Verminderen van effecten van windparken op vleermuizen

Page 1

14

Bij de beoordeling van de effecten op natuurwaarden door windturbines op land gaat het in de meeste gevallen om vogels en vleermuizen. ‘WindNieuws’ besteedde in 2017 aandacht aan de gevolgen voor vogels en wat er mogelijk is om deze te verkleinen. In dit artikel zetten wij uiteen wat de stand van onze kennis is over vleermuizen. Wij beperken ons hier tot effecten van de aanwezigheid van wind­ turbines, zoals verstoring en vooral aanvaringen, omdat effecten bij de bouw over het algemeen goed te mitigeren zijn.

Verminderen windparken

DOOR ROLAND VAN DER VLIET (BUREAU WAARDENBURG)

Watervleermuis Foto: Jan Dirk Buizer

I

Vleermuizen in Nederland

n Nederland zijn 21 soorten vleermuizen vastgesteld. Van deze soorten zijn er enkele die inmiddels niet of nauwelijks meer voorkomen en andere die alleen in het uiterste oosten of zuiden worden vastgesteld. Slechts 12 soorten komen min of meer wijd verspreid in Nederland voor. Sommige soorten, zoals de gewone dwergvleermuis, kunnen zelfs vanuit de luie stoel in bijna elke tuin worden gezien. Alle soorten houden een winterslaap en foerageren vooral in de duisternis. Zij maken gebruik van echolocatie om hun weg te vinden in het landschap en om voedsel te lokaliseren. Met echolocatie zenden vleermuizen een voor de mens onhoorbaar hoogfrequent geluid uit waarvan de echo na botsing tegen een object weer wordt terug gehoord in het oor. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld grootte, mate en richting van beweging en afstand tot objecten worden bepaald. Vleermuizen zijn zo in staat om in volleWINDNIEUWS - NR.4 2018

dige duisternis rond te vliegen en prooien te vangen. Diverse vleermuissoorten maken gebruik van vaste vliegroutes langs bijvoorbeeld bomenrijen en bosranden. De beperkte reikwijdte van het geluid dat ze uitzenden kan ervoor zorgen dat ze graag in de buurt van landschapsstructuren blijven. Een hogere voedselbeschikbaarheid en luwte spelen hierbij echter ook een belangrijke rol. Vleermuissoorten verschillen in vliegvermogen (wendbaarheid), echolocatie, grootte en andere eigenschappen die maken dat zij kunnen voorkomen in hetzelfde landschap zonder dat zij concurrenten van elkaar zijn. Nederlandse soorten zijn hoofdzakelijk insecteneters, maar in het verre buitenland zijn er ook vleermuizen die vogels, kikkers, vis, fruit of zelfs bloed (vampiers) eten. De manier waarop de insectenetende vleermuizen hun voedsel verzamelen verschilt tussen soorten. Zo zijn er soorten die hoog in de Foto: Wikimedia lucht insecten achterna zitten, terwijl an-

dere soorten nauwkeurig de bladeren in bos en bosranden afspeuren op insecten. Nog weer andere soorten scheren laag over het wateroppervlak van vijvers en andere wateren.

Vleermuizen als aanvaringsslachtoffers Net als vogels kunnen vleermuizen tijdens het vliegen botsen met windturbines. Vleermuizen zijn prima in staat om de masten en rotorbladen waar te nemen. Met name in het buitenste deel van de rotorbladen is de snelheid echter zo groot dat vleermuizen niet voldoende tijd hebben om uit te wijken. Daarnaast komen vleermuizen om het leven door de grote drukverschillen die rond draaiende rotorbladen ontstaan (barotrauma). Verschillen in foerageergedrag maken dat de ene soort meer kwetsbaar is voor een aanvaring met een windturbine dan de andere soort . Een groot aantal soorten blijft vrij laag boven de grond vliegen en komt vrijwel nooit in het rotorbereik


15

van effecten van op vleermuizen

Tabel 1: Het totaal aantal gevonden aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen in Duitsland tot en met 2017 voor een selectie van ook in Nederland voorkomende soorten (gegevens gebaseerd op Langgemach & Durr 2017)

terecht. Met name de hoog in de lucht vliegende soorten lopen een groot risico. Windturbines lijken een aantrekkende werking te hebben op vleermuizen. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door insecten die zich bij specifieke omstan­ digheden op grotere hoogte rond windturbines verzamelen.

Alle vleermuizen zijn, hoe algemeen ze ook voorkomen, beschermd door Europese regelgeving De ene vleermuissoort wordt dan ook veel meer als slachtoffer gevonden dan de andere (tabel 1). Behalve door verschil­len in foerageergedrag zijn hiervoor ook andere oorzaken aan te wijzen. Zo is het gemakkelijk voor te stellen dat er meer slachtoffers vallen onder algemeen voorkomende soorten dan onder zeld­zame soorten, ook al hebben

die algemene soorten op basis van hun foerageer­gedrag een relatief kleine kans op een aanvaring. Een wijd verspreide soort zoals gewone dwergvleermuis wordt bijvoorbeeld relatief vaak gevonden. In Nederlandse windparken in de open, intensief gebruikte akkers en graslanden vallen maar weinig slachtoffers (1 per turbine per jaar). Bij windturbines langs dijken in de kustzone of in bossen kunnen de aantallen oplopen tot enkele tientallen per jaar. Vanwege de plaatsing van windturbines in windrijke (open) gebieden lopen strikte bossoorten onder de vleermuizen minder risico: zo is de bossoort franjestaart in Nederland nog nooit als slachtoffer gemeld. Slachtoffers komen vooral voor in de nazomer en najaar. Dit kan worden verklaard doordat insecten op dat moment geregeld op grote hoogte voorkomen juist op het moment dat ook grote aan­tallen vleermuizen (met name ruige dwerg­vleermuis en rosse vleermuis) van

Oost-Europa naar het westen trekken. Onder deze dieren bevindt zich een relatief groot cohort aan onervaren jonge dieren dat in de voorgaande zomer is opgegroeid. Onder rosse vleermuizen worden naast jonge dieren ook relatief veel vrouwtjes als slachtoffer gevonden.

Alle vleermuizen zijn beschermd Alle vleermuissoorten, hoe algemeen en wijd verspreid ze ook voorkomen, zijn volgens Europese en dus Nederlandse natuurwetgeving volledig beschermd. Dat betekent dat bij elk project elk voor­­ zienbaar slachtoffer onder vleermuizen zoveel als mogelijk moet worden voorkomen. Kan dat om de een of andere reden niet, dan moet een ontheffing hiervoor worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. Bij windparken op land zal het bevoegd gezag vooral de provincies betreffen. Naast deze algemene regels geldt bovendien dat voor sommige Natura 2000-gebieden instandhoudingsdoelstellingen voor bepaalde soorten vleer­muizen kunnen zijn vastgelegd. WINDNIEUWS - NR.4 2018


16 Figuur 2: Vleermuizen komen vooral bij lage wind­snelheden voor op grotere hoogte in windparken.

Het gaat hier voor het overgrote deel van Nederland om de meervleermuis, die in waterrijke gebieden zijn voedsel zoekt. In het uiterste zuiden kunnen ook voor enkele aldaar lokaal voorkomende soorten, zoals ingekorven vleermuis, instandhoudingsdoelstellingen gelden. Ook al zijn vleermuizen beschermd, dan nog ontbreekt veel kennis over soms zelfs de meest basale feiten. Dat hindert bijvoorbeeld een kwantitatieve bepaling van effecten, bijvoorbeeld wanneer het aantal dieren in Nederland onvoldoende onbekend is. Kennis over de populatie in de omgeving van het geplande windpark, de zogenoemde deelpopulatie, is al helemaal fragmentarisch. Ook is onvoldoende bekend, in hoeverre er werkelijk sprake is van dergelijke deelpopulaties. Onderzoek naar dergelijke vraagstukken is slechts recent gestart. Bureau Waardenburg heeft om deze reden een berekeningswijze voor een deelpopulatie ontwikkeld, zodat het aantal slachtoffers onder vleermuizen toch kan worden gerelateerd aan een 1%-mortaliteitsnorm, zoals dat ook bij vogels gebruikelijk is. Deze denkwijze is ook door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geaccepteerd (uitspraak in zaak 201107460/1/R1). Tevens wordt deze als standaardmethode geadviseerd door de Commissie m.e.r. in haar MER-adviezen over windparken. Bij al deze afwegingen moet wel worden bedacht dat andere doodsoorzaken van vleermuizen niet in WINDNIEUWS - NR.4 2018

de discussie zijn betrokken, zodat ook niet bekend is hoe groot de bijdrage van windturbines aan de totale sterfte is.

Veldonderzoek naar vleermuizen bij geplande windparken In bestaande windparken kan het aantal slachtoffers bepaald worden door te zoeken naar dode vleermuizen onder wind­turbines. Daarnaast kan het aantal slachtoffers voorspeld worden door de geluiden die vleermuizen maken op te nemen vanuit de gondel van windturbines. Aan de hand van het aantal opnames, die een goede maat vormen voor de hoeveelheid activiteit op rotorhoogte, en de bijbehorende windsnelheid, kan met een model het

aantal slachtoffers berekend worden. Door de weersomstandigheden vast te leggen voor de tijdstippen waarop vleermuisopnames gemaakt zijn, wordt exact duidelijk wanneer het risico op aanvaringsslachtoffers het hoogst is. Deze informatie kan gebruikt worden voor het nemen van mitigerende maat­ regelen om het aantal slachtoffers te verlagen, zoals het opstellen van een locatiespecifieke stilstandsregeling. Voorafgaand aan de bouw van windparken is het veel moeilijker om het aantal slachtoffers te bepalen dat na realisatie zal gaan optreden. Het blijft lastig om vliegactiviteit op grondniveau te extrapoleren naar slachtoffers, ook al omdat soorten verschillen in de mate waarin zij op grotere hoogte (het rotorbereik) actief zijn. Voor alle Nederlandse soorten geldt dat ze talrijker voorkomen op grond­­­ hoogte dan op ashoogte. Sommige soorten zoals rosse vleermuis en tweekleurige vleermuis komen in vergelijking tot bijvoorbeeld gewone dwergvleermuis relatief veel voor op grotere hoogte. Om deze reden is het voor de schatting van het totaal aantal slachtoffers in het te onderzoeken windpark beter om uit studies in landschappelijk vergelijkbare gebieden een opgave voor het aantal slachtoffers te af te leiden. Door veldonderzoek op grondniveau wordt duidelijk welke risicosoorten in een ge-

Figuur 3: Windrichting waarbij vleermuizen voorkomen in windparken (links) kan sterk afwijken van de heersende windrichting (rechts).


17 mitigerende maatregel nog niet geschikt voor algeheel gebruik. Het is vooralsnog ook minder effectief dan een stilstandsregeling.

bied voorkomen en of sprake is van veel of weinig activiteit. Onderzoek vanaf grondhoogte kan dus bruikbaar zijn om te bepalen welke literatuuropgave van het totaal aantal slachtoffers het meest realistisch is voor een gepland windpark omdat de meeste vleermuizen laag en in ieder geval binnen de detectielimiet van de batdetectoren vliegen. Door onderzoek vanaf de grond wordt de activiteit van vleermuizen dus niet stelselmatig onderschat. Specifiek ten behoeve van de effectinschatting van windturbines op vleermuizen inventariseert Bureau Waardenburg volgens een variant van het Vleermuisprotocol. Bij het reguliere Vleermuisprotocol ligt de nadruk sterk op het opsporen van verblijfplaatsen in gebouwen of bomen. Dit is bij windparken veel minder van belang, omdat deze vooral in open gebied worden geplaatst waar geen tot weinig verblijfplaatsen aanwezig zullen zijn. In de Bureau Waardenburg-methode wordt veel meer de nadruk gelegd op veldwerk in het najaar en op veldwerk tijdens omstandigheden waarin veel vleermuizen vliegen (zoals tijdens rustige, warme en droge avonden); dit geeft zo een beter beeld van de algehele activiteit van vleermuizen in het plangebied en de aanwezigheid van locaties met een verhoogd risico op aanvaringen.

Mitigerende maatregelen De onzekerheden over populatiegroottes en ecologie van vleermuizen hebben ertoe geleid dat schattingen van sterfte bij vooral zeldzaam geachte soorten soms leiden tot een overschrijding van de 1%-mortaliteitsnorm. Bevoegd gezag neigt er in zulke gevallen steeds vaker toe om mitigerende maatregelen voor te schrijven. Allereerst is het vermijden van locaties met hoog slachtofferrisico mogelijk bij het vaststellen van het plaatsingsplan. Van een hoog slachtofferrisico is bijvoorbeeld sprake in bossen of op een belangrijke migratieroute zoals de Afsluit­dijk. Omdat in de planvormingsfase bij de locatie van windturbines meestal al rekening is gehouden met hotspots voor vleermuizen en vogels, worden mitigerende maatregelen vaak geformuleerd in de vorm van een stilstandsregeling.

Onderzoek hard nodig

Figuur 4: Echolocatie puls van gewone dwergvleermuis. Vleermuizen kunnen op basis van hun geluid onderscheiden worden. De pulsduur, frequentie en vorm van de puls zijn belangrijke kenmerken.

Dit lijkt ernstiger dan het is, want het is gebleken dat bij harde wind vleermuizen niet of nauwelijks op grotere hoogte vliegen. Slachtoffers blijken vooral te vallen bij windsnelheden lager dan 5 m/s, wanneer de energieopbrengst van windturbines niet hoog is. Daarnaast kan het voorkomen van vleermuizen op grotere hoogte in windparken in veel gevallen voorspeld worden aan de hand van temperatuur en windrichting. Wanneer windturbines in de nazomer en het najaar onder dergelijke omstandigheden worden uitgeschakeld, wordt enerzijds bereikt dat het aantal slachtoffers onder vleermuizen met 80-90% af kan nemen, terwijl dat anderzijds geen afbreuk doet aan de business case van het windpark. Andere mitigerende maatregelen zijn nog in een experimentele fase (afspelen van ultrasoon geluid) of blijken niet effectief (toepassing van radar of de verandering van kleur en textuur van de windturbine). In Noord-Amerika bleek verjaging van vleermuizen door het afspelen van ultrasoon geluid bij veel soorten effectief (leidend tot 50% reductie). Andere soorten werden er echter juist door aangetrokken, hetgeen resulteerde in een verhoging van het aantal slachtoffers onder die soorten. Om deze reden is deze

Onderzoek naar de omvang van de Nederlandse populaties van vleermuizen en hun eventuele regionale deelpopulaties is hard nodig om de adviespraktijk te verbeteren. Het is daarbij een grote uitdaging om dit voor alle soorten met een verhoogd risico vast te stellen, want de soorten verschillen sterk in talrijkheid en regionaal voorkomen. Het betreft dan met name de soorten: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en tweekleurige vleermuis. Daarnaast is monitoring van de diverse toegepaste mitigerende maatregelen nodig om hun effectiviteit te bepalen. In de praktijk is dit moeilijk uitvoerbaar omdat de stilstand

Bij harde wind vliegen vleermuizen niet of nauwelijks op grotere hoogten dan deels losgelaten moet worden om een vergelijking te kunnen maken. Het bevoegd gezag vereist hiervoor een ander type ontheffing (onderzoeksontheffing) dan de initiatiefnemer voor een nieuw windpark aanvraagt (ontheffing voor ruimtelijke ontwikkeling). Daarnaast vallen in Nederland meestal maar één of enkele slachtoffers per turbine per jaar. Met deze lage aantallen is het moeilijk om statistisch verantwoorde conclusies te trekken over de effectiviteit van deze maatregelen. Gelet op de geplande uitbreiding van windenergie in Nederland is het echter zinvol om meer kennis op te doen zodat per locatie de beste maatregelen worden genomen om de effecten op populaties van vleermuizen zo gering mogelijk te doen zijn. Nadere informatie te vinden bij: Roland van der Vliet en Martijn Boonman, Bureau Waardenburg WINDNIEUWS - NR.4 2018


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.