


Omega 3 lijkt wel het wondermiddel van deze tijd te zijn. Het is zowat overal goed voor.
Bekijk volgende filmpjes over omega 3 om een idee te krijgen wat ze zijn, welke voordelen ze kunnen leveren, welke dosissen ingenomen zouden moeten worden, enzovoort.
De meeste organismen bestaan hoofdzakelijk uit water. Het menselijk lichaam bestaat gemiddeld voor 65 % uit water, in tegenstelling tot planten die voor 70 % uit water opgebouwd zijn.
Het water kan zich zowel in de cel als tussen de cellen bevinden.
• intracellulair water
Dit water bevindt zich in de cel.
• intercellulair water
Dit water bevindt zich tussen de cellen in de weefsels en wordt ook wel het interstitieel vocht of weefselvocht genoemd.
Water vervult verschillende functies in het lichaam. De belangrijkste zijn:
1oplosmiddel
• polaire stoffen lossen goed op en worden meegevoerd met het water doorheen het lichaam
• apolaire stoffen lossen niet goed op in water en zullen gebonden moeten worden aan andere moleculen om getransporteerd te worden
2transportmiddel van nutriënten en zuurstof
• grootste hoeveelheid water in de bloed- en lymfevaten
• transport van bv. aminozuren, vetzuren, vitamines ...
transport van nutriënten en zuurstof
regulatie van lichaamstemperatuur transport van nutriënten en zuurstof
3medium voor chemische reacties
• sommige reagentia kunnen zich goed verplaatsen in water
• water maakt soms zelf deel uit van, of ontstaat bij chemische reacties
• bufferfunctie
• voorbeeld: hydrolyse bij de spijsvertering
chemische reacties
smeermiddel voor gewrichten
regulatie van lichaamstemperatuur transport van nutriënten en zuurstof
chemische reacties
4smeermiddel voor gewrichten
• hoofdbestanddeel van slijm
• in het spijsverterings- en voortplantingsstelsel en tussen gewrichten om wrijving tussen botten te verminderen
smeermiddel voor gewrichten
chemische reacties
5regulatie van lichaamstemperatuur
• transpireren om af te koelen
• warmte verliezen via urine
• doordat de mens voor 65 % uit water bestaat, gaat afkoelen en opwarmen traag (hoge specifieke warmtecapaciteit)
regulatie van lichaamstemperatuur transport van nutriënten en zuurstof
Van alle elementen in het periodiek systeem der elementen spelen 25 een belangrijke rol in organismen. 21 van deze elementen behoren tot de categorie van de mineralen. Daarnaast hebben ook sporenelementen een belangrijke functie in het lichaam. We noemen ze sporenelementen omdat we slechts geringe hoeveelheden nodig hebben van deze elementen.
MEEST VOORKOMENDE MINERALEN MINDER VOORKOMENDE MINERALEN
BELANGRIJKE ELEMENTEN DIE GEEN MINERALEN ZIJN SPORENELEMENTEN
elementsymboolelementsymboolelementsymboolelementsymbool
fluorFsiliciumSi
waterstof Hijzer Fe
natriumNavanadiumVkoolstof Czink Zn
magnesiumMgchroomCr stikstof NseleniumSe
fosfor PkobaltCozuurstof OkoperCu
zwavelSnikkelNi joodI
chloorCltinSn
mangaanMn
kaliumK molybdeen Mo
calciumCa
normale hersenfunctie
gezonde schildklier
bloedvorming
mooie huid, haar en nagels
gezonde tanden
gezonde beenderen
Meer weten?
voorkomt kanker
gezond hart
normale vertering
selenium
normale spierfunctie
zwangerschap
immuunsysteem
bron van energie
anti-veroudering
De belangrijkste biomoleculen die tot de koolstofverbindingen behoren, zijn de sachariden, de lipiden, de proteïnen en de nucleotiden.
Sachariden of suikers (beter gekend onder het oude synoniem koolhydraten) zijn een belangrijke klasse van organische moleculen die bestaan uit koolstof-, waterstof- en zuurstofatomen. Ze vormen een cruciale bron van energie voor levende organismen en spelen een belangrijke rol bij de opbouw van structurele componenten in cellen en weefsels. Er zijn drie soorten sachariden: monosachariden, disachariden en polysachariden.
Monosachariden of enkelvoudige suikers zijn de eenvoudigste vorm van sachariden. Ze kunnen niet worden afgebroken tot kleinere suikermoleculen en vormen zo de bouwstenen van alle sachariden. Ze hebben als brutoformule Cn(H2O)n
Monosachariden zijn ringstructuren van vijf (pentose) of zes (hexose) koolstofatomen. Ze worden gevormd door een condensatiereactie van de lineaire monosacharide.
Monosachariden en disachariden worden snel afgebroken en geabsorbeerd in het lichaam, waardoor ze snel beschikbare energiebronnen zijn.
glucose
C6H12O6
fructose C6H12O6
Anomeer van glucose
• synoniem: dextrose of druivensuiker
• hexose
• essentiële energiebron
• planten: aanmaak tijdens fotosynthese
galactose
C6H12O6
• synoniem: levulose of vruchtensuiker
• hexose
• in zoete groente- en fruitsoorten
• meestal afkomstig van sacharose
• zoetmiddel dat zo’n tweeënhalf keer zoeter is dan glucose
• hexose
• in zuivelproducten als onderdeel van lactose
• in het lichaam snel omgezet naar glucose en dus energie
ribose C5H10O5
desoxyribose C5H10O4
• aangemaakt door het lichaam uit glucose
• essentieel onderdeel van RNA
• onderdeel van transportmoleculen ATP, FAD, NAD, NADP en co-enzym A
• essentieel onderdeel van een nucleotide (bouwsteen van DNA)
In module 2 van het vijfde jaar 'De werkende cel' zul je meer leren over transportmoleculen en co-enzymen, en in module 3 van het vijfde jaar 'Erfelijk materiaal en celdelingen' zul je meer leren over DNA en RNA.
Disachariden of dubbele suikers bestaan uit twee monosacharide-eenheden die aan elkaar zijn gebonden door een glycosidebinding. Een disacharide ontstaat als gevolg van volgende condensatiereactie:
DISACHARIDE STRUCTUURFORMULE
sacharose
maltose
lactose
EIGENSCHAPPEN
• synoniem: sucrose of rietsuiker
• glucose-fructose
• in suikerriet en suikerbiet
• synoniem: moutsuiker
• glucose-glucose
• ontstaat uit zetmeel bij brouwen van bier
• wordt door fermentatie omgezet in alcohol
• synoniem: melksuiker
• glucose-galactose
• in melkproducten
Oligosachariden en polysachariden zijn meervoudige suikers die bestaan uit lange ketens van monosacharide-eenheden die aan elkaar zijn gebonden. Oligosachariden bestaan uit drie tot vijftien monosachariden. Bij een langere keten van monosachariden spreken we van polysachariden
Beide hebben een breed scala aan functies, waaronder energieopslag en structuurondersteuning. Door verschillende condensatiereacties worden meerdere monosachariden aan elkaar gebonden, waarbij telkens een watermolecule wordt afgesplitst. Dit proces, waarbij een polymeer wordt gevormd, wordt ook wel polymerisatie genoemd.
Polysachariden worden, in tegenstelling tot mono- en disachariden, langzamer afgebroken en bieden een meer geleidelijke energieafgifte.
POLYSACHARIDE STRUCTUURFORMULE EIGENSCHAPPEN zetmeel
• 20 % amylose en 80 % amylopectine
• teveel aan glucose wordt in plantencellen opgeslagen onder de vorm van zetmeel
amylose
amylopectine
amylose
amylopectine
glycogeen
cellulose
• teveel aan glucose wordt in dierlijke cellen opgeslagen onder de vorm van zetmeel
• in spiercellen (nood aan energie)
• in levercellen (opslag)
plantencel
• lineair polymeer β-glucose
• in plantencellen
ketens van cellulosemoleculen macrofibrillen
cellulose vezels microfibrillen
Lipiden of vetten zijn moleculen die opgebouwd zijn uit de elementen koolstof, waterstof en zuurstof. Lipiden staan, net zoals de sachariden, in voor de energielevering. In het menselijk lichaam dekt de afbraak van lipiden zo’n 20 – 30 % van onze energiebehoefte. Verder zorgen vetten ook voor de bescherming van onze cellen en weefsels, omdat ze dienst doen als stootkussen. Tot slot vormt een vetlaagje een ideale isolatielaag om de warmte vast te houden en cellen en weefsels te beschermen tegen koude.
De belangrijkste moleculen binnen de groep van de lipiden zijn de triglyceriden, fosfolipiden, steroïden en wassen.
structuur
Triglyceriden zijn opgebouwd uit een glycerolmolecule en drie vetzuren. De vorming van triglyceriden gebeurt via een condensatiereactie waarbij een OH-groep van elk vetzuur wordt afgesplitst en water vormt met een H-atoom van glycerol.
3 vetzuren glycerol
triglyceriden
carboxylgroep koolwaterstofketen
H2O komt vrij
Er bestaan twee types vetzuren: verzadigde en onverzadigde vetzuren. Het type vetzuur bepaalt het karakter van het triglyceride.
VERZADIGD VETZUUR
• enkelvoudige bindingen
• lineaire ketens
• hoog smelt- en kookpunt
• vast bij kamertemperatuur
• dierlijke oorsprong
(uitzondering: kokosolie)
ONVERZADIGD VETZUUR
• een of meerdere dubbele bindingen
• knik in de keten ter hoogte van een dubbele binding
• lager smelt- en kookpunt
• vloeibaar bij kamertemperatuur
• ‘slechte’ vetten (aderverkalking)
structuur
structuur
carboxylgroep koolwaterstofketen
• plantaardige oorsprong (uitzondering: visolie)
• ‘goede’ vetten (gezonder) vetzuur
structuur
verzadigd vetzuur geen dubbele binding in de structuur
laurinezuur aantal dubbele bindingen
verzadigd vetzuur geen dubbele binding in de structuur
carboxylgroep koolwaterstofketen
1 of meerdere dubbele bindingen onverzadigde vetzuren
carboxylgroep koolwaterstofketen
verzadigd vetzuur geen dubbele binding in de structuur
laurinezuur aantal dubbele bindingen
1 of meerdere dubbele bindingen onverzadigde vetzuren
palmitoleïnezuur
laurinezuur aantal dubbele bindingen
positie van de dubbele binding
onverzadigde vetzuren
1 of meerdere dubbele bindingen
palmitoleïnezuur
positie van de dubbele binding
verzadigd vetzuur geen dubbele binding in de structuur
laurinezuur
1 of meerdere dubbele bindingen onverzadigde vetzuren
palmitoleïnezuur
palmitoleïnezuur
positie van de dubbele binding
In het ISAAC-moment leerde je al wat meer over omega 3. Omega 3-vetzuren zijn dus meervoudige, onverzadigde vetzuren. Ze kunnen o.a. gehaald worden uit vette vis en walnoten.
Fosfolipiden zijn structurele lipiden, aanwezig in celmembranen. Dit wil zeggen dat ze essentieel zijn bij de bouw en functie van de celmembranen, die opgebouwd zijn uit een fosfolipide dubbellaag.
Een fosfolipide bestaat uit een hydrofiele (wateraantrekkende) polaire kop en een hydrofobe (waterafstotende) apolaire staart. De kop wordt gevormd door een fosfaatgroep, gebonden aan een glycerolmolecule. Aan de andere zijde van de glycerolmolecule zijn twee vetzuren verbonden.
fosfaatgroep
glycerol (driewaardig)
hydrofiele kop
hydrofobe staart
vetzuren
verzadigd
onverzadigd fosfolipide
Door dit amfipathische karakter (een hydrofiel en een hydrofoob deel) van fosfolipiden zullen ze in een waterig milieu steeds een fosfolipide dubbellaag vormen. De hydrofobe staarten keren zich immers naar elkaar toe, weg van het water.
fosfolipide dubbellaag
hydrofiele kop
hydrofobe staart
celmembraan
extracellulaire vloeistof
cytoplasma
Steroïden bestaan uit vier geconjugeerde koolstofringen (drie cyclohexaanringen en een cyclopentaanring) en verschillende functionele groepen.
De specifieke structuur van steroïden bepaalt hun biologische functies. Ze beïnvloeden de soepelheid van celmembranen (cholesterol) en doen dienst als signaalmoleculen (geslachtshormonen).
Anabole steroïden zijn synthetische steroïden die gebruikt worden als prestatieverhogende middelen (doping). Het zijn afgeleiden van het mannelijk geslachtshormoon testosteron.
Wassen zijn organische verbindingen die bestaan uit lange koolstofketens met een hydrofobe kop en een hydrofiele staart. Hierdoor hebben wassen de eigenschap dat ze zich aan elkaar kunnen hechten en aan oppervlakten kunnen blijven plakken.
Wassen worden geproduceerd door verschillende organismen, waaronder planten, insecten en zelfs mensen. Ze hebben diverse functies, zoals bescherming tegen uitdroging, insecten en schimmels, en het reguleren van de transpiratie bij planten. Een veelvoorkomende was is ceramide, dat we terugvinden in celmembranen.
Voorbeeld: ceramide in de huid
jonge/gezonde huid
hoog ceramidegehalte
allergenen
verouderde/droge huid
laag ceramidegehalte
allergenen
verontreinigende stoffen
bacteriën
virussen
keratinocyt
lipidelaag
waterlaag
lipidelaag
waterlaag
lipidelaag
lamellaire structuur
vocht
verontreinigende stoffen
bacteriën
virussen
ceramide
vetzuur cholesterol
1.3.3.1 Bouw van eiwitten
Proteïnen of eiwitten zijn macromoleculen die gevormd worden door een aaneenschakeling van aminozuren. Van de honderden aminozuren die we kennen, maken er slechts twintig deel uit van de eiwitten in het menselijk lichaam.
Alle aminozuren hebben een gelijkaardige basisstructuur:
• een centraal C-atoom
• een aminogroep (blauw)
• een carboxylgroep (rood)
• een H-atoom (geel)
• een restgroep (groen)
Deze is variabel en zorgt voor het bestaan van verschillende aminozuren.
waterstofatoom
aminogroep carboxylgroep restgroep
voorbeeld: serine
doel van aminozuren
aminozuren bouwen proteïnen (levensondersteunende macronutriënten)
serinemolecule
Sommige aminozuren kunnen aangemaakt worden door het menselijk lichaam, deze noemen we de niet-essentiële aminozuren. Andere moeten we via onze voeding opnemen: de essentiële aminozuren.
Er zijn negen essentiële. Ze zijn aangeduid op onderstaande afbeelding in het oranje.
glycinealanine valineleucine
valine leucine isoleucine
serinethreoninecysteinemethionineproline
threonine methionine
fenylalaninetyrosinetryptofaanasparaginezuurglutaminezuur
fenylalanine tryptofaan
asparagine glutamine lysineargininehistidine
lysine histidine
aminozuur peptidebinding
primaire structuur
waterstofbrug
α-helix β-vouwblad
tertiaire structuur
quaternaire structuur
3D-structuur
zwavelbrug of vanderwaalskrachten
1primaire structuur
De primaire structuur wordt gevormd door de aminozuursequentie. Dit is de volgorde van de aaneenschakeling van de aminozuren. De aminozuren worden aan elkaar geschakeld door middel van een condensatiereactie. Hierbij zullen de carboxylgroep van aminozuur 1 en de aminogroep van aminozuur 2 met elkaar reageren, waarbij water wordt afgesplitst. Er wordt een peptidebinding gevormd tussen de opeenvolgende aminozuren. Het resultaat is de vorming van een lineaire polypeptideketen.
aminozuur 1
aminozuur 2
2Secundaire structuur
Deze structuur ontstaat als gevolg van waterstofbruggen, die gevormd worden tussen aminoen carboxylgroepen op verschillende plaatsen in de polypeptideketen.
Als gevolg van deze nieuwe verbindingen kunnen twee structuren ontstaan:
• α-helix
Er ontstaat een spiraalvormige structuur van de lineaire keten.
• β-vouwblad
Deze structuur komt tot stand wanneer waterstofbruggen gevormd worden tussen de NHgroep van het aminozuur van de ene streng en een CO-groep van een andere streng.
3Tertiaire structuur
Deze structuur komt tot stand door het verder opvouwen van de secundaire structuur. Dit gebeurt door middel van interacties tussen de zijketens van de aminozuren. Deze interacties ontstaan door de vorming van zwavelbruggen of S-bruggen.
De uiteindelijke quaternaire structuur wordt gevormd door associatie van meerdere polypeptideketens die samen een geheel vormen. De verschillende polypeptiden worden samengehouden door niet-covalente bindingen. Er ontstaat een driedimensionale structuur die ook de functie van het eiwit zal bepalen (bijvoorbeeld ATP-synthase, hemoglobine …).
Eiwitten hebben heel wat essentiële functies in het lichaam.
• Ze vormen het skelet van de cel, ook wel het cytoskelet genoemd.
• Ze zijn aanwezig in heel wat lichamelijke structuren zoals in haar, botten, nagels … en geven zo vorm aan het lichaam.
• Ze komen voor als antilichamen die een rol spelen in het afweersysteem.
• Ze kunnen belangrijke hormonen vormen in het lichaam, zoals insuline.
• Sommige spelen een belangrijke rol bij het bewegen en delen van cellen.
• Sommige zijn enzymen die invloed hebben op de snelheid van reacties die in het lichaam plaatsvinden.
Op dit laatste gaan we wat dieper in.
Enzymen zijn opgebouwd uit één of meerdere polypeptideketens. Ze kunnen een invloed hebben op de snelheid van biochemische reacties in het lichaam en worden daarom biokatalysatoren genoemd.
De aminozuren worden op een specifieke manier aan elkaar gebonden, waardoor in het midden van het eiwit een holte gevormd wordt. Deze holte heeft een specifieke vorm waardoor er een bepaalde stof aan kan binden. Deze stof noemen we het substraat. Na binding wordt er een enzym-substraatcomplex gevormd.
Aangezien er een specifiek substraat in de holte van het enzym past, net zoals een specifieke sleutel in een bepaald slot past, wordt dit ook wel het sleutel-slotprincipe genoemd. Het enzym kan de stof ontbinden of kan meerdere stoffen aan elkaar binden. Het enzym blijft na de reactie onveranderd achter en kan met een nieuw substraat binden.
enzym
substraat
enzym verandert enigszins van vorm als het substraat bindt
producten
substraten
bindingsplaats
afzonderlijke substraten worden gecombineerd
product
bindingsplaats
Voorbeeld: het enzym lactase staat in voor de afbraak van het eiwit lactose. +
Soms is een enzym pas werkzaam nadat er een cofactor aan gebonden wordt. Een cofactor is zelf geen proteïne en kan organisch of anorganisch zijn (bijvoorbeeld een sporenelement). Het bindt aan het enzym waardoor het centrum, en dus de bindingsplaats voor het substraat, van vorm kan veranderen.
Een specifiek type cofactor is een co-enzym. Dat zijn organische moleculen, bv. vitamines.
enzym
bindingsplaats
de meeste enzymen hebben een mineraal als cofactor nodig om ze te activeren
substraat
enzym is niet werkzaam
voorbeeld: ijzer bij de heemproductie magnesium en zink bij de DNA-synthese
cofactor bv. mineraal
enzym is werkzaam
Er zijn heel wat factoren die de enzymatische werking kunnen beïnvloeden. Onderstaande afbeelding geeft weer hoe de temperatuur, zuurtegraad en de concentraties aan substraat en enzym hun effect hebben op de enzymatische werking.
temperatuur
grote invloed
meer warmte = meer kinetische energie enzymen hebben optimale pH
opgelet: als temperatuur te hoog is, wordt enzym gedenatureerd
indien pH hoger/lager kan dit de enzymstructuur verstoren
geleidelijke toename als substraat beschikbaar is vergroten van enzymconcentratie = vergroten van reactiesnelheid
vergroten van substraatconcentratie = vergroten van reactiesnelheid
**tot alle bindingsplaatsen van enzymen in gebruik zijn**
Nucleotiden zijn verbindingen die de bouwstenen vormen van het DNA en RNA in organismen. DNA en RNA zijn dragers van de erfelijke informatie en bevinden zich steeds in de kern van een cel.
In module 3 van het vijfde jaar 'Erfelijk materiaal en celdelingen' zul je meer leren over nucleotiden en de bouw van DNA en RNA.
2.1Dierlijke cel
2.1.1Bouw en celorganellen
Het cytoskelet is een complex netwerk van eiwitvezels in een cel dat zorgt voor structuur, beweging en vormgeving van de cel. Het bestaat uit drie soorten vezels:
1. microtubuli
Hol en buisvormig: bestaan uit tubuline en staan in voor transport van stoffen binnen de cel, de celdeling en de vorming van de celstructuur.
2. intermediaire filamenten
Sterker en dikker: bestaan uit keratine of vimentine en bieden structurele ondersteuning, celspanning en bescherming.
3. microfilamenten of actinefilamenten
Dun en flexibel: spelen belangrijke rol bij de celmobiliteit, celcontractie en celvorming.
ruw endoplasmatisch reticulum
ribosomen in cytoplasma
peroxisoom
golgicomplex
cytoskelet
secretie uit de cel
vesikel
lysosoom
centrosoom (twee centriolen)
Een lysosoom is verantwoordelijk voor de afbraak van afvalstoffen en het recyclen van cellulaire componenten. Het bevat lysosomale enzymen die helpen bij de afbraak van macromoleculen zoals eiwitten, koolhydraten en vetten.
Lysosomen worden gevonden in de meeste dierlijke cellen en komen niet voor in plantencellen. Daar vervullen vacuoles deze functie.
microtubuli
De celkern of nucleus bevat het erfelijk materiaal of DNA.
• bescherming via een dubbele membraanstructuur, het kernmembraan
• kernporiën maken uitwisseling van moleculen tussen kernplasma en cytoplasma mogelijk
• nucleolus bevat sterk compact opgerold DNA
• chromatine bestaat uit DNA, opgerold rond histonen
celkern
kernmembraan
nucleolus
chromatine
kernporie
ribosomen
Eukaryoten vs. prokaryoten: de endosymbiontentheorie
• Prokaryoten zijn kleiner en hebben geen celkern. Het ringvormig DNA bevindt zich vrij in de cel en er zijn geen mitochondriën.
• Eukaryoten zijn groter, complexer en hebben een celkern met DNA. Ze bevatten meer celorganellen.
glad endoplasmatisch reticulum
plasmamembraan
mitochondrion
Ribosomen zijn opgebouwd uit twee subeenheden: een grotere en een kleinere, niet begrensd door een membraan. Ze hebben als functie genetische informatie van het DNA omzetten of coderen naar eiwitten (=eiwitsynthese).
cytoplasma
In module 3 van het vijfde jaar 'Erfelijk materiaal en celdelingen' zul je meer leren over histonen, centriolen en DNA. En in module 2 van het zesde jaar 'Moleculaire genetica' zul je meer leren over de eiwitsynthese.
Opzoekoefening: bespreek de bouw en functie van volgende onderdelen van de dierlijke cel.
1Celmembraan
cel
vloeistofmozaïekmodel
functies
bescherming transport communicatie
afgestoten molecule in vet oplosbare molecule in water oplosbare molecule ionkanaal
hydrofiele kop (wateraantrekkend) hydrofobe staart (waterafstotend)
bouw van het celmembraan
functie van het celmembraan
koolhydraatgroepen cholesterol
cytoplasma extracellulaire ruimte
helpt het membraan om flexibel te blijven
fosfolipiden proteïnenkoolhydraten (suikers) cholesterol
fosfolipidedubbellaag
2Endoplasmatisch reticulum (ER)
celkern nucleolus
kernporie
ruw endoplasmatisch reticulum
glad endoplasmatisch reticulum
ribosomen
ruw endoplasmatisch reticulum (RER) eiwitsynthese
ribosomen
bouw van het endoplasmatisch reticulum
celkern en endoplasmatisch reticulum
celkern
proteïnen van het RER migreren naar het golgicomplex
kernmembraan nucleolus chromatine kernporie
glad endoplasmatisch reticulum (SER) synthetiseert vetten en vervult andere functies
transportblaasje
functie van het endoplasmatisch reticulum
3Golgicomplex
eiwitten worden gewijzigd in het golgicomplex
1. eiwitten worden verpakt in secretieblaasjes of vesikels voor exocytose
bouw van het golgicomplex
transportblaasje
golgicomplex
fagolysosoom
restlichaam fagosoom
afgescheiden eiwitten
3. vesikel wordt in het plasmamembraan opgenomen
uitscheiden van afvalstoffen
bacterie
2. vesikel wordt lysosoom
functie van het golgicomplex
matrix
4Mitochondrion
ribosoom
ATP-synthase
DNA
intermembraanruimte
celademhaling
granule
binnenste membraan
buitenste membraan
mitochondrion (dierlijke cel)
cristae
bouw van een mitochondrion
functie van een mitochondrion
2.2.1Bouw en celorganellen
drie soorten plasten in plantencellen en algen
1. chloroplasten
• groen
• fotosynthese (chlorofyl)
2. leukoplasten
• kleurloos
• opslagplaats zetmeel en vetten
3. chromoplasten
• geel/rood/oranje
• ontstaan uit chloroplasten bij rijpen van fruit en groenten (caroteen)
vacuole
chloroplast
cytoplasma
mitochondrion
celmembraan
De celwand komt enkel voor bij plantencellen. Dierlijke cellen hebben alleen een celmembraan.
kernmembraan
nucleolus
celkern
endoplasmatisch
reticulum
golgicomplex
celwand
hemicellulose
pectine
cellulose microfibril
Opzoekoefening: bespreek de bouw en functie van volgende onderdelen van de plantencel.
1Celwand
middenlamel
primaire celwand
plasma(cel)membraan
cellulose
cellen
celwanden
cellulose vezels
macrofibrillen
cellulose ketens microfibrillen cellulose moleculen
vezels plant
bouw van de celwand
functie van de celwand
2Vacuole vacuole tonoplast
vacuole
bouw van de vacuole
turgescent (normaal)grensplasmolyseplasmolyse
functie van de vacuole
buitenste membraan binnenste membraan DNA stroma
plastoglobulus
ribosoom
thylakoïde
zetmeelkorrel
bouw van een chloroplast
licht granum
O2
suiker
chloroplast
Calvincyclus
CO2 H2O
functie van een chloroplast
Plantencellen en dierlijke cellen zijn zichtbaar met een lichtmicroscoop. Om de gedetailleerde celorganellen waar te nemen, maak je gebruik van een elektronenmicroscoop.
De hiërarchische organisatie van levende materie verwijst naar de manier waarop biologische structuren en processen op verschillende niveaus georganiseerd zijn, van cellen tot complexe organismen. ORGANISME
Cellen zijn de kleinste levende eenheden van organismen. De bouw en onderdelen van de dierlijke cel en plantencel hebben we in deze module reeds behandeld.
Weefsels bestaan uit een groep cellen die samenwerken om een specifieke functie te vervullen. Elk type weefsel heeft een specifieke structuur en functie die bijdraagt aan de functie van een orgaan.
Dierlijke weefsel:
• spierweefsel
Dit weefsel is gespecialiseerd in contractie en beweging.
• epitheelweefsel
Dit weefsel bedekt de oppervlakken en doet zo dienst als een beschermende barrière.
• zenuwweefsel
Dit weefsel is verantwoordelijk voor de communicatie en coördinatie van signalen in het lichaam.
• bindweefsel
Bindweefsel speelt een rol bij het verbinden, beschermen en ondersteunen van andere weefsels en organen. Het geeft zo structuur en ondersteuning aan het lichaam.
spierweefsel
hartspiercellen
skeletspiercellen
gladde spiercellen
zenuwweefsel
epitheelweefsel bindweefsel
binnenkant van het maag-darmkanaal en andere holle organen
trilhaarepitheel cilindrisch epitheel kubisch epitheel plaveiselepitheel
huidoppervlak
spiercellen zenuwcellen vetcellen
basale membraan
Plantaardig weefsel:
• epidermis
Dit is het buitenste weefsel van de plant. Het bestaat uit een enkele laag cellen die de oppervlakte van de plant bedekken en beschermen.
• steunweefsel
Steunweefsel zorgt voor mechanische ondersteuning en structuur. Er zijn twee belangrijke soorten steunweefsel:
• Collenchymweefsel bestaat uit levende cellen met dikkere celwanden. Het bevindt zich onder de epidermis van jonge stengels en bladeren en zorgt er voor flexibiliteit en steun.
• Sclerenchymweefsel bestaat uit dode cellen met dikke, verharde celwanden. Het biedt stevigheid en ondersteuning aan volwassen delen van de plant.
• vulweefsel of grondweefsel
Zoals de naam reeds zegt, vult het vulweefsel de ruimtes tussen andere weefsels op. Het parenchymweefsel is het meest voorkomende vulweefsel in planten. Het bestaat uit levende cellen met dunne celwanden. Parenchymcellen zijn betrokken bij fotosynthese (grootste fotosynthetische activiteit in het palissadeparenchym), opslag van voedingsstoffen en gasuitwisseling (sponsparenchym).
• vaatbundels of transportweefsel
Vaatbundels zijn complexe weefsels, verantwoordelijk voor het transport van water, mineralen en organische stoffen door de plant. Er zijn twee belangrijke soorten vaatbundels: xyleem en floëem.
• Xyleemcellen zijn langwerpig en hebben een stevige celwand. Ze zijn verantwoordelijk voor het transport van water en mineralen uit de bodem, via de wortels, naar de stengels en bladeren. Ze zorgen ook voor stevigheid van de plant.
• Floëemcellen zijn compacte cellen, verantwoordelijk voor het transport van suiker en andere voedingsstoffen. Ze vervoeren niet enkel stoffen van de wortel naar de bovengrondse delen van de plant, maar ook stoffen die in de bladeren aangemaakt worden naar alle andere plantdelen.
epidermis bovenste epidermis
vaatbundels
vulweefsel mesofyl
epidermis onderste epidermis
vulweefsel merg
vaatbundels xyleem floëem sclerenchymweefsel
epidermis epidermis
vulweefsel cortex (primaire schors) xyleem floëem
Organen zijn structuren die bestaan uit verschillende soorten weefsels die samenwerken om een specifieke functie in het lichaam uit te oefenen. Organen hebben vaak complexe taken en beschikken over een specifieke anatomie die hiervoor geschikt is. Voorbeelden van organen zijn het hart, de longen, de lever, de hersenen en de huid.
Voorbeeld: de huid (mens)
• opperhuid of epidermis
Buitenste laag van de huid die verschillende structuren bevat zoals bloedvaten, haarzakjes, epitheelweefsel enz. Het is verantwoordelijk voor het beschermen van het lichaam tegen invloeden van buitenaf.
• lederhuid of dermis
Middelste laag van de huid die onder de opperhuid ligt. Het bestaat uit verschillende soorten weefsels zoals bindweefsel, bloedvaten, haarzakjes, zweetklieren, zenuwen en zenuwuiteinden. Deze laag zorgt ervoor dat de huid stevig, elastisch en flexibel is.
• onderhuids vetweefsel of subcutis
Diepste laag van de huid die bestaat uit door bindweefsel omgeven vetcellen. Het doet dienst als isolatie, energiereserve en vangt schokken op. talgklier
porie
opperhuid (epidermis)
lederhuid (dermis)
onderhuids vetweefsel (subcutis) spier
haarschacht
stratum corneum of hoornlaag plaveiselcellen
basale cellen
haaroprichter
zweetklier
haarzakje
slagader ader
vetweefsel
Orgaanstelsels bestaan uit meerdere organen die samenwerken om een gemeenschappelijke functie te vervullen. Elk orgaanstelsel heeft een specifieke rol in het lichaam.
Voorbeeld: spijsverteringsstelsel
De maag, darmen, lever en alvleesklier werken samen om voedsel te verwerken en voedingsstoffen op te nemen. mond (mondholte)
Op dit niveau worden alle verschillende organen en systemen samengebracht om een volledig functionerend organisme te vormen.
Histologie is een tak van de wetenschap die de microscopische structuur van weefsels bestudeert. Het richt zich op de organisatie, de functie en relaties van cellen binnen verschillende weefsels van levende organismen.
Door middel van histologische technieken kunnen weefsels verwerkt worden om ze te gaan bestuderen. De weefsels worden in dunne plakjes gesneden en gekleurd zodat verschillende cellen en structuren zichtbaar worden onder een microscoop.
Histologie onder de loep
Histologie biedt inzicht in de structuur en functie van verschillende weefsels, zoals epitheelweefsel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel. Het stelt onderzoekers in staat om cellen te identificeren en te karakteriseren, de ruimtelijke ordening van verschillende weefselcomponenten te begrijpen en de fysiologische processen die plaatsvinden binnen weefsels te bestuderen.
De bouw en functie van een cel zijn sterk afhankelijk van het specifieke celtype of meer bepaald de specifieke functies die de cel vervult. Elke cel in het lichaam heeft een unieke structuur en functie die nauw samenhangt met de rol die het speelt in het organisme.
Verschillende cellen hebben verschillende taken in het lichaam. Zo hebben bloedcellen de functie om zuurstof en voedingsstoffen te transporteren, terwijl epitheelcellen de bescherming en barrièrefunctie van weefsels bieden. Levercellen zijn betrokken bij de stofwisseling en ontgifting van het lichaam, terwijl zenuwcellen zorgen voor de overdracht van elektrische signalen. Elke cel is gespecialiseerd om zijn specifieke functie efficiënt uit te voeren, en deze functies zijn nauw verbonden met de structuur en samenstelling van de cel.
Elk celtype heeft een specifieke samenstelling en organisatie van de celonderdelen, die de structuur van de cel bepalen. Deze specifieke structuren zijn essentieel voor de functie van de cellen.
epitheelweefsel
zenuwweefsel
bindweefsel
bloed
vetweefsel kraakbeen losmazig bindweefsel bot
dicht bindweefsel
spierweefsel
trilhaarepitheel éénlagig plaveiselepitheel kubisch epitheel cilindrisch epitheel
meerlagig plaveiselepitheel
hartspiercellen
gladde spiercellen
skeletspiercellen
Voorbeeld 1: zenuwcellen
Zenuwcellen hebben lange uitlopers, axonen genaamd, die hen in staat stellen elektrische signalen over lange afstanden te geleiden.
structuur van een neuron
Voorbeeld 2: spiercellen
Elk type spiercel heeft unieke kenmerken en functies die zijn aangepast aan zijn specifieke rol in het lichaam. Er zijn drie types spiercellen:
• hartspiercellen
Hartspiercellen hebben gestreepte kenmerken die vergelijkbaar zijn met skeletspiercellen, maar ze zijn kleiner en hebben doorgaans een enkele kern. Ze zijn verantwoordelijk voor het ritmisch samentrekken van het hart om bloed te pompen.
• skeletspiercellen
Langwerpige cellen die meestal verbonden zijn met botten via pezen en die krachtig kunnen samentrekken om beweging mogelijk te maken.
• gladde spiercellen
Langwerpige, niet-gestreepte cellen die voorkomen in de wanden van inwendige organen zoals de darmen, bloedvaten en luchtwegen.
hartspiercellenskeletspiercellengladde spiercellen
Celdifferentiatie is het proces waarbij ongedifferentieerde stamcellen zich ontwikkelen tot gespecialiseerde celtypen met specifieke structurele en functionele kenmerken.
Een ongedifferentieerde stamcel is een cel die het vermogen heeft om zich te vermenigvuldigen en zich te differentiëren tot gespecialiseerde celtypen in het lichaam. Dit proces speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van weefsels en organen tijdens de embryonale ontwikkeling, evenals in het handhaven van de homeostase en het herstellen van beschadigd weefsel in het volwassen lichaam.
stamcel
hersenen
neuron
osteocyten
hartcellen
darmen
enterocyten
hepatocyten
botten
lever
hart
Tot welke stofklasse behoren volgende biomoleculen of stoffen? Wees zo specifiek mogelijk.
BIOMOLECULE OF STOF STOFKLASSE
glycogeen
visolie
lysine
cellulose
zink
hemoglobine
dextrose
cholesterol
calcium
moutsuiker
Beantwoord volgende vragen over chloroplasten.
In welke cellen komen chloroplasten voor?
Voor welk proces staan de chloroplasten in?
Geef de chemische reactie voor dit proces.
Vul aan.
Met behulp van lactase kan (melksuiker) verteerd worden in
Lactase behoort tot de groep van de Lactose behoort tot de groep van de
Zijn volgende structuren aanwezig in een dierlijke cel en/of plantencel? Zet een kruisje in de juiste kolom of kolommen.
celmembraan
celwand
plastiden
één grote vacuole
meerdere kleine vacuoles
lysosomen
centriolen
Wat is het verschil in bouw en functie tussen het SER en het RER?
Water heeft een specifieke warmtecapaciteit van 4186 J kg °C . Lucht heeft een specifieke warmtecapaciteit van 1008 J kg °C
Water heeft een hogere specifieke warmtecapaciteit dan lucht. Wat betekent dit?
De mens bestaat voor 65 % uit water. Wat betekent dit voor de temperatuurregulatie van het menselijk lichaam?
Toon aan hoe de celwand en vacuole samen een belangrijke rol spelen bij de stevigheid van planten.
Waarom is een celmembraan doorlaatbaar voor kleine apolaire moleculen? Verduidelijk met behulp van een schets.
Schets:
Algemene meerkeuzevragen. Duid het correcte antwoord aan en verklaar. Let op: soms is er meer dan één correct antwoord.
Welke cellen bevatten het meest mitochondriën?
⚪ rode bloedcellen
⚪ haarcellen
⚪ hartspiercellen
⚪ slokdarmcellen
Verklaring:
Welke uitspraak of uitspraken zijn waar voor di- en polysachariden?
⚪ Ze worden gevormd door een condensatiereactie waarbij water vrijkomt.
⚪ Ze kunnen ontleed worden in hun monosachariden.
⚪ Zowel di- als polysachariden zijn snelle suikers.
Verklaring:
Welke bewering of beweringen zijn correct voor een enzym-substraatcomplex?
⚪ Het enzym verandert en het substraat blijft ongewijzigd achter.
⚪ Het enzym blijft ongewijzigd en het substraat zal veranderen.
⚪ Het enzym en het substraat veranderen beide.
⚪ Noch het enzym noch het substraat zal veranderen.
Verklaring:
Juist of fout. Duid het correcte antwoord aan. Indien fout verbeter je de bewering. Indien juist ondersteun je de bewering met een verklaring.
Nucleus en nucleolus zijn synoniemen.
⚪ juist
⚪ fout
Verklaring:
Bij prokaryoten is er een celkern aanwezig, die omgeven is door een kernmembraan. Dit kernmembraan scheidt het kernplasma en cytoplasma van elkaar.
⚪ juist
⚪ fout
Verklaring:
Het golgicomplex zorgt voor opslag van eiwitten, om ze daarna door te geven aan het endoplasmatisch reticulum.
⚪ juist
⚪ fout
Verklaring:
Tijd om alles nog eens op een rijtje (of kolom?) te zetten!
Vul het kruiswoordraadsel met begrippen uit dit hoofdstuk in. Met de kleine lettertjes kun je een belangrijk begrip vormen!
HORIZONTAAL
3Aanwezig in plantencellen maar niet in dierlijke cellen
5Als het enzym het slot is, dan is het … de sleutel
6Plaats waar eiwitten verwerkt en getransporteerd worden voor gebruik binnen of buiten de cel
8Holle vezel die instaat voor transport van stoffen binnen de cel
9Factor die de enzymactiviteit beïnvloed
13Lange keten van achttien monosachariden
15De vorming van zwavelbruggen behoort tot de … structuur van eiwitten
16C5H10O4
18Geslachtshormoon dat tot de steroïden behoort
19Levulose of vruchtensuiker of …
20Hoe hoger de … hoe groter de reactiesnelheid van enzymen
21Sporenelement
22Bouwsteen van DNA en RNA
23De kop van een was heeft een … karakter
25Staat o.a. in voor de opslag van water en voedingsstoffen, alsook de afbraak van afvalstoffen in plantencellen
27Cel die in staat is om een ander celtype te veranderen
VERTICAAL
1Het menselijk lichaam bestaat voor 65 % uit …
2Beschermt de celkern
4Het plasmamembraan bestaat uit een fosfolipide dubbellaag en is hierdoor … : bepaalde stoffen kunnen doorgelaten worden, andere worden vastgehouden
7Energie uit zonlicht wordt gebruikt om koolstofdioxide om te zetten in glucose
10Eiwitten zijn een aaneenschakeling van …
11Bevat compact DNA
12De kop van een fosfolipide heeft een … karakter
14De lever is een ...
17Zetmeel bestaat uit amylose en …
24Disacharide bestaande uit glucose-galactose
26Speelt een belangrijke rol bij de turgor van de cel als scheidingswand tussen het vocht binnen en buiten de vacuole
28Weefsel dat de beschermende barrière vormt van het lichaam
Ik kan biomoleculen indelen in hun specifieke stofklasse. p. 4-23
Ik ken de belangrijkste functies van water in het menselijk lichaam. p. 5
Ik ken de belangrijkste elementen, mineralen en sporenelementen in het menselijk lichaam. p. 6
Ik weet wat sachariden zijn, hoe ze opgebouwd zijn en kan bij elk type verschillende voorbeelden opsommen. p. 7-12
Ik kan koolstofverbindingen voorstellen met behulp van de brutoformule en de structuurformule. p. 7-12
Ik ken de verschillende di- en polysachariden, kan ze herkennen en weet uit welke monosachariden ze opgebouwd zijn. p. 10-12
Ik weet wat lipiden zijn, hoe ze opgebouwd zijn en kan bij elk type verschillende voorbeelden opsommen. p. 12-16
Ik weet wat proteïnen zijn, hoe ze opgebouwd zijn en kan bij elk type verschillende voorbeelden opsommen. p. 17-23
Ik kan de ruimtelijke structuur van eiwitten beschrijven aan de hand van de primaire, secundaire, tertiaire en quaternaire structuur. p. 19-21
Ik ken de algemene functies van eiwitten. p. 21
Ik kan de werking van enzymen uitleggen aan de hand van het sleutel-slotprincipe.p. 21-23
Ik kan de bouw en functie van verschillende celorganellen in een dierlijke cel toelichten.p. 24-29
Ik kan het functioneren van een dierlijke cel uitleggen aan de hand van de samenwerking tussen de verschillende celorganellen. p. 24-29
Ik kan de belangrijkste celorganellen van de dierlijke cel aanduiden en benoemen op gekregen tekeningen. p. 24-29
Ik kan het onderscheid maken tussen een dierlijke cel en een plantencel aan de hand van een opsomming van de celorganellen. p. 24-33
Ik kan het onderscheid tussen prokaryoten en eukaryoten toelichten. p. 25
Ik kan de bouw en functie van verschillende celorganellen in een plantencel toelichten.p. 30-33
Ik kan het functioneren van een plantencel uitleggen aan de hand van de samenwerking tussen de verschillende celorganellen. p. 30-33
Ik kan de belangrijkste celorganellen van de plantencel aanduiden en benoemen op gekregen tekeningen. p. 30-33
Ik ken de grootteorde van een cel en celorganellen en weet wanneer ik een lichtmicroscoop of een elektronenmicroscoop nodig heb. p. 34
Ik kan bepaalde cellen, weefsels, organen en orgaanstelsels duiden binnen de hiërarchische organisatie van cel tot organisme. p. 34-38
Ik kan het principe van histologie toelichten. p. 38
Ik kan het verband leggen tussen weefsels en bijhorende celtypen, en de functie die ze vervullen in een organisme. p. 38-41
Colofon
Auteur Diederik Maebe, Jonie Van de Gucht
Eerste druk 2023
SO 0244/2023
Bestelnummer 65 900 0819 (module 1 van 5)
ISBN 978 90 4864 708 8
KB D/2023/0147/163
NUR 126
Thema YPMP1
Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge
RPR 0405 108 325 - © die Keure, Brugge
Die Keure wil het milieu beschermen. Daarom kiezen wij bewust voor papier dat het keurmerk van de Forest Stewardship Council® (FSC®) draagt. Dit product is gemaakt van materiaal afkomstig uit goed beheerde, FSC®-gecertificeerde bossen en andere gecontroleerde bronnen.