COLOFON Het Hollandblad is een uitgave van Vereniging Deltametropool. Hoofdredactie: Annemiek Rijckenberg in samenwerking met Paul Gerretsen. Eindredactie:
THEMA
Geen ruimte, geen geld De laatste dans; investeren zonder geld
Ronald Aarts in samenwerking met Catja Edens. Vormgeving: Alfons Hooikaas, Amsterdam Drukwerk: Die Keure, Brugge, BE Oplage: 2000 ex. Met dank aan: Jelte Boeijenga, Jan Brouwer, Ingeborg de Jong, Hein Hamer, Erik Staal, John
De crisis slaat een gat in de rijksbegroting, en de kabinetsonderhandelingen gaan over 18 miljard aan bezuinigingen. De bedragen voor ruimtelijke investeringen en infrastructuur, voor zover niet al in beton gegoten in bestaande reserveringen en de Crisis en Herstelwet, zullen naar verwachting achter in de rij belanden en de eenvoudigst te schrappen investeringen blijken.
Steegh en Gert Urhahn.
De crisis slaat een gat in de rijksbegroting, en de kabinetsonderhandelingen gaan over 18 miljard aan bezuinigingen. De bedragen voor ruimtelijke investeringen en infrastructuur, voor zover niet al in beton gegoten in bestaande reserveringen en de Crisis en Herstelwet, zullen naar verwachting achter in de rij belanden en de eenvoudigst te schrappen investeringen blijken. Los van de noodzakelijke, maar toch nog onwaarschijnlijke, gevolgen van de samenvoeging van de departementen VROM en VenW, valt te verwachten dat een unicum in de Nederlandse RO zal gaan ontstaan. Historisch gezien zijn 90% van de investeringen in de Nederlandse ruimte rijksinvesteringen. Deze balans zou ten gunste van de regionale en lokale overheden kunnen omslaan. In zijn Wibautlezing van 2009 gaf Maarten van Poelgeest, zij het met andere argumentatie, hier al een voorzet voor met zijn pleidooi het belastinggebied van de gemeenten te vergroten. Dit behoort wettelijk al tot de mogelijkheden, maar is in de onopgemerkte recentralisatie van de overheidsfinanciën van het afgelopen decennium een onderbelichte richting. Vanwege de aard van de ruimtelijke opgaven zou een regionale variant waarschijnlijk nog beter zijn. In ieder geval is het interessant en noodzakelijk een radicale verandering van de verhoudingen van investeringen in ruimte te doordenken. Als eerste zou zonder de jaarlijkse dans om de Rijksbijdragen hoogstwaarschijnlijk de door het Rijk - níet
door de problematiek - afgedwongen samenwerking op vleugelniveau uit elkaar vallen. De zeer geringe intrinsieke oplossingen die deze samenwerking heeft opgeleverd daargelaten, is het toch vooral het happen naar de rijksruif die een heel scala aan vergadercircuits heeft opgeleverd. In al deze overleggen werd het uiteindelijk duidelijk dat de gemeenten, meestal weer georganiseerd via de regionale samenwerking, met lange tanden aan tafel zaten en dan zeker alleen nog om de gelden van VenW binnen te halen. De R in de magische afkorting MIRT heeft betrekking op de Ruimtelijke investeringen, maar hierachter zat geen duidelijk financieringsregime. De rol van VROM in de rituele dans om verkenningen en budgetten is dan ook meer die van rijschoolhouder dan van ruimtelijk regisseur. Het beëindigen van deze jaarlijkse examinering zonder diploma zou een immense vermindering van de bestuurlijke drukte kunnen opleveren. Van Appelscha tot Zuid-Limburg worden gebiedsvisies ingediend met ongedekte toppen, die men uit het MIRT gedekt hoopt te krijgen. De kans op financiering via de aankoop van staatsloten is zelfs groter en dat wordt natuurlijk alleen maar erger. De tweede dekkingsbron voor ruimtelijke investeringen zijn opbrengsten uit nieuwe ontwikkelingen. Die markt is voor alle sectoren ingestort, of het moet gaan om verlieslatende investeringen in publieke functies als onderwijs en gezondheidszorg. Nu maakt de crisis gelukkig duidelijk
hoe groot de overprogrammering is in de sectoren kantoren, detailhandel en recreatie. Ook het adagium dat de bouw van dure woningen tot meer beschikbaarheid van goedkope woningen zal leiden is van zijn glans beroofd. Het besef dat Nederland zeer veel ongebruikt erfgoed heeft staan, en dat nieuwe functies goed kunnen groeien in bestaande gebouwen leidt tot de realisatie van nieuwe kleinschalige projecten op onverwachte plekken. Wat te doen zonder geld? Een financiële crisis hoeft niet tot instorting van idealen of verdwijnen van perspectieven te leiden. Zelfs de huidige politieke crisis hoeft geen greep te krijgen op maatschappelijk initiatief of de metropolitane plannen van gemeenten. Tijdens de laatste AB-vergadering van onze vereniging hield René Smit (voorzitter CvB, VU) een inspirerende tafelrede over de vele kansen die de bestaande kennisinfrastructuur biedt. Versterking van de samenwerking tussen gemeenten onderling, tussen kennisclusters en bedrijven, het verhogen van de deelname van Nederlandse werknemers aan vervolgopleidingen (binnen de EU laten we alleen Bulgarije achter ons!). Bundelen in plaats van concurreren levert oneindig veel meer perspectieven op voor onze internationale concurrentiepositie, ook zonder hoge investeringen. Of het nu gaat om havens, collecties musea, samenwerking universiteiten en hogescholen of regionale bereikbaarheid: dat is het perspectief!
BEELDESSAY
El Alto, Bolivia Stedenbouw met 2 regels El Alto, de satellietstad van La Paz, is groot geworden met maar 2 instrumenten: het stratenplan en het kavelplan. Met deze 2 ‘basic’ instrumenten hebben de bewoners de kavels doorontwikkeld van een hut achter op het erf tot een levendige stad met gemengde functies. De kerk heeft het proces grotendeels gefaciliteerd.
02
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
RUIMTELIJKE ORDENING
Het roer in de ruimtelijke ordening moet om Hein Hamer Binnen de Boulevard Périphérique van Parijs wonen circa 2 miljoen mensen. Dit gebied is ongeveer even groot als het gebied binnen de Amsterdamse ring, maar het inwonertal in Parijs is echter 5x hoger dan in Amsterdam. Dus mogelijkheden tot verdichting genoeg zonder dat die verdichting tot hoogbouw leidt.
PROFIELSCHETS
Hein Hamer is secretaris/
Het rapport ‘Prachtig Compact NL’ laat allerlei inspirerende voorbeelden van verdichtingen zien. In ons land is niet Amsterdam maar Den Haag de dichtst bebouwde stad en door de combinatie met veel groen is die stad toch aantrekkelijk. Deze combinatie van wonen, werken en groen gaat dus ook op voor een metropool als Parijs. In het oude centrum van Parijs is immers de bouwhoogte beperkt tot 5 à 6 bouwlagen. Daar is de menselijke maat bewaard. Ook de relatie met het OV-stelsel is in dit verband van groot belang. De Vereniging Deltametropool onderzoekt in het kader van project ’Sprintstad’ de verdere mogelijkheden tot verdichting met woon- en werkfuncties rond bestaande spoorstations op de lijn Rotterdam - Den Haag - Leiden - Amsterdam. In de toekomst kan dit onderzoek worden uitgebreid naar stations op andere spoorlijnen in de Randstad en aansluitend daarop naar bestaande metro- en/of tramhaltes. Door wonen en werken te concentreren bij - liefst multimodale - knopen zal het openbaar vervoer intensiever worden benut en zullen files verminderen. Dit zal weer leiden tot beter functionerende steden. Verdichten en investeren in de steden en daarmee in een meerkernige metropool is daarom onontkoombaar en noodzakelijk om internationaal mee te blijven spelen. Hiermee schaart de vereniging zich achter het pleidooi - in een recente open brief aan de kabinetsinformateurs - van een aantal provincies en steden in de Randstad en de Coalitie Nu de stad. De discussie over bouwen in de stad of bouwen in de wei, en de vraag wie de meerkosten van verdichting moet betalen, is al enige jaren oud. Een korte terugblik is behulpzaam bij het verklaren, waarom het in Nederland niet opschiet met een aantal beleidskeuzes.
penningmeester van de Vereniging Deltametropool. In de jaren negentig was hij namens het ministerie van Financiën lid van de RPC. Daarnaast was hij tot zijn pensionering in 2005 plaatsvervangend directeur van de Inspectie der Rijksfinanciën. Sindsdien doet hij advieswerk voor een aantal departementen en het bedrijfsleven.
Onderzoek
Tijdens de voorbereiding van de Nota Ruimte, gepubliceerd in het voorjaar van 2004, is in de RijksPlanologische Commissie (RPC) een discussie gevoerd over de vraag waar de noodzakelijke nieuwe woningen moesten worden gebouwd: in de stad of in de wei? Bouwen in de stad is gecompliceerd en duur, ‘bouwen in de wei’ is
gemakkelijker en goedkoper. De meningen in de RPC hierover liepen uiteen: sommige vertegenwoordigers wilden een hoger percentage, anderen een lager. Als compromis is destijds afgesproken 40% van de nieuwe woningen te bouwen in bestaand stedelijk gebied (BBG) en dat er nader onderzoek zou komen naar dit vraagstuk. Dit werd het IBO-rapport ‘Verstedelijking: Locatiekeuzes bij woningbouw’. Het rapport komt tot de opmerkelijke conclusie dat de - veel gehoorde en ook nu nog vaak verkondigde - stelling dat bouwen in BBG veel duurder is dan ‘bouwen in de wei’ anders en genuanceerder ligt. De maatschappelijke kosten-batenanalyse, uitgevoerd door het onderzoekbureau Ecorys, laat namelijk zien dat in de periode 19952005 bij meer bouwen in BBG de maatschappelijke baten hoger waren
periode 1995-2005 in de zes door het IBO onderzochte regio’s tussen de 31% en 51% van de uitbreiding van de woningvoorraad binnen BBG is gerealiseerd. Hoe die cijfers liggen voor na 2005 is niet bekend. Wel is de wereld om ons heen aanzienlijk veranderd door de wereldwijde crisis waar we sinds 2007 in terecht zijn gekomen. De Nederlandse overheidsfinanciën zijn danig uit het lood geslagen. Het zal jaren duren voor die weer op orde zijn en voorlopig hebben de diverse overheden geen geld meer om grote, nieuwe investeringsprojecten te financieren. Ook in de private sector zijn de partijen verdwenen die grote ontwikkelingsprojecten konden uitvoeren. Het is dus de vraag of geplande grote uitleglocaties uit de Nota Ruimte, zoals Almere, Valkenburg en de Zuidplaspolder nog ongewijzigd kunnen en zullen worden uitgevoerd.
“Per saldo levert het scenario van meer binnenstedelijk bouwen de overheid als geheel het meeste voordeel op.” geweest dan de kosten. Concreet: tegenover hogere kosten van binnenstedelijk bouwen staan hoge baten, zoals het behoud van de open ruimte, hogere gemiddelde grondopbrengsten en doorgaans lagere kosten voor de aanleg van infrastructuur. Voor de periode 2010-2020 ligt die conclusie genuanceerder doordat goedkopere locaties opraken en dus duurdere locaties (bijv. verouderde bedrijfsterreinen) aan bod komen met als gevolg dat de balans in een aantal gevallen omslaat. Desondanks concludeert de minister in juli 2006 dat per saldo het scenario van meer binnenstedelijk bouwen de overheid als geheel het meeste voordeel oplevert, omdat de kosten van ontsluiting van uitleglocaties doorgaans zeer hoog zijn, de open ruimte gespaard wordt en de benodigde voorzieningen reeds in de nabijheid zijn. De praktijk van de beleidsuitvoering
Ondanks deze conclusie is de ambitie voor het bouwen in BBG niet bijgesteld. In de praktijk blijkt dat in de
Advies van het College van Rijksadviseurs (CRA)
Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat het CRA over de Structuurvisie Randstad 2040 heeft gesteld dat een verdichtingsopgave van 40% veel te bescheiden is. Het CRA betrekt de stelling dat de verdichting van onze steden, bijvoorbeeld rond infrastructurele knopen, een hogere prioriteit moet krijgen en dat een verdichtingsopgave van gemiddeld 80% haalbaar moet zijn. In het inspirerende rapport ‘Prachtig Compact NL’, gepubliceerd in januari 2010 schrijft het CRA in het voorwoord dat historische steden bewijzen dat groen, water en openbare ruimten van hoge kwaliteit goed samen kunnen gaan met intensieve bebouwing. Wat vroeger kon, kan nu ook, hoewel bij velen het woord verdichting schrik en angstreacties oproept door associaties met het anoniem en verstikkend stapelen van mensen. Het betekent wel een heroriëntatie op het ruimtelijk inrichtingsbeleid van Nederland. Een andere reden voor heroriëntatie is de al optredende de-
03
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
mografische krimp, niet alleen in provincies als Limburg en Groningen, maar ook al zichtbaar in cijfers over de Zuidvleugel van de Randstad. Gevolgen voor het ruimtelijk beleid
Verdichting conform dit voorstel vergt volgens het College een enorme cultuuromslag. Meer dan een halve eeuw is in Nederland een antistedelijk beleid gevoerd. Het leek wel of steden iets vies en gevaarlijks waren. Om de Randstad niet overvol te laten worden, werd het gebundelde deconcentratiebeleid uitgevonden. In 15 groeikernen buiten de grote steden werd met veel rijksgeld gebouwd. Omdat de werkgelegenheid niet volgde ontstonden slaapsteden. Pas met de 4e Nota en de Nota Vinex uit 1993 werd dit beleid bijgesteld. De voorkeursvolgorde veranderde: eerst bouwen in de stad, dan aan de randen van de stad en als laatste op afstand van de stad. In de periode 1995-2005 werd ongeveer de helft van alle nieuwe woningen in Vinex-wijken gebouwd, de rest vooral op afstand van de stad en in landelijk gebied. Er is veel te zeggen voor een volgende nota over de ruimtelijke ordening waarin de lijn van verdichting verder wordt doorgetrokken, wat uitmondt in een ‘pro-stadbeleid’. Aandacht voor de steden in de Randstad (niet alleen de grote 4, maar ook de kleinere steden) leidt vanzelf tot een meerkernige metropool. Argumenten hiervóór zijn legio: – het behoud van de open ruimte in het unieke Hollandse landschap, dat dan niet verder verrommelt; – het zuinig omspringen met de eindige energievoorraad, om per saldo minder CO2 uit te stoten; – door een groeiende stedelijke bevolking kunnen de voorzieningen in de steden op peil blijven en kan het openbaar vervoer worden verbeterd; – de nog aanwezige contrasten tussen ‘rood’ en ‘groen’ worden zo veel mogelijk behouden en versterkt. Het belangrijkste argument tégen verdichting, dat het niet spoort met de woonwensen van ‘de woningzoekenden’ gaat niet meer op. Door de suburbanisatie van de laatste 50 jaar zijn er in ons land voldoende ‘eengezinswoningen in het groen’ gebouwd, die door doorstroming van ouders die ‘uit de kinderen’ zijn weer beschikbaar komen voor gezinnen met jonge kinderen. Misschien tegen lagere prijzen dan door de makelaars werden voorgespiegeld, maar met nog steeds een hoge waardestijging. Het grote probleem van de binnenstedelijke locaties blijft natuurlijk dat kosten en opbrengsten niet bij dezelfde partijen terechtkomen. Belangrijk is daarom dat het Rijk de investeringsbudgetten (ISV en BLS) handhaaft en samenvoegt met het MIRT, waardoor een echte, integrale ontschotting ontstaat. Hiermee wordt het voor het Rijk (en ook voor VenW) per saldo goedkoper om te investeren in binnenstedelijk bouwen dan in nieuwe wegen en nieuwe, onrendabele lijnen voor openbaar vervoer.
STRUCTUURVISIE
De Hollandse Metropool na de crisis Jan Brouwer Economische crisissen zijn een terugkerend verschijnsel, en toch zijn we steeds weer verrast. Bij een kleine dip keren we al gauw terug tot de orde van de dag. Een grote dip noemen we een recessie, er is dan vaak veel meer aan de hand. In 2008 verscheen de structuurvisie Randstad 2040 met een beeld voor de komende dertig jaar. Dat was nog net voor de huidige crisis die ook geldt als een recessie. De vraag is of de structuurvisie crisisbestendig is. Ze bevat een aantal concrete toekomstbeelden en het is de vraag of die nog wel kloppen met de nieuwe situatie van na de crisis. Cycli
PROFIELSCHETS
Jan Brouwer studeerde toegepaste wiskunde aan de Universiteit Twente. Was achtereenvolgens werkzaam als wetenschappelijk medewerker RUG, hoofd van de afdeling onderzoek VROM, oprichter AXON en directeur ABF Research. Sinds 2007 geeft hij leiding aan ABF Cultuur. Hij heeft diverse concepten en modellen ontwikkeld voor de beschrijving en verkenning van maatschappelijke processen.
Economische cycli zijn een zeer interessant fenomeen en een geliefd onderwerp van studie. De belangstelling voor dit verschijnsel was vooral groot na de vorige grote crisis aan het begin van de jaren tachtig. Jaap van Duijn schrijft in zijn boek Trends en Cycli (Balans, 2008) over golfbewegingen in de economie. Hij en anderen onderscheiden de voorraadcyclus (drie tot vijf jaar, genoemd naar Kitchin) die optreedt bij een over- of juist onderbenutting van de productiecapaciteit. De investeringscyclus (zeven tot elf jaar, jaar genoemd naar Juglar) treedt op bij een te grote of juist te beperkte uitbreiding van de productiecapaciteit. Ook vastgoed heeft een cyclus van ongeveer tien jaar. Dat komt omdat bedrijfsvastgoed voor een deel meeloopt met investeringen in apparaten. Bij de zogenaamde bouwcyclus (vijftien tot vijfentwintig jaar, benoemd door Kuznetz) fluctueert niet alleen de omvang van vastgoedinvesteringen, maar ook de omvang van de investeringen in infrastructuur. Tenslotte is er de langetermijncyclus genoemd naar Kondratieff. Deze beslaat vijfenveertig tot zestig jaar en wordt ook wel technologiecyclus genoemd. De naamgevers van de diverse cycli leefden en werkten vooral aan het eind van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw, het hoogtepunt van het eerste industriële tijdperk. En de cycli betreffen in alle gevallen de óveren ónderschatting van de fysieke voortbrenging. Ze spelen nog wel degelijk een rol, maar het gaat nu niet meer alleen over de fysieke voortbrenging maar ook over de organisatie van de economie als geheel. De cyclus van investeringen betreft niet alleen de omvang en aard van de investeringen in machines maar ook de daaraan verbonden werkwijzen. De bouwcyclus gaat niet alleen over infrastructuur en vastgoed maar ook over de aard, omvang en organisatie van de bedrijven die daaraan verbonden zijn. Een grote bouwcrisis treedt niet alleen op omdat de prijzen te hoog worden en de vraag uitvalt. Er zijn meer fundamentele veranderingen
gaande die te maken hebben met de organisatie van de economie. Structuurvisie Randstad 2040
In 2008 is de structuurvisie Randstad 2040 uitgekomen. Op een groot aantal punten gaat de nota uit van een versterkte voortzetting van trends van de laatste jaren. De structuurvisie zet in op concentratie in de Randstad (met name de Noordvleugel) en daarbinnen concentratie in de steden, wat krimp of stabiliteit betekent op andere plekken. Verdichting van de steden is het uitgangspunt. De ambities blijken ook uit de uitbouw van het internationale infrastructuurnetwerk en het versterken en benutten van de internationale metropolitane kansen
productiviteit, verdere uitbreiding van de dienstensector, schaalvergroting, internationalisering en behoud van het sociale vangnet. De dominante waarden in de visie van 2008 zijn economische doelmatigheid en ecologische duurzaamheid. De ondertitel ‘Naar een duurzame en concurrerende Europese topregio’ is veelzeggend. Grootschalige concentratie van dienstverlening en het vergroten van de groene ruimte gaan goed samen. Als grote crisissen in de bouw met enige regelmaat terug blijven komen, dan is de einddatum van de Structuurvisie precies in het midden van de volgende crisis. De vraag is dan natuurlijk wat er in de tussentijd is gebeurd en of er in 2010 sprake was van trendbreuken.
“De leeftijd waarop kinderen het huis verlaten neemt voor het eerst langzaam toe.” van de regio Amsterdam met als nieuwe kernen Schiphol en de Zuidas. Daarnaast blijken ze uit het uitbouwen van de toppositie van de Rotterdamse haven, het versterken en uitbouwen van Den Haag en Utrecht en de centrumfunctie van de greenports. Verder bevat de Nota vele aanbevelingen tot het vergroten en verbeteren van de groene ruimte rond de steden. Dat sluit goed aan bij het beeld dat past bij de concentratie op twee schaalniveaus, te weten landsdeel en stad. De woningbouwscenario’s die in de bijlage van de nota worden uitgewerkt gaan allen uit van concentratie in de Randstad. Tot 2040 bedraagt de behoefte aan woningen ten minste 500 duizend en kan deze oplopen tot een miljoen woningen. De Structuurvisie Randstad 2040 is vergelijkbaar met de derde Nota Ruimtelijke Ordening uit 1973-1983. Trends van voor de crisis werden ook daarin geëxtrapoleerd en dominante waarden als stabiel verondersteld. Belangrijke onderliggende trends zijn verdergaande individualisering, toenemende scholingsgraad en daarmee een blijvende groei van de arbeids-
Mogelijke trendbreuken
Een trend extrapoleren is veel gemakkelijker dan een trendbreuk voorspellen. Op het gevaar af dat de plank wordt misgeslagen doen we toch enkele voorspellingen. De toename van het opleidingsniveau was decennialang een stabiele trend. Iedere nieuwe generatie kreeg een betere opleiding dan de voorgaande. Dat proces loopt nu op zijn eind. Als we niet uitkijken dan kan een omkering plaatsvinden, waarbij ouders beter zijn opgeleid dan hun kinderen. Ook zal vrijwel zeker een trendbreuk optreden in de groei van de beroepsbevolking. Tot 2010 is het aantal personen tussen 25 en 65 jaar permanent gegroeid. Vanaf 2010 daalt dit aantal. Bij een gelijkblijvende arbeidsdeelname zal de beroepsbevolking de komende jaren zelfs dalen. De omvang van deze trendbreuk wordt enigszins gedempt door de toename van de pensioengrens en door de mogelijke immigratie van arbeidskrachten. Minder aanwas van dynamische leeftijdsgroepen (tot 45 jaar) en geen of een beperkte toename van het opleidingsniveau zal tot gevolg hebben dat de arbeids-
04
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
productiviteit maar zeer beperkt zal toenemen. Mogelijk geven nieuwe technologieën een push, maar dat moet worden afgewacht. Bij eerdere studies van bijvoorbeeld Bartelsman bleek dat de invloed van ICT op de arbeidsproductiviteit maar beperkt is. De toename van de individualisering leek voor trendextrapolaties een stabiele factor. Al meer dan honderd jaar daalt het aantal personen per huishouden. Achtereenvolgens verdwenen personeel, familieleden, grootouders, kinderen en in veel gevallen de partner uit het huishouden. Thans zijn de éénen tweepersoonshuishoudens de meest voorkomende vorm van wonen. Er zijn echter aanwijzingen dat hier ook sprake is van een trendbreuk. De leeftijd waarop kinderen het huis verlaten neemt voor het eerst langzaam toe en kinderen keren vaker terug naar het ouderlijk huis. Het aandeel boemerangkinderen is in twintig jaar tijd zelfs verdubbeld. Dit komt onder meer door de enorme stijging van de woonlasten. Voor de zogenaamde doelgroep van de volkshuisvesting is de totale woonquote opgelopen naar bijna vijftig procent. Iemand die het huis uit gaat, gaat er in veel gevallen fors op achteruit. Een andere aanwijzing is het feit dat in Amsterdam, de stad met de hoogste mate van individualisering, de gemiddelde woningbezetting voor het eerst sinds 1950 weer toeneemt. En Amsterdam is vaak trendsetter gebleken. Verregaande individualisering leunt op goed functionerende voorzieningen. Je moet kunnen terugvallen op allerlei vormen van sociale zekerheid. Tot de sociale zekerheid moet niet alleen de inkomensverzekeringen worden gerekend als AOW, WW, WAO en bijstand, maar ook de toeslagen voor zorg, huisvesting en studie. Het systeem van sociale zekerheid dat de afgelopen decennia is opgebouwd, kraakt echter in zijn voegen en het zal alleen maar erger worden als de kosten moeten worden opgebracht door een dalende beroepsbevolking. Een laatste trendbreuk die genoemd moet worden is de verdere
STRUCTUURVISIE
groei en concentratie van de grote dienstverleners. De banken en verzekeraars konden tijdens de crisis alleen dankzij zeer omvangrijke steun van de overheid overeind blijven. Andere, zoals TNT, zijn gedwongen op grote schaal mensen te ontslaan. De grote maatschappelijke dienstverleners zijn te vaak in het nieuws met hoge salarissen, fraude, gratis diploma’s en Kafkaiaanse behandeling van klanten. Nieuwe fusies worden zeer sceptisch beoordeeld. Mogelijk andere dominante maatschappelijke waarden
Nog moeilijker te voorzien dan trendbreuken in maatschappelijke ontwikkelingen zijn veranderingen in maatschappelijke waarden. Genoemde trendbreuken liggen in zekere zin in de structuur van de economie verscholen, maar nieuwe waarden zitten onderhuids. Bij eerder onderzoek (zie Nederland Nu Als Ontwerp en Het Metropolitane Debat) is geprobeerd verbanden te leggen tussen maatschappelijke waarden en ruimtelijke ontwikkelingen. De achterliggende gedachte is dat maatschappelijke waarden het toetsingskader vormen voor maatschappelijke activiteiten en daarom voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij de genoemde studies is steeds een onderscheid gemaakt in de vier waarden die de VROM-raad onderscheidde: economische doelmatigheid, sociale rechtvaardigheid, ecologische duurzaamheid en culturele diversiteit. Tijdens de periode van wederopbouw en groei tot 1980 waren de dominante waarden sociale rechtvaardigheid en economische doelmatigheid. Economische groei werd
alom gewaardeerd en men vond bovendien dat iedereen daarvan moest profiteren. In die periode is de hele sociale zekerheid opgebouwd. Spreiding van welvaart heeft ook letterlijk gezorgd voor ruimtelijke spreiding, dankzij het feit dat bijna iedereen kon beschikken over voldoende inkomen, een auto en allerlei andere apparaten. Na 1980 werd een stelsel van milieuzekerheden opgebouwd met allerlei voorschriften, toetsen en heffingen.Dedominantemaatschappelijke waarden zijn verschoven naar economische doelmatigheid en ecologische duurzaamheid. Na GroenLinks is er nu ook al Groen Rechts. Zoals sociale zekerheid voor 1980 voor iedereen vanzelfsprekend
een populaire kleur. Sinds 1975, toen de eerste Surinamers naar Nederland kwamen, zijn er jaarlijks gemiddeld honderdduizend immigranten naar Nederland gekomen. Dat zijn sindsdien al 3,5 miljoen mensen. Een deel is teruggekeerd, maar het grootste deel van deze mensen is onderdeel geworden van onze samenleving. Ontkenning van mogelijke problemen, de vraag om volledige integratie of gewoon angst voor vreemdelingen waren tot nu toe de benaderingswijzen. De enige weg vooruit ligt in het zoeken naar nieuwe identiteiten en naar nieuwe vormen van gemeenschappen en collectiviteiten.
“Denken zonder doen leidt tot zweven.” werd, geldt dat nu voor milieuzekerheid en duurzaamheid. In ruimtelijke zin is dat terug te zien in groeiende en compacte grote steden en in de uitbreiding van de groene ruimte. De vraag is of er nu weer een verandering van waarden plaatsvindt en hoe deze eruit zal zien? Het is speculatie, maar dat is trendextrapolatie na een grote crisis ook. Mijn verwachting is dat culturele diversiteit en ecologische duurzaamheid in de komende jaren de voornaamste maatschappelijke waarden zullen worden. Het belang van duurzaamheid is door klimaatproblemen, het opraken van fossiele brandstoffen en het behoud van biodiversiteit alleen maar groter geworden. Groen blijft
Ruimtelijke gevolgen van verwachte trendbreuken en andere maatschappelijke waarden
Is nu op grond van de verwachte trendbreuken en de nieuwe dominante maatschappelijke waarden iets te zeggen over de ruimtelijke ontwikkelingen? Ondanks alle mitsen en maren doen we een poging. Met het einde van de concentratie van de dienstensector komt eveneens een einde aan de concentratie van activiteiten rond de A2zone. Dat betekent ook dat de Zuidas als nieuw centrum van de Hollandse metropool voorlopig van de baan is en dat er op een andere manier met krimp moet worden omgegaan. Een goede samenhang tussen identiteit (wat vinden we van ons-
zelf), imago (wat vinden anderen) en feitelijke activiteiten (wat doen we) wordt de succesformule voor steden en dorpen in de komende tijd. Deze combinatie wordt op allerlei plekken al toegepast en zal navolging vinden. Dat leidt dus op stadsniveau tot concentratie, maar ook verspreid over het hele land tot krimp. Er zal sprake zijn van selectieve groei en krimp over het hele land. Direct met het voorgaande hangt samen dat niet groei de succesformule is voor steden, maar behoud en ontwikkeling van waarde. Waarde in allerlei vormen, zoals toegevoegde waarde, vastgoedwaarde en waardering van het publiek vormt het beste bewijs dat de hiervoor genoemde samenhang is gevonden of wordt benaderd. In het rapport ‘Ruimtelijke investeringen en overheidsbeleid’ van ABF wordt het begrip plaatswaarde geïntroduceerd als combinatie van deze waarden. Een ander scenario
Algemeen wordt verondersteld dat de kenniseconomie de opvolger wordt van de diensteneconomie. Om de kenniseconomie te stimuleren wordt dan meestal gedacht aan kennisinstituten en tot nu toe waren deze instituten ook de enthousiaste ontvangers van subsidies om deze stap te maken. Maar denken zonder doen leidt tot zweven en dan weet je nooit waar je terecht komt. Kennis moet verbonden zijn aan concrete handelingen om daadwerkelijk succesvol te zijn. In Delft wordt te pas en te onpas reclame gemaakt met de stormparaplu als voorbeeld van de kenniseconomie. Dat waren echter wel studenten die hun boeken even
BEELDESSAY
aan de kant hebben gelegd en het ding gewoon zijn gaan maken. De kansen voor een praktijkgerichte kenniseconomie zijn dus het grootst in gebieden waar nog iets over is van de kennis over praktisch handelen, zoals Rotterdam, IJmond en Drechtsteden. Er is daarom ruimte voor een nieuwe industriepolitiek gericht op starters. De meer beperkte individualisering betekent een veel geringere noodzaak tot uitbreiding van de woningvoorraad. Dat heeft tot gevolg dat de doelstelling uit de Structuurvisie van veertig procent binnenstedelijk bouwen veel te laag is. De stadsregio Rotterdam gaat al uit van tachtig procent; dat zou ook elders kunnen. Nieuwe werkgelegenheid kan een plek vinden binnen de woongebieden en omgekeerd kan een transformatie van voormalige werkgebieden plaatsvinden. Per saldo zal de menging tussen wonen en werken veel groter worden. De nieuwe werkgelegenheid was vooral langs de snelweg te vinden. De gewone snelweg is niet meer de plaats om je te laten zien maar dat is de digitale snelweg. Dat geeft veel meer uitstraling. De fysieke plek om te zijn is de stad waar je je imago aan wilt verbinden. Ook dit leidt tot selectieve groei en krimp. Dit scenario is evenmin zeker als het trendscenario uit Randstad 2040. Het is verstandig ook de genoemde ontwikkelingen uit te werken en te zoeken naar overlap en verschillen om een goede besluitvorming te organiseren over de te maken keuzen.
Golfafslag nabij Liverpool Street Station, London Tijdelijk gebruik Op steenworp afstand van Liverpool Street station in Londen is in 2010 een golfafslagplaats aangelegd op een braakliggend terrein, in afwachting van nieuwbouw. Dit is één van de vele tijdelijke vrijetijdsvoorzieningen die, tot de tijd van economisch herstel is aangebroken, voor het nodige vertier zorgen.
05
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
OPENBAAR BESTUUR
Thorbecke’s huis op de schop? John Steegh De discussie over de Nederlandse bestuursstructuur lijkt sinds dit voorjaar tot materiële wijzigingen te gaan leiden. De vermeende bezuinigingen na opheffing van de waterschappen zijn daar zeker ook debet aan. Maar ook de opheffing van ministeries wordt serieus overwogen, evenals het terugbrengen van het aantal bestuurders en volksvertegenwoordigers. John Steegh, ex-bestuurder van Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland, plaatst de discussie in historische proporties en bepleit de bijna vergeten invalshoek van direct contact tussen bestuurders en kiezers. Op de website van de vereniging vindt u dit artikel in uitgebreidere vorm inclusief voetnoten.
PROFIELSCHETS
John Steegh was in de periode 2006-2010 wethouder verkeer en milieu bij de gemeente Leiden, onder andere verantwoordelijk voor de RijnGouwelijn. Eerder was hij lid en fractievoorzitter van GroenLinks in Provinciale Staten van Zuid-Holland en hoogheemraad en loco-dijkgraaf bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Hij is jurist, stadssocioloog en informatiekundige.
De Nederlandse bestuursstructuur wordt toegeschreven aan Thorbecke, opsteller van de Grondwet van 1848. Toch stamt het drielagenmodel van Rijk, provincies en gemeenten al uit de tijd van de Republiek (1581-1795), een confederatie van zeven provincies met gemeenten die toen ambachten, proosdijen of grietenijen heetten. Wel echt anders was de hiërarchie: de centrale organen waren ondergeschikt aan soevereine provincies. Een centralistische staat als de Franse wil Thorbecke niet, maar terug naar de Republiek evenmin. De oplossing werd een gedecentraliseerde eenheidsstaat, waarbij gemeenten en provincies autonoom zijn voor zover hogere machten daaraan geen grenzen stellen. De eens almachtige provincies worden ‘heerensociëteiten’ en gemeenten kregen vooral uitvoerende taken. Onder druk van bezuinigingen staat dit Huis van Thorbecke nu echter hevig ter discussie. De invloed van Europa is sterk gegroeid en kan niet zomaar worden teruggedraaid. Het aantal gemeenschappelijke regelingen (vooral) tussen gemeenten neemt exponentieel toe en de rijksoverheid bemoeit zich steeds gedetailleerder met de uitvoering door andere overheden. Resultaat: een ondoorzichtige brij waar de burger uit beeld is verdwenen en daarmee de democratische legitimatie en controle navenant is afgenomen. In de luwte fuseren de waterschappen van het ongelooflijke aantal van 2500 in 1945 naar 26 nu. De Raad voor het Openbaar Bestuur adviseert dit voorjaar geen nieuwe blauwdruk te maken van hoe het openbaar bestuur eruit moet zien - dat organiseert slechts weerstand - maar enkele organisatieprincipes vast te stellen en van daaruit ‘organisch’ naar een nieuwe structuur toe te werken. Onder leiding van de nieuwe premier, dat wel. Een braaf advies: apolitiek, bestuurskundig en voorzichtig. Slechts in bijzinnen bepleit de Raad het terugbrengen van het aantal bestuurslagen van zes (waterschappen en regio’s meegeteld) naar drie: Europa, Rijk, lokaal bestuur. Tezelfdertijd adviseert de ambtelijke bezuinigingscommissie Kalden echter een draconische verkleining van het aantal overheidsorganisaties: schaf waterschappen, provincies en gemeenten af en creëer 30 ‘regiogemeen-
ten’. Opbrengst: € 1,7 miljard! Een beperkter variant (maximaal 8 provincies, maximaal 150 gemeenten, waterschappen blijven bestaan) levert zelfs ook nog bijna € 1,5 mld. op. Sindsdien is het prijsschieten: de grote bedragen vinden hun weg naar programma’s van politieke partijen. Het bestuur van de VNG stelt in paniek voor meteen te kiezen voor 30 regiogemeenten. Provincies reageren woest, waterschappen piepen dat het kind met het badwater wordt weggegooid. Een door de waterschappen uitgezet onderzoek van het Coelo komt tot een bedrag van slechts € 70 miljoen bij opheffing van de waterschappen. Er ligt wel een aanbod van de waterschappen bij de informateur om door verdere samenwerking in de afvalwaterketen en opschaling tot 7 schappen 100 miljoen
meer te kiezen. Kostenbeheersing en quasi-geobjectiveerde ‘klanttevredenheid’ vergroten de kloof tussen burger en overheid. Het Kalden-rapport is wat dat betreft illustratief: er is ‘berekend’ dat provincies en gemeenten meer geld hebben gekregen dan ‘nodig’ om de hun ‘opgedragen’ taken te kunnen vervullen. Hoezo gedecentraliseerde eenheidsstaat van autonome eenheden? Het is de vraag of de bestuursstructuur het hoofdprobleem is, of zelfs maar een factor bij de actuele legitimiteitsproblemen. Belangrijker is de teloorgang van waarden in politieke keuzes, de reductie van burgers tot consumenten en een cultuur van wederzijds wantrouwen tussen staat en autonome burgers. Dan helpt een altijd moeizame reorganisatie niet.
“Teveel overheden bemoeien zich teveel met taken.” per jaar te bezuinigen. Het nieuwe kabinet zal ook die € 0,1 mld. met genoegen inboeken: het saneren van de overheidsfinanciën is te moeilijk om geld te laten liggen. Huis van Thorbecke uitgewoond?
Zeker. Ik noemde al de ondoorzichtige brij en slechte democratische controle. Teveel overheden bemoeien zich met taken die bij andere overheden zijn belegd, dat heet bestuurlijke drukte. De rijksoverheid bevordert die drukte door co-financiering te eisen voor ieder serieus project en door het opleggen van samenwerkingsconstructen zoals veiligheids- en gezondheidsregio’s. Daarnaast is het systeem van de gedecentraliseerde eenheidsstaat van binnenuit uitgehold: eerst door de centralisatie van belastingen, waarna de opbrengst als ‘rijksgeld’ wordt gezien. Vervolgens worden taken opgedragen aan lagere overheden, maar met zo’n oerwoud aan regels omgeven dat men nooit kan voldoen aan legitieme wensen van burgers. Met op wantrouwen tegenover de calculerende burger gebaseerde protocollen, het steeds weer opleggen van efficiencykortingen en het vervolgens afromen van opbrengsten uit lokale creativiteit valt er voor gemeenten weinig
Sterker nog: het zou de zaak wel eens erger kunnen maken, omdat maatschappelijke samenhang (gemeenschappen van burgers en hun maatschappelijk middenveld in gemeenten en waterschappen) aan een bedrijfsmatige logica wordt opgeofferd: efficiency zonder legitimiteit en dus zonder effect. Zo is de legitimiteit van waterschappen klein en tanend, boerenleden behartigen vooral belangen van agrariërs en buitenlui waarbij (stads) burgers feitelijk buiten spel staan, maar vergelijk dat eens met de afstand tussen provincies en hun inwoners! Bovendien heeft de overheid nu wel wat beters te doen dan vooral met zichzelf bezig te zijn. Gaat het werken?
Nee. Niet alleen is geen enkel voorstel tot herordening van de overheidsorganisatie uitgevoerd, ook zijn alle pogingen om de kosten van het openbaar bestuur (inclusief omvang van de ambtenarij) terug te dringen in stroperigheid en dubbelhartigheid gesmoord. Dat zal ook gelden voor de huidige ideeën. De kiezer wil ‘betere waar voor minder geld’: de prestaties moeten omhoog, maar het aantal ambtenaren moet drastisch omlaag. Politici beloven dit en willen naast betere ook
06
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
‘meer’ waar leveren. Bijvoorbeeld: in de dienstverlening moet alles ook digitaal kunnen, maar de loketten mogen niet korter open, integendeel. Dat kan natuurlijk niet allemaal tegelijk. Bovendien moeten politici en bestuurders toegankelijker worden voor burgers. Maar als er straks in plaats van 13.000 politici en bestuurders nog slechts 1650 (-87%) zijn, met wie moeten die burgers dan nog praten? Met (beleids)ambtenaren die ook in aantal moeten minderen? Verdere verambtelijking van het contact tussen overheid en burger komt het vertrouwen in het openbaar bestuur zéker niet ten goede. Daarmee is teleurstelling ingebakken. Als de analyse niet klopt, komt de oplossing niet dichterbij. Hoe dan wel?
Niet de structuur is het probleem, maar de cultuur. Politiek moet weer het primaat krijgen over bedrijfsmatigheid: het debat moet weer over waarden gaan, in plaats van alleen over geld. Volksvertegenwoordigers moeten weer het voortouw krijgen, niet de beroepsbestuurders. Keuzes moeten worden gemaakt op de plaats waar ze gemaakt kunnen worden: lokaal. Mandaten van politici hebben een kortere houdbaarheid dan vier jaar: verkiezingen zijn teveel een momentopname om zo lang onmondigheid van de kiezer/burger te kunnen accepteren. Meer directe democratie tussendoor daagt burgers uit tot meedenken en verantwoordelijkheid nemen, in plaats van tot afgeven op anderen en tot vrijblijvende meningen die wekelijks worden gepeild. ‘Geborgde’ zetels bij waterschappen moeten acuut afgeschaft: zo krijgt ‘de stad’ nooit invloed op het water. Moet er dan niets met de overheidsstructuur gebeuren? Jawel, daarvoor is de dynamiek van de maatschappij te groot. De Deltametropool bestaat echt, maar niet in onze bestuursstructuur. Landsdelen zijn een serieus antwoord op ruimtelijke schaalvergroting. Dat vergroot de afstand tussen gemeenten en provincies, waardoor de bestuurlijke drukte kleiner wordt. Waterschappen op stroomgebiedniveau ligt ook voor de hand: dan blijven er zo’n tien over.
DE TEKENKAMER
Ruimte rond de knoop Bebouwingsdichtheid rond treinstations in de Randstad !
Fysieke dichtheid zegt veel over
! !
de intensiteit van het ruimte-
!
gebruik in een gebied. De FSI
! ! !
(Floor Space Index, uitgedrukt
!
in vierkante meters vloeropp-
!
!
pervlak per hectare) in Rand-
!
!
stedelijke stationsgebieden
Haarlem
!
!
!
Amsterdam Centraal
!
!
!
Almere
!
!
!
blijkt gemiddeld tussen de 0,5
!
en de 1,5 te liggen. Rond de
!
grote stations in de steden
! !
!
!
is de ruimte vaak intensiever
! ! !
benut dan bij kleine perifere
!
!
stations waar lage bebou-
!
Amsterdam Zuid
!
!
! !
landelijke stations hebben zelfs
!
Schiphol
!
wingsdichtheden voorkomen. De
!
nog aanzienlijke delen van het
!
stationsgebied, gedefinieerd
! !
!
als een cirkel met een straal van 1200m rond een station, volledig
!
onbebouwd.
!
!
! !
!
Leiden
!
!
!
! !
! ! !
! !
Den Haag Centraal !
!
!
!
! !
!
!
!
en dat de betrokken vastgoed-
!
projecten, ondanks de com-
! !
!
plexiteit van de locatie, winst
!
!
! ! !
!
zullen maken.
!
!
! !
Delft
!
!
verstedelijking en optimalisering van OV-mobiliteit rond de stations in Randstad.
! !
! !
! !
!
! ! ! !
Vanuit dit perspectief lig-
gen er grote nog kansen voor
!
!
!
transformaties plaats in het
het OV-gebruik hierbij stijgen
!
!
!
Randstadstations, vinden daar
verwachting is dat de FSI en !
!
!
boven de 14. Net als rond de
bestaand stedelijk weefsel. De
!
! !
!
!
rond de 4, met uitschieters tot
!
!
Rond het station Luz in Sテ」o
Paulo ligt de gemiddelde FSI
Deze kaart is een product van
!
Rotterdam Centraal
de Vereniging Deltametropool
!
!
en is tot stand gekomen - in
!
Schiedam Centrum
het kader van project Sprint-
! !
!
!
Stad - met medewerking van de
!
! !
TU Delft, Hamed Khosravi, Mariana Faver en Andrea Ramirez.
!
Dordrecht
ツッ
!
!
!
! !
!
!
0 1 2
!
4 Kilometers
(c) Vereniging Deltametropool - augustus 2010
Fysieke dichtheid stationsgebieden (R=1200m) !
treinstations
0,0 - 0,4
1,0 - 1,7
spoorwegen
0,4 - 0,7
1,7 - 2,6
HSL
0,7 - 1,0
2,6 - 6,0
fysieke dichtheid
FSI
STATION Sテグ PAULO & AMSTEL
station Luz - Sテ」o Paulo
station Amstel - Amsterdam Fysieke dichtheid stationsgebied (R=1200m)
1,3
!
1,4
3,1
0,3
2,4
fysieke dichtheid
1,7
1,4
4,8
2,6
COPYRIGHT
0,9
0,4 0,5
Deze illustraties zijn vrij te gebruiken en te bewerken, mits de
0,2
2,6 - 4,8
1,2
4,8 - 8,0
14,0
!
0,3
1,7 - 2,6
0,6
0,5 1,3
0,9
1,7
0 - 1,0 1,0 - 1,7
2,4
1,1
1,3
FSI
!
4,8
0,7 1,7
station spoorwegen
0,8
1,6
1,1
0,5
8,0 - 15
Vereniging Deltametropool als oorspronkelijke maker genoemd wordt. Het digitale bestand is op te vragen via het agentschap van de vereniging.
07
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
PROFESSIONALISERING
Woningcorporaties als investeringsmachine In gesprek met Erik Staal Jelte Boeijenga Een gesprek met één van onze leden uit de corporatiesector, Erik Staal, bestuurder van Vestia. De taak en het functioneren van Nederlandse corporaties is veranderd. Ze zijn groter en professioneler geworden en richten zich op een breder takenpakket met de woonomgeving en maatschappelijk vastgoed als vaste onderdelen. Daarmee zijn corporaties een waardevolle partner voor gemeenten, vindt Erik Staal. Die moeten veel meer stimuleren, faciliteren en meedenken in plaats van op de rem te staan: een bondgenootschap op basis van prestatie. “Intern heb ik gezegd: jullie mogen niet meer dan zes keer met een gemeentelijke organisatie praten.”
PROFIELSCHETS
Erik Staal heeft bedrijfsjuridisch, fiscaal en algemeen recht en belastingkunde gestudeerd aan de Erasmus Universiteit en
Hoe ziet de woningcorporatie er over vijftien jaar uit? Hoe gaat ze om met de financiële crisis? Dat is eenvoudig, door te kiezen voor schaalvergroting en professionalisering; net als de waterschappen en de nutsbedrijven dat doen. Ook de taak en daarmee het functioneren van de corporaties is veranderd. Het realiseren van woningbouw is volstrekt onvoldoende. Het gaat om de woonomgeving, om investeren in maatschappelijk onroerend goed, en uiteindelijk om de verantwoordelijkheid om wijken en buurten zodanig vitaal en inspirerend te houden dat mensen daar graag willen wonen. Het is een continu proces. Woonwensen en belevingswensen worden telkens opgeschroefd. Dat maakt corporaties, als ze het goed doen, dé investeringsmachine voor de lokale overheid. Heeft de kredietcrisis het investerend vermogen van de corporaties geraakt? Op een aantal manieren, afhankelijk van de manier waarop corporaties hun langetermijnbeleid ook in financieel opzicht hebben gedefinieerd. Wie uitging van resultaat uit verkoopopbrengsten heeft het lastig. De vraag valt weg en de bedragen worden minder. Wie zich rijk heeft gerekend door toekomstige waardestijging nu al in te boeken heeft het zichzelf al helemaal moeilijk gemaakt. Wanneer ook op die verwachting is aangekocht dan heb je een slordige portemonnee. Op zich zou dat allemaal nog te overleven zijn, ware het niet dat bij sommige bedrijven ook het gewone exploitatieresultaat negatief is. Zolang dat werd gecompenseerd door die andere twee ging het goed, maar als die wegvallen heb je een groot probleem. Dat zie je bij een aantal corporaties gebeuren. Op dat moment gaan ook de banken stringenter kijken en werkt de hefboom de andere kant op. Hoeveel merkt Vestia daarvan? Het is niet moeilijk om een gezond kleurtje te krijgen als buiten de zon altijd schijnt. En dat is wat de afgelopen jaren is gebeurd. Je hoefde maar om je heen te kijken en de prijs ging omhoog. Maar wat doe je als dat weerbeeld omslaat? Hoe heb je je ingedekt om dan ook nog een kleurtje te krijgen? Dan komt het erop aan of je echt kunt ondernemen. Dat vind ik geweldig. De afgelopen drie jaar had ik niet willen missen. En dit geldt niet alleen voor corporaties, ook bij andere maatschappelijke organisaties of bedrijven komt het aan op professionaliteit. En daarmee zijn we weer terug bij schaalgrootte: je hebt een bepaalde economy of scale nodig om te excelleren op het terrein van kwalitatieve dienstverlening, volkshuisvesting, netwerken met lokale en nationale stakeholders, op het terrein van fiscale kennis, projectontwikkeling, financiering en van de inrichting van je organisatie. Schaalvergroting is nooit een doel op zich geweest. Het is een middel om het doel van professionele, kwalitatieve dienstverlening te kunnen realiseren. Het gaat niet om de G van groot, het gaat om de G van goed.
Katholieke Universiteit Brabant. Na verschillende managementfuncties bij o.a. het Gemeentelijk Rekencentrum Rotterdam, de Provincie Utrecht en de Gemeente Den Haag is hij sinds 1990 in de corporatiewereld werkzaam als (algemeen) directeur van het Gemeentelijk Woningbedrijf Den Haag en sinds 1999 als directeur/ bestuurder van de Vestia Groep.
Wat is nu uw grootste probleem? Het is voor mij onbestaanbaar dat de lokale overheid de corporaties met wantrouwen tegemoet treedt, zoals nu vaak het geval is. Het zouden je beste bondgenoten moeten zijn. Corporaties lopen nooit uit de stad weg, want daar is hun bezit. Ze hebben ook groot belang bij een gezonde stad, want anders gaat het fout met hun bedrijfsvoering. Gemeenten zouden veel beter moeten kijken op welke manier die organisaties te verleiden of te faciliteren zijn, in de hoop dat ze nog meer doen. Op dit moment is alles wat wij doen niet dankzij, maar ondanks de overheid. Een voorbeeld is het lijfsbehoud binnen de ambtenarij. Wan-
neer je ziet dat het aantal bouwvergunningaanvragen drastisch vermindert, moet je wellicht je organisatie daarop aanpassen. In plaats daarvan worden voorstellen gedaan om de leges met tachtig procent te verhogen. Er is geen professioneel en bestuurlijk lef om te krimpen. Hetzelfde geldt voor de steeds hogere grondkosten en verplichte parkeergarages terwijl je op straat gratis kunt parkeren. En het rijk? Elke miljard die wij investeren levert een economisch product op van een miljard. Per saldo gaat meer dan de helft naar de rijksoverheid door vennootschapsbelasting, BTW en overdrachtsbelasting. Voor diezelfde investering wordt bovendien menskracht ingezet. Al die mensen verdienen daar hun inkomen uit en hoeven dus niet naar de sociale dienst. In plaats van zoveel mogelijk af te romen, zodat het investerend vermogen afneemt, zou men moeten stimuleren om nog meer te investeren. Welke rol speelt de Randstad in uw overwegingen? Ik heb niet zoveel met macro-economische verkenningen op papier. In het verleden is wel eens voorspeld dat er in Haaglanden duizenden woningen leeg zouden komen te staan. Ik kijk liever om me heen en dan zie ik dat ik voor een lege woning 150 woningzoekenden heb en dat ze snel verhuurd worden. Dat is toch een marktsignaal. Bovendien zijn er bewegingen die je kunt stimuleren. In Rotterdam investeren we ons klem in scholen, en vooral in de meest kwetsbare gebieden. Dat is dé investering in de toekomst. Het grootste probleem vormen op dit moment al die kinderen die met maatschappelijk onwenselijk gedrag van school komen, zonder maatschappelijke weerbaarheid. En dat begint op de basisschool. Die kinderen komen bijna allemaal uit onvolledige gezinnen en hebben bijna allemaal een taalachterstand, zelfs de autochtonen. Ook krijgen ze op straat geen goed voorbeeld qua gedrag en samenwerking. Dan komen ze op de basisschool en weten ze al snel dat een klaslokaal vier hoeken heeft. En als ze de basisschool verlaten – meestal naar het VMBO – dan weet de conrector ze binnen een kwartaal precies te vinden. Deze kinderen kennen een aaneenrijging van negatieve ontmoetingen met de maatschappij. Dus wat hebben zij nog van hun maatschappij te verwachten? En wat kan een corporatie in die situatie betekenen? Wij kunnen de allerbeste scholen bouwen, brede scholen, maar ook VMBO en MBO. Wij kunnen een situatie creëren waarin kinderen graag naar school willen. Door kwaliteit toe te voegen op het gebied van sport, ICT en cultuur, wordt de verblijftijd op school langer en leuker. Dat betekent dat de kinderen langer geconfronteerd wordt met maatschappelijke spelregels en taalvaardigheid. Door een brede school te maken, met naast de basisschool ook een centrum voor jeugd en gezin, een consultatiebureau, welzijnsinstellingen en kinderopvang, ontstaat ook de mogelijkheid tot professionalisering. Dus wanneer je een heel goede school maakt, met allerlei voorzieningen, dan heb je ook de mogelijkheid om meer gemotiveerde en inspirerende leerkrachten aan te trekken dan in dat noodgebouwtje in een verloren wijk. Wat doet een school nu vaak wanneer ze een nieuw gebouw willen hebben? Dan wordt het hoofd technische dienst projectleider. Die heeft nog nooit van z’n leven een school ontwikkeld met als gevolg een waardeloos resultaat. Wij zeggen tegen scholen: excelleren jullie in jullie core business, het leveren van onderwijs en sociale dienstverlening, dan doen wij dat in de onze: vastgoed. Wanneer je die twee werelden bij elkaar
08
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
PROFESSIONALISERING
brengt, zou je wel eens een hoger maatschappelijk rendement kunnen behalen. Het gaat jarenlang duren, maar we moeten het doen. Wanneer bijvoorbeeld Rotterdam vindt dat het gemiddelde niveau te laag is, dan moet je niet aan de bovenkant nog eens tien briljante studenten zien te krijgen, maar aan de onderkant duizend leerlingen 2 procent beter laten functioneren. Dan stijgt het gemiddelde van die bevolking een stuk harder. Het kan niet waar zijn dat we de belangrijkste maatschappelijke opgave voor de toekomst laten liggen. Over vijftien jaar zijn deze kinderen 25 of 30 en vormen zij de basis voor het maatschappelijk verkeer. Wat verwacht u van gemeenten? Die bevinden zich nu in een lastig parket. Er moeten forse bezuinigingen plaatsvinden; in Rotterdam 215 miljoen op jaarbasis en in Den Haag 250 miljoen. Tegelijkertijd is er altijd vrij weinig aandacht geweest voor de inrichting van het apparaat. De gemeentelijke organisaties zouden eigenlijk een dienstverlenend bedrijf moeten zijn; ze zouden veel meer moeten kijken op welke manier ze hun klanten beter kunnen laten functioneren zodat ook de stad er meer profijt van heeft. Maar men is heel erg met zichzelf bezig. Procedures, schotten tussen afdelingen, de hiërarchie binnen de organisatie. Op het niveau van de geestgrond, dus met de top, hebben we vaak prachtige bespiegelingen en dan zijn we het ook met elkaar eens. Maar uiteindelijk moet het werk gedaan worden in de leemgrond. En op die leemlaag loop ik vast. Wanneer ik nu met een projectvoorstel kom bij de gemeente staan twee dingen vast: ik weet nooit hoeveel tijd ik kwijt ben en hoeveel vergaderingen er nodig zijn voor een besluit, én ik weet nooit wanneer dat besluit gaat vallen. Nu heb ik een enthousiaste club, met goede ideeën, maar hoe lang moet ik het volhouden als ik tegen een organisatie oploop die mij telkens opnieuw vraagt dingen uit te zoeken. Dat stapelt bij mij tijd en geld en drukt behoorlijk op mijn enthousiasme. Intern heb ik gezegd: jullie mogen niet meer dan zes keer met een gemeentelijke organisatie praten. En dat kan? We hebben het een paar keer gehad, ook met heel grote projecten. De gemeente Rotterdam kwam niet uit het fenomeen parkstad, al een hele tijd niet. Toen heb ik gezegd: ik wil ernaar kijken onder de voorwaarde van maximaal zes keer praten met een maximale doorlooptijd van zes maanden. Als we er dan niet uit zijn, dan houdt het gewoon op. En dat meen ik serieus. Anders leer je niks en ben je ook onbetrouwbaar. Dus na vijf keer was het klaar. En het gaat echt om mega-investeringen. Toch ziet de ambtelijke organisatie dat totaal niet. Er is natuurlijk ook nog een extra belang: hun eigen continuïteit. Er is dus niemand die een keer flink wil doorpakken. En wanneer gemeenten hun financiën op orde moeten krijgen behoren ze niet de kosten af te wentelen op allerlei maatschappelijke organisaties, maar moeten ze zelf de tering naar de nering zetten. Rigoureus opschonen die clubs; duizend ambtenaren is
wel 60 miljoen structureel. Professionaliseren dus. En dat is lastig, want bestuurders zijn voor een belangrijk gedeelte afhankelijk van wat ambtenaren tegen ze zeggen. Het vertrouwen in de sector heeft de afgelopen jaren wel een flinke knauw gekregen. Ook omdat veel corporaties meer gingen doen dan waar ze oorspronkelijk voor zijn opgericht. Sommige critici zeggen: stick to your business. Maar ik blijf bij mijn business, hoewel die natuurlijk wel groeit. Vroeger ging het alleen maar om woningen, tegenwoordig is het veel meer dan dat. De politiek is nog niet altijd aangesloten bij de praktijk, bij wat er feitelijk gebeurt. Men zegt: ik kom langs, dan kun je het laten zien, maar men komt nooit. Dan denk ik: jullie zijn niet geïnteresseerd, jullie willen vasthouden aan wat jullie zelf constateren en jullie zijn bang om de confrontatie met de praktijk aan te gaan. Een voorbeeld. Wij hebben inmiddels al meer dan 7000 woningen aangesloten op alternatieve vormen van warmtelevering. Daarvoor hebben we een zeewaterwarmtecentrale ontwikkeld in Scheveningen. De minister zou moeten zorgen voor regelgeving die creatief ondernemerschap de ruimte biedt en stimuleert. We krijgen juist minder ruimte, en wanneer er nu ergens een incident is geweest, dan is de redenering: er is brand in de stad, dus om te blussen zetten we de hele stad onder water. Natuurlijk gaat er wel eens iets fout in de sector, maar wat maakt het uit als er van de 100 procent er 4 of 5 procent fout gaan. Soit. Nu wordt een instrument gehanteerd waardoor je 20 procent gewoon niet kunt doen, dus je verliest per saldo minimaal 15 procent. Binnen de politiek geldt als hoogste goed: gij zult geen fouten maken. Daarvoor moet alles wijken, terwijl wij anders misschien wel 10-15 procent meer kunnen presteren. Is het niet begrijpelijk dat de overheid een bepaalde mate van controle wil uitoefenen over dergelijke maatschappelijke organisaties? De juiste discussies worden maatschappelijk niet gevoerd. We praten allemaal over scheef wonen terwijl we mensen met een eigen woning ook stijf gesubsidieerd hebben. Daar hoor je geen woord over, terwijl voor mij die scheefwoners soms echt noodzakelijk zijn zodat er in een wijk niet alleen een Kruidvat zit, maar ook een bakker die een leuk assortiment heeft. Die heeft er niet veel aan als hij alleen maar halfjes bruin aan oudjes kan verkopen. Dus het is ook wat we ervan maken. Ik denk dat je veel meer een bondgenootschap moet sluiten op basis van prestatie: wat kunnen we doen met elkaar? We hebben allerlei ambities; voor de wijken, op het gebied van duurzaamheid, et cetera. Probeer niet alleen maar in regeltjes te denken, maar ook in output: dragen die regeltjes eraan bij om dat allemaal voor elkaar te krijgen, of niet? Dat zakelijke bedrijfsmodel heb je nodig om dat maatschappelijke ideaal te bereiken. Het is erg inspirerend, ook voor mensen in een organisatie, om niet alleen financieel goed te presteren, maar ook een product te maken waar de consument blij mee is.
BEELDESSAY
Hamerstraatgebied, Amsterdam Startkapitaal 0 Amsterdam zoekt nieuwe wegen: eerst geld verdienen, dan investeren. Kortom met startkapitaal 0 als ontwikkelingsstrategie op weg naar de toekomst. Kenmerken van de strategie: een open proces, beperkte betrokkenheid van de overheid en het creëren van publieke waarde. In het gebied Hamerstraat in AmsterdamNoord is deze autonome ontwikkeling reeds gaande.
09
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
BEELDESSAY
The Hub, King’s Cross, London Nieuwe initiatiefnemers “A place to work, meet and connect … for a better world”. Civil society organisaties zoals The Hub zijn continu op zoek naar innovatieve en duurzame interacties en initiatieven. Het trefwoord is coproductie als hervorming van ruimtelijke investeringen. Het kantoor functioneert als ontmoetings- en netwerkruimte.
Cabfab, Binckhorst, Den Haag Incubators De Caballerofabriek in de Binckhorst is een van de incubators voor de vernieuwing van de Binckhorst. Eerst gericht op de ICT en nu op de creatieve sector met een crossmedia cluster. Dergelijke incubators hebben een motorfunctie voor de vernieuwing van het grotere geheel.
PROFIELSCHETS
Gert Urhahn is mededirecteur van het door hem in 1991 opgerichte stedenbouwkundig bureau Urhahn Urban Design. Hij studeerde architectuur en stedenbouw aan de Technische Universiteit in Karlsruhe. Hij was, ondermeer als hoofdstedenbouwkundige, werkzaam bij de Dienst Ruimtelijke Ordening in Amsterdam.
Geen Ruimte, Geen Geld
Nu, door een afgenomen marktvraag en aankomende bezuinigingen, de krachtigste ‘drivers ‘ voor de ontwikkeling wegvallen, ontstaat het inzicht dat een andere manier van steden-bouwen nodig is. Een stedenbouw met een open vizier, met meer invloed en ruimte voor gebruikers en andere initiatiefnemers en met een nieuwe investeringslogica. Hierbij gaat het om zaken als de participatie van bur-
gers, gebruikers en allerlei soorten initiatiefnemers naast ruimtelijke ordeningsaspecten als incubators, een flexibel raamwerk met percelen en tijdelijk gebruik. Urhahn Urban Design verwoordt deze manier van stedenbouw als De Spontane Stad. Dit is tevens de titel van de publicatie die in november 2010 verschijnt. Met het beeldessay Geen ruimte, Geen geld gaan we op zoek naar aanzetten voor een nieuwe investeringslogica, in Nederland en elders in de wereld.
Beeldessay
Copyright foto’s
In elke editie van het Hollandblad bepaalt een gast beeldredacteur, in dit geval Gert Urhahn, eenmalig zijn of haar beeldende interpretatie van het thema van dat nummer. De kunst van het zoeken, selecteren en assembleren staat bij het maken van het beeldessay centraal. Er wordt dus geen nieuw beeld gemaakt, maar ‘ready mades’ worden hergebruikt.
Urhahn Urban Design (www.urhahn.com)
10
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
LEDEN
Even kennismaken
Boer & Croon – Ruimtelijke Investeringen
Profielschets Ingeborg de Jong
Wat zijn de werkzaamheden van Boer & Croon – Ruimtelijke Investeringen? Bij Boer & Croon Ruimtelijke Investeringen ben ik partner/directeur. Met mijn collega-directieleden Pieter Cloo en Menno Olman richt ik me op drie vakgebieden: infrastructuur, gebiedsontwikkeling en Onroerend Goed. Dit betekent dat we interim-management leveren - zowel als lijnfunctie, als ten behoeve van grote projecten - en actief zijn als consultants. We werken voor de overheid en voor het bedrijfsleven of voor samenwerkingsverbanden, en de opdrachten voeren we uit met onafhankelijke interim-managers uit het vakgebied die zich aan Boer & Croon hebben verbonden. Wat zijn de raakvlakken tussen de Vereniging Deltametropool en Boer & Croon – Ruimtelijke Investeringen? De raakvlakken worden het beste duidelijk wanneer ik een aantal projecten noem, waar we bij betrokken zijn. Dit is bijvoorbeeld de overkluizing A9 bij Amstelveen, die zal resulteren in een goede infrastructurele aanpak van de A9 die dwars door de gemeente loopt en in een gebiedsontwikkeling. Een ander voorbeeld is de ontwikkeling van Greenport Klavertje 4 in Venlo, een gebiedsontwikkeling in de land- en tuinbouw, met als partners een aantal gemeenten, de provincie Limburg en het bedrijfsleven. We hebben daar een PPS-samenwerkingsverband voor opgericht en de financiering verzorgd, zodat deze ontwikkeling loopt wanneer de Floriade start. Dit zijn het type projecten en ontwikkelingen die ook passen bij de Vereniging Deltametropool. Wat is de reden dat Boer & Croon – Ruimtelijke Investeringen lid is geworden van de vereniging? Deltametropool en Boer & Croon zijn beiden actief betrokken bij de toekomstige ontwikkeling van Nederland in de vroege fase, wanneer het nog gaat om ambities en het vervolgens vertalen naar haalbare projecten en concepten. Met de leden kunnen we hogere ambities voor Nederland bedenken en beoordelen, en er een bijdrage aan leveren dat dit ook werkelijkheid wordt.
Hoe vult Boer & Croon – Ruimtelijke Investeringen het lidmaatschap in? Onze kennis en ervaring brengen we graag in, om samen met de andere leden nieuwe kansen te signaleren en uit te werken. Dat kan in de vorm van projectparticipaties en deelname in samenwerkingsverbanden, maar een eerste stap is kennisdeling. Kijken waar de gezamenlijke belangen liggen en dat de basis voor nieuwe initiatieven laten zijn. Daarnaast zijn er voldoende thema’s vanwege de huidige situatie op de vastgoedmarkt, de veranderende rollen van de marktpartijen en de vraag hoe dit zich vertaalt naar de toekomstige aanpak van gebiedsontwikkelingen. Belangrijk zijn dan vragen als: waaraan is behoefte, welke partijen spelen een rol, hoe bewaak je de kwaliteit en ambitie, hoe wordt de financiering geregeld? De Vereniging Deltametropool kan in dit proces zeker een rol vervullen. Wat is de reden geweest van uw overstap van NS Poort naar Boer & Croon – Ruimtelijke Investeringen? Bij NS Poort heb ik mogen werken aan mooie, grote gebiedsontwikkelingen op centrumplekken in gemeenten. Daarnaast ben ik betrokken geweest bij de opbouw van de organisatie tot project/gebiedsontwikkelaar en bij de inrichting van een Grondbedrijf waar de rol van NS als rentmeester van de maatschappelijke en de bedrijfsbelangen centraal staan. Eerder was ik bij HBG actief betrokken bij gebiedsontwikkeling en herstructurering. Verbreden en vernieuwen zijn voor mij persoonlijke drijfveren. En zo wilde ik mijn kennis en ervaring over publieke en private gebiedsontwikkeling, over infrastructuur en vastgoed bundelen en uitdragen om deze op andere locaties en voor andere bedrijven in te zetten. Mijn wens als achtjarige om schooljuf te worden komt op deze manier toch nog uit!
BEELDESSAY
Vondelpark, Amsterdam Publieke waarde creëert financiële waarde Wat de overheid niet was gelukt presteerde een groep vermogende Amsterdammers wel. In 1864 namen zij het initiatief voor de stichting van het Vondelpark. De middelen werden gecreëerd door de waardevermeerdering van de kavels rond het park. Het park werd een succes, een publieke waarde.
11
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
HET PROGRAMMA VAN DE METROPOOL
OVERZICHT LEDEN VAN DE VERENIGING DELTAMETROPOOL
BEREIKBAARHEID IN CRISISTIJD
Wat maakt een miljoenenstad tot metropool? Betrouwbare infrastructuur, een fantastisch en toegankelijk landschap? In een grote agglomeratie maakt toch vooral het programma van activiteiten en voorzieningen de metropool. Welke programma’s kan een agglomeratie met de omvang van 8 miljoen mensen, zoals de Randstad, zich veroorloven en welke zou het moeten ambiëren? Dit soort vragen staat centraal in het onderzoek naar het Programma van de Metropool.
Met de term interactiemilieus
als centra van uitwisseling en ontwikkeling in de metropool is de vereniging - in samenwerking met de leerstoel Stad & Regio van de TU Delft, DRO Amsterdam en Stipo begonnen met een onderzoek naar het Programma van de Metropool. Het onderzoek is zeer actueel nu, getuige
recente
berichtgeving,
Nederland bedrijven en kenniswerkers verliest op de internationale markt. Nadenken over wat een me-
Joost Schrijnen aan het woord tijdens de jaarconferentie ’de Randstad Heroverwegen’ van de vereniging in het
tropool aantrekkelijk maakt en kan
Lucent Danstheater.
(FOTO: Vereniging Deltametropool)
Op weg naar een driedubbele benuttingstrategie: Intensivering van het gebruik van het OV netwerk, integrale ontwikkeling van mobiliteitsknopen en intensivering van de stad. Een voorstel voor ontwerpend onderzoek, bestuurlijke ruimte, beleidsontwikkeling, gerichte gebieds- en mobiliteitsontwikkeling met publieke en private partners op alle schaalniveaus.
staande: het bestaande OV en wegennetwerk, de verknoping van mobiliteiten bij de haltes en stations en de intensivering van gebruik van de bestaande stedelijke ruimte. Het voorstel sluit aan bij de behoeften van reizigers in de “netwerkstad” en kan, zoals blijkt uit eerste stappen in deze richting, rekenen op bestuurlijk en ambtelijk draagvlak. Het is gebaseerd op de ervaringen en lessen in de Zuidvleugel met Stedenbaan sinds 2001. Het is een gedachtegoed waarvoor nu in de gehele Randstad belangstelling bestaat en waarvoor bij de bestuurders van het OV-bureau Randstad weerklank is gevonden. Recentere evaringen met het project SprintStad van de Vereniging Deltametropool bevestigen dit. In de publicatie wordt naast een vijftal te nemen stappen en een dertiental vaststellingen onder andere ingegaan op de vragen ‘Wat zou ik aan de orde willen stellen?’ en ‘Wat kunnen we als eerste stappen praktisch doen?’. De komende maanden wordt bekeken hoe aan de concrete stappen verdere invulling wordt gegeven. In het volgende Hollandblad, dat als thema bereikbaarheid heeft, komen we hier uitgebreid op terug!
bieden is dan zeer belangrijk.
De verschillende projectpartners
onderzoeken specifieke ruimtelijke interactiemilieus (o.a. campussen en cultuurclusters) op hun mogelijke bijdrage aan de ontwikkeling van de Randstad als metropool.
De resultaten van het onder-
zoek zijn input voor een reeks van vijf openbare lezingen met een inspirerende internationale spreker (gepland midden 2011) en een afsluitend debat. Iedere lezing wordt gecombineerd met een expertmeeting. De kennis voortvloeiend uit de expertmeetings, lezingen en het afsluitende debat wordt samengevoegd in een essaybundel.
In aanloop tot de lezingenreeks
is de voortgang van dit onderzoek te volgen via de website van de vereniging. Neem voor participatie of bij interesse contact op met het agentschap.
www.deltametropool.nl/nl/ programma_metropool
Naar aanleiding van een gesprek met de DG mobiliteit (mw. L.M.W. Ongering) en plaatsvervangend DG (mw. M.C.A. Blom) is onlangs het vlugschrift ‘Bereikbaarheid in crisistijd’ verschenen. De inhoud is verzorgd door prof.ir. Joost Schrijnen (TU Delft) in samenwerking met ir. Paul Gerretsen (Vereniging Deltametropool). Het voorstel presenteert een denk- en werklijn die de komende jaren tegenwicht kan bieden aan de gevolgen van de onvermijdelijke investeringsbeperkingen die op ons af komen. Centraal staat de vraag: Wat kunnen we doen om de bereikbaarheid in stedelijke regio’s te bevorderen zonder nieuwe mega-investeringen in infrastructuur? De voorgestelde aanpak heeft effect op netwerk- en op locatieniveau tegelijk. Het is een aanpak die zich primair richt op een betere benutting van het be-
SPRINTSTAD RAAST DOOR
De afgelopen maanden heeft project SprintStad op vele terreinen vorderingen gemaakt. De discussie over een integrale ruimte-mobiliteitsontwikkeling in de Randstad wordt steeds breder gevoerd, mede dankzij de spelsessies van serious game SprintStad, die de Vereniging Deltametropool heeft gehouden bij verschillende stakeholders en overheden. Inmiddels zijn Movares en NPC-DHV projectpartner van SprintStad en is Prorail lid geworden van de vereniging. Door de reacties op de serious game van bestuurders en planners uit de praktijk, kunnen we nu de vraagstelling van SprintStad aanscherpen en de game verder ontwikkelen. Momenteel wordt een nieuwe versie van de game ontwikkeld in samenwerking met de Gaming Street van de TU Delft. De resultaten hiervan zullen door de vereniging en de Gaming Street worden gepresenteerd op het congres Ecocities in Shenzhen (China), dat in november wordt georganiseerd door Next Generation Infrastructures. De vereniging heeft naast de serious game ook hard gewerkt aan een inventarisatie van stationsge-
Aanvragen van deze publicatie kan via: communicatie@ deltametropool.nl of tel. 015 – 215 30 11.
IDEEËN VOOR BEREIKBAARHEID - CALL FOR SUBMISSIONS
bieden in de Randstad. Hierbij gaat het niet alleen om socio-economische data, maar ook om fysieke aspecten zoals morfologie en dichtheid (FSI) van de leefomgeving rond stations. De dichtheid is gemeten door een team van jonge stedenbouwkundigen met behulp van de Spacemate methode, ontwikkeld aan de TU Delft. Deze data wordt gebruikt voor een betere typering van stationsgebieden en om beter zicht te krijgen op toekomstige ontwikkelmogelijkheden in de betreffende gebieden. Ook is er een conferentie in voorbereiding zodat het debat – over gelijktijdige ontwikkeling van OV en het ruimtelijk programma rond stations – met meer deelnemers kan worden gevoerd. Uitgebreidere informatie over de ontwikkelingen van en de mogelijkheden tot participatie in project SprintStad vindt u in de nieuwste SprintStad Update (#2), deze is te downloaden via de website of aan te vragen via het agentschap van de vereniging.
www.deltametropool.nl/nl/sprintstad
De komende winter zal het Hollandblad zijn gewijd aan nieuwe ideeën rondom bereikbaarheid van de Randstad. Ondanks het urgentieprogramma Randstad en de voortvarende opleveringen van vele achterstallige projecten - in aanwezigheid van de Minister - lijkt de bereikbaarheid toch niet structureel verbeterd. Er is winst geboekt in het verhelderen van bestuursverantwoordelijkheden en wegwerken van oude dossiers. Maar zonder toekomstvisie op de Randstad blijft het bij veel geld in nieuwe knelpunten steken. We lijden vaak aan een veelheid van concurrerende visies en strategieën: meer asfalt, beprijzen, versterken onderliggend wegennet, OV verbeteren en fietsimpuls, snelheid verlagen, spitsmijden. Veel partijen denken dan ook na over andere oplossingen, die ook minder geld kosten, gezien de staat van Rijks’ financiën. Die oplossingen zijn deels afhankelijk van beprijzing en/of kilometerheffing; een dossier dat nog moeilijker lijkt dan verlenging van de A4 door Midden-Delfland. In het volgende Hollandblad gaan we op zoek naar welke keuzes er feitelijk kunnen worden gemaakt voor een betere bereikbaarheid van de Randstad en wat
blijkt te werken. We pretenderen geen overkoepelende toekomstvisie, maar: Wat is mogelijk na de dure asfaltmachines van Eurlings? Dat leidt tot drie hoofdthema’s: 1) Nieuwe samenwerkingsconstructies en de zoektocht naar alternatieven in de regio Utrecht. 2) De psychologie van de weggebruikers: over spookfiles en het filespook. Zowel de ANWB als het ministerie van VenW zijn hier mee bezig, maar we zijn op zoek naar projecten mobiliteitsmanagement die wérken en het stadium van de feestelijke start en de zoektocht naar adoptiefouders overleefd hebben. 3) Nieuwe inzichten uit SprintStad en de mogelijkheden om bestaande infrastructuur opnieuw in te richten krijgen veel aandacht: hoofdwegen en onderliggend wegennet, en hoe er beter geschakeld en gekoppeld kan worden. Maar ook de groep ontwerpers van de Langzame Stad komt aan het woord: welke ruimte kan er wel niet benut worden door de snelwegen door en langs de steden tot stadsboulevards te maken, oversteekbaar en met een maximale snelheid van 50 km/h? Reacties en bijdragen graag via hollandblad@deltametropool.nl.
12
HOLLANDBLAD No 7 2010 | GEEN RUIMTE, GEEN GELD
Particuliere leden Behalve voor institutionele leden staat het lidmaatschap van de Vereniging Deltametropool sinds januari 2008 ook open voor particulieren. Inmiddels zijn er ongeveer zestig particuliere leden.
INFO Het Hollandblad is het officiële orgaan van de Verenging Deltametropool. Het biedt een platform voor ideeën over de ontwikkeling van de Randstad. Het Hollandblad verschijnt minimaal twee keer per jaar, een abonnement op het Hollandblad is gratis. Nog beschikbare nummers uit eerdere jaargangen zijn aan te vragen bij de Vereniging Deltametropool. Alle artikelen
zijn
ook
beschikbaar
via www.deltametropool.nl.
Aanvragen, opmerkingen of bijdragen kunt u richten aan de redactie: hollandblad@deltametropool.nl Vereniging Deltametropool Hollandbladredactie Postbus 2885 2601 CW Delft