SERIE DER VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS (nr. 3)
O.I.V. Prof. Dr. R. RENSON & H. SMULDERS Instituut voor Lichamelijke Opleiding. K.U. Leuven
VOLKSSPORTEN SPELEN
DE VOLKSSPORTKOFFER
>r J. JESPERS, H. DE MEYER, P. DE SCHEPPER, C. SCHWARTZ, M. VAN DAM, N. VANHAEREN
AAMSE OEMEENSCHAP, BLOSO: Bestuur voor Lichamelijke Opvoeding, Sport en Openluchtleven, Brussel, 1982.
Reeds verschenen in dezelfde serie: Nr. 1. Nr. 2. Nr. 3.
BOLSPELEN IN WEST-VLAANDEREN door Paul Vanderghote
KAATSSPORT IN VLAANDEREN door Dirk De Borger Bijiage bij "VOLKSSPORTEN SPELEN": TECHNISCHE MATERIAALBESCHRIJVING door Chris Olyslager
'
Afbeelding op titelblad: Kolf-attributen (-In: J. FEITH, Hetboekdersporten,
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1900, p. 53).
VOLKSSPORTEN SPELEN DE VOLKSSPORTKOFFER door J. JESPERS, H. DE MEYER, P. DE SCHEPPER,
C. SCHWARTZ, M. VAN DAM, N. VANHAEREN
■
■ ■■,--■■■;■'
vvuui-tu
.
Bij het ter perse gaan van "Volkssporten spelen. De Volkssportkoffer", verheug ik mij deze begeleidende woorden mee te kunnen sturen. Deze publikatie komt meer dan gepast als nuttig instrument bij de ontelbare volkssport-actiesrondhet thema "Jaarvande Volkssporten"in Vlaande
ren.
Wat als een studie-project begonnen is, blijkt nu een speelse voltreffer te worden, die bovendien aan Vlaanderen een "primeur"opievert binnen het kader van de Europese "Sport voor allen'-politiek. Onze bevolking heeft duidelijk de opgeworpen bal teruggekaatst, de volkssportactie is aan het rollen gegaan en ziet ernaar uit alle wind in de zeilen te hebben.
Bij dit alles speelt de zo geheten volkssportkoffer de rol van "smaakopwekker", die aan de nog-niet-ingewijden de ludieke mogelijkheden van deze traditionele spelvormen moeten laten ontdekken.
De gegevens opgeslagen in de Vlaamse Volkssport Dossiers, liggen aan de basis van de hier gepresenteerde volkssporten en illustreren hoe vanuit wetenschappelijk onderzoek de sprong kan gemaakt worden naar concrete
sportbeleidsacties.
Het is mijn overtuiging dat deze publicatie tegemoet komt aan een dringende nood aan informatie omtrent de concrete spelregels en speelwijze van de volkssporten. Via de volkssportkoffers en via publicaties zoals deze, is de term volkssport, in Vlaanderen geen dode letter maar een levend be-
gripgeworden.
A. LAMS Direkteur-Generaal B.LO.S.O.
INHOUDSTAFEL
Inleiding: R RENSON & H. SMULDERS DEELI: Balspelen — Muurkaatsen DEELII: Bolspelen — Gaaibollen
4 7 7 14 14
— Trou-madame
17
— Krulbollen
20
— Vloerbollen
24
— Pierbollen
25
— Kegelen
30
DEEL III: Schietspelen
39
— Liggende Wip-schieten
39
— Doelschieten
41
DEELIV: Steek-en vechtspelen
— Ringsteken DEEL V: Verplaatsingsspelen — Steltlopen DEEL VI: Werpspelen
46
46 49 49 52
— Meetschieten
52
— Stopschieten
56
— Tonspel
58
— Hoefijzerwerpen
63
— Vogelpik
64
— Pagschieten
66
DEEL VII: Gezelschapsspelen
71
— Toptafel
71
— Sjoelbak
76
— Tafelkegelspel
81
Bibliografie
85
Lijst der afbeeldingen
86
INLEIDING
Reeds toen in 1973 het onderzoeksproject omtrent traditionele spel-
vormen in Vlaanderen van start ging, werd met de gedachte gespeeld be-
paalde van deze spelvormen "speelklaar" te maken voor de huidige genera-
tie.
Als projectleiders zijn wij namelijk van mening dat talrijke spelvormen "van eigen bodem" interessante perspectieven bieden ter verrijking van de recreatieve sportbeoefening. Via deze volkssporten wordt niet alleen de aandacht gevestigd op het behoud van het eigen spel-cultuurpatrimonium, maar wordt tevens een nieuwe dimensie gegeven aan de "Sport voor Allen"idee.
Oude Volkssporten verdienen derhalve niet enkel "geconserveerd" en beschermd te worden omwille van historische of nostalgische redenen,
maar omwille van nun aparte sociaal-kulturele betekenis voor het aktuele
vrijetijdsgebeuren.
De hier voorliggende uitgave over volkssporten, kadert volledig in dit dubbel perspektief. Laat ons daarom even schematisch overlopen hoe deze idee groeide en vorm kreeg.
Aan de basis van dit initiatief lag het onderzoeksproject der Vlaamse Volkssport Dossiers. Dit project omvat een uitgebreide documentatiestudie
over de geschiedenis en de aktuele situatie van volkssporten in Vlaanderen. In het kader van de cursus "Geschiedenis van de lichamelijke op.voeding" hebben reeds meer dan duizend studenten aan het Instituut voor Lichamelijke Opleiding te Leuven aan deze speuraktie meegewerkt. Hun speurwerk is gestockeerd in 968 dossiers, welke niet minder dan 453 van de 1147 (prefusie-) gemeenten in Vlaanderen bestrijken.
Er werd bewust geopteerd voor de benaming "volkssporten" omdat deze spelvormen niet zouden worden verward met sporadische spelactiviteiten, -•zoals zaklopen, flessen vullen, lepel-koers en dergelijke, die slechts ocgasioneel bij feestelijkheden opduiken en dan meestal met de term "volksspelen" worden bestempeld.
m
Tegenover deze eendags-volksspelen bestaat er dus in Vlaanderen een enorme verscheidenheid aan allerlei regelmatig georganiseerde traditionele ,wedstrijdspelen. Deze laatste "volkssporten" hebben wij daarom omschreven als zijnde: "... lokaal-traditionele, actief beoefende wedstrijdspelen met . recreatief karakter, die beroep doen op (een) specifieke fysieke vaardigheid (-heden), op strategie of op kans - of op een combinatie van deze drie elementen"(Renson&Smulders, 1979,1981).
Volkssporten opsporen, verzamelen en bestuderen is op zich reeds een boeiende bezigheid, maar blijft alles bij mekaar toch maar een "papieren .bootje", wanneer men zich niet eveneens door actieve spelbeleving in de technische geheimen van de volkssport laat inwijden. Met de bedoeling deze spelschat aan de man - en de vrouw - te brengen werd ingepikt op bestaande culturele beleidsinitiatieven vanwege de overheid. Zo werden ter
gelegenheid van "Het Jaar van het dorp, 1978" volkssporten geexposeerd en actief gepromoveerd te Oostende. Toen in 1979 "Het Jaar van het kind" volgde werd in het Openluchtmuseum van Bokrijk naast de uitgebreide tentoonstelling over "Volkssporten en kinderspelen in Vlaanderen"een levende volkssport-route in het museum ingeplant (Laenen et al,. 1979). Het sukses van deze doe- en kijk-acties staafde onze visie dat sommige van deze stokoude volkssporten uiterst geschikt zijn om Jong en oud springlevend spelenthousiast te maken. Om een lang verhaal kort te houden, kunnen wij stellen dat de ingeslagen zoek-, toon- en speel-weg daarom verder werd bewandeld via allerlei informatieve, educatieve en animatie-projecten. Dit alles leidde in 1980 tot de oprichting van de v.z.w. Vlaamse Volkssport Centrale. Deze Vlaamse Volkssport Centrale, kortweg V.V.C., stelt zich tot doel via studie, documentatie, educatieve projecten en begeleiding, de volkssporten in Vlaanderen te vermaatschappelijken. Deze doelstellingen liggen dus duidelijk in de lijn van de "Sport voor allen"-visie, die reeds een tiental jaren in Vlaanderen via B.LO.S.O. wordt gepromoveerd. Door dit gelukkig samenspel van omstandigheden en door de samenspraak tussen B.L.O.S.O., het Openluchtmuseum Bokrijk en het I.L.O. van de K.U. Leuven, werd zo door staatssecretaris Rika DE BACKER voor 1981 82 de actie "Jaar van de Volkssporten"officieel afgekondigd. In het kader van deze sensibilisatie-campagne werd onder meer een volkssportkoffer samengesie\d. Eigenlijk gaat het hierbij meer om een pakket van geselecteerde volkssport-vormen, die zich omwille van hun relatief eenvoudige infrastructuur, vrij gemakkelijk laten "bespelen". Tijdens, zo geheten volkssportlabo's, werden de recreatieve toepassingsmogelijkheden van dergelijke spelvormen beproefd en werd vervolgens een selectie doorgevoerd. De uiteindelijke keuze van deze twintig "volkssporten om te spelen" zijn samengevat in de hier voorliggende publicatie. De opgenomen volkssporten werden geordend aan de hand van het V.V.D.-classificatiesysteem (Renson & Smulders, 1979, 1981). Zo onderscheiden wij: — Balspelen: muurkaatsen — Bolspelen: gaaibollen, trou-madame, krulbollen, vloerbollen, pierbollen en kegelen — Schietspelen: liggende wip-schieten en doelschieten — Steek- en vechtspelen: ringsteken — Verplaatsingsspelen: steltlopen — Werpspelen: meetschieten, stopschieten, tonspel, hoefijzerwerpen, vogelpik en pagschieten — Gezelschapsspelen: toptafel, sjoelbak en tafelkegelspel. Voor elke spelvorm worden ook de belangrijkste bronnen aangegeven waar men meer informatie kan gaan putten.
De spelbeschrijvingen zijn het werk van de regionale volkssportconsulenten van de Vlaamse Volkssport Centrale. De leden van deze B.T.K.ploeg, bestaande uit licentiaten L.O., beschreven elk een reeks volksspor ten welke min of meer typisch zijn voor de hun toegewezen provincie: Hilde DE MEYER (W.-VI); Patrick DE SCHEPPER (O.-VI.); Chris SCHWARTZ (Brab.); Martine VAN DAM (Antw.) en Nico VANHAEREN (Limb.). De uit eindelijke integratie van deze schrijfstukken gebeurde door Jacques JESPERS, coordinator van de V.V.C.
De schetsen van materiaal en spelterrein zijn van de hand van Martine VAN DAM. De talrijke illustrates stammen van een groep fotofielen waarvan P. VANDERGHOTE, G. MONBALIU, W. DE BONDT, R. RENSON en de leden van de Fotokring Park Heverlee slechts de belangrijkste zijn. Tenslotte dient nog te worden vermeld dat bij deze uitgave een bijiage hoort "Volkssporten spelen. Technische materiaalbeschrijving" door Chris OLYSLAGER. Deze uitgave bestaat uit een losbladige serie technische fiches met praktische informatie omtrent benodigdheden, gereedschap en constructiegegevens om zelf volkssport-materiaal te vervaardigen. Deze uitgave kan besteld worden bij B.L.O.S.O. of bij de Vlaamse Volkssport Centrale, Tervuursevest 101,3030 LEUVEN -016/22 54 38 Prijs: 200,— BF ( + 30,— BF verzending) Wij hopen dat deze publicatie een schot in de roos wordt van ons doel: Vlaanderen al spelend op stelten zetten! Prof. Dr. R. RENSON Hoogleraar, I.L.O. K.U. Leuven
Drs. H.SMULDERS Assistent, I.L.O. K.U.Leuven
UttL
I
BALSPELEN — Muurkaatsen
MUURKAATSEN Muurkaatsen is een vorm van kaatsspel, dat nog steeds in enkele oudere colleges gespeeld wordt. Op vele plaatsen noemt men het kortweg "jeu" (in Leuven: "je"), hetgeen waarschijnlijk een verkorting is van "jeu des Jesuites". Dit muurkaatsen wordt in het Engels als "handball" of "fives" (van de vijf vingers van de hand) bestempeld. Het muurkaatsen kent in onze streken tal van andere lokale benamingen, zoals "ketsen" te Nijlen, terwijl men van "pieren" en "leveren" spreekt in het Waasland. Het spel vertoont enorm veel varianten doordat het steeds moet aangepast worden aan de wisselende omgeving, namelijk de schoolgebouwen.
Door de opkomst van de schoolsport heeft het muurkaatsen wel wat belangstelling verloren maar de "collegebal" wordt hier en daar toch nog steeds tussen de andere studentikoze attributen in de vestzak gevonden. Het muurkaatsen is een zeer goede oefening voor de eigenlijke kaatsvaardigheid en een van de weinige spelen, waarbij men zowel met de linker als de rechter hand speelt. Het is bovendien een zuiver recreatief spel waarbij geen en kele vorm van competitie in clubverband aanwezig is.
Afb. 1: Het spelterrein is afgebakend door deuren, krijtlijnen.
vensters,
en eventueel enkele
/4/b. 2: De verschillende spelers staan achter elkaar opgesteld.
Terrein en materiaal Debal
De "collegebal" is een kleine harde bal. De buitenzijde bestaat uit twee lederen lapjes, die aan elkaar genaaid worden zoals men dit bij een gewone kaatsbal doet. De kern van de kaatsbal is echter meestal uit kalfshaar samengesteid ter-
wijl de "collegebal" opgevuld wordt met kleine lapjes afvalleder waarrond enkele touwtjes katoen worden gebonden. Het geheel wordt in een jute zakje samenge-
bonden vooraleer het leder errond genaaid wordt. (Afb. 3) Dergelijke "collegeballetjes" hebben slechts een beperkte levensduur (3 a 4 weken). In het begin is het balletje zeer hard maar na enkele spelbeurten wordt het zachter en stilaan scheurt het leder door. Een nieuwe kaatsbal kan men meestal wel bij de portier of de "surveillant" verkrijgen.
Afb. 3: Wijze waarop de twee lederen omhulsels rond de kern vande "collegebal" worden aangebracht. Twee lederen lapjes worden rond hetjutezakje aan elkaar genaaid.
Het terrain (Afb. 4)
Het terrein is, evenals de spelregels, aangepast aan de vorm van de voor de
handen zijnde speelruimte. Ideaal is een hoge muur met een stuk vlakke qrond ervoor. De nood aan een hoge muur en verharde grond verklaart waarom het muurkaatsen typisch met de schoolspeelplaats verbonden is; deze infra-
struktuur vmdt men meestal niet buiten de schoolgebouwen
Afb. 4: Schets van het terrein voor muurkaatsen.
Op de muur wordt een horizontale lijn getrokken, de "pas" De term "pas" is
waarschijniljk afgeleid van het franse "ligne basse" en duidt de laagste zijde van
het kaatsvlak aan. De bal moet steeds boven deze lijn geslagen worden De zijhjnen op de muur worden dikwijls bepaald door vensterlijsten of door steunberen van de muur. Deze "voslijnen" lopen verder op de grond (worden niet altijd getekend). De benaming "voslijnen" is waarschijnlijk eveneens een verbastering van het Franse "mauvaise". Evenwijdig aan de muur wordt de "oremuslijn" gete kend, die bij het opslaan door de bal moet overschreden worden vooraleer hii
botst.
'
Soms wordt het terrein achteraan ook afgebakend door een "vosliin" even
eens evenwijdig aan de muur.
In het Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwcollege is de paslijn uitzonderlijk hoog namehjk op 3 m hoogte. Het onderste gedeelte van de muur is een zuilengalerii
en kandaardoor niet worden gebruikt voor het kaatsen (Afb 5)
a
q
ffiffiDh
Afb. 5:lnditgevalligtde "paslijn" boven dezuilengalerij.
Spelbeschrijving en reglementen Het is de bedoeling het balletje tegen de muur boven de "paslijn" te slaan en te trachten de tegenstrever uit te schakelen door de bal zo te spelen dat deze hem niet kan terug slaan. De tegenpartij moet trachten zich op de meest qun-
stigste plaats op te stellen. Het aantal spelers is onbegrensd.
Alle spelers krijgen een volgnummer toegewezen. Ze stellen zich op in een frontrij v66r de muur. De nummering kan op twee wijzen gebeuren:
— zodra het belt, snelt iedereen naar de speelplaats. De eerst aangekomene roept: "Eerst!", de tweede "Tweeds" en zo tot alle liefhebbers ter plaatse zijn. — bij het kaatsen volgens afvalsysteem wordt de volgorde bepaald bij het vorige spel. Hij die eerst afvalt mag bij het volgende spel het eerst opslaan.
1. Hetuitschakelingsspel. a. Individuele uitschakeling door afvalling:
De eerste speler slaat de bal onderhands op van achter de "oremuslijn", zodanig dat het balletje boven de "paslijn" tegen de muur terugkaatst en op de grond botst, achter de "oremuslijn". Indien dit laatste niet het geval is, krijgt de eerste speler een tweede poging toegewezen. Lukt hij nu nog niet dan is hij "uit" en de tweede speler wordt opgever. Het opslaan moet bovendien loodrecht op de muur gebeuren of de opslag moet hernomen worden. De tweede speler moet nu trachten de bal terug te slaan ("afpakken") vooraleer de bal een tweede maal botst. De bal moet vervolgens door de derde speler opgevangen worden enz. Wanneer een speler een tout maakt is hij "uit". De ganse rij schuift dan een plaatsje naar voor.
Doel van het spel: Als enige speler te eindigen als de speeltijd om is (ongeveer 15min.). Een speler maakt een fout:
— Wanneer de bal onder de "paslijn" botst ("pas"). — Wanneer de bal buiten de "voslijnen" botst, zowel op de grond als op de muur. Men spreekt van "vos" als het buiten de afbakening op de grond is en van "vos geslagen" als het om de zijlijnen op de muur gaat. — Wanneer de bal tweemaal botst vooraleer hij deze terug kan kaatsen; net als de vorige fouten heeft dit directe uitsluiting tot gevolg. "Lijn" roept men wanneer de bal precies op een lijn botst. Het spel wordt dan hernomen zonder uitschakeling. Wanneer de tweede speler een tout maakt en de derde speler roept daarbij: "Man, vos... (gemaakte fout), voortspelen", dan wordt er zonder onderbreking gewoon verder gespeeld. Neemt de derde speler de bal echter aan zonder hierbij te roepen, dan maakt hijzelf de fout en wordt uitgeschakeld. De tweede speler mag in het spel blijven. lets dergelijks gebeurt voor een foutieve opslag-bal. Wanneer de opslag-bal buiten de zijlijnen zal gaan en de tweede speler slaat hem terug vooraleer hij botst, is dit geen fout voor de opslaggever en het spel gaat gewoon door. Vangt de tweede man deze foute opslag-bal v66r deze botst, maar hij mist zelf, dan wordt de tweede man uitgesloten en de eerste blijft in het spel. Bij een "valse bots" (de bal neemt een onverwachte wending door een oneffenheid in de grond) ook "touche" genoemd, wordt het spel hervat zonder uit schakeling. Deze regel geldt meestal enkel voor de jongste spelers (drie eerste studiejaren), de "oude rotten" in het vak moeten op zulke effecten voorbereid zijn.
Andere hindernissen mogen de spelers niet belemmeren. Wanneer bijvoorbeeld een speler verhindert dat een andere speler de bal kan slaan, dan roept de gehinderde "man" en de opslag-bal wordt opnieuw gegeven zonder uitschakeling. Hetzelfde gebeurt als het balletje een speler raakt vooraleer het de muur bereikt.
10
Bij "Man in het spel" of "touche direct" raakt de bal een speler vooraleer hij op de grond botst, hetgeen uitschakeling van de geraakte speler tot gevolg heeft. Bij "touche indirect", botst de bal vooraleer hij de speler raakt. In dit geval
wordt de betretfende speler niet uitgesloten.
Een speler (of ploeg) die voor zijn beurt speelt, wordt uitgesloten.
b. Uitschakelingsspel in ploegen van twee of drie man:
Als men per twee speelt, gaat een speler dicht bij de muur en een verder van de muur staan. De eerste zal dan de zachtere ballen voor zijn rekening nemen. Bij ploegen van drie wordt het eerder een zoneverdediging. leder is dan verant-
woordelijk voor een stuk van het terrein.
De beurtrol blijft zoals bij het individuele spel evenals de andere reglementen. Bij het ploegenspel wordt er echter met een puntentelling gewerkt. Telkens men een fout maakt, krijgt men punten bij. Net zoals bij tennis, telt men: 15, 30, 40 en "spel". Bij 60 punten of "spel" wordt de ploeg dus uitgeschakeld.
2. Hetaanschuifspel Bij het maken van een fout wordt de speler nu niet onmiddellijk uitgescha
keld. Hij moet gewoon de rij verlaten en achteraan aansluiten. Men valt dan bijvoorbeeld van de vierde naar de tiende plaats (laatste) maar men kan op zijn minst blijven meespelen. Alle spelers vanaf de vijfde schuiven dan een plaatsje naar voor.
Het doel van het spel: op de eerste plaats eindigen als de speelduur verstreken is. Als de laatste speler een fout maakt, krijgt hij een "bique" (strafpunt). Als hij drie strafpunten heeft, mag hem door de andere spelers een straf opgelegd worden. Indien de eerste man een fout maakt en de laatste heeft nog een "bique", verliest deze zijn "bique" en de eerste mag aan de opslag blijven. Men schuift dus nooit met een "bique" naar voor.
Alle andere reglementen blijven zoals bij de uitsluiting. Ook dit spel kan in
ploegen gespeeld worden.
Hoe de bal spelen ?
De bal wordt met de vlakke hand geslagen. Het gaat hier werkelijk om een korte slag en geen langdurig contact. De bal mag dus niet "gedragen" worden. Bij de opslag, of als de bal laag komt, kan men onderhands slaan met een zwaaibeweging van achter de heup naar voor (zie afb. 6). Het bovenhands terugslaan van een hoge bal noemt men ook "kappen" (zie afb. 7) en het zijwaarts slaan wordt "uitklinken" genoemd (zie afb. 8).
Afb. 6: Onderhands slaan bij de opslag.
Afb. 7: Bovenhands slaan of "kappen".
Afb. 8: Zijwaarts slaan of "uitklinken".
11
Variante spelvormen
1. Het aanschuiven kan ook gespeeld worden met gebiedsverdediging, zowel individueel als in groepjes van twee (afb. 9). De reglementen blijven dan zoals voorheen, alleen die ploeg van het vak waar de bal botst of zal botsen moet de bal terugkaatsen v66r deze een tweede maal botst. De ploeg die een fout maakt moet in het laatste vak plaatsnemen en de ploegen die er achter stonden schuiven een plaatsje naar voor. Men kan proberen een ploeg uit te schakelen door de kracht waarmee men de bal kaatst aan te passen en zo de bal naar een bepaald vak te richten.
Bijvoorbeeld: A geeft de bal op, de bal botst in vak C, dus moet C of C de bal terugslaan. Ze trachten de bal in een ander vak dan het hunne te laten botsen, bijvoorbeeld B. Dan is het de beurt aan B om te kaatsen.
Afb. 9: Variante metgebiedsverdeling.
<■■ / 2. Kaatsen in een zuilengalerij (Mb. 10).
/ /
/
\
0 *
0
$ 0
tptltn
Afo 10 .Kaatsen tussen een zuilengalerij.
Elke speler neemt plaats tussen twee zuilen die als terreinindeling dienst doen. De eerste speler slaat de bal tegen de muur zodanig dat hij terugbotst tus sen de twee zuilen, waar een andere speler staat opgesteld. Bij dit spel mogen alle spelers de aankomende bal vastpakken met beide handen. Dit kan wel bemoeilijkt worden als men het vangen beperkt tot een hand. Nadat de speler de bal gevangen heeft, moet hij de bal kaatsen naar om het even welk ander vak. Komt de bal hierbij in zijn eigen vak terecht en kan hij deze niet opvangen dan vliegt hij naar achter. Het kaatsen van de bal moet gebeuren zonder gelopen te hebben met de bal, dus vanop de plaats waar de spe ler de bal heeft gevangen.
Doel van het spel: op de eerste plaats eindigen. Een speler "vliegt naar achter": — als de bal tweemaal botst voor de zuilen of als de bal in het eigen vak wordt geslagen.
— indien een speler een bal slaat v66r de eerste zuil of achter de laatste zuil. (buiten de totale terreinafbakening). — indien de bal tegen een zuil botst, dan krijgt de eerste speler een nieuwe bal.
12
i
3. Kaatsen in een hoek (Afb. 11).
Het spel wordt per twee gespeeld. ■ irrrctrmw
Afb. 11: Kaatsen op een terrein gelegen in een hoek.
Doel van het spel: een speler tracht zolang mogelijk aan de opslag te blijven. De wachtende spelers krijgen op hun beurt de kans om als opslagman "af te slaan". De bal mag nooit gevangen worden, dus moet altijd onmiddellijk terug
geslagen worden.
Een speler vliegt naar achter:
— als hij de bal mist nadat deze reeds eenmaal gebotst heeft.
— als men de bal buiten slaat of onder de slaglijn. (Een slaglijn is niet noodzakelijk)
— als een speler een zelfgeslagen bal raakt. Bronnen
LEEN.R.,1978. DECOOMAN, R.,1980. VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS
■
13
DEEL II
BOLSPELEN — Gaaibollen
— Trou-madame — Krulbollen — Vloerbollen — Pierbollen — Kegelen
GAAIBOLLEN Situering
Dit bolspel is in West- en Oost-Vlaanderen populair en wordt op veel plaatsen nog in clubverband beoefend. In de streek rond Brugge vinden we zelfs een gestructureerde organisatie van het gaaibolspel. Een groot deel van de clubs zijn gegroepeerd in het "Kriterium Brugsch Handelsblad". Deze organisatie heeft reeds van in 1949 een gedetailieerd reglement waarin alle speiregeis grondig worden toegelicht opdat iedere vereniging in precies dezeifde omstandigheden zou kunnen bollen.
De bedoeling van dit spel is zoveel mogelijk "gaaien" bovenaan een hellend vlak af of om te bollen.
Afb. 12: Voorzicht van het gaaibard.
14
Terrein en materiaal Het "barerbestaat uit een houten hellend vlak ongeveer 2,3 m lang en op het
eind Âą24 cm hoog (Afb. 12). De 9 "gaaien" zijn vastgehecht aan het "bard" door middel van scharnieren. Wanneer de bol er tegenaan gerold wordt, klappen deze neer. Alle gaaien staan op eenzelfde afstand van elkaar en elke gaai heeft een eigen puntenwaarde (Afb. 13 en 14).
Afb. 13: Afmetingen en puntenverdeling vanhetgaaibard.
Afb. 14: De gaaien zijn met stevige scharnieren bevestigd aan het bard.
De platte houten gaaibollen (5 per speler) hebben een diameter van 12 cm eneendiktevanScm.
De vlakke aanloopbaan varieert van 15 tot 20 m. De ondergrond kan gewone tegelvloer, beton, plankenvloer of gestampte aarde zijn.
15
Spelwijze en reglementen
Elke speler probeert met 5 bollen zoveel mogelijk gaaien om te bollen. Elke "gaai" is een aantal punten waard. De punten van iedere speler worden individueel of in ploegverband opgeteld. De speler of de ploeg met de hoogste score is de winnaar. Er wordt gebold vanop een afstand van 15 tot 20 meter, zodat een flinke worp nodig is. Goede spelers slagen erin per worp meer dan een gaai om te bollen. Waarschijnlijk schrikt de kracht nodig om de gaaibol te werpen, de da mes af want er zijn weinig vrouwelijke gaaibolders.
Varianten
Bij deze volkssport kunnen de gaaien, de aanloop, de bollen of het bard verschillen, zodat telkens op een specifieke manier wordt gebold. Zo is er bijvoorbeeld het spranggaaibollen, waarbij de gaaien doorboorde, houten cilindervormige blokjes zijn die op sprangen, ijzeren pinnen op het einde van het bard, gespiesd worden. De bollen zijn hierbij kleiner, en er zit een ijzeren band rond. De variante spelwijzen ontstaan echter ook door de verschillende spelregels: — De punten worden per individuele speler of per ploeg samengeteld (zoals eerderbeschreven). — Er kan echter ook op een andere manier in ploegverband worden gespeeld.
Elke ploeg krijgt een kant van het bard, de linker- of de rechterzijde. Wie het vlugst zijn kant en de middenste gaai afbolt is gewonnen. Als men een gaai van de andere kant afbolt, blijft die omver. — Een andere spelwijze, dikwijls toegepast op prijskampen, is de volgende: in plaats van naar alle gaaien te spelen, wordt er tussen twee rechtopstaande gaaien een niet opgesteld. Hierdoor wordt het veel moeilijker een gaai te treffen(Afb. 15).
Afb. 15: Variante spelvorm: tussen twee rechtopstaande gaaien wordteree'n niet opgesteld.
Bronnen:
VANDERGHOTE,P.,1979. VAN DER LINDEN.R., 1966. VAN WILDERODE,H., 1982.
16
TROU-MADAME Situering Deze vorm van bakbolling, die we op vele plaatsen vooral in West-Vlaanderen aantreffen ter gelegenheid van kermissen of clubfeesten, wordt voornamelijk door vrouwen gespeeld. Ook nu gebeurt het nog vaak dat vrouwen, wier mannen lid zijn van een of andere vereniging, samen komen om trou-madame te spelen.
Vanop een afstand, dikwijls bepaald door de beschikbare ruimte in het lokaal, bolt elke speler een vast aantal bollen (in dit geval bijvoorbeeld 5) naar de poortjes in de bak. De puntenwaarde wordt aangegeven boven de poortjes.
Terrein en materiaal Dit spel vereist een vlakke ondergrond zoals beton, gestampte aarde, plan-
kenvloer of tegelvloer.
Het "kof'oi de "bak". Deze houten constructie telt in ons geval 9 openingen. Dit aantal openingen kan sterk varieren. Soms is er slechts 1 opening, zoals bij het "gerrebolling". De platte "bollen" (5 per speler) hebben een diameter van 10 a 12 cm.
nhhnif]lAAAA 9
5
*t
2
6
Afb. 16: Voorzicht van de trou-madame.
Spelwijzeen reglementen Men probeert zoveel mogelijk punten te halen door de 5 bollen door de poortjes in de bak te bollen. Dit gebeurt vanop Âą6 m. Men krijgt het aantal punten die boven het poortje staan, waarin men gebold heeft. Let op bij het mikken: naast een poortje met een hoge score staat meestal een met lage score, zodat niet alleen trefzekerheid maar ook het geluk een rol speeltbijdeuitslag.
Varianten Andere varianten, zoals hoepelbolling, ladderbolling, sprietbolling en tuinbolling hebben met elkaar gemeen dat er telkens door een hindernis moet gebold worden om punten te scoren. Enkel de stake-boiling, waarbij de staak omver moet gebold worden, wijkt hiervan af.
Uilebolling (Alb. 17)
De andere vormen van bakbolling die we aantreffen verschillen hoofdzakelijk in het aantal bollen waarmee gebold wordt, de vorm van de bollen en het aantal openingen in de "bak".
17
Zo spreekt men ondermeer van "uilebolling", waar slechts 3 openingen in de bak zijn. Een bol in het middenste hokje gebold, levert nul punten op. Bijgevolg werd de benaming "bollen door de nul" door de volksmens wellicht omgevormd tot "bollen door den uul."
Afb. 17:
Uilebolling, bollen door "den uul" of door "de nul".
Hoepelbolling(Mb.-\8)
Hier moeten de 6 bollen tussen 2 paaltjes gebold worden, maar nu heeft het doel de vorm van een hoepel. Er wordt gebold vanop 7 m afstand. Het aantal bollen door de hoepel gebold, bepaalt de score.
\
j- \
Afb. 18: Schels en foto van de hoepel voor het hoepelbollen.
Ladderbolling (Afb. 19)
Hier moeten de spelers hun bollen door een ladder bollen. De sporten verdelen de ladder in 12 hokjes. leder hokje krijgt een aantal punten toegekend. De punten staan op de boverrand van de ladder geschreven. EIke speler krijgt 3 bol len waarmee hij vanop 6 m afstand een zo hoog mogelijke score probeert te halen.
Afb. 19: Ladder met puntenverdeling voor het ladderbollen.
-i
10
11
Sprietbolling (Afb. 20) Bij sprietbolling moet de bol tussen 2 paaltjes gebold worden. Het aantal gelukte bollen maakt het aantal punten uit. Elke speler krijgt 5 bollen. De atstand tot het doel varieert tussen 4 en 20 m.
\
\
â&#x2013;
Afb. 20 Sprietbolling.
Stake-boiling (Afb. 21) De spelers trachten een paaltje dat een 20 tal m van de bolders verwijderd staat, omverte bollen.
o Afb. 21: Stakebolling.
Tuinbolling (Afb. 22)
Tuinbolling is een bolspel waarbij de bollen door de hokjes van een spelraam gebold worden vanop 5 a 10 m afstand. Elke opening brengt een bepaald aantal punten op.
Afb. 22: Tuinbolling.
Bronnen
VANDERGHOTE, P., 1979 VAN DER LINDEN, R., 1966 VAN WILDERODE, H., 1982
19
KRULBOLLEN
Wanneer men het heeft over krulbol moet onmiddellijk een onderscheid gemaakt worden tussen de dikke krulbol en de dunne krulbol.
Met de dikke krulbol wordt vooral gespeeld in het Meetjesland, de Gentse kanaalzone en het Lokerse. De bol is groter, dikker en zwaarder dan de platte krul bol.
Met de platte of dunne krulbol wordt gespeeld in het gebied ten zuiden van de dikke krulbol-regio, vooral tussen Gent en Oudenaarde. Deze is maar half zo dik en veel lichter dan zijn dikkere broer en maakt na de ellipsvormige baan veel grotere cirkelvormige banen.
Terrein en materiaal De "tra"of bolbaan (Afb. 23)
De "tra" is ovaalvormig of rechthoekig; de afmetingen zijn niet strikt bepaald en zijn dikwijls afhankelijk van de beschikbare ruimte. De baanlengte varieert tussen 7 en 8,5 meter; de breedte schommelt tussen 2,2 meter en 4,2 meter. De afstand tussen de "stekken" bedraagt 5 meter tot 7 meter. De voor en achterkant van de baan zijn meestal verstevigd door een "schut", dat vervaardigd is uit hout, rubber, jute of ijzeren platen. Op 1 meter tot 1,5 meter voor beide "schutten" wordt de stek in de grond geslagen. Men kan zo spelen van de ene "stek" naar de andere, waardoor de bollen niet steeds moeten teruggebracht worden naar het begin van de baan. De "stekken" bij de dikke krulbol zijn van hout en steken ongeveer 25 cm. boven de grond uit. De "stekken" van de platte krulbol zijn van kunststof of van hout en steken slechts enkele centimeters boven de grond uit.
Afb. 23: Schets bollebaan voor het krulbollen.
De bodembedekking van de tra of "deine" is afhankelijk van plaats tot plaats en varieert ook naargelang men te doen heeft met een binnen- of buitenbaan. Binnentra's bestaan meestal uit klei, leem of asse waarin dierenbloed (meestal ossebloed) is verwerkt. Veelal worden deze tra's voor de boiling overgoten met wat water en bestrooid met fijn wit zand of met zagemeel. Buitentra's bestaan meestal uit zand of asse; in die asse is dikwijls klipzout verwerkt, wat de baan steviger maakt. Zout heeft namelijk de eigenschap dat het waterhoudend is. Bij een beperkt aantal tra's vinden we nog voetputten links en rechts van de stek (Haaltert en Gijzegem). Hierin moeten de spelers hun voet plaatsen bij het bol len.
0e*>o/(Afb.24)
Dikkekrulbol {Mb. 25) Afmetingen: doorsnede max. :22,5 cm
Afb. 24:Krulbol.
min.: 18 cm diktemin. 18 cm gewicht:2tot3,5kg
De bol is vervaardigd uit lijnwaad of wartex. Wartex is geperste kunststof waarin
hoofdzakeliljk lijnwaad is verwerkt.
Vrouwen en "schieters" gebruiken meestal een kleinere bol. Gewone bolders verkiezen meestal een iets grotere bol, terwijl de bolders die zowel schieten als bollen een middelmaat nemen. "Schieters" zijn die spelers die zich toegelegd hebben op het krachtig wegspelen van bollen van de tegenpartij.
Afb. 25: Bollen met de dikke krulbol in Bokrijk.
Platte krulbol(Afb. 26). afmetingen: doorsnede: 19 cm dikte: 5 cm gewicht: Âą1,2 kg
De bollen zijn meestal vervaardigd uit notelaar of uit rode beuk (haagbeuk). De meeste bollen zijn ook voorzien van een gleuf aan de bovenkant, heirin legt men
de wijsvinger zodat men bij het bollen meer effekt kan geven aan de bol. De bol len zijn aan een zijde tamelijk sterk afgerond, waardoor ze hun karakteristieke "krulbaan" verkrijgen tijdens het bollen.
21
Âť Afb. 26: Typische houding van de krulbolspeler bij het langzaam bollen.
Afb. 27 .Houding van de speler die gaat "schieten", hij lanceert de bolmet grote kracht orr, de bollen van de tegenstrever weg te keilen. Zoals men op de foto eveneens kan zien is er voor het krulbollen geen speciale kledij nodig, hoogstens een paaroude pantoffels of afgedragen schoenen en een zakdoek rond de knie om de broek te beschermen.
Spelbeschrijving en reglementen Krulbol wordt gespeeld door twee ploegen, waarbij net de bedoeling is de eigen bol dichter bij de stek te bollen dan de tegenstanders. Hierbij maakt de bol een elipsvormige baan naar de "stek" toe, waarna hij er rond cirkelt (Afb. 28).
Mb. 28: Baan die de krulbol beschrijft bij net langzaam bollen.
De twee ploegen hebben een kapitein of voorman, die het eerst speelt, omdat hij"... goed kan opgaan".
De voorman, die de opgooi gewonnen heeft, gaat eerst op en tracht zijn bol in een zo gunstig mogelijke positie te rollen, zijn bol kan daarbij eventueel op de stek komen te liggen (Afb. 26).
De voorman van de tegenpartij heeft dan de keuze. Ofwel gaat hij ook gewoon op met de bedoeling korter bij de stek te bollen dan de voorman van de opgaande partij. Wanneer de bol van de tegenstrever heel kort bij de "stek" ligt, kan hij echter ook "schieten". De krulbol wordt dan met kracht naar de eerste bol van de tegenpartij gelanceerd om deze weg te keilen (Afb. 27).
Wanneer de bol waarop wordt geschoten of de "schietbol" zelf het "schut" raakt dan is hij "dood" en wordt hij uit het spel genomen.
De ploeg waarvan de bol het verst van de stek ligt is nu aan de beurt en speelt verder tot deze ploeg erin slaagt een bol korter bij de "stek" te rollen dan de tegenpartij. Per bol die korter bij de "stek" ligt dan de dichtsbijzijnde bol van de tegenpartij wordt een punt geteld. Er wordt gespeeld tot 22 punten. Meestal wordt er twee tegen twee gespeeld ofwel drie tegen drie.
Variante spelvormen De mogelijke varianten in het spelen met de krulbol zijn de verschillen die er bestaan in:
— puntentelling: deze kan gaan tot 9,12,15,18 of 20. er kunnen per dichter liggende bol dan de tegenpartij ook twee punten geteld worden in plaats van een. — schieters: is afhankelijk van de plaatselijke accommodatie. In een herberg in Lochristi wordt er bijvoorbeeld niet geschoten omdat er onvoldoende omheiningis. — er kunnen per ploeg meer dan twee of drie spelers deelnemen. — het al of niet meetellen van een bol die het "schut" raakt.
Bronnen
VANDERGHOTE, P., 1979.
VAN DER LINDEN, R., 1966. VANWILDERODE, H.,1982
23
VLOERBOLLEN Het vioerbollen wordt thans nog slechts op enkele plaatsen beoefend, onder andere te Aalst, Haaltert, Hofstade, Iddergem, Kerksken, Lede, Moorsel, Nieuwerkerken en Wieze wat de provincie Oost-Vlaanderen betreft. In WestVlaanderen vonden wij hetterug in Reningelst, Nieuwkerke en Watou. Vioerbollen wordt, zoals de benaming laat vermoeden, op de vloer gespeeld, meestal binnen in het cafe. De "stekken" of doelen zijn in de vloer aangegeven door een nagel of een gekleurde tegel. Indien dergelijke merktekens niet aanwezig zijn, wordt veelal een bierkaartje als "stek" op de vloer gelegd.
Terrein en materiaal Alb. 29: Vloerbol.
1. Defco/(Afb. 29)
De vloerbol heeft ongeveer dezelfde vorm als de krulbol, maar hij is kleiner. De afmetingen zijn vrij uniform: breedte :5,4 cm
grootste doorsnede: 12,7 cm diameter aan de batekant: 9 cm diameter aan de breedste kant: 11 cm
Door de grotere afronding aan de batekant kan de vloerbol, net zoals de grotere krulbol, zijn krulvormige baan beschrijven.
2. Debolbaan (Afb. 30)
Zoals reeds vermeld is er geen eigenlijke bolbaan nodig, daar er gewoon ge speeld wordt op de cafevloer. De "stekken" zijn 2 tot 3 meter van elkaar ver-
wijderd. Tijdens het spel tekent men met krijt twee halve cirkels op de grond. Bij het bollen mag men met geen enkel lichaamsdeel voorbij deze halve cirkel de grond raken.
Er wordt in beide richtingen gespeeld.
Afb. 30: Schets van de bolbaan bij het vioerbollen.
Spelbeschrijving en reglementen
Het vloerbolspel wordt gespeeld door twee ploegen, meestal bestaande uit drie spelers. Het aantal personen die deel uitmaken van een ploeg wordt enkel beperkt door het aantal aanwezige vioerbollen. De "voorman" van de ploeg die de opgooi heeft gewonnen "gaat op". De ploeg wiens bol nu het dichtst bij de "stek" ligt, ligt "jau".
Een jurylid beslist of meet eventueel de afstand met een pijpje riet wanneer er
betwisting is. De ploeg wiens bol het verst verwijderd is van de "stek", na de
eerste beurt, is opnieuw aan de beurt. Deze ploeg blijft aan de beurt tot wanneer een bol korter bij de "stek" ligt dan een bol van de tegenstrevers.
24
Wanneer iedereen gebold heeft, geeft het aantal bollen van een ploeg die korter bij de "stek" liggen dan de dichtstbije bol van de tegenpartij, ook het aantal punten van die beurt. De volgende beurt wordt gespeeld in de andere richting en op dezelfde wijze als de eerste beurt. Een spel gaat tot 11 punten.
Variante spelvormen In West-Vlaanderen wordt slechts in een richting naar de "stek" (bijvoorbeeld een gebloemde tegei in de vloer) gebold. Het spel wordt gespeeld vanachter een krijtlijn op 2 a 2,5 m van de "stek". In Poperinge had men vroeger het "pijlbloksysteem": rond een soort vast punt, het centrum, werden enkele concentrische cirkels getrokken. Alle bollen binnen dezelfde twee cirkels tellen evenveel punten, of ze nu verder of dichter van het middelpunt liggen (zie vogelpik). Natuurlijk verhoogt het aantal punten per cirkelschijf naar het centrum toe. Meestal speelt men met vier bollen per speler (Afb. 31).
Afb. 31: Een blazoen wordt soms gebruikt bij het vloerbollen.
Soms worden de concentrische cirkels enkel gebruikt als vergelijkingsmaat, zonder enige puntenwaarde.
Op sommige plaatsen mag er ook "geschoten" worden in het vloerbolspel. Dit betekent dat men, in plaats van zodanig te bollen dat de bol in spiraalvorm naar de stek toebolt, met kracht de bol recht naar een goedliggende bol van de tegenstrever "schiet" om deze weg te bollen (zie ook krulbollen). Bronnen VANDERGHOTE, P.,1979.
VAN DER LINDEN, R., 1966. VAN WILDERODE, H., 1982.
PIERBOLLEN Pierbollen wordt ook "zottebolling" of "kegelbolling" genoemd. In Oost-Vlaanderen vinden we, op een uitzondering (Zottegem) na, alle pierbolspelen terug in het Waasland. In Antwerpen wordt er ook gespeeld in Burcht en
Zwijndrecht. De kegels worden in deze streken in ruitvorm opgesteld (Afb. 32). In West-Vlaanderen (Kortrijk, Veurne en Bellegem) en Zottegem (O. VI.) worden de kegels opgesteld in cirkelvorm. In West-Vlaanderen wordt er bovendien naar dertien in plaats van elf kegels gespeeld (Afb. 33).
Pierbollen speelt men op de vloer, waar koperen nagels tussen de tegels van de vloer de plaats van de kegels aanduiden, ofwel op een pierboltafel, waarbij zowel de gebruikte kegels als de bol kleiner zijn (Afb. 33).
25
Afb. 32: Pierbolspel op de tafel in Oost- Vlaanderen
Afb. 33: Pierbolspel op de vloerin West-Vlaanderen.
26
Terrein en materiaal (Afb. 34) 1. De kegeis
De kegeis zijn vervaardigd uit hout. Tafeikegeis zijn ongeveer 25 cm. hoog, vloerkegels ongeveer 35 cm. De diameter van het steunviak bedraagt ±3 cm. Hier dient wel de opmerking gemaakt dat de "zot" (wordt verder uitgelegd) en de kegel die in het midden staat, de "negenman", meestal iets groter zijn dan de andere kegeis van het spel.
2. Debol
De pierbol is een halve sfeer die aan zijn afgeplatte zijde voorzien is van gleuven zodat hij gemakkelijker te hanteren is. Een tafelpierbol heeft op zijn vlakke zijde een diameter van ±19 cm, een vloerpierbol ±25 cm.
fWf£ >T
-
»Vii Afb. 34 :De pierbol, flf
<w
een halve bol waarbij in de vlakke zijde groeven zijn getrokken die een betere "greep"bieden.
27
Spelbeschrijving en reglementen Het spel bestaat uit negen kegels die in een vierkant zijn opgesteld en een kegel die buiten dit vierkant op een diagonaal staat. Met de halve-sfeervormige bol, die een spiraalvormige baan beschrijft, trachten de "pierders" de kegels omverte bollen (Afb. 35). De kegels staan op een kegel lengte van elkaar.
Afb. 35: Opstelling van de kegels.
â&#x20AC;˘
Pierbol wordt gespeeld in ploegen van 1, 2, 3 of soms meer spelers. Bij het bollen staan de spelers ongeveer in het verlengde van de lijn van "zot" naar "hoek". Bij vloerpieren noemt men deze plaats het "kot". De spelers mogen met hun bol naar voor reiken, maar een rechtshandige mag met zijn bol niet voorbij kegel nummer 7 komen, een linkshandige niet voorbij kegel nummer 3. Hierbij mag de speler met geen enkel lichaamsdeel de tafel of de vloer raken. ledere speler mag twee keer na elkaar bollen. Bij de eerste beurt moet de speler "achterpieren", zoniet zijn alle omgevallen houten ongeldig. "Achterpieren" betekent dat men eerst voorbij de "zot" moet bollen vooraleer men de kegels mag omverbollen, inclusief de "zot".
Bij de tweede beurt blijven alle omgevallen "houten" (kegels) van de eerste beurt liggen en mag de tegenpartij, indien ze dit nodig acht, een reservekegel of een van de omgevallen kegels laten plaatsen op de plaats van de "zot". In de tweede beurt moet de speler dan opnieuw "achterpieren", dus achter de rechtgezette ke gel. Als de bol die kegel voorbij is, wordt deze laatste onmiddellijk weggenomen. Als puntenverdeling neemt men 1 punt per "hout" (kegel) dat wordt omver gebold. Als er een "bos" wordt gebold, dus als alle kegels bij de eerste beurt worden omver gebold, krijgt de speler 10 punten plus de "houten" (kegels) die hij bij de "tweede slag" omver bolt.
Men krijgt negen punten als men bij de tweede beurt enkel de "negenman", de middenste kegel, omkegelt. Het is dan ook dikwijls voordeliger bij de "tweede slag" enkel naar de "negen man" temikken.
Als iedere speler van de ploeg een "dubbele slag" heeft gespeeld, worden de punten opgeteld. De ploeg die het grootste totaal heeft, mag een "meet vegen". Wie eerst alle "meten" geveegd heeft is de winnaar van het spel. Men speelt naar 4 of 5 "meten", die samen een "boom" vormen (Afb. 36).
Afb. 36: Een "boom meten".
28
Variante spelwijzen
hnwfnn,eerSJe var!ante is het Pierbolspel op de tafel. Het enige verschil met het bovenstaande reglement is dat het gooien van een "bos" in de eerste beurt elf
punten oplevert in plaats van tien.
Erzijn ook plaatsen waar de "zot" en de "negenman" voor twee punten tellen
tlders worden dan weer twee punten afgetrokken indien de "zot" wordt omvergekege d. De kegels kunnen verder ook nog in een cirkel in plaats van in een
vierkant worden opgesteld, zoals in West-Vlaanderen en Zottegem In dit qeval
zijn er dertien kegels in het spel en is er ook een andere puntentelling (Afb 37) In dit geval is de "1" de "zot", waar eerst moet rondgebold worden.
Âť 2Âť-
o,,....
Afb. 37: Opstelling in cirkelvorm zoals dit in Kortrijkgebeurt.
H
Er zijn dus 103 punten te verdienen per worp (als alle kegels omliggen) ledere
speler knjgt dne opeenvolgende worpen per beurt. Per beurt worden de punten
van de drie worpen samengesteld (maximum 3 x 103 = 309 punten)
Men speelt ploeg tegen ploeg. Alle punten worden per ploeg samengeteld en de
ploeg die het hoogste cijfer haalt is gewonnen. Meestal betaalt diegene die in drie beurten geen 200 punten behaalt een boete. Op deze wijze wordt qespeeld in Kortrijk (Afb. 38). a H
Afb. 38: De bolheeft bijzijn eerste rondgang de "zof (uiterst links) nietgeraakt en is volop aanhetscoren.
29
In Veurne kent men een andere puntentelling. Ook de diameter van de cirkel van de kegels verschilt: in Kortrijk is deze 80 cm, in Veurne is hij 1,40 m (Afb. 39).
W •«
o«
°«
.?« ""<♦»«
Afb- 39 De Veumse opstelling, waarbij de kegels veel verier uit elkaar staan.
«s °J
ledere boiling bestaat uit drie "loters" maar het tweede lot begint pas nadat iedereen het eerste lot gebold heeft. Elke "lot" bestaat uit twee op elkaar volgende worpen; de kegels worden wel na iedere worp rechtgezet. De behaalde punten van beide beurten worden samengeteld. Het is enkel het hoogste aantal van de drie "loten" dat telt. Aan de hand daarvan wordt dan ook de winnaar bepaald. Bronnen
VANDERGHOTE, P., 1979. VAN DER LINDEN, R., 1966. VAN WILDERODE, H., 1982.
KEGELEN Bij het kegelen hebben wij ons, qua uitvoerige beschrijving, beperkt tot het traditionele kegelen op de horizontale glijbaan. Het kegelen op de "vlugbaan" als een Limburgs spel en het kegelen op de "hellende baan", een typisch spel uit de Antwerpse Kempen, voegen wij toe als varianten. Bij het kegelen op de glijbaan tracht men met een kegelbol de negen kegels, die aan het andere uiteinde van de baan zijn opgesteld, omverte kegelen. Men behaalt hierbij zoveel punten als het aantal kegels dat men heeft omgebold.
Materiaal 1. De baan (Afb. 40)
De traditionele kegelbaan bestaat uit een opzetplank, de eigenlijke baan waarover de bol gerold wordt en de "tafel". De "tafel" is de ruitvormige plaat, waarop de negen kegels geplaatst worden. Naast dit alles bevindt zich een schuin aflopende goot langswaar de bollen van bij de "tafel" naar de spelers teruggerold worden.
30
Op korte afstand achter de "tafel" staat een schutting, traditioneel bestaande uit
ingeheide paaltjes, die met aarde of met autobanden worden afgeschermd en die dienen om de bol en eventueel de wegspringende kegels tegen te houden. Bij een geimproviseerde baan kan die bescherming aangebracht worden met matten.
II
lOifkm | E
If
Caftl
2m
â&#x20AC;˘i-Jlm
Afb.40:Glijbaan.
Afb. 41:
Aanloop bij het kege-
len op de glijbaan. Let op de "opzetplank" en het "strootje" waaronder de bol moet gerold worden.
31
De afmetingen van de baan zijn niet aan algemeen geldende regels onderwor-
pen, zodat de banen wel onderlinge verschillen vertonen.
Voor de "opzetplank" en de eigenlijke baan wordt een stevige balk gebruikt die men meestal gedeeltelijk ingraaft. De breedte hiervan varieert van 18 tot 30 cm. De lengte van de "opzetplank" is doorgaans 2 m terwijl het resterende deel van de beschikbare balk dan de eigenlijke baan vormt (Afb. 41). De lengte daarvan kan varieren van 9 tot 12 m. Wanneer men een eenvoudige "tijdelijke" kegelbaan wil aanleggen (bijvoorbeeld bij het gebruik van een "volkssportkoffer), kan men een gewone lange plank op de grond bevestigen. Uiteraard kan men ook kegelen op een vlakke houten vloer of aangestampte aarde.
De "tafel", waarvan de afmetingen bepalend zijn voor het resultaat, is ruitvormig met zijden van 1 m en de kegels staan hierop 40 tot 45 cm (of een kegel lengte)
van elkaar.
2. Kegels en bol
Daar men op vele plaatsen de kegels en de bol zelf maakt, bestaan hier ook verschillen qua gewicht, afmetingen en vorm. De kegels benaderen evenwel steeds de volgende afmetingen: â&#x20AC;&#x201D; diameter onderaan: ongeveer 7 cm â&#x20AC;&#x201D; gewicht: ongeveer 3 kg â&#x20AC;&#x201D; hoogte: ongeveer 40 cm
De kegels van een "bos" (benaming van de opstelling van de negen kegels samen), zijn alien van dezelfde vorm. Naargelang de plaats waar ze in het "bos" zijn opgesteld, krijgen ze een specifieke benaming. Ook de benamingen van de onderscheiden kegels verschillen sterk van streek tot streek (Afb. 42). Afb. 42: Schels van de "later 1: voorkegel
2-3: rechter- en linkergaffel 4-6: rechter- en linkeruil 5: m/ddenste kegel of "koning" 7-8: rechter- en linkermeekegel 9: achterkegel
De bol is volledig rond en voorzien van een langwerpige en een ronde uitholling die respectievelijk als greep voor de vingers en de duim dienst doen. Bij het kegelen wordt de bol met de duim naar voor gegrepen. de bol kan volledig in hout zijn, maar meestal is hij van een ijzeren bekleding voorzien om versplintering tegen te gaan. Het gewicht van de bollen varieert van 4 tot 5 kg, terwijl de diame
ter ongeveer 18 cm bedraagt (Afb. 43).
Afb. 43: Kegel en bol.
32
Spelbeschrijving en reglementen
Bij het kegelen is het dus de bedoeling zoveel mogelijk kegels omver te kegelen. De eenvoudigste vorm van het kegelspel is het kegelen "voor een pint", waarbij de verliezer (minst omver geworpen kegels over een of meerdere gewor pen bollen) de comsumpties van zijn medespelers betaalt.
Ook een courant gebruikte kegelwijze is het kegelen voor een pot. Hierbij zet iedere speler bij het begin van het spel een bepaald bedrag in dat dient om de prijzenpot te vullen. Ook hierin zijn natuurlijk talrijke variaties moge lijk. Dit kan gaan van twee frank per worp tot honderd frank voor een totaalscore
van tien bollen.
Het kegelspel heeft in het verleden zelfs een slechte faam verworven als grof gokspel. Hou dus de eventuele prijzen miniem, of beter nog: speel voor het plezier en laat geldprijzen achterwege!
De kegelbol dient vanaf het einde van de opzetplank te worden gebold. Dikwijls voorziet men met dit doel op het einde van de opzetplank een poortje van
ongeveer 30 cm hoogte, waaronder de bol moet gerold worden (Afb. 44).
Afb.44:De speler loopt aanoverde opzetplank en werpt de bol onder het poortje.
33
Variante spelvormen De hellende baan (Afb. 45,46 en 47). •.i
1'
■■"■■
<
&
i '•
■
j f'.j
i-
.'.■ '
'
■'
.■■ : .. ■
"V ■ i-'iS
'■ .
I
S.
1
■ $£¥*
Lli1 I
»- -1
« ... k '' ..
..
f^.
til -.
-
|n
I i
i
- _
1
".
w i!3i^1
■'
i
^^
m
t1
-■■ .■;.'-. ^- ;./
£
0 .
1
■■■'■.;
■—
=3
m
- *». ■
to. 45: Hellende kegelbaan te Stelen, een gehucht van Geel.
In de Antwerpse Kempen wordt, naast de gewone horizontale baan dit model van kegelbaan dikwijls aangetroffen. Het kegelvlak is hoger gelegen zodat de eigenlijke baan schuin opwaarts loopt.
De hoogte van het kegelvlak varieert van 10 cm tot 65 cm. Van de afzetplank tot het kegelvlak verbreedt de baan lichtjes. Het is een aaneensluiting van vele smalle latjes, welke naar de zijkanten toe iets naar beneden hellen. De baan ligt dus een beetje bol (Afb. 46).
,latjes Afb. 46: Vertikale doorsnede van de hellende baan
Al deze factoren bemoeilijken de worp sterk en er is heel wat kracht vereist om de bol over het midden van de baan opwaarts te rollen tot het kegelbos. De afmetingen verschillen voor de rest weinig van de horizontale baan. De kegels zijn 40 cm hoog en de diameter onderaan schommelt rond de 7 cm. Elke kegel weegt ongeveer 3 kg. Soms worden de kegels met stukken plastiek of ijzer verstevigd om het snelle versplinteren tegen te gaan.
N
Afb. 47: Zij- en bovenzicht van de hellende kegelbaan.
35
De scherebaan (Afb. 48).
Kegelen op de scherebaan is een intemationaal gereglementeerde kegel-
wiize die in de provincie Antwerpen en in een drietai plaatsen in Limburg werd inqevoerd met de bedoeling het mogelijk te maken aan Internationale wed-
striiden deel te nemen. Men speelt met kegels uit kunststof van 40 cm hoog (koning 43 cm) en onderaan een diameter van 10 cm. Zij hebben een gewicnt tussen de 1750 gr en de 1880 gr volgens de plaats die de kegel inneemt.
De bol is eveneens uit kunststof, weegt 2,8 tot 2,9 kg en heeft een doormeter van 16 cm. Er is geen gleuf voor vingers of duim voorzien. De bol wordt dus vanuitdehandpalmgespeeld.
.â&#x20AC;&#x17E;#-â&#x20AC;&#x201D;,
De scherebaan, gemaakt van parket, loopt achteraan uit in een schaar of een verbreding waaraan trouwens de benaming "scherebaan" te danken is. Thans
1
treft men meestal een volautomatisch systeem aan dat de kegels opnieuw op-
stelt en dat de bol terug naar de wachtende kegelaars rolt. Ook de score wordt genoteerd door een electronisch puntenbord.
De vlugbaan of vluchtbaan (Afb. 49).
De vlugbaan is in de Limburgse Kempen nog veel in trek. De uitvoering ervan
is zeer verschillend van plaats tot plaats, maar algemeen komt het erop neer dat
de bol met over een baan wordt gerold, maar het eerste deel van ziin traiect al "vliegend"of"indevlucht"aflegt.
Op een tweetal meter voor het "kegelbos" bevindt zich een plank van ongeveer 25 cm breed waarop de kegelbol zou moeten landen om zo over deze plank in het kegelbos te rollen. De kegels van de vlugbaan zijn erg verschillend van de
andere kegeltypes: zij zijn 70 cm hoog en staan 75 cm van elkaar In de keqelbol is een gleuf voor de vingers voorzien.
Dt ttt/semt/t
49 :De vlugbaan.
meet
37
►
Alb. 50: Kegelen op de glijbaan te Bokrijk.
Bronnen
HERMANS, M., 1981. LEEN, R.,1978. VAN DER LINDEN, R., 1966. GELTMEYER,M.,1982. VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS.
38
DEEL III
SCHIETSPELEN â&#x20AC;&#x201D; Liggende wip-schieten â&#x20AC;&#x201D; Doelschieten
LIGGENDE WIP-SCHIETEN Het liggende wip-schieten is ontstaan uit het schieten naar de staande wip doordat de verstokte schutters, die bij alle weersomstandigheden hun geliefkoosde sport wilden beoefenen, eenvoudigweg de kop van de wip op een horizontaal staketsel hebben geplaatst om zo ook binnenshuis de boog te kunnen spannen.
Waar de liggende wip vaak als winterschieting wordt beoefend bij de traditionele schuttersgilden, zijn ook heel wat schuttersmaatschappijen ontstaan die van het liggende wip-schieten hun enige activiteit gemaakt hebben.
Een sterke concentratie van liggende wip-verenigingen vindt men in OostVlaanderen, rond de stad Antwerpen en in het noorden van de provincie Bra bant. Ook in gans West-Vlaanderen vindt men trefzekere schutters naar de "pers", doch hier zijn de verenigingen minder talrijk. In Limburg daarentegen vormt deze schietsport slechts een minderheid ten opzichte van de talrijke buksen karabijnschuttersverenigingen.
Ook onder geemigreerde Vlamingen in de Verenigde Staten en Canada treft men nog getrouwen van deze bij uitstek "Vlaamse" volkssport.
Afb. 51:
Een rechtshandige schutter
aan het werk.
I
'
Materiaal Dewip(Afb.52en53).
De liggende wip is een ijzeren gestel, bekleed met rubber. Er bevinden zich
verschillende pinnen op dit gestel waarop 1 hoofdvogel, 2 zijvogels en 30 gewo ne vogels kunnen worden geplaatst. De 30 gewone vogels worden op 3 dwarse latten geplaatst, de hoofd- en zijvogels op een soort drietand achteraan. De wip wordt schuin opgesteld zodanig dat de hoogte vooraan ongeveer 1 meter, en
achteraan ongeveer 1,5 m bedraagt. De afstand van de eerste dwarslat tot de hoogste spil bedraagt ook ongeveer 1,5 tot 2 m.
t i i
i
i
i
i
i
Mb. 52:
i
i
i
i
r
i
i
i
i
i
I
I
I
I
I i
Schels van de liggende wip.
Afb 53:
De liggende wip opgesteld le Bokrijk in 1981.
Spelbeschrijving en reglementen
Het is belangrijk bij het vasthouden van pijl en boog dat de pijl aan de binnenziide van de boog wordt gelegd. Dit betekent dat een rechtshandige schutter de boog in de linkerhand houdt, de pijl links van de boog op het rustpunt legt en
vervolgens de pees spant met de rechterarm (Afb. 51). Er wordt in dat gevaI ook qericht met het rechter oog. De afstand van schutter tot het doel, namelijk de
hoofdvogel op de wip, bedraagt meestal 16 m, maar kan oplopen tot 20 m. tr wordt een inleg gevraagd per schutter en iedere vogel krijgt een bepaalde waarde Naargelang het aantal schutters worden er vogels afgenomen of bijgeplaatst De prijzen, toegekend aan de vogels verschillen van waarde ten opzich-
te van de hoofdvogel (hv), de twee zijvogels (zv), de eventuele 'kalen (k)i en
de qewone vogels volgen elkaar op in afnemende waarde (Afb. 52). Van het inleggeld wordt per schutter een bepaald bedrag apart gehouden voor de pijlenraper en de kosten van de organiserende vereniging.
De schutters schrijven zich in per peleton. Het peleton bestaat uit alle leden van een schuttersmaatschappij die aanwezig zijn op een schieting. Er wordt geloot welk peleton mag beginnen. leder schiet nu om beurt en ontvangt onmiddellijk het bedrag verbonden aan de vogel die hij afschiet. Na een op voorhand bepaal de speelduur (meestal vier uur) worden de overblijvende vogels verloot.
40
Afb. 54: Zoais op de foto te zien, kan voor het liggende wipschieten de nodige infrastruktuur eenvoudig geimproviseerd worden.
Variante spelvorm
In plaats van een geldwaarde kan men ook een puntenwaaarde toekennen aan alle vogels op de liggende wip, ook in afnemende waarde voor de hoofdvo-
gel, de zijvogels, de "kallen" en de gewone vogels. ledere schutter krijgt bijvoorbeeld tien beurten. Men telt dan de punten van de afgeschoten vogels op per schutter en de winnaar wordt de schutter met het hoogste aantal punten.
Bronnen
BOECKENOOGHE, M.C., 1976. POUILLIE,R.,1980.
VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS.
DOELSCHIETEN Reeds op het einde van de XVe eeuw werden St.-Sebastiaansgilden opgericht door handboogschutters, die zich onderling oefenden in het doelschieten. Met de handboog wordt vooral op doel geschoten in de provincie Antwerpen.
Voor de rest is het doelschieten verspreid over gans Vlaanderen met een zwakkere concentratie in Oost- en West-Vlaanderen. Meestal gebeurt het doel schieten samen met het schieten op de liggende en/of staande wip.
Het doelschieten is uitgegroeid tot een echte olympische sport. Na het succes
van de plaatselijke Belgische schutters tijdens de Olympische Spelen te Antwerpen in 1920, werd het boogschieten echter terug als olympische sport ge-
schrapt en zou pas opnieuw verschijnen in Munchen (1972). De vraag is dan ook of we het streng internationaal gereglementeerde doelschieten nog kunnen beschouwen als een volkssport (Afb. 55).
Afb. 55: Bij het olympische doelschieten worden zeer gesofistikeerde bogen gebruikt met vizier en stabilisators.
Materlaal Wat het materiaal betreft kunnen we, behalve voor het blazoen, verwijzen naardeliggendewip.
De pijl bij het doelschieten is echter voorzien van een scherpe punt in plaats van een stompe voor het wipschieten.
Btazoen 1. Internationaal blazoen (Afb. 56) De doormeter van deze roos is Âą60 cm. In het midden van het doel staat een korte houten stomp, de "luwe" genaamd. De roos zelf is 10 punten waard. Per volgende cirkel daalt de waarde met een punt, tot de grootste cirkel, die uiteindelijk nog 1 punt waard is.
42
1O-9, otel
I l-roo4
4 5- Mativ
Afb. 56: Intemattonaalblazoen.
2. Folklore-blazoen (Afb. 57)
Naast het internationaal blazoen is er ook het folklore-blazoen. Het heeft dezelfde tekening, doch met een verschillende puntenwaarde dan het internationaal blazoen.
Uit de puntenschaal kan men afleiden dat het kanselement hierbij een veel grotere rol speelt. Op deze wijze wordt bijvoorbeeld in Oostende geschoten.
Afb. 57: Folkore-blazoen.
3. Koning- of keizerblazoen (Afb. 58) In sommige verenigingen wordt voor de koning- of keizerschieting ook het volgende systeem toegepast: in het midden van de roos wordt een knalbuis geplaatst, gevuld met kurk en kruit. Dit gebruik stamt uit de tradities van de oude gilden, die een keer per jaar een speciale wedstrijd houden om zo een "koning" aan te duiden. Een schutter die zich drie jaren na elkaar tot koning schiet, wordt "keizer". Degene die op de buis schiet en ze aldus doet knallen wordt koning. Opmerking: In sommige verenigingen plaatst de koning van het vorige jaar het knalbuisje op om het even welke plaats op het doel, dus niet noodzakelijk in de roos.
Afb. 58: Blazoen voor het koning- ofkeizerschieten.
43
4. Gemeentelijk en regionaal blazoen In het Antwerpse wordt ook een blazoen gebruikt waarbij buiten de roos, ook de hoeken een mikpunt vormen. De punten van het centrum en de hoeken tellen dubbel. De andere rozen zijn op dezelfde wijze ingedeeld, doch tellen voor hun normale puntenwaarde, namelijk 6,12 en 25. Ter illustratie geven wij hier een vijftal Brabantse blazoenen.
Afb. 59: Mechels blazoen
Afb. 60: Bertems blazoen
Afb. 63: Sterdoel.
44
5. Blazoen met gardiaan en roos
Er wordt ook gespeeld zonder een puntenwaarde toe te kennen aan de ringen. In dit geval schiet men in 2 groepen en de winnende ploeg krijgt het aantal
punten, gelijk aan de pijlen, dichter bij de roos dan de tegenpartij. In dit geval telt een roos bovendien voor 10 punten en de gardiaan, het middelpunt van de roos, voor een verdubbeling van het totaal.
Spelbeschrijving en reglementen Voor het schieten op internationaal blazoen worden de reglementen gevolgd opgemaakt door de FITA (Federation Internationale du Tir a I'Arc). Deze re
glementen gelden voor alle landen.
Er worden steeds door iedere deelnemer of deelneemster 12x3 pijlen gescho
ten en dit op afstanden van: voor de heren: 90,70,50 en 30 meter voor de dames: 70,60,50 en 30 meter.
Zodoende schiet iedere schutter 144 pijlen. 1ste prijs: pijl in de "luwe", de houten stomp in het midden van de roos.
2de prijs: de schutter die de meeste pijlen in het gele oppervlak heeft gescho ten.
3de en volgende prijzen: volgens de geschoten punten.
Op niet-officiele wedstrijden wordt naar de verschillende blazoenen geschoten vanop een afstand van 25 m en een klassering van de deelnemers wordt gemaakt volgens de geschoten puntenwaarde.
Bronnen
BOECKENOOGHE, M.C., 1976. POUILLIE,R.,1980. VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS
45
DEEL IV
STEEK- EN VECHTSPELEN — Ringsteken
t
RINGSTEKEN Het ringsteken stamt van het "quintana-spel" van de ridders, die zich voorbereidden op het steekspel door te trachten te paard een pop op een paal omver te steken of een opgehangen ring af te haken. Deze spelvorm werd vlug nagebootst door burger en boer en werd een populair volksvermaak bij feesten en kermissen. Uit het "ringsteken te paard" groeide tenslotte het "ringsteken per fiets", een aardig spel voor koene berijders van "het stalen ros".
Materiaal
Afb. 64: Toebehoren voor het ringsteken
— Als lans wordt een houten stok van ongeveer 1 m lengte en 2 cm diameter gehanteerd. — Tevens wordt een lans voorzien van ongeveer 2 m lengte en 2 cm diameter. — houtengordijnringen(8ex.) — wasspelden(8ex.) — touw
— fiets — galgen, die bestaan uit 2 houten keepers, in winkelhaak; ongeveer 2 m hoog met een dwarsbalk van ongeveer 1 m lengte.
46
De ringen en de wasspelden worden opgehangen aan touwtjes, die vastgehecht
zijn aan de galgen op ongeveer 2 m hoogte.
De opstelling van de galgen hangt af van de beschikbare ruimte. Zij kunnen bij-
voorbeeld worden opgesteld zoals afgebeeld in Afb. 65.
lm
Afb. 65: Schets van galgen en ringen.
Spelbeschrijving en reglementen Al fietsend met een hand moet men trachten ringen aan de lans te "rijgen", die men in de andere hand houdt. 1. Het is verboden af te stappen tussen de galgen.
2. De stok moet bij het handvat worden vastgehouden.
3. Er worden vier (of meer) ringen gestoken in de heenrit en nog eens vier (of meer) indeterugrit.
4. Wie een ring verliest mag die niet oprapen en is die ring kwijt. 5. Het is verboden gelijk welk voorwerp aan te raken bij het steken naar de rin gen.
6. ledereen die het maximum rijgt, acht ringen dus, moet opnieuw rijden met een langere stok (2 m) (Afb. 66).
7. Is de stand dan nog gelijk, dan wordt de rest van de wedstrijd tegen de tijd betwist, dit om langdurig kampen te vermijden.
8. Bij elke wedstrijd worden er punten toegekend als volgt: in geval er vijftien spelers zijn krijgt de eerste vijftien punten, de tweede veertien punten tot de vijftiende een punt.
Variante spelvorm Op sommige plaatsen wordt nog het veel oudere ringsteken te paard beoefend. In plaats van een lange speer, wordt hier een korte houten dolk gebruikt (Afb. 67).
47
1 Afb. 66: Ringsteken per fiets te Meetkerke (W.-VI.). Deze mededinger is niet de eerste de beste. Hij is aan de kamp bezig met de Iange speer. hetgeen wii zeggen dat hij het maximum aantal ringen had behaaid tijdens zijn rit met de korte lans.
Afb. 67: Ringsteken te paard door de St. -Hubertus-gilde van Hoeselt (Limb.).
Bron:
VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS
48
DEEL V
VERPLAATSINGSSPELEN â&#x20AC;&#x201D; Steltlopen
STELTLOPEN Steltlopen heeft altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op kinderen. Ook volwassenen laten zich verleiden om zich op stelten boven de massa te verheffen. Als beste voorbeeld kunnen we de "Steltlopers van Merchtem" aanhalen (Afb. 68). Deze groep werd opgericht als herinnering aan een zeer oud gebruik, dat erin bestond zijn toevlucht te nemen tot stelten om overstroomde plaatsen en moerassige gronden te doorwaden. De Molenbeek, die het gehucht Langevelde scheidde van de dorpskom van Merchtem trad namelijk regelmatig buiten haar oevers. Ook in een gebied in het zuidwesten van Frankrijk, "Les Landes", staan boeren en schaapsherders bekend als uitmuntende steltlopers, omdat ook zij door moerassige en overstroomde gebieden moeten trekken. Soms wordt zelfs een stoeltje op een van de stelten gemonteerd, zodat zij kunnen uitrusten zonder van hun stelten te stappen. In 1891 liep een bakker uit "Les Landes" in 58 dagen op stelten van Parijs naar Moskou. Steltlopen had dus oorspronkelijk een praktische bedoeling en is pas later een speelse aktiviteit geworden.
Afb. 68: De steltlopers van Merchtem zijn net als de "Gilles de Binche" een bekende attraktie in binnen- en buitenland.
49
Materiaal
Er bestaan verschillende modellen van stelten. De meest handige zijn de stelten die zo lang zijn dat zij achter de schouders kunnen gestoken worden. Dik-
wijls zijn zij voorzien van dubbele voetsteuntjes op verschillende hoogte. Een ander model is korter en heeft handvaten, waarmee men de stelten op heuphoogte vasthoudt Stelten kunnen ook heel eenvoudig gesjord worden door een kort paaltje aan een langere staak te bevestigen met een "steigersjornng" (Afb. 69).
t
Afb. 69:
Eerste passen op zelfgemaakte stelten.
Spelbeschrijving en reglementen
Het lopen op stelten is een kwestie van oefening en zelfvertrouwen. Beginnelingen kunnen best lage stelten gebruiken zodat ze gemakkelijk, desnoods vanaf een stoel, kunnen opstappen. Uit veiligheidsoverwegingen is het ook aangeraden dat beginnelingen in een vrije ruimte oefenen.
De stelten worden door de gebogen armen achter de schouders gehouden. Om het opstijgen te vergemakkelijken moeten de stelten voldoende hoog worden vastgenomen De voeten worden op de voetsteunen geplaatst, met de handen grijpt men de stelten vast terwijl de armen lichtjes gebogen zijn zodat de stelten met de binnenzijde van de bovenarm in de oksels worden gefixeerd. De bedoeling is ofwel zo lang mogelijk in evenwicht te blijven zonder de voeten op de grand te zetten, ofwel om het eerst een afstand af te leggen.
50
Variante spelvormen en suggesties voor het spel. — "Volg de voorman" is een eenvoudig spelletje op stelten. Een steltloper wordt als de leider aangewezen en de anderen moeten elke stap en beweging die hijmaaktnadoen.
— Eenvoudige obstakels, zoals een trapje of een koord, verhogen het plezier van het spel. — lemand neemt de leiding en geeft het ritme aan. De ganse groep moet zich aanpassen aan dit ritme. — Een ballon gevuld met water proberen stuk te trappen. — In voorwerpen zoals emmertjes of ringen stappen. — Elkaar omver trachten te duwen zonder zelf het evenwicht te verliezen. Dit kan een tegen een gebeuren of in ploegverband. — Door het water stappen.
— Trachten koekjes of fruit dat opgehangen is aan touwtjes op te eten. Dit spel biedt nog een groot aantal andere mogelijkheden. Het kan als voortbewegingsvorm gebruikt worden in talrijke spelen en estafettes.
Afb. 70: Initiatie steltlopen tijdens de animatie-actie "Oostende beweegt" in 1978.
Bronnen
GRUNFELD, F.V. (etal.), 1975.
VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS.
51
DEEL VI WERPSPELEN — Meetschieten — Stopschieten
— Tonspel —
Hoefijzerwerpen
— Vogelpik
►
— Pagschieten
MEETSCHIETEN
Afb. 71: Meetschieten te Niel (Antwerpen).
52
Terrein en materiaal (Afb. 72)
Zowat alle metalen schijven, tot muntstukken toe, kunnen voor ditspel wor-
den gebruikt. Gewoonlijk wordt er gespeeld op een vlakke aardenondergroncl Het terrein wordt afgebakend door op ±8 m van elkaar 2 koorden van 3 m lengte op de grond te spannen.
Jiettm
Afb. 72:Afmetingen van het veld voor het meetschieten (schets).
Spelbeschrijving en reglementen
Het spel wordt gespeeld in 2 ploegen: ploeg A en ploeg B Bke speler van beide ploegen heeft, naargelang de onderhnge afspraak, 2 tot 4 schijven.
Een soeler van ploeg A werpt zijn eerste schijf. Belandt deze op de meet dan
scoortPh?2 punten. Belandt de schijf naast de meet dan kan ze 1 punt oplevererv
DeTaenpartij ploeg B is nu aan de beurt. Zij speelt net zolang tot zij met een beteS worpde wo van ploeg A "afgooit", dit wil zeggen: een schijf dichter by Se meeTwerJen dan de tegenpartij. Is dit het geval, dan is net weer de beurt aan
oloeq A om te pogen de goede worp "af te gooien". Slaagt ploeg A daar met in,
dan Loort de tegenpartij met elke schijf die beter belandt dan die van ploeg A, 1 of 2 punten.
Er wordt per ploeg gespeeld naar een vooral bepaald aantal punten (dikwijls 21).
s «»y/ ran fitff
• iihfl ran MvtfS
0
Afb.73:Spelsituatie.
Illustrate ■ Ploeq A en ploeg B bestaan telkens uit 2 spelers die elk 2 schijven hebben aeworpen Ploeg B scoort hier 3 punten. Er liggen immers 2 schijven
Sfcmer bfde mS dan d'e schijven van ploeg A. Een ligt op de meet en levert
2 punten op, de ander ligt ernaast en levert slechts 1 punt op. (Afb. 73). Men verzamelt de schijven en werpt, vertrekkend van deze meel.naar de, overzijde. De punten worden verder opgeteld tot een van be.de ploegen 21 heeft. 53
â&#x20AC;˘ Afb74Welkeschijfhetdichtstbijdemeetligt,isnietallijdineenoogopslagteZien
en vraagt soms nauwkeurig meetwerk.
Variante spelwijzen
1. Spel naar 3 meten
leveren 1 punt op, op de middenste meet 2 punten. 2
Eggeschieten (Afb. 75)
SSssSSsSs
van de beschikbare ruimte. Vroeger werd eenvoudigweg een eg , een land-
bouwwerktu'g waarmee de grond werd losgewoeld, ondersteboven gelegd. De verschillende vakken van de eg kregen een puntenwaarde.
Afb. 75: Puntenverdeling bij het eggeschieten.
54
3. Pullepinnen (Afb. 76) Deze variante treffen we aan in West-Vlaanderen, nabij de Franse grens. Het pullepinnen wordt gespeeld als volgt: men tekent op de grand (liefst op een houten vloer) in het cafe volgende figuur (Afb. 77).
Afb. 76: Pullepinnen in de "Nouveau St. Eloy" teWatou(W.-VI).
Afb. 77: Meet en sectoren voor het pullepinnen.
Hiernaar wordt met kleine loden schijfjes geworpen. Het aantal schijven dichter bij de waardevolste zone dan de schijven van de tegenstrever, bepaalt hoeveel punten er worden behaald.
Illustratie: Speler A en B hebben elk 3 schijven geworpen. Het resultaat is als volgt:
Speler A:
Speler B:
1 schijf ligt buiten de zones; 1 schijf ligt in de zone met puntenwaarde 1, namelijk op de lijn;
1 schijf ligt in de zone met puntenwaarde 2. 1 schijf ligt buiten; 1 schijf ligt in de zone met puntenwaarde 2 maar dichter bij de zone met puntenwaarde 3 dan de schijf van speler A; 1 schijf ligt in de zone met puntenwaarde 3.
0 ichijf ran spettrfi
0 sihyf Iran sptt*r&
Afb 78: Spelsituatie bij het pullepinnen.
Bijgevolg heeft speler B twee schijven dichter bij de waardevolste zone Iiggen dan de schijven van speler A. Hij heeft 2 punten (Afb. 78).
Er wordt verder gespeeld naar een vooraf bepaald aantal punten.
Bronnen
VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS.
55
STOPSCHIETEN
Het stopschieten, ook "teppeschieten" genoemd, trefferi we evenals net
meetschieten aan in Brabant, Limburg en de Kempen n de be.de Vlaande en wordt hetzelfde spel gespeeld onder de benaming "kalleschieten . Het komt e
b°dit spel op aan met een schijf het paaltje of de kurken stop, waarop de inzet gelegd werd, omver te werpen (Afb. 79).
Afb. 79: Stopschieten te Mai (Tongeren, Limburg).
Terrein en materiaal
Als schijven kan zowat alles dienst doen: geldstukken, zelfgegoten loden
schiiven enz
De vorm van de schijven verschilt: soms speelt men me plate
schijven soms zi^ ze aan de ene kant vlak en aan de andere kant bol. Meestal worden ronde doosjes van schoensmeer als gietvorm gebruikt (Afb. 80). Als "stop" of "teppe"gebruikt men een rond houten paaltje (Âą10 cm hoog , een stuk afgezaagde bezemsteel, een kurken stop of een garenklosje Men plaatst
Sit op een vlakke aarden ondergrond en trekt een meet op een afstand van 4 tot 8 m, alnaargelang het gewicht en de grootte van de gebruikte schijven.
56
Afb. 80: Allerlei schijven kunnen dienst doen, platte ofbolle zelfgegoten loden schijven, geldstukken, koperen ofijzeren gedraaide schijven enz.
Spetbeschrijving en reglementen Op de stop wordt de totale inzet gelegd (bijvoorbeeld 1 fr. per man). Om de werpvolgorde te bepalen werpt vooraf iedereen 1 schijf vanaf de "teppe" naar de werplijn. Diegene die het dichtst bij de meet ligt, mag starten met het eigenlijke "stopschieten", gevolgd door respectievelijk de tweede, de derde, enz... Men probeert de "stop" omver te werpen.
Indien dit gebeurt kunnen verschillende situaties zich voordoen: — De "stop" wordt zover geschoten dat de inzet, het geld dat op de stop lag, dichter bij de schijven ligt dan bij de "stop". — Indien de geldstukken op elkaar liggen of elkaar raken, behoren zij toe aan de speler die er het dichtst bij ligt (Afb. 81).
O ft(Ay/ '*ft tpcicrt • iiltt/l nut ifiicr B
O uDff ran iprtfC
Afb. 81: Spelsituatie bij het stopschieten. In ditgevalis de totale inzet voor speler A.
57
- Meestal echter ligt het geld verspreid. Men meet dan voor elk geldstuk apart, dit gaat naar de schijf die er het dichtst bij ligt (Afb. 82).
O ulff rmt tnllrC
Afb 82 ■ Spelsituatie bij hetstopschieten. In ditgevalmag elke spelerzijn buit oprapen: spelerA krijgt 2geldstukken, B krijgt er 3 en C slechts 1.
— De "stop" is niet ver weggeschoten en ligt dichter bij het geld dan de schijven. In dit qeval speelt men verder en probeert men de volgende schijven tussen de "stop" en het geld te doen belanden. Ook kan men trachten de "stop weg
te schieten zodat de eigen schijf dichter bij het geld komt te liggen dan de
— Tenslotte is het ook mogelijk dat bij het omver gooien van de "stop" net geld verspreid ligt en slechts een gedeelte ervan dichter bij de geworpen schijf ligt
dan bij de stop. Dit geld mag door de werper opgeraapt worden, maar voor
het overblijvende geld wordt verder gespeeld zoals in de vorige situatie. Wanneer na de eerste beurt niet al het geld kan opgeraapt worden, begint men opnieuw.
Bron
VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS
TONSPEL
De ton is een cafemeubel dat onder verschillende namen en ir^erschillende uitvoerinqen teruggevonden wordt in het hele Vlaamse land. Oorspronkehjk
S men gewoonweg een schijf (muntstuk) door de tapopenmg te werpen van een barton die rechtop werd geplaatst. Rond 1930 was het "tonnen al-
gemeen gekend in Vlaanderen en werd het in bijna, iedere hertercIBWeH-g
Berchem bii Antwerpen bestaat er zelfs een tonfederatie die in 1929 opgencht
fs met de bedoeTng deze cafesport te promoveren en meer overlevmgskansen
le bieden. Behendigheid, concentratie en inzicht zijn aan de orde van de dag wanneer men "tont" (Afb. 83).
Materiaal
De cafeton is een houten bak met een hellend bovenvlak waarin 11 gaten
Deporen he? gat mid^en-achter hebben puntenwaarde 2. Een worp in de "slip" levert 4 punten op terwijl alle andere gaten slechts 1 punt waard zijn (Afb. 84). 58
^Hl^^ww
him
i
ii i
-
Afb. 83: Een Antwerpse ton, bespeeld in het Openluchtmuseum Bokrijk
cafiton
piinttntitliif
Afb. 84: Puntentelling bij het "klassieke" tonspel.
Twaalf koperen of ijzeren schijven zijn de werpinstrumenten. Zij wegen ongeveer 60 gr., hebben een diameter van 35mmenzijn7mmdik.
Een bak of een schuiflade onder de plank is in twaalf vakjes verdeeld. Elk vakje komt overeen met een gat of "slip" in de plank. Men kan dus de waarde van de worpen achteraf controleren (Afb. 85).
Het werpblad kan worden afgenomen om bijgeschaafd of vervangen te worden.
Aan de voorkant van de ton is een net opgehangen om de schijven, welke niet op het blad terechtkomen of eraf rollen op te vangen.
Afb.85:Onderhetwerpbladbevindtzichdebakofschuiflademetonderverdelingen.
Spelbeschrijving en situering
De spelers nemen plaats op Âą 2,75 m van de "pot". De scNjVen worden, tussen duim en wijsvinger genomen en moeten "doodvallen" op het blad, zodat ze
ÂŁTpeettrhoogs?e score na een "doorgang" (twaalf schijven, of er wordt f naar 30 punten gespeeld. Hier tellen dan de minste "doorgangen . Wo dt er in
nfoeqen van ^vee gespeeld, dan werpt men naar 50 punten. Met 3 spelers per
nloeq moeten 75 punten behaald worden en dan telkens 25 punten meer per ex tra speler. Bij een wedstrijd wordt het aantal gewonnen "doorgangen van een
ploeg geteld Alle leden van ploeg A werpen om beurten nun 12 schijven^ Hun punten worden samengeteld. Dan is het de beurt aan de spelers van B. Hun sco re wordt vergeleken met deze van ploeg A. De ploeg me de hoogste score^krgt 2 punten, de verliezers krijgen geen enkel punt. Bij gelijke stand bekomt elke
ploeg (A en B) 1 punt. Na 3 doorgangen wordt de winnaar gekozen. Deze kr g nog eens twee punten extra. Bij gelijke eindstand krijgen beide ploegen 1 punt
bovenop. De mogelijke einduitslagen zijn dus: 8-0 / 7-1 / 6-2 / 5-3 / 4-4. Tiidens het werpen mag de voet de limiet niet overschrijden of de worp is onge -
dig Een schijf die in de zak of op de grond valt mag niet opnieuw worden gewor-
pen. Een speler werpt "een sigaar" als hij in een doorgang (12 sch,jven geen
enkel punt scoort. Na3 "sigaren" betaalt men een boete (bijvoorbeeld 15F). Wie in drie doorgangen minder dan 10 punten werpt betaalt 5 F; een zak gooien (schijf in de zak) kost eveneens 5 F.
60
Het is een traditie dat hij die de hoogste score werpt een pint krijgt betaald door de speler die het laagst scoorde.
"Als men met dertien speelt, betalen de laagste zes een pint aan de hoogste zes. De dertiende neemt een pint voor zichzelve!" (uit de reglementen van
de club "De Losse Slip").
Variante spelvormen
1. Om het spel te varieren kan men de "ton rond" spelen, eindigend met de slip. Hij die hierin slaagt in het minst aantal doorgangen, is de winnaar (Afb. 86). o 5
0 6
o
t
o
Afb. 86: Volgorde voor het "ton rond"spelen.
In een meer recente vorm van tonnen wordt er naar 1005 punten geworpen. De puntwaarden zijn dan wel aangepast (Afb. 87). o
to
o
jo
o
Jo
OOO
ÂŤ
(0
S
8 o
so
too
o
Afb. 87: Recentere vorm van puntentelling met 1005punten in het totaal.
in plaats van een puntenaantal als doel te stellen, kan men ook om het meeste "slippen werpen".
Soms wordt in de "pot" een "schelp" gestoken met een meerwaarde van 4 punten. De pot levert dan 6 punten op. Als "schelp" gebruikt men meestal een holle koehoom.
De Antwerpse Tonfederatie speelt op een bak met 9 gaten, waarvan een
"pot" en een "slip". Het tonblad ligt hier horizontaal en men werpt met slechts 10 schijven vanop 3 m afstand (Afb. 88). 0
â&#x20AC;˘tO
60
0
0
0
0
0
IOC
iS
20
0
10
fi
50
10
0
Afb. 88: Puntentelling bij de Antwerpse Tonfederatie.
In de streek van Klein-Brabant (Antw.) en in Oost-Vlaanderen, wordt ook op de "buk" gespeeld. Hier heeft het tonblad slechts 1 gat (Afb. 89). Het "pudespel" uit West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen is voorzien van een gapende kikvors, een rad en twee bruggetjes. Een zeer aangename va-
riatie op het gewone tonblad, waarbij veel hogere scores te behalen zijn. "Pudebak", "puitenbak", "puttebak" zijn allemaal synoniemen voor dit spel dat in Frankrijk "jeu de grenouille" wordt genoemd (Afb. 90).
I
Afb. 89: Tijdens het tonspel werd al heel wat literaire inspiratie opgedaan, we zien hier in "De 3 fonteinen" te Beersel Albert Westerlinck, Jos6 Neirinck, Willem Pee, Jan De Mol, Gerard Walschap en Marcel Poot een spelletje spelen.
Afb. 90:Depudebak.
Bronnen
LEEN,R.,1978. VLAAMSE VOLKSSPORT CENTRALE.
62
HOEFIJZERWERPEN
u« ?f!T^? iS een Spel waar men heel wat Plezier kan aan beleven en waar toch betrekkelijk weinig materiaal voor nodig is. Diegenen die dachten dat
dit spel een rasecht cow-boy spel uit Texas was, hebben het mis want hoefiizerwerpen blijkt een spel te zijn dat reeds heel lang in onze streken bestaat Zo vindt men bijvoorbeeld in de stadsarchieven van St.-Truiden een verbodsbepalinq terug, daterend van 1662, die het hoefijzerwerpen verbiedt op de wallen en de stadsversterkingen. Het is een van die typische spelen waarbij eenvoudiqe voor-
werpen uit het dagelijkse (landbouwers)leven speels worden aangewend Den-
ken wij eveneens aan het eggeschieten (zie meetschieten) en het pagschieten
Afb. 91: Hoefijzerwerpen, niet al/een in de Far- West!
Terrein en materiaal Hoefijzers: meestal wordt er gespeeld met 10 hoefijzers.
Paaltje: dit moet een lengte van ±40 cm hebben, zodanig dat het ongeveer 20 cm boven de grond uitsteekt, nadat het stevig is ingeplant. De dikte bedraagt ±5
cm. Die afmetingen zijn zeker niet bindend en verschillen naargelang men een ijzeren staafje of een houten paaltje gebruikt.
Spelbeschrijving en reglementen Vanop een afstand van 3 tot 5 m wordt getracht de hoefijzers rond het paaltje
te werpen.
leder hoefijzer dat volledig rond het paaltje terecht komt levert een punt op. Men kan bijvoorbeeld man tegen man spelen, ieder met vijf hoefijzers.
Winnaar wordt hij die het hoogste aantal hoefijzers rond het paaltje kan gooien Men kan ook ieder om beurt gooien en hij die het eerst tien punten scoort wint (Afb. 92).
63
4 punt
Afb. 92: Goede worp.
Variante spelwijze Men kan rond het paaltje ook een "blazoen" tekenen. De puntenwaarde neemt dan af naargelang het hoefijzer verder van het paaltje belandt(Afb.93).
Afb. 93: Hoefijzerwerpen op blazoen.
Bron
VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS
VOGELPIK
Situering
Ondanks de concurrentie van het Engelse "darts", wordt het traditionele vogelpikspel nog in gans Vlaanderen druk bespeeld. ledere "pikker" probeert zijn pijitje zo dicht mogelijk naar de roos te werpen op een doelblok.
Terrein en materiaal Het doelblok heeft een diameter van 18 cm en is verdeeld in 6 concentrische gebieden afgebakend door metalen ringen. Een pijitje in de roos levert 50 punten
op. De overige cirkels van het blazoen hebben van binnen naar buiten volgende waarde: 25-20-15-10-5 (Afb. 94). Het middelpunt van de roos hangt anderhalve meter boven de grond.
64
15cm
Afb. 94: Puntentelling bij vogelpik.
De pijltjes.
Naargelang de afspraak krijgt iedere speier 3 of 4 korte gevederde pijltjes Deze hebben een stalen punt en een houten of koperen schacht. Zij zijn lichter dan
de pijltjes die gebruikt worden voor het Engelse vogelpikspel.
Spelbeschrijving en reglementen
Vanop een afstand van 1,5 m a 2 m werpt iedere speier om beurt zijn 3 of 4 pijltjes naar het doel (Afb. 95 en 96). De zone waarin het pijitje belandt bepaalt
de score. Door de metalen ringen zijn betwistingen uitgesloten. Per speier wordt
het puntentotaal van de 3 of 4 pijltjes bepaald. De winnaar is vanzelfsprekend
diegene met de hoogste score.
Variante spelwijze
Soms speelt men naar een aantal rozen (bijvoorbeeld 10). Dit wil zeggen dat
enkel de pijltjes die in de roos belanden een punt opleveren De speier die het
eerst 10 keer de roos heeft getroffen, is de winnaar
Afb. 95 en 96: Uiterste concentratie voor de worp naar de roos.
Bron
VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS
65
PAGSCHIETEN Pagschieten is een werpspel dat heden ten dage nog alleen in Alken (Limburg) wordt gespeeid, maar dat blijkbaar eens een grotere verspreiding heeft gekend in Zuid-Limburg. Ook in Herenthout wist iemand zich te herinneren dat net spel daar vroeger werd gespeeid, en "geitgatten" werd genoemd. Een mogeiijke oorsprong zou zijn het werpen van bieten naar een in de grond geslagen "pag" of staak. De op die manier opgetaste bieten werden dan later op de wagen geladen. De pag zou dus ook oorspronkelijk de staak zijn, het doel, en niet de knots. Nochtans gebruikt men thans het woord "pag" voor de werpknots. In Noord-
Frankrijk speelt men een gelijkaardig spel, "jeu de billons". De knotsen hebben daar een ijzeren punt. In Zuid-Afrika is een verwant spel, "jukskei", een populaire "boeresport".
| !
Alb. 97: Pagschieter in aktie.
Terrein en materiaal Er wordt geworpen met een houten knots met a. eenhandvat b. eenbuik c. een spits
Aan het begin en het einde van de buik wordt soms een metalen ring bevestigd om versplintering tegen te gaan. De knots wordt door de meeste pagschutters zelf gekapt uit een stevige houtsoort, meestal eikehout of notelaar. Voor de lichtere knotsen, kan men ook dennehout gebruiken. De ideale knots zou gemaakt zijn uit de stronk van een doornhaag (meidoorn). Nochtans worden tegenwoor-
dig ook knotsen gehaald uit kunststof. De vorm van de knots wordt bij het kappen aangepast aan de eigen werptechniek en kracht (Afb. 98). Men kan wel best de volgende maten nastreven, weergegeven in Afb. 99.
66
Afb. 98: Een knots voor het pagschieten kan men eenvoudig zelf kappen.
67
Afb. 99: De afmetingen van de knots.
Spelbeschrijving en reglementen
â&#x2013; fSOm
Afb. 100: De afmetingen van het doel.
Afb. 101:Afmetingen van hetspeelveld voor het pagschieten. Het is evident datachter de beide doelen nog een vrije ruimte moet zijn voor knotsen die te ver worden geworpen.
Bovendien is een ruim gemeten afsluiting van het veld gewenst om veiligheidsredenen.
Op een open terrein, liefst een grasveld, op een afstand van Âą20 m worden telkens drie palen met een lengte van ongeveer 2 m in de grond gegraven. De palen staan op een lijn, met een onderlinge afstand van 10 tot 15 cm (iets grater dan de dikte van de knots. Op zowat 1.50 m hoogte worden drie palen vastgesjord (Afb. 100). De afstand tusssen beide driepikkels bedraagt ongeveer 20 m.
De spelers plaatsen zich op ongeveer 2 m voor een van de driepalenconstructies en proberen hun knots, hetzij met de spits, de buik of het handvat, tussen de tegenoverliggende palen te werpen (Afb. 101). Na deze werpbeurt, wordt opnieuw in de andere richting gespeeld. Uit deze beschrijving kan men opmaken dat dit een spel is voor stoere jongens.
68
Ploegensamenstelling Dit kan gebeuren door onderling overeen te komen wie er samen speelt of door "opworp" naar het doel. Er wordt liefst gespeeld met een even aantal spelers, bijvoorbeeld 6 (Afb. 102).
Afb. 102: Schets van het "opwerpen" (de cirkels zijn de palen van het doel). De drie beste opwerpers gaan samen, nametijk 1,2 en 3. De tweede ploeg wordtgevormd
doorde overblijvers, namelijk 4, 5 en 6.
Puntenverdeling 1. De knots die volledig door de drie stokken dringt, levert geen punten op. 2. De knots tussen de stokken brengt 2 punten op. 3. Als alle knotsen geworpen zijn en geen enkele tussen de stokken ligt, dan brengt de knots die het dichtst bij de middenste stok ligt 1 punt op evenals al de andere knotsen van dezelfde ploeg, voor zover de reeks niet onderbroken wordt door een knots van de andere ploeg (Afb. 103).
Afb. 103: Spelsituatie bijhetpagschieten.
O .pqlen von het doe) speler 1 van ploeg A (ligt het dichtst bij de middenste stok): 1 punt speler 2 van ploeg A (van dezelfde ploeg als de eerste speler): 1 punt
speler 3 van ploeg A (wel van deselfde ploeg als de eerste speler, maar de
zesde speler ligt korter): 0 punten spelers van ploeg B: scoren geen enkel punt.
Wanneer men van kamp wisselt, is het steeds de winnende ploeg die "op-
gaat". 5.
De knots die tussen de stokken terecht komt, moet aan de achterkant van de
stokken uitsteken, zoniet brengt de worp geen punten op. 6. Het aantal spelers is onbeperkt.
7. Zolang er geen knots tussen de stokken zit werpen de ploegen beurtelings. Als er een knots tussen de stokken belandt, moet hij "afgeworpen" worden door de tegenpartij, dit wil zeggen dat er ook een knots van de tegenpartij tus-
sen de stokken moet geworpen worden. Zolang de knots niet "afgeworpen" is dienen alle spelers van de tegenpartij hun kans te wagen. Lukt het hen met de geplaatste knots af te werpen, dan hebben de medespelers van die ge plaatste knots nog de kans om punten te scoren zoals uiteengezet in punt 3.
Het te bereiken aantal punten (meestal 20) wordt bij het begin van de wed-
strijd overeengekomen.
Bron
VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS
70
DEEL VII
GEZELSCHAPSSPELEN — Toptafel — Sjoelbak
— Tafelkegelspel
TOPTAFEL Situering
Dit fascinerende spel uit West-Vlaanderen is wellicht de voorloper van het
modeme trekbiljart. Het wordt ook nu nog actief gespeeld in het Brugse en een brede strook langs de kust.
Met een krachtige slag op en een flinke ruk aan het touw lanceert men het tolletje dat tijdens zijn baan over de toptafel zoveel mogelijk kegeitjes moet omver keilen.
Terrein en materiaal
De toptafel bestaat uit een vierkante bak, die op een tafel geplaatst wordt ofwel vormen bak en poten een geheel. De afmetingen van de bak zijn ongeveer 65 cm op 65 cm. Op het vierkante terrein zijn door houten paneeltjes zones afgebakend die bijkomende hindernissen vormen voor de tol. Zo zijn er in de hoeken de vier "kapelletjes" en in het midden een "prieel". Door de poortjes kan de tol in de "kapelletjes" of het "prieel" terechtkomen en er die kegeitjes omstoten die
een hogere waarde hebben (Afb. 105).
Afb. 104: De toptafel blijkt op elke volkssportmanifestatie
een blikvanger te zijn.
De kegeltjes.
We onderscheiden naar de grootte en de dikte 3 soorten kegeltjes. De kegel
die in het centrum van het middenstuk wordt geplaatst is het grootsl in afmetingen en het hoogst in waarde. Zo een omvergetolde "koning" levert 100 punten
op. De 4 hoekkegels, kleiner maar iets dikker, zijn elk 50 punten waard. De 10 overige kegeltjes leveren elk 10 punten op (Afb. 105).
Afb. 105: Afmetingen van de kegeltjes voor de toptafel.
De"top"oftol.
Aan de top onderscheiden we een "onderste pin", die door een "boucle", een rinqvormige verdikking, gescheiden is van het tophout, verder een 'bovenste pin" Het grondvlak van de onderste pin heeft een diameter van Âą8 mm. Na de
"boucle" neemt de diameter progressief toe tot een dikte van ongeveer 5 cm. De pin is in tegenstelling tot de gewone tollen die meestal door kinderen gebruik worden, niet van ijzer of staal maar van hout. Met deze houten pin wordt de tafel hetminstbeschadigd.
Het tophout bij een "top" is niet peervormig, zoals bij gewone tollen. Het tophout loopt naar boven toe uit tot een soort kraag, die bovenaan is uitgehold. Uit die holte komt dan de bovenste pin te voorschijn. Het onderste deel van het tophout, vanaf de "boucle" naar boven toe, is niet effen of glad. Het vertoont cirkelvorm.ge aroefies waardoor het touw beter kan vastgesnoerd worden.
De "top" is ongeveer 6 cm hoog zodat hij onder de poortjes in het' pneel en de "kapelletjes" doorkan (Afb. 106).
Aan de binnenkant van de voorzijde van de toptafel, vinden we ter hoogte van de pin een verdikt stuk hout met een lichte inkerving, waartegen de top bi| de start rust (Zie ook afb. 110).
Afb. 106: Al'meting van detol
Afb. 107: In plaats van een lederen riempje, kan men aan het eind van de "peze"ookeen stokje voorzien.
De peze.
De "echte" peze bestaat uit een vlaskoord, gevlochten van dik naar dun. Deze wordt veelal vervangen door een stuk touw of enig ander synthetisch materiaal dat dun maar stevig is. Het stuk touw is verbonden met een stuk leder. Op het einde van het stuk leder heeft men een lederen lus, waarin de hand wordt gestoken en waarmee men aldus het touw kan aanspannen. In plaats van een lederen riempje, kan men aan het uiteinde van de "peze" ook een stokje voorzien (Afb. 107). Er is een gleuf gemaakt in de voorkant van de toptafel, waarlangs deze "peze" geleid wordt.
Spelbeschrijving en reglementen
Een eerste vereiste om een goed resultaat te halen bij het spelen op de top tafel is dat men de "peze" goed en juist rond de "top" kan opwinden. Dit gebeurt voor'een rechtshandige als volgt: men legt eerst een eindje touw vertikaal in de lengterichting van de "top". Men legt de linkerduim op dit eindje; met de rechterhand windt men dan de "peze" tweemaal rond de pin tegen de "boucle" (Afb. 108).
Afb. 108: De goede manier om de "peze" rond de tol te winden. 73
Daarna overschrijdt men de "boucle" en windt men de "peze" verder rond de "top". Men zorgt ervoor dat de verschillende windingen mooi naast elkaar en nooit op elkaar liggen. Na een aantai windingen, meestal tot waar de "top" breder wordt, legt men de koord rond de duim en maakt een laatste winding onder de
duim en dan wordt het touw aangespannen (Afb. 109).
Afb. 109: De laatste winding levertaangetrokken een "valse knoop"op.
Deze knoop wordt ook wel "valse knoop" genoemd. Het is geen echte knoop vermits de knoop ontwart als men hard aan het touw trekt. Anderzijds moet de "valse" knoop sterk genoeg zijn, om de top met het touw te dragen. Deze knoop vormt een belangrijke schakel in het spel. Een te zwakke knoop zal reeds ontwarren bij het plaatsen van de "top" op de tafel. Anderzijds kan het gebeuren dat men bij een te strakke knoop, de knoop niet loskrijgt. Soms wordt een dubbele "valse" knoop gelegd "...om meer kracht achter de top te steken". Hoe meer knopen men, legt, des te harder moet men slaan. Men plaatst de opgewonden "top" aan de binnenkant van de voorzijde van de toptafel en trekt de "peze" door de gleuf. Men steekt een hand in de lederen
lus en men trekt met deze hand de "peze" lichtjes aan. Door het aanspannen van de "peze" komt men op ongeveer een halve meter van de tafel te staan. Met de andere hand "kapt" men op het gespannen stuk leder zodat de knoop losschiet, het touw ontrolt en de "top" uit de startplaats wegschiet. Dit "kappen" gebeurt nooit met de vuist, maar met de pinkzijde van de vertikale hand. Men slaat niet recht naar beneden, maar ietwat schuin. De draaiende "top" moet zoveel mogelijk kegeltjes omver tollen. De som van de puntenwaarde toebedeeld aan de omgetolde kegeltjes geeft het puntentotaal. De maximumscore is 400. De middenste kegel levert namelijk 100 punten op, de 4 hoekkegels elk 50 en de 10 kleine kegeltjes elk 10 (Afb. 110).
Afb. 110: Opstelling van de kegeltjes.
De tafel dient door middel van haken goed vastgemaakt te worden aan de muur zodat ze stabiel staat, anders vallen de kegeltjes omver bij de minste stoot tegen
de tafel.
74
Variante spelwijze De eigenlijke spelwijze blijft bij de onderscheiden soorten toptafels dezelfde maar de puntentelling verschilt doordat het aantal kegeltjes soms varieert. Het onderscheid tussen de soorten toptafels wordt hoofdzakelijk gemaakt op grond van de vorm van de toptafel. Naast de reeds beschreven vierkante toptafel, treffen we ook rechthoekige aan. De rechthoekige toptafel met rond middenstuk en brug (Afb. 111). Dit type, ook genoemd "de Brugsche" komt veruit het meest voor. De hin dernissen voor de draaiende top zijn hier: vooraan een "brug", een rond mid-
denstuk of "kroon" en 4 hoekpoortjes. De 15 kegels worden opgesteld als volgt: — de "koning" (100 punten) in het centrum van de "kroon".
— 4 hoekkegels (50 punten) onder de hoekpoortjes. — 8 kleine kegels (10 punten) rond de "kroon". — 2 kleine kegels (10 punten) onder de brug. De kegels verschillen in grootte naargelang de waarde die ze worden toegekend. Ook hier is de maximumscore 400.
Alb. 111: Rechthoekige toptafel met rond middenstuk en brug.
De rechthoekige toptafel met rechthoekig middenstuk in twee of drievakken(Atb. 112). 1. middenstuk verdeeld in 2 vakken
De hindernissen te doorlopen voor de top zijn hier 4 hoekpoortjes en een rechthoekig door een tussenschot onderverdeeld in 2 vierkanten. In elke
zijde van beide vierkanten is een opening, waar de top juist onder kan. De 8 kegels worden opgesteld als volgt: — In elk vierkant van het tussenschot staat een kegel die respectievelijk 500 en 300 punten oplevert.
— onder de hoekpoortjes staant 4 hoekkegels (elk 100 punten) — 1 veldkegel (10 punten) staat v66r het rechthoekig middenstuk, 1 er achter. De max. score is hier 1220.
75
2. middenstuk verdeeld in 3 vakken
Hier is het rechthoekig middenstuk onderverdeeld in 3 vierkanten. Een negende kegel staat in dit derde middenstuk en levert 200 punten op als hij omver getold wordt. De max. score is hier 1420.
Alb. 112: Rechthoekige toptafel met middenstuk in drie vakken.
Bron
MONBALIU,G.,1981.
SJOELBAK Het "sjoelbakken" of het "sjoelen" wordt nog in diverse herbergen en in vele sportclubs als nevenactiviteit beoefend, maar het komt momenteel niet meer in clubverband voor. Sjoelbakken zijn erg verspreid in het Antwerpse alhoewel de naam reeds laat uitschijnen dat het hier qua oorsprong over een Fries schuifspel gaat. Sjoelen betekent immers schuiven is het Fries. Het spel is vrij eenvoudig en kan snel en door iedereen worden gespeeld. Om een grote trefzekerheid te bereiken is echter heel wat oefening vereist (Afb. 113).
76
Afb. 113: Sjoelen, een bezigheid voorjong en oud.
77
Materiaal De sjoelbak (Afb. 114)
De houten sjoelbak is ongeveer 2 m lang en 40 cm breed. Het achterste deel van de sjoelbak is ingedeeld in vier gelijke vakken met verschillende puntenwaarde. De vakken zijn afgesloten door een plankje waarin openingen zijn voorzien van 60 mm breed en 20 mm hoog. Door deze poortjes
I
moeten zoveel mogelijk schijven worden geschoven. Vooraan bevindt zich een "stopplankje" dat het aanglijvak begrenst en tevens nuttig is om de schijven op te stapelen. -
i,
V
<ÂŤâ&#x20AC;˘
1>
Im
HOcm
Afb. 114 :Afmetingen en voorzicht van de sjoelbak.
Spelbeschrijving en reglementen
I
Dertig schijven worden na elkaar met een korte ontspannen armbeweging weggeschoven. Het is de bedoeling de schijven in de vakken achter de poortjes te laten glijden. Dit kan ofwel rechtstreeks gebeuren ofwel na het raken van de zijkant of een andere reeds gespeelde schijf. Men mag eenmaal werpen met de dertig schijven ("eerste worp") waama een "tweede worp" plaats heeft met de schijven, die niet binnen de poortjes zijn beland. Tenslotte volgt de "derde worp" met de nog resterende schijven.
78
Afb. 115: Deze dames lalen zich niet onbetuigdbij het ontspannen sjoelen van een schijf.
Een schijf is pas binnen wanneer de voorzijde van het genummerde poortje volledig is gepasseerd, dat wil zeggen dat een beweging van de vinger langs de voorzijde van het plankje geen verschuiving van de schijven mag veroorzaken (Afb. 116).
ir/ly/ rf niet O/itJten
Afb. 116: Geidige en ongeldige worp
Een schijf die terug uit het vakje stuit of niet door het poortje naar binnen gaat, isongeldig. Elke schijf mag per worp slechts eenmaal worden gespeeld. Een schijf die uit
de sjoelbak vliegt of tot voorbij het stopplankje terugkeert, mag niet opnieuw wor den gebruikt. Een schijf die van het plankje valt, is verloren voor die worp. de schijven in de vakjes mogen niet opgestapeld worden tijdens het spel. Men mag slechts tussen "de worpen" de schijven rangschikken. Na de drie "worpen" worden de punten geteld. Een schijf vertegenwoordigt de waarde boven de poortjes aangeduid. De treffers in de middenste vakken verdienen de hoogste score, de zijvakken hebben een lagere waarde. Ligt er in elk vak een schijf, dan worden de punten dubbel geteld. In datgeval krijgt men dus in plaats van 10 punten (2+3+4+1=10), 20 punten en dit voor elke verworven serie. Alle overige schijven tellen gewoon de puntenwaarde van het betreffende vakje.
79
Het maximum te behalen punten is dus 148, zeven maal een serie van vier schijven = 140, en twee maal het vakje vier = 8.
Hier volgt een voorbeeld van een mogelijke score (Afb. 117). o
o
o
o o
o
0
.
2Âť2O.<t0
0
o
I
6, .-'
3
0
o -
Ot
A ,
O
A JU Afb. 117: Voorbeeld van puntentelling bij het sjoelbakspel. 1
p
-* ~
Variante spelvormen 2-3-4-1
Bij dit spel moet men zoveel schijven als het aantal punten boven het vak aangegeven, in de vakken schuiven. Dus, eerst een schijf in het vak met pun tenwaarde 1, dan twee schijven in het vak met puntenwaarde 2 en zo verder voor de andere vakken. Komt er een schijf meer in het vak, dan is de speler verloren. Men speelt dit spel met twintig schijven en wie in de minste beurten slaagt is de winnaar. Voor ongeoefenden kan men de volgorde van werpen, namelijk eerst 1, dan 2, 3 en als laatste 4 verwaarlozen. De andere spelregels blijven wel behouden.
Effect en kantspel
L
Men speelt met twintig schijven. Bij elke worp moet de schijf eerst de kant of een andere schijf geraakt hebben alvorens door een opening te verdwijnen. Wanneer een schijf een andere schijf raakt zodat deze laatste binnen gaat, is diteveneensgeldig.
Varianten op de gewone sjoelbak
De paardenbak is in lengte en breedte tweemaal zo groot als de normale bak. Men speelt met aangepaste schijven naar zes vakken in plaats van vier. Bij de spiegelbak kan de speler de vakken niet rechtstreeks zien maar wel via een spiegel.
De bananenbak bemoeilijkt het bereiken van de zijvakken doordat houten banaanvormige latten halfweg de zijkanten zijn bevestigd (Afb. 118). Enige fantasie en een klein beetje handigheid maken van het sjoelbakken een grenzeloos spel.
Afb. 118:De "bananenbak", waarbij het moeillijker wordt de zijvakken te bereiken.
80
Bronnen
LEEN,R.,1978. VEULEMANS, L.,1981. VERSCHOOTEN, H.,1977.
TAFELKEGELSPEL Dit eenvoudige volksvermaak kan beschouwd worden als een soort "binnenpref'-imitatie van het grote kegelspel, dat's winters niet kan beoefend wor den omwille van de slechte weersomstandigheden. Het tafelkegelspel dat terug te vinden is in West-Limburg en Noord-Oost-Brabant, kent nergens een georganiseerd verenigingsleven en wordt bijna nergens met vaste regelmaat beoefend.
Materiaal De negen kegeltjes waarnaar gespeeld wordt, worden op een ruitvormig pla teau in het kegelbakje geplaatst. De plaats van dit verhoogje varieert naargelang de herberg waar gekegeld wordt: meestal staan de kegeltjes in het midden van de bak, soms echter ook meer vooraan of meer achteraan. Aan een van de lengtezijden van het kegelbakje wordt een 1 m lange staak of "schacht" bevestigd. Door middel van een ongeveer even lang touw wordt de houten bol aan de zwaaistok vastgemaakt.
Bij het spel wordt het geheel op een tafel geplaatst. (Afb. 119).
ktrntiftn
*MArt toi/u
i~IUUiiijuh*lltl
Afb. 119: Schets van het tafelkegelspel + benodigdheden.
81
I
Spelbeschrijving en reglementen Het doel van het spel is om met een slingerbeweging van de bol zoveel mogelijk kegeltjes omver te doen vallen. De kleine houten bol wordt van links-vooraan naar achteren gezwaaid (van de plaats van de speler gezien) om in zijn terugkerende baan het "bos" kegels langs achter aan te vallen. Per spel zwaait elke deelnemer een of tweemaal (Afb. 120). Opgelet: per slingerbeweging mag de bol slechts eenmaal het kegelbos passeren. Een worp waarbij de bol verschillende malen rond de stok draait, is ongel-
dig.
V
H
Fi
Mfli to
L
Afb. 120: Alhoewelop de foto het tafelkegelspelomwille van het zonnige wederbuiten staat opgesield, moet het toch beschouwd worden als een typisch binnenspel.
Depuntentelling Meestal wordt er gespeeld naar een vooraf bepaald aantal streepjes of "meten", aangeduid alsvolgt: I, II, IIIJIII, Mill, enz... of XXXXX Men speelt individueel of in ploeg. Speelt men individueel, dan mag hij die per spel het hoogst aantal kegels vloert een "meet" wegvegen. Voorbeeld: Men speelt naar vijf spelen. Speler A wint het eerste spel en mag bijgevolg een meet wegvegen.
ofwel Mill-♦ till-* III-*II-»l-» "uit" ofwel X—>"—> 5x—>/v—>. —* "uit".
Diegene die als laatste met een of meerdere meten overblijft is de verliezer en trakteert zijn spelmakkers op een glas.
82
Speelt men in ploeg dan telt men de omvergevallen kegels per ploeg. De winnende partij veegt telkens een "meet" weg. Opmerking
Soms speelt men ook naar een vooraf afgesproken kegel (bijvoorbeeld naar de vijftigste kegel). Wie deze kegel doet omvallen krijgt een straf. Deze straf omvat een geldboete ter waarde van een pint. Opdat tenslotte iedere speler zou kunnen meedrinken wordt er zo dikwijls gespeeld als er deelnemers zijn. Dus, als er zes spelers zijn, speelt men zes keer naar de vijftigste kegel.
Variante spelvormen (Afb. 121) Zoals reeds eerder gezegd, staat net vlak van de kegels niet altijd centraal indekegelbak.
Afb. 121: Tafelkegelspel met "excentrische" kegelvlakken.
In de Antwerpse Kempen werd een vergrote vorm van dit spel teruggevonden.
Dit kegelspel was in de loop van de 14e eeuw populair in Frankrijk en Engeland waar het respectievelijk de naam "Quilles" en "Kayles" (later "Skittles") toegekend kreeg. Dit zwierbol-spel verschilt in die mate van het hoger genoemde spel dat de negen kegels waarnaar gespeeld wordt niet op een tafel maar op de grand worden geplaatst, de bol die aan een lang touw boven (en niet naast) het kegelbos bengelt, wordt van achter een meet in het spel gebracht om in zijn heengaande baan het "bos" aan te vallen. Elke speler zwaait een of tweemaal.
Bronnen. GELTMEYER,M.,1982.
GRUNFELD, F.V. (etal.), 1975.
VANHEES,J.,1981. VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS.
Afb. 122: Het grote broertje van het tafelkegelspel: het zwierbolspel. (In: Grunfeld etal., 1975, p. 192).
84
Beknopte bibliografie BOECKENOOGHE, M.C., Hetontstaan en de evolutie van de schuttersqilden (Lie. verhand. Lich. Opl.), Leuven, 1976.
DE COOMAN, R., (et al.), Het muurkaatsen, kun je ook leren Brussel B.L.O.S.O., TOSS 80,1980.
GELTMEYER, M., Inventarisatie en analyse van het ruimtelijk spreidingspatroon van de bolspelen in de provincie Limburg, (Lie. verhand Lich OdI )
Leuven 1982.
GRUNFELD, F.V. (et al.), Spelletjes uit de hele Wereld, Fijn om te maken en te spelen, Amsterdam, Kosmos, 1975.
HERMANS, M., Inventarisatie en sociaal-culturele analyse van de spreiding van de bolspelen in de provincie Antwerpen, (Lie. verhand Lich OdI ) Leuven 1981.
LAENEN, M.; R. RENSON; H. SMULDERS & B. VANREUSEL, Volkssporten en kinderspelen in Vlaanderen (Bokrijkse Berichten, XVI), Provinciaal Openluchtmuseum van Bokrijk, 1979.
LEEN, R., Historisch-kulturele schets en poging tot inventarisatie van de volks sporten in de provincie Antwerpen, (Lie. verhand. Lich. Opl) Leuven 1978.
MONBALIU, G., Inventarisatie en analyse van de spreidingspatronen van het toptafelspel in West-Vlaanderen, (Lie. verhand. Lich. Opl.), Leuven,
OLYSLAGER, C, Volkssporten spelen. Technische materiaalbeschrijving (Serie der Vlaamse Volkssport Dossiers, Bijlage bij Nr. 3), Brussel BLOSO 1982.
POUILLIE, R., Ruimtelijke Spreiding en Organisatie van het Hand- en Kruisboogschieten in Vlaanderen, (Lie. verhand. Lich Opl) 1980.
Leuven
RENSON, R. & H. SMULDERS, Volkssport in Vlaanderen. In- A CAUWELS'
U. CLAEYS & H. VAN PELT (Eds), Sport in Vlaanderen, Leuven, Acco' 1979, pp. 99-118.
RENSON, R. & H. SMULDERS, Research methods and development of the Flemisch Folk Games File. Internat. Review of Sport Socioloav XVI (19811 97-107.
VANDERGHOTE, P., Bolspelen in West-Vlaanderen (Serie der Vlaamse Volks sport Dossiers, 1), Brussel, BLOSO, 1979.
VAN DER LINDEN, R., Het Bolspel in Vlaanderen, vroeger en nu, Tielt - Den Haag, Lannoo, 1966.
VANHEES, J., Inventarisatie en sociaal-culturele analyse van de spreiding van de bolspelen en het struifwerpen in de provincie Brabant, (Lie. verhand Lich. Opl.), Leuven, 1981.
VAN WILDERODE, H., Bolspelen in Oost-Vlaanderen, (Serie der Vlaamse Volkssport Dossiers, 4), Brussel, BLOSO, 1982.
VEULEMANS, L., Poging tot inventarisatie van de volkssporten in de provincie Noord-Brabant, (Lie. verhand. Lich. Opl.), Leuven, 1981.
VERSCHOOTEN, H., Draaiboeksjoelwedstrijd, Assen, Hanas-spelen, 1977. V.V.D.: VLAAMSE VOLKSSPORT DOSSIERS, Instituut voor Lichameliike Opleiding, K.U. Leuven, 1973-1982.
Lijstderafbeeldingen 1. muurkaatsen, aktiefoto (foto)
2. 3. 4. 5.
muurkaatsen, opstelling van de spelers (foto) omhulsel van de muurkaatsbal schets van het terrein voor muurkaatsen (schets) schets van een terrein voor muurkaatsen met de "paslijn" boven een zuilengalerij (schets)
6. onderhands opslaan bij het muurkaatsen (foto) 7. bovenhands slaan of "kappen" bij het muurkaatsen (foto) 8. zijwaarts slaan of "uitklinken" bij het muurkaatsen (foto)
9. variante van het muurkaatsen, gebiedsverdeling van het speelterrein (schets)
10. kaatsen tussen een zuilengalerij (schets) 11. kaatsen in een hoek (schets)
12. gaaibollen, voorzicht op het gaaibard (foto) 13. afmetingen en puntenverdeling van het gaaibard (schetsen) 14. de gaaien zijn met stevige scharnieren bevestigd aan het bard (foto)
15. een variante van het gaaibollen waarbij de ruimte tussen de gaaien wordt vergroot (foto) 16. voorzicht van de trou-madame
17. uilebolling of bollen door "den uil" of door "de nul" (schets)
18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
25. 26. 27. 28.
hoepelbolling (foto en schets) ladderbolling (foto en schets) sprietbolling (foto en schets) stakebolling (foto en schets) tuinbolling (foto) bollebaan voor het krulbollen (schets) krulbol (schets)
bollen met de dikke krulbol in Bokrijk (foto) spelhouding bij het krulbollen (foto) houding bij het "schieten" bij het krulbolspel (foto) baan door de krulbol beschreven (schets)
29. vloerbol (schets)
b
30. 31. 32. 33.
bolbaan voor de vloerbolling (schets) blazoen voor het vloerbollen (schets) pierbol op de tafel in Oost-Vlaanderen (foto) pierbolspel op de vloer in West-Vlaanderen (foto)
34. de pierbol (foto)
35. 36. 37. 38. 39.
opstelling van de pierbolkegels in vierkant (schets) een "boom meten" bij het pierbolspel (schets) Kortrijkse opstelling van de pierbolkegels (schets) spelsituatie bij het West-Vlaamse pierbolspel (foto) Veurnse opstelling van de pierbolkegels (schets)
40. kegelbaan, glijbaan (schets)
41. "opzetplank" en "strootje" bij de glijbaan (foto) 42. opstelling van de kegels (schets) 43. kegel en bol (schets) 44. het lanceren van de kegelbol (foto)
45. hellende kegelbaan van Stelen, een gehucht van Geel (foto) 46. vertikale doorsnede van de hellende baan (schets)
86
I
47. zij- en bovenzicht van de hellende kegelbaan (schets)
48. de scherebaan (schets) 49. de vlugbaan (schets)
50. kegelen op de glijbaan te Bokrijk (foto) 51. houding bij het schieten op de liggende wip (foto) 52. liggende wip (schets)
53. liggende wip te Bokrijk (foto) 54. eenvoudige infrastructuur voor het liggende wipschieten (foto)
55. doelschieten met boog uitgerust met vizier en stabilisators (foto) 56. internationaal blazoen voor het doelschieten (schets)
57. 58. 59. 60. 61. 62. 63.
folklore-blazoen (schets) koning- of keizerblazoen (schets) Mechels blazoen (schets) Bertems blazoen (schets) Leuvens blazoen (schets) Brussels blazoen (schets) sterdoel (schets)
64. speer, ring en wasspeld, toebehoren voor het ringsteken (schets)
65. opstelling van de galgen en ringen (schets) 66. ringsteken per fiets te Meetkerke (foto)
67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84.
ringsteken te paard (foto) steltlopers van Merchtem (foto) lopen op zelfgemaakte stelten (foto) initiatie steltlopen (foto) meetschieten te Niel (foto) het terrein voor meetschieten (schets) spelsituatie bij het meetschieten (schets) meten wie het dichtst bij de meet ligt (foto) eggeschieten (schets) pullepinnen te Watou in West-Vlaanderen (foto) pullepinnen, meet en sectoren (schets) spelsituatie bij het pullepinnen (schets) stopschieten te Mai (Tongeren) in Limburg (foto) allerlei schijven voor het schijfwerpen (foto) spelsituatie bij het stopschieten (schets) spelsituatie bij het stopschieten (schets) Antwerpse ton (foto) puntentelling bij het tonspel (schets)
85. blad en schuif van het tonspel met onderverdelingen (foto)
86. volgorde voor het "ton rond spelen" (schets) 87. recentere vorm van puntentelling bij het tonspel (schets)
88. puntentelling in gebruik bij de Antwerpse Tonfederatie (schets)
89. literaire inspiratie opgedaan rond het tonspel (foto)
90. de "pudebak" (foto) 91. hoefijzerwerpen (schets)
92. 93. 94. 95.
goede worp bij het hoefijzerwerpen (schets) hoefijzerwerpen op blazoen (schets)
puntentelling vogelpik (schets) vogelpikwerpen (foto)
96. doelblok van de vogelpik (foto)
97. pagschieten in aktie (foto)
87
98
een knots kappen voor het pagschieten (foto)
99 de afmetingen van de knots bij het pagschieten (schets)
100
de afmetingen van het doel bij het pagschieten (schets)
101. afmetingen van het speelveld voor het pagschieten (schets) 102. de opworp bij het pagschieten (schets) 103. spelsituatie bij het pagschieten (schets) 104. de vierkante toptafel (foto) 105. kegeltjes voor de toptafel (schets) 106. de tol van het toptafelspel (schets)
107 tol en "peze" van het toptafelspel (foto) 108 opwinden van de tol voor het toptafelspel (schets)
109 110 111 112. 113. 114.
de "valse knoop" bij het opwinden van de tol (schets) opstelling van de kegels van het toptafelspel (schets) rechthoekige toptafel met rond middenstuk en brug (foto) rechthoekige toptafel met middenstuk in drie vakken (foto) sjoelen, een bezigheid voor Jong en oud (foto) afmetingen en voorzicht van de sjoelbak (schets)
115. houding bij het sjoelen (foto)
116 geldige en ongeldige worp bij het sjoelen (schets)
117. voorbeeld van puntentelling bij het sjoelbakspel (schets) 118. een variante: de "bananenbak" (schets) 119. tafelkegelspel en onderdelen (schets) 120. tafelkegelspel (foto)
121. variante vormen van het tafelkegelspel (schets) 122. het zwierbolspel (foto)
Âť
88
I