1 minute read

3.5Bewegingstoestand verandert

Wat gebeurt er met de auto als de resulterende kracht niet nul is?

3.5.1Van rust naar beweging

De bestuurder wil vertrekken met de auto en geeft gas. De bestuurder moet voldoende gas geven om de statische wrijvingskracht te overwinnen. De motorkracht moet daarom groter zijn dan de wrijvingskracht. De resulterende kracht is dus verschillend van nul. De snelheid #–v van de auto zal toenemen en de auto komt in beweging.

Van rust … naar beweging

3.5.2Van beweging naar rust

Bij een rood licht mag de auto niet in beweging blijven en remt de bestuurder. In dit geval zal de resulterende kracht op de auto de wrijvingskracht en de remkracht zijn. De snelheid van de auto neemt af tot hij stilstaat.

Van beweging … naar rust

3.5.3Versnellen

Onze auto rijdt met een bepaalde snelheid. Op een bepaald moment geeft de bestuurder voldoende gas om de wrijvingskracht te overwinnen, waardoor de motorkracht groter wordt dan de wrijvingskracht. De resulterende kracht is verschillend van nul. De snelheid van de auto neemt toe, de auto versnelt.

toestand 1

2

3.5.4Vertragen

Onze auto rijdt met een bepaalde snelheid. Op een bepaald moment geeft de bestuurder minder gas, waardoor de wrijvingskracht groter wordt dan de motorkracht. De resulterende kracht is dus verschillend van nul. De snelheid van de auto neemt af, hij vertraagt.

toestand 1 toestand 2 #–v #–v

3.5.5Van richting veranderen

Zelfs op het ISSwerkt steeds een kracht, namelijk de aantrekkingskracht van de aarde. In dit geval zorgt die kracht ervoor dat het ISS in zijn baan rond de aarde kan draaien. Die kracht dient als centripetale kracht en zorgt ervoor dat het ISS van richting kan veranderen. De kracht heeft echter geen invloed op de grootte van de snelheid.

De resulterende kracht is niet nul, en zorgt voor een verandering van bewegingstoestand, de resulterende kracht laat de richting waarin het ISS beweegt veranderen.

toestand 1 toestand 2

Als op een voorwerp een resulterende kracht werkt, verandert zijn bewegingstoestand. Hij gaat: van rust naar beweging; van beweging naar rust; versnellen of vertragen; van richting veranderen.

Kruis aan of de bewegingstoestand van het voorwerp verandert.

Een valschermspringer versnelt in het begin van zijn val.

Een vrachtwagen doet een remtest.

Een rotsblok staat in rust op een horizontaal oppervlak.

Een caravan wordt getrokken door een auto, de snelheid van de caravan neemt toe.

Twee ploegen doen aan touwtrekken, ze trekken hard maar krijgen het touw niet in beweging.

Tijdens zijn val heeft de valschermspringer gedurende 10 seconden een constante snelheid.

Een ruimtecapsule vertraagt bij zijn terugkeer op aarde net voor ze in zee landt.

Twee ploegen doen aan touwtrekken, uiteindelijk wint ploeg 1.

Een fietser fietst met een constante snelheid rechtdoor.

This article is from: