is dat personen die slechts incidenteel (maximaal drie keer per jaar) gebruik maken van een vuurwapen, bijvoorbeeld bij het jaarlijkse ‘koningsvogelschieten’, dit kunnen doen zonder dat zij in het bezit hoeven te zijn van een Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie-licentie. Leden van een schutterij die meer dan drie keer per jaar willen deelnemen aan schietoefeningen of schietwedstrijden, dan wel in aanmerking willen komen voor het bezit van een eigen vuurwapen, dienen vanaf 1 augustus 2006 in het bezit te zijn van een KNSA-licentie en dienen hiertoe een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen aan de KNSA. Deze VOG vormt een essentieel onderdeel van de nieuwe regelgeving omdat daarmee wordt gewaarborgd dat personen die strafbare feiten hebben begaan, geen gebruik kunnen maken van vuurwapens. Ik heb, in het kader van deregulering, daartoe de KNSA een belangrijke positie toebedeeld. De KNSA heeft diverse malen met de schutterijen in Limburg, Gelderland en Brabant gesproken en heeft hierbij aangegeven dat zij bereid is om de schutterijen een bijzondere positie te geven binnen de organisatiestructuur van de KNSA. Hierbij is gesproken over aangepaste, op de schutterijen toegesneden, toelatingseisen en een aparte schutterijlicentie. Resumerend ben ik van mening dat het bijzondere karakter van de schutterijen niet wordt bedreigd door de nieuwe regelgeving en ik zie dan ook geen reden om een aparte regeling te treffen vanwege het feit dat al rekening wordt gehouden met het specifieke karakter van de schutterijen en met de door de schutterijen jaarlijks georganiseerde traditionele evenementen. Het feit dat de schutterijen gebruik maken van speciale, zeer zware, schutterijbuksen levert evenmin een reden op om een aparte regeling te treffen. Het maken van een onderscheid op grond van het soort wapen dat gebruikt wordt bij een bepaalde vorm van schietsport maakt het systeem kwetsbaar voor misbruik en levert grote problemen op in de uitvoering en bij de controle op de naleving van de voorschriften. Bovendien maken niet alle schutterijen uitsluitend gebruik van deze zware buksen, maar ook wordt bij de schutterijen veelvuldig gebruik gemaakt van .22-geweren die ook bij de Olympische disciplines worden gebruikt. Derhalve dient een ieder, die met een vuurwapen een vorm van schietsport beoefent, te voldoen aan de vastgestelde eisen van betrouwbaarheid, veiligheid en kwaliteit. Bron: Tweede Kamer der Staten-Generaal. Vergaderjaar 2005-2006. Aanhangsel 495 en 496 van de Handelingen. Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de Regering gegeven antwoorden. 232: Vragen van de leden Van Haersma Buma en Koopmans (beiden CDA) aan de minister van Justitie over de positie van schuttersgilden in de nieuwe Circulaire Wapens en Munitie. (Ingezonden 3 oktober 2005).

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------681

30 november 2005

3

Schuttersbrief - nummer 42


AAN: De Heer Mr. S. (Sybrand) van Haersma Buma L.L.M., lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, CDA-fractiewoordvoerder voor Justitie CC aan Tweede-Kamerlid Ger Koopmans.

Geachte Heer van Haersma Buma,

Maastricht, 26 november 2005

In Uw mailing van 17 november [zie SB 41, blz. 674] berichtte U mij, dat de minister van Justitie tijdens het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 27 oktober zou hebben toegezegd met alle betrokkenen (zowel KNSA als schutterijen) te gaan praten om tot een breed gedragen oplossing te komen. Echter, inmiddels heb ik kennisgenomen van het antwoord van de minister op de eerder door U en de heer Ger Koopmans gestelde vragen (van 27 sept., ingezonden op 3 okt.) [zie SB 39, blz. 632]. Uit dat antwoord valt onomwonden af te leiden, dat de minister geen termen aanwezig acht om af te wijken van de nieuwe Circulaire Wapens en Munitie en dat dus voor de schuttersfederaties NBFS, OLS en FGS en voor de bij hen aangesloten schutterijen (schuttersgilden) en bonden (kringen) niet te ontkomen valt aan een verplichte KNSA-lidmaatschap, voorzover het om méér gaat dan alleen om maximaal driemaal jaarlijks gebruik van het schietwapen, inclusief voor het eens in het jaar plaatsvindende koning(svogel)schieten. Mijn verzoek aan U is dan ook om mij te laten weten, in hoeverre Uw mededeling aan mij n.a.v. ‘het door U op 27 oktober aan de orde stellen van het punt van schutterijen’ zich verdraagt met het hierboven aangehaalde antwoord van de Minister op de door U en de heer Ger Koopmans gestelde zes vragen. Met vriendelijke groeten, Alfred Disch.

VAN: De Heer Sybrand van Haersma Buma CC aan Ger Koopmans.

Geachte Heer Disch,

Den Haag (Z.H.), 27 november 2005

Hartelijk dank voor Uw e-mail. Ik kan mij voorstellen dat Uw oog op de antwoorden van de minister viel. Het antwoord van de minister op de vragen van Ger Koopmans en mij was gegeven vóór het overleg dat wij met de minister hadden. Sterker, het antwoord van de minister was juist aanleiding om deze antwoorden met de minister ook nog mondeling te bespreken. In dat overleg heeft de minister toegezegd met alle betrokken partijen om de tafel te gaan zitten. Als de Limburgse schutterijen nog niets van de minister hebben gehoord, lijkt het mij wel verstandig zelf contact op te nemen. In ieder geval moet het duidelijk zijn wie voor de minister de contactpersoon is, zodat de juiste persoon uitgenodigd kan worden. Met vriendelijke groet, S. van Haersma Buma

------

De Tweede-Kamerleden Koopmans (l.) en Van Haersma Buma (r.) stelden vragen aan de Minister maar…

minister Donner van Justitie: houdt hij inzake het verplichte KNSA-lidmaatschap voet bij stuk?

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

682

30 november 2005

4

Schuttersbrief - nummer 42


FRAGMENT UIT: HET VERSLAG VAN DE VASTE KAMERCOMMISSIE VOOR JUSTITIE 27.10.2005 (maar pas een maand later, d.d. 29.11.2005, vrijgegeven) Van Haersma Buma (CDA): Nadat er een aantal incidenten heeft plaatsgevonden op het gebied van wapenbezit en munitie, zijn er stappen gezet door de Koninklijke Nederlandse Schuttersassociatie (KNSA) en andere betrokkenen om te zorgen dat deze organisaties zo veilig mogelijk werken. Dit is een goed voorbeeld hoe zelfregulering kan werken. Deze sector bestaat uit verschillende groepen, zoals olympische sporters en schutterijen en organisaties in het zuiden en het oosten van Nederland die allemaal moeten kunnen blijven functioneren. Vooral de schutterijen vragen zich af, of zij hun hobby, waarbij zij op een bijzondere manier werken met hun geweren, nog wel kunnen beoefenen. Het schijnt dat de schutterijen niet met het departement hebben gesproken over de totstandkoming van de circulaire. Kan de minister met de KNSA en de schutterijen in overleg treden om te zoeken naar een oplossing waar deze sector, die bereid is om de veiligheid voorop te stellen, zich in herkent? Weekers (VVD): De heer Weekers sluit zich aan bij de suggestie om ook met de KNSA te praten over de aanpak van wapengeweld. Veel mensen beleven plezier bij het beoefenen van de schietsport in een vereniging of op schuttersfeesten. Een vereiste in de nieuwe Circulaire Wapens en Munitie is dat iedereen lid wordt van een schietvereniging. Bij de traditionele schutterij in Limburg en Brabant kan hieraan wellicht met een collectief lidmaatschap worden voldaan, zodat de cultuurhistorie niet het onderspit hoeft te delven. De circulaire draagt bij aan het tegengaan van misbruik van wapenbezit, doordat de registratie van wapens en van munitie die op schietverenigingen wordt verkocht, wordt aangescherpt. Het plegen van een willekeurig misdrijf kan leiden tot weigering of intrekking van een wapenvergunning. Welk beleid zal hierbij worden gevoerd? Minister Donner (CDA): Bij de voorbereiding van de circulaire over wapens en munitie heeft er telefonisch overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de schutterijen. De verscherping ten opzichte van de oude situatie betreft het lidmaatschap van de KNSA en de eisen die daaruit voortvloeien. Hierbij zijn verschillende modaliteiten mogelijk, waarover nog overleg kan worden gevoerd. Als dat overleg niet tot een bevredigend resultaat leidt, is de minister bereid om met partijen om de tafel te gaan zitten en te bekijken of er onnodige beperkingen zijn, gezien de functies van schutterijen, maar daarbij moeten de risico's wel in acht worden genomen. -----Wat een rondje langs de schuttersfederaties NBFS, OLS en FGS mij leerde! 1) De enige (!) interfederatieve coördinator inzake de kwestie van het verplichte KNSA-lidmaatschap is nog steeds de heer Ing. M.M.J. (Marc) Pijnenburg, voorzitter van de NBFS-Schietcommissie. Alle contacten tussen de Federaties en ‘Den Haag’ gaan via hem dan wel niet zonder zijn voorkennis. Dit ‘systeem’ werkt beslist nog niet vlekkeloos: niet iedereen binnen de drie Federaties houdt zich aan de gemaakte afspraken inzake de coördinatie; niet elk federatiebestuur is tijdig op de hoogte van wat er in een andere federatie gebeurt. De adresgegevens van coördinator Marc Pijnenburg luiden: Daalderstraatje 5, 5371 NX Ravenstein; telefoon: 0486 - 41 19 96 of 06 - 44 27 47 27; mpijnenburg@het-rmb.nl. 2) Op 10 november heeft ‘Den Haag’ buiten de interfederatieve coördinator om contact opgenomen met de FGS voor een - de week daarop te houden - gesprek. Dit is het (pogen) doorbreken van wat één gesloten front van de 3 Federaties zou moeten zijn èn blijven. Dàt dient aan ‘Den Haag’ alsnog verdietst. 3) Voor het allerlaatste nieuws leze men op de NBFS-website (www.schuttersgilden.nl) de brief die coördinator Pijnenburg een dezer dagen zal publiceren. Ik raad de beide andere Federaties vriendelijk maar dringend aan om die brief ook op hùn intersite te zetten: alle federatieleden (= bonden/kringen en schutterijen/schuttersgilden = 20.000 à 25.000 personen) hebben recht op tijdige en adequate informatie. 4) Nog te veel focust men binnen elke van de drie Federaties op de kwestie van de KNSA-licentie i.p.v. op het KNSA-lidmaatschap. Niet die licentie maar dat lidmaatschap vormt een bedreiging voor de identiteit van het schuttersgildenwezen. Bovendien: het grondrecht op vrije vereniging wordt aangetast. Maastricht, 29.11.2005 Alfred Disch ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Schuttersbrief - nummer 42

30 november 2005

5

683


HET SCHUTTERIJWEZEN IN EUROPEES PERSPECTIEF (1) VAN: Dr. W.F.A. (Willem) Heemskerk, internationaal waterjurist, oud-burgemeester van Echt (Lb.) Geachte Heer Disch,

Susteren, gemeente Echt-Susteren (Lb.), 16 november 2005

Hierbij doe ik U een artikel voor plaatsing in Uw bekende schuttersblad toekomen. Bij voorbaat dank voor plaatsing. Met vriendelijke schuttersgroet, Willem Heemskerk.

De schuttersgilden en de (Europese) cultuur*) Het lijkt zinvol bij het voortschrijden van ‘de Europese gedachte’ even stil te staan bij ons roemrijk schutterswezen. Daarbij neem ik, als leidraad de spreuk van de letterkundige Willem Bilderdijk: Wat verschijne, wat verdwijne / het hangt niet aan een los geval; / in het voorleden ligt ’t heden / in het nu wat worden zal. Het schutterswezen heeft in het ‘internationaal’ uniek gelegen Limburg - voor tweederde omgeven door het buitenland - in de loop der jaren een zeer hoge vlucht genomen. Mutatis mutandis geldt dat eigenlijk ook voor de schuttersgilden in het ‘Groot-Limburgse‘ en zeker ook in het Brabantse. Door hun zin voor traditie en unieke folklore zijn de schutters niet meer weg te denken uit onze samenleving. Daarbij wordt hun functioneren mede geïnspireerd door christelijke deugden als gevoel voor samenhorigheid, naastenliefde, medemenselijkheid en trouw. Sfeervol zijn de talrijke schuttersfeesten met boeiende optochten. Dat geldt zeker ook nog voor deze tijd, ook al is in de loop der eeuwen de schutter van ‘homo militans’ meer en meer ‘homo ludens’ geworden, al moet gezegd dat de strijdvaardigheid onder de schietboom er niet onder geleden heeft. Alleen al om deze redenen is het te hopen dat onze Regering bij het opleggen van ‘voorwaarden’ ingevolge de Vuurwapenregeling de redelijkheid en de relativering in acht blijft nemen! Dat zal ook de onvergetelijke bezielende president Leo Jans van de Europese Gemeenschap van Schuttersgilden (EGS), als zodanig voortgekomen uit de Arbeidsgemeenschap van Schutters, zeker met mij eens zijn. Naast genoemde Leo Jans heeft Limburg nog meer grote persoonlijkheden in het schutterswezen gekend. Men denke hier bijvoorbeeld aan Lei Stals, Bob Degol, drs. Frans Wolters z.g. en stellig ook aan de op 6 juli 1987 overleden kruisheer Willem Sangers, die op zijn wens is begraven bij de kerk van O.L. Vrouw van Rust in Heppeneert (Belg.Lb.). Hoe vaak was hij in de loop der jaren niet te vinden bij schutters-, grenslanden jumelagefeesten van o.a. Echt (Lb.), Wegberg (Belg.Lb.) en Maaseik (Belg.Lb.)? Mijn vriend Willem Sangers was Officier-Grootprior van de Edele Eed-Broederschap van de Souvereine Orde van de Rode Leeuw van Limburg en de H.-Sebastianus, welke op 10 december 1979 in Maaseik is opgericht. Die Broederschap heeft tot doel de culturele, morele en sociale verheffing van DE BEIDE LIMBURGEN, inclusief de herwaardering van oude gebruiken. Die organisatie kreeg op 24 januari 1982 in de mooie entourage van de Kruisherenkapel in Maaseik de officiële erkenning van geestelijke schutsbroederschap, verbonden met de L’Ordre de Saint Sebastien de France et de Navarre de l’an 825 [= ‘De Orde van Sint-Sebastianus van Frankrijk en Navarra uit het jaar 825’], wat geschiedde namens de bisschop van Soissons (F), zijnde erfelijke Grootmeester van de Orde van de H.-Sebastianus, aldus ook Louis Houben in het befaamde Schuttersboek Buchten. Ook genoemde Leo Jans kreeg de titel van Grootmeester van die kernbeweging. Er bestaat ook een Ridderorde van de Heilige Sebastianus in Europa (met een eigen wapenschild), zijnde tevens de Huisorde van het Huis Habsburg. Ik zelf heb het altijd een grote eer gevonden, dat ik in beide Orden destijds Officier ben geworden. En ik denk meerderen met mij. Een gerenommeerd schutter/organisator als Jo Herffs uit Koningsbosch (Lb.) kan dit beamen. Tot slot wil ik - ook hier - de wens uitspreken dat de EGS een verdere voortrekkersrol blijft vervullen op de weg naar een nieuw ‘Europa’, dat nu geen gemakkelijke periode doormaakt. Immers, wij kunnen niet ontkennen dat Europa bron is van belangrijke geestesstromingen en dat het zich gedragen weet door grote universele denkers en rijke tradities. Conjunctio tutum reddit: ‘Samenhorigheid schept veiligheid’! M.n. staat dit in het vaandel van onze schutters, die bouwen op het voorname beginsel: voor Outer, Heerd en Troon. *) Voor dit artikel is o.m. geput uit mijn eigen bijdrage in het fraaie boekje Europees Schutterstreffen 1989 (Valkenburg aan de Geul 1989).

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

684

30 november 2005

6

Schuttersbrief - nummer 42


HET WINDBUKSSCHIETEN ALS WINTERACTIVITEIT (2) Vervolg op SB 41, blz. 664

VAN: De Heer Jeroen Baetsen, lid van de Schietcommissie van Schutterij St.-Marcellinus en St.-Petrus Hallo Alfred,

Geleen, gemeente Sittard-Geleen (Lb.), 7 november 2005

Hier nog wat informatie en beeldmateriaal naar aanleiding van de vorige aflevering over het windbuksschieten als winteractiviteit. Schutterijen die ook aan deze vorm van schieten doen, zijn er veel. In Belgisch Limburg organiseren de schutterijen van Achel, Beek, Ellikom en Stokkem een heel wedstrijdprogramma gedurende een 12-tal zondagen van oktober tot maart. Zij doen dit al jaren.Hier kan elke schutterij uit de beide Limburgen aan meedoen als ze dat willen. Dit zijn ook gewoon drietallenwedstrijden, net zoals bij ons. Bij ons in de provincie weet ik, dat o.a. de schutterijen van Amstenrade, Klimmen, Limbricht, Oirsbeek, Schimmert, Schinnen en Spaubeek met de windbuks schieten in de winter. Maar het zijn er vast wel meer die dat doen; ook in Midden- en Noord-Limburg maar daar ken ik er niet zoveel. Andere wetenswaardigheden: * dit schieten wordt toch vooral gedaan als oefening voor het schieten met de zware buks in de zomer op de diverse schuttersfeesten; daarnaast om ook in de (voor een schutterij) rustige wintermaanden elkaar weer eens te treffen en een gezellige avond of middag te hebben; * de schietwijze is die van het harkschieten, echter niet verticaal (zoals bij het schieten met de zware buks) maar horizontaal; * er wordt geschoten met moderne wedstrijdluchtbuksen met kogeltjes van 4,5 mm doorsnee. Hopelijk kun je hier wat mee. Als er vragen zijn, hoor ik dat graag. Ik stuur je bij dezen tevens ons Schietreglement. Wellicht kun je dat reglement eveneens bij gelegenheid in de SB opnemen. M. vr. gr., Jeroen Baetsen

AAN: De Heer Jeroen Baetsen Beste Jeroen,

Maastricht, 7 november 2005

Dank niet alleen voor de aanvullende gegevens op het artikel van commissievoorzitter Coen Kristus [zie SB 41, blz. 664] maar tevens voor de toezending van het illustratiemateriaal, dat ongetwijfeld zal worden benut voor een of voor meerdere van de nog volgende SB-afleveringen. Wegens plaatsgebrek kan dàt helaas niet nu al in het hier voorliggende nummer. Ook het mij toegestuurde schietreglement (o.a. als voorbeeld of model voor andere schutterijen dienend) zal zeker bij gelegenheid een plaatsje in ons schuttersmagazine krijgen. Zelf weet ik, dat eveneens de St.-Antonius- en de St.-Catharinaschutterij te Stramproy alsmede de schutterij St.-Cornelius te Swartbroek, alle gelegen binnen de gemeente Weert in Midden-Limburg, tijdens de winter aan windbuksschieten doen. Hoeveel méér schutterijen (schuttersgilden) zouden er nog zijn die als winteractiviteit ter welkome overbrugging van ‘de stille periode’ tussen de schutters- i.c. zomerseizoenen het schieten met de windbuks beoefenen? Volgens mij moeten die buiten de beide Limburgen toch ook elders in Nederland en Vlaams België te vinden zijn!?! Met vriendelijke groeten, Alfred Disch ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Schuttersbrief - nummer 42

30 november 2005

7

685


WELKE SCHUTTERIJ IS DE OUDST BESTAANDE VAN DUITSLAND? (2) Vervolg op SB 41, blz. 640

AAN: De Heer Thimo Zegers, mede-internetredacteur van de Oud-Limburgse Schuttersfederatie, vaandrig van Sjtadssjötterie Sint-Rosa Sittard Beste Thimo,

Maastricht, 30 november 2005

Bij dezen een correctie op Baumann 2004. Dr. Richard Baumann ‘beperkte zich’ uiteraard tot de vroeger en thans nog bij zijn bond aangesloten 1.400 (let wel: veertienhonderd) historische schutterijen. Vandaar ook mijn correctie op een publicatie van Dr. Dieter Kastner i.c. Kastner 1982 betreffende de niet bij Baumann 2004 vermelde St.-Sebastianusschutterij te ’s-Hertogenrade, in het Duits: Herzogenrath. DE TOP 13 VAN OUDST BESTAANDE DUITSE SCHUTTERIJEN BIJ BAUMANN 2004 (met toegevoegde laatste kolom) Plaats

Schutterij (schuttersgilde)

01)

Aken (Aachen)

Karelsschutters (Karlsschützen)

02) 03) 04) 05) 06) 07) 08) 09) 10) 11) 12) 13)

Gymnich Winterswick Morken-Jarff Polch Boke Frenz Obergeburth Mayen Kaiserswerth Kohlscheid Rossenray Millen

a

Oorsprong

Commentaar van Alfr. Disch

a

799 [sic!] b vóór 1198 St.-Sebastianus 1139 St.-Maria 1182 Burgerschutters (Bürgerschützen) 1200 St.-Sebastianus 1214 St.-Landolinus 1221 St.-Sebastianus 1263 St.-Sebastianus & St.-Vitus 1279 St.-Sebastianus 1280 St.-Sebastianus 1285 St.-Sebastianus vóór 1288 St.-Bernhardus 1296 St.-Quirinus 1300

= volgens beweringen van de schutterij zelf

verm. = vermoedelijk

onjuist; moet zijn: verm. 1840 onjuist: zie hierboven onjuist onjuist onjuist onjuist onjuist onwaarschijnlijk onwaarschijnlijk onjuist: zie SB 23, blz. 428 onwaarschijnlijk onwaarschijnlijk onwaarschijnlijk onwaarschijnlijk b

= volgens Baumann 2004, blz. 284

OPGAVE BIJ KASTNER 1982, blz. 166 (met commentaar van A.D.) Plaats

Schutterij (schuttersgilde)

Oorsprong

Commentaar van Alfr. Disch

’s-Hertogenrade

St.-Sebastianus

1250

onjuist; moet zijn: 15de eeuw

Over alle hierboven genoemde 14 schutterijen worden nadere gegevens verstrekt in de SB. Baumann 2004 = R. Baumann: 75 Jahre Bund der Historischen Deutschen Schützenbruderschaften 1928-2003. Für Glaube, Sitte und Heimat [= ‘75 Jaar Bond van de Historische Duitse Schuttersbroederschappen 1928-2003. Voor Geloof, Traditie en Vaderland’]. Leverkusen-Opladen 2004. [Voor een recensie zie SB 6, blz. 246]. Kastner 1982 = D. Kastner: 700 Jahre Stadt Herzogenrath. Dokumente zur Stadtgeschichte. Austtelung des Vereins Burg Rode Herzogenrath e.V. in Verbindumg mit der Stadt Herzogenrath und der Archivberatungsstelle Rheinland in der Burg Rode 23. Mai - 30. Juni 1982 [= ‘700 Jaar stad ’s-Hertogenrade. Documenten i.v.m. de stadsgeschiedenis. Expositie van de Vereniging Burcht Rode ’s-Hertogenrade, ingeschreven bij KvK. In samenwerking met de stad ’s-Hertogenrade en de Archiefvoorlichtingsdienst Rijnland in de Burcht Rode 23 mei - 30 juni 1982’]. ’s-Hertogenrade 1982.

Met vriendelijke groeten, Alfred Disch

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------686

30 november 2005

8

Schuttersbrief - nummer 42


HET ONTSTAAN VAN HET SCHUTTERSGILDENWEZEN (3) Vervolg op SB 39, blz. 620-621, en SB 40, blz. 648-649

VAN: De Heer Marc Lemahieu, thesaurier en archivaris van de Koninklijke Hoofdgilde St.-Sebastiaan te Brugge, auteur van het in SB 33 gerecenseerde boek over het ontstaan van de schuttersgilden Beste Alfred,

Brugge (W.Vl.), 31 oktober 2005

Wanneer je het ontstaan van de schuttersgilden wil bestuderen, dan moet je teruggrijpen naar de oudste tekstbronnen uit de 13de en 14de eeuw. Je mag niet pogen huidige kenmerken van de schuttersgilden te transponeren naar het verleden, maar je moet eerst en uitsluitend proberen de initiële, oorspronkelijke opzet terug te vinden. Daarom schuif ik nogmaals harde stellingen naar voren.

1. De eerste schuttersgilden waren per se geen weerbaarbeidskorpsen De eerste schuttersgilden in Vlaanderen waren per se geen weerbaarheidskorpsen. Dit was wel zo bij de 13de-eeuwse boogschutterskorpsen en later opnieuw bij de 16de-eeuwse schutterijen die door Willem van Oranje werden ingevoerd. Boogschutterskorpsen en schuttersgilden vielen echter niet samen en de een ging niet (steeds) naadloos over in de ander. Steden als Brugge en Gent die gemakkelijk elk 9.000 tot 12.000 man konden mobiliseren, hadden geen nood aan weerbaarheidskorpsen als zodanig. Voor de interne ordehandhaving stonden rode caproenen en ‘scaerwetters’ in. Voor de oorlog was elke mannelijke poorter dienstplichtig sinds de 11de eeuw. Met dat doel werden de weerbare mannen gegroepeerd in eenheden onder diseniers en hoofdmannen en werden rollen opgemaakt met de namen van de personen volgens hun ambacht of hun wijk of volgens het wapen waartoe ze behoorden. Indien de mannen geen individuele wapens 1 bezaten, moesten deze vervaardigd of gekocht worden. Vanaf eind 13de eeuw hadden de ambachtsgilden de oude indeling binnen de gemeentelegers volgens straten en wijken, zoals bestaand in Italië, vervangen. De basiseenheid in Vlaanderen vormde dus niet langer de stadswijk maar het voud, 607 man, en deze bestond dan uit 96 patriciërs en 511 ambachtslieden (96 wevers, 64 volders, 32 wolscheerders, 32 makelaars, 24 vleeshouwers, enz). Deze ambachten verkozen zelf hun hoofdmannen, beschikten over eigen financiën, reglementen en voorrechten en voerden een eigen banier, 2 een belangrijk symbool van zelfstandigheid. Naargelang het belang van het conflict kon de stad dus één of meerdere vouden uitzenden, in Brugge meer dan dertien. Op het slagveld zelf vocht men echter niet per voud maar ingedeeld per ambacht: het patriciaat, soms te paard, en elk ambacht afzonderlijk in eigen uniform en onder eigen banier, gegroepeerd per stad of landstreek. Dit verhoogde de cohesie onder de troepen. De opdeling per ambachtsgilde wordt perfect geïllustreerd door de muurschilderingen in de kapel van de Leugemeete te Gent, daterend van omstreeks 1346. Het Gentse gemeenteleger is er afgebeeld met de ambachten van wevers, vleeshouwers, visverkopers, koren3 meters en brouwers, elk met eigen banier. Maar de boogschutters vormden hierbij ook afzonderlijke korpsen, zij het in de opmars zij het in de strijd. Bij de slag bij de Pevelenberg werd het gevecht geopend door de kruisboogschutters van beide legers die elkaar over het volledige front bestookten. Het kruisboogschutterskorps van de stad Brugge, met aan het hoofd een opperhoofdman en bijgestaan door een stadhouder, bestond uit minstens 320 schutters, was geen permanent weerbaarheidskorps maar werd enkel samengeroepen voor de strijd. De kruisboogschutters vormden een elitegroep en ontvingen een soldij van vier schellingen per dag, een bedrag dat nauwelijks 4 hoefde onder te doen voor een gepantserde edelknaap. De schutters waren ingedeeld in afdelingen van 20 man, hun hoofdman inbegrepen. Per groep van 20 schutters werden 10 schilddragers of garsoenen gebruikt, die de grote schilden of targen voor de schutters hielden, om ze in het gevecht te beschermen. De targendragers waren gewapend met speren. Op de schilden werd het wapen van de stad geschilderd. Elke afdeling 5 beschikte over de nodige lastwagens om de schilden en bogen te vervoeren tijdens de mars. Dit waren echte boogschutterskorpsen, eenmalig samengebracht en gegroepeerd voor de strijd. ------1) Verbruggen 1993, blz. 23. 4) Wijffels en Vandewalle 1995, blz. 97. 2) Verbruggen 1954. 5) Verbruggen 1962, blz. 16. 3) Van Werveke 1909. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

686

30 november 2005

9

Schuttersbrief - nummer 42


2. De oudste schuttersgilden zijn ontstaan in vredestijd uit religieuze overwegingen Schuttersgilden zijn in Vlaanderen pas ontstaan na de onafhankelijkheidsoorlog van 1297-1305, nadat deze Vlaamse gemeentelegers de overwinningen hadden behaald van Kortrijk, Arques en de Pevelenberg en met de Franse koning de (weliswaar erg nadelige) vrede van Athis-sur-Orge hadden gesloten. Het is in deze vredige en voorspoedige periode dat de schuttersgilden voor het eerst de kop opsteken. Individuele kruisboogschutters (deels veteranen?) gaan zich precies dan verenigen in broederschappen. Deze lekenbroederschappen zijn de oudste en meest universele vorm van corporatief leven in de Middeleeuwen. Religieuze manifestaties en betrachtingen fungeerden er als hoofdactiviteit. Het broederschap was immers de gangbare en natuurlijke vorm van alle toenmalige organisaties waarbinnen of waarmee men een welbepaalde universitas wenste uit te bouwen. Het waren alle godsdienstig-caritatieve verenigingen die hun broeders verenigden voor hun geestelijk welzijn en die instellingen in het leven riepen om ouderlingen, zieken en armen bij te staan. Een van hun maatschappelijke verplichtingen bleef het begeleiden en begraven van een medebroeder, wanneer deze overleden was. Vandaar de ‘doodsschuld’, waarbij de gildenbroeders bij hun toetreding een bedrag toezegden dat later zou besteed worden voor de begrafenis en de gedenkmissen. De jaarlijkse feestmaaltijd, de doodsschuld en de bestuurlijke organisatie met een deken en proviseerders, treft men identiek aan in de ambachtsgilden, zuiver religieuze broederschappen, schutters6 gilden en rederijkerskamers. Het initiatief moet zijn genomen door enkele leden van de stedelijke kruisboogschutters, die samen oefenden met het papegaaischieten en zo langzamerhand besloten hun zielenheil te benaarstigen door een eigen broederschap te stichten van waaruit missen werden opgedragen ter ere en ter imploratie van hun beschermheiligen, Sint-Joris en Sint-Denijs. Rond hen zagen ze talloze van dergelijke lekenbroederschappen en ambachtsgilden uit de grond rijzen, en ook zij wensten via deze weg een structuur te kunnen geven aan hun vereniging met afdwingbare reglementen. Naast de klassieke doelstellingen van een religieuze broederschap, verering van de patroonheilige, het inrichten van een eigen broederschapkapel en er missen laten opdragen, organiseerden ze schietsamenkomsten. Ze werden aldus door de stad als broederschap of gilde erkend en betoelaagd: wijngift voor de papegaaischieting en kleedgeld voor de ommegangen. De eerste wijngift vinden we terug in de Gentse stadsrekeningen van 1314, de eerste stichting van een kapel in 1321 te Brugge. Reeds voordien traden leden van boogschutterskorpsen gezamenlijk op om hun zielenheil veilig te stellen. De Brusselse schutters worden aldus vernoemd in een oorkonde van april 1304 ‘(…) den gemeynen schutteren van der stadt Brussel, met eenre gemeyne begeerten omme lavenisse haerer zielen, (…)’. Zij beloofden bij hun dood hun voetboog en toebehoren aan de door hen gestichte kapel na te laten, zo niet tien 7 schellingen te betalen. Het daartoe oprichten van een broederschap stelt men eerst vast in Vlaanderen. In de Sint-Jorisgilde te Brugge is reeds sprake van een broederschap in 1321: ‘(…) au dit douien et a les compaignons de laditte confrairie des abalestriers en Bruges, que il leur sains, cet assavoir Saint Gorge et Saint Denys desquels ils tiennent leur confrayrie, puvent mettre en la ditte chapelle au cuer, et…que il audit France puvent leur chapelein faire dire messe sur leur coust et frais, chacun jour si veullent et une fois la sepmaine chantera on leur messe par notte (gezongen mis) devotement pour eulx vivans en honneur de Dieu, de Sainte Marie et de tous leur sains et quant mestiers en sera, chantera on leur messe especiale de requiem pour leurs freres trepasses (overleden), commennaulment et singulerement en entreux que on chantera luer messe, si puvent les dites confreres pourchachier an la chapelle et chou appartiendra a leur confrerie seullement.’ (Sint-Joris Brugge 4 oktober 1321). Het broederschap heeft net een eigen kapel verworven, waar haar kapelaan missen kon opdragen. Het opdragen van missen lijkt de initiële aanzet: ‘Eerst dat de broeders vors. Zullen doen eeuwelike tallen daghen eene messe in de capelle van sinte Sebastiane elkes daghes. Dat te wetene: tsondaghs van de triniteyt, smaendaghes over alle zielen, sdisendaghes van de helighen Gheest, swoendaghes van allen heligen, sdonderdaghes van de Sacramente, svryndaghes van den helighe Cruce, saterdaghes van onser Vrouwen. (…) Ende dese voors. Messes al me doen onvermindert de dienst van Sente Sebastiaene die tconvent voors. Geghouden zijn te doene boven dese voors. Messe of dienste also der Ghildebrief verclaerst also langhe als de voors. Ghilde niet te nieute en gaet.’ (Sint-Sebastiaan Brugge 7 januari 1416), ten eeuwige dage zolang de schuttersgilde niet tenietgaat.

-----6) Trio 1993. 7) De Bruyn 1867.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------688

30 november 2005

10

Schuttersbrief - nummer 42


Schuttersgilden waren daarom absoluut geen mannenbastions en onderscheidden zich daarmee onmiskenbaar van boogschutterskorpsen. In feite kon iedereen die het verlangde, lid worden van de schuttersgilde. 8 Ook vrouwen, geestelijken en handarbeiders, op voorwaarde dat ze hun doodsschuld tekenden. De SintJorisgilde te Gent stichtte zelfs een hospitaal in 1496. En vooraleer men er ziekenzuster kon worden, moest 9 men eerst gildenzuster worden en een doodsschuld beloven. Omwille van de militaire ervaring van de mannelijke leden bleven de broeders mobiliseerbaar en werd algauw, naast de deken en de zorgers, door de magistraat van de stad een hoofdman aangesteld: ‘(…) Item dat de Wet van Brugghe heml. Stellen zal, telken als der vors. Wet pointe en gelieve zal, eene hooftman diese beleeden (aanvoeren) zal.’ (Sint-Sebastiaansgilde Brugge 23 juli 1425). De bedoeling was, dat de hoofdman kon toezien op de mobilisatieverplichtingen (zie infra). Verder was er nog de ‘rewaert’ of ruwaard van de stad die fungeerde als contactman tussen de stadsmagistraat en de schuttersgilden. Wanneer de Eed door veldslagen is gedecimeerd (bijvoorbeeld na de slag op het Beverhoutsveld in 1382), dringt hij onmiddellijk aan op snelle herkiezingen van een nieuw bestuur (Sint-Joris Brugge, Dagregister 1380-1435). De schuttersgilden mochten zich in vredestijd inderdaad afscheiden van de andere kruisboogschutters, maar in tijd van landgeweer moesten ze zich in de gemeentelijke korpsen inpassen. Ze zijn vrijgesteld van waakgeld, maar dienen permanent ten dienste te staan van de stad : Item zal elc Ghildebroeder vry ende quitte zyn vande waecghelde. Ende dit te alzulcker meeninghen als heml. Bi der vors. Wet gheseit was, te wetene: dat de vors. Goede liede van der Ghilde bereet zullen moeten ziin ten dienste vander stede, tallen tiden alst van nooden wesen of der wet goed dinken en ghelieven zal. Item dat zy hem zo draghen en regieren zullen dat de stede van Brugghe met hemlieden verstijft en geholpen zyn mochte up dat het van noode worde. En daartoe hun wapens steeds bij de hand te hebben : Item dat elc Ghildebroeder ghehouden en schuldich zal zyn te hebbene en voorzien te zine daghelix binne zine huus van eene boghe en eene douzine ghescots te minsten up aventure wat gheviele. (Sint-Sebastiaan Brugge 23 juli 1425). Zij moesten onder ede verklaren de stad onvoorwaardelijk te dienen en de bevelen opvolgen van de burgemeester en de wethouders van de stad, en indien deze afwezig waren, van hun coninckstavel, van zodra de klokken werden geluid: ‘Ende oick metter clocken comen gewapent met mijnen bogen dairt mij byder stad geordineert sal zijn’ (eed van de OLV-gilde Leuven 1343). De gilden vormden er als het ware het beroepskader van de gemeentelegers. Daartoe werden de schutters binnen de gilde door de tropmeesters reeds ingedeeld in pelotons (troppen) van tien, waar ze werden 10 gegroepeerd per ambacht. De kruisboogschutters werden niet gekozen door of uit de schuttersgilden, maar enkel door de schepenen en de stedelijke hoofdmannen, zoals blijkt uit de Gentse stadsrekeningen van april 1338: ‘(…) daer de 200 selscutters, die doe ghecoren waren bi scepenen ende hooftmans omme ghereet te sine te treckene daers te doene worde, wardecose af adden, coste elc stic 8 guldine.’ Het waren de schepenen die bepaalden hoeveel en welke schutters moesten deelnemen aan de krijgstocht, leden van de schuttersgilde of schutters erbuiten. Het waren dus nooit enkel leden van de gilden, maar evenzeer schutters die van buiten de gilde waren, die dienden mee op te rukken: ‘ende ooc mede soo wat Manne die spannen en 11 scieten konden, die buyten Ghilde waren moesten hem doen bescrivenen onder de vier Hooftmannen.’ Soms maar niet altijd leverden de schuttersgilden ook de bevelhebber: bij de veldtochten van 1381 was de deken van de Sint-Jorisgilde te Brugge tevens opperhoofdman van de kruisboogschutters, terwijl de deken van het vorig jaar, Michiel vanden Spikere, tevens hoofdman was en de Sint-Jorisbanier voerde. De meeste andere hoofdmannen die telkens 19 schutters aanvoerden, waren ook (gewezen) zorgers of (gewezen) koning van de gilde (Sint- Joris Brugge, Dagregister 1380-1435). Succes hadden de schuttersgilden wel degelijk, want in Gent diende reeds vóór 1356 een tweede, jonge 12 kruisbooggilde te worden opgericht. In Brugge beslisten de schepenen en de Eed van Sint-Joris in 1387 om de toetrede tot de schuttersgilde te beperken (enkel een overleden lid kon vervangen worden) en ook de oprichting van een tweede kruisboogschuttersgilde te aanvaarden (Sint- Joris Brugge, Dagregister 1380-1435).

-----8) Moulin-Coppens 1982, blz. 36. 9) Moulin-Coppens 1982, blz. 24. 10) Godar en Schouteet 1947, blz. 147. 11) Van Praet 1786, blz. 21. 12) Moulin-Coppens 1982, blz. 58.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Schuttersbrief - nummer 42

30 november 2005

11

689


3. Er zijn ten minste 10 à 12 kenmerken waarin de allereerste kruisbooggilden enerzijds zich onderscheidden van de nòg vroegere kruisboogschutterskorpsen en anderzijds overeenstemden met de latere kruisbooggilden Schuttersgilden onderscheidden zich nog op een aantal fundamentele punten van weerbaarheidskorpsen, boogschutterskorpsen of buurtschappen. Mijn selectie van criteria is waarschijnlijk niet exhaustief en geldt in elk geval slechts voor de beginperiode. Naderhand werd het onderscheid in sommige landstreken waziger. Ik probeer verder zoveel als mogelijk te verwijzen naar originele teksten uit rekeningen, caerten of reglementen en beperk mij hierbij doelbewust tot de eerste eeuw van het bestaan der schuttersgilden 3.1 - De schuttersgilden droegen vanaf den beginne een eigen naam en een eigen banier Een broederschap of gilde droeg steeds een naam, doorgaans deze van de patroonheilige, naar wiens bescherming en voorspraak men solliciteert. De oudst vermelde schuttersgilde is deze van Gent: ‘It. van wine, die men sendde in s. Joris gulde.’ (Stadsrekening Gent 19 december 1314). Bij de naam hoorde een adres en, vooraleer schuttersgilden een eigen gildenhuis hadden (meestal pas in de 15de eeuw), was dit de kapel waar de schutters hun missen opdroegen en nieuwe leden introniseerden: ‘Dit naer volghende zijn de cueren ene oordonnenthen van Sint Joris ende van Sinte Denijs ghilde, die men hout te Sinte Pieters inde name vanden oude scotters van Brugghe, (…).’ (Sint-Joris Brugge 6 december 1400). Geen enkele gilde of broederschap dat zichzelf respecteerde, ging dan ook op stap zonder vaandel. En in de stadsrekeningen van 1338 vindt men reeds een artikel betreffende: ‘Item Gillisse den Wapenmakere, van 2 banieren van Sente Joris wapine te makene ghenait, (…).’ Het was een herkenningsteken in de ommegangen en in de strijd maar vooral een teken van macht en zelfstandigheid. Wie zijn vaandels of banieren moest inleveren, had niet meer de macht om zijn leden te mobiliseren. In de strijd poogde men de vaandels, banieren en pennoenen van de tegenpartij te veroveren. De eer en de overwinning in een treffen of een veld13 slag bestonden erin de kentekens van de vijand te veroveren. Er was ook een rangregeling afgesproken in dewelke de banieren op elkaar dienden te volgen wanneer men marcheerde: ‘(…) dat niemand so wie hi zy edele of onhedele en trecke noch en puere noch en logiere voor Sent Joris banniere, de baniere van Vlaenderen, ende van der stede van Ghend.’ (Wittenboek Gent). Dit wordt eveneens bevestigd door een muurschildering van omstreeks dezelfde periode in de kapel van de Leugemeete te Gent. Het Gentse gemeenteleger is er afgebeeld met de kruisbooggilde van Sint-Joris, in het gelid, met eigen St-Jorisvaandel en bazuinen.

Het Gentse stadsleger met o.a. de St.-Jorisgilde (let op St.-Jorisvlag en kruisbogen!) in zijn gelederen: muurschildering (uit ±1346) in de kapel van de Leugemeete te Gent

3.2 - Men oefende zich in het gebruik van één wapen: kruisboog, handboog, haakbus, … Ondanks de vele onderlinge contacten is het onderscheid nogal duidelijk. Slechts uitzonderlijk werden toch gemeenschappelijke regels uitgevaardigd, zoals te Elverdinge in 1448: ‘(…) dat in de vorseide gilde van den voetbooghe ende oock in die van den hanboogh sullen mogen hebben in al totter somme ofte nombre van ses hondert mannen.’

-----13) Nicolay 1853, blz. 256. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------690 30 november 2005 Schuttersbrief - nummer 42

12


3.3 - De schuttersgilden beoefenden van meet af aan het koningschieten Feit is dat de Leuvense Vrouwen Bruderschap opten nieuwer kerckhoff reeds op de papegaai schoot toen het 14 nog een zuiver religieus genootschap van broeders en zusters was. Artikel IX van de ordonnantie uit 1332 luidt er: ‘(…) soe selen wi alle ghemeinlechleec metten bruders ons bespreken ende ordenneren waer ende wanneer ende in wat manieren wy ons feeste vanden papengaye begaen sellen ende wie dat dien papengaye ane scote dat hy sal hebben syn waerdecors (wambuis) quite ende dat jaer sal hy coninck heten van alder bruderschap.” Dat de papegaaischieting wellicht ouder is dan de schuttersgilde zelf, kan ook blijken uit volgende passage uit de oprichtingsakte van de handboogschutters te Gent: ‘Item so es van ouden tijde ghecosumeert dat de deken proviserers ende clerc moeten hebben ghecleet huer habiten ter vesperheyen van den papegaye ende dat van nieuwen lakene (…).’ (Sint-Sebastiaan Gent 1357-1379). Het koningschieten was dermate fundamenteel aan het gildenleven, dat zelfs de schermersgilden hun koning hadden die zich tijdens de ‘tir du roi’ moest bewijzen. Op 29 september, het feest van Sint-Michiel, werd de beste schermer voor één jaar koning van de gilde. 3.4 - Men kwam er zich amuseren (competitie, wijngift, feestmaaltijden, e.d.) In de 14de eeuw was het boogschieten reeds een sport geworden, waar menig burger zich mee onledig hield. Het boogschieten werd over dezelfde kam geschoren als gelijk welk ander spel: ‘(…) que les habitans de nostredicte ville puissent doresenavant jouer et esbatre, (…) a traire de l’arc a la main, de l’arbalestre, aus 15 cartes, a geter a l’oue (ganzenknuppelen), (…)’ (Orchies 1382). Anders dan militair nutteloze bezigheden werd het boogschieten van overheidswege weliswaar gestimuleerd. In een ordonnantie van 3 april 1369 poogde de Franse koning Charles V, naar Engels voorbeeld, de kansspelen te verbieden en riep op tot het boogschieten: ‘(…) avons deffendu et deffendons par ces presentes touz jeux de dez, de tables, de palme, de quilles, de palet, de soules ou solles, de billes, et de touz autres telz jeux qui ne chéent point à exercer ne habiliter noz diz subjiez à fait et usage d’armes, (…) voulons et ordonnonz que nos diz subgez prennent, et entendent à prendre leurs jeux et esbatement, à eulz exercer et habiliter au fait du trait d’arc ou d’arbaleste, ès biaux lieux et places convenables à ce, ès villes et terrouers de notre dit Royaume, et facent leurs dons aux mieulx traians, et leur festes et joies pour ce, si 16 bon vous semblera.’ Deze schietingen gingen toen reeds gepaard met feesten en jolijt. De jaarlijkse feesten zijn essentieel aan elk broederschap of gilde en vanaf den beginne worden ze in de schuttersgilden groots aangepakt: ‘Item ghaven donfangers der selscutters van Ghent tulpen haerre feesten daersi ghaven tetene in dalle te Ghent, Minen heere van Vlaenderen, beeden sinen bailliuen ende dat daartoe behoord, scepenen, raet, (…)’ (Stadsrekening Gent 1330, fol. 16 r°). En men beperkt zich algauw niet meer tot één jaarlijks feest: ‘(…) men vastenavent spel houden sal, sal tghulde gheven teenen 17 cabbellouwe, of te Paesschen teenen lamme’ (Sint-Joris Gent 1416). Oefening baart kunst, maar in de gilden ging dit verder dan militaire dril: het spelelement woog door en de competitie met andere gilden vormde het summum. In Gent schoot men in 1331 reeds onder verschillende schuttersgilden om een zilveren leeuw : ‘(…) den vremden selscutters, die hier quamen te Ghent scieten van XXV poorten in s. Marien Magdalenen avonde omme den selverinen liebard te winne, die men gaf ter feesten den ghenen die den prijs wan.’ (Stadsrekeningen Gent 21 juli 1331). De gilde stond daarbij in voor de kosten van de bezoekende gilden: ‘Item elc van den eede es ghehouden in de costen te helpen gheldene als eeneghe visitatie commen van vremde steden om scieten (…)’ (SintSebastiaan Gent 1357-1379). De enkele weerbaarheidsgedachte kan dit niet verantwoorden. Reeds op het schuttersfeest te Oudenaarde in 1408 werden ‘esbattementen’ of toneelstukjes opgevoerd. En deze traditie zou toen reeds 60 jaar hebben bestaan: ‘dwelc een de meeste en scoenste scutterie was, met al datter toe behoorde van batementene, van te vierne in alle hierbeerghen, van scoenen spelen te spelene, die 18 daer te voren hadde gheweest in 60 jaren, alzo die goede lieden zeide’

-----14) Van Autenboer 2001, blz. 90. 17) De Potter s.d., blz. 530-532 16) De Laurière 1729, blz. 172-173. 15) Geerts 1987, blz. 77. 18) Pleij 1984, blz. 19. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Schuttersbrief - nummer 42 30 november 2005 691

13


Reeds tegen het eind van 14de eeuw was het ten scietspele trecken immers een waar circus geworden, waar de echte schutters naar de achtergrond werden verdrongen, en het showelement, waaronder de wijze waarop de gilde toekwam op het schietspel, steeds meer aan belang won. Reeds in 1394 waren de Brugse kruisboogschutters in Doornik de prijs voor het ‘schoonste inkommen’ gaan winnen: ‘alle gekleet in syde ende damast 19 versierd met gouden ketenen en kostelyke gesteenten’ Het woord spel wordt regelmatig gebruikt: ‘Item dat gheen ghildebroeder ofte andere archiers sullen meughen scieten met voorseyde ghildebroers gheen gheheult spel meer dan aghte te gaeder… Item dat ghene van de voirseyde ghildebroers in syn spel met den boghe daermee spelende onder handen hebbende ofte iet dat den boghe toebehoirt, onreinighhede doet, (…). Item dat de voirseyde ghildebroers niet en sullen dobbelen doen jeghens d’anderen (…)’ (Sint-Sebastiaansgilde Torhout van 10 juli 1384). Zo ook: ‘(…) preudhommes souffisans et ydonnes de maintenir ledit jeu dudit arc à main’ (Sint-Sebastiaan Kortrijk 9 augustus 1423). Alsmede: ‘(…) Savoir faisons nous avoir receulumble supplicacion des manans et habitans de nostre ville de Peteghien lez la nostre de Donze contenant que ils ou la greigneur partie deulx des long temps se sont employez a lesbatement et jeu de larc a main (…)’ (Sint-Sebastiaan Petegem 24 oktober 1428). In de onderlinge competitie werden de spelers ingedeeld in twee kampen, ‘heule’ genoemd. Dit gebeurde doordat de pijlenraper van elke schutter één pijl vroeg, deze achter zijn rug hield en deze al stappend liet vallen, een voor een, waarbij de eerst gevallen pijlen het eerst kamp vormden en de laatste het tweede kamp. Het was dan ook verboden om doelen buiten de gildenhof op te richten, schietspelen te organiseren of met 20 vreemden te ‘heulen’. Vanaf het ontstaan kregen de schuttersgilden, zoals vele andere broederschappen, een jaarlijkse schenking van wijn vanwege de stad: ‘(…) van i vate cortwyns dat ysent was den selscotters, als zi scoten den papegay (…)’ .(Stadsrekeningen Brugge 1336-1337). De steden zetten ook wijn in om de leden tot grotere opkomst aan te zetten: ‘(…) omme tvers. Gulde te vermeerdersene, te versterkene ende alle broederlike minne ende jouste onder de ghesellen te bet te groeyene ende te wassene, so sal men gheven alle sondaghen van nu vortan vanden stede goede den ghesellen die bachter hallen schieten sullen up datter zesse gheselle, schieten of meer, als sie ghescoten sullen hebben, twee cannen wijns, (…)’ (Sint-Joris Gent 1416). De wijn werd weliswaar aangeboden na de schieting.

3.5 - Er was een gestructureerd bestuur met een eed (broederschaps- of gildenstructuur) ‘Dat men van nu voort an kiesen sal om e bewarenesse ende profijt van den vorseiden gulde, dat grootelic ghemeeerdert es, VIII proviserers (…) ende dese VIII proviserers sullen kiesen eenen deken, op heuren eed, ghuldebroeder wesende, upte sente Sebastaens dagh.’ Het besturen (‘regieren ende mainteneren’) van de ‘gulde’ gebeurde door de deken, acht zorgers (‘proviseerders’), jaarlijks volgens een vast stramien gekozen uit de verschillende stadswijken, en de klerk. Ze vergaderden regelmatig ‘(…) elcx sondaeghs ten littrinen of andre behoerlike plaetsen, daer de deken ofte sine proviserers ende de clerc vergadert zijn sullen (…)’ (Sint-Sebastiaan Gent 1357-1379). Het bestuur van een schuttersgilde vormde de ‘Eed’ en de leden ervan legden daartoe een eigen eedformule af: ‘mijnen heere Sinte Sebastiaen te eeren, mienen ghedughten Heere ende Vrauwe van Vlaenderen goet ende ghetrouwe te syne, niemant int broederscip ende gilde te ontfaene dan van conditie ende up den eet, hier nae volghende ende theuren neisstiggheit bede ende versoeke de rechten van den broederscepe ende ghilde poincten ende artiklenen hier naer verclaert te onderhoudenen ende doen onderhouden naer huere maght en meughenthede.’

3.6 - Er was een gemeenschappelijke kas met rekeningen waarover verantwoording diende afgelegd ‘Ende sullen altijts de deken met de VIII proviserers van den voorledenen jare rekeninghe ende bewijs den nieuwen ancommenden proviserers van al d’handelinghen ende beleede(…)’ (Sint-Sebastiaan Gent 13571379). Ze konden bijdragen innen en beheerden hun eigen kas, maar stonden onder toezicht van stadsambtenaren (regierders).

----19) Van Praet 1786, blz. 27. 20) Gaillard 1879-1882, blz. 662.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------692

30 november 2005

14

Schuttersbrief - nummer 42


3.7 - Er was sprake van onderlinge solidariteit (doodsschuld, etc.) Men diende elkaar bij te staan tot een dagreis buiten de stad: ‘(…) so moesten alle guldebroeders te hemwaert trecken also verre als zij reysen moghen binnen I daghe, up huerlieder cost’ (Sint-Sebastiaan Gent 1357-1379). De doodsschuld en de begrafenisplicht waren wellicht de meest fundamentele onderlinge engagementen: ‘Item dat elc, zijnde int gulde sal gheven ter doot ten minsten XXIII s.p., ene daer boven also vele als telken ghelieven sal te ordineere, ende hem te stellene te siene doot naar de ghestaethede van hem (…)’ (SintSebastiaan Gent 1357-1379). ‘Item, nous leur avons octroié et octroions que quiconque d’yceux trépassera de ce siècle, et le maître de ladite compagnie commande à aucun d’yceux de porter ledit mort en terre, tous ceux cui cedit command sera fait qui le refuseront, paieront deux vieux sterlins d’amande’ (Grand Serment Namen 4 april 1373). Bij hun overlijden lieten de gildenbroeders hun wapens aan de gilde, die hun begrafenis verzorgde: ‘Item dat van elken Ghildebroeder die sterven zal, de zelve Ghilde hebben zal den beste boghe die hi achter hem laten zal ende aldierghelike een ghebond ghescots van eenre douzine: ende voort twee scellinghe gro. Van den pelre (klokkenluider) en messe die de vers. Ghilde over hem zal doen doen’ (Sint-Sebastiaansgilde Brugge 23 juli 1425). 3.8 - De toetreding was vrij, evenwel met een aanvaardingsprocedure en persoonlijke eed Men is nooit verplicht gildenbroeder te worden. Er is geen enkel gemeentelijk reglement daaromtrent; dit in tegenstelling tot reglementen van algemene mobilisatie, waartoe elke poorter verplicht is. Niet iedereen kan anderzijds lid worden van een schuttersgilde. Hier bestaan wel degelijk procedures van aanvaarding: ‘Item dat elc man wie hij sij, die commen wille int voors. Gulde moet weser van goede fame ende van goede name. Ende hij moet bidden ende doen bidden den coninc, deken ende proviserers, dat zij hem ontfaen als guldebroeder, naar tinhouden van den voors. Gulde up de manieren ende condicien hier naer volghende ende ghescreven’ (Sint-Sebastiaan Gent 1357-1379). Indien er onenigheid bestond met een gildenbroeder diende het kandidaat-lid het geschil eerst bij te leggen: ‘Die alvoren inthem lieden weten sullen of sy eenigh ghescil ofte gramscepe hebben jeghens eenighe van de ghildeboers van den voorseyden broederscepe ofte ghilde, twelcke vriendelick afgheseyt sal moeten syn aleer sy int voorseyde Broederscip ofte ghilde ontfaen worden’ (Sint-Sebastiaan Torhout 10 juli 1384). De leden werd een eed afgenomen: ‘(…) sal in de presentie van de voorseiden hooftman, deken ende sorghers heurlieden doen huldehren eet, ende sweiren ten Heilighe also hier naer volght: (…)’(SintSebastiaansgilde te Torhout van 10 juli 1384). Deze eed luidde: ‘Dat gij zweert en belooft goed en trouw gildebroeder te zijn van de Sint-Sebastiaansgilde, onderdanig te zijn aan de Vorst en de Wet en deze in bescherming te nemen, de hoofdman, de stadhouder, de deken en de zorgers te gehoorzamen, en steeds klaar te staan om hun bevel op te volgen of het bevel dat van hen komt, om zich te schikken naar alle goede gebruiken en gewoonten die de Gilde tot eer en baat strekken, de Gilde te behoeden voor schade of schande, om in alle omstandigheden goed en trouw te zijn aan de Gildebroeders, en indien gij wist dat er iets zou gebeuren, om dit te voorkomen met al wat in uw mogelijkheden ligt, en te doen wat elk goed Gildebroeder moet doen, naar macht en vermogen; daartoe helpe u God, Sint-Sebastiaan, en al Gods heiligen.’ 3.9 - Er was de verplichting van toetredingsbijdrage en lidgeld Het gildengeld is doorgaans een eenmalige bijdrage, net als de doodsschuld: ‘(…), zo sal hi gheven XVIII s.p. als gulde ghelt’ (Sint-Sebastiaan Gent 1357-1379). ‘Item dat elc die van nieus in de vers. Ghilde comt gheven zal ter vors. Ghildewt. Twee scellinghe gro. En den clerc twee groote.’ (Sint-Sebastiaansgilde Brugge 23 juli 1425). Maar naast een ‘Ghilde gelt van incommene’ was er ook een terugkerend ‘(…) jearghelt’ (Sint-Joris Brugge 6 december 1400). Er was zelfs een uittredegeld: ‘Item soo wat gildebroer die yut de voorscreven ghilde sceeden wilde ‘tsy bi gramschap, spi psiet ofte andersinds up wat maniere dat wierdt ghehouden tsynen uytsceeden te betaelen 10 schellingen grote ende ene boghe ende een trouse gescots van 2 dosynen’ (Sint-Joris Brugge 6 december 1400). ‘Item, wanneer datter yement uter Ghilde gaen zal, dat hy der ghilde gheven zal XXXIIIJ S par’ (SintSebastiaan Ieper 31 maart 1400).

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Schuttersbrief - nummer 42

30 november 2005

15

693


3.10 - Er waren evenzeer gildenzusters Zoals in sommige broederschappen en ambachtsgilden, konden weduwen van gildenbroeders steeds gildenzusters worden, mits niet hertrouwd en mits de helft van het lidgeld betaald: ‘Item, so wat wive de weduwe blyft van enen ghildebroeder, so mach bliven, ghildezuster, up dat zo wille als langhe als zoe weduwe blyft ende zonder enighen andren man, maer dies zal zoe betalen alf jaer ghelt’ (St.-Joris Brugge 6 dec. 1400). 21

Ook vrouwen van welstellende leden werden rechtstreeks toegelaten, zowel in de Sint-Jorisgilde als in de Sint-Sebastiaansgilde te Brugge: ‘Eerst dat zy niemene ontfanghen zullen in de vors. Ghilde hi en zy poort. Van der stede en hi en zy soffisant en habel ten handboghe of belove den vors. Handboghe te anthierene en hem d’in te habiliterene.’ (Sint-Sebastiaan Brugge 23 juli 1425). Jacob Van der Beurse werd in 1428 lid met zijn echtgenote en zijn twee minderjarige kinderen. Dit zien we ook te Gent: ‘(…) zullen gulde broeders ofte gulde susters wesende’ (Sint-Sebastiaan Gent 1357-1379). Echtgenotes of partners van de gildenbroeders waren doorgaans ook uitgenodigd op de feestmaaltijden.

-----21) Vanhoutryve 1968, blz. 42.

Geraadpleegde bronnen De Bruyn 1867 = Hyacinthe De Bruyn: Origine de l’Eglise de Notre-Dame au Sablon à Bruxelles. Uitgeverij: Peeters. Leuven 1867. De Laurière 1729 = Eusèbe-Jacob De Laurière: Ordonnances des rois de France. Deel 5. Uitgeverij: Imprimerie Royale. Parijs 1729. De Potter s.d. = Frans De Potter Frans: Jaarboeken van het Sint-Jorisgilde. Gent sine dato. Geerts 1987 = Katelijne Geerts: De spelende mens in de Boergondische Nederlanden. Uitgegeven door het Genootschap voor Geschiedenis. Brugge, 1987. Gaillard 1879-1882 = Edward Gaillard: Glossaire Flamand. Inventaire des Chartes van Gilliodts. Brugge 1879-1882. Godar en Schouteet 1947 = Henri Godar en Albert Schouteet: Histoire de la Gilde des Archers de Saint Sébastien de la Ville de Bruges. Uitgeverij: Stainforth. Brugge 1947. Huyttens 1859 = Jules Huyttens : Recherches sur L’organisation militaire, civile et religieuse des corporations de la ville de Gand. Uitgeverij: Hebbelynck. Gent 1859. Moulin-Coppens 1982 = Josée Moulin-Coppens: De geschiedenis van het oude Sint-Jorisgilde te Gent. Uitgeverij: Hoste-Staelens. Gent 1982. Nicolay 1853 = Jean Nicolay: Kalendrier des guerres de Tournay (1477-1479). Deel 2. Uitgeverij: Hennebert. Doornik 1853. Pleij 1979 = Herman Pleij: Het gilde van de Blauwe Schuit. Literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen. Uitgeverij: Meulenhoff. Amsterdam 1979. Pleij 1984 = Herman Pleij: De laatmiddeleeuwse rederijkersliteraruur als vroeghumanistische overtuigingskunst. Uitgeverij: De Fonteine. Gent, 1984. S.A.B. = Stadsarchief Brugge: Trio 1993 = Paul Trio: Volksreligie als spiegel van een stedelijke samenleving. De broederschappen te Gent in de late middeleeuwen. Uitgeverij: Universitaire Pers. Leuven 1993. Van Autenboer 1993 = Eugeen van Autenboer: Kaarten van schuttersgilden in het hertogdom Brabant 1300-1800. Uitgegeven door Stichting Zuidelijk Historisch Contact. Tilburg 1993. Van Autenboer 2001 = Eugeen van Autenboer: Verspreide opstellen over Schutters en rederijkers. Deel 1: De schutters. Uitgegeven door Stadsarchief Turnhout. Turnhout 2001 Vanhoutryve 1968 = André Vanhoutryve: De Brugse kruisbooggilde van Sint-Joris. Uitgave: Familia et Patria. Handzame 1968.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------694

30 november 2005

16

Schuttersbrief - nummer 42


Van Praet 1786 = Joseph van Praet: Jaer-boek der Keyzerlyke ende Koninklyke Hoofdgilde van de edele Ridder Sint-Joris in den oudenhove binnen de stad Brugge. Uitgeverij: Van Praet. Brugge 1786. VA St.-Sebastiaansgilde = Verenigingsarchief van de Koninklijke Hoofdgilde St.-Sebastiaan te Brugge. Van Werveke 1909 = Alphonse van Werveke: Uitgeverij: Annoot-Braeckman. Gent 1909.

Het Godshuis van Sint Jan & Sint Pauwel te Gent.

Verbruggen 1954 = Jan-Frans Verbruggen Jan-Frans: De krijgskunst in West-Europa in de Middeleeuwen. Uitgegeven door de Vlaamse Academie. Brussel 1954. Verbruggen 1962 = Jan-Frans Verbruggen: Het gemeenteleger van Brugge van 1338 tot 1340. Uitgegeven door Paleis der Academiën. Brussel 1962. Verbruggen 1997 = Jan-Frans Verbruggen: The Art of Warefare in Western Europe during the Middle Ages from the eight century to 1340. Tweede, vermeerderde en herziene uitgave. Uitgeverij: Boydell Press. Woodbridge 1997. Wyffels 1951 = Carlos Wyffels: De oorsprong der ambachten in Vlaanderen en Brabant. Uitgegeven door Paleis der Academiën. Brussel 1951. Met vriendelijke groeten, Marc Lemahieu

AAN: De Heer Marc Lemahieu Beste Marc,

Maastricht, 31 oktober 2005

Mijnerzijds enkele opmerkingen van meer algemene aard, voordat ik nader inga op jouw ‘harde’ stellingen. Daarbij spreek ik de wens uit die je ongetwijfeld met mij deelt: hopelijk zullen ook andere schutterijonderzoekers en -liefhebbers zich mengen in onze discussie, hetzij op hoofdlijnen hetzij en détail; en zijn ook zij bereid om zich door steekhoudende argumenten te laten overtuigen. Ik althans heb er géén enkele moeite mee om zelf 180 graden van mening te veranderen wanneer iemands argumentatie mij daartoe aanleiding geeft, en heb er evenmin moeite mee dat publiekelijk te laten weten. Ik beschouw dit wetenschappelijk niet als een teken van zwakte maar juist als een blijk van sterkte met het oog op de historische waarheidsvinding en vanwege de erkenning van het prevaleren daarvan boven persoonlijk prestige. Allereerst dan het navolgende in verband met de inleidende woorden van jouw e-mail. Enerzijds geloof ik niet, dat je mij ooit erop hebt kunnen betrappen dat ik huidige kenmerken van schutterijen (schuttersgilden) transponeer naar het verleden; als dat wèl zo is, hoop ik dit van jou te mogen vernemen. Anderzijds frappeert het mij, dat jijzelf om de haverklap in jouw betoog juist doet waar je anderen terecht uitdrukkelijk en nadrukkelijk tegen waarschuwt, nl. kenmerken van een latere tijd projecteren op een vroegere tijd. Zie voor deze aangelegenheid ook mijn eerdere kritiek in SB 40, blz. 649, tweede alinea. Wanneer ik het heb over de ontstaanshistorie van het Europese schutterijwezen, dan doel ik in de eerste plaats op de tijd die vóór uiterlijk 1301 ligt, en doel ik dus zeker niet op een nòg latere tijd. En ten tweede, maar dan geografisch beschouwd, staat bij het bespreken van de oorsprongsgeschiedenis van het schuttersgildenwezen in Europa niet alleen het Apennijns schiereiland mij voor ogen doch tevens méér dan één gebied benoorden de Alpen, met name - in chronologische volgorde - het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Brabant en de regio van de vrije rijksstad Aken. De tijdstippen waarop in de laatstgenoemde drie gebieden de eerste schuttersgilden zijn ontstaan, ontlopen elkaar niet zo gek veel; ze liggen immers, naar mijn mening, mogelijkerwijs alle in de 13de eeuw (1201-1300). Als de eigenlijke bakermat van de schuttersgilden zie ik evenwel - zij het voorlopig nog als hypothese - Italië. Daar kùnnen mijns inziens de vroegste schutterijen opgericht zijn, d.w.z. reeds vlak vóór 1201 of uiterlijk kort na het jaar 1200. In het laatste geval (kort na 1200 als absolute datering) betekent dit tevens - als relatieve datering - tamelijk kort vóór de geboorte van de eerste Vlaamse schuttersgilden. Het verbaast mij dan ook lichtelijk, weliswaar dat jij in jouw mailing van heden het hebt over ‘tekstbronnen’ uit o.a. ‘de 13de eeuw’ (1201-1300) maar dat je in jouw uitgebreide berichtgeving niet één bron uit die zelfde eeuw vermeldt, d.w.z. noch inzake een cisalpijnse of Noordwest-Europese regio noch inzake een transalpijnse of Italiaanse landstreek. Daardoor dreigt het gevaar van onnodige verenging en/of verlegging van het onderzoekingsprobleem dat we bezig zijn op te lossen, nl. de kwestie hoe we het best de allereerste schutterijen kunnen definiëren oftewel het vraagstuk wat de kenmerken zijn die de vroegste schuttersgilden deden verschillen (!) van de latere.

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Schuttersbrief - nummer 42

30 november 2005

17

695


Doch zelfs indien de allereerste schuttersgilden pas vlak na de Vlaamse ‘onafhankelijkheidsoorlog van 1297-1305’ zouden zijn totstandgekomen (jouw opvatting), dan nòg blijft het mij verwonderen, dat je kennelijk de voorkeur eraan geeft om een zo breed mogelijk opgezette typering te geven van het Vlaamse schutterijwezen in zijn oudste periode, terwijl we juist dáár in onvoldoende mate van afweten. [We weten trouwens ook nog maar zéér weinig over de allervroegste Italiaanse schuttersgilden!]. Curieuzer: in jouw huidige mailing heb je jouw aanvankelijk uit vijf en nadien uit tien punten bestaande definitie (zie SB 39, blz. 620, tweede alinea, en SB 40, blz. 648, derde alinea) verder uitgebreid met nog eens twee nieuwe kenmerken. En dat alles bovendien: a) aan de hand van ‘bewijsmateriaal’ uit niet alleen de 14de eeuw (13011400) maar zelfs ook - ondanks jouw mededeling dit niet te zullen doen - tot bijna tien keer toe uit de 15de eeuw (1401-1500); b) tegelijk niet enkel handelend over het op zich interessante onderscheid tussen de vroegste kruisbooggilden en de nòg oudere kruisboogschutterskorpsen maar tevens over de overeenkomsten tussen de vroegste kruisbooggilden en de latere, terwijl het m.i. méér van belang is om juist vooral de verschillen tussen beide laatste te weten! Wordt het anders niet allemaal te verwarrend? Zijn we het niet met elkaar eens, dat de vroegste schutterijen kruisbooggilden waren? Waarom geef je dan zoveel ‘kenmerken daarvan’ die ontleend zijn aan de latere handbooggilden, w.o. jouw eigen St.-Sebastiaansgilde te Brugge, en aan het schutterijwezen in het algemeen, inclusief de nòg latere geweerschutterijen? Met nadruk wijs ik erop, dat we niet bij voorbaat mogen uitsluiten, dat óók in de beginperiode van het schutterijwezen bereids sprake was van regionale verschillen en zelfs van verschillen binnen één en dezelfde regio Ik ben derhalve enigszins huiverig ervoor, niet alleen om het onderzoekingsprobleem van de oorsprongsgeschiedenis van het Europese schutterijwezen meteen al exclusief te betrekken op Vlaanderen maar ook om vervolgens binnen het enge kader van het Vlaamse schutterijwezen ons te zeer te focussen op Gent en Brugge, hoe belangrijk deze voormalige metropoolsteden ook geweest zijn voor de ontstaanshistorie van het schuttersgildenwezen in dit deel van Europa. Speelden de minder grote Vlaamse steden destijds dan nauwelijks een rol van betekenis voor de prille ontwikkeling van het schutterijwezen in en rondom het graafschap Vlaanderen? Twee hoofdstellingen van jou motiveer je in jouw uitvoerige betoog hoegenaamd niet of ternauwernood, terwijl ze beide wèl aan de basis liggen van jouw ‘harde’ stellingen. Ik bedoel de hoofdtheses: a) ‘de allereerste schuttersgilden in Europa zouden ontstaan zijn binnen het graafschap Vlaanderen’, een opvatting die reeds meer dan 40 jaar geleden dr. Theo Reintges in zijn proefschrift (1963) verkondigde; en b) ‘de vroegste Vlaamse schuttersgilden zagen pal na het jaar 1305 het licht’, een opvatting die - als ik het juist zie - dr. Reintges niet zonder meer voor zijn rekening genomen zou hebben; hij toch betoogt in zijn dissertatie, dat een soort incubatietijd (zeg: ontstaansperiode) van grofweg maximaal 50 jaar voorafgegaan is aan de oudst bekende vermeldingen van de vroegste Vlaamse schuttersgilden. Die op zich correcte veronderstelling van Reintges zou inhouden, dat de Vlaamse schutterijen die in het eerste kwart van de 14de eeuw (1301-1325) vermeld worden, op z’n laatst reeds eind 13de eeuw en dus vóór 1301 moeten zijn ontstaan. Maar er worden, naar mijn overtuiging, al ruimschoots vóór 1301 en dus tijdens de 13de eeuw (1201-1300) schuttersgilden uitdrukkelijk genoemd, èn ten zuiden èn ten noorden van de Alpen! Waarom heb je niet ook dáárnaar gekeken? Omdat jij in jouw mailing van vandaag het voornamelijk hebt over het graafschap Vlaanderen, zal ik in het onderstaande me tot dat graafschap beperken. Meer gegevens volgen nog in de SB-rubriek ‘De vroegste schuttersgilden in het voormalige graafschap Vlaanderen’. Voor Italië en Aken zijn er de rubrieken ‘Over het schutterijwezen in Italië’ resp. ‘Het schutterijwezen te Aken’. En binnenkort verschijnen er tevens SBartikelenreeksen zoals ‘De vroegste schuttersgilden in het voormalige hertogdom Brabant’. Inmiddels ben ik - dankzij jou! - meer en meer ervan overtuigd geraakt, dat het kruisboogschutterskorps van elk Vlaams gemeenteleger steeds een ad hoc samengestelde formatie was, dus net zoals dat eveneens voor handboogschutters moet hebben gegolden en ook voor andere typen wapendragers. Wanneer het stadsleger na afloop van een oorlog of heirvaart ontbonden werd, bleef er derhalve niets meer over aan kruisboogschutters, handboogschutters e.d. in georganiseerd verband. Pas toen de kruisboogschutters (het eerst!) zich - wel steeds op eigen initiatief en op basis van vrijwilligheid? - gingen organiseren, werd daarmee de kiem gelegd van wat na enige tijd zich zou ontpoppen tot een schuttersgilde. Met jou ben ik van mening, dat ‘boogschutterskorpsen en schuttersgilden niet samenvielen en de een niet (steeds) naadloos overging in de ander’. Individuele kruisboogschutters die zich niet wensten aan te sluiten bij een nog wel of bij een net niet meer in statu nascendi verkerende kruisbooggilde, bleven als zodanig actief binnen de schaarwachten (conincstavelies) of binnen de gewapende ambachtsgilden. Ingeval van bijvoorbeeld een krijg of een strafexpeditie sloten die individuele kruisboogschutters zich - onder toezicht van de stadsoverheid - tijdelijk bij een min of meer redelijk georganiseerde kruisbooggilde aan (of andersom) tot wat ik zo-even ‘een ad hoc

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------696

30 november 2005

18

Schuttersbrief - nummer 42


samengestelde formatie’ noemde en wat jij met een beter gekozen term pleegt aan te duiden als een kruisboogschutterskorps. De ontstaansreden van de eerste kruisbooggilden in Vlaanderen was echter m.i. een volstrekt àndere dan die welke jij aangeeft. Ik kom daar zo meteen bij jouw ‘harde’ stellingen nog over te spreken. Tenslotte. Elke weerbare mannelijke poorter (= burger) was volgens het middeleeuwse gewoonterecht schutplichtig. Dat uitte, als onderdeel van zijn poorter- of burgerplicht, zich o.m. (!) in verplichte deelname aan de in iedere stadswijk aanwezige conincstavelie (= schaarwacht) en in bekostiging van de eigen persoonlijke wapenrusting. De vroegste stadslegers bestonden deswege - m.i. sinds de 11de eeuw (1000-1100) merendeels uit leden van de zogeheten conincstavelies of schaarwachten. Na verloop van tijd ontstonden de (gewapende) ambachtsgilden, hetgeen weer gevolgen had voor o.a. wijziging in de samenstelling van elke gemeenteleger. Zo ook nòg later, toen een derde vorm van stadsmilitie zich aandiende: het schutterijwezen! Andere kernen van weerbaarheid ter stede - zelfs van meet af aan - waren: de patriciërs, de veldschutten (ten behoeve van het nabije ommeland van de stad) en hun collega-soldeniers, t.w. de toren- en poortwachters; verder: de schout en de zijnen. Over de mogelijkheid van een korps stadssoldaten in de metropoolsteden heb ik het eveneens al eerder in de SB gehad, maar of de Vlaamse steden Gent en Brugge zo’n korps ook werkelijk hebben gekend? Waarschijnlijk niet dus. Indien tòch, dan vormden de stadssoldaten - tezamen met de edellieden en ridders, al dan geen buitenburger zijnde - het enige beroepskader en waren al dezen bijgevolg de enige èchte militairen; het gemeenteleger was dàn niet langer meer een puur militieleger! Dan nu in het kort mijn commentaar bij jouw ‘harde’ stellingen. Jouw eerste stelling: ‘De eerste schuttersgilden waren per se geen weerbaarheidskorpsen’ Mijn commentaar 1a) Jouw eerste stelling heeft niet mijn instemming. 1b) De toelichtende zinnen bij jouw stelling sporen nauwelijks met de stelling zelve! Jij levert namelijk nagenoeg géén onderbouwing: die geef je pas ècht bij jouw tweede stelling; begrijpelijk, want de tweede stelling impliceert de eerste. 1c) De eerste schuttersgilden waren per se [= voortvloeiende uit hun wezen] juist wèl weerbaarheidskorpsen, o.m. omdat: a) er vanuit de kring van een binnen het stadsleger steeds ad hoc geformeerd kruisboogschutterskorps behoefte ontstond aan een min of meer permanente vorm van onderling contact (verenigingsband) tussen de talloze heirvaarten en oorlogen in en wel - confer Reintges 1963 - ter bekwaming in het hanteren van de vrij nieuwe en complexe kruisboog (dit in tegenstelling tot bijv. de tamelijk eenvoudige en reeds eeuwenoude, algemeen in gebruik zijnde handboog); b) de kruisboog in aanschaf nogal wat kostte en bijgevolg vooral in trek was bij de rijkere burgers, wier vermogen en lust tot vorming van een organisatie verder ontwikkeld waren dan bij de gemiddelde stedeling; c) er qua verenigingsverband desgewenst aansluiting gevonden kon worden bij toenmaals al bestaande organisaties zoals: 1) kooplieden- en ambachtsgilden; 2) kerkelijke lekenbroederschappen (parochiegilden). Zie ook verderop 2b. Aanvullende opmerkingen en vragen 1d) Ik meen pas nù goed te begrijpen wat jij onder kruisboogschutterskorpsen verstaat, ook al gaat jouw steling daar helemaal niet over. Ik ben het eens, dat de door jou bedoelde kruisboogschutterskorpsen slechts tijdelijke formaties waren, die ophielden te bestaan zodra na een krijg het stadsleger ontbonden werd. 1e) Kennelijk hebben de metropoolsteden Gent en Brugge nimmer een korps legersoldaten (= beroepsmilitairen) in eigen dienst gehad, d.w.z. noch permanent noch tijdelijk. Of vergis ik mij met wat je bedoelt? 1f) Jij hebt m.i. een verkeerd beeld van wat onder weerbaarheidskorps verstaan wordt of kan worden. Alle permanente en niet-permanente, beroepsmatige en niet-beroepsmatige, plaatselijke/regionale/landelijke formaties wapendragers die zich uitsluitend of in belangrijke mate bezighielden met weerbaarheid in de ruimste betekenis van het woord (militair, politieel, brandweerlijk, enz.) waren per definitie weerbaarheidskorpsen. Dit sloot geenszins nevenactiviteiten in folkloristisch, godsdienstig en maatschappelijk opzicht of anderszins uit. Vlaamse voorbeelden van weerbaarheidskorpsen tijdens de Volle Middeleeuwen (1000-1500) waren: schaarwachten (conincstavelies), gewapende kooplieden- en ambachtsgilden, de meeste (!) schuttersgilden (immers niet de ‘gilden vanden gebroken pese’ = folkloreschutterijen!). 1g) Kun je mij iets vertellen over de historie van de door jou genoemde ‘Rode Caproenen’? Ik vind het zéér de moeite waard om dàt te vernemen; graag met literatuuropgave.’ Scaerwetters’ waren m.i. schaarwachters! 1h) Reeds gedurende de hele Late Middeleeuwen (1301-1500) en dus niet slechts ‘later’ droegen óók in de Noordelijke Nederlanden verreweg de meeste schuttersgilden het stempel van weerbaarheidsschutterij. Opmerkelijk in typologisch opzicht is het, dat eerst tegen het einde van de Middeleeuwen (vermoedelijk niet vóór 1400 maar pas nadien) de louter folkloristische schuttersgilden het levenslicht zagen. 1i) Wanneer kwam er volgens jou een definitief einde aan het fenomeen kruisboogschutterskorps? ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Schuttersbrief - nummer 42

30 november 2005

19

697


Jouw tweede stelling: ‘De oudste schuttersgilden zijn ontstaan in vredestijd uit religieuze overwegingen’ Mijn commentaar 2a) Jouw tweede stelling kan evenmin mijn goedkeuring wegdragen en zelfs in tweeërlei opzicht. Jouw eigenlijke these, nl. dat de eerste schuttersgilden zijn opgericht uit religieuze overwegingen, klopt niet: zie hierboven 1c en hieronder 2b. Je voegt bovendien het element ‘in vredestijd’ aan jouw stelling toe, welke toevoeging ik zeker niet voor mijn rekening zou durven te nemen: net zo goed en misschien wel met méér recht kan gesteld worden, dat de allereerste Vlaamse schuttersgilden juist in onaangename tijden (oorlogen, sociale onrust) zijn ontstaan! 2b) De vroegste Vlaamse schuttersgilden zijn, voorzover ik kan overzien, slechts voor een zéér gering aantal organisatorisch ontstaan uit religieuze lekenbroederschappen (meestal ook nog als een aparte afdeling daarvan), wat héél iets anders behelsde dan een totstandkoming op grond van zuiver religieuze overwegingen: zie voor de ware toedracht hierboven mijn standpunt 1c. Daar kwamen voor de kruisboogschutters in gilden- of broederschapsverband allengs nog meerdere praktische voordelen bij, zoals: verkrijging van privileges (= voorrechten), ontheffing van sommige schutterlijke verplichtingen en het stijgen in maatschappelijk aanzien, hetgeen weer een extra impuls gaf aan het oprichten van schutterijen. Godsdienstige overwegingen hebben bij het creëren van de allereerste kruisbooggilden m.i. nooit een doorslaggevende rol gespeeld. Een ander verhaal was de intense godsdienstbeleving binnen het verenigingsverband van een kruisbooggilde. Maar voor welk ander type organisatie gold dat toentertijd niet! Aanvullende opmerkingen en vragen 2c) Anders dan je in de eerste toelichtende zin bij jouw stelling doet voorkomen, hebben Vlaamse schuttersi.c. booggilden nooit op hun eentje een compleet stedelijk of regionaal leger gevormd. Dat gebeurde m.i. altijd in combinatie met andere korpsen wapenbroeders (zwaard, goedendag, blijde, enz.]. Niet soms? 2d) Is de kruisboog (= ballista) misschien ontwikkeld uit de blijde? Blijde = catapulta, maar ook: ballista! 2e) Bepaald overweldigend voor jouw doen en in schrille tegenspraak met jouw stelling vind ik het bewijsmateriaal dat jij in jouw ganse betoog aandraagt, voor het weerbaarheidskarakter van de Vlaamse schuttersgilden tijdens de hele Late Middeleeuwen (1300-1500)! Jouw derde stelling: ‘Er zijn ten minste 10 à 12 kenmerken waarin de eerste kruisbooggilden enerzijds zich onderscheidden van de nòg vroegere kruisboogschutterskorpsen en anderzijds overeenstemden met de latere kruisbooggilden’ Mijn commentaar 3a) Jouw derde stelling is voorbarig: we weten voorshands te weinig van de allereerste schuttersgilden; en 3b) onvolledig: een opsomming van verschillen tussen de vroegste schuttersgilden en de latere ontbreekt. Aanvullende opmerkingen en vragen 3c) In jouw vergelijkend onderzoek betreffende de allereerste kruisbooggilden en de latere kruisbooggilden (bij uitbreiding zelfs schuttersgilden meer in het algemeen!) heb je een wel èrg ruim tijdsbestek als uitgangspunt genomen, een tijdsbestek namelijk dat zelfs de hele 15de eeuw (1401-1500) en nòg later omvat. Dat houdt in, dat kruisboogschutterijen van vlak na het jaar 1305 met o.a. schutterijen van meer dan twee eeuwen later (!) over één kam worden geschoren, terwijl voorshands e.e.a. onvoldoende vaststaat t.a.v. de allereerste kruisbooggilden en daarenboven er méér dan sterke aanwijzingen zijn dat er in Vlaanderen óók vóór en wellicht zelfs lang vóór 1305 reeds kruisbooggilden moeten hebben bestaan. 3d) Volgens mij staat in de kapel van de Leugemeete te Gent (zie de illustratie bij jou onder punt 3.1) niet zozeer de plaatselijke kruisbooggilde als wel het Gentse kruisboogschutterskorps afgebeeld. Akkoord? 3e) Ik acht me ontslagen van de ‘plicht’ tot becommentariëring en détail t.a.v. elk der tien of twaalf door jou gegeven kenmerken, daar ik mijn commentaar dienaangaande reeds eerder heb verstrekt: zie SB 40, blz. 649. Aan de beide door jou ingelaste nieuwe kenmerken (punt 3.6 en punt 3.10 ) kleven overigens exact dezelfde soort bezwaren die ik eerder geuit en toegelicht heb. 3f) Mijn complimenten voor jouw heldere uiteenzetting over de zogeheten kruisboogschutterskorpsen, een historisch verschijnsel waaraan in de bestaande vakliteratuur wel eens wat méér aandacht mag worden geschonken in relatie tot de oorsprong van het middeleeuwse schuttersgildenwezen. Wellicht een gerede aanleiding om er in de SB een afzonderlijke rubriek aan te wijden? 3g) Mijn definitie van een zéér vroege schutterij in Vlaanderen? Een in de 13de eeuw (1201-1300) door de overheid toegestane of opgerichte wapengilde i.c. kruisbooggilde als weerbaarheidskorps van burgers.

-----------

Met vriendelijke groeten, Alfred Disch ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------698 30 november 2005 Schuttersbrief - nummer 42

20


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.