Vakreview economie academisch gerichte opleiding

Page 1

Prof. dr. Jeroen van den Bergh en Prof. dr. Cees Withagen* Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Vrije Universiteit, Amsterdam

*Tevens: Katholieke Universiteit Brabant


Inhoudsopgave

Summary

Pagina

1

Voorwoord

Pagina

3

Inleiding

Pagina

5

Historie en afbakening van de economie van milieu en hulpbronnen

Pagina

8

Onderwijs op het vakgebied van de economie van milieu en hulpbronnen

Pagina

10

Enkele actuele onderzoeksthema’s gekoppeld aan duurzame ontwikkeling

Pagina

19

Duurzaamheid en duurzame ontwikkeling

Pagina

19

Het groeidebat

Pagina

20

Internationale handel en milieu

Pagina

25

Milieubeleidsinstrumenten specifiek op duurzame ontwikkeling gericht

Pagina

26

Evolutionaire economie en duurzaamheid

Pagina

26

Prof. dr. Jeroen van den Bergh en Prof. dr. Cees Withagen*

Tot slot

Pagina

27

Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Vrije Universiteit, Amsterdam *Tevens: Katholieke Universiteit Brabant Voorjaar 2001

Literatuur

Pagina

29

Appendix 1

Pagina

32

Pagina

34

Drs. Geertje Appel (red.) Coördinator Duurzame Ontwikkeling Vrije Universiteit, Amsterdam Werkgroep Disciplinaire Verdieping Duurzame Ontwikkeling Netwerk Duurzaam Hoger Onderwijs Deze uitgave kwam tot stand met financiële steun van het Ministerie van VROM

Milieueconomie in curricula aan Nederlandse economische faculteiten Appendix 2 Suggesties voor opneming van elementen van “milieu en duurzame ontwikkeling” in vakken binnen economie en bedrijfskunde curricula.


Titel

Economie en Duurzame Ontwikkeling

Summary

Auteurs Prof.dr. Jeroen van den Bergh en Prof. dr. Cees Withagen, Vrije Universiteit, Amsterdam Redactie Drs. Geertje Appel, Project Duurzame Ontwikkeling, Vrije Universiteit, Amsterdam Lay-out

Lidwien van der Horst, Afd. Grafische Vormgeving, KUN

Drukkerij SSN, Nijmegen Papier

Cover: Biotop 250g/m2, binnenwerk: Biotop 120g/m2,

After finishing their study, most economists will have a career in business or government and by doing so they will play an important role in the elaboration of sustainable development. Economists will thus need to understand the relationship between economics and sustainable development. The current university curricula of Economics do not offer the student a full perspective on sustainable development. This document presents a framework for connecting this situation.

Uitgave Netwerk Duurzaam Hoger Onderwijs en UCM/KUN

Kosten

dfl. 15,-

ISBN

90 77004-02-5

Dit is het tweede deel in de serie Vakreviews Duurzame Ontwikkeling.

DE SERIE VAKREVIEWS DUURZAME ONTWIKKELING OMVAT DE VOLGENDE PUBLICATIES (IN 2001):

1

Dr. Jan Jonker & Rutger Grollers: Duurzame Ontwikkeling in de Bedrijfskunde

2

Prof. dr. Jeroen van den Bergh en prof. dr. Cees Withagen: Economie en Duurzame Ontwikkeling

3

Dr. Remke Bras-Klapwijk: Natuurkunde en Duurzame Ontwikkeling

4

Dr. Henk van Zon: Geschiedenis en Duurzame Ontwikkeling

5

Drs. Gijs van Hengstum: Biologie en Duurzame Ontwikkeling

6

Dr. Gerard Alberts: Wiskunde en Duurzame Ontwikkeling

7

Informatica en Duurzame Ontwikkeling

8

Scheikunde en Duurzame Ontwikkeling

9

Werktuigbouwkunde/Materiaalkunde en Duurzame Ontwikkeling

10 Geneeskunde en Gezondheidszorg en Duurzame Ontwikkeling 11 Sociale Geografie en Duurzame Ontwikkeling

The project ‘Disciplinary review of Economy and sustainable development’ started in January 2000. The aim of the project was to intellectually challenge lecturers and faculty staff to integrate sustainable development into the content of the economy curricula. The function of this document is to stimulate thinking in relation to sustainable development and economics, which may contribute to incorporate sustainable development in the general curriculum. First, the history and contents of the economic analysis of environmental and resource issues is surveyed. Next, the document lists different visions of sustainable development and current research subjects concerning sustainable development, such as strong and weak sustainability, economic growth, international trade versus environment, environmental policy aimed at sustainable development and evolutionary economy. Interviews with lecturers have resulted in a list of sustainable development themes and subjects relevant to courses within curricula of economics and business administration. Recommendations toward faculties of Economics to offer students a full perspective on sustainable development emphasize both a relevant content (as listed in this publication), as well as structuring of the education programs and co-ordination between courses in programs.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Bestellen UCM/DO, Toernooiveld 1, A-2044, 6525 ED Nijmegen / e-mail: irened@sci.kun.nl

1


Voorwoord

De economische wetenschap vormt een bepalende factor binnen de huidige samenleving. En economen bekleden tal van sleutelposities bij de overheid, bedrijven en instellingen. Zoals de VN Conferentie over Milieu en Ontwikkeling (UNCED) in 1992 te Rio onderstreepte gaat het in de huidige wereld niet alleen om vraagstukken van het ‘hier en nu’, maar ook om het ‘later en elders’. Duurzame ontwikkeling een ontwikkeling die in de behoeften van huidige generaties voorziet zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien te bedreigen - vormt een belangrijke mondiale doelstelling. De economische dimensie vormt één van de peilers van duurzame ontwikkeling. Het is dan ook zaak om de verbanden en koppelingen tussen het vakgebied economie en duurzame ontwikkeling goed te analyseren en doorgronden. Omdat huidige en toekomstige economen over deze kennis dienen te beschikken, is het van belang dat daaraan ook in economie-opleidingen goed en voldoende aandacht wordt geschonken.

2

In dit vakreview, dat vanuit de Vrije Universiteit te Amsterdam is gecoördineerd en uitgevoerd, belichten de economen prof.dr. Jeroen van den Bergh en prof.dr. Cees Withagen de relatie tussen economie en duurzame ontwikkeling. Wij hopen van harte dat deze vakreview docenten, studenten en andere economen uitdaagt om over duurzame ontwikkeling na te denken en naar relaties in hun eigen werksfeer op zoek te gaan om zo hun eigen expertise en vakgebied te verrijken en versterken.

drs. Geertje Appel Coördinator Duurzame Ontwikkeling Vrije Universiteit, Amsterdam April 2001

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

De Werkgroep Disciplinaire Verdieping Duurzame Ontwikkeling van het landelijk ‘Netwerk Duurzaam Hoger Onderwijs’, tracht processen die leiden tot integratie van duurzame ontwikkeling in hoger onderwijs te faciliteren. Daarbij gaat het om het expliciteren van de intellectuele uitdagingen waar duurzame ontwikkeling docenten en studenten voor plaatst. In dit kader is de werkgroep in 2000 een project gestart waarbij verschillende disciplines vanuit het perspectief van duurzame ontwikkeling worden verkend. Dit project wordt gesubsideerd door het Ministerie van VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu).

3


Inleiding

” ... [income is] the maximum value which ... [a person] ... can consume during a week and still expect to be as well off at the end of the week as he was in the beginning.” (J. Hicks)

4

Onze welvarende economie produceert enorm veel. Daarbij wordt gebruik gemaakt van arbeid en kapitaal, maar ook van energie, die veelal wordt opgewekt met behulp van fossiele brandstoffen zoals steenkool, aardolie en aardgas. Deze grondstoffen kunnen echter slechts eenmaal worden gebruikt; hergebruik is onmogelijk (behalve indien zij worden gebruikt als materiaal, zoals in plastics). Het gaat hier in economische termen om uitputbare, niet-vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen. Het kenmerk hiervan is dat het huidige gebruik de opties voor het gebruik door toekomstige generaties beperkt. Bovendien komt bij het opwekken van energie met behulp van deze fossiele brandstoffen het gas CO2 vrij, dat een belangrijke bijdrage levert aan het versterkte broeikaseffect, dat op zijn beurt belangrijke klimaatveranderingen in gang kan zetten.

De huidige economische welvaart verschaft een grote consumptievrijheid. De hogere inkomens in de maatschappij worden gebruikt voor de aanschaf van tweede auto’s en vakanties in verre oorden, die vaak slechts per vliegtuig kunnen worden bereikt. Dit leidt tot congestie, CO2 -uitstoot, geluidsoverlast, stankoverlast, etc.

Op veel plaatsen in de wereld worden intensieve vormen van visvangst beoefend. Voor bepaalde vissoorten dreigt overbevissing. Aangezien vaak alleen maar de korte termijn winst telt, wordt onvoldoende rekening gehouden met het feit dat visstanden tijd nodig hebben om zich te herstellen. Belangrijke oorzaken van dit probleem zijn dat visgronden veelal vrij toegankelijk zijn en dat, met name in Nederland, het belang van de visserij voor de economie schromelijk wordt overschat.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Er valt wel wat te zeggen voor de stelling dat milieu en economie elkaar bijten. Er zijn voorbeelden te over:

5


Milieubeleid of duurzaamheidsbeleid gaat op bedrijfsniveau vaak ten koste van de winst, omdat er aan bepaalde voorschriften moet worden voldaan, of omdat er milieubelastingen moeten worden afgedragen. Dat milieubeleid toch zinvol is, komt voort uit het verschil tussen de zogenaamde sociale kosten en private kosten, ofwel de externe kosten. Deze worden gevoeld door de samenleving, maar niet gedragen door de veroorzakers.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Bovenstaande lijst kan naar believen worden uitgebreid. Voor een volledig beeld is het echter noodzakelijk om positieve relaties tussen prestaties in economisch en milieu-opzicht ook aan te geven. Deze zijn zeker niet uitzonderlijk:

6

Er kan worden betoogd dat economieën die het goed doen in economische zin, ook op specifieke terreinen van milieubeleid niet slecht presteren. Dit valt vooral op wanneer men ontwikkelde landen vergelijkt met ontwikkelingslanden. In het laatste type landen verkeert het lokale milieu vaak in een slechte staat en wordt de duurzaamheid van gebruik van natuurlijke hulpbronnen (landbouwgronden, waterbronnen, bossen) bedreigd. In dergelijke landen ontbreken bovendien vaak de middelen om een goed milieubeleid, met de daaraan gekoppelde investeringen in schone technologie, te voeren.

Het lijkt niet zo gek om aan te nemen dat als mensen redelijk in een aantal primaire behoeften kunnen voorzien, zij meer aandacht schenken aan niet-materiële zaken, en ook meer oog tonen voor het welzijn van toekomstige generaties, andere levende organismen of levende en niet-levende natuur in het algemeen. Arme boeren in ontwikkelingslanden daarentegen zijn meestal niet in staat om verder dan het huidige seizoen te kijken. In het Westen doet het financieel minder pijn om bij te dragen aan een goed milieu, via het kopen van producten die een relatief geringe milieudruk veroorzaken, of via milieubelastingen.

Op het niveau van bedrijven is er in eerste instantie misschien wel sprake van negatieve gevolgen van milieubeleid, maar op termijn kan dergelijk beleid bedrijven ook aanzetten tot innovaties, waardoor uiteindelijk de concurrentiekracht kan toenemen, terwijl de milieudruk van gehanteerde productiemethoden en producten kan afnemen.

Het mag op basis van bovenstaande opsomming duidelijk zijn dat economie en duurzaamheid nauw met elkaar samenhangen. Bovendien behoeft de stelling dat milieu en economie elkaar bijten enige nuancering: in het algemeen kan hierover geen uitspraak worden gedaan. Men dient specifieke situaties te beoordelen. Het vak milieueconomie beoogt de samenhang tussen milieu en economie in beeld te brengen alsmede aan te geven welke instrumenten kunnen worden gehanteerd om

milieuproblemen op te lossen, zowel op het niveau van het milieubeleid van overheden als op het niveau van bedrijven. In deze bijdrage wordt een schets gegeven van de kennis die hiervoor benodigd is, hetgeen tot uitdrukking dient te komen binnen een moderne en hoogwaardige economieopleiding. Deze vakreview is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 (pagina 8) worden de historie en afbakening van de economische analyse van milieu en hulpbronnen besproken. In paragraaf 3 (pagina 10) wordt een nadere omschrijving hiervan gegeven door verschillende thema’s kort toe te lichten. Deze dienen in het economieonderwijs terug te komen. Paragraaf 4 (pagina 19) gaat dieper in op visies op duurzame ontwikkeling. Er wordt stilgestaan bij het onderscheid tussen sterke en zwakke duurzaamheid, het groeidebat, internationale handel versus milieu, specifiek milieubeleid gericht op duurzame ontwikkeling en het belang van inzichten uit de evolutionaire economie. Dat zijn belangrijke actuele onderzoeksgebieden op het terrein van duurzaamheid. Paragraaf 5 (pagina 27) concludeert en doet een aantal aanbevelingen over de rol en de ontwikkeling van het thema milieu en duurzame ontwikkeling binnen de economische discipline zoals deze wordt gedoceerd binnen het hoger onderwijs. Appendix 1 (pagina 32) geeft een summier overzicht van de manier waarop verschillende Nederlandse universiteiten aan milieueconomie gestalte geven. Appendix 2 (pagina 34) bevat een lijst met voorbeelden van thema’s in het kader van duurzame ontwikkeling die kunnen worden opgenomen in specifieke vakken binnen economische en bedrijfskundige opleidingen.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

7


VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

De economische analyse van milieu en hulpbronnen, ofwel de milieueconomie (in het Engels bekend onder de naam “environmental and resource economics”), heeft zich sinds het einde van de jaren zestig ontwikkeld tot een volwaardige tak van de economische wetenschap. De belangstelling van economen voor milieuproblemen kent echter een nog veel langere traditie, die al aan het einde van de 18e eeuw start. Een aantal belangrijke historische inzichten en personen die in dit kader kunnen worden genoemd zijn: de relatie tussen landbouw, bevolkingsomvang en voedselproductie (Malthus, begin 19e eeuw), de productiviteit van landbouwgronden (Ricardo, idem), de uitputting van steenkoolvoorraden (Jevons, midden 19e eeuw), de theorie van uitputbare natuurlijke hulpbronnen (Gray en Hotelling, begin 20e eeuw), en externe effecten en milieuheffingen (Pigou, idem). De ontwikkeling van een apart vakgebied “milieueconomie” in de jaren zestig van de vorige eeuw wordt gekenmerkt door speciale aandacht voor drie thema’s. Ten eerste werd kosten-baten analyse toegepast op investeringsprojecten met milieugevolgen. Nauw hierbij aansluitend werd een start gemaakt met de ontwikkeling van technieken voor monetaire waardering van milieuveranderingen en milieubeleid (Freeman 1979/1993). Ten tweede werd een economische theorie van milieubeleid ontwikkeld, welke was gericht op een evaluatie en vergelijking van de prestatie van een scala aan milieubeleidsinstrumenten (Baumol en Oates, 1976/1988). Ten derde werd de relatie tussen economische groei en schaarste van natuurlijke hulpbronnen onderzocht in zowel theoretische als empirische studies (Barnett en Morse, 1967; Dasgupta en Heal, 1979). In de huidige milieueconomie zijn deze drie thema’s geïntegreerd.

8

Een gebruikelijke indeling binnen de moderne milieueconomie is tussen de economie van vervuiling en de economie van natuurlijke hulpbronnen. Beide zijn algemeen-economisch van aard. Daarnaast is er een jong deelgebied dat wel wordt aangeduid als milieumanagement. De economie van de vervuiling (milieueconomie in strikte zin) brengt de vormen van vervuiling in kaart, bespreekt de oorzaken en bestudeert het instrumentarium waarmee de vervuilingsproblemen kunnen worden aangepakt. In dit deelgebied speelt de monetaire waardering van milieuschade een belangrijke rol. De economie van natuurlijke hulpbronnen (in het Engels “resource economics”) is een deelgebied van de milieueconomie, waarbinnen een aantal onderwerpen wordt bestudeerd: indicatoren van hulpbronnenschaarste, optimale onttrekking van natuurlijke hulpbronnen aan bestaande voorraden, gevolgen van imperfecties op markten voor hulpbronnen (bijv. OPEC), specifieke kenmer-

ken van niet-vernieuwbare hulpbronnen (fossiele brandstoffen, metaalertsen, mineralen) en vernieuwbare hulpbronnen (water, bossen, visbestanden, wind and zonne-energie). Belangrijke overzichten op dit terrein zijn Clark (1976/1990), Dasgupta en Heal (1979) en Kneese and Sweeney (1993). De economie van natuurlijke hulpbronnen en de economie van vervuiling komen samen bij het bestuderen van duurzame ontwikkeling. Zowel milieuvervuiling als onttrekking van grondstoffen spelen een rol bij de aantasting van de kwaliteit van lokale en mondiale ecosystemen. De samenhang wordt tevens geïllustreerd door de problemen die worden veroorzaakt door het gebruik van fossiele brandstoffen: uitputting van voorraden olie, gas en steenkolen; en uitstoot van broeikasgassen (met name CO2) en verzurende stoffen (SO2, NOx). Het derde deelgebied, milieumanagement, slaat een brug tussen milieuproblemen, milieubeleid en de bedrijfseconomie. Hierbinnen wordt een bedrijfseconomisch of organisatieperspectief gekozen teneinde het gedrag en de reacties van bedrijven tegen de achtergrond van milieuproblemen, milieubeleid, en hiermee samenhangende veranderingen in preferenties van consumenten en sociale normen en waarden, te onderzoeken. Hoewel verschillende tekstboeken hebben getracht een overzicht te bieden van dit veld, ontbreekt tot op heden een behandeling die zowel didactisch verantwoord is als inhoudelijke diepgang biedt. Aangezien het overgrote deel van de economiestudenten voor de bedrijfseconomische richting kiest, lijkt het zinvol om binnen afzienbare tijd een goed tekstboek voorhanden te hebben voor dit deelgebied.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Historie en afbakening van de economie van milieu en hulpbronnen

9


VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Deze paragraaf beoogt inzicht te verschaffen in economische theorieën en methoden voor het bestuderen van de relatie tussen grondstoffen, milieukwaliteit, economische structuur, concurrentievermogen en milieubeleid. Sinds de jaren tachtig heeft dit gebied zich ontwikkeld tot een zelfstandig vak met een volwaardige status binnen een groot aantal economische opleidingen, in zowel Europa als de Verenigde Staten. Een illustratie vormen verschillende internationale verenigingen en een aantal vooraanstaande internationale wetenschappelijke tijdschriften toegespitst op de milieueconomie. Er bestaat inmiddels ook een grote mate van overeenstemming ten aanzien van de structuur van het onderwijs dat in de milieueconomie aan economische faculteiten gegeven dient te worden (zie: Appendix 1 pagina 32). In Nederland komt deze consensus tot uiting in het feit dat aan een aantal universiteiten hetzelfde (Engelstalige) leerboek wordt gebruikt (nl: Perman e.a., 1999). Dit boek staat uitvoerig stil bij het begrip ‘duurzame ontwikkeling’, inclusief de verschillende visies, uitwerkingen, analysemethoden en empirische operationalisering. Naast dit boek is er ruimschoots keus aan tekstboeken op het terrein van de milieueconomie. Te noemen vallen Chapman (1999), Folmer en Landis Gabel (2000), Hanley e.a. (1997), Hartwick and Olewiler (1998), Kahn (1998), Kolstad (2000) en Turner e.a. (1994). Populaire oudere tekstboeken zijn Pearce en Turner (1990) en (regelmatig herziene versies van) Siebert (1995) en Tietenberg (2000).

10

Het navolgende geeft een schets van het curriculum economie van milieu en hulpbronnen. Begonnen wordt met een beschrijving van de basiskennis die iedere student zich eigen dient te maken bij de studie van het vak. Eigenlijk is dit ook de kennis waarover - volgens ons - iedere econoom zou dienen te beschikken. Het uitgangspunt is duurzame ontwikkeling. Binnen de economenwereld bestaat voor dit begrip een groot aantal omschrijvingen. De volgende definitie uit het rapport van de World Commission on Environment and Development, bekend als het ‘Brundtland rapport’ (WCED, 1987), sluit goed aan bij de visie van veel economen: duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die “... seeks to meet the needs and aspirations of the present without compromising the ability to meet those of the future generations”. Met deze omschrijving wordt het begrip meteen geplaatst in het kader van ontwikkeling en daarmee armoede. Duurzame ontwikkeling heeft dus een atemporeel aspect wat betreft de welvaartsverdeling over thans levende generaties. Verdelingsvraagstukken binnen economieën en tussen Noord en Zuid nemen een prominente plaats in het vak in. Het spreekt vanzelf dat de relatie tussen duurzaamheid, bevolkingsgroei en armoede in het vak een belangrijke rol

krijgt toebedeeld. Uiteraard is er ook een intertemporeel aspect waar het gaat om welvaart gespreid over de tijd. Economen hechten veel waarde aan een nadere formalisering van de begrippen die in de definitie van duurzaamheid worden gehanteerd. Zo komen in het economische jargon de termen “behoeften” (needs) en “aspiraties” weliswaar voor, maar meer gebruikelijk is het om over “preferenties” en “nut” te spreken. Een operationalisering van de definitie zou dan kunnen zijn dat duurzaamheid dient te garanderen dat toekomstige generaties er niet op achteruitgaan in termen van nut, vergeleken met de huidige generatie, onder de voorwaarde dat eenieder in haar/zijn (basis)behoeften kan voorzien. “Nut” moet breed worden verstaan. Het wordt niet alleen ontleend aan materiële consumptie maar komt ook voort uit waardering door economische agenten van natuurfuncties, waaronder natuurschoon en biodiversiteit. Met deze vaststelling kan echter niet worden volstaan, aangezien er een belangrijke ethische premisse aan ten grondslag ligt, namelijk dat de mens de maatstaf vormt. Aldus wordt voorbijgegaan aan meer naturalistische moraalfilosofische stromingen (“bio-ethiek”, “eco-ethiek”), die stellen dat de verplichtingen van de mensheid zich ook uitstrekken naar de natuurlijke omgeving, inclusief flora en fauna, en eventueel zelfs dode materie. Dit aspect, dat met name binnen het biodiversiteitsonderzoek veel aandacht heeft gekregen, dient in het onderwijs duidelijk belicht te worden. Binnen de humanistische moraalfilosofie kan een onderscheid gemaakt worden naar de liberale visie, het utilitarisme en het Rawlsiaanse welvaartsconcept. De liberale visie in extreme vorm laat geen overheidsbemoeienis toe, zolang het economisch proces dat zich afspeelt tussen individuen maar de vrijheid van de actoren respecteert. In het utilitarisme is de maatschappelijke welvaart maximaal als de som van de welvaart van alle individuen in heden en toekomst maximaal is, waarbij eventueel aan de welvaart van toekomstige generaties een lager gewicht wordt toegekend dan aan die van huidige generaties. In de Rawlsiaanse visie (Rawls, 1972) is de maatschappelijke welvaart maximaal indien de welvaart van diegene die er het slechtst aan toe is, maximaal is; dit leidt tot een egalitaire behandeling van individuen. De hier aangestipte ethische aspecten komen bij het onderwijs in de milieueconomie voortdurend terug. De besproken welvaartscriteria dienen ertoe om uit de verschillende opties die de maatschappij ter beschikking staan, een keuze te maken. Allereerst wordt dus gekeken naar de keuze die optimaal is in het licht van de maatschappelijke doelstelling. Maar vervolgens is het van belang te onderzoeken of dit maatschappelijke optimum in een gedecentraliseerd kader kan worden geïmplementeerd. Dit laatste komt neer op de vraag of er mechanismen bedacht kunnen worden die de individuele economische agenten tot maatschappelijk wenselijk of optimaal gedrag aanzetten. Alvorens daartoe over te gaan moet er een blauwdruk gemaakt worden

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Onderwijs op het gebied van de economie van milieu en hulpbronnen

11


12

Het blijkt nu van de aard van de blauwdruk van de productiemogelijkheden af te hangen of de grondstof een essentiële factor is of niet. Met name spelen een rol de mate van technische vooruitgang en de mate waarin kapitaal, zoals machines en gebouwen, kan dienen als substituut voor de grondstoffen. Als substitutie niet goed mogelijk is dan is er voor de lange termijn een doemscenario van toepassing; in het andere geval behoort voortdurende groei van de economie tot de mogelijkheden. Nu is substitutie een verschijnsel dat wellicht lokaal kan worden gemeten, dat wil zeggen bij de huidige technologie, maar op zeer lange termijn gaat het om aanmerkelijke verschuivingen, zodat het verre van eenvoudig is daarover uitspraken te doen. Tevens speelt een rol dat een aantal natuurkundige wetten, waaronder die van de thermodynamica, op gespannen voet staan met ongebreidelde groei in fysieke termen, althans in een gesloten of geïsoleerd systeem (geen uitwisseling van energie en materialen). Over de relevantie en implicaties hiervan bestaat enige discussie. Wij komen hierop in de volgende paragraaf terug. De verschillen van inzicht die onder economen bestaan ten aanzien van de substitutiemogelijkheden, komen tot uitdrukking in de begrippen sterke en zwakke duurzaamheid. Een economie heet sterk duurzaam indien er zo min mogelijk gebruik gemaakt wordt van natuurlijke hulpbronnen. Het pleidooi van aanhangers van sterke duurzaamheid voor hergebruik van grondstoffen, het zoveel mogelijk sluiten van ketens etc., drukt uit dat substitutiemogelijkheden niet groot geacht worden. Dit staat in tegenstelling tot zwakke duurzaamheid binnen welke visie uitputting van hulpbronnen niet als een probleem wordt beschouwd, zolang voldoende

kapitaalaccumulatie en technische vooruitgang worden gerealiseerd. Op basis van het voorgaande valt een schets te geven van de ontwikkelingsmogelijkheden van de economie op lange termijn. Vanzelfsprekend kunnen daarin niet alle relevante aspecten worden betrokken. Zo is er tot dusverre onvoldoende aandacht voor onzekerheid en technologische ontwikkeling. Niettemin kan bekeken worden welke lange termijn keuzes aan de orde zijn en welke keuzes volgen uit elk van de boven beschreven welvaartsperspectieven. Uiteraard wordt ook aandacht geschonken aan de gevoeligheid van mogelijke keuzes voor bepaalde veranderingen in externe of onzekere factoren, zoals de rente, het tempo van technische vooruitgang en wijzigingen in preferenties van consumenten. Vervolgens komt het vraagstuk aan bod hoe het veronderstelde optimum kan worden gerealiseerd in een economie met gedecentraliseerde besluitvorming. Daarbij wordt in eerste instantie teruggevallen op een belangrijke wet in de economische wetenschap die zegt dat onder zekere voorwaarden een algemeen evenwicht in een economie Pareto-efficiënt is. Dit betekent dat er dan geen andere allocatie, ofwel verdeling van goederen en diensten over de economische subjecten, bestaat die voor niemand slechter is en voor minstens één subject beter; er is dus geen “verspilling”. Bovendien wordt een beroep gedaan op de zogeheten tweede wet van de welvaartseconomie die zegt dat elke Pareto-efficiënte allocatie als een algemeen evenwicht valt te realiseren indien een belastingsysteem met bepaalde kenmerken wordt gehanteerd. De genoemde twee wetten zijn echter niet van toepassing, omdat één van de genoemde voorwaarden luidt dat er in de economie geen externe effecten en geen publieke goederen aanwezig zijn. Als milieu in het geding is, bestaan er wel degelijk externe effecten, waarvan sommige ook nog een publiek karakter vertonen. Dus wordt binnen de economie van milieu uitgebreid aandacht geschonken aan kenmerken van beleidsinstrumenten gericht op het optimaal terugdringen van de externe effecten. Het tot nul reduceren hiervan is meestal ongewenst, met uitzondering van gevallen waarin de noodzaak vanzelfsprekend is (toxische stoffen) of waar het gaat om stoffen die volledig vervangbaar zijn (CFK’s). De analyse van beleidsinstrumenten gebeurt voornamelijk in het kader van partieel-evenwichtsmodellen, waarbij de spillovers van gebeurtenissen op bepaalde markten naar andere markten verwaarloosd worden, in tegenstelling tot algemeen-evenwichtsmodellen, die een volledige set van markten beschrijven. Doorgaans wordt in de milieueconomie eerst aandacht geschonken aan markten waar grondstoffen uit niet-vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen worden aangeboden en gevraagd, zoals olie, aardgas en metalen. Behandeld wordt de prijsvorming bij verscheidene marktvormen: volledige mededinging, monopolie en kartel-versus-

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

van de mogelijkheden die het economische systeem te bieden heeft.In alle maatstaven van welvaart speelt het begrip economische efficiëntie een belangrijke rol. Efficiëntie heeft een atemporele en een intertemporele dimensie. In beide gevallen komt het erop neer dat er geen verspilling optreedt, in de zin dat het nut of de welvaart van agenten in de economie vergroot kan worden zonder dat anderen daar schade van ondervinden (Pareto efficiëntie). Dus een eerste beperking van de mogelijke scenario’s is dat zij alleen efficiënte paden bevatten. Een volgend aspect dat in verband hiermee aan de orde komt, is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen: vernieuwbare, zoals bossen en visstanden, en niet-vernieuwbare, zoals ertsen en fossiele brandstoffen. Een eerste vraag die gesteld wordt, is of het feit dat de economie voor een belangrijk deel leunt op niet-vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen tot gevolg heeft dat de totale productie over de tijd noodzakelijkerwijs beperkt is. Het antwoord op de vraag wordt doorgaans gegeven op basis van zogeheten groeimodellen. Deze illustreren ook een aantal fundamentele problemen binnen de economische analyse van milieu en hulpbronnen. De betreffende modellen schetsen de productiemogelijkheden van een economie (mogelijkerwijs op globale schaal). Daarbij spelen arbeid, kapitaal en grondstoffen een rol als input, terwijl er ook een plaats kan worden ingeruimd voor de invloed van technische vooruitgang en milieukwaliteit op de productiecapaciteit.

13


VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Een volgend onderdeel betreft de milieueffecten die in een economie teweeggebracht worden. Milieudegradatie en gebruik van schaarse natuurlijke hulpbronnen zijn te beschouwen als een negatief fysiek effect dat buiten de markt om van één economische agent op een andere over gaat, zonder dat er enige vorm van compensatie plaatsvindt. Oplossingen vereisen het bepalen van de omvang van de externe effecten en het vinden van de juiste instrumenten om een “optimaal” vervuilingniveau te realiseren. Instrumenten die de revue passeren, zijn o.a. heffingen, quota, “benchmarking”, subsidies, verhandelbare emissierechten, convenanten en verbodsbepalingen. Criteria waarop de instrumenten worden beoordeeld omvatten: ● Kosteneffectiviteit: wordt het doel tegen minimale kosten bereikt? ● Afdwingbaarheid: is goed na te gaan of bedrijven zich aan de eisen onderwerpen? ● Lange termijn effecten: moet het instrument in de loop van de tijd aangepast worden? ● Dynamische efficiëntie: leidt de toepassing tot innovatie? ● Verdelingsaspecten: worden personen met lagere inkomens niet onevenredig aangeslagen? ● Informatiebehoefte: welke informatie is nodig om het instrument succesvol in te zetten?

14

Een aantal van deze criteria hangen samen met duurzaamheid, met name het derde en het vijfde criterium. Bij de analyse van instrumenten tegen de achtergrond van de genoemde criteria wordt in eerste instantie een theoretische micro-economische benadering gekozen. Gaandeweg komt er steeds meer aandacht voor de analyse van feitelijke problemen en ontwerpaspecten verbonden met de toepassing van de instrumenten in de praktijk. In dit kader besteedt de economische analyse van milieubeleid vooral aandacht aan de doelstellingen, het ambitieniveau, de vormgeving en de lange termijn perspectieven binnen het Nederlandse milieubeleid. Het materiaal dat hierbij gebruikt wordt, omvat beleidsdocumenten van de centrale overheid en evalu-

aties door de OESO, alsmede van onderzoeksinstellingen op milieugebied zoals het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Bijzondere aandacht wordt geschonken aan nieuwe beleidsinstrumenten die in de toekomst een prominente rol kunnen gaan spelen, zoals verhandelbare emissierechten. Ook is er veel aandacht voor milieuvraagstukken die typisch Nederlands zijn, zoals eutrofiëring, mestproblemen, zure regen en CO2-uitstoot. Daarbij komt aan de orde het fundamentele debat met betrekking tot de ontkoppeling van milieudruk en economische groei. In de literatuur is dit wel bekend als de “milieu of groene Kuznets curve” (zie: De Bruyn en Heintz, 1999). Bovenstaande betekent niet dat de internationale dimensie van duurzaamheid verwaarloosd wordt. Studenten raken ervan doordrongen dat milieuproblemen en bedreigingen voor duurzame ontwikkeling zich op vele niveaus voordoen: mondiaal (klimaatverandering), continentaal of nationaal (zure regen), en lokaal (stank, geluid). De internationale component van de economische analyse van milieubeleid is om meerdere redenen het bestuderen waard. Voor bepaalde problemen is beleidscoördinatie zeer gewenst. De speltheorie biedt een uitstekend handvat om deze problematiek te analyseren. Verder is er op het ogenblik in verschillende fora toenemende aandacht voor de relatie tussen milieubeleid, concurrentievermogen en locatiegedrag van bedrijven. Eén visie is dat streng milieubeleid de concurrentiepositie van bedrijven op de wereldmarkt kan aantasten in vergelijking tot bedrijven die niet aan streng milieubeleid worden onderworpen. Een tegenovergestelde opvatting is dat streng milieubeleid bedrijven aanzet tot herziening van de organisatiestructuur en tot innovatie in technieken die vervuiling verminderen (Porter hypothese). In Paragraaf 4 (pagina 19) wordt hierop teruggekomen. Duurzaamheid en armoedebestrijding zijn niet van elkaar te scheiden. Het lijdt geen twijfel dat armoede een bedreiging vormt voor duurzame ontwikkeling. Minder ontwikkelde landen kunnen ten behoeve van economische groei een (te) groot beroep doen op hun natuurlijke hulpbronnen, zoals het tropisch regenwoud. Wegens de schuldenproblematiek hebben veel landen “uitverkoop” van grondstoffen gehouden, teneinde via internationale handel enige inkomsten te verwerven. De relatie tussen internationale handel, ontwikkelingsproblematiek en milieu wordt besproken in Verbruggen (1999). Voorts gaat armoede vaak samen met een hoge bevolkingsgroei, hetgeen leidt tot een toename van zowel lokale als mondiale milieuproblemen. Economische groei en ontwikkeling kunnen bijdragen aan het omlaag brengen van geboortecijfers. Ontwikkelingslanden hebben vaak ook niet de middelen om de natuur voldoende in stand te houden: dit kan bijvoorbeeld het uitsterven van bepaalde diersoorten en in het algemeen het verlies aan biodiversiteit bevorderen. Voorts zijn arme mensen in ontwikkelingslanden vaak voor hun levensonderhoud direct afhankelijk van hun natuurlijke omgeving, met name voor drinkwater en

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

franje, welke laatste vorm typisch is voor de oliemarkt. Aan bod komt ook de empirie van de prijsvorming van deze grondstoffen. De empirie geconfronteerd met de theorie levert interessante gezichtspunten op. Tot slot wordt ingegaan op de effecten van beleidsinstrumenten zoals belastingen en subsidies. Vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, zoals bossen en visstanden, zijn interessant omdat er vaak sprake is van het probleem van de vrije toegang (“open access”) of “gemene weide” (“common property” of “commons”): er is (een zekere mate van) vrije toetreding en daardoor kan er overexploitatie in de tijd optreden. Het beleid gericht op duurzame exploitatie staat centraal, met name bij het onderwerp bosbouw.

15


VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

In veel economische analyses van milieuproblemen wordt aangenomen dat milieuschade op de een of andere manier in geld valt uit te drukken. Deze veronderstelling is niet altijd waar te maken. In sommige gevallen echter is een monetaire waardering wel mogelijk. Daartoe zijn binnen de milieueconomie verschillende technieken ontworpen. Te noemen zijn:

16

De reiskostenmethode, waarbij grofweg gekeken wordt naar de reiskosten die economische agenten wensen te maken om van een natuurgebied te genieten.

De hedonische prijzen methode, die op basis van prijsvergelijkingen van bijvoorbeeld huizen iets kan zeggen over de negatieve gevolgen van milieuvervuiling in bepaalde delen van steden.

De contingente waarderingsmethode, waarbij aan economische agenten wordt gevraagd hoeveel zij ervoor over zouden hebben om niet of minder blootgesteld te worden aan vervuiling, dan wel hoeveel compensatie zij wensen voor het geval dat zij juist meer vervuiling ervaren.

Productiefunctie methoden, waarbij een fysieke (“dose-response”) relatie tussen milieu-inputs en economische outputs (veelal gewaardeerd tegen marktprijzen) als basis van de monetaire waardering dient, met name in “resource” sectoren als de landbouw en bosbouw.

Het belangrijkste voordeel van de derde methode ten opzichte van de andere methoden is dat deze een breed scala aan hypothetische milieuveranderingen kan waarderen, inclusief die welke nog niet zijn opgetreden. Bovendien is het de enige methode voorhanden om zogenaamde niet-gebruikswaarden te schatten. Uiteraard

hebben de verschillende methoden beperkingen, hetgeen voor niet-economen en niet-experts al snel een reden is om ze terzijde te schuiven; naar ons oordeel ten onrechte. In het onderwijs dient uitgebreid aandacht te worden gegeven aan de voor- en nadelen van economische waardering. Ten grondslag aan de genoemde waarderingsmethoden ligt de micro-economische theorie van monetaire compensatiemaatstaven, die gebaseerd zijn op het idee dat een individu na een milieuverandering of implementatie van milieubeleid op zijn nutsniveau in de uitgangssituatie blijft. Een alternatief is een equivalentiemaatstaf waarbij het nutsniveau na een verandering als referentiepunt dient. Deze theorie impliceert dat monetaire waardering alleen kan worden toegepast op veranderingen, niet absolute niveaus (van milieukwaliteit, hulpbronnen, etc.). Dit is een reden waarom een bekende studie die beoogde een monetaire waarde te bepalen voor alle ecosystemen van de wereld (Costanza e.a., 1997), de plank volledig misslaat. Momenteel bestaat er veel belangstelling voor het toepassen van methoden voor de monetaire waardering van veranderingen in ecosystemen (met name wetlands) en biodiversiteit. Ook macro-economische aspecten komen in de economische analyse van milieu aan bod. Een interessant en politiek relevant onderwerp is de tweesnijdend zwaard (“double dividend”) hypothese die stelt dat milieubelastingen, gekoppeld aan het verlagen van de loonkosten, goed zijn voor zowel het milieu als de werkgelegenheid, zonder dat het overheidstekort hoeft toe te nemen. Er is hier inderdaad sprake van een debat omdat economen geen eensluidend oordeel over deze zaak hebben bereikt. Een ander macro-economisch onderwerp betreft het berekenen van het nationale inkomen. Er worden de laatste jaren pleidooien gehouden voor het corrigeren van het traditionele nationale inkomen teneinde het nationale inkomen een betere maat voor welvaart en duurzaamheid te maken. Immers, het huidige nationale inkomen kan dat niet want er wordt geen rekening gehouden met o.a. het feit dat uitputting van natuurlijke hulpbronnen weliswaar het nationale inkomen in een bepaald jaar kan verhogen maar dat dit ten koste gaat van het nationale inkomen in de toekomst. Ook de waardering voor een schoon milieu komt niet in het gangbare nationale inkomen tot uitdrukking. Het zou derhalve interessant zijn om een maatstaf te construeren aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of een economie zich op een duurzaam ontwikkelingspad bevindt. Daartoe is een herziening van het nationale inkomen noodzakelijk. Dit zou, indien regelmatig herhaald (jaarlijks bijvoorbeeld), tevens een beleidsrelevante indicator kunnen worden, alsmede ontwikkelingen op financiële markten in een voor milieu gunstige richting kunnen beïnvloeden. Zie over dit onderwerp ook Withagen (1998).

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

voedsel, maar ook voor productieve activiteiten, het laatste wegens gebrek aan alternatieve economische mogelijkheden (Barbier, 1999). Tevens moet bedacht worden dat ontwikkelingslanden veelal verouderde technologie gebruiken, die tot aanzienlijke vervuiling kan leiden. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat ontwikkelingslanden zich niet altijd een groot voorstander betonen van milieuverdragen. Het argument dat daarvoor kan worden aangedragen is dat economische ontwikkeling een hogere prioriteit heeft dan het milieu, zeker wanneer er bittere armoede geleden wordt. Deze problematiek krijgt veel aandacht binnen de milieueconomie, met name sinds het rapport van de Brundtland commissie (WCED, 1987), waarin werd getracht een “win-win oplossing” te bedenken: minder armoede door meer groei en een beter milieu. Economen hebben sindsdien laten zien dat het koppelen van verschillende problemen en het hanteren van financiële compensatiemechanismen (bijv. via zgn. “Joint Implementation”) tot internationaal gunstige uitkomsten kunnen leiden. Een breed overzicht van de complexe relatie tussen armoede, ontwikkeling en milieu wordt geboden in Pearce en Warford (1993).

17


18

De beschrijving hierboven gegeven is veelomvattend. Zij omvat te veel om in een standaardcursus te behandelen. Op verschillende manieren valt dit probleem aan te pakken, aannemende dat de boven beschreven kennis voor elke moderne econoom onontbeerlijk is. In de eerste plaats zou er een betere afstemming kunnen plaatsvinden tussen de verschillende vakken, waardoor een aantal fundamentele aspecten van de micro- en de macro-economie niet meer tijdens het college milieueconomie behoeven te worden uitgelegd. Echter, het tijdsverschil tussen het doceren van de verschillende vakken mag dan niet te groot zijn, opdat aangeboden ideeën goed op elkaar aansluiten en studenten een volledig beeld krijgen. Dat leidt vanzelf tot de aanbeveling dat de milieueconomie een plaats krijgt in de basisfase van de economische opleiding. Een andere complementaire mogelijkheid is het aanbieden van vervolgvakken waarin op onderdelen van de materie dieper wordt ingegaan. Hierbij kan gedacht worden aan werkcolleges waarbij de studenten over specifieke onderwerpen een paper schrijven, presenteren en verdedigen (waarvan reeds een kleine groep studenten gebruik maakt). Een derde mogelijkheid is het organiseren van seminars waarbij recente en baanbrekende artikelen worden behandeld (dit gebeurt reeds in het kader van aio-cursussen, binnen het Tinbergen Instituut en het Netwerk Algemene en Kwantitative Economie). Een combinatie van onderwijsvormen is uiteraard mogelijk.

Enkele actuele onderzoeksthema’s gekoppeld aan duurzame ontwikkeling

1. Duurzaamheid en duurzame ontwikkeling Er bestaat een groot aantal uiteenlopende definities van duurzaamheid en duurzame ontwikkeling (zie Pezzey, 1989; Toman e.a., 1995; en Van den Bergh en Hofkes, 1999). Zoals al aangegeven heeft met name de tegenstelling tussen sterke en zwakke duurzaamheid veel aandacht gekregen (zie Ayres e.a., 2000). Het verschil kan worden toegelicht aan de hand van de begrippen “economisch kapitaal” en “natuurlijk kapitaal”. Economisch kapitaal omvat machines, land, arbeid en kennis. Natuurlijk kapitaal omvat milieu en natuur. Onder zwakke duurzaamheid streeft men naar behoud van het “totale kapitaal”, gedefinieerd als de “som” van beide typen kapitaal. Het is dan dus toegestaan om natuurlijk kapitaal te vervangen door economisch kapitaal, hetgeen verder is uitgewerkt binnen de economische groeitheorie (Solow, 1974 en 1986; Hartwick, 1977). Sterke duurzaamheid daarentegen vereist dat elk type kapitaal afzonderlijk behouden blijft. Er is een grote groep van economen die van mening zijn dat er voldoende mogelijkheden bestaan om natuurlijk kapitaal door economisch kapitaal te vervangen. Dat kan bijvoorbeeld door veel te investeren in kennis en daarmee in nieuwe technologie, waardoor de inzet van grondstoffen uit natuurlijke hulpbronnen, met name uit niet-vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, kan worden beperkt. Op deze visie is kritiek mogelijk. Sommige natuurlijke hulpbronnen zijn niet vervangbaar, verschillende vormen van schade die aan de natuur worden aangebracht zijn onomkeerbaar, en er is voor bepaalde vormen van natuurlijk kapitaal een kritische massa (inclusief biodiversiteit) noodzakelijk. Samenwerking met natuurwetenschappers lijkt nodig om onzekerheden omtrent deze zaken waar mogelijk weg te nemen. Verscheidene economen en ecologen benadrukken een of andere vorm van sterke duurzaamheid. De econoom Kenneth Boulding is bekend geworden binnen de milieu-economie vanwege een artikel uit 1966 waarin hij de tegenstelling tussen de “cowboyeconomie” en de “ruimteschipeconomie” illustreert. Binnen de cowboyeconomie, een metafoor voor de huidige wereld, maakt men zich niet zo druk over de kwaliteit van milieu en natuur, en neemt men eigenlijk alleen lokale milieuproblemen waar. Als gevolg hiervan worden als oplossingen voor milieuproblemen het wegtrekken naar nieuwe gebieden en het aanboren van nieuwe grondstofvoorraden beschouwd. De ruimteschipeconomie, een metafoor voor de gewenste wereld, wordt gekenmerkt door beperkte materiaal- en voedselvoorraden. De overlevingsstrategie is hier het voorzichtig en zuinig omgaan met grondstoffen en milieu, alsmede het

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

De onderwerpen die hierboven zijn besproken, zijn vooral algemeen economisch van aard. De belangstelling vanuit de bedrijfseconomische hoek groeit echter snel. Op dit gebied is er inmiddels ook een aantal tekstboeken beschikbaar (in de Nederlandse taal: Braakhuis e.a., 1995). De toenemende interesse wordt mede gevoed door het feit dat bedrijfseconomen met enige milieueconomische bagage emplooi kunnen vinden bij grote zowel als kleinere bedrijven. Vast te stellen valt dat in het veld een grote vraag bestaat naar economen met een dergelijk profiel. Het gaat in het onderwijs om de strategische keuzes die bedrijven maken ten aanzien van het milieu: zijn zij erop uit om een groen imago te hebben of stellen zij zich eerder defensief op? In de internationale literatuur is hierover veel te berde gebracht, onder andere door de al eerder genoemde Porter. Hier wordt ook uitgebreid bij stilgestaan. Andere thema’s zijn: milieuzorgsystemen, ISO-normering en eco-labelling, interne organisatie, milieu-accountancy, milieuverslaglegging, interne en externe communicatie, milieukosten en -investeringen, “groene marketing”, controle- en informatiesystemen van fysieke stromen binnen de onderneming, R&D en proces- en productinnovatie op milieugebied.

19


TABEL1.

Mogelijke visies in het groeidebat

Visie

Kernvragen in het groeidebat Groei gewenst? Groei mogelijk? Groei beheersbaar en stuurbaar?

Voorstanders van sterke duurzaamheid operationaliseren duurzame ontwikkeling via doelstellingen als bescherming van kritische ecosystemen, een minimaal areaal natuur, of behoud van biodiversiteit. Binnen deze stroming wordt tevens op een ander aspect van (on)duurzaamheid gewezen, namelijk de stabiliteit en de veerkracht (“resilience”) van ecosystemen. Perrings (1998) noemt twee varianten: één is gericht op de tijd die een verstoord systeem nodig heeft om terug te keren naar zijn oorspronkelijk toestand (Pimm, 1984); de andere richt zich op de mate van verstoring die een systeem kan absorberen alvorens over te gaan in een andere toestand (Holling, 1973 en 1978). Hierbinnen past ook de aandacht voor onzekerheid en gevoeligheden van ecosystemen op microniveau. Er bestaat consensus over het feit dat deze laatste aspecten van het grootste belang zijn en dat het simpelweg uitbreiden van de traditionele economische groeitheorie met milieuaspecten en uitputbare natuurlijke hulpbronnen wellicht voorbij gaat aan een aantal kenmerken van ecosystemen die voor hun functioneren van essentieel belang zijn.

2. Het groeidebat

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

De discussie rondom duurzame ontwikkeling wordt door sommige waarnemers gezien als een spel van mooie woorden, dat het aloude “groeidebat” niet oplost maar slechts verbloemt (zie: Van den Bergh en De Mooij, 1996). Het groeidebat wordt gekarakteriseerd door drie vragen: ● Is economische groei gewenst? ● Is economische groei mogelijk? ● En, is economische groei stuurbaar? Zowel in de uitwerking van als in de antwoorden op deze vragen kunnen grote verschillen worden vastgesteld: eenstemmigheid is ver te zoeken. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van de acht visies in Tabel 1.

20

In de eerste plaats is er een probleem bij het meten van maatschappelijke welvaart. Economische groei manifesteert zich in een stijging van het nationale inkomen, maar dat betekent nog niet dat daarmee ook de maatschappelijke welvaart toeneemt. Het traditionele nationale inkomen omvat een aantal belangrijke aspecten van welvaart niet, zoals het opraken van natuurlijke hulpbronnen en vervuiling. Verder zegt een stijging van het nationale inkomen nog niets over de verdeling van de toegenomen welvaart. Indien individuele welvaart voor een groot deel relatief is, dat wil zeggen afhankelijk is van de gemiddelde welvaart in een land of regio, dan doet zich een probleem voor. Immers, niet elk individu kan relatief beter af zijn dan andere individuen. Met andere woorden, binnen een dergelijk raamwerk is groei

1 2 3

ja ja ja

ja ja nee

ja nee ja

4

ja

nee

nee

5

nee

ja

ja

6

nee

ja

nee

7 8

nee nee

nee nee

ja nee

Interpretatie Implicatie

Voortgaande groei is mogelijk Doel wellicht niet goed bereikbaar Conflict: doel onbereikbaar, maar ramp kan worden vermeden Conflict: doel onbereikbaar en ramp mogelijk Eventueel ongewenste groei, maar die is beheersbaar Eventueel ongewenste en onbeheersbare groei Groei stoppen anders ramp Eventueel ongewenste groei resulterend in ramp

Bron: Van den Bergh (1999)

voorbij een punt waar alle basisbehoeften van alle individuen in een samenleving of land ruim zijn bevredigd, niet zo zinvol, omdat ofwel één groep relatief beter af is ten koste van een andere groep, ofwel niemand er relatief op vooruit gaat. Voorts kan het stijgen van de welvaart in het ene land ten koste gaan van de welvaart in een ander land. De tweede kernvraag in het groeidebat luidde: is economische groei mogelijk? Dit vraagstuk is al aangestipt in de discussie over sterke en zwakke duurzaamheid. In de optiek van zwakke duurzaamheid zijn er voldoende substitutiemogelijkheden en is economische groei haalbaar en zelfs gewenst, teneinde de negatieve milieueffecten op te kunnen vangen. Degenen die geen geloof hechten aan substitutiemogelijkheden, zijn veeleer van mening dat economische groei een groter beslag legt op natuurlijke hulpbronnen en meer vervuiling veroorzaakt, met wellicht onomkeerbare gevolgen. Zij denken dus dat voortgaande economische groei niet te realiseren valt. Daarbij wordt verwezen naar het feit dat de schade aan natuur en milieu al zodanig zorgwekkende proporties heeft aangenomen dat voortgaande groei vrijwel zeker tot ecologische rampen leidt. Bodemerosie, ontbossing, een versterkt broeikaseffect en verlies aan biodiversiteit zijn daarvan de meest pregnante uitingen. Ook wordt verwezen naar de beperkte veerkracht van ecosystemen, met name de complexe samenhang tussen mondiale biogeochemische processen en “life-support” functies van de biosfeer. Vanwege deze zorg heeft de econoom Herman Daly in de jaren zeventig het concept van een “steady state economy” voorgesteld, waarbinnen het belangrijkste doel is om het gebruik van materialen en energie (“throughput”) in de economie te minimaliseren (Daly, 1977/1991).

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

streven naar maximale recycling. Deze ruimteschip-metafoor reflecteert de implicaties van het massa-balans principe, en kan tevens worden beschouwd als een voorloper van de moderne visie op mondiale milieuproblemen.

21


VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

3. Internationale handel en milieu

22

De economische analyse van milieuproblemen gedurende de jaren negentig wordt gekenmerkt door veel aandacht voor de internationale dimensie van milieuproblemen en milieubeleid, en in het bijzonder de relatie tussen internationale handel en milieubeleid. De klassieke handelstheorieën van Ricardo en Heckscher-Ohlin stellen dat internationale handel de welvaart van alle deelnemende landen laat toenemen op basis van relatieve voordelen. Op deze theorieën valt wel het een en ander af te dingen als het milieu in de beschouwing wordt meegenomen. Internationale handel geeft immers groei in productie, waaronder transport, en consumptie, en kan daardoor tot meer vervuiling leiden. Verder zorgt internationale handel voor een verandering in productie- en consumptiepatronen. Dus bovenstaande stelling gaat niet zonder meer op. Voorts bestaat het gevaar dat landen hun exportsector willen beschermen door deze sector aan minder stringente milieueisen te onderwerpen. Een oogmerk hiervan kan ook zijn het vermijden van het vertrek van bedrijven naar landen waar het milieubeleid minder stringent is. Hiertegenover staat de al eerder vermelde Porter hypothese die stelt dat een streng milieubeleid bedrijven juist een prikkel kan verschaffen om te innoveren en daardoor, op termijn, een concurrentievoordeel te verwerven (Withagen, 1999).

Sommige auteurs bepleiten minder internationale handel, op basis van het idee dat duurzaamheid op regionale schaal op deze wijze beter in de hand kan worden gehouden. De redenen die hiervoor worden gegeven zijn dat een streng milieubeleid gericht op regionale gevoelige ecosystemen niet wordt gefrustreerd door internationale concurrentie door bedrijven die aan een minder streng milieubeleid worden onderworpen, dat consumenten de gevolgen van hun koopgedrag beter begrijpen omdat ze weten waar producten vandaan komen (eigen stad, eigen provincie, eigen land), en dat minder transport van grondstoffen en eindproducten nodig is. Op al deze redenen valt echter wel wat af te dingen. Een ander argument tegen vrijhandel wordt naar voren gebracht door Daly (1999) die stelt dat de traditionele handelstheorie op basis van comparatieve voordelen niet langer opgaat omdat in de moderne wereld niet meer aan een van de voorwaarden, immobiel kapitaal, is voldaan. Dit impliceert volgens Daly dat comparatieve voordelen niet langer zijn gegarandeerd, ofwel dat niet alle landen die deelnemen aan internationale handel daar netto voordelen van ondervinden. De discussie over autarkie en regionale duurzaamheid versus internationale handel is echter nog niet uitgekristalliseerd. Veel milieuorganisaties ondersteunen de autarkische visie, deels vanuit een angst voor ongecontroleerde “globalisering” gestimuleerd door machtige multinationale ondernemingen, terwijl economen over het algemeen pleiten voor vrijhandel in combinatie met goed (optimaal) milieubeleid. Het probleem is natuurlijk dat milieubeleid in de meeste landen verre van optimaal is terwijl er ook nog eens internationaal allerlei handelsbeperkende maatregelen bestaan. Om deze redenen is vrijhandel niet alleen slecht voor het milieu op dit moment, maar stimuleert bovendien industriële ontwikkelingen in landen die ongewenst zijn vanuit zowel een economische als een milieuoptiek. Dit kan worden gezien als een ongewenste padafhankelijke ontwikkeling met potentieel hoge transitiekosten in de toekomst. (Zie paragraaf 5, pagina 27). Teneinde regionale onduurzaamheid te illustreren hebben Wackernagel en Rees (1996) het begrip “ecological footprint” (“ecologische voetafdruk”) geformuleerd en op verschillende landen toegepast. Dit begrip behelst een studie van het landoppervlak dat landen nodig hebben om hun nationale product voort te brengen. Ze concluderen dat veel landen, in het bijzonder kleine landen zoals Nederland, direct en indirect meer landoppervlakte gebruiken dan zij beschikbaar hebben. Uiteraard wordt dit gecompenseerd door internationale handel. Van den Bergh en Verbruggen (1999) leveren forse kritiek op de ecological footprint. (zie voor verschillende reacties van economen en ecologen; Ecological Economics jg. 31(3), pp. 317-321, en jg. 32(3), pp. 341-393). Allereerst stellen zij dat de ecological footprint een voorbeeld is van “false concreteness” omdat landoppervlakte een hypothetische grootheid is.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Bij de vraag of economische groei in een duurzame richting valt te sturen, zo economische groei al een optie is, lopen de meningen eveneens uiteen. Sommigen hebben veel vertrouwen in prijs- en marktwerking als aansturing van gedrag van producenten en consumenten. Schaarste aan grondstoffen zal bijvoorbeeld leiden tot substitutie van materialen, besparingen, hergebruik, en technologische innovatie op proces- en productniveau. Anderen zijn daarover aanmerkelijk pessimistischer. Hierbij zijn implicaties van de reeds genoemde “groene Kuznets curve” interessant. Er wordt wel beweerd dat er statistisch een verband kan worden aangetoond tussen economische groei en bescherming van het milieu, in de zin dat economische ontwikkeling in eerste instantie ten koste gaat van het milieu, maar vanaf hogere groeiniveaus juist goed voor het milieu is. Over de interpretatie van een dergelijke “groene Kuznets curve” lopen de meningen uiteen. Een andere vraag die volop in de belangstelling staat, is of overheidsbeleid meerdere doeleinden tegelijkertijd kan realiseren: zowel een schoon milieu als volledige werkgelegenheid als een stabiel prijsniveau. Hierin speelt een rol de genoemde “tweesnijdend zwaard” hypothese, volgens welke milieubeleid in de vorm van milieuheffingen goed uit kan pakken voor de werkgelegenheid als de opbrengsten van de milieubelastingen maar worden gebruikt voor het aantrekkelijker maken van het in dienst nemen van arbeid.

23


VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

De “ecological footprint” is dus een onduidelijke indicator voor beleid. Een serieuze discussie over de relatie tussen handel, milieudruk en milieubeleid kan niet worden gereduceerd tot het berekenen van een geaggregeerde indicator. Zij dient expliciet aandacht te schenken aan de diversiteit van economische, ecologische en politieke inzichten over internationale handelsrelaties. Het praktische belang van de resulterende inzichten is groot: landen moeten internationale afspraken maken over coördinatie van milieubeleid (binnen verschillende internationale milieuverdragen, en instituties als de Europese Unie) alsmede over de spelregels van internationale handel (binnen de Wereldhandelsorganisatie, voorheen GATT onderhandelingen).

24

Een aspect dat recentelijk in de belangstelling staat betreft het systeem van verhandelbare emissierechten bij de tenuitvoerlegging van het Kyoto protocol. Bij dit systeem krijgen landen op de een of andere nader te bepalen wijze emissierechten toegekend. Bij het niet volledig gebruik ervan kunnen deze worden verkocht door landen die een tekort hebben. Er wordt momenteel veel studie verricht naar het implementeren van dit systeem in de praktijk.

4. Milieubeleidsinstrumenten specifiek op duurzame ontwikkeling gericht Een belangrijk onderzoeksgebied betreft het instrumentarium dat dient te worden ingezet in het milieubeleid. In principe zijn economen het er onderling over eens dat de negatieve externe effecten die zich voordoen op het terrein van milieu en natuurlijke hulpbronnen, het beste kunnen worden aangepakt met behulp van het prijsmechanisme. Met andere woorden, het internaliseren van externe effecten door middel van belastingheffing of door een systeem van verhandelbare emissierechten heeft de voorkeur. De belangrijkste reden hiervoor is dat vervuilers kunnen kiezen tussen meer vervuiling bestrijden en meer heffing betalen, hetgeen zal leiden tot een situatie waarin de marginale kosten van het terugdringen van vervuiling gelijk zijn geschakeld over alle vervuilingsbronnen, hetgeen een kosteneffectieve oplossing impliceert vanuit een macro perspectief. Prijsinstrumenten laten echter ook de mogelijkheid open dat economische agenten, als hen dat goed uitkomt, in principe zo veel vervuilen als zij maar willen. Dat mag immers zolang er maar voor betaald wordt. In sommige gevallen is dat ongewenst. Wanneer duurzaamheid centraal staat, moet in ogenschouw genomen worden dat ecosystemen complex van aard zijn, en dat er onzekerheid bestaat met betrekking tot bijvoorbeeld het optreden van natuurrampen en klimaatverandering. In zulke omstandigheden kan het prijsmechanisme tekortschieten. Dan is het wellicht beter het zogenaamde voorzorgsprincipe te hanteren. Daarbij horen “veilige minimum standaarden”. Een ander instrument vormen de “milieuverzekeringsobligaties”. Investeringen door bedrijven of overheden die omgeven zijn door grote onzekerheid met betrekking tot milieugevolgen worden aangevuld met een verzekeringsobligatie ter hoogte van de maximale verwachte milieuschade. Deze obligatie fungeert als een borg die geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald (inclusief rente), afhankelijk van de mate waarin milieuschade ten gevolge van het project daadwerkelijk is opgetreden. Indien de milieugevolgen uitblijven, kan de borg worden teruggegeven. Indien negatieve milieueffecten dreigen of optreden, kan de borg dienen ter compensatie of om schade te herstellen dan wel te voorkomen (Costanza en Perrings, 1990). Het instrument kan onder meer worden toegepast voor landaanwinningsprojecten, infrastructuurprojecten, transport en verwerking van gevaarlijk (toxisch, nucleair) afval, en de locatie van landbouw- en industriële activiteiten nabij gevoelige natuurgebieden. Het gevolg hiervan zal zijn dat de (verwachte) private kosten van dergelijke activiteiten worden verhoogd zodat investeerders conservatiever beslissen en rekening houden met de milieurisico’s van projecten. Voorts sluiten combinaties van prijsinstrumenten en normen enigszins aan bij het voorzorgprincipe. Hierbij kan men denken aan verhandelbare rechten of het in concessie geven van natuurgebieden. Met name bij onaanvaardbaar hoge gezondheidsrisico’s (toxische stoffen) en

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

De redenen hiervoor zijn dat energiegebruik (CO2 uitstoot) wordt vertaald in hypothetisch landgebruik, en dat geen onderscheid tussen duurzaam en onduurzaam landgebruik wordt gemaakt. Voorts kan men vraagtekens stellen bij landgebruik als een indicator voor milieudruk in het algemeen. Veel milieuproblemen zijn niet lineair gekoppeld aan, of zelfs onafhankelijk van, landgebruik, en in feite behelst de ecologische voetafdruk een aggregatie van verschillende milieuproblemen op basis van een impliciete fysieke weging die niet wordt gemotiveerd en dus willekeurig is. Economen zouden in plaats hiervan pleiten voor weging op basis van sociale gewichten, verkregen via bijvoorbeeld economische waardering. Tenslotte kan men zich afvragen of het idee dat nationale consumptie binnen de productiemogelijkheden geboden door de nationale landoppervlakte moet blijven, zinvol is. Dit is immers niet slechts “anti-handel” en normatief, maar bovenal willekeurig, aangezien qua oppervlakte kleine landen (of regio’s binnen grotere landen) met een hoge bevolkingsdruk in het algemeen relatief veel handelen ten opzichte van grote landen. Ter illustratie: steden betrekken 100% van hun consumptie uit handel; de wereld als geheel 0%; grote landen handelen relatief weinig; kleine landen handelen relatief veel. Dit is veeleer een vraag van “waar op aarde kunnen mensen het beste wonen” dan van “handel of geen handel”.

25


Ook wordt momenteel gedacht aan beïnvloeding van preferenties als een belangrijke strategie van milieubeleid (Norton e.a., 1998). Normatieve bezwaren hiertegen lijken achterhaald. Immers, preferenties worden al lang gestuurd door bedrijven, onder meer via reclame. Preferentiebeïnvloeding zal echter alleen effectief zijn indien complementaire instrumenten worden ingezet, zoals technische eisen (bijvoorbeeld snelheidsbegrenzers en acceleratiebegrenzers op personenauto’s als aanvulling op rijgedragcursussen) en regelgeving (bijvoorbeeld een verbod op reclame voor snelle auto’s, rookartikelen en milieuvervuilende artikelen). Tenslotte, belangrijk voor duurzame ontwikkeling, zoals ook expliciet aangegeven in het Brundtland rapport (WCED, 1987) en Agenda 21, is dat integratie van economisch en milieubeleid plaatsvindt. Hiermee zijn de begrippen industriële ecologie en metabolisme (zie: Van den Bergh, 1999) verbonden, waar het belang van een ruimtelijke en sectorale afstemming van economische activiteiten voor een minimale belasting van het milieu door stof- en materiaalstromen wordt benadrukt. Dit zou kunnen leiden tot een milieu-effectieve combinatie van dematerialisatie, hergebruik, afvalverwerking en duurzame producten.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

5. Evolutionaire economie en duurzaamheid

26

In de economische wetenschap is er een richting van onderzoek die een toenemende belangstelling geniet, namelijk de evolutionaire economie. Deze benadering vertoont enige overeenkomsten met de evolutionaire biologie vanwege de gerichte aandacht op dynamische processen, welke worden beschouwd als een combinatie van selectieprocessen (tendens tot evenwicht) en creatie van variatie (tendens tot ‘onevenwicht’). Een dergelijk aanpak kan nieuwe inzichten opleveren voor de discussie over duurzame ontwikkeling. Centraal voor de toepassing van evolutionaire inzichten in de economie is het hanteren van beperkte rationaliteit van economische beslissers. Het aloude adagium van de neoklassieke economie waarin wordt aangenomen dat de economische beslissers perfecte kennis hebben van hun preferenties en de omstandigheden waarin zij verkeren, wordt daarmee verlaten. Dit opent nieuwe wegen in het bestuderen van de rol van technologieverandering, ontwikkelingen van economische structuur op lange termijn, veranderende preferenties van consumenten, onzekerheid, en padafhankelijkheid en ‘lock-in’ van ongewenste technologieën. Voor de economische analyse van milieu en hulpbronnen kan de evolutionaire economie een nieuwe impuls vormen omdat zij een expliciet dynamisch en lange termijn perspectief hanteert. Een breed scala aan beleid,

gericht op o.a. de gevolgen van verlies aan biodiversiteit, de effecten van genetische modificatie, het stimuleren van veranderingen in technologie, en het gebruik en beheer van agro-ecosystemen en (semi-)natuurlijke ecosystemen die onderhevig zijn aan selectie, kunnen nu in een andere dan de gebruikelijke context worden bestudeerd. Voorts kan worden onderzocht welke barrières dienen te worden overwonnen wanneer men de huidige economie in een gewenste richting wil sturen. Traditioneel spreekt de economische wetenschap dan over een nieuw evenwicht, terwijl de evolutionaire economie inzicht kan verschaffen over het pad dat gevolgd wordt wanneer grote veranderingen in gang worden gezet. Dergelijke informatie lijkt onontbeerlijk voor een goed begrip van duurzame ontwikkeling.

Tot slot Het belang van het verankeren van duurzame ontwikkeling binnen economische opleidingen in het hoger onderwijs kan amper worden overschat. Afgestudeerde economen zullen in veel gevallen een spilfunctie vervullen binnen bedrijven en overheidsorganisaties en aldus in belangrijke mate invloed uitoefenen op het vormgeven van een duurzame ontwikkeling. Uit dit essay blijkt dat de eisen gesteld aan economen ten aanzien van kennis over milieuproblemen en duurzame ontwikkeling niet gering zijn. Zij dienen goed op de hoogte te zijn van inzichten binnen de traditionele milieueconomie en het vakgebied “milieu(bedrijfs)management”, en tevens basiskennis te hebben van relevante sociaal- en natuurwetenschappelijke inzichten binnen het bredere veld van de milieukunde. Een voor de hand liggende aanbeveling is vervolgens dat dit takenpakket pas in voldoende mate gerealiseerd kan worden als de milieueconomie een verplicht vak is binnen de curricula van economische opleidingen. Dit sluit goed aan bij de historische continuïteit van accenten in de economie-opleiding: vroeger was conjunctuurtheorie een standaard vak, daarna gevolgd door groeitheorie, en nu wellicht door economie van duurzame ontwikkeling. Gezien de snelle ontwikkeling van het vakgebied “milieueconomie”, het groot aantal deelthema’s dat zij omvat, de interactie tussen “algemene milieueconomie” en “milieumanagement”, en het multidisciplinaire karakter van de stof, is het risico groot dat zonder een specifiek verplicht vak milieueconomische kennis versnipperd zal worden aangeboden. Het nadeel hiervan is dat studenten geen volledig perspectief op duurzame ontwikkeling krijgen, temeer daar binnen de traditionele economische en bedrijfskundige cursussen milieu onvermijdelijk een ondergeschikte rol zal spelen. Uiteraard kan men trachten de docenten van deze vakken bij te scholen op het gebied van de milieueconomie en

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

omvangrijke transactiekosten is het gebruik van prijsinstrumenten in wat voor vorm dan ook ongewenst.

27


VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

De voorgaande aanbevelingen lijken in overeenstemming te zijn met de expliciete steun voor het belang van duurzame ontwikkeling in alle universitaire opleidingen, welke met de mond wordt beleden door een groot aantal individuen en gremia. Zolang deze belijdenis niet wordt vertaald in concrete verplichtingen is zij echter ongeloofwaardig.

28

Literatuur Ayres, R.U., J.C.J.M. van den Bergh en J.M. Gowdy, 2000. Weak versus strong sustainability: economics, natural sciences and consilience. Verschijnt in Environmental Ethics. Barbier, E.B., 1999. Development, poverty and environment. In: J.C.J.M. van den Bergh (red.). Handbook of Environmental and Resource Economics. Edward Elgar, Cheltenham. Barnett, H.J. en C. Morse, 1963. Scarcity and Growth: The Economics of Natural Resource Availability. Johns Hopkins University Press, Baltimore, MD. Baumol, W.J. en W.E. Oates, 1988. The Theory of Environmental Policy. 2e ed. Cambridge University Press, Cambridge, UK. Bergh, J.C.J.M. van den, 1998. Is economische groei gewenst, mogelijk en beheersbaar? In: F. den Butter e.a. (red.) Onzware ernst en droomrigheid. Lustrumboek ter gelegenheid van het 50 jarige bestaan van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie, Vrije Universiteit, Amsterdam. Uitgeverij Lemma, Utrecht. Bergh, J.C.J.M. van den, 1999. Milieu-economie en materiaalstromen, Milieu - Tijdschrift voor Milieukunde 14, 1999/1: 35-45. Bergh, J.C.J.M. van den, en M.W. Hofkes (red.), 1998. Theory and Implementation of Economic Models for Sustainable Development. Kluwer Academic Publishers, Dordrecht. Bergh, J.C.J.M. van den, en R.A. de Mooij, 1996. Economische groei en milieubehoud: Visies vergeleken. Milieu - Tijdschrift voor Milieukunde 11 (2): 49-59. Bergh, JC.J.M. van den, en H. Verbruggen, 1999. Spatial sustainability, trade and indicators: an evaluation of the ‘ecological footprint’. Ecological Economics 29 (1), pp. 63-74. Boulding, K.E., 1966. The economics of the coming spaceship earth. In: H. Jarret (red.), Environmental Quality in a Growing Economy. Johns Hopkins University Press, Baltimore. Braakhuis, F.L.M., M. Gijtenbeek, en W.A. Hafkamp, 1995. Milieumanagement: Van Kosten naar Baten. Samsom H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn. De Bruijn, S.M. en R.J. Heintz, 1999. The environmental Kuznets curve hypothesis. In: J.C.J.M. van den Bergh (red.). Handbook of Environmental and Resource Economics. Edward Elgar, Cheltenham. Chapman, D., 1999. Environmental Economics. Addison-Wesley, Harlow, UK. Clark, C.W., 1990. Mathematical Bioeconomics: The Optimal Management of Renewable Resources. 2e ed. Wiley, New York. Costanza, R. e.a. (17 auteurs), The value of the world’s ecosystem services and natural capital. Nature 387: 253-260.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

milieumanagement, maar alleen door het thema een aparte plaats binnen het curriculum te geven valt te verwachten dat men er op relatief korte termijn in zal slagen om studenten echt serieus te laten nadenken over duurzame ontwikkeling en de essentiële bijdrage van economen hieraan. Als onderdeel hiervan zou men een brede inleiding tot de milieueconomie en milieumanagement gericht op duurzame ontwikkeling een plaats kunnen geven in de basisfase van de economische opleiding, en een diepgaandere behandeling in een latere fase. Met betrekking tot de multidisciplinariteit zou men studenten kunnen adviseren een cursus milieukunde te volgen, waarvoor binnen veel universiteiten de mogelijkheid reeds bestaat.

29


Development Concepts: An Economic Analysis. World Bank Environment Paper 2. Pimm, S.L., 1984. The complexity and stability of ecosystems. Nature 307: 321-326. Rawls, J., 1972. A Theory of Justice. Harvard University Press, Cambridge, Mass. Siebert, H., 1995. Economics of the Environment: Theory and Policy, 4e ed. Springer-Verlag, Berlin. Solow, R. M., 1974. Intergenerational equity and exhaustible resources. Review of Economic Studies 41: 29-45. Solow, R. M., 1986. On the intergenerational allocation of natural resources. Scandinavian Journal of Economics 88: 141-149. Tietenberg, T., 2000. Environmental and Natural Resource Economics, 5e ed. Addison-Wesley, NY. Toman, M. A., J. Pezzey en J. Krautkraemer, 1995. Neoclassical economic growth theory and ‘sustainability’. In: D. Bromley (red.), Handbook of Environmental Economics. Blackwell, Oxford, 1994. Turner, R.K., D.W. Pearce and I. Bateman, 1994. Environmental Economics, An Elementary Introduction. Hemel Hempstead, Harvester Wheatsheaf, London. Verbruggen, H., 1999. Environment, international trade and development. In: J.C.J.M. van den Bergh (red.). Handbook of Environmental and Resource Economics. Edward Elgar, Cheltenham. Wackernagel, M. and W. Rees, 1996. Our Ecological Footprint: Reducing Human Impact on the Earth. New Society Publishers, Gabriola Island, BC and Philadelphia, PA. WCED, 1987. Our Common Future. World Commission on Environment and Development, Oxford University Press, Oxford/New York. Withagen, C., 1998. Groen en duurzaam nationaal inkomen. Economisch en Sociaal Tijdschrift 51: 371-403. Withagen, C., 1999. Milieubeleid en concurrentievermogen. Milieu - Tijdschrift voor Milieukunde 14, 1999/1: 46-55.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

30

Costanza, R. and C. Perrings, 1990. A flexible assurance bonding system for improved environmental management. Ecological Economics 2: 57-76. Daly, H.E., 1991. Steady-State Economics. 2e ed. Island Press, Washington D.C. Daly, H.E., 1991. Globalization versus internationalization - some implications. Ecological Economics 31 (1): 31-37. Dasgupta, P.S. en G.M. Heal, 1979. Economic Theory and Exhaustible Resources. Cambridge University Press. Cambridge. Folmer, H. en H. Landis Gabel (red.), 2000. Principles of Environmental and Resource Economics: A Guide for Students and Decision Makers. 2e ed. Edward Elgar, Cheltenham. Freeman III, A.M., 1993. The Measurement of Environmental and Resource Values: Theory and Methods. Resources for the Future, Baltimore. Hanley, N., J.F. Shogren en B. White, 1997. Environmental Economics - In Theory and Practice. MacMillan, London. Hartwick, J. M., 1977. Intergenerational equity and the investing of rents from exhaustible resources. American Economic Review 67: 972-974. Hartwick, J.M. en N.D. Olewiler, 1998. The Economics of Natural Resource Use. 2e ed. Addison-Wesley, NY. Holling, C. S., 1973. Resilience and stability of ecological systems. Annual Review of Ecological Systems 4: 1-24. Holling, C.S. (red.), 1978. Adaptive Environmental Assessment and Management. Wiley, New York. Kahn, J.R., 1998. The Economic Approach to Environmental and Natural Resources. 2nd ed. The Dryden Press, Harcourt Brace College Publishers, Orlando, Fl. Kneese, A.V. en J.L. Sweeney (red.), 1985/1993. Handbook of Natural Resource and Energy Economics. Vol. 1-3. North-Holland, Amsterdam. Kolstad, C., 2000. Environmental Economics. Oxford University Press, New York. Norton, B., R. Costanza en R. Bishop, 1998. The evolution of preferences: why ‘sovereign’ preferences may not lead to sustainable policies and what to do about it. Ecological Economics 24: 193-211. Pearce, D.W., en R.K. Turner, 1990. Economics of Natural Resources and the Environment. Harvester Wheatsheaf, London. Pearce, D.W. and J.J. Warford, 1993. World Without End: Economics, Environment and Sustainable Development. Oxford University Press. Perman, R., Y. Ma, J. McGilvray en M. Common, 1999. Natural Resource and Environmental Economics. 2e ed. Addison-Wesley/Longman, London. Perrings, C., 1998. Resilience in the dynamics of economy-environment systems. Environmental and Resource Economics 11: 503-520. Pezzey, J., 1989. Economic Analysis of Sustainable Growth and Sustainable Development. Environmental Department Working paper no. 15, Environmental Department, The World Bank. Reprinted as J. Pezzey, 1992. Sustainable

31


1

Milieueconomie in curricula aan Nederlandse economische faculteiten (op basis van informatie verstrekt door docenten, oktober 2000)

Katholieke Universiteit Brabant

Universiteit van Amsterdam

Het vak “Markt en Milieu” (4sp), dat voor algemeen economen verplicht is en voor andere studenten een keuzevak vormt, is een integratie van micro-economie en milieueconomie. Daarnaast bestaat het vak “Milieueconomie” (4sp) waarbinnen een macro-perspectief wordt gehanteerd. Het curriculum bevat tevens een seminar (8sp) dat door potentiële afstudeerders wordt gevolgd.

Het basisvak Milieueconomie (keuzevak) in de doctoraal fase schenkt aandacht aan theoretische aspecten (welvaartstheorie, prijstheorie, werking van markten, handelstheorie, en hun betekenis voor de milieuvraagstukken), empirische aspecten (hoe meet je?) en beleidsaspecten. Voorts wordt binnen het vak milieumanagement (keuzevak) aandacht geschonken aan bedrijfseconomische benaderingen van milieuvraagstukken. Studenten worden geacht een praktijkcase in de vorm van een werkstuk uit te werken.

Erasmus Universiteit Rotterdam Na de curriculumwijziging van 1999 is milieueconomie gereduceerd tot een 3sp keuzevak voor algemeen economen en bedrijfseconomen. Het behoort tot een van de keuzevakken waaruit verplicht gekozen dient te worden indien iemand algemene economie studeert.

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Rijksuniversiteit Groningen

32

In de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen wordt Milieueconomie jaarlijks als keuzevak aangeboden. Studenten hebben de keuze om twee versies van het vak te volgen. Een eerste vak geeft een inleidend overzicht van de economische theorievorming op het gebied van milieuvraagstukken en de toepassing van de theorie op feitelijke milieuproblemen. In het andere vak wordt hierop voortgebouwd, door middel van een verdieping van de theoretische aspecten.

Wageningen Universiteit De leerstoelgroep Milieueconomie verzorgt een groot aantal vakken voor niet-economen en studenten die binnen de milieueconomie willen afstuderen. Deze vakken worden aangeboden bij verscheidene opleidingen binnen de Wageningen Universiteit (waaronder Bedrijfs- en consumentenwetenschappen, Internationale ontwikkelingsstudies en Milieukunde) en bij twee Master opleidingen. Daarnaast kunnen studenten een afstudeerwerkstuk schrijven of stage doen binnen de milieueconomie.

Vrije Universiteit (Amsterdam) In de doctoraal fase wordt het keuzevak “Milieueconomie en -management I” verzorgd. Binnen een hoorcollegecyclus wordt aandacht geschonken aan economische en bedrijfskundige aspecten van milieuproblemen en -beleid. Dit wordt gevolgd door een werkcollege, waar studenten een werkstuk over een milieueconomisch of management thema schrijven, presenteren en verdedigen. Voorts kan een literatuurstudie onder begeleiding van een docent worden uitgevoerd. Tenslotte kan men in de milieueconomie afstuderen op basis van een scriptie, mogelijk gecombineerd met een stage bij een bedrijf of andere organisatie. VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Appendix

33


Appendix

2

Suggesties voor opneming van elementen van “milieu en duurzame ontwikkeling” in vakken binnen economie en bedrijfskunde curricula

Propedeuse: Financiering:

• groen beleggen Kwantitatieve methoden:

• speltheorie bij grensoverschrijdende vervuiling, • dynamische optimalisatie bij intergenerationele milieuproblematiek, • dynamische optimalisatie bij gebruik van natuurlijke hulpbronnen, • economische waardering (statistiek). Binnen enkele voor de hand liggende vakken in het curriculum kan in bescheiden mate (bijvoorbeeld één college-uur) ruimte worden vrijgemaakt voor het doceren van elementen die met duurzame ontwikkeling en milieu te maken hebben, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat deze ruimte benut wordt voor onderwerpen die nauw met het vak verbonden zijn. Onder worden per vak enkele voorbeelden van dergelijke onderwerpen aangegeven. De namen van de vakken corresponderen met die in de economie-opleiding aan de VU. Aan andere economische faculteiten worden overeenkomstige vakken gedoceerd.

Macro-economie: • groei en duurzame ontwikkeling, • ecologische belastingherziening en “dubbel dividend”.

Beginfase doctoraal: Geld- en bankwezen en Economie van de collectieve sector:

• externe effecten, • instrumenten: heffingen, subsidies, verhandelbare emissierechten, • ecologische belastingherziening. Filosofie en wetenschapsleer:

• visies op duurzame ontwikkeling, • ethische uitgangspunten: humanisme, utilitarisme (Hume, Locke), • Rawls, libertarian philosophies (Nozick), niet-antropocentrische stromingen, • multidisciplinariteit.

34

• grensoverschrijdende vervuiling, • coördinatie van milieubeleid, • milieubeleid en concurrentievermogen, • duurzame ontwikkeling en armoede, • bevolkingsgroei en milieu, • milieu en demografie. Inleiding marktkunde:

• groene marketing (case study).

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling

Internationale economische betrekkingen en Ontwikkelingseconomie:

35


36 VAKREVIEW Economie & Duurzame Ontwikkeling


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.