TOEPASSINGEN
LES 1 EN 2 Intro
Zoek de blokken en vul de ontbrekende letters in.
Zo varen wij een goede koers!
1
2
LES 3 EN 4 Hoeveelheden tot 10 vergelijken en ordenen
Getallendictee
Tel en vul in. Kleur het getalbeeld.
3
Orden de getallen van klein naar groot: 8 4 7 10
Orden de getallen: 9 3 5 2
Vul de getallenas aan.
Omcirkel de kadet die 2 plaatsen na de eerste staat. 4 5
1
Net voor 5 komt ________ .
Net na 8 komt ________ .
Net na 2 komt ________ .
Net voor 10 komt ________ . 7 4 1 .
. ________ komt net voor 7.
5 komt net voor ________ .
Lees goed en voer uit.
Geef de derde kadet een hoed.
Omcirkel de voorlaatste kadet.
Net na ________ komt 3.
1 staat tussen ________ en 2.
Teken bij de vierde kadet een bordje in de hand.
Kleur de hoed van de middelste kadet geel.
Geef de op één na laatste kadet een rode hoed.
LES 5 Splitsen tot 10
Tel de zeilen. Vul het aantal in en de splitsing in blauwe en groene zeilen.
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 6 Optellen tot 10
Zoek de som. Verbind. 1
2
1 meer. Kijk, kleur de bewerking op het getalbeeld en los op.
Los de optellingen op.
2 meer dan 5 plus 2 is ________ 3 4 5
Kleur wat samen 10 is. Schrijf de bewerking op.
Lees goed en los op.
Doe 3 bij 4, samen is dat ________
De som van 4 en 5 is ________ .
Tel 2 bij 6, je hebt ________ .
Vermeerder 1 met 5, dan krijg je ________ ________ bij 6 is 8.
10 is de som van 2 en ________ .
4 vermeerderd met ________ is 8.
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 7 Aftrekken tot 10
Zoek het verschil. Verbind. 1 2
1 minder. Kijk, doorstreep op het getalbeeld en los op.
Los de aftrekkingen op.
Los de aftrekkingen op.
Lees goed en los op.
Trek 6 af van 9, dat is ________ .
Het verschil van 4 en 2 is ________ .
Verminder 8 met 1, je hebt ________
Doe 3 weg van 7, je hebt ________ 5 minder dan 9 is ________ 3 4 5
Neem 4 weg van 10, dat is ________ . ________ wegdoen van 7 is 3. 5 verminderd met ________ is 2. 4 is het verschil van ________ en 3. ________ minder dan 8 is 6.
MEETKUNDE
LES 8 Herhalende patronen
Zet het patroon verder.
Omcirkel de eenheid van het patroon.
Doorstreep de fout in het patroon.
Versier met een zelfgekozen herhalend patroon.
2
MEETKUNDE
LES 9 Groeiende patronen
Zet het patroon verder.
Welke figuur komt op de lege plaats? . .
Versier met een zelfgekozen groeiend patroon.
2
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 10 EN 11 Optellen en aftrekken tot 10
Teken het getalbeeld en noteer de juiste bewerking. Los op.
Schrijf de passende bewerking en los op.
1
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 12 Relatie tussen optellen en aftrekken tot 10
2
Kijk goed en vul de bewerking aan.
Kijk naar de getalbeelden en vul de pijlenvoorstelling aan. Schrijf de bewerking.
Vul aan wat ontbreekt. Vul de getalbeelden aan.
Los de optellingen en aftrekkingen op. Vul de pijlenvoorstelling in.
3 + 4 = ________ want 7 – 4 =
9 – 6 = ________ want 3 + 6 =
3 – 2 = ________ want
5 + 5 = ________ want
1 + 6 = ________ want
10 – 4 = ________ want
MEETKUNDE
LES 14 EN 15 Ruimtelijke oriëntatie: positiebepaling
Bekijk de prent. Luister goed en kleur of teken.
LES 16 EN 17 Hoeveelheden tot 20 vergelijken en ordenen
Getallendictee
Tel, vul in en kleur het getalbeeld. 1 2
Verbind de getallen van 1 tot 20. 3 4 5
Orden de getallen van klein naar groot: 13 8 19 11
Orden de getallen: 16 13 18 9
Vul de getallenas aan.
Net voor 17 komt ________ .
Net na 13 komt ________
Net na 12 komt ________ .
Net voor 10 komt ________ ________ komt net voor 15.
Net na ________ komt 16.
LES 18 T en E: aanvullen en wegdoen tot het tiental
Vul aan tot het tiental.
Doe weg tot aan het tiental. Doorstreep en vul aan.
Kleur de speelkaarten die samen 10 vormen in dezelfde kleur.
Hoeveel? Teken het getalbeeld en schrijf het getal.
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 19 EN 20 Optellen tot 20 zonder brug
Kijk naar het getalbeeld en los op.
Los op.
Los op. Kleur de optellingen met dezelfde som in dezelfde kleur. 1 2 3
4 5
Los op. 13 + ________ = 20
Lees goed en los op.
Vermeerder 8 met 11, je bekomt ________
De som van 13 en 3 is ________ .
9 meer dan 10 is ________
Kleur de pijlen in de juiste kleur.
Doe 10 bij 6. Dat is ________
Tel 4 bij 16. Je hebt ________ .
12 plus 7 is ________
Lees en los op.
Saar trapt 13 ballen in het doel. Tuur trapt er 5 in.
Hoeveel ballen trappen Saar en Tuur samen in het doel?
Samen trappen ze ________ ballen in het doel.
Saar kan de bal 12 keer op haar knie laten stuiteren.
Tuur kan dat 4 keer meer
Hoeveel keer kan Tuur de bal op zijn knie laten stuiteren?
Tuur kan de bal ________ keer op zijn knie laten stuiteren.
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 21 Aftrekken tot 20 zonder brug: TE – E, TE – T en 20 – E
Doorstreep op het getalbeeld en los op.
Trap de bal in het juiste doel. Kleur.
Los op.
Lees goed en los op.
Verminder 20 met 6, dat is ________
Neem 10 weg van 14, je hebt ________ . Trek 5 af van 18, dat is ________ 7 aftrekken van 17 maakt ________ .
Het verschil van 10 en 8 is ________
Neem 3 weg van 13, je hebt ________
Wie speelt met wie? Verbind.
Lees en los op.
Cilou loopt 17 rondjes op de piste. Otis loopt 2 rondjes minder
Hoeveel rondjes loopt Otis?
Otis loopt ________ rondjes.
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 22 Aftrekken tot 20 zonder brug: TE – TE
Doorstreep op het getalbeeld en los op.
Welke tennisbal hoort bij welk racket? Kleur.
Los op.
Lees goed en los op.
Verminder 19 met 14, dat is ________
Neem 11 weg van 20, je hebt ________ . Trek 17 af van 18, dat is ________ 15 aftrekken van 16 maakt ________ .
Het verschil van 19 en 17 is ________ Neem 13 weg van 19, je hebt ________
Verbind met de juiste boot.
Lees en los op.
Hoeveel kadetten behalen de eindstreep niet?
15 kadetten doen mee aan een loopwedstrijd. 12 kadetten behalen de eindstreep.
________ kadetten behalen de eindstreep niet.
LES 27 De tijd: het uur en het half uur
2 3 4
Juist? Kleur de klok groen.
Fout? Kleur de klok rood.
Kleur de klokken waar het even laat is in dezelfde kleur. (enkel voor GO!)
Vul de digitale klok in. (enkel voor GO!)
METEN EN METEND REKENEN
LES 28 De tijd: het uur en het half uur: tijdsduur in volle uren
Teken de wijzers en vul het uur aan.
1
Kleur het juiste antwoord.
Marie komt om 9 uur bij oma aan.
Om 11 uur keert ze terug naar huis.
Hoelang was Marie bij oma?
Lode start met voetballen om half 2 / 1 uur 30.
Om half 5 / 4 uur 30 moet hij naar huis.
Hoelang kon Lode voetballen?
Het is 6 uur. Over 2 uur moet ik gaan slapen.
Hoe laat moet ik gaan slapen?
Mijn zus gaat slapen om half 8 / 7 uur 30.
Een uur vroeger poetst ze haar tanden.
Hoe laat poetst mijn zus haar tanden?
GETALLENKENNIS
LES 29 EN 30 Functies van getallen
Ik heb 3 zussen.
Omcirkel het getal in de tekstballon en kruis de functie van het getal aan.
hoeveelheid maatgetal bewerking rangorde
Ik weeg al 20 kg.
Ik ben de tweede
Om te openen druk ik 4567.
bewerking maatgetal code rangorde
Ik heb al 4 + 5 = 9 dolfijnen gezien.
bewerking code hoeveelheid maatgetal
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 31 EN 32 Optellen tot 20 met brug
Kleur de kaartjes met een brugoefening.
Teken de splitsbeentjes en los op.
Lees goed en los op.
De som van 5 en 6 is ________ .
9 vermeerderd met 4 is ________ .
4 meer dan 8 is ________
7 en 7 samenvoegen geeft ________
Doe 9 bij 8, je hebt ________ .
Tel 7 bij 6, dat is ________
7 + 8 =
bewerking: ___________________________________
bewerking:
bewerking: ___________________________________
bewerking:
De som van 8 en 8 is ________ .
Vermeerder 5 met 7, dat is ________
Teken de splitsbeentjes en los op.
+ 9 = 9 + 2 =
+ 6 = 7 + 7 =
+ 4 = 6 + 9 =
+ 7 = 5 + 6 =
+ 7 = 8 + 5 = 3 4
Lees goed en los op.
Warre en Robbe zoeken schelpen op het strand.
Warre vindt 5 schelpen.
Robbe vindt er 2 meer
Hoeveel schelpen vinden ze
Samen vinden ze ________ schelpen.
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 33 EN 34 Aftrekken tot 20 met brug
Kleur de hoedjes met een brugoefening.
Teken de splitsbeentjes en los op.
3 4
12 – 5 =
Lees goed en los op.
Het verschil van 15 en 6 is ________ .
14 verminderd met 8 is ________ .
3 minder dan 11 is ________
Trek 6 af van 13. Dat is ________ .
Neem 7 weg van 12, je hebt ________
________ minder dan 14 is 9.
bewerking: ___________________________________
bewerking:
bewerking: ___________________________________
bewerking:
Het verschil van 15 en 7 is ________
Verminder 13 met ________, dat is 8.
Teken de splitsbeentjes en los op.
Lees goed en los op.
Tibo en Marie gaan samen vissen.
Tibo vangt 12 vissen.
Marie vangt er 3 minder
Hoeveel vissen vangt Marie?
Marie vangt ________ vissen.
1
2
MEETKUNDE
LES 35 Ruimtelijke oriëntatie: verschillende gezichtspunten
Waar zie je de krab? Kruis aan.
rechts van de zeester links van de zeester voor de zeester
achter de zeester naast de zeester voor de zeester
achter de zeester naast de zeester voor de zeester
rechts van de zeester links van de zeester voor de zeester
Welke foto hoort bij welk gezichtspunt van de fotograaf? Verbind.
1
2 3
MEETKUNDE
LES 36 Ruimtelijke oriëntatie: blokkenbouwsels: aanzichten
Kleur het juiste vooraanzicht.
Kleur het juiste zijaanzicht rechts.
Kleur het juiste bovenaanzicht.
MEETKUNDE
LES 38 Ruimtelijke oriëntatie: blokkenbouwsels: grondplan/hoogteplan
blokken
Maak het blokkenbouwsel, tel het aantal blokken en vul het grondplan/hoogteplan aan.
Bekijk het grondplan/hoogteplan, maak elk een blokkenbouwsel en tel het aantal blokken.
Kruis het juiste grondplan/hoogteplan aan.
Vul het grondplan/hoogteplan van deze blokkenbouwsels aan en noteer het totale aantal blokken.
LES 39 EN 40 Getallenas tot 20 en twintigveld
Vul de getallenas aan.
Net voor 19 komt ________ .
14 ligt tussen ________ en ________ .
Net na 11 komt ________
Net voor 15 komt ________ .
12 ligt tussen 11 en ________ .
2
Tussen 9 en 11 ligt ________ .
Net na 8 komt ________ . ________ komt voor 17. ________ komt net na 5.
Tel met sprongen. 5 7 20 19 3
Schrijf het juiste getal bij elke kadet uit het twintigveld.
________ minder dan 18 is 8. ________ meer dan 11 is 12. 3 4
0
Vul de getallen aan op de stukjes van het twintigveld. 15 2
Vul het twintigveld aan en vul in.
10 minder dan 13 is ________ .
10 meer dan 4 is ________ .
10 meer dan 7 is ________
10 minder dan 16 is ________ .
LES 41 EN 42 Handig tellen (turven), tabellen en beelddiagrammen
Kleur wat samenhoort in dezelfde kleur.
Vul in.
De kadetten van het tweede leerjaar mogen mee aan boord.
klas 2A
klas 2B
Van klas 2C stappen er 19 kadetten op. Noteer de turfstreepjes.
Wanneer ze vertrekken, noteert de kapitein hoeveel kadetten er op de boot stappen.
klas 2C 19
maat
3-5 jaar
maat
6-8 jaar
Kleur het beelddiagram in.
maat 9-11 jaar
maat 12-14 jaar
maat 3 tot 5 jaar
maat 6 tot 8 jaar
maat 9 tot 11 jaar maat 12 tot 14 jaar
Hoeveel reddingsvesten zijn er van maat 9 tot 11 jaar? ________
Hoeveel reddingsvesten zijn er van maat 12 tot 14 jaar? ________
Van welke maat zijn er het meest? maat ________ tot ________ jaar
Hoeveel reddingsvesten van maat 6 tot 8 jaar zijn er meer dan maat 3 tot 5 jaar?
Vul in: <, > of = .
maat 12 tot 14 jaar
maat 6 tot 8 jaar
maat 9 tot 11 jaar
maat 3 tot 5 jaar
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 43 Optellen tot 20
Verbind wat samenhoort.
Lees goed en los op.
6 vermeerderd met 7 is ________
De som van 5 en 12 is ________
Doe 4 bij 16. Je hebt ________
5 meer dan 4 is ________
10 en 3 is evenveel als ________ .
10 plus 10 is ________
________ meer dan 6 is 13. 15 vermeerderd met ________ is 19. 1 2
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 44 EN 45 Aftrekken tot 20
Verbind wat samenhoort.
________ minder dan 18 is 13. 12 is 6 meer dan ________ 1 2
18 – 15 20 – 8 10 – 6 17 – 3 13 – 8
Lees goed en los op.
16 verminderd met 6 is ________
Het verschil van 12 en 5 is ________
Trek 8 af van 20. Je hebt ________ .
5 minder dan 15 is ________ .
10 verminderen met 3 is ________
19 min 16 is ________ .
1
2
BEWERKINGEN - HOOFDREKENEN
LES 46 EN 47 Vraagstukken over optellen en aftrekken tot 20
Lisa loopt 8 rondjes. Lowie loopt 9 rondjes.
Hoeveel rondjes lopen Lisa en Lowie samen?
Kadetten moeten fit zijn!
Lisa en Lowie lopen samen ________ rondjes.
3
De kapitein trakteert met 20 appels. Ze heeft nog 3 appels over
Hoeveel appels heeft de kapitein uitgedeeld?
De kapitein deelde ________ appels uit.
Kadetten moeten gezond eten!
Na een drukke dag vallen 18 kadetten tevreden in slaap.
De volgende ochtend zitten er 15 kadetten aan de ontbijttafel.
Hoeveel kadetten liggen er nog in bed?
Er liggen nog ________ kadetten in bed.
Kadetten moeten op tijd komen!
Cor wast 18 glazen af. Tijdens het afwassen breekt hij er 2.
Hoeveel glazen heeft Cor nog over?
Cor heeft nog ________ glazen over.
Brahim schrobt het dek. Hij maakt 13 zeepbellen. Boris poetst de ramen. Hij maakt 6 zeepbellen.
Hoeveel zeepbellen maken Brahim en Boris samen?
Brahim en Boris maken samen ________ zeepbellen.
Kadetten moeten goed voor de spullen zorgen!
Kadetten moeten alles netjes houden!
Bartel wil voor elke kadet een mooie tekening maken.
Hij heeft er al 12 gemaakt. Er zijn 19 kadetten.
Hoeveel tekeningen moet Bartel nog maken?
Bartel moet nog ________ tekeningen maken.
Kadetten moeten lief zijn voor elkaar!
Naam:
TOEPASSINGEN
LES 51-54 Thematische outro
lengte: < 2 m = 2 m > 2 m
gewicht: < 20 kg = 20 kg > 20 kg
school:
Ik zit in het eerste leerjaar. tweede derde vierde vijfde zesde
aantal kinderen in de klas: jongens: meisjes: totaal:
mijn tekening:
Ik ben een goede kadet omdat . Welkom aan boord met klas _____________ !
Herdruk 2024/869 - Illustrator Eva Galesloot
Bestelnummer 60 1012 021 - ISBN 978 90 4864 804 7
KB D/2024/0147/41 - NUR 192 - Thema YPMF
Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge
RPR 0405 108 325
© Copyright die Keure, Brugge