&MA
TH
1 - 1 1
Sinds eind jaren negentig stimuleert SURF – de samenwerkingsorganisatie van instellingen in het hoger onderwijs en onderzoek – ICT-innovatie in het hoger onderwijs, met als doel de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De laatste vijf jaar richten de innovatieprogramma’s zich – in het licht van Lissabon-afspraken - op onderwerpen als het verbeteren van de instroom en het verminderen van studie-uitval. Dit is deel 1 van een drieluik over innovatie met impact.
Van duizend bloeiende bloemen tot geleide groei De ontwikkeling van een instrumentarium voor het stimuleren van innovatie Christien Bok Annette Peet SURFfoundation
T
echnologische innovatie loopt altijd harder dan het menselijk vermogen om die vernieuwingen goed te gebruiken. Al sinds de oprichting van SURF in 1987 werken instellingen voor hoger onderwijs samen om de mogelijkheden van ICT optimaal te benutten. Als eerste werd in SURF-verband gezamenlijk geïnvesteerd in de oprichting van een vooruitstrevende netwerkinfrastructuur via SURFnet. Vervolgens werd ingezet op gezamenlijke inkoop van softwarelicenties via SURFdiensten. Eind jaren negentig groeide het besef dat instellingen ook zouden kunnen profiteren van elkaars kennis en ervaring als ze gingen samenwerken bij het stimuleren van ICT-innovaties in het primaire proces. Om dat optimaal te faciliteren ontwikkelde SURF in de afgelopen tien jaar een instrumentarium voor het stimuleren van ICT-innovaties en het delen van kennis en ervaringen rondom deze innovaties. In dit artikel beschrijven we hoe de eerste innovatieprogramma’s zijn ontstaan en welk instrumentarium voor het stimuleren van ICT-innovatie op basis hiervan is ontwikkeld. ICT als educatief wondermiddel? Midden jaren negentig begonnen internet, e-mail en interactieve media aan hun opmars in de maatschappij. Daarmee kwam ook de vraag op wat de betekenis van deze
4
nieuwe media zou kunnen zijn voor het onderwijs. Cees Terlouw, lector Instroommanagement en Aansluiting bij Saxion Hogescholen: ‘Waar nu meer strategisch wordt nagedacht over de inzet van ICT in het onderwijs en digitale onderwijsmaterialen functioneler worden gebruikt, heerste in de begindagen de gedachte dat studenten hoe dan ook geïnspireerd en gemotiveerd zouden raken wanneer ze zich met ICT-tools zouden bezighouden. Men ging er bijna automatisch vanuit dat het zou werken als een soort educatief wondermiddel, want het was nieuw en het was revolutionair.’ Dat bleek ook uit de ervaringen van het ministerie van OCW, dat tussen 1996 en 1999 middels het Studeerbaarheidsfonds ruim 3000 projecten subsidieerde om de kwaliteit en studeerbaarheid van het onderwijs te verbeteren. In veel van deze projecten speelde ICT een belangrijke rol. De Commissie Kwaliteit en Studeerbaarheid stelt in 1999 in haar slotrapport: ‘De toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT) biedt voorheen nauwelijks voorziene kansen voor vernieuwing van het onderwijs. Door toepassing van ICT zijn sterk individuele werkvormen mogelijk, kunnen studenten "op afstand" studeren en zijn de mogelijkheden voor informatievergaring enorm toegenomen. Deze mogelijkheden worden in veel projecten benut.’
De ‘methode SURF’ De instellingen voor hoger onderwijs werken binnen SURF samen volgens een methodiek van subsidieprogramma’s die al meer dan tien jaar succesvol is. Onderwijsinstellingen formuleren gezamenlijk speerpunten, die door SURF vertaald worden naar landelijke innovatieprogramma’s. Hogescholen en universiteiten kunnen projectvoorstellen indienen die moeten voldoen aan in elk geval de volgende criteria: ▶ projecten worden uitgevoerd in samenwerking tussen verschillende instellingen; ▶ projecten sluiten aan bij het beleid van de instellingen die de projecten uitvoeren; ▶ instellingen leveren zelf een financiële bijdrage aan het project; ▶ resultaten van het project zijn vrij te gebruiken door alle instellingen voor hoger onderwijs en onderzoek. SURF zorgt voor de programmaopzet, het uitzetten van de tender, onafhankelijke beoordeling van de voorstellen door de Wetenschappelijk Technische Raad, bewaking van de projectuitvoering door de Commissie Projectbewaking, begeleiding en ondersteuning van projectleiders en het bekendmaken en beschikbaar stellen van de projectresultaten.
Wetenschappelijk Technische Raad (WTR) De WTR bestaat uit erkende autoriteiten, die niet alleen de nieuwste ontwikkelingen op hun specifieke expertisegebied kennen, maar ook letterlijk thuis zijn in de wereld van het hoger onderwijs. In zijn functie als onafhankelijk adviesorgaan beoordeelt de WTR ondermeer de ingediende projectvoorstellen en brengt hierover advies uit aan het bestuur van SURF.
Commissie Projectbewaking (CP) De CP is een onafhankelijke commissie, bestaande uit personen die op basis van hun specifieke expertise op het gebied van (ICT)-onderwijsinnovaties, hun ervaring met grote onderwijsorganisaties en het uitvoeren en begeleiden van grote projecten zijn geselecteerd. De Commissie bewaakt SURF-projecten op basis van de projectplannen, en geeft advies over de planning en uitvoering van het project.
Laat duizend bloemen bloeien… Instellingen voor hoger onderwijs raakten geïnspireerd door de mogelijkheden die ICT zou kunnen bieden in het primaire proces. In 1999 startte het Onderwijs vernieuwingsprogramma van SURF, gefinancierd door het Ministerie van OCW. De onderwijsvernieuwingsprojecten
TH
&M A
themahogeronderwijs.org
waren één van de eerste in hun soort doordat ze zich specifiek richtten op de inzet van ICT in het hoger onderwijs. De uitvoerders van deze projecten waren echte pioniers, die talloze innovaties hebben ontwikkeld en uitgetest; ze wisten daarnaast de weg te effenen voor het toekomstige onderzoek naar het gebruik van ICT in het hoger onderwijs. SURF zette van meet af aan sterk in op het creëren van menselijke netwerken om deze pioniers en belangstellenden samen te brengen, en op het breed verspreiden van de resultaten. Hierdoor kregen de producten en resultaten van de projecten landelijke bekendheid, en steeds meer geïnteresseerden raakten geïnspireerd door de nieuwe ontwikkelingen. Pioniers die vaak alleen binnen hun instelling opereerden, vonden dankzij de netwerken rond SURF een klankbord in collega’s van andere instellingen. Een belangrijk uitgangspunt voor het programma was dat instellingen hun eigen projecten konden formuleren, die aansloten op hun eigen wensen en behoeften. Bas Cordewener, destijds programmamanager van het Onderwijsvernieuwingsprogramma: ‘Ons expliciete doel was zoveel mogelijk verschillende thema’s binnen het programma te laten ontwikkelen en onderzoeken, zodat zoveel mogelijk instellingen bij de projecten konden worden betrokken en konden samenwerken in netwerken. Het laatste wat we wilden is het uitsluiten van instellingen en het creëren van eilandjes van instellingen die zich met slechts een beperkt aantal thema’s zouden bezighouden. Dit zou de verspreiding van kennis enorm in de weg kunnen staan.’ ... maar wel gecontroleerd Het succes leidde tot een tweede ronde van het Onderwijsvernieuwingsprogramma. In deze tweede fase stelde SURF een aantal voorwaarden aan de projecten. Ten minste twee instellingen voor hoger onderwijs moesten samenwerken in een project. Samenwerking zorgt voor onderlinge inspiratie en nieuwe gezichtspunten, en bevordert dat er samen wordt gezocht naar meer generieke oplossingen die toepasbaar zijn in een breder verband. Voor SURF, als samenwerkingsorganisatie van het gehele hoger onderwijs, is het van belang dat de resultaten uiteindelijk voor alle instellingen beschikbaar zijn, en niet alleen toepasbaar in heel specifieke contexten. Om te stimuleren dat instellingen alleen zouden werken aan projecten die zij ook echt relevant vonden, hanteerde het programma de eis dat ze een eigen financiële bijdrage leverden, en dat ze aantoonden dat hun projecten aansloten op het eigen instellingsbeleid. Ook bouwde SURF een aantal evaluatiemomenten in. Dit kwam voort uit de ervaring die was opgedaan met de innovatieprojecten waarbij het beheersen van de planning en budgetten een lastige opgave bleek. SURF organiseert een competitie voor het verstrekken van subsidie door het uitschrijven van een tender. Projectvoorstellen worden op kansrijkheid getoetst door de Wetenschappelijk Technische 5
&MA
TH
1 - 1 1
Raad van SURF. Alleen projecten met een goede beoordeling komen in aanmerking voor subsidie. Vervolgens zorgt SURF voor regelmatige voortgangsbewaking en financiële controle van projecten via de Commissie Projectbewaking. Met de eisen tot samenwerking en financiële matching, de beoordelings- en bewakingsprocedure werd de basis gelegd voor de methode SURF (zie kader), die nog steeds gehanteerd wordt bij het uitvoeren van subsidieprogramma’s. Aantoonbare meerwaarde In de tweede ronde van het Onderwijsvernieuwingsprogramma kwam ook aandacht voor evaluatie. Om voor subsidie in aanmerking te komen, moesten instellingen de relevantie en meerwaarde van de innovatie voor het onderwijs aantonen, en na afloop van het project aangeven hoe de kennis over de werking van de innovatie was toegenomen. Bas Cordewener: ‘Projectleden moesten kunnen aangeven hoe de door hen ontwikkelde innovatie het beste kon worden geïmplementeerd in het hoger onderwijs. We wilden namelijk kunnen bepalen hoe rendabel een innovatie was. Er moest voldoende ruimte en tijd zijn voor de ontwikkelfase, maar we waren ook van mening dat het niet wenselijk is veel geld te steken in een innovatie die weinig kans heeft in de onderwijspraktijk.’ Projecten die puur vanuit techniek gedreven werden, kwamen niet in aanmerking voor subsidie. Dit betekende een omslag in het vormgeven van projecten: instellingen leerden nadenken over het waarom, en niet alleen over het wat. Dit leverde een belangrijke bijdrage aan de professionalisering van innovatieprojecten. De aangescherpte criteria zorgden voor een verschuiving naar de inzet van ICT als middel, en niet als doel op zich. Verschillende ideeën voor innovaties werden ontwikkeld tot nieuwe methodes of instrumenten, en soms zelfs op kleine schaal geïmplementeerd en geëvalueerd in het onderwijs, op basis van een goede onderwijskundige onderbouwing. Andere Nederlandse initiatieven Vanaf 2000 gingen naast SURF ook andere organisaties zich bezighouden met de ondersteuning van ICT-onderwijsinnovatieprojecten in het Nederlandse hoger onderwijs en werden diverse consortia opgericht. Apollo en Emerg waren regionale samenwerkingsverbanden. De Digitale Universiteit, een consortium van tien hbo-en wo-instellingen dat onderwijsvernieuwingsprojecten faciliteerde, had naast een onderwijskundig doel ook een businesswise insteek. Binnen DU-projecten werd niet alleen een innovatie ontwikkeld en geïmplementeerd, maar werd ook een marketingplan ontwikkeld voor de exploitatie van deze innovatie; deze aanpak vond ook navolging bij SURF. De Digitale Universiteit werd niet voortgezet, maar de kennis en innovaties die uit deze projecten voortkwamen werden vanaf 2006 door SURF beheerd. 6
Naar een hoger plan Hoewel gedurende een aantal jaren veel innovatieve methoden en technieken tot bloei waren gekomen, kwamen opschaling en implementatie onvoldoende of te langzaam van de grond. Aanvankelijk probeerde SURF dit op te lossen door de onderwijsvernieuwingsprojecten te splitsen in twee delen, een innovatie- en een opschalingsdeel. Die oplossing bleek niet toereikend. Het werd al snel duidelijk dat innoveren om heel andere competenties en typen projectleden vraagt dan opschalen en implementeren. Daarom werd vanaf 2005 een onderscheid gemaakt tussen innovatieprojecten, waarbij de focus ligt op het ontwikkelen van een proof of concept, en opschalingsprojecten, die er op gericht zijn om methoden en technieken die zich aantoonbaar en overtuigend hebben bewezen in de context van het hoger onderwijs opleidings- of instellingsbreed in te voeren. Met het Nationaal Actieplan e-Learning dat SURF in 2005 samen met de instellingen ontwikkelde, zette SURF een nieuwe fase in. Het programma was niet zo zeer gericht op vernieuwen, maar vooral op het op grotere schaal strategisch inzetten van innovaties die hun nut al hadden bewezen, bijvoorbeeld in het Onderwijsvernieuwingsprogramma. Bovendien werd ICT binnen het Nationaal Actieplan e-Learning ingezet om een hoger doel te bereiken: het verbeteren van de in- en doorstroom en het verhogen van het studierendement. Dit sloot naadloos aan op het onderwijsbeleid van het ministerie van OCW. ‘In het licht van de Strategie van Lissabon werd onder leiding van toenmalig staatssecretaris Rutte door OCW alleen nog subsidie verstrekt aan die projecten en programma’s die aantoonbaar zouden kunnen bijdragen aan de vermindering van de studie-uitval’, aldus Adrie Steenbrink, senior beleidsadviseur van het ministerie van OCW. Het programma werd deels gefinancierd door OCW, het leeuwendeel werd door de instellingen zelf opgebracht, in de overtuiging dat een nationaal programma meer impact heeft dan versnipperde initiatieven. Hoewel het thema van het programma erg breed was, bood het meer focus dan het Onderwijsvernieuwingsprogramma. Ook in het Nationaal Actieplan e-Learning waren de instellingen vrij hun eigen oplossingen te kiezen voor problemen rondom in- en doorstroom in het hoger onderwijs. De eis van dit programma dat in de projecten minstens drie instellingen moesten samenwerken, zorgde ervoor dat de gekozen oplossingen naar een hoger plan werden getrokken. Zo werkten bijvoorbeeld ruim vijftien instellingen in één project samen aan een landelijke oplossing voor de aansluitproblematiek wiskunde, en ontwikkelden verschillende hogescholen in een ander project een generiek instrument dat scholieren en mbo-studenten kan helpen bij de keuze voor een goede vervolgopleiding. Naast de bestaande evaluatie-instrumenten, de beoordeling door de WTR, de bewaking door de CP en de evaluatiecriteria
Creëren en faciliteren van netwerken
Kennis opbouwen
Stimuleren van gebruik
Thematische Innovatieprogramma’s
Proferssionaliseren
Kennis delen
Figuur 1 Innovatieprogramma’s worden geflankeerd door initiatieven om kennis te delen en te verspreiden werd de rol van de instellingen steeds groter. Zij moesten niet alleen overtuigend duidelijk maken welk probleem zij wilden oplossen, en waarom de oplossing die zij hadden gekozen daarvoor de beste was, maar ook formuleren welk effect zij precies wilden behalen, en hoe zij dat effect zouden gaan meten. Maar zoals innovatie- en opschalingstrajecten vragen om mensen met verschillende competenties, zo vereist het meten van effecten ook heel specifieke competenties. Bijvoorbeeld om doelstellingen kwantitatief en realistisch te formuleren en uitvoerbare meetprogramma’s in te richten. Ook op dit terrein moest nog veel kennis worden opgebouwd. Tussen 2006 en 2008 werkte SURF het evaluatiemodel in drie subsidieronden uit tot een zo hanteerbaar mogelijk model voor projectleiders. SURF stond daarbij voor de uitdaging te onderzoeken welke criteria redelijkerwijs aan projecten gesteld konden worden. De belangrijkste vragen waren welke effecten te meten zijn binnen de projectperiode, en hoe je ervoor kunt zorgen dat realistische evaluatievragen geformuleerd worden. Themagerichte aanpak Enkele jaren later diende zich een nieuwe ontwikkeling aan. In 2008 vroeg het ministerie van OCW SURF om het programma Studiekeuzegesprekken: wat werkt? te ontwikkelen. Het ministerie wilde onderzoeken of het instrument studiekeuzegesprek een effectief middel was om het studierendement te verhogen. De veronderstelling was dat aankomende studenten, die voorafgaand aan hun opleiding deelnemen aan een studiekeuzegesprek beter zijn voorbereid op hun studietraject en gemakkelijker hun opleiding doorlopen, doordat zij een beter beeld hebben van hun opleiding en toekomstige beroep. Het ministerie wilde effecten en good practices in kaart brengen. SURF koos ervoor het programma volgens de methode-SURF vorm te geven. Instellingen waren vrij in het vormgeven van eigen projecten, die moesten aansluiten bij hun instellingsbeleid. Ze moesten aangeven met welke uitvalsproblematiek
TH
&M A
themahogeronderwijs.org
zij te maken hadden, en hoe de studiekeuzegesprekken en de specifieke invulling daarvan zouden kunnen helpen deze problemen op te lossen. De voorstellen werden behalve op kansrijkheid ook op variëteit getoetst, zodat een grote variatie aan expertise op dit specifieke gebied kon worden opgebouwd. Omdat het Ministerie op zoek was naar de effecten van het instrument Studiekeuzegesprekken was een andere vorm van evaluatie vereist. De resultaten van de verschillende projecten moesten vergelijkbaar zijn, om antwoord te kunnen geven op de vraag wat wel werkt en wat niet. SURF ontwikkelde een format voor een praktijkbeschrijving, en een format voor het meten van effecten. Alle projecten moesten hun gegevens volgens dit format aanleveren. De ervaringen met het programma Studiekeuzegesprekken, wat werkt? leidden tot het inzicht dat het veel voordelen heeft om te kiezen voor een themagerichte aanpak in stimuleringsprogramma’s. Waar voorheen brede programma’s werden ingericht, waar alle instellingen hun eigen bijdrage aan konden leveren, bleek dat ook binnen een programma met een specifiek thema instellingen heel goed hun eigen invulling kunnen geven aan projecten die het beste bij hun eigen situatie past. De themagerichte aanpak zorgde ervoor dat er in een relatief korte tijd enorm veel ervaring werd opgedaan in het voeren van studiekeuzegesprekken. Door de samenwerking in een nationaal programma, kon een netwerk ontstaan van betrokkenen uit verschillende instellingen die samen kennis en ervaring konden opbouwen en delen. Het programma heeft een keur aan good practices opgeleverd, die via SURF voor alle belangstellenden beschikbaar zijn. Het programma leverde ook veel nuttige ervaring over effectmeting op. Ondanks het format en intensieve begeleiding bleek het in de praktijk lastig te zijn om de manieren waarop studiekeuzegesprekken werden ingezet in verschillende contexten ook op basis van kwantitatieve gegevens te vergelijken. Ook bleek dat het voor instellingen vaak lastig was de gevraagde kwantitatieve gegevens te leveren, omdat de manier waarop zij zelf hun rendementscijfers analyseren niet altijd onderling vergelijkbaar was, noch overeenkwam met het gekozen format. Zo leverde ook het programma Studiekeuzegesprekken een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van een visie op het inrichten van innovatieprogramma’s en het formuleren van evaluatiecriteria. Het programma Toetsing en Toetsgestuurd leren dat in 2010 werd ontwikkeld was een logisch vervolg op de eerdere ontwikkelingen. De ingrediënten van dit programma zijn: voortbouwen op succesvolle innovaties, bijdragen aan een strategisch doel – namelijk verminderen van studie-uitval en verlagen van de werkdruk van docenten in het hoger onderwijs – en een themagerichte aanpak: te weten de inzet van digitaal toetsen. Op dit moment ontwikkelt SURF het programma Open Educational Resources dat zich juist weer richt vooral op klein7
&MA
TH
1 - 1 1
Grassroots Projecten
Innovatie projecten
Doel: onderzoeken of en hoe nieuwe technieken werken in onderwijspraktijk
Doel: experimenteren met kansrijke technieken in de onderwijspraktijk
Vorm: kleinschalige projecten uitgevoerd door bijvoorbeeld een docent
Evaluatie project: lessons learned
Evaluatie SURF: lichte beoordeling en bewaking, begeleiding SURF
Vorm: kleinschalige projecten uitgevoerd door ten minste twee instellingen
Evaluatie project: vooraf relevantie voor onderwijs aantonen, lessons learned Evaluatie SURF: beoordeling voorstel WTR, bewaking project CP, begeleiding SURF
Opschalingsprojecten Doel: op grote schaal inzetten van succesvolle technieken in de onderwijspraktijk
Implementatie projecten Doel: succesvolle technieken implementeren in staande organisatie
Vorm: omvangrijke projecten uitgevoerd door ten minste drie instellingen, gericht op het oplossen van problemen
Vorm: projecten uitgevoerd door ten minste twee instellingen
Evaluatie project: analyse probleem, onderbouwing oplossing en bewezen succes, lessons learned, meten aantoonbare effecten
Evaluatie project: analyse probleem, onderbouwing oplossing en bewezen succes, lessons learned, meten aantoonbare effecten
Evaluatie SURF: beoordeling voorstel WTR, bewaking project CP, begeleiding SURF
Evaluatie SURF: beoordeling voorstel WTR, bewaking project CP, begeleiding SURF
Figuur 2 Vier type projecten, afhankelijk van doel en fase van innovatie schalige innovatieprojecten (grassroots). Op dit terrein moet vooral nog geïnvesteerd worden in het opbouwen van kennis en het uitzoeken wat werkbare methodes en technieken zijn. Door te kiezen voor specifieke thema’s en samen te werken op nationaal niveau, kunnen innovatieprogramma’s van SURF ontwikkelingen aanzienlijk versnellen, en bouwt het hoger onderwijs gezamenlijk, vanuit verschillende perspectieven, veel kennis en ervaring op. Een coherent instrumentarium In tien jaar tijd heeft SURF een coherent instrumentarium voor het stimuleren van onderwijsinnovaties ontwikkeld. De projecten worden uitgevoerd volgens de ‘methode SURF’, waarin SURF zorgt voor de programmaopzet, het uitzetten van de tender, onafhankelijke beoordeling van de voorstellen door de Wetenschappelijk Technische Raad, bewaking van de projectuitvoering door de Commissie Projectbewaking, begeleiding en ondersteuning van projectleiders en het bekendmaken en beschikbaar stellen van de projectresultaten. Sleutelwoorden zijn samenwerking en kennisdeling. Maar innovatieprojecten staan nooit op zichzelf. Door netwerken te creëren en te faciliteren, kennis op te bouwen en te delen, een professionaliseringsprogramma aan te bieden en daadwerkelijk gebruik te stimuleren, versterkt SURF de impact van innovatieprojecten rondom inhoudelijke thema’s die binnen instellingen worden uitgevoerd. Vervolgens hanteert SURF een viertal typen projecten afhan-
kelijk van het doel en de fase van innovatie. Grassroots worden ingezet om de mogelijkheden van innovaties te verkennen; innovatieprojecten bieden instellingen de mogelijkheid om op kleine schaal innovaties uit te proberen en in te zetten. Opschalingsprojecten zijn erop gericht om ‘proven technology’ in te zetten om strategische doelen binnen het onderwijs te realiseren. Implementatietrajecten richten zich op het implementeren van succesvolle technieken in de staande organisatie. Binnen thematische subsidieprogramma’s wordt gewerkt met subsidieprojecten die het beste passen bij de ontwikkelingfase waarin het thema zich bevindt. In meerjarige programma’s kunnen in de loop van een programmaperiode verschillende soorten projecten elkaar opvolgen. Dit instrumentarium biedt SURF de mogelijkheid om snel in te springen op nieuwe thema’s op het gebied van ICT en onderwijs, en rondom die thema’s effectieve innovatieprogramma’s in te richten. De programma’s kunnen profiteren van een bestaande infrastructuur voor bijvoorbeeld het opbouwen van kennis binnen Special Interest Groups, het delen van kennis tijdens de nationale conferentie de Onderwijsdagen en professionaliseren via SURFacademy.
&◀ Christien Bok Antoinette Peet
Over SURF In SURF werken de Nederlandse universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen samen aan grensverleggende ICT-innovaties. Ze creëren zo de basis om optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van ICT en te excelleren in hun onderwijs en onderzoek. SURF bestaat uit drie organisaties: SURFfoundation, SURFnet en SURFdiensten.
8
zijn werkzaam bij de SURFfoundation
Literatuur: 10 jaar onderwijsinnovatie. Evertse, J., februari 2011 Onderwijsvernieuwingsprojecten, 10 jaar innovatie in de praktijk. SURFfoundation, april 2008 Veel bereikt, nog veel te doen. Kruizinga, E. en Van den Bergh, D., november 2011 3000 x beter, slotrapport studeerbaarheidsfonds. Ministerie van OCW, februari 1999.