33 minute read
Jos Van Boxel - overal welkom in Afrika
Jos Van Boxel, de jongste Vlaamse Witte Pater
“Dat kan niet waar zijn, want hij leert voor pater!”
Jos Van Boxel is een geboren en getogen Meerlenaar die als Witte Pater vele jaren actief was in Afrika en ondertussen leiding geeft aan de Europese provincie van zijn orde. Onlangs kwam hij spreken voor de mondiale raad over projecten die hij in Malawi realiseerde met steun van onze gemeente. Hij vertelde hoe een waterput en maismolen er het leven van vooral de dorpsvrouwen ingrijpend veranderde. In diezelfde vergadering ontspon zich nadien een gesprek over het vreedzaam samenleven van mensen met verschillende levensbeschouwelijke en culturele achtergronden. Zijn getuigenis over de samenwerking tussen moslims en christenen in hun congregatie maakte indruk. Voor ons een aanleiding om Jos op te zoeken in het huis van zijn orde in Brussel.
Jos kijkt terug op zijn jeugdjaren, van Meerle gaan we via het Klein Seminarie naar het woelige Leuven. De politieke bewogenheid ruimt de baan voor de persoonlijke geloofsbeleving, de keuze voor een leven als Witte Pater voert hem naar Afrika. “De jongste Witte Pater van Vlaanderen” geeft momenteel leiding aan de Europese provincie van zijn orde. Hij kent de uitdagingen van een vergrijsde congregatie als geen ander, maar heeft even goed oog voor nieuwe missionaire projecten, ook op het Europese continent. De nood aan integratie en respectvol samenleven met andere culturen en religies blijft groot.
Fufu
Naar Afrikaans voorbeeld van gastvrijheid wachtte Jos Van Boxel ons op in Brussel-Centraal. ’s Middags genoten we samen met de andere bewoners van een lekker middagmaal, bereid door de Congolese kok in dienst van de paters. Die vertelde ons met een brede glimlach dat er fufu met kip, een typisch Congolees maal, op het menu stond. Het bleek… rosbief met gebakken aardappelen en champignons in roomsaus, met pannenkoeken toe. Belgischer kan niet. “Ha, de kok houdt van een grapje”, vertelde Jos.
Jos woont met twee medepaters in een ruim huis in de buurt van het Jubelpark. In het huis ernaast wonen nog vijf paters en zijn er gastenkamers en vergaderzaaltjes. “Een beetje te chique côté naar mijn zin, ik zou eerder Matongé of Schaarbeek verkiezen omwille van de diversiteit.” Maar hij klaagt niet, dat ligt niet in zijn aard. Samen met zijn kompanen leidt hij daar een goed gevuld maar sober leven. Zijn pensioen als priester wordt aan de orde gestort, waarmee in het onderhoud van de paters voorzien wordt.
“Iets wat de orde gemeen heeft met de PVDA…”, zegt hij lachend. Zelf krijgt hij 10 euro zakgeld per dag. Hij is daar heel tevreden mee.
Zijn roots liggen in Meerle. “Ik ben de zoon van Adriaan Van Boxel en Jozefa Rommens. Zij was de zus van Alfons, den brouwer, en Miel, die Witte Pater was in Congo. Ook de neef van Jos, Rik Rommens, de zoon van Alfons, was Witte Pater in Burundi. Hij ligt in Meerle begraven, naast andere geestelijken. Misschien kom ik ooit daarnaast te liggen (lacht). Ik heb één oudere broer, Louis, die arts is en sinds enkele jaren gepensioneerd.” We laten hem verder zelf zijn levensverhaal uit de doeken doen…
Keizersnede
Ik ben in 1954 in Turnhout geboren, in het ziekenhuis, met een keizersnede. Mijn moeder had een zwakke gezondheid. Zij was sociaal verpleegster, kwam veel bij arme mensen en had in de oorlog tbc opgelopen. Na mijn geboorte was ze zo verzwakt dat ze 6 maanden in het hospitaal De Klokkenberg, opgenomen was. Bij een operatie was er een derde van een long weggenomen, een zware operatie in die tijd. De moeder van Mil (Gijsbrechts), zus van mijn moeder, heeft mij de borst gegeven. Dat kan je je vandaag niet meer voorstellen.
Vader was vele jaren gemeentesecretaris in Meerle en is dat gebleven tot aan de fusie. Hij is nooit mee naar Hoogstraten verhuisd, hij mocht tot aan zijn pensioen aan het werk blijven in het Raadshuis van Meerle.
Dat mijn moeder het in die jaren overleefd heeft, heeft mij persoonlijk sterk geraakt. Toen ik klein was, heb ik haar gevraagd hoe het kwam dat wij maar met 2 kinderen waren, in de school zaten allemaal kinderen uit grote gezinnen met vijf, zes of tien kinderen. “Toen jij geboren bent, was ik heel ziek en kon ik geen kindjes meer krijgen,” zei ze. “Je mag van geluk spreken dat ik nog leef. En dat komt door mijn broer Miel, die in Congo is. Toen ik moest geopereerd worden schreef hij mij dat het allemaal goed zou komen, ze deden met alle mensen van hun parochie een noveen en bidden samen dat ik gezond zou worden.
Dat heeft me als kind erg geraakt, dat daar ver weg in Afrika, in de brousse, een hele hoop mensen, die ons van haar noch pluim kenden, voor ons gebeden hebben. Het heeft wellicht een zaadje geplant voor mijn liefde voor Afrika. Al verdween dat in mijn jeugdjaren wel naar de achtergrond, toen was het al Chiro en Meerlese voetbal die mijn aandacht opeisten. Maar het is nooit helemaal weggegaan…
Tegencultuur
Op het einde van mijn studietijd in het Klein Seminarie kwam die drang naar Afrika weer boven. De Derde Wereld, Broederlijk Delen, Rechtvaardigheid en Vrede, het sprak me aan. Ik vond het hier allemaal nogal bourgeois, te veel consumptiemaatschappij. Ik wou er bewust van weg. Een overblijfsel nog van 1968, opkomen tegen de gevestigde waarden.
Ik was niet alleen, nogal wat tijdgenoten studeerden destijds in Leuven aan het college voor Zuid-Amerika, waar de bevrijdingstheologie van Gustavo Gutierrez en Leonardo Boff hoogtij vierde. We omarmden de tegencultuur.
Ik zat in de retorica en moest een maturiteitsexamen afleggen. Daarvoor maak ik een proefschrift over Tanzania. President Nyerere, boegbeeld van het Afrikaans socialisme, was mijn inspiratie, ik dweepte ermee. Tegelijk schreef ik een brief naar de het vormingshuis van de Witte Paters in Leuven, dat ik interesse had om in te treden. Hoewel ik toen geen enkele roeping had en niet geïnteresseerd was in gebed en religie. Ik zag het zuiver als een manier om de rest van mijn leven in Afrika door te brengen. De andere wegen, zoals ontwikkelingssamenwerking via de staat of NGO’s, dat was altijd met tijdelijke opdrachten en ik wilde er permanent gaan leven.
Nu, de Witte Paters waren ook geen dommeriken natuurlijk. Ze stuurden iemand naar het Klein Seminarie. Marcel Pauwels, verantwoordelijk voor roepingen, komt met mij een babbeltje doen. Ik vroeg hem of hij zelf in Afrika gewerkt had en waar. “Ik kom uit Tanzania,” zegt hij. Oh, zeg ik, ik ben juist bezig met een maturiteitsproef over Tanzania. Er was meteen een klik tussen ons.
In Leuven meldde hij dat hij een kandidaat had voor de orde, maar ene die niks wil horen over roeping en missie, alleen maar over Tanzania. Wat gaan we er mee doen? Wel, zeiden ze in Leuven, laat hem maar komen, we geven hem een probatiejaar en zien dan wel welk vlees we in de kuip hebben.
Zo kwam ik in 1973 in Leuven in het huis van De Witte Paters terecht. In ons huis waren twee kandidaat paters, ikzelf en nog iemand uit Wallonië. De rest van de 12 kamers werd ter beschikking gesteld van Afrikaanse studenten. Heel plezant. Dat eerste jaar was ik in geen enkele faculteit ingeschreven, ik mocht van alles proberen: een beetje economie, een bétje filosofie, een paar uren theologie. Allemaal vrijblijvend nog.
Arbeiders
Tijdens dat jaar kwam de politiek om dehoek kijken. Mijn broer Louis studeerde in Leuven voor arts en was lid van Amada, de maoïsten van Alle Macht aan de Arbeiders! Hij is daarin standvastig geweest, richtte later een groepspraktijk ”Geneeskunde voor het volk” op in Lommel, waarin hij 10 jaar lang heeft meegewerkt. Daarna is ieder zijn eigen gang gegaan.
Ook in het Klein Seminarie waren er enkele Amada sympathisanten. Twee leraars, Bauwens en Bruylandts, zijn er later buitengezet. Wij hebben toen in Leuven betoogd tegen die beslissing van het bisdom om hen te steunen. Hier in Hoogstraten werd ik nadien op het matje geroepen, eerst bij de Superior van het Klein Seminarie en daarna bij een lokale voorman van de CVP. “Waar zijt gij mee bezig jong, gij wilt toch missionaris worden!” Sorry, heb ik hem gezegd, maar ik heb ook mijn eigen ideeën. Er was toen veel te doen over de onafhankelijkheidsstrijd van Angola, Mozambique, Guinee-Bissau. Kolonies van het dictatoriale Portugese regime van Salazar. Dat trok me aan en ik sloot me ook aan bij een tak van Amada, de Anti-Imperialistische Bond (AIB). Op een gegeven moment wordt er een betoging voor de onafhankelijkheid van die landen op touw gezet. In de kelder van ons huis stond een stencilmachine en wij draaiden daar pamfletten op, buiten medeweten van de paters natuurlijk. Tijdens de betoging deelden wij die uit. Door een tegenbetoging van de extreemrechtse VMO braken er relletjes uit en de politie kwam tussenbeide. Ze namen onze pamfletten af, waar onderaan op gedrukt stond: verantwoordelijke uitgever Jos Van Boxel, Frederik Lintstraat 150.
Een dag later komt de politie aanbellen bij de Witte Paters met de vraag of ze mij kennen. Ik werd zelf ondervraagd. Ook bij mij thuis kregen ze de politie over de vloer. Toen ik thuiskwam van Leuven, vroeg ons moeder: “Waar zijde gij allemaal mee bezig in Leuven?” Ze hadden haar gezegd dat ik bezig was met subversieve activiteiten en dat we geld kregen van communistisch China. Ik heb haar alles eerlijk verteld, ook dat onze Louis bij Amada was. Ik vroeg haar wat zij verteld had aan de politie. “Ik heb gezegd dat het niet waar kon zijn, want hij leert voor pater”. (Lacht hartelijk)
Niet opgeven
Mijn ouders waren heel katholiek en dus politiek wellicht voor de CVP, maar zij lieten ons helemaal vrij. Onze Louis en ik verzekerden hen dat het ons om het sociaal engagement ging. Dan was het oké voor hen. Ons moeder was immers vanuit haar beroep zelf heel sociaal bezig geweest. Christelijk geïnspireerd, maar sociaal, niet politiek.
Even voor de kerstvakantie confronteerden de paters mij met mijn gedrag. Ik dacht, het zal hier afgelopen zijn hé, ik kan naar huis en zal iets anders moeten beginnen… Louis Roelens, die in Malawi werkzaam was geweest en in Leuven mijn geestelijke begeleider was, zei me “voor mij moet gij niet weg, we hebben je een jaar gegeven. Als je wil kan je blijven tot einde van het academiejaar. Maar ik ga je een goede raad geven. Heb je gezien dat hier elke maand een groepje studenten samenkomt om te vergaderen, om te praten, muziek te maken? Misschien kan je daar eens bij gaan luisteren en meepraten.” Dat wou ik wel doen, er speelde ook wat frustratie omdat AIB me liet opdraaien voor de problemen met dat pamflet. Alleen ik kreeg te maken met de politie, de anderen waren toen nergens te zien, ook wel wat naïviteit van mijn kant...
Het was een groepje met een 25-tal studenten. Elke maand namen ze een tekst van het evangelie, probeerden die sociaal te vertalen en hoe ze dat in praktijk konden brengen. “Het woord van leven” noemden ze het. Bij de volgende bijeenkomst vertelden ze dan hoe ze dit gedaan hadden. Het waren jongeren van de Focolare beweging, gesticht tijdens de tweede wereldoorlog in Italië door een jonge lerares Chiara Lubich, met het doel de vrede tussen alle menen en de eenheid onder alle volkeren te bevorderen.
Bennie Callebaut, die sociologie studeerde, vroeg me wat ik dacht van hun bijeenkomst. Ik vind dat jullie zwevers zijn, zei ik. Dat evangelie is al 2000 jaar oud en de wereld zit nog altijd vol met onrechtvaardigheid en geweld. “Ge hebt gelijk”, zei hij, “maar als ge de wereld wilt veranderen, moet ge met uw eigen beginnen”. Hoe dan? Hij gaf me een papiertje met een zin uit het evangelie op: “Oordeel niet opdat ge zelf niet zou geoordeeld worden”. Iets om over na te denken.
Ik met dat briefje weg. ’s Anderdaags zocht ik hen op in hun gemeenschapshuis waar ze samenleefden - wat ik toch wel bijzonder vond - en gaf het papiertje terug. Dat kan niemand volhouden, zei ik. “Misschien niet” was zijn antwoord, ”maar je moet altijd opnieuw blijven proberen, altijd opnieuw willen beginnen, niet opgeven.”
Kantelpunt
Het liet me niet los, het bleef in mijn hoofd rondhangen. Ik ben in ons kapelletje in het huis gaan zitten om na te denken. Ik moet een beslissing nemen, zei ik tegen mezelf. Ofwel ga ik ervoor, ofwel kap ik ermee en ga ik hier weg. In een zekere roes, een religieuze opwelling, heb ik een gebed gedaan aan het Heilig Sacrament daar vooraan. Er zou veel moeten veranderen in mijn leven, en daar had ik toch steun van hierboven voor nodig!
Zo ben ik het Evangelie au sérieux gaan nemen. De figuur van Christus sprak me wel aan. Zijn manier van leven en denken, hij was tenslotte ook een rebel. Ik probeerde in die gedachte mee te gaan. Pas op, ik ben christelijk opgevoed, ben misdienaar geweest, ging ’s zondags naar de mis. Dat was vooral om mijn ouders geen pijn te doen, niet zozeer uit overtuiging. Maar op de achtergrond was er wel het geloof in een persoonlijke god. Daar heb ik nooit aan getwijfeld. Maar dat is iets totaal anders dan een aan God gewijd leven te gaan leiden.
Dat moment werd een kantelpunt. De rest van dat probatiejaar heb ik me meer verdiept in het religieuze, ben ik veel gaan mediteren. Elke morgen een kwartier, 20 minuten persoonlijke meditatie, dat doe ik tot de dag van vandaag. Met altijd de nadruk op het evangelie, de leer van Christus. Hem als leermeester te zien, als goeroe. Niet als ideologie, als persoonlijke zingeving.
Op het einde van het academiejaar verwachtte ik nog niet echt dat ik zou mogen blijven. Maar tegen mijn verwachting in zeiden de paters me dat ze gemerkt hadden dat er in mij wat veranderd was. Als ik wilde, mocht ik blijven en aan mijn opleiding beginnen: een kandidatuur filosofie, dan een jaar noviciaat in Canada, vervolgens 3 jaar theologie in Londen en dan stage in Afrika.
Kiezen
Verder gaan hield de keuze voor het celibaat in. Ik had al een tijdje een goede vriendin leren kennen langs de Chiro. Ik had haar wel gevraagd of ze ook geen zin had in een leven in Afrika. Voor een jaar of twee zag ze dat wel zitten, maar daar hield het bij op, klonk het. Dat was niet wat ik voor mezelf zag. We zijn wel vrienden gebleven, tot op de dag van vandaag. Ze is altijd een goede steun voor mij geweest.
Dus koos ik voor de Witte Paters. En die zijn nooit alleen. In onze orde geldt de regel van drie. Onze stichter Lavigerie had drie stelregels voor ogen: internationaal samenleven, de kolonialistische geest in Afrika doorbreken, en met drie samenleven. Daar zit een diepere bedoeling achter: wij moeten eerst met zijn drieën goed leren samenleven voor we het harmonieus samenleven aan anderen gaan preken. Geen holle woorden.
De opzet was twee jaar filosofie in Leuven en dan naar het noviciaat in Canada. Vooraf werd je beoordeeld. Mijn groot geluk was dat er geen andere kandidaten waren: die Waal was weggegaan, in het tweede en derde jaar was er telkens een Vlaming gekomen, maar allebei vroegtijdig weggegaan. Ik schoot dus alleen over, ze zullen wel gedacht hebben “laat die ene maar verder doen” (lacht). Maar voor mezelf had ik de keuze gemaakt dat ik er volledig zou voor gaan. Wat niet wil zeggen dat het altijd makkelijk geweest is. Maar die groep studenten waarmee ik ben blijven samenkomen heeft me hard geholpen.
Pijlers
In 1977 vertrok ik naar Ottawa in Canada, naar het internationale noviciaat van onze orde. We waren met 15 novicen uit 7 verschillende landen. Heel leuk. We werden vooral getraind in de spiritualiteit en het charisma van onze orde zoals bedoeld door onze stichter. Geen brainwashing, maar bewust worden van waar we voor staan, volgens drie pijlers.
Ten eerste: ge zijt apostels, verkondigers van het evangelie in en voor Afrika, geen toeristen. Ten tweede: de dialoog met andere godsdiensten, vooral met de Islam. De orde is gesticht in het islamitische Algerije, waar onze stichter bevriend was met Imams en Sjeiks. Bekeren tot een andere godsdienst hoort er niet bij, er is altijd respect voor de identiteit, de cultuur en de godsdienst van het individu. Voor een Witte Pater betekent dit eerst 3 maanden de taal en de levensgewoontes leren van waar je gaat werken, daarna minimaal 1 maand in een dorpsgemeenschap wonen tussen de mensen. Pas dan kunnen we aangesteld worden om ergens in een parochie of een instituut te gaan werken. Integratie dus.
Uit ondervinding weet ik dat dit heel goed werkt. Je krijgt ook de tijd om fouten te maken. Vooral van de kinderen krijg je de beste feedback, die zijn eerlijk en durven lachen om wat je fout zegt of doet. Volwassenen doen dat dikwijls niet uit beleefdheid, waardoor je niet van je fouten leert. Om de taal te oefenen ging ik dus altijd naar de lagere school om met de kinderen te babbelen (lacht).
Ten derde: het gemeenschapsleven, altijd met zijn drieën samen, van verschillende nationaliteit en cultuur. Niet altijd even gemakkelijk. Karakters kunnen botsen, er zijn andere gevoeligheden. Lavigerie houdt ons voor: “Il faut pas être uni, mais un”! Eén in verscheidenheid. Ik vond dat aantrekkelijk, voelde me altijd aangetrokken tot andere culturen. Er zal ook wel wat avontuurlijke aanleg bij geweest zijn…
Dienst bewijzen
In de vakantie voor het begin van mijn noviciaat in Canada ben ik twee maanden op bezoek geweest in Tanzania. Die pater Marcel, die mij destijds in het Klein Seminarie was komen opzoeken, was terug in Tanzania en nodigde me uit. Ik ben toen eerst gaan werken in de bouw in Zuid-Franrijk om mijn reis te betalen. Ik naar Tanzania. Een positieve ervaring, en meteen toch ook een illusie armer. Het model van Nyerere met sociale landbouwdorpen bleek immers niet perfect. Marcel toonde mij dat ik niet blind moest zijn voor grote idealen, mensen zijn overal mensen.
Na het noviciaat moest je normaal 2 jaar stage doen. Mee gaan leven in een gemeenschap in een Afrikaans land. Je mocht drie landen opgeven waar je het liefst naartoe zou willen gaan. Bovenaan stond bij mij Tanzania natuurlijk, dan Zambia en Mozambique. Maar mijn Engels was niet echt goed en daarom stuurden ze me eerst een jaar naar Londen om theologie te studeren aan het Missionary Institute. Het eerste jaar van de 3 jaar theologie.
Daarna kon ik beginnen aan mijn stage in Zambia, voor mij gold die overigens als mijn burgerdienst. Het werd niet Tanzania nee, op dat moment was dat ook niet meer zo belangrijk voor mij. Mijn keuze was niet meer zo politiek, maar lag meer in het uitdragen van het goede nieuws van het rijk Gods, zoals wij dat zeggen, om meer rechtvaardigheid en vrede, gelijkheid en solidariteit onder de mensen te brengen.
Het ging niet om kerstenen of prediken. Dat was misschien wel zo in de eerste jaren van het bestaan van onze orde, maar altijd met respect voor de lokale mensen, voor hun cultuur. Daar zijn de Witte Paters van Afrika ook voor bekend. Wij hebben er heel veel musea met Afrikaanse kunst opgericht. Door dingen te bewaren kon je laten zien hoe de mensen er vroeger leefden. Men was er ook dankbaar voor de woordenboeken van Engels en Frans naar Swahili, Berbers en vele andere lokale Afrikaanse talen, allemaal door Witte Paters geschreven.
Onze stichter zei dat wij ons moesten integreren, één worden met het volk door de taal en de cultuur. Niet beginnen met preken over het evangelie, maar eerst dienst bewijzen. Mensen hoop geven en een nieuwe visie op hun leven. Zieken verzorgen, zorgen voor school, educatie, opvoeding. Als je de gunst of de goodwill van de mensen wint, leer je het evangelie kennen. Bekeren was er enkel bij als ze daar zelf voor kozen en een voorbereiding op het doopsel voor volwassenen duurde drie à vier jaar.
Respect
Vooral na de onafhankelijkheid was onze orde dan ook goed gezien in Afrika. De kolonialen zijn weggegaan, de Witte Paters en Zusters kwamen. Men zag dat we dat niet deden voor eigen profijt, maar om te helpen en ten dienste te staan. Ik heb dan ook nooit racisme of tegenkanting gevoeld. Misschien heb ik altijd geluk gehad of in landen gezeten waar de mensen open of vriendelijk zijn. Ik werkte in vier verschillende landen - Zambia, Tanzania, Oeganda en Malawi. Ook in turbulente tijden, zeker in Oeganda. Maar ben nooit bedreigd geweest. Daarom heb ik zoveel respect voor de Afrikanen, voor hun gastvrijheid en openheid. Na mijn tijd in Oeganda werd ik nog verkozen in het Algemeen Bestuur van de congregaie met zetel in Rome. Dat was heel interessant, vooral wat beftreft het vele rondreizen en confraters gaan bezoeken in verschillende continenten.
Ik voelde me thuis in Afrika, heb nooit schrik gehad. Ik voelde me daar altijd zo goed dat ik zelfs geen verschil meer voelde tussen blank en zwart. De laatste jaren in Malawi was ik de enige blanke in de provinciale raad van Malawi, Mozambique, Zuid-Afrika en Zambia. Dat is één provincie van de Witte Paters. Het waren allemaal jonge Afrikanen die onze taken hadden overgenomen. Ik had veel van die mannen zelf gevormd en filosofie gegeven, kende dus veel jonge confraters. Ik begreep ze goed en wilde het beste voor hen, zodat ze onze plaats konden innemen. En dat hebben ze gedaan.
Onze orde is gesticht in 1868. De eerste 100 jaar was een periode van missie. De kerk inplanten, de structuren, hospitalen en scholen bouwen. Er kwamen parochies overal, met vrij veel succes. Na het Vaticaans Concilie van 1965 wordt alles geafrikaniseerd, dat ging samen met de onafhankelijkheid van heel wat landen. Van in de jaren 80 rekruteerde onze congregatie ook Afrikanen. Anders zouden wij uitsterven, al zou dat ook een keuze kunnen geweest zijn. Maar op dat moment hebben de Witte Paters gekozen om Afrikanen op te leiden om de internationalisatie verder te zetten.
Ondertussen zijn er al meer Congolese Witte Paters dan Franse in het thuisland van onze orde. Zij waren lang de grootste groep. En het grootste deel van de Franse Paters zijn 80-plus, de Congolese zijn jonge mensen. De Afrikanen nemen de parochies over, de bisschoppen zijn allemaal Afrikanen. Dus wij, de Witte Paters uit Europa komen in een kleine, dienende rol te staan. Wij die het vroeger allemaal voor het zeggen hadden! (lacht). Ikzelf ben trouwens de jongste witte pater in Vlaanderen. Lachend wordt hier al eens gezegd dat de toekomst van de Witte Paters zwart is.
Geesten
Van oorsprong zijn de Afrikanen animisten, “geloof in de geesten”, en de geesten zijn overal. Vanuit de koloniale mentaliteit dacht men dat de Afrikanen niet veel verstand hadden, wel veel gevoel, veel dansen en muziek. Tot men ontdekte dat er een Afrikaanse Bantu-filosofie bestaat, die men nu meer is gaan appreciëren. De mens wordt er gezien als lid van een gemeenschap, niet als individu. In het westen leggen we veel meer nadruk op het individu. Dat heeft zijn goede kanten, maar die persoonlijke vrijheid is misschien een beetje te absoluut geworden. Afrikanen hebben daarentegen een heel sterk gemeenschapsbewustzijn. Ze zeggen: “I am, because we are.” Wat ik ben, ben ik omwille van de anderen. Door de Westerse invloed en het moderne materialisme staat die gemeenschapszin nu wel onder druk. Het individualisme komt in de steden op, maar toch er is nog heel veel solidariteitsgeest.
Natuurlijk zijn vele van de landen in Afrika kunstmatig. De grenzen zijn getrokken in Europa, door het kolonialisme. Een groot probleem, wat ik ook steeds tegen onze eigen studenten zeg, is tribalisme. Niet alle Afrikanen zeggen “ik ben van dat land”, ze zeggen vaak eerst “ik ben van die stam”. De zin voor gemeenschap is meestal begrensd tot de familie, de clan, de stam. Zo kunnen er hevige stammentwisten ontstaan, tot uitmoorden toe, kijk maar naar wat er in Rwanda en Burundi gebeurde. Dan vraag ik waar zit je met je filosofie van Ubuntu - respect voor en compassie met anderen, maar ook respect voor andermans geloof?
Ook Nyerere in Tanzania had dat gezien en trachtte daar iets aan te doen. Ujamaa probeert het tribalisme te overstijgendus niet alleen de eigen familie of stam ondersteunen. “We zijn allemaal Tanzanianen,” luidde het. Zo is hij begonnen met mensen van verschillende stammen te vermengen in het leger, in de overheid, in de hospitalen, overal. Er waren gemengde huwelijken. Dat leidde tot een sterk nationaliteitsgevoel bij de Tanzanianen. Iedereen hoort erbij, er is respect voor elkaar. Hij had ook het geluk dat hij een Afrikaanse taal tot eenheidstaal kon maken in Tanzania, het Kiswahili. Iedereen in Tanzania, alle kinderen op school leerden het Kiswahili terwijl dat in andere landen het Frans of Engels was en pas dan eerst de verschillende stammentalen.
Uncle
Voor het samenleven met anderen is één ding heel belangrijk, en dat kan je doortrekken naar hier, en dat is integratie. Ik heb het zelf ervaren. Als je naar een ander land gaat, wordt je snel aanvaard als je de mensen hun taal leert en de gewoontes respecteert. Zonder je eigenheid te moeten afgeven natuurlijk. Ik ben fier dat ik Vlaming ben, maar dat is geen absoluut gevoel. Dat is mijn identiteit, iets dat voortvloeit uit het feit dat ik hier geboren ben.
Maar ik ben geen ultranationalist, sta open voor andere culturen en andere mensen omdat die mij iets te brengen hebben. Zij verrijken ons, bieden een ander perspectief. Je ondervindt toch zelf ook dat er zich een hele wereld opent wanneer je een andere taal leert, Frans of Engels of noem maar op. Denk aan popmuziek, aan literatuur… Door mijn werk als Witte Pater heb ik nogal wat talenkennis opgedaan: Nederlands, Frans, Engels, Duits, Italiaans, Kiswahili (Tanzania), Chitumbuka (Zambia) en Lusoga (Oeganda). Dat ervaar ik als een grote rijkdom.
Ook aan contacten met de islamwereld heb ik heel positieve ervaringen. Dat was onder meer het geval in het zuiden van Malawi, in Balaka waar ik lesgaf in filosofie. Daarbij ook een cursus inleiding tot de islam. Bij de Witte Paters zit dat een stuk in de genen. In Balaka zijn er heel wat moslims en moskeeën, het land ligt op een van de vroegere slavenroutes waar de Arabieren hun geloof verspreid hebben, met winkels en handel, soms ook met geweld.
Ik leerde er een sjeik kennen die een goede vriend is geworden. Hij zegt altijd “uncle“ tegen mij. Ik nodigde hem uit in de les - hij was heel open, je kon hem alle vragen stellen. Ik heb mijn opvolger met hem in contact gebracht, sommige van onze studenten gaan er nog altijd elke zaterdag pastoraal werk doen, dialogeren. Ze lopen er school om te ontdekken wat ons verbindt.
Wij proberen vriendschap te stimuleren om de radicale elementen te isoleren. Opdat die radicale Islam van de jihadisten, IS en Boko Haram, niet de bovenhand zou krijgen. Die maakte een sterke opgang in Mali, Burkina Faso en Niger waar we veel missieposten hadden. In elke familie waren er zowel moslims als katholieken en dat ging goed samen. Maar de jihadisten hebben dat kapot gemaakt. De radicale Islam is echt wel een heel moeilijke zaak. Radicalisme is overigens overal een moeilijke zaak.
Provinciaal
Ik ben nu provinciaal van de Europese provincie. De orde van de Witte Paters telt tien provincies. Een provinciaal overste wordt gekozen door de confraters. Hij is verantwoordelijk voor het spiritueel en materieel welzijn van de confraters van een provincie die bestaat uit verschillende sectoren. De Europese provincie telt 10 landen: België, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Ierland, Zwitserland, Polen, Spanje en Italië. Dat lijkt groot. Het gaat uiteindelijk om een 450 confraters, waarvan 80 % ouder is dan 80 jaar. Ze verblijven in rusthuizen en verzorgingscentra.
Mijn belangrijkste werk is om ervoor te zorgen dat die mannen gelukkig zijn. Ik probeer te zorgen voor de drie G’s: gezondheid van de confraters, gemeenschapsleven en gebedsleven. In de eerste plaats moet je er op toezien dat ze alle mogelijke en beste zorg krijgen op gebied van gezondheid, zowel fysisch als psychisch. Ze moeten een gemeenschap hebben waarop ze kunnen leunen, zodat ze geen sociaal isolement kennen, dat ze niet alleen zijn. Daar hebben ze recht op. En gebedsleven, wij zijn altijd heel actief geweest als missionarissen en dan schoot het gebed er wel eens over. Dat kunnen we nu inhalen, we moeten wat
meer in de kapel gaan zitten! (schalkse lach).
Het is het eerste jaar dat ik provinciaal ben en heb ondertussen drie landen bezocht: Italië, Spanje en Nederland. Daar heb ik bijna met elke confrater gesproken om te vragen hoe hij zich voelt - is hij gelukkig, is hij gezond, kan hij zich bezighouden. En wat zou hij willen veranderen, willen verbeteren. Ik maak tijd voor de mensen. Dat schijnen ze te appreciëren, ze zijn er blij mee.
Het houdt mij zelf ook actief. Ik word geholpen natuurlijk. Er is een provinciaal assistent, elke sector heeft ook een eigen verantwoordelijke. Ik probeer zoveel mogelijk te delegeren en deel de verantwoordelijkheid. Maar ik tracht wel overal op bezoek te gaan. De komende maanden ga ik nog zeven landen doen. Tegen juli zou ik alle confraters gesproken willen hebben.
Missionair
Buiten de huizen voor die oude confraters hebben we vijf missionaire projecten in Spanje, Frankrijk, Duitsland en Engeland. Dat zijn geen parochies, maar projecten in Europa waar we volgens ons charisma met vreemdelingen werken, vooral Afrikanen.
Ik was onlangs in in het zuiden Spanje, in Roquetas del Mar (Almeria). Als je daar ’s avonds rondwandelt - niet in het toeristische deel maar in het oude stadje Roquetas - dan waan je je in Afrika. Ze werken daar allemaal in die enorme tuinbouwserres. We hebben er een gemeenschap met 4 Witte Paters en 1 jonge stagiair. Eén Spanjaard en vier Afrikanen helpen die immigranten te integreren in Spanje. Ze geven Spaanse les, leren hoe ze in regel moeten blijven met hun verblijfsvergunning, hoe ze een rijbewijs moeten krijgen. Aan de armsten delen ze maaltijden uit.
Het leven in het Zuiden van Europa is wel een beetje anders. Gelukkig voor hen is het daar Spanje, niet Duitsland of België, waar de wet de wet is. Daar doen er sneller een oogje dicht. Immigranten mogen er drie jaar werken, waarna ze een verblijfsvergunning kunnen aanvragen. Ze zijn daar een beetje flexibel in. In Italië ook trouwens, daar zeggen ze altijd: “Non è permesso, ma è tolerato”. Het is niet toegestaan, maar het wordt er getolereeerd. Je mag niet parkeren op de stoep, maar het wordt getolereerd en iedereen doet het (lacht). Bij ons betaal je meteen een boete.
In het zuid-Franse Marseille en in Toulouse hebben we een missie helemaal gewijd aan de dialoog met Islam. Twee missies in Duitsland: in Berlijn met Afrikaanse migranten en in Karlsruhe met Duitse moslims, meestal Turken. In Liverpool hebben we een parochie en daar werken we samen met Anglicanen, Methodisten en andere christenen. We hebben er een voedselbank waar wekelijks een 100-tal mensen langskomen. Vluchtelingen, maar ook lokale mensen.
In die projecten zijn het onze jonge Afrikaanse Witte Paters die er benoemd worden, om zo nog een missionaire aanwezigheid te hebben als Witte Paters in Europa. We hebben daar voor gekozen. We hadden dat ook niet kunnen doen en kunnen uitsterven als Witte Paters. Dan was het ook afgelopen geweest.
Afbouwen
Het is mijn taak om voor de oude confraters te zorgen. Wie er voor mij zal zorgen, weet ik ook niet. Misschien de Afrikanen die naar hier komen... We zijn overal serieus aan het afbouwen. Dat herstructureren is één van mijn moeilijkste taken. Het is immers overal hetzelfde. We hebben nog zeven huizen in België. Dit jaar moeten wij twee huizen sluiten: Genk en Namen. Dat zijn huizen met plaats voor een 15-tal paters, aangename huizen met een mooie tuin. Maar ze zijn er nog met vier of vijf, dat is niet meer betaalbaarverwarming, de kok, de dame die komt poetsen en wassen. We moeten dus hergroeperen. De bewoners mogen kiezen of ze naar hier in Brussel, naar Antwerpen of naar Varsenare komen, of naar één van de andere huizen.
Ook in Italië en Spanje hebben we een leefgemeenschap gesloten. Nu ga ik naar Engeland. Overal moeten we verminderen. Ik lijk wel bijna een crisismanager, dat is niet plezant. Je moet de mensen op tijd laten weten dat je moet sluiten. Niet bruusk, van “morgen moet je allemaal verhuizen”. Oude bomen verplant je niet zo maar.
De Hollanders hebben dat goed bekeken. Die hebben tien jaar geleden al die keuze gemaakt en zijn allemaal naar één huis getrokken in Heythuysen, in Weert vlakbij de grens in Nederlands Limburg. Daar is nu een grote gemeenschap met een dertigtal Witte Paters. Er is trouwens een TV-programma gemaakt over het leven van die mannen waarin ze vertellen over vroeger. Dan hoor je zo een beetje wat ik ook nu allemaal hoor als ik op bezoek ga. Als ik vraag “waar zat jij vroeger?”, is dat precies of je op een knopke duwt. Ze beginnen te vertellen en dan herleven ze precies en zijn ze content.
Gastvrijheid
Wat wij moeten onthouden van Afrika? Ik heb er veel positieve dingen geleerd. Het eerste is de gastvrijheid van de mensen. Misschien hangt dat samen met de armoede, maar overal waar je komt, ben je welkom. Dat is iets heel, heel, heel sterk. Het tweede is het relativeren van de tijd. De blanken hebben een horloge, wij Afrikanen hebben de tijd, zeggen ze. Dat komt omdat de mens er centraal staat. Tijd maken voor de mens, voor mekaar.
De derde culturele waarde die ik heb geleerd is geduld. Waarom? Omdat de mensen nog veel afhangen van de natuur. Je kan niet zeggen “het moet regenen morgen”, je moet wachten tot het gaat regenen. Je moet uren wachten op de bus en het wachten toch positief proberen in te vullen. Een gesprek aangaan, mensen ontmoeten. Geduld oefenen. Ik heb er geen moeite mee om hier een half uur op een bus of de trein te wachten. Als een trein vijf minuten te laat komt, dan zie je veel mensen zenuwachtig worden. Ik niet, dat komt omdat ik jaren zo geleefd heb. Het is natuurlijk ook relatief, ik moet ook niet op uur en tijd op mijn werk zijn. (lacht)
Dan is er nog het geloof van de Afrikanen. Ze hebben mij geholpen om mijn geloof te bewaren, te versterken. Geloven in het bovennatuurlijke. Wij westerlingen geloven sinds de filosoof Descartes dat het natuurlijke en het bovennatuurlijke twee gescheiden werelden zijn. Maar in de Afrikaanse kosmologie is alles één. Doden leven nog. Als er iemand sterft, is dat niet erg, dan wordt er gezongen bij de begrafenis, want die gaat naar de voorvaderen met wie zij nog contact hebben, voor hen leven die nog. En de kinderen die nog moeten komen, tellen ze ook al mee.
Die kosmologie dat is een heel rijke eenheid. Onze materialistische en individualistische levenswijze beperkt ons in onze visie en maakt ons kleiner en verdeeld. Ze sluit ons op in een beperkte ruimte die het moeilijk maakt om bij elkaar te komen. Bij hen ligt dat helemaal open, het natuurlijke en het bovennatuurlijke, het geestelijke en het materiële. Heel de gemeenschap leeft. Ook de dieren tellen mee. Die openheid is voor mij een nieuwe ontdekking geweest.
Dat gaat heel goed samen met het evangelie. Het maakt dat mijn visie op multiculturaliteit niet alleen humanistisch is - allemaal mensen en allemaal gelijk-, maar ook theologisch. Vanuit het evangelie zeggen wij dat ieder kind, elke mens geschapen is naar het beeld van God. God ziet de wereld als één familie, maar met veel variatie. Dat maakt het juist zo mooi. Bekijk je de wereld vanuit de ruimte, dan zie je één bol, zonder grenzen van landen, volkeren of culturen. Alle grenzen zijn eigenlijk artificieel gemaakt door mensen. Daarom hoop ik dat wij meer naar een universele en naar een wereldregering gaan.
Heel af en toe kom ik nog eens in Meerle. Ik heb er haast geen familie meer. Enkele bekenden van vroeger. Als ik er kom ga ik op woensdagmiddag meestal eten in het lokaal dienstencentrum in het Raadshuis. Daar kan ik dan een goede babbel doen met de mensen, waarvan er nog een aantal me kennen. En in Hoogstraten kan ik steeds terecht bij mijn kozijn Mil Gijsbrechts en zijn vrouw Rit. Ze hebben altijd een bed voor me klaar. Dat is fijn om te weten! (lacht hartelijk) (hr/jaf)
Witte Paters
De Missionarissen van Afrika, beter bekend als de Witte Paters (Patres Albi, P.A.), voluit Sociëteit van Missionarissen van Afrika is een Gemeenschap van apostolisch leven binnen de Rooms-Katholieke Kerk.
De Sociëteit werd in 1868 gesticht door Charles kardinaal Lavigerie (18251892), aartsbisschop van Algiers in Algerije. Een jaar later, in 1869, stichtte hij ook de congregatie van de Zusters Missionarissen van Onze Lieve Vrouw van Afrika (Witte Zusters).
De naam ”Witte Paters” komt van de witte, Arabische klederdracht die de missionarissen dragen, samen met een rozenkrans rond de hals. Lavigerie stond er op dat Witte Paters zich de taal en de gewoontes van de Afrikanen zouden eigen maken en respect zouden tonen voor hun cultuur en geloofsovertuiging. De paters droegen derhalve de gandoera (een wit Noord-Afrikaans gewaad met lange mouwen - djellaba), de burnous (een cape) en de chéchia (de Noord-Afrikaanse versie van de fez). Op de gandoera droegen de witte paters een rozenkrans als religieus onderscheidingsteken.
In 1880 werd een eerste huis in België geopend in Sint-Lambrechts-Woluwe. Vanaf 1 juli 2008 werd de Belgische provincie van de Witte Paters officieel de Belgische sector van de nieuw opgerichte Europese provincie van de Sociëteit van de Missionarissen van Afrika. Volgens de statuten van de nieuwe Europese provincie wordt elke sector geleid door een verkozen Provinciaal Gedelegeerde.
Wereldwijd telt de orde zo’n 1.110 Witte Paters, waarvan er een 450-tal in Europa verblijven.
(bron: Wikipedia / Band - blad van de Witte Paters)