M&L - Tweemaandelijk tijdschrift voor monumenten, landschappen en archeologie

Page 1

JAN.-FEB. 2016

TWEEMAANDELIJKS – JAARGANG 35 nr. 1

Afgiftekantoor Brugge – P 919291

MONUMENTEN, LANDSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE


Restauratie van Schilderijen Beelden Muurschilderingen Hout Steen Moza誰ek Stuck

www.rmp.be Profiel CVBA Guido Gezellestraat, 23 8650 Wevelgem

@: info@rmp.be Tel: 056 32 38 12


35/1

MONUMENTEN, LANDSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE Tweemaandelijks tijdschrift ISSN 0770-4948 Jaargang 35 nr. 1 JAN.-FEB. 2016

JAN.-FEB. 2016

Inhoud

TWEEMAANDELIJKS – JAARGANG 35 nr. 1

Afgiftekantoor Brugge – P 919291

MONUMENTEN, LANDSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

Hoofdredactie Marjan Buyle Redactie Luc Bauters Anna Bergmans Rudy De Graef Michiel Deweirdt Frank Gelaude Jos Gyselinck Katrien Hebbelinck Bénédicte Selfslagh Rutger Steenmeijer Dries Tys Herman Van den Bossche Paul Van den Bremt Peter Van den Hove Tim Vanderbeken Stephanie Van de Voorde Linda Van Santvoort Luc Verpoest Linda Wylleman Het tijdschrift M&L is opgenomen in het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand voor de Sociale en Humane Wetenschappen en gevalideerd als tijdschrift met peer review. De verantwoordelijkheid voor de ­gepubliceerde artikels berust uit­ sluitend bij de auteurs. Alle rechten voor het reproduceren, vertalen of ­herwerken zijn voorbehouden.

De Kapelweg in Minderhout

4

(© foto O. Pauwels)

Voorwoord

Redactiesecretariaat M&L@diekeure.be Tel. 050 47 12 97 Fax 050 33 51 54 Abonnementen* België: 45 � (losse nummers: 15 �) Buitenland: 65 � Studentenkaart: 32 � * Zonder schriftelijke opzegging vóór 1 december van elk kalenderjaar, wordt een abonnement automatisch verlengd voor de volgende jaargang. Tussentijds kunnen geen abonnementen worden geannuleerd.

Bestelcodes Volledige jaargang 35: 201 161 363 Jaargang 35 nr. 1: 201 161 364 Website www.menl.be Advertentiewerving fabienne.vanmoerkercke@ yapado.com

6

24

30

Historische wegen en hun erfgoedwaarde. Cultuurhistorische ­typologie en waarde­ stellend kader toegepast op Hoogstraten

Ongewoon wonderlijke bomen bij de Onze-LieveVrouw ter Koortskapel in Sint-Katelijne-Waver

De hertogelijke OnzeLieve-Vrouw-Van-GoedeHoopkerk in Vilvoorde: bouwgeschiedenis en restauraties

Koen Smets, Paul Van den Bremt en Kristof Haneca

Dieter Nuytten

Hanne Van Herck en Bram Vannieuwenhuyze

Vormgeving & druk die Keure - Brugge Fotografie Oswald Pauwels Verantwoordelijk uitgever Steve Massagé Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge

57

59

Summaries

M&L-krant

1




Voorwoord

Uw vertrouwde M&L blijft voortbestaan! Al 34 jaargangen is M&L een belangrijk referentiepunt om kennis te maken met de wereld van monumenten, landschappen, archeologie en erfgoedzorg in Vlaanderen. De voorbije jaren kon u genieten van tal van boeiende maar tevens wetenschappelijk onderbouwde artikels over de meest diverse thema’s. Dit kon enkel dankzij de zeer gedreven redactie die het tijdschrift steeds met volle inzet heeft gedragen. Wij wensen hen hiervoor dan ook uitdrukkelijk te danken! Omdat het zelf uitgeven van wetenschappelijke tijdschriften niet meer behoort tot de kerntaken van de Vlaamse overheid, wordt M&L vanaf 1 januari 2016 in eigen beheer uitgegeven door die Keure, die al decennia lang de drukker van het tijdschrift is. Het is immers belangrijk dat een tijdschrift blijft bestaan waarin de zorg voor het onroerend erfgoed in Vlaanderen centraal staat. Dit draagt immers bij tot de kennis(overdracht) over erfgoed en erfgoedzorg, waardoor het draagvlak voor onroerend erfgoed verruimt. Die Keure is een vaste waarde binnen de Belgische uitgevers- en drukkerswereld en heeft met Studipolis een eigen opleidingscentrum voor beroepsmensen. Een Brugs bedrijf met jarenlange ervaring! Als uitgeverij is die Keure sinds jaar en dag gespecialiseerd in het uitgeven van vakliteratuur voor beroepsmensen. Het tijdschrift M&L vormt dan ook een perfecte aanvulling van het bestaande portfolio met onder andere TROS, het Tijdschrift voor Ruimtelijke Ordening en Stedenbouw. Bij de verderzetting van het tijdschrift staat het behoud van de huidige inhoudelijke en vormelijke kwaliteit op de eerste plaats. Daartoe gelden strenge kwaliteitsnormen (erkende procedure van peer review). De enige beperkte verandering bestaat erin dat de vroegere Binnenkrant vervangen wordt door de M&L-krant. Tevens werd van de gelegenheid gebruikgemaakt om de redactieraad uit te breiden, met aandacht voor een grotere inbreng van de Vlaamse universiteiten. Het agentschap Onroerend Erfgoed blijft uiteraard ook in de redactieraad afgevaardigd. Wij wensen u, mede namens de redactie, veel leesgenot en kijken graag uit naar uw opmerkingen en suggesties!

4

Catherine Vandermeersch

Sonja Vanblaere

Uitgever die Keure

Administrateur-generaal agentschap Onroerend Erfgoed


Intro Historische wegen en hun erfgoedwaarde. Cultuurhistorische typologie en waardestellend kader toegepast op Hoogstraten In Vlaanderen is nog te weinig onderzoek verricht naar de erfgoedwaarde van historische wegen. Historici Hanne Van Herck en Bram Vannieuwenhuyze stellen een cultuurhistorische typologie voor en een waardestellend kader, dat ze toepassen op het gebied rond Hoogstraten. Kaartenmateriaal, terreinbezoek en literatuur zijn de belangrijkste werkinstrumenten van deze overtuigde ‘wegenonderzoekers’. Ze hopen hiermee de weg vrij te maken voor beheer en bescherming van dit typische erfgoed.

Ongewoon wonderlijke bomen bij de Onze-Lieve-Vrouw ter Koortskapel in Sint-Katelijne-Waver De korte toegangsdreef van leilindes die naar de Onze-Lieve-Vrouw ter Koortskapel in Sint-Katelijne-Waver leidt, lijkt op het eerste gezicht niet zo oud. Dendrologisch onderzoek, gecombineerd met snoeitradities en onderzoek van kaarten en archieven, leidden erfgoedonderzoekers Koen Smets, Paul Van den Bremt en Kristof Haneca naar een datering in het laatste decennium van de 19de eeuw. Ook het eeuwenoude ‘afbinden’ van de koorts door linten aan deze ‘koortsbomen’ te hangen, wordt door de auteurs in zijn historische context geplaatst.

De hertogelijke Onze-Lieve-Vrouw-Van-Goede-Hoopkerk in Vilvoorde: bouwgeschiedenis en restauraties Wat vergeten in het architectuurhistorisch geheugen wil erfgoedconsulent Dieter Nuytten de Onze-Lieve-Vrouw-Van-Goede-Hoopkerk in Vilvoorde opnieuw op de kaart zetten. Over een periode van twintig jaar werd behoedzaam gewerkt aan de volledige, conserverende buitenrestauratie van dit gebouw, opgetrokken tijdens de bloeiperiode van Vilvoorde dankzij haar strategische ligging in het oude hertogdom Vlaanderen. De opvallende witte kalksteen van het buitenparement herinnert aan de tijd dat Vilvoorde de draaischijf was van de handel van deze Brabantse steen.

5


Historische wegen en hun erfgoedwaarde. Cultuurhistorische typologie en waardestellend kader toegepast op Hoogstraten Hanne Van Herck en Bram Vannieuwenhuyze

Vlaanderen ligt bezaaid met wegen (1), die dan ook behoren tot onze onmiddellijke leefomgeving: we maken er dagelijks gebruik van om ons te verplaatsen of om ons te oriënteren (2). Voor de meeste mensen hebben ze dus in de eerste plaats een puur functioneel nut. Ze kunnen echter ook een esthetische functie hebben door deel uit te maken van een gaaf landschap of een culturele functie als onderdeel van een pelgrimsroute. Wegen kunnen zeer jong zijn, maar ook zeer oud. In elk geval hebben talloze wegen een geschiedenis. Vraag is echter of ze ook erfgoedwaarde bezitten en in aanmerking komen voor vrijwaring of bescherming. Het agentschap Onroerend Erfgoed gaf daarom de opdracht om een cultuurhistorische typologie van wegen op te stellen en waarderingscriteria voor de erfgoedwaarde van wegen uit te werken (3). In deze bijdrage wordt de werkbaarheid van beide instrumenten afgetoetst aan de hand van de casus Hoogstraten, een gemeente in de Noorderkempen met een gediversifieerd wegenpatroon (4). De Schapenbaan in Zellik/Asse, een prehistorische weg waarvan ten noorden van Brussel nog enkele relicten aanwezig zijn (foto O. Pauwels)

Het huidige, bijzonder compacte wegennetwerk in Vlaanderen, weergegeven op basis van OpenStreetMap (bewerking B. Vannieuwenhuyze)

6


De oude kerkweg van Huddegem in Bevere op het 16de-eeuwse stadsplan van Oudenaarde door Jacob van Deventer en nog herkenbaar als wandelpad op een luchtfoto (© KBR, Kaarten en Plannen, Ms. 22.090 (60); luchtfoto Google Maps,

Voorafgaande methodologische aandachtspunten Het historische wegenonderzoek en de bepaling van de erfgoedwaarde van wegen staan in Vlaanderen nog in de kinderschoenen. Er bestaan wel enkele thematische historische en archeologische studies en enkele wegen zijn reeds opgenomen in de Inventaris van het Onroerend Erfgoed (5) en beschermd als monument, maar systematisch onderzoek en beleid ontbreken tot nu toe. Daarom is het nuttig om eerst enkele methodologische aspecten onder de aandacht te brengen.

bewerking B. Vannieuwenhuyze)

zijn ingebed in een landschap, waarmee ze in voortdurende wisselwerking staan. Wegen zijn dus landschappelijke objecten en kunnen in die zin worden beschouwd als materiële en zelfs tastbare elementen. Daarom kan de studie van historische wegen niet plaatsvinden zonder een materiële benadering. Op het terrein moet het precieze tracé van historische wegen worden vastgesteld met behulp van oude kaarten, kadastrale plannen en andere documenten (7). In een ideale situatie wordt historisch wegenonderzoek nog aangevuld met archeologische en geomorfologische prospectie, om de aanwezigheid, de ligging en de eventuele bewaartoestand van materiële restanten na te gaan.

Karakteristieken van historische wegen Definities van het begrip ‘weg’ benadrukken de belangrijke karakteristieken ervan: het fysische/ materiële karakter, de inbedding in het landschap, het verkeerskundig doel en de verbindende functie (6). Dit onderzoek voegt daar nog de historische dimensie aan toe. Op die manier ontstaat een werkbare definitie voor het begrip ‘historische wegen’: lijnvormige, in ruimte en tijd afgebakende landschapselementen die voor individuele en niet-gemotoriseerde verplaatsingen bestemd waren of gebruikt werden. Dergelijke verplaatsingen gebeurden te voet, met de fiets, te paard of met de kar. De focus ligt met andere woorden op wegen die tot stand kwamen vóór de opkomst van het gemotoriseerde verkeer in de eerste helft van de 20ste eeuw, dat een grote omwenteling in het verkeerswezen teweegbracht en de karakteristieken van wegen zoals vorm, functie, gebruik en ligging grondig heeft veranderd. De eerste helft van de 20ste eeuw is daarom een belangrijke breuklijn in de wegengeschiedenis. Historische wegen zijn geen op zichzelf staande objecten. Ze staan in relatie tot andere wegen en

Vele historische wegen zijn inert (8): ze blijven op een of andere manier aanwezig in het landschap, hetzij omdat er nog materiële restanten aanwezig zijn, al dan niet onder het maaiveld, hetzij omdat ze als structuur blijven voortbestaan, vaak als perceelscheiding. De Duitse geograaf Friedrich Leyden typeerde wegen zelfs als ‘de meest behoudende bestanddelen van het landschap’ (9). Die eigenschap zorgt er in elk geval voor dat relicten van historische wegen ook zonder archeologisch onderzoek herkend kunnen worden. De oude kerkweg van Huddegem in Bevere/Oudenaarde leeft bijvoorbeeld door als een smal betonnen wandelpad en vervolgens als perceelsgrens. Meestal is een dergelijk relict enkel op kaarten of luchtfoto’s te zien. Via de studie van deze documenten, en dan vooral van kaartmateriaal, kunnen heel wat historische wegen worden getraceerd, gelokaliseerd en zelfs getypeerd. Karakteristieken van historische wegen blijven ook voortbestaan in weg- of straatnamen (10). Een huidige of vroegere straatnaam verschaft vaak informatie over de ouderdom, de historische functie of het belang van een historische weg. Zo wordt de

7


archeologisch onderzoek is de exacte ouderdom van historische wegen moeilijk te bepalen. Ze verschijnen plots op in historische documenten – en zijn op dat moment dus al in gebruik – zonder dat bekend is wanneer ze precies zijn ontstaan. In West-Europa duiken wegen vooral vanaf de 13de eeuw in de teksten op. Voor een cartografische weergave is het wachten tot de vroegmoderne tijd of later. Inzicht in de bredere landschappelijke en maatschappelijke context is dan ook vereist om een weg precies te dateren (12). In het geval van de kunstmatig aangelegde wegen bestaat meer kans dat ontstaansdocumenten bewaard zijn. Plannen en dossiers in verband met wegenaanleg komen voor vanaf de 18de eeuw, al zijn ook enkele oudere voorbeelden bewaard gebleven. De Trekweg langs de Schelde in Merelbeke (foto O. Pauwels)

Trekweg langs de Schelde in Merelbeke al lang niet meer gebruikt om schepen voort te trekken, maar de straatnaam en de ligging herinneren wel nog aan die vroegere functie.

Transformatieprocessen van wegen Wegen zijn continu onderhevig aan veranderingsprocessen. Deze kunnen ongepland gebeuren, maar wegen worden ook bewust aangelegd, gewijzigd of opgeheven. Zulke transformaties hangen samen met verschuivingen in de functie, het belang en de bestemming van de wegen (11). Om die dynamiek beter te vatten, is het relevant om drie belangrijke fasen in het ontwikkelingsschema van een weg te onderscheiden: het ontstaan, de actieve fase en de degeneratie of opschaling. De ontstaansfase omvat de oorsprong en de totstandkoming van een weg. Voor vele wegen is het ontstaan moeilijk te situeren in de tijd. Zonder

De actieve fase van een weg duidt de periode aan waarin de weg actief wordt gebruikt. Tijdens deze fase kunnen verschillende aspecten van de weg wijzigen, zoals de inrichting, de morfologie, het gebruik, de functie, de bestemmingen en het belang. Om die veranderingsprocessen waar te nemen, moeten twee of meerdere tijdstippen met elkaar worden vergeleken (13). De meeste veranderingen worden door de mens gepland en gerealiseerd (14), maar vaak is de verantwoordelijke of de oorzaak niet aanwijsbaar. De levensloop van een historische weg eindigt met de degeneratie of opschaling, de fase waarin een weg ophoudt te bestaan als verplaatsingsruimte. De weg vervaagt als lijnelement uit het landschap, maar vaak blijft het tracé op een of andere manier aanwezig of herkenbaar. Met opschaling wordt het omgekeerde proces bedoeld: de weg wordt aangepast aan nieuwe verkeerskundige ontwikkelingen. Een duidelijk voorbeeld van opschaling situeerde zich in de vroegmoderne tijd, toen heel wat wegen

Een 16de-eeuws ontwerp van een nieuwe straat in het stadsdeel tussen de Ezelstraat en de Vlamingdam in Brugge. Het is niet zeker of de nieuwe straat, aangeduid binnen de centrale ommuurde ruimte, effectief is aangelegd, want de plaatselijke eigenaar diende nog toestemming te verlenen: al hier soude de nieuwe straete geleyt werden indiedt min heeren belieft deur dese meur (© Stadsarchief Brugge, Kaarten en Plannen, nr. 134)

8


werden gebaand, dit wil zeggen binnen een vastliggend, in de breedte begrensd tracé gebracht (15). Een ander, zeer ingrijpend opschalingsproces gebeurde na de introductie van het gemotoriseerd verkeer. Vanaf de eerste helft van de 20ste eeuw en vooral na de Tweede Wereldoorlog werden de karakteristieken van wegen op korte tijd ingrijpend gewijzigd: reistijden, wegverhardingen, wegeniswerken, straatmeubilair, afstemming van diverse transportmodi. Daarom vormt dit 20ste-eeuwse opschalingsproces het eindpunt van het hier voorgestelde onderzoek.

kaarten uit de 16de, 17de en 18de eeuw zijn deze assen de enige wegen die Hoogstraten aandoen (17). Gedetailleerde plattegronden van het centrum van Hoogstraten uit de 17de en 18de eeuw duiden meer verbindingen aan: de noordwestelijke baan via Meer naar Breda, de westelijke uitvalsweg naar Baarle, Tilburg en ’s-Hertogenbosch, de oostelijke baan naar Loenhout en Bergen op Zoom, de zuidoostelijk baan naar Rijkevorsel en Lier en de zuidwestelijke uitvalsweg naar Brecht en Antwerpen (18). Al deze historische langeafstandsverbindingen zijn bewaard in het huidige straten­ patroon.

De wegengeschiedenis van Hoogstraten Om de erfgoedwaarde van wegen te bepalen, is het van cruciaal belang om eerst inzicht te verwerven in de geschiedenis van die wegen én in de landschappelijke context waarin ze zijn ontstaan en geëvolueerd. De algemene evolutie van het wegennet in het studiegebied Hoogstraten zal daarom worden geschetst tegen het licht van de landschappelijke en maatschappelijke veranderingen.

Hoogstraatse hoofdassen De ruimtelijke structuur van de stad Hoogstraten is schatplichtig aan de kruising van twee dubbele verkeersassen: enerzijds de assen in zuidwestelijke richting naar Antwerpen en Lier en anderzijds de assen in noordoostelijke richting naar Breda en Tilburg en ’s-Hertogenbosch (16). Op overzichts-

Over de ouderdom van die Hoogstraatse verkeersassen is weinig geweten. Zeker is dat de oudste bewoningskern dateert van vóór de 13de eeuw en dat die zich wellicht ten westen van het huidige centrum bevond. De naam van de nederzetting dook pas in 1210 voor het eerst op in een charter waarmee de hertog van Brabant de stadsrechten en de vrijheid van Hoogstraten erkende (19). De naam wijst op het ontstaan van de nederzetting bij een grote straat of belangrijke verkeersweg, wellicht de weg naar Breda (20). De hoofdas van de nederzetting, de Vrijheid, werd genoemd naar het rechtsgebied dat in 1210 werd afgebakend (21). In de nasleep van de Tachtigjarige Oorlog (15681648) nam het transport tussen Antwerpen en de Noord-Brabantse handelssteden af. Daardoor werd

Hoogstraten en onmiddellijke omgeving weergegeven op de Kabinetskaart van Ferraris uit 1777. Vanuit het langgerekte centrum vertrekken uitvalswegen naar Meer en Breda (noordwesten), naar Baarle, Tilburg en ’s-Hertogenbosch (westen), naar Loenhout en Bergen op Zoom (oosten), naar Rijkevorsel en Lier (zuidoosten) en naar Brecht en Antwerpen (zuidwesten) (© KBR, Kaarten en Plannen, Ms. IV 5.567)

9


Het oudste gezicht op de Vrijheid van Hoogstraten, geschilderd in 1564. Centraal bevindt zich de Sint-Katarinakerk en van daaruit loopt een dreef in de richting van het Gelmelslot (© Museum Hoogstraten)

de strategische positie van Hoogstraten minder belangrijk. Bovendien had Hoogstraten geen bevaar­­ bare rivier (22). De kortste weg tussen Antwerpen en Breda liep over Brasschaat en Wuustwezel, dat net iets westelijker ligt. In die tijd was de Vrijheid de enige gedeeltelijk verharde straat van Hoogstraten.

ze octrooien aan en financierden ze de werken. De overheid trok zelf geen budget uit voor wegenwerken. In 1776 verkreeg baron de Proli toestemming voor de verlenging van de steenweg Antwerpen-Brasschaat tot Wuustwezel. Doel van zijn investering was de ontginning van de heidegronden in de streek (25).

Nieuwe regimes, nieuwe wegen In de Oostenrijkse tijd ontstond de behoefte aan nieuwe wegen. In de jaren 1770-1780 werd de aanleg van heel wat nieuwe steenwegen in de Kempen gepland. Zo moest de verbinding Antwerpen-Nederland worden verbeterd. Vanwege het economisch belang van de nieuwe verbinding discussieerden lokale belanghebbers stevig over het tracé. Daarbij werden argumenten aangehaald in verband met landbouw, de ontginning van de heide en de langeafstandsverbinding met Holland. Maar het bleef bij plannen (23). In Hoogstraten zelf werd in 1775 het plan opgevat om de Gelmelstraat in de richting van Wortel te verbeteren. De bestrating werd hersteld en de weg zou met 109 m worden verlengd. Het is onduidelijk of dat effectief is gebeurd (24). Inmiddels begonnen grootgrondbezitters zelf te investeren in de aanleg van nieuwe wegen in de Kempen. Aangemoedigd door fiscale impulsen voor de ontginning van het heidegebied en de aanplanting van dennen vroegen

10

Uiteindelijk was het wachten tot de hereniging van de Nederlanden in de Franse tijd vooraleer de overheid in de streek van Hoogstraten zelf zou investeren in langeafstandsverbindingen. Napoleons plan om een verbindingsweg tussen Parijs en Amsterdam te creëren, leidde tot de aanleg van een steenweg tussen Antwerpen en Breda. Opnieuw miste Hoogstraten de boot. Als doekje voor het bloeden werd de Bredaseweg in Hoogstraten gekasseid in 1810 (26). De infrastructuurwerken aan het Hoogstraatse wegennet bleven verder beperkt tot het onderhouden van de bruggen (27). Wegens de ongunstige ligging ten opzichte van de 18de-eeuwse steenwegen raakten stad en streek meer en meer geïsoleerd. Ook het vervoersaanbod was zeer beperkt in vergelijking met andere steden. Diligences en rijtuigen die langere afstanden overbrugden, waren op één hand te tellen. Enkele voerlieden bezaten een concessie om personen en goederen te transporteren met karren, onder meer naar Antwerpen (8,5 à 10 u.), Breda (5 à 7 u.), Turnhout (5 à 6 u.) en Lier.


Bij het ontstaan van België trachtte Hoogstraten meer aansluiting te krijgen op het bestaande verkeersnet. Allerlei voorstellen werden gelanceerd. Er werd ook gewezen op het feit dat de reeds bestaande wegen een groot deel van het jaar onbruikbaar waren (28). Begin 19de eeuw vatte de Antwerpse prefect d’Herbouville de toestand samen: “Il n’y a pas un seul chemin tracé dans les bruyères, aussi ne peut on s’y conduire qu’en s’orientant, à moins qu’on ait une parfaite connaissance du pays” (29). Uit de Atlas der Buurtwegen uit de jaren 1840 blijkt dat er weinig voet- en buurtwegen bestonden. Het merendeel daarvan lag in en tussen de dorpskernen van Hoogstraten, Wortel en Minderhout. De grote zones buiten de gehuchten waren nauwelijks ontsloten door middel van vaste wegen. De eerste Belgische regeringen investeerden vooral in die regio’s die nog niet ontsloten waren door steenwegen, in de eerste plaats in de Ardennen en in de Kempen. Al in 1836 werd het plan opgevat om de oude koninklijke heirbaan dwars door het vroegere hertogdom Brabant te bestendigen. Vier jaar later was het zover: de steenweg van Lier naar Oostmalle werd doorgetrokken tot Hoogstraten en in 1856 zelfs tot Breda. Niet veel later werd ook de steenweg tussen Turnhout en Tilburg afgewerkt (30). Eind 19de eeuw waren de Kempische kernen eindelijk goed ontsloten. Voor Hoogstraten waren vooral de steenweg op Loenhout (1885) en de steenweg op Sint-Lenaarts van belang (31).

Wortel-kolonie Een andere belangrijke 19de-eeuwse ingreep vond plaats in Wortel. In 1822 werd daar gestart met de ontginning van een woest gebied, naar analogie van de landbouwkolonies die in de Noordelijke Nederlanden waren opgericht om armoede en landloperij tegen te gaan. De keuze viel op een uitgestrekte lap heidegrond, met vennen en een bosperceel ten noordoosten van Wortel-dorp. De inrichting van de vrije landbouwkolonie van Wortel verliep volgens een strak plan, gebaseerd op een symmetrische drevenstructuur met rechthoekige percelen. Centraal werden vier hoofdgebouwen ingeplant en langs de dreven werden kleine boerderijen gebouwd die ter beschikking werden gesteld van gezinnen.

lopers gehuisvest. Het merendeel van de boerderijen die oorspronkelijk op het domein waren gebouwd, verdwenen. Het compacte wegenpatroon werd herleid tot enkele hoofdassen. Aan het eind van de 19de eeuw werd weer volop gebouwd op de kolonie en ook het oorspronkelijke wegenstelsel in dambordpatroon was grotendeels hersteld, al werden geen driedubbele dreven meer aangelegd (32).

Ingrijpende veranderingen in de 20ste en 21ste eeuw In de 20ste en 21ste eeuw ondergingen het Hoog­ straatse landschap en het historisch wegennet een ware metamorfose. Verscheidene technologische, verkeerskundige en maatschappelijke veranderingen hebben daarvoor gezorgd. De aanleg van trambanen aan het einde van de 19de eeuw bracht een kleine revolutie op gang. Verplaatsingen over langere afstand werden makkelijker voor iedereen. Eindelijk kwam er een oplossing voor de ondermaatse ontsluiting via steen- of waterwegen. Vanaf 1885 konden Hoogstratenaren met de tram via Oostmalle naar Antwerpen reizen. Vanaf 1899 werd de lijn in noordelijke richting doorgetrokken tot Meerle, Meersel-Dreef en de grens met Nederland. In 1901 werd de tramlijn Hoogstraten/Wortelkolonie/Merksplas-kolonie/Turnhout geopend. De trams bleven rijden tot midden 20ste eeuw. De lijn naar Meerle en de Nederlandse grens verdween het eerst, in 1943. De laatste lijn werd opgedoekt in 1959-1960 (33). De Eerste Wereldoorlog betekende voor Hoog­ straten de installatie van de befaamde Dodendraad, een elektrische versperring die het bezette gebied afsloot van Nederland (34). De draad volgde in Hoogstraten niet de landsgrens, maar een verkorte route dwars door de gemeente. De Hoogstraatse

De Colonie Libre de Wortel in Hoogstraten, afgebeeld op de topografische kaart van het Dépot de la Guerre uit 1871. De inrichting van de vrije landbouwkolonie van Wortel verliep volgens een strak plan, gebaseerd op een symmetrische drevenstructuur met rechthoekige percelen (© NGI)

Het project was geen succes. Zes jaar na de oprichting werd de vrije landbouwerskolonie opgedoekt. De gezinnen die bleven, werden voortaan betaald als landarbeiders. In 1842 werd de kolonie volledig stopgezet, voornamelijk wegens financiële problemen. In 1870 kocht de Belgische Staat de inmiddels samengevoegde kolonies van Merksplas en Wortel op om er weldadigheidslandbouwkolonies van te maken. In Wortel werden voortaan land-

11


gehuchten werden zo van elkaar afgesneden. Het grensverkeer bleef echter intens: de Hoogstratenaren die in het afgesloten deel woonden, gingen in Nederland naar school, winkel of kerk. Intussen ontstond er een smokkel van brieven en proviand tussen Baarle en het bezette gebied. Ook in vredestijd werd er intens gesmokkeld (35). Door de beperkte industrialisering van de streek – kleinschalige landbouw bleef er tot na de Tweede Wereldoorlog toonaangevend – kent Hoogstraten geen grote concentraties van arbeiderswoningen. De woningbouw kwam pas echt op gang na de Tweede Wereldoorlog. In de laatste dertig jaar werden verschillende verkavelingen aangelegd, met name in de delen rondom het centrum van de stad die tot dan voornamelijk voor landbouw werden gebruikt. Gelijktijdig met deze verkavelingen werden nieuwe residentiële straten aangelegd. Langs een aantal historische wegen kwam lintbebouwing, die het uitzicht van deze wegen drastisch veranderde. Opvallende voorbeelden daarvan zijn de Gelmelstraat, Minderhoutdorp, Castelréweg en Gustaaf Segersstraat. Ook in het landbouwgebied veranderde het wegennet drastisch van uitzicht. Paden aangelegd voor de ontginning van heide- en bosgebied, zoals in de Gouverneursbossen in de wijk Poeleinde, verdwenen even snel als ze gekomen waren. De opkomst van het autoverkeer leidde tot de opschaling van heel wat oude wegen, onder meer door verharding, verbreding en rechttrekking. Voetwegen verloren hun nut omdat de kortste afstand niet meer van doorslaggevend belang was. Daardoor raakten ze in onbruik en verdwenen. De schaalvergroting in de landbouw (de Hoogstraatse

veiling opende in 1933) versterkte dit proces nog. Nagenoeg alle dubbelwegen werden herleid tot enkelvoudige verbindingen, zoals bijvoorbeeld de Lindendreef, de Oude Weg of de Koestraat. Pas aan het einde van de 20ste eeuw kwam er onder impuls van het lokale middenveld aandacht voor de maatschappelijke en historische waarde van de verdwijnende voetwegen. Op initiatief van de Werkgroep Oude Voetwegen werden een aantal afgesloten paden weer in gebruik genomen, zoals het Stip Stappenpad, het Kasteelpad en de Tikkehaenweg. Met uitzondering van de nieuwe verkavelingswegen werden relatief weinig nieuwe wegen aangelegd in Hoogstraten. Met de aanleg van de E19 tussen Brussel, Antwerpen en Breda werd Hoogstraten in 1972 wel terug aangesloten op de noord-zuidverbinding waarlangs ze in de middeleeuwen was ontstaan.

Historische wegen herkennen en typeren Het moge duidelijk zijn: de historische wegen in Hoogstraten – en bij uitbreiding in heel Vlaanderen – zijn op diverse momenten ontstaan, hebben diverse functies vervuld en diverse transformaties ondergaan. Vooraleer kan worden bepaald welke van die wegen erfgoedwaarde bezitten, is een dubbele tussenstap noodzakelijk: eerst moeten de historische wegen worden gedistilleerd uit de volledige wegenvoorraad; vervolgens moeten die historische wegen worden getypeerd. Voor de eerste stap is het noodzakelijk om de tijdsdiepte van wegen na te gaan op basis van een kaartanalyse. De tweede stap gebeurt op basis van de cultuurhistorische typologie van historische wegen die in het kader van dit onderzoek werd opgemaakt.

Ten oosten van Minderhout in Hoogstraten verscheen in de tweede helft van de 20ste eeuw een verkaveling met nieuwe residentiële straten. De Castelréweg, de oude uitvalsweg richting Castelré, werd eveneens in die zin aangepast

De Oude Weg in Hoogstraten links op de foto volgt nog het tracé van de historische verbindingsweg tussen Hoogstraten en Wortel. De Klinketstraat (N124) rechts op de foto snijdt de bocht af en zorgt voor een snellere verbinding

(foto O. Pauwels)

(foto O. Pauwels)

12


Tijdsdieptekaarten van wegen Historische wegen onderscheiden zich van recente wegen door hun tijdsdiepte, het gegeven dat wegen verschillende levensfasen hebben doorlopen. Om historische wegen te herkennen, is het dus noodzakelijk om die tijdsdiepte na te gaan. Tijdens de actieve fase en bij de opschaling van historische wegen veranderden karakteristieken, functies en bestemmingen. Vroegere hoofdfuncties, zoals dieren naar hun weiden of graan naar de molen brengen, verdwenen of werden bijkomstig; nieuwe functies kwamen op. Innovaties in transport reduceerden het belang van afstanden en bevorderden het opschalingsproces. Om die reden zijn heel wat actuele, opgeschaalde wegen eigenlijk historische wegen waarvan het verleden vergeten of onherkenbaar is, omdat ze te zeer getransformeerd zijn. Toch zijn er zowel ondergronds als bovengronds relicten van dat verleden bewaard. En ook verdwenen wegen kunnen waardevol zijn, bijvoorbeeld in de herinnering van de gebruikers of vanwege hun relatie met een gebeurtenis, een gewoonte of een verhaal. Verdwenen wegen kunnen een (erfgoed)waarde hebben, ook al dateert die uit een andere tijdsperiode (36). In de praktijk kan de tijdsdiepte van wegen het snelst worden nagegaan op basis van kaarthistorisch onderzoek. Voor alle Hoogstraatste wegen is bekeken of ze op historische kaarten zijn weergegeven, wat hun actuele situatie is en welke relatie ze hebben met bouwkundige en archeologische relicten of beschermde landschappen (37). Op die manier is informatie verzameld over honderdtwee-

ëntwintig afzonderlijke wegen (38). Daarnaast werden alle verdwenen wegen die op de historische kaarten werden aantroffen (tweehonderdenacht wegen en wegdelen), geregistreerd. Dit vormt de basis van een tijdsdieptekaart, die de ontwikkeling van het Hoogstraatse wegennet vanaf de Kabinetskaart van graaf de Ferraris tot de recentste topografische kaart visualiseert. Uit deze tijdsdieptekaart vallen duidelijke conclusies te trekken. In de eerste plaats valt op dat de basisstructuur van het huidige Hoogstraatse wegennet al zichtbaar is op de Kabinetskaart. De hoofdverbindingen (noord-zuid/oost-west) beston­ ­den dus al in de 18de eeuw. Ligging en oriëntatie van de straten Poeleinde, ’s-Boschstraat, Bosuil en Klinketstraat wijzigden niet meer. Omgekeerd valt op dat het inmiddels verdwenen wegenpatroon tussen de wijk Poeleinde, het Gelmelslot en een heuveltje dat de Galgenberg wordt genoemd, voortdurend aan transformatie onderhevig was. Deze constante veranderingen zijn wellicht schatplichtig aan veranderende economische activiteiten, zoals de ontginning van heide en turf. Een derde opmerkelijke vaststelling is dat het verdwijnen van voetwegen vooral zichtbaar is op de topografische kaarten uit de jaren 1970 en 1990 (39). Deze evolutie valt samen met de opkomst van het gemotoriseerde verkeer. Bijzonder aan de Hoogstraatse casus is het recente herstel van drie voetwegen, onder impuls van de Werkgroep Oude Voetwegen. Een tijdsdieptekaart met een nog recentere topografische onderligger zou dus alweer een ander beeld opleveren. Het wegennet blijft veranderen.

Tijdsdieptekaart voor het gehucht Minderhout in Hoogstraten, waarop de ontwikkeling van het wegennet vanaf de Kabinetskaart van Ferraris uit 1777 tot de recentste topografische kaart wordt gevisualiseerd. De kleur van de weg geeft aan wanneer de weg voor het eerst op een historische kaart vermeld werd. Volle lijnen zijn wegen die nog bestaan, stippellijnen zijn verdwenen wegen (© OpenStreetMap, bewerking H. Van Herck)

13


Getrapte cultuurhistorische thesaurus van wegtypes in Vlaanderen

14


Idealiter gebeurt het cartografisch onderzoek in combinatie met terreinbezoek en literatuurstudie. Terreinbezoek is noodzakelijk om de actuele, fysieke toestand van het wegennet in beschouwing te nemen. De resultaten van de literatuurstudie zijn al in grote lijnen voorgesteld in de vorige paragraaf. Een belangrijke vaststelling drong zich wel op, die bij uitbreiding geldt voor heel wat plaatsen in Vlaanderen. De beschikbare literatuur over het Hoogstraatse wegennet verschaft vooral inzicht in de ontwikkeling van langeafstandsverbindingen en hoofdassen. Zelden is er informatie voorhanden die dieper ingaat op de lokale verbindingen. Als er al gegevens beschikbaar zijn, dan beperken ze zich vaak tot anekdotiek of tot gebeurtenissen op en relicten langs deze wegen. Over het ontstaan, het gebruik en de ontwikkeling van lokale wegen zelf is vaak nauwelijks iets te vinden (40). Deze historiografische situatie vormt een grote belemmering voor de studie (en de waardering) van kleinere wegen. Bovendien ontstaat het gevaar dat de weinige lokale wegen waarover wél informatie voorhanden is, overgewaardeerd zullen worden.

Wegtypes en hun karakteristieken Historische wegen kunnen worden getypeerd op basis van de cultuurhistorische typologie die voor dit onderzoek werd opgesteld. Dit instrument bestaat uit een hiërarchisch opgebouwde thesaurus van honderdtweeënzestig historische wegtypes waarvan relicten aanwezig zijn binnen het huidige Vlaamse Gewest (41). Vanuit de topterm ‘wegen’ vertakt de thesaurus zich naar drie grote categorieën, met name ‘wegen naar vorm en uitzicht’ (tweeënvijftig types), ‘wegen naar ligging’ (vijfenvijftig types) en ‘wegen naar gebruik en functie’ (vijfenvijftig types). De thesaurus is in de eerste plaats een wetenschappelijk instrument, geen waardebepalend instrument. Wegen die aan een of meerdere van deze wegtypes kunnen worden gekoppeld, hebben dus potentieel – maar niet noodzakelijk – erfgoedwaarde.

Voor elk wegtype is een unieke definitie opgesteld op basis van een aantal eigenschappen, zoals de morfologie (vorm en uitzicht), de ligging in het landschap, het gebruik en de functie, het ontstaansmoment, de historische evolutie en het historisch belang. De informatie in de thesaurus is hoofdzakelijk verzameld op basis van literatuur­ onderzoek. Publicaties over de geschiedenis van het wegennet, over specifieke historische wegtypes en wegen, over landschapsgeschiedenis en stedenbouw, over lokale geschiedenis en heemkunde en over straatnamen werden daarvoor gebruikt. Ze werden geschreven door specialisten uit uiteenlopende disciplines: historici, historisch-geografen, archeologen, toponymisten, landschapsdeskundigen en heemkundigen. Daarnaast werd ook informatie gedistilleerd uit historische kaarten, een van de meest waardevolle bronnen voor historisch wegenonderzoek. Voor diverse wegtypes werd nagegaan welke historische kaarten een treffende weergave kunnen verschaffen. Er is ook gebruikgemaakt van reconstructiekaarten, door onderzoekers gemaakte kaarten die een bepaalde historische situatie of een historisch fenomeen weergeven. Voor heel wat wegtypes is ten slotte nagegaan in welke mate en op welke plaatsen het wegtype nog aanwezig is in Vlaanderen. Op die basis zijn rudimentaire verspreidingskaarten gemaakt in GIS (42). Het is belangrijk om te benadrukken dat deze kaarten slechts een indicatieve waarde bezitten, aangezien de wegtypes werden getraceerd op basis van de huidige straatnamen (43). De ruis op de resultaten doet echter geen afbreuk aan de waarde en het potentieel van deze reconstructiekaarten: ze staan toe om concrete voorbeelden van wegtypes op te sporen, bieden een overzicht van de landschappelijke inbedding en de verspreiding van wegtypes en maken het mogelijk om uitspraken te doen over hun zeldzaamheid of representativiteit. De samenvoeging van alle verspreidingskaarten geeft een soort synthesekaart van alle wegen die louter en alleen op basis

Verspreidingskaart voor het wegtype broekstraat in Vlaanderen. Talloze straatnamen in Vlaanderen bevatten de elementen broek (donkergroen), meers (groen) en beemd (lichtgroen) en herinneren aan de aanwezigheid en ontsluiting van (voormalige) moerasgebieden in de riviervalleien.

15


Synthesekaart van alle verspreidingskaarten. Deze kaart toont alle wegen die louter en alleen op basis van hun huidige naam – en dus met enige reserves – aan een historisch wegtype kunnen worden gekoppeld.

van hun huidige naam – en dus met enige reserves – aan een historisch wegtype kunnen worden gekoppeld. Deze kaart zet het potentieel van (de studie van) het historische wegenerfgoed in de verf.

De cultuurhistorische typologie maakt het mogelijk om individuele wegen te typeren. De Hoog­ straatse casus wijst echter uit dat dit moeilijker is dan het lijkt. In de praktijk duiken er immers verschillende interpretatieproblemen op. In de

eerste plaats moet voor ogen worden gehouden dat de meeste wegen aan meerdere wegtypes kunnen worden gekoppeld. Een mooi voorbeeld is de Molendreef, die begin 19de eeuw werd aangelegd als een verbinding dwars door de Wortel-kolonie tussen de molen op de Oude Plaats en Castelré. Deze weg kan op drie manieren worden getypeerd: als dreef (wegtype naar vorm/dwarsprofiel), molenweg (wegtype naar ligging/bestemmingsweg) en dijkweg (wegtype naar ligging/ parallelweg). De situatie is helaas niet altijd zo

De Molendreef werd begin 19de eeuw dwars door Wortelkolonie in Hoogstraten aangelegd als verbinding tussen de molen op de Oude Plaats en de Staakheuvel. Deze weg kan op drie manieren worden getypeerd: als dreef, als molenweg en als dijkweg

Tussen de kerk van Minderhout, de kapel van het Withof en de Laermolen lag een kapelweg. Deze weg bestaat nog steeds, maar slechts een klein onderdeel draagt vandaag nog de naam Kapelweg. De andere delen van deze voormalige voetweg werden afgeschaft, verlegd en opgeschaald

(foto O. Pauwels)

(foto O. Pauwels)

Hoogstraatse wegen getypeerd

16


duidelijk. Over bepaalde wegen is nu eenmaal te weinig bekend om ze daadwerkelijk te typeren. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de Poelheydeweg, een onverharde weg tussen de wijk Poeleinde en Hoogstraten-centrum. Over deze buurtweg is nauwelijks informatie beschikbaar. De Atlas der Buurtwegen en andere kaarten zijn zowat de enige bron. De typering beperkt zich hier noodgedwongen tot het beschrijven van de morfologie. Een andere moeilijkheid is dat relicten van historische wegen meestal gefragmenteerd zijn overgeleverd. Een weg die historisch gezien een eenheid vormde, kan voortbestaan als een serie van wegsegmenten en landschappelijke relicten, met daartussen eventueel een aantal missing links. Ook de inbedding in het landschap en de naamgeving kunnen sterk variëren van segment tot segment. In Hoogstraten is de Kapelweg hier een sprekend voorbeeld van. Van deze verbinding tussen de kerk van Minderhout, de kapel van het Withof en de Laermolen is slechts een klein stuk bewaard gebleven als trage weg. De andere delen van deze voetweg zijn afgeschaft, verlegd en/of opgeschaald. Omgekeerd kan een weg die nu als een eenheid Wegen naar vorm

wordt waargenomen, het resultaat zijn van de verbinding en/of uniformisering van oorspronkelijk onderscheiden wegen. In zo’n geval werden twee of meer opeenvolgende wegen aan elkaar gelast tot een nieuwe weg. Vraag is dan of de historische situatie of de actuele toestand doorslaggevend is. Als voorbeeld kan de Castelréweg in Hoogstraten gelden: oorspronkelijk was dit een voetweg tussen Minderhout/Hoogstraten en het Nederlandse Castelré. Het tracé van de weg werd later rechtgetrokken en de weg werd verbreed. Enkel de oude oversteekplaats over de Mark bleef intact. Van alle honderdentwaalf trage én opgeschaalde wegen die in Hoogstraten werden onderzocht, werd nagegaan op welke historische kaarten ze vermeld zijn en wat hun actuele situatie is. In combinatie met informatie uit het literatuuronderzoek werden vervolgens zoveel mogelijk types aan deze wegen toegekend (zie tabel). Een aantal wegtypes komen opvallend vaak voor: dreven, verkavelingswegen, ontginningswegen en dambordpatronen. Niet toevallig gaat het hier om wegtypes waarvan de eigenschappen op basis van kaartanalyse of terreinbezoek kunnen worden vastgesteld.

# Wegen naar ligging

Dwarsprofiel Bestemmingswegen Breedstraten 1 Kerkpaden Dreven 15 Marktwegen Bosdreven 3 Molenwegen Kasteeldreven 1 Schoolpaden Stegen 1 Bij gebouwen Ontstaanswijze Gangen Kunstwegen 5 Huiswegen Natuurlijke wegen 4 Oprijlanen Tracé Publieke binnenkoeren Bajonetten 1 Ontsluitingswegen Doodlopende straten 6 Boswegen Hoefijzers 1 Broekstraten Rechte straten 1 Dorpsstraten Sporen 1 Heidewegen Verharding Veldwegen Gemengd verharde wegen 1 Verkavelingswegen Halfverharde wegen 1 Parallelwegen Onverharde wegen 3 Dijkwegen Aardewegen 2 Grenswegen Zandwegen 2 Graspaden 1 Verharde wegen Steenwegen 4 Kasseiwegen 1 Straten 1 Totaal

56 Totaal

# Wegen naar gebruik

3 1 4 3 1 1 2 1 3 3 8 3 5 12 1 3 2

Handelswegen Postwegen Smokkelwegen Straatmarkten Winkelstraten Landbouwwegen Drijfwegen Uitwegen Ontginningswegen Basisontginningswegen Systematische ontginning­wegen Religiewegen Bedevaartswegen Lijkwegen Processiewegen Transportwegen Rijwegen Karrenwegen Trambanen Wandelwegen

56 Totaal

#

2 3 1 1 1 2 7 7

1 1 4 3 1 1 8

43

17


De erfgoedwaarde van historische wegen Het waarderen van een erfgoedelement is het toekennen van een waarde aan de kenmerken die dit element betekenis geven en onderscheiden van andere elementen. Daarbij wordt vertrokken van een reeks van zo helder mogelijk omschreven waarderingscriteria én een zo objectief mogelijk referentiekader (44). Die instrumenten moeten operationeel zijn voor historische wegen die nauwelijks wijzigingen ondergingen, voor wegen die volledig verlaten zijn en voor wegen die nog steeds in gebruik zijn, maar door opschaling hun historisch karakter verloren. Door de economische druk op wegen kan de actuele fysieke vorm heel sterk afwijken van de historische vorm. Daardoor verdwijnt de erfgoedwaarde onder de oppervlakte (45). Wegen hebben vaak ook een complexe relatie met hun omgeving: ze zijn enerzijds het product van het landschap waarin ze liggen; anderzijds is landschappelijke verandering vaak ook het gevolg van de aanleg van een weg of wegenpatroon (46). Door de veelzijdigheid van het historische wegennet in Vlaanderen kunnen wegen betekenis hebben als verplaatsingsruimte, als onderdeel van of toegang tot het landschap, als een technische constructie of als drager van cultuur. Al deze betekenissen impliceren een zekere waarde. De vraag is hoe die waarden van wegen geëxpliciteerd kunnen worden. Daarover bestaat amper wetenschappelijk onderzoek. Het waarderingskader en de bijbe­ horende methodologie die in de volgende alinea’s worden voorgesteld, zijn daarom pionierswerk. Van oudsher liepen verschillende wegen naar de Kapel van den Akker in Minderhout. Bij de waardering van een weg als de Kapeldreef moet rekening worden gehouden met surface values en embedded values. Hier gaat het dan bijvoorbeeld om tastbare elementen zoals de aanwezigheid van de kapel en de driedubbele bomenrij en om de culturele praktijken die met deze weg verbonden zijn, zoals een 17de-eeuwse legende en een processie (foto O. Pauwels)

18

Het Cultural Values Model Een degelijke waarderingsmethode houdt rekening met de tijdsdiepte van historische wegen en met kenmerken die golden voor de historische toestand. Hierbij kan het Cultural Values Model van Janet Stephenson als inspiratiebron dienen, al werd dit in de eerste plaats ontwikkeld voor de waardering van landschappen (47). Het Cultural Values Model onderscheidt drie clusters van componenten die de eigenheid van een landschap bepalen: de fysieke (meetbare, tastbare) verschijningsvorm; de relaties tussen deze vormen in het landschap onderling en tussen het landschap en de mens (verhalen, benamingen, symbolen, identiteitsgevoel, schoonheid, beleving); de menselijke relaties en ecosystemen die zich afspelen in dat landschap: landbouw, stedenbouw, erosie, historische gebeurtenissen, tradities, hedendaagse activiteiten. Deze drie componenten interageren onophoudelijk. Door de tijd heen enten zich verschillende structuren, gebeurtenissen en relaties op en in het landschap, als laagjes van een bladerdeeg. Stephenson beschouwt die betekenislagen als waarden, die vandaag in een continuüm ageren: de recentste componenten liggen het dichtst bij het waarneembare oppervlak (surface values), terwijl oudere componenten zijn ingebed in vormen, relaties en praktijken uit het verleden (embedded values). Uit casestudies in Nieuw-Zeeland bleek dat deze embedded values vaak nog zeer sterk worden ervaren door de lokale bevolking. Ze liggen ingebed in het (collectieve of individuele) bewustzijn (48). Dit model komt dus tegemoet aan de steeds terugkerende vaststelling dat de waardering van het historisch wegennet rekening moet houden met facetten


(vorm, functies en verknoping met de context) die niet noodzakelijk op het eerste gezicht leesbaar zijn. Wie die componenten en facetten kan expliciteren, zet een eerste belangrijke stap in de waardering. De tijdsdieptekaart van het Hoogstraatse wegennet toonde reeds aan dat het belangrijk is om bij de waardering rekening te houden met de tijdsdiepte van het historisch wegennet. De ruimtelijk-structurerende waarde van langeafstandsverbindingen wordt door dit soort kaartanalyses blootgelegd. Maar ook verdwenen wegen kunnen dragers zijn van embedded values. In Hoogstraten wijzen ze op de invloed van voormalige economische activiteiten. Elders kunnen ze een archeologische, politieke, culturele of technologische betekenis hebben. Tijdsdieptekaarten zijn dus een waardevolle aanvulling op de al te grote aandacht voor hoofdwegen en langeafstandsverbindingen in de literatuur. Ze werpen immers een interessante blik op de fijnmazigheid van het volledige historische wegenpatroon. Voor de toekenning van de esthetische en natuurwetenschappelijke waarde biedt deze kaartanalyse minder aanknopingspunten. Plaatsbezoeken zijn een must voor de typering van wegen naar vorm en gebruik. Deze vaststellingen betreffen vooral de surface values in verband met verharding, de graad van opschaling, de aanwezigheid van relicten en de esthetische kenmerken van de weg. Het gebrek aan een referentiekader voor heel Vlaanderen (of zelfs voor de gemeente of streek) levert weliswaar moeilijkheden op wanneer deze informatie effectief moet worden omgezet in waardeoordelen. Het toekennen van waarden als zeldzaamheid, ensemblewaarde en gaafheid kan slechts gebeuren binnen een grootschaliger onderzoek.

Verknoping Het historische wegennet is verknoopt met zichzelf, met het landschap waarin het zich bevindt en met bouwkundige en natuurlijke relicten die zich in de onmiddellijke omgeving bevinden (49). De wederzijdse impact van deze componenten is groot: welke erfgoedwaarde heeft een eeuwenoude kerkweg die in het niets verdwijnt in een recente industriezone? Dezelfde vraag kan worden gesteld voor de vele wegjes die langs een oude kapel lopen. Hebben zij allemaal erfgoedwaarde louter en alleen door de aanwezigheid van die kapellen? Of wordt hun erfgoedwaarde ook nog door andere aspecten bepaald? Elk onderzoek moet aandacht schenken aan de interactie tussen wegen, landschap en relicten. Deze aspecten leiden tot een gezamenlijke erfgoedwaarde, die groter kan zijn dan de optelsom van de individuele onderdelen (50). Het waarderingssys-

teem voor wegen van Indre Grazuleviciute-Vilenske en Irina Matijosaitiene vertrekt van dit uitgangspunt. Deze onderzoekers stellen dat de culturele waarde van wegen afhangt van diverse componenten: de waarde van de weg zelf, de waarde van het landschap rondom de weg en de waarde van historische relicten die zich langs de weg bevinden (51). Daarom moet een historische weg altijd als een onderdeel van een weglandschap (road landscape) worden bekeken, een inzicht dat bij de uitwerking van het waardestellend kader voor historische wegen ter harte werd genomen.

Het Stip Stappenpad is een eeuwenoude voetweg achter het kasteel van Hoogstraten. Het pad verbindt de dorpskernen van Hoogstraten, Wortel en Minderhout. Na een periode van degeneratie is de weg dankzij lokale erfgoedliefhebbers weer toegankelijk voor het publiek (foto H. Van Herck)

Waardestellende criteria en een waarderingsfiche voor historische wegen De inzichten van Stephenson en GrazuleviciuteVilenske en Matijosaitiene hebben geleid tot de uitwerking van een schema met alle parameters die een rol spelen bij de waardering van historische wegen. Daarbij wordt rekening gehouden met de eigenschappen van de weg zelf (vorm, functie), met de relaties die de weg heeft met andere wegen, bestemmingen, historische gebeurtenissen, praktijken en personen, met de symboolwaarde die een weg kan hebben, en met de relatie tussen weg, landschap en naburige landschapsrelicten. Het waarderingsschema onderscheidt de volgende vijf groepen erfgoedwaarden: - cultuurhistorische waarde: archeologische betekenis, sporen uit verschillende tijdsvakken, technologische betekenis, relatie met een gebeurtenis, relatie met een bouwkundig relict, relatie met een natuurlijk relict, zeldzaamheid, representativiteit; - esthetische waarde: beeldbepalende waarde, ensemblewaarde, belevingswaarde, herkenbaarheid, gaafheid;

19


Vandaag is de Lindendreef in Hoogstraten een verharde straat, geschikt voor gemotoriseerd verkeer, die langs weerszijden is afgezoomd door linden (foto O. Pauwels)

- natuurwetenschappelijke waarde: geomorfologie en aardkundige waarde, biodiversiteit; - ruimtelijk-structurerende waarde: structuurbepalend, ruimtelijk zeldzaam, ruimtelijk gaaf; - sociaal-culturele waarde: economische betekenis, artistieke betekenis, religieuze betekenis, recreatief gebruik, symboolwaarde, relatie met culturele praktijk, relatie met persoon, relatie met verhaal. In navolging van het Cultural Values Model kunnen deze waardestellende criteria worden geïdentificeerd als surface values dan wel als embedded values. Enkele voorbeelden kunnen dit duidelijk maken: biodiversiteit als natuurwetenschappelijke waarde betreft de aanwezige fauna- en flora-aspecten, de ecosystemen en natuurlijke processen die vandaag worden waargenomen (surface value). De esthetische waarde is gelinkt aan de waarneembare elementen van een geheel en de associatie die de waarnemer daarbij ervaart; ze wordt toegekend aan de actuele waarneembare situatie (surface value). Om uitspraken te kunnen doen over gaafheid en representativiteit, dient die waarneembare situatie te worden vergeleken met een referentiesituatie uit het verleden (embedded value) om tot een oordeel te komen. De aanwezigheid van archeologische sites als cultuurhistorische waarde is gerelateerd aan waarneembare antropogene structuren die mensen in het landschap nalieten en die voorkomen in een diepere laag van het landschap (embedded value). Uitgaande van dit model, wordt het makkelijker om kenmerken die vandaag niet meer waarneembaar zijn, toch een culturele of erfgoedwaarde toe te kennen. Op basis van het waarderingsschema is een operationele fiche uitgewerkt voor het agentschap Onroerend Erfgoed, waarin de waarderingscriteria voor concrete wegen kunnen worden afgetoetst. Voor Hoogstraten is de waarderingsmethode toegepast

20

op de Lindendreef. Dit is vandaag een verharde straat voor autoverkeer, die langs weerszijden is afgezoomd door enkele linden. Vroegere benamingen van de weg zijn Lyndendijksepad, Lenden Dyk, Lindendijk en Dijk; de huidige straatnaam is in voege sinds 1967. Van oudsher vormt de weg een verbinding tussen de kerk van Hoogstraten en het Gelmelslot, dwars door de vallei van de Mark. Tot begin 19de eeuw was de Lindendreef bezit van het kasteel en bestond de bedding uit drie parallel lopende karrensporen. De voetweg was niet altijd publiek toegankelijk. In de jaren 1950 werden de vier rijen beuken en linden langs de dreef gerooid en vervangen door twee rijen linden. Bij die gelegenheid werden de drie parallelle beddingen samengevoegd tot één woonstraat. De weg ligt tegenwoordig in een ankerplaats en is gerelateerd aan meerdere puntrelicten; de weg zelf is erkend als lijnrelict. De omgeving is op het Gewestplan ingekleurd als woongebied met culturele, historische of esthetische waarde. De aanwezigheid van de linden maakt dat de weg beschouwd wordt als een complex van biologisch waardevolle en minder waardevolle elementen op de Biologische waarderingskaart. Op basis van deze informatie werden de volgende erfgoedwaarden aan de Lindendreef toegekend: een cultuurhistorische waarde vanwege de relatie met bouwkundige relicten: de Sint-Catharinakerk, het Gelmelslot, de woningen gebouwd voor de cipiers van de kolonie, en vanwege de sporen uit verschillende tijdvakken: ancien régime, 19de eeuw, 20ste eeuw; een esthetische waarde vanwege het beeldbepalend karakter van de dreef in het centrum van Hoogstraten, vanwege de herkenbaarheid van de wegtypes kasteeldreef en dijkweg en vanwege de ensemblewaarde van de weg en zijn omgeving (puntrelicten, bomenrijen, woningen); een socioculturele waarde, vanwege het recreatief gebruik van


deze weg in het lokale toerisme; een ruimtelijkstructurerende waarde, omdat de Lindendreef de structuur van de omgeving mee bepaalt; en een natuurwetenschappelijke waarde, vanwege de biologische waarde van de bomenrijen. Kanttekening is wel dat de mooie Lindendreef de afgelopen eeuw sterk veranderd is. Gaafheid kan dus niet als criterium gelden. Toch heeft het verdwenen geheel van drie parallelle karrensporen en vier rijen bomen in een open landschap zeker erfgoedwaarde, zowel esthetisch (ensemble, beeldbepalend) als structuurbepalend (vanwege het wegenpatroon).

Besluit Vlaanderen telt talloze wegen. Vele van die wegen hebben een geschiedenis en bezitten ongetwijfeld erfgoedwaarde. Helaas is systematisch onderzoek naar het historische wegennet schaars. Ook de waardering van de erfgoedwaarde van wegen staat nog in de kinderschoenen. De studie uitgevoerd in opdracht van het agentschap Onroerend Erfgoed en deze bijdrage bieden de eerste aanknopingspunten: een reeks methodologische reflecties, de cultuurhistorische typologie en het waardestellend kader. Verder onderzoek is echter noodzakelijk om tot een systematische studie en waardering van het historische wegennet te komen. Indien dat niet gebeurt, dan riskeert het werk op ad-hocbasis te blijven gebeuren. In de eerste plaats is er nood aan verdere aanvulling van de cultuurhistorische typologie. Omwille van inhoudelijke en pragmatische keuzes zijn drie belangrijke categorieën immers buiten beschouwing gelaten: de wegpatronen en de wegenknooppunten, inclusief de verknoping met andere transportinfrastructuur, het straatmeubilair en ten slotte de recente wegtypes. Ten tweede moeten de cultuurhistorische typologie en het waarderingskader worden geoperationaliseerd. In dit onderzoek werd immers geen enkele consequentie verbonden voor de waarderings- of beschermingspraktijk. Die verdere operationalisering moet op twee vlakken gebeuren: enerzijds via de uitwerking van concrete waarderings- en/of beschermingsdossiers van historische wegen, waardoor de methodieken effectief worden toegepast in de praktijk; anderzijds via de verdere registratie van historische wegen in de Inventaris van het Onroerend Erfgoed. De casus Hoogstraten wees uit dat het bijzonder moeilijk is om uitspraken te doen over kwalitatieve eigenschappen die door vergelijking worden toegekend. Daarbij moet vooral aan cultuurhistorische en ruimtelijk-structurerende waarden zoals representativiteit, gaafheid en zeldzaamheid worden gedacht. Om aan dit probleem te verhelpen, is gebiedsdekkend en vergelijkend onderzoek noodza-

kelijk. Zo kunnen immers een historiografisch referentiekader en een synthetisch beeld van de staat en de aard van het historisch wegennet in Vlaanderen ontstaan. Er is op dat vlak voldoende braakliggend terrein voor wetenschappelijk onderzoek. Een synthese van de kennis over relicten van prehistorische wegen zou bijvoorbeeld handig zijn, want de beschikbare informatie daaromtrent is zeer versnipperd. Het Romeinse wegennet is beter af, maar voor de middeleeuwse en vroegmoderne periode ontbreekt het overzicht opnieuw. Dergelijke syntheses zouden kunnen vertrekken van de gegevens over opgegraven of aangetroffen relicten van historische wegen in de Centrale Archeologische Inventaris. Die zijn nog niet op systematische wijze geïnterpreteerd. Systematisch archeologisch en geomorfologisch onderzoek (inclusief prospectie) naar het historische wegennet is sowieso schaars (52). Wat het historisch onderzoek betreft, vroeg Horsten een tiental jaar geleden al naar een beter inzicht in de processen van opschaling en kwaliteitsverbetering van wegen vanaf de prehistorie tot de 18de-19de eeuw (53). In aanvulling daarop doen we tevens een oproep om (evoluties in) het beheer en het onderhoud van wegen tijdens het ancien régime systematisch te bestuderen. In een ruimer kader verdient het ook aanbeveling om het belang van wegen te benaderen vanuit de politieke, economische, sociale en culturele geschiedenis. Parallel aan gebiedsdekkend onderzoek is ook de diepgaande uitwerking van lokale of regionale casestudies wenselijk. Op een aantal plekken is reeds werk verzet, maar een overzicht van de beschikbare publicaties ontbreekt (54). Dergelijke studies hoeven niet noodzakelijk te gebeuren in het kader van de waarderingspraktijk. Het is wel raadzaam het onderzoek op een systematische manier aan te pakken, resultaten en analyses uit diverse disciplines te integreren en oog te hebben voor de bovenlokale landschaps- en wegengeschiedenis. Ten slotte is er ook nood aan nieuwe reconstructiekaarten waarop niet alleen de historische wegen, wegpatronen en wegtypes worden weergegeven, maar ook klein wegenerfgoed en wegenknooppunten worden aangeduid. Deze gegevens zouden kunnen worden ingeladen in het Geoportaal Onroerend Erfgoed.

Hanne Van Herck is historica van de U Gent en werkt als communicatiemedewerker bij Trage Wegen vzw, waar ze historische projecten over trage wegen voor haar rekening neemt. Bram Vannieuwenhuyze is historicus van de U Gent en is bijzonder hoogleraar historische cartografie aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast voert hij als freelancer studieopdrachten en projecten uit voor Caldenberga. Zijn interesse gaat uit naar historische cartografie, landschapsgeschiedenis en stadsgeschiedenis.

21


Eindnoten (1) Hoeveel wegen Vlaanderen telt, valt moeilijk te becijferen. Een schatting op basis van OpenStreetMap geeft voor het Vlaamse Gewest driehonderdzevenendertigduizend negenhonderdnegentien wegen, maar deze informatie is lang niet volledig. (2) Wegen staan weergegeven op wegenkaarten, stratenplannen en onlinerouteplanners, maar vormen daarnaast ook een onmisbaar element binnen de hiërarchische structuur van het adres, en dit al sinds de late middeleeuwen. Zie: VANNIEUWENHUYZE B., Buren, straten en aanknopingspunten. Plaatsbepaling in het laatmiddeleeuwse Brussel (dertiende-zestiende eeuw), in Stadsgeschiedenis, jg. 4, nr. 2, 2009, p. 97-114. (3) De studieopdracht werd eind 2013 gegund aan Trage Wegen vzw en Caldenberga. Het eindrapport werd afgeleverd in oktober 2014 en is raadpleegbaar in de bibliotheek van het agentschap Onroerend Erfgoed onder de volgende referentie: VANNIEUWENHUYZE B. en VAN HERCK H., Typologie van wegen met erfgoedwaarde inclusief methodologie voor waardering van erfgoedwaarden, agentschap Onroerend Erfgoed – Trage Wegen vzw – Caldenberga, Gent, 2014. Bij ontstentenis aan een synthesewerk over het historisch wegennet in Vlaanderen werden aan de hoofdopdracht enkele deelopdrachten gekoppeld. Om te voorkomen dat verder onderzoek van nul moet herbeginnen, werden een verkennende literatuurlijst over het historische wegennet en een overzicht van het relevante bronnenmateriaal opgesteld. In het rapport zijn ook methodologische aandachtspunten en aanbevelingen voor verder onderzoek terug te vinden. Om de toekenning van de waarderingscriteria te testen, werden een aantal gevalstudies in detail uitgewerkt: Hoogstraten, Voeren, Halle en het Mijnwerkerspad tussen Zottegem en Brakel. (4) Niet de volledige gemeente werd onderzocht: de perimeter van het onderzoek strekte zich uit over de deelgemeenten Minderhout (met inbegrip van het gehucht Hal), Wortel en het centrum van Hoogstraten. Verder werd het gehucht Heikant, op grondgebied Merksplas, toegevoegd aan het studiegebied. (5) Een zoektocht op het type ‘wegen’ in de Inventaris van het Onroerend Erfgoed levert achthonderdnegentig resultaten op [https://inventaris.onroerenderfgoed.be, geraadpleegd op 3 februari 2015]. Dat lijkt misschien veel, maar het betreft slechts 0,01% van de drieëntachtigduizend geïnventariseerde erfgoedobjecten. Het merendeel van die geïnventariseerde wegen vormt bovendien een inherent onderdeel van waardevolle bouwkundige of landschappelijke elementen, zoals een landhuis, hoeve, kerk of kerkhof. Vaak gaat het dus om opritten, toegangswegen of dreven. Zelfstandig geïnventariseerde wegen komen veel minder voor. Voorbeelden zijn de kasseiweg Varentstraat in Kaster (ID 200643) en het steegje Garre in Vlissegem (ID 54612). (6) Volgens van Dale is een weg een “smalle strook grond in een landschap, gebruikt en geschikt gemaakt voor het verkeer, de verbinding van de ene plaats tot de andere” [www.vandale.nl, geraadpleegd op 4 december 2014]. Het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT) biedt een ruimere begripsomschrijving: “relatief smalle strook grond, zich in een landschap over een min of meer aanzienlijken afstand uitstrekkende, gebruikt en meestal ook geschikt gemaakt om zich van de eene plaats, buurt, stad e.d. naar de andere te begeven; verbinding door eenig landschap ten behoeve van het verkeer tusschen twee of meer plaatsen, buurten, steden e.d., meestal verhard, geplaveid of op een andere wijze van een hard dek voorzien” [http://gtb. inl.nl, geraadpleegd op 4 december 2014]. De scopenote in de thesaurus van de Inventaris van het Onroerend Erfgoed luidt kort en krachtig: “strook grond geschikt gemaakt voor en gebruikt door het verkeer” [https://inventaris.onroerenderfgoed.be, geraadpleegd op 4 december 2014]. In zijn handboek stadsmorfologie definieerde de Franse stedenbouwkundige Bernard Gauthiez een weg als “emprise linéaire de largeur variable, aménagée pour le déplacement des piétons et des

22

véhicules de façon à relier différents lieux entre eux”. Zie: GAUTHIEZ B., Espace urbain: vocabulaire et morphologie. Principes d’analyse scientifique, Parijs, 2003, p. 151. (7) BAUTIER R.-H., Recherches sur les routes de l’Europe médiévale. I. De Paris et des foires de Champagne à la Méditerranée par le Massif Central, in Bulletin philologique et historique (jusqu’à 1610), 1960, p. 105; zie ook DUNIN-WASOWICZ T., Les routes médiévales en Europe centrale : bilan et perspectives, in L’Homme et la Route en Europe occidentale au Moyen Âge et aux Temps modernes. Deuxièmes Journées internationales d’histoire 20-22 septembre 1980, Auch, 1982, p. 284. Het studierapport bevat een overzicht van nuttige bronnen voor de studie van de wegengeschiedenis: VANNIEUWENHUYZE B. en VAN HERCK H., op. cit., bijlage 4. (8) Inertie wijst op de grote mate van resistentie van een eenmaal aangelegde (of ontstane) structuur. Zie: RENES H., De stad in het landschap, in RUTTE R. en VAN ENGEN H., Stadswording in de Nederlanden. Op zoek naar overzicht, Hilversum, 2005, p. 33. (9) LEYDEN F., West-Tilburg, in Historisch Tijdschrift, 1937, p. 222. (10) SCHÖNFELD M., Wegnamen, in Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam, jg. 32, 1957, p. 5. (11) KOEN D. en RENES J., Wegwijzer: Gids voor historisch onderzoek naar verkeer en vervoer in de provincie Utrecht, Utrecht, 2003, p. 26. (12) TYS D., Middeleeuwse wegen en transport. Een beknopt overzicht van de problematiek, en een overzicht van de ontwikkeling van het wegennetwerk na de Romeinse periode, in Alle wegen leiden naar… Romeinse wegen in Vlaanderen. Kunsttijdschrift Vlaanderen, jg. 53, nr. 301, 2004, p. 185. (13) In zijn standaardwerk over de doorgaande wegen vergeleek Frits Horsten de Nederlandse rijwegennetten van 1600 en 1810. Hij onderscheidde daarbij een zestal soorten van verandering: verkorting, verplaatsing/verschuiving/verlegging, uitbreiding/verdubbeling/verdichting, verlenging, kwaliteitsverbetering en concentratie/verdunning. Zie: HORSTEN F., Doorgaande wegen in Nederland, 16e tot 19e eeuw. Een historische wegenatlas, Amsterdam, 2005, p. 52-68. Dit lijstje kan nog verder worden aangevuld, bijvoorbeeld met wegenbouwkundige aanpassingen (ophoging, verbreding, rechttrekking, kalibrering) of verkeerskundige veranderingen (scheiding van verkeersstromen, wijzigingen in de rijrichting). (14) Toch is in de literatuur, en dan vooral in de literatuur over oude wegen, regelmatig sprake van wegen die op organische of natuurlijke wijze zijn ontstaan en geëvolueerd. “Roads made and maintained themselves”, aldus Paul Hindle (geciteerd in TYS, op. cit., p. 185). Eigenlijk maskeert zo’n uitspraak dat niet begrepen wordt waaraan veranderingen en aanpassingen in het wegennet te wijten zijn. (15) HORSTEN F., op. cit., p. 34. Horsten stipte aan dat er nog niet veel bekend is over dit langdurige opschalingsproces, dat in 1800 wellicht nog niet was voltooid. (16) VAN UYTVEN R., Transport- en verbindingsmiddelen voor de Brabantse steden 1500-1850. Een voorlopige balans, in Bijdragen tot de Geschiedenis. De Brabantse Stad. Tiende colloquium, Brussel 23 en 24 september 1993, jg. 78, nrs. 1-4, 1995, p. 222. (17) Zie bijvoorbeeld de kaart van Brabant Novissima et accuratissima Brabantiae Ducatus Tabula, in de Atlas Novus van Johannes Janssonius uit 1658-1662 (zie DUNCKER D. en WEISS H., Het hertogdom Brabant in kaart en prent. Zijn vier kwartieren Leuven - Brussel - Antwerpen - ’s-Hertogenbosch, Tielt/Bussum, 1983, p. 60-61) of de Carte itinéraire d’Anvers à Breda door J.B. de Bouge uit 1807 (zie ROMBAUTS W., Van transit tot periferie? Hoogstraten, 1550-1885, in Bijdragen tot de Geschiedenis. De Brabantse Stad. Tiende colloquium, Brussel 23 en 24 september 1993, jg. 78, nrs. 1-4, 1995, p. 132). (18) Plattegrond van de Vrijheid en haar omgeving uit 1666 door G. Van Gutschoven; plattegrond uit 1775 door landmeter A. Deckers. Zie: ROMBAUTS, op. cit., p. 133; VAN DEUN P., Het ontstaan van Hoogstraten: vier theorieën onderzocht, in Jaarboek Erfgoed Hoogstraten, 2008, p. 134-135.


(19) HERMANS L., Antwerpse plaatsnamen. I. Hoogstraten, Leuven/Brussel, 1968, p. 11. (20) DEBRABANDERE F., DEVOS M., KEMPENEERS P., MENNEN V., RYCKEBOER H. en VAN OSTA W., De Vlaamse gemeentenamen. Verklarend woordenboek, Brussel, 2010, p. 114. Elders kan echter worden gelezen dat de naam Hoog­ straten zou verwijzen naar de hoge ligging van die straat (VAN DEUN, op. cit., p. 133-143) of zelfs naar de aanwezigheid van een Romeinse heirbaan. Het lijkt er echter op dat ‘hoog’ hier eerder moet worden begrepen als ‘belangrijk’, zoals bijvoorbeeld in het Engelse Highstreet (zie ook LINDEMANS J., Brabantsche Plaatsnamen. Assche (Vervolg), in Eigen Schoon en de Brabander, jg. 12, 1929-1930, p. 124). (21) HERMANS L., op. cit., p. 137-138. (22) De Mark was slechts bevaarbaar tot Breda (VAN UYTVEN R., op. cit., p. 218). (23) In dezelfde periode werd wel gestart met de aanleg van een steenweg van Antwerpen naar Turnhout. In 1789 werden de werken stilgelegd, ze waren slechts tot halverwege geraakt. (24) ROMBAUTS W., op. cit., p. 136 en 150-152. (25) BAILLEUL B., De steenwegaanleg rond Antwerpen tijdens het Oostenrijkse bewind (1715-1794), in Bijdragen tot de Geschiedenis, jg. 66, 1973, p. 120-134; GENICOT L., Histoire des routes belges depuis 1704, Brussel, 1948, p. 23-24. Dertig jaar eerder, in 1740, had graaf Nikolaas-Leopold van Salm (1701-1770) al een octrooi verkregen om de steenweg Antwerpen-Brasschaat te verlengen tot Hoogstraten. Die werken werden evenwel niet gerealiseerd (ROMBAUTS W., op. cit., p. 150152). (26) ROMBAUTS W., op. cit., p. 151-152; VAN UYTVEN R., op. cit., p. 218-219. (27) ROMBAUTS W., op. cit., p. 135-136. (28) Ibidem, p. 156-158. (29) Geciteerd in: De negentiende eeuw. De ontdekking van de Kempen, in Vlaanderen, jg. 27, nr. 163, 1978, p. 78. (30) ROMBAUTS W., op. cit., p. 129. (31) GENICOT L., op. cit., p. 29, 48 en 61. (32) DE BORGHER M., De voormalige rijksweldadigheidskolonies van Wortel en Merksplas, in M&L Monumenten en Landschappen, jg. 18, nr. 5, 1999, p. 33-62; RUTS S., Wortel Kolonie: maatschappelijke en ruimtelijke aspecten, in Jaarboek Koninklijke Hoogstratense Oudheidkundige Kring, jg. 52, 1997, p. 17-119. (33) BROSENS L. en VAN DEUN P., De Historie van Hoogstraten. Een stadje met smaak?, Hoogstraten, 2010, p. 57. (34) VANNESTE A., De duivelsdraad aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog. ‘Nach Holland war Tor und Tür geöffnet’, in Tijd-Schrift. Heemkunde en lokaal-erfgoedpraktijk in Vlaanderen, jg. 3, nr. 2, 2013, p. 32-49. (35) In de reminiscentieverslagen van de Werkgroep Oude Voetwegen Hoogstraten blikken heel wat bejaarde Hoogstratenaren terug op de smokkelactiviteiten langs de voetwegen tussen Hoogstraten en Castelré. Met de fiets werden boter en chocola uit Nederland gesmokkeld (verslagen van het Reminiscentieproject in het rusthuis van Hoogstraten, januarimaart 2007). (36) LAY M., The cultural heritage significance of roads, in Road en Transport Research: A Journal of Australian and New Zealand Research and Practice, jg. 15, nr. 3, 2006, p. 65-66. (37) De volgende historische kaarten werden onderzocht: de kaart van Fricx (1712), de Kabinetskaart van graaf de Ferraris (1777-1778), de Atlas der Buurtwegen (ca. 1840), het Gereduceerd kadaster (ca. 1840), de kaart van Vandermaelen (ca. 1846-1854), de drie kaartenreeksen van het Dépôt de la Guerre (ca. 1865, 1885 en 1925), de topografische kaarten van het NGI (reeks ca. 1975 en reeks ca. 1995), Google Maps en OpenStreetMap. (38) Deze informatie werd gebundeld in waarderingsfiches en in een relationele databank die als bijlagen aan het studierapport zijn toegevoegd (VANNIEUWENHUYZE B. en VAN HERCK H., op. cit., bijlagen 5.2 en 9.5). (39) Zo verdwenen de Tikkenhaenweg, het Kasteelpad en de verbinding tussen Poeleinde en Bosuil tussen 1975 en 1995. Een groot deel van het Stip Stappenpad is al verdwenen op de topografische kaart uit de jaren 1930.

(40) Uitzondering op de regel zijn de toponymisch georiënteerde werken, waarin historische straatnamen worden opgesomd, gelokaliseerd en in het beste geval ook verklaard. (41) VANNIEUWENHUYZE B. en VAN HERCK H., op. cit., bijlagen 2 en 3. De structuur van de thesaurus is zo opgevat dat een reeks gegevens rechtstreeks in de onlinethesaurus van de Inventaris van het Onroerend Erfgoed kan worden geïntegreerd. (42) Dit was mogelijk op basis van OpenStreetMap [www.openstreetmap.org, geraadpleegd eind november 2013]. Hieruit kan een GIS-bestand met een straatnamendatabank van alle huidige Vlaamse straten worden geëxtraheerd. Via een filter op wegtype (en eventuele synoniemen of varianten) konden aldus reconstructiekaarten worden geproduceerd. (43) Diverse wegtypes zijn echter niet of moeilijk in de straatnamen herkenbaar en vele namen zijn in de loop der tijden verdwenen of vervangen. En soms glipten straatnamen die niets met het wegtype in kwestie te maken hebben, door de mazen van het net. Zo mag de Onze-Lieve-Heerweg in Meise uiteraard niet worden aanzien als een ‘heerweg’, al komt deze bij een filter op het wegtype ‘heerweg’ mee uit de bus. (44) Die criteria moeten voldoen aan de volgende eigenschappen: ze zijn duidelijk, nauwkeurig, doelgericht, systematisch, openbaar, verifieerbaar, consistent, geannoteerd en reproduceerbaar (zie ANTROP M. en VAN DAMME S., Landschapszorg in Vlaanderen. Onderzoek naar criteria en wenselijkheden voor een ruimtelijk beleid met betrekking tot cultuurhistorische en esthetische waarden van de landschappen in Vlaanderen, Gent, 1995, p. 7-9; ANTROP M., Perspectieven op het landschap. Achtergronden om landschappen te lezen en te begrijpen, Gent, 2007, p. 47; RENES H., Samenvatting lezing. Over het waarderen van het cultuurlandschap, in LELOUP N. e.a., De ‘techniek’ van het waarderen. Reader werkconferentie 18 november te Amersfoort, Amsterdam, 2009, p. 13). (45) LAY M., op. cit., p. 64-66. (46) GRAZULEVICIUTE-VILENSKE I. en MATIJOSAITIENE I., Cultural Heritage of Roads and Roads Landscapes: Classification and Insights on Valuation, in Landscape Research, jg. 35, nr. 4, 2010, p. 391-393. (47) STEPHENSON J., The Cultural Values Model: an integrated approach to values in landscapes, in Landscape and Urban Planning, jg. 84, nr. 2, 2008, p. 127-139. (48) STEPHENSON J., op. cit., p. 134-137. (49) Verknoping is een belangrijk, maar zeer complex fenomeen. De korte looptijd van het onderzoek stond helaas niet toe om het fenomeen in de cultuurhistorische typologie te integreren. Een vervolgproject is noodzakelijk om de informatie te verzamelen, te verwerken en in gestructureerde vorm toe te voegen aan de thesaurus. Bij de uitwerking van het waarderingsschema is er wel in de mate van het mogelijke rekening mee gehouden. (50) RUIZ R., RODRIGUEZ F. en CORONODA J., Identification and assessment of engineer road heritage: a methodological approach, in Journal of Cultural Heritage, jg. 15, 2014, p. 37-38. (51) GRAZULEVICIUTE-VILENSKE I. en MATIJOSAITIENE I., op. cit., p. 393 e.v. (52) Het onderzoek van de Romeinse wegen door Mertens en het onderzoeksproject Ancient lines in the landscape van Marc Antrop en Frank Vermeulen zijn de spreekwoordelijke uitzonderingen, zie onder meer MERTENS J., Les routes romaines de la Belgique, Brussel, 1957; ID., Quelques aspects chronologiques du réseau routier romain en Belgique, in Caesarodunum, jg. 18, 1983, p. 329-337; VERMEULEN F. en ANTROP M. (red.), Ancient Lines in the Landscape. A Geo-Archaeological Study of Protohistoric and Roman Roads and Field Systems in Northwestern Gaul, Leuven/Parijs/Sterling, 2001. (53) HORSTEN F., op. cit., p. 34. (54) Er valt wel heil te verwachten van de databank met heemkundige publicaties, die Heemkunde Vlaanderen vzw dit jaar online wil plaatsen, en van het bibliografisch overzicht van toponymische publicaties, dat door Bram Vannieuwenhuyze wordt voorbereid.

23


Ongewoon wonderlijke bomen bij de Onze-Lieve-Vrouw ter Koortskapel in Sint-Katelijne-Waver Koen Smets, Paul Van den Bremt, Kristof Haneca

Op het grondgebied van Sint-Katelijne-Waver aan de Berkelei in het gehucht Pasbrug bevindt zich de in 1987 als monument beschermde kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts (1). De korte toegangsdreef, bestaande uit leilindes, leidt naar de kapel en is beschermd als dorpsgezicht. Deze lindes zijn niet uitzonderlijk dik en lijken op het eerste gezicht een relatief recente aanplant. Maar schijn bedriegt.

De oorsprong van de kapel De huidige kapel (2) werd opgericht in 1749 op de plek waar een tiental jaren voordien een vroom man, ene Jan-Baptist Somers, een Mariabeeldje in een boom zou hebben opgehangen. Zo althans luidt een hardnekkig verhaal. Eens de kapel gebouwd, belandde het Mariabeeldje erin. De vroegere kapelboom werd geveld, en hout en wortel ervan werden achter het altaar in de kapel geplaatst. Na de oprichting van de kapel vonden er geleidelijk aan meer bedevaarten en processies plaats en ontstond er een enorme volksdevotie, gebaseerd op meerdere miraculeuze genezingen. Op de feestdagen van OnzeLieve-Vrouw was er altijd een drukte van belang aan de kapel: Onze-Lieve-Vrouw Boodschap op 25Â maart, Onze Lieve-Vrouw Tenhemelopneming op 15 augustus, Onze-Lieve-Vrouw Geboorte op 8Â september, Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Smarten op 15 september en andere. Vooral in de 19de eeuw ging de periode rond Onze-Lieve-Vrouw Boodschap ook gepaard met een feestelijke, wereldlijke gebeurtenis, de kapellekenskermis of vlaaikenskermis. Gedurende een behoorlijk lange tijd lag de nadruk zelfs op het kermisgebeuren en niet op de religieuze evenementen. De kapellekenskermis was wijd en zijd bekend, maar stierf toch een stille dood in het midden van de 20ste eeuw. De bedevaarders daarentegen gaven niet op: religie zegevierde dus uiteindelijk over ontspanning. Vandaag bestaat rond de kapel nog steeds een actieve vriendenkring, die de belangstelling rond dit

De lindedreef met de OnzeLieve-Vrouw ter Koortskapel in Sint-Katelijne-Waver op 3 december 2013 (foto K. Vandevorst, Onroerend Erfgoed)

24


Voddenboom van Herchies met kapelletje van Sint-Antonius van Padua (foto K. Smets)

religieus erfgoed levendig houdt en nog elke vrijdagavond een gebedsmoment organiseert.

De kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts werd vroeger ook de kapel van Onze-Lieve-Vrouw Boodschap (Bezoeking) of Onze-Lieve-Vrouw van Schoors genoemd. Plaatselijk staat ze ook nog bekend onder de namen Drieraderskapel, naar een verdwenen plaatselijke herberg, of kapel van Borgerstein, genoemd naar het nabijgelegen en nu eveneens verdwenen kasteel. De naam Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts duikt op rond 1770 (3). Dat de kapel een specifieke koortskapel is, kan echter ook afgeleid worden uit enkele eigenaardige gebruiken die mogelijk teruggaan op een veel oudere, heidense traditie waarbij een boom centraal stond. De heiligen­ verering kwam er pas achteraf bij. Er bestaan hiervoor verschillende aanwijzingen: er werd een Mariabeeldje opgehangen in een boom, de boom werd na de bouw van de kapel geveld, maar delen ervan werden nog enige tijd in de kapel opgesteld. Kort na de oprichting van de kapel werd er al genezing tegen koorts afgesmeekt, maar vooral is er sprake van het afbinden van koorts aan bomen, na de oprichting van de kapel.

bestond vóór de opkomst van het christendom. Bomen hadden volgens die praktijk een genezende functie. Koortsdragers of hun afgevaardigden probeerden van hun ziekte af te geraken door de ziekte weg te geven aan de boom in kwestie (5). Vaak gebeurde dit door er linten of kousenbanden aan te bevestigen. Om zeker te zijn dat de boom de ziekte niet zou teruggeven, liepen ze na de overdracht snel weg. Bomen werden immers beschouwd als bezielde wezens die onder meer de kracht hadden om zieken te genezen. De geloofs­ ijveraars van het christendom, geconfronteerd met een dergelijke praktijk, kerstenden het gebruik door in de aanbeden bomen beelden van heiligen op te hangen. Vrij vaak werd dan ook onaangekondigd – en liefst miraculeus – een beeld van OnzeLieve-Vrouw in dergelijke koortsbomen teruggevonden. In andere gevallen werden in de omgeving van de bewuste bomen vreemde verschijnselen gezien, zoals verschijningen van Onze-Lieve-Vrouw of van andere heiligen. De huidige buurtbewoners beweren dat af en toe nog altijd elastieken of linten opgehangen worden aan de bomen van de huidige toegangsdreef of aan de haag van de buurman naast de kapel. Wordt de traditie hier dan nog in stand gehouden of zijn er grappenmakers aan het werk?

Dit laatste gebruik wordt vermeld in een publicatie over Mechelse gebruiken van H.J.B. Coninckx uit 1911. De auteur stelt dat wanneer een bedevaarder voor de gesloten deur van de kapel stond, hij de koorts op een wel zeer bijzondere manier afsmeekte: “Niet zelden dan en ten einde raad, bindt hij zijnen kousenband aan eenen der boomen, en dan kiest hij het hazenpad, “zoo rap als de blâren waaien” om, zoo gezegd wordt, de koorts af te loopen” (4). Dit gebruik gaat terug op de traditie van koortsbomen, een vorm van boomverering, die al in onze streken

Koortsbomen zijn een bijzondere vorm van fetisjbomen, bomen die vereerd werden, in dit geval om koorts af te smeken. Over heel Vlaanderen en België vinden we nog altijd dergelijke bomen of meestal hun gebouwde opvolgers in de vorm van kapellen terug. Vaak werden ze ook voddenbomen of lapjesbomen genoemd, en hun opvolgers koortskapellen of een enkele keer voddenkapellen. Bekende voorbeelden van vergelijkbare kapellen zijn de Koortskapel met lindes in Wingene (6), de Voddenkapel (zonder de oorspronkelijke wilgen) in

Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts

25


De Onze-Lieve-Vrouw ter Koortskapel (foto K. Vandevorst, Onroerend Erfgoed)

Aquarel van de kapel, 19de eeuw (Stadsarchief Mechelen, www.beeldbankmechelen.be)

Hasselt (7), de nu boomloze Biestkapel in Wevelgem (8) en andere. De mooiste en bekendste exemplaren van voddenbomen of lintjesbomen komen in Wallonië voor, bekend zijn de voddenbomen van Herchies (eik) en Stambruges (9).

De wonderlijke lindedreef bij de kapel

Pentekening en aquarel van de kapel door Jan-Baptist De Noter (1786-1855) (Stadsarchief Mechelen, www.beeldbankmechelen.be)

Tekening van de kapel door August Van den Eynde (1793-1885) (Stadsarchief Mechelen, www.beeldbankmechelen.be)

26

Over de precieze boomsoort die de huidige stenen kapel voorafging, is niets geweten (10). Klassieke koortsbomen zijn onder meer eiken, wilgen en populieren. De linde was in Vlaanderen vaak de heilige boom bij uitstek, daarvan getuigen nog de talrijke boomkapelletjes ter ere van Onze-LieveVrouw. Meermaals werd ook linde als koortsboom gebruikt. De huidige toegangsdreef tot de kapel bestaat momenteel uit 16 zomerlindes (Tilia platyphyllos), aangeplant in twee rijen. Oorspronkelijk waren het twee rijen van telkens tien bomen. In 2006 waren er nog negentien bomen. Na een stabiliteitsonderzoek in 2008 werden er twee gekapt uit veiligheidsoverwegingen. Eén boom was minstens sinds 2013 stervende ten gevolge van aantasting door een houtzwam (Ganoderma sp.) en werd in 2015 gekapt. De bomen aan de uiteinden van de twee rijen zijn de meest forse, met stamomtrekken boven de 100 cm. De dikste boom, die het dichtst tegen de kapel staat, heeft een omtrek van 137 cm en een diameter van circa 44 cm. De overige lindes in de rij zijn wat smaller en hebben een omtrek tussen de 81 en 95 cm, met een gemiddelde van 89 cm.


Transversale doorsnede van een stuk lindehout. Op het micro­scopisch beeld zijn de jaarringgrenzen te onderscheiden door een rij van afgeplatte houtcellen (© KMMA/MRAC)

In welke periode de huidige lindedreef is aangeplant, kon tot nog toe niet uit archiefstukken worden achterhaald. Wel zijn er enkele tekeningen bekend van de kapel uit de 19de eeuw, met ervoor twee opgaande bomen rond een bank. Hierop is nog geen dreef van leibomen afgebeeld. Op het eerste gezicht lijkt deze lindedreef niet zo oud, de meeste bomen hebben nog geen meter omtrek. Maar schijn bedriegt!

De jaarringen spreken Met behulp van een aanwasboor werd in de zomer van 2013 uit de stam van vier verschillende lindes een kleine cilinder hout gehaald. Na het fixeren van deze boorkernen en het zorgvuldig opschuren van het oppervlak, kunnen onder de microscoop, met een vergroting van 20 x tot 120 x de jaarringen worden geobserveerd. Uit de holle stam van de linde die geveld werd in 2015, werd ook nog een stamschijf gezaagd om de groeiringen te bestuderen op de buitenste schil ‘gezond’ hout. Bij een linde is het echter niet evident om de groeiringen van elkaar te onderscheiden. Lindehout is een verspreidporige houtsoort (11) met talrijke kleine vaten die alleen, of in kleine radiale rijen voorkomen. De grenzen van de groeiringen worden gemarkeerd door een bandje van afgeplatte cellen met een relatief dikke wand. Deze groeiringen hebben een jaarlijks karakter. Dit wil simpelweg zeggen dat er per kalenderjaar een nieuwe laag hout wordt gevormd, met andere woorden: één groeiring. Door het tellen van al de groeiringen tussen de schors en het centrum van de stam, het merg, kennen we dan de leeftijd van de boom. Op voorwaarde dat die telling dicht bij de stamvoet gebeurt. Indien de jaarringen hoger op de stam worden geteld, wordt het aantal jaren (jaarringen) gemist die de boom nodig had om zo hoog uit te groeien. Traag groeiende lindes vormen dunne jaarringen. In dat geval is het soms moeilijk de individuele ringen van

elkaar te onderscheiden en zonder fout te tellen. Dat blijkt nu net bij deze lindes het geval te zijn.

Grafiek met het jaarringpatroon van de twee boorkernen die tot in het merg doorlopen. De breedte van elke jaarring is af te lezen op de Y-as.

Slechts twee van de vier boorkernen omvatten de volledige jaarringsequentie, vanaf de schors tot in het merg. Bij de overige twee lindes bleek het centrale gedeelte van de stam rot te zijn. Dit is echter een veel voorkomend en natuurlijk verschijnsel bij lindes en betekent niet noodzakelijk dat de bomen onstabiel zijn. Het bemoeilijkt wel een leeftijdsbepaling door middel van het tellen van de jaarringen. Indien de buitenste schil nog voldoende dik is, kan het ontbrekend aantal ringen in het centrum van de stam wel worden geschat. Gelukkig zijn er toch twee volledige boorkernen tot in het merg. Op deze houten cilinders zijn er bij de boom die het dichtst bij de kapel staat (omtrek op borsthoogte 137 cm; boorkern 1), honderdzesentwintig ringen af te lezen, en bij de andere boom (met omtrek op borsthoogte 90 cm; boorkern 2) honderdnegentien ringen. Bij de onvolledige boorkernen zijn er eenentachtig en eenennegentig ringen te zien, maar ontbreekt er naar schatting nog 8 à 10 cm (rot) hout om tot aan het merg te reiken. Dat is eveneens het geval bij de stamschijf uit de stam van de linde die in 2015 werd geveld. Op het overgebleven stuk ‘gezond’ hout zijn toch nog drieënnegentig ringen af te lezen, maar ook hier is het hout in het centrum van de stam volledig weggerot en kan de exacte leeftijd niet worden bepaald. Alle boorkernen werden genomen op een hoogte variërend tussen 40 en 100 cm, afhankelijk van de stamvorm. Ondanks de relatief kleine diameter van deze bomen en hun ogenschijnlijk gering volume zijn deze bomen toch meer dan een eeuw oud. De meest centrale ring in de dikste boom werd gevormd in 1888. Vermits voor het aanplanten van een dreef meestal plantsoen van enkele jaren oud gebruikt wordt, is de aanplant van deze bomen dus te dateren in het laatste decennium van de 19de eeuw.

27


jonge scheuten en takken worden weggeknipt. Minstens sinds het midden van de jaren 1990 gebeurt deze snoei om de drie jaar (12). Dit betekent dat deze bomen regelmatig al hun energie moeten investeren in het aanmaken van nieuwe takken en bladmateriaal. Een boom kan immers niet overleven zonder bladeren. Daardoor valt de diametergroei ook bijna helemaal stil en is er nauwelijks aanwas.

De lindedreef aan de Onze-LieveVrouw ter Koortskapel na de snoei, 1 april 2014 (foto K. Vandevorst,

Regelmatige snoei

Onroerend Erfgoed)

Van al de jaarringen werd ook de dikte opgemeten. Deze metingen laten zich vertalen in een grafiek: het jaarringpatroon. Daarin zien we dat de dikte van de jaarringen varieert van jaar tot jaar. Toch is er een opvallend patroon zichtbaar. Toen de lindes een leeftijd van circa zestig jaar oud bereikten, viel hun jaarlijkse aanwas dramatisch terug. Tijdens hun ‘jeugdjaren’ werd jaarlijks een nieuwe schil hout aangemaakt met een dikte van gemiddeld 2,7 mm, maar met veel variatie en uitschieters tot 6 à 7 mm. Na de plotse terugval in groei worden de jaarringen gemiddeld niet breder dan 0,7 mm. Lindes verdragen veel schaduw en stellen geen al te hoge eisen aan de bodem. Een luchtige humeuze grond met leem is voor lindes de meest optimale bodem. Dan groeien ze ook gemakkelijk uit tot een forse boom van 30 m hoog en meer. Een verandering in de kwaliteit van de standplaats zal de groei meestal negatief beïnvloeden, maar dan verwachten we een meer geleidelijke afname in de diametergroei. Het zou dus verwonderlijk zijn om de plotse terugval in het groeiringpatroon alleen hiermee te verklaren. De vorm en het beheer van deze lindes geven ons meer aanknopingspunten. Deze bomen ondergaan op regelmatige tijdstippen een vormsnoei waarbij alle

Er zijn twee foto’s bekend uit het begin van de 20ste eeuw, waarop het dreefje te zien is. Op de ene foto is de dreef pas gesnoeid en dus takloos, op de andere zijn jonge takken van twee à drie jaar oud zichtbaar. Op beide foto’s zien de bomen er in elk geval zeer herkenbaar uit met hun smalle snoeivorm zonder zware takken. Al van in het begin van de 20ste eeuw hellen enkele bomen over naar de buitenkant van de dreef, wat te verklaren is doordat ze in de richting van het licht groeiden. Ook de ons bekende foto’s uit de jaren 1960, 1970 en 1980 tonen de bomen telkens relatief kort na de snoei, waardoor de typische snoeivorm altijd goed te zien is. Door het intensief beheer van deze bomen is de diameter van de stam nauwelijks toegenomen de afgelopen zestig jaar. Het startpunt van deze regelmatige snoeibeurten is moeilijk exacter vast te stellen, maar na het einde van de Tweede Wereldoorlog is de terugval in diameteraanwas duidelijk op alle boorkernen en worden de ringen ook nooit meer zo breed als ervoor. Bij één van de lindes is ook in het interbellum al een dip in het groeiringpatroon te zien, gevolgd door een periode met opnieuw bredere ringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De andere boom vertoont echter een ander patroon. Voor deze periode is geen duidelijk verband te leggen tussen het beheer van deze bomen en hun groeiringpatroon. Ondanks hun vrij jeugdige uitstraling en geringe dikte hebben deze bomen toch al een respectabele leeftijd. Gezien de innige relatie met de kapel mogen ze terecht worden beschouwd als monumentale bomen met erfgoedwaarde. Toch is het niet eenvoudig dergelijke eeuwelingen te herkennen. Er wordt immers verwacht dat er een verband is tussen

Foto van de kapel uit begin 20ste eeuw (vóór 1914) (Stadsarchief Mechelen, www.beeldbankmechelen.be)

Foto van de kapel uit begin 20ste eeuw (vóór 1911) (uit Coninckx, 1911)

28


Foto van de kapel uit 1962

Foto van de kapel uit 1974

(© Marc Van Dievel)

(uit Sint-Katelijne in ’t verleden, Erf en Heemuitgaven 4, 1978)

de leeftijd en de diameter van bomen. De invloed van het snoeibeheer wordt daarbij echter zelden in rekening gebracht en is ook niet rechtlijnig in te schatten.

Toekomst Om de overblijvende zestien bomen nog zo lang mogelijk te kunnen behouden, kunnen enkele maatregelen worden genomen. De standplaats van de bomen zou verbeterd kunnen worden door het inbrengen van teelaarde rond de bomen en door een minder intensief beheer van het omliggende gazon. Beschadiging van de wortels door te hard borstelen van het centrale paadje of door het gebruik van herbiciden rondom de bomen moet worden vermeden. Ten gevolge van een verbeterde standplaats zullen deze bomen beter weerstand kunnen bieden aan aantastingen. De snoei van de bomen blijft best zoals het al tientallen of misschien honderd jaar gebeurde: elke drie jaar alle takken wegsnoeien. De stammen kunnen immers nog wel een kruin van driejarig hout dragen, maar veel langere takken vangen meer wind en hiertegen zijn de holle stammen waarschijnlijk niet meer bestand. Ook om cultuurhistorische redenen wordt het traditionele snoeiregime beter verdergezet. Deze dreef behoudt zo het uitzicht dat ze al meer dan een eeuw heeft. Op termijn kunnen op de vier vrijgekomen plantplaatsen in de dreef nieuwe bomen worden geplant om weer een volledige dreef van twintig bomen te bekomen. De zestien oude bomen zijn vrij dun, met omtrekken van circa 90 cm, en hebben extreem weinig diktegroei, zodat jonge bomen vrij snel gelijkaardige diktes kunnen behalen. Zo kan relatief snel opnieuw een homogeen dreefbeeld worden bekomen. Idealiter wordt dezelfde soort en variëteit

van linde geplant, om bij het verkleuren in de herfst en het uitlopen in de lente een zelfde beeld te behouden. Eventueel kunnen hiervoor de driejaarlijks weggesnoeide twijgen worden benut om (grond)enten te laten maken die de vrije plantplaatsen kunnen opvullen. Als de jonge bomen dan met veel zorg in dezelfde vorm en op dezelfde hoogte gesnoeid worden, kan de volledige dreef hopelijk nog vele tientallen jaren aan de bedevaarders de weg naar de kapel wijzen.

Eindnoten (1) Met dank aan Dirk Van den Broeck voor de foto uit 1962 en veel bijkomende informatie over de kapel. (2) CONINCKX H., Mechelsche Zeden en Gewoonten, in Bulletin du Cercle Archéologique, Littéraire et Artistique de Malines, 1894, 4, p. 219-223; ID., Mechelsche Gebruiken, Spreek- en Zegwoorden, in Bulletin du Cercle Archéologique, Littéraire et Artistique de Malines, 1911, 21, p. 307-316; GEENS A. en DE ROO R., De kapel van Borgerstein, in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 1956, 60, p. 209-213; DE BRUYN A., Het kapelleke in de Berkelei 250 jaar oud, Sint-Katelijne-Waver, 1999; De Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (https://inventaris. onroerenderfgoed.be/dibe), ID: 3148. (3) DE BRUYN A., op. cit., p. 4. (4) CONINCKX H., op. cit., 1911, p. 310; vgl. OLBRECHTS F., Een oud Mechelsch Bezweringsformulier, Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent, 1925, p. 53 + foto tegenover p. 58. (5) PRINS W. (red.), De Boom in natuur, cultuur en religie, Museum voor religieuze kunst, Uden, 2012. (6) De Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe), ID: 205780; De Inventaris van Houtige Beplantingen met Erfgoedwaarde (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/ile/boom/zoeken), ID: 3099. (7) De Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe), ID: 21999. (8) De Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe), ID: 70893. (9) Vgl. CHALON J., Les arbres fétiches de la Belgique, Antwerpen, 1912. (10) Tegenwoordig zijn er geen restanten van de oorspronkelijke 18de-eeuwse boom meer te vinden in de kapel. (11) Bij een verspreidporige houtsoort vertonen de vaten binnen één jaarring een vrij willekeurige verspreiding. Ze zijn dus niet gegroepeerd in rijen of kleine clusters. (12) Mededeling van Karla De Smet en Michel Seykens, Groendienst Sint-Katelijne-Waver.

29


De hertogelijke Onze-Lieve-VrouwVan-Goede-Hoopkerk in Vilvoorde: bouwgeschiedenis en restauraties Dieter Nuytten

De integrale buitenrestauratie van de hoofdkerk van Vilvoorde, een stad gelegen op enkele kilometers ten noorden van Brussel, werd voltooid. Deze restauratie voltrok zich verspreid over twintig jaar waarbij fase per fase gevels, bedaking, torens en glasramen conserverend gerestaureerd zijn. Het kerkgebouw van Vilvoorde is vandaag, ondanks zijn niet-onaanzienlijke afmetingen, een enigszins vergeten gebouw binnen het architectuur­ historische landschap. Dat dit niet gerechtvaardigd is, moge blijken uit deze bijdrage waarin de bouwgeschiedenis, de kunstwerken in het interieur, de 19de-eeuwse restauratie en tot slot de recent voltooide restauratie van het exterieur en de glasramen aan bod komen. De kerk is gebouwd in een periode dat Vilvoorde een bloeitijd beleefde, onder meer dankzij een strategische ligging in het hertogdom Brabant, de nauwe banden met de Bourgondische adel en een gunstige economische situatie als belangrijke handels­ plaats. Deze voorspoed vond zijn weerslag in de architectuur van de gotische kerk.

Vilvoorde is ontstaan op een van oudsher bewoonde plaats, toen, economisch gezien, gunstig gelegen langs enkele belangrijke handelswegen en langs de rivier de Zenne, die ook door het centrum van Brussel vloeit. Volgens de officiële geschiedschrijving is voor het eerst sprake van Vilvoorde in een document van 779 als Filfurdo wat mogelijk ‘doorwaadbare plaats’ betekent. Het document verwijst naar de schenking van deze plaats door Pepijn van Herstal aan de abdij van Chèvremont bij Luik, een feit dat vermoedelijk op het einde van de 7de of begin van de 8ste eeuw plaatsvond, vermoedelijk tussen 687 en 714 (1). Er is dan sprake van de Villa Filfurtum en de banden van de stad met de abdij Castellum Novum en later met de abdij Ter Kameren zullen meer dan een millennium blijven bestaan tot aan de Franse Revolutie. De Onze-Lieve-Vrouwekerk valt samen met het nabijgelegen Monnikhof na verloop van tijd inderdaad onder voogdij van de abdij van Ter Kameren (2). In een akte uit 947 is voor de eerste keer uitdrukkelijk sprake van een ecclesia en in 972 wordt deze overgedragen aan het keizerlijk kapittel van Aken om uiteindelijk vanaf 1245 in het bezit te komen van de onder bescherming van de hertogen van Brabant staande abdij Ter Kameren. Ongeveer gelijktijdig verschuift de kern van de plaats Vilvoorde naar de andere oever van de Zenne, vermoedelijk in het licht van de taaie machtstrijd in de regio tussen het Mechelse Berthoutgeslacht en de Brabantse hertogen. Vilvoorde is dan van groot strategisch belang en bekleedt een sleutelpositie op de Zenne als toegang tot de Schelde en Antwerpen. Ander-

De Onze-Lieve-Vrouw-van-Goede-Hoopkerk in Vilvoorde na de buitenrestauratie (foto O. Pauwels)

30


De Onze-Lieve-Vrouw-van-GoedeHoopkerk omstreeks 1890 (© KIK)

zijds is zij van belang in de strijd om de controle over het Brabantse wegennet en het verkeer tussen het graafschap Vlaanderen en de Brabantse hoofdstad Leuven (3).

Vilvoorde in de 14de en 15de eeuw In 1192 krijgt de plaats stadsrechten van hertog Hendrik II van Brabant die van de stad een bolwerk en uitvalsbasis wil maken in zijn machtstrijd met de heren van Grimbergen. In de 14de eeuw, vanaf 1357, worden de stadsmuren opgetrokken met vijfentwintig wachttorens en vier stadspoorten op de belangrijke uitvals- en verbindingswegen: Brusselse poort, Vlaamse poort, Mechelse poort en Leuvense poort (4). In de 13de en 14de eeuw groeit Vilvoorde uit tot een belangrijk handelscentrum en de bevolking kent een sterke aangroei door de ontwikkeling van de Brabantse lakenindustrie. Vilvoorde fungeert ook als centrum voor de middeleeuwse steenhandel in de Lage Landen. Witte kalksteen uit de omgeving wordt tot in de verste hoeken der Lage Landen aangewend in prestigieuze bouwwerken (5). Het belang van de stad blijkt uit het feit dat het 14de-eeuwse Vilvoorde het schouwtoneel is van enkele historische feiten. In 1339 verblijft de Engelse koning Edward III er enkele maanden met zeshonderd ridders, om een oorlog tegen Frankrijk voor te bereiden (6). De stad betaalt de koning hiervoor een even grote bijdrage als Lier. In 1347 is Vilvoorde de locatie van feestelijkheden bij het huwelijk van Margareta, dochter van hertog Jan III van Brabant, met Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen. Tijdens de 14de eeuw wordt het commerciële karakter van de stad verwisseld voor een meer militair belang. Als sluitstuk van een ruimer verdedigings- en controlesysteem wordt de stad in 1375 op initiatief van hertog Wenceslas omgeven door nieuwe stadsmuren en wordt een

De OLV-kerk in 1892 gezien vanuit het zuiden

grote nieuwe hertogelijke burchtresidentie gebouwd (7).

(foto A. Van Gele, © KIK)

Als hertog Wenceslas in de laat-14de en in de 15de eeuw in conflict komt met de machtige graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Male, begint een periode van economische achteruitgang, verergerd door een crisis van de lakenindustrie, door talloze epidemieën en een grote werkloosheid. Hierdoor komen de stedelijke financiën onder druk te staan. Het uitbreken van de pest maakt in 1438 zoveel slachtoffers dat “la plupart des habitants moururent” en “la pauvreté des survivants devint telle qu’ils furent dans l’impossibilité absolue de payer les impôts” (8). Tot overmaat van ramp wordt de stad in 1489 vernield tijdens gevechten wanneer een deel van Brabant, samen met het graafschap Vlaanderen, in opstand komt tegen de nieuwe feitelijke Brabantse hertog, Habsburger Maximiliaan van Oostenrijk (9). Vilvoorde, als hertogelijke uitvalsbasis, staat aan de kant van laatstgenoemde en wordt geplunderd door

31


Vilvoorde op de Ferrariskaart uit 1777-1778

Detail uit de prekadastrale kaart van Vilvoorde uit 1813: de OLV-kerk en het vroegere begijnhof zijn duidelijk zichtbaar

Brusselse legertroepen waarbij drie vierde van de stad in vlammen opgaat en de stad financieel geruïneerd is. In de 16de eeuw gaat de rampspoed door en een grote stadsbrand zorgt in 1511 voor nieuwe verwoestingen. De godsdienstoorlogen in de 2de helft van de 16de eeuw brengen wat nog overblijft van de eens voorspoedige stedelijke economie verder in verval. Deze gebeurtenissen leiden ertoe dat Vilvoorde na de 16de eeuw voor lange tijd de facto tot een sluimerende plattelandsgemeente is herleid. Dit wordt in de hand gewerkt door lokale economische verschuivingen. Geleidelijk aan neemt het stroomopwaarts gelegen Brussel de centrale rol over die Vilvoorde eens speelde als belangrijke overslag- en handelshaven aan de Zenne. Hierbij speelt vooral de aanleg in 1550-1561 van het Willebroek­ kanaal een doorslaggevende rol omdat de nieuwe haven van Brussel van dan af rechtstreeks met de Schelde is verbonden. Dit kanaal, ontworpen door ridder Jean de Locquenghien, is een voor die tijd uitzonderlijk moderne en ingenieuze waterweg die een haast parallel verloop kent als de Zenne, zodat deze laatste haar rol als belangrijke economische ader verliest.

De omgeving van de Onze-LieveVrouwekerk

Het koor van de OLV-kerk en de thans verdwenen huizen van het vroegere begijnhof (© KIK)

32

Het stadsplan van Jacob van Deventer uit 1550 toont hoe de kerk op een soort eilandje ligt, omgeven door de Woluwebeek en de Trawoolbeek, beide uitmondend in de Zenne. De kerk is tot in de 19de eeuw omgeven door het oude kerkhof en het nu verdwenen begijnhof. Dit bevond zich aan de noordoostelijke zijde van de kerk en is gekend van 19de-eeuwse (pre)kadastrale kaarten. Het betreft een begijnhof van het pleintype (10). De opstelling is weergegeven op de Ferrariskaart uit 1770-1777, waar het begijnhof wordt uitgebeeld als één enkel rechthoekig gebouwencomplex rond een binnenkoer. Op het oudere stadsplan van Deventer van circa 1550 is hier eveneens bebouwing te zien omgeven door veel groene open ruimte, echter zonder dat een duidelijke pleinstructuur af te lezen valt. Vanaf de 19de eeuw wordt het stadscentrum grondig gemoderniseerd en bij grote infrastructuur- en wegeniswerken in zowel de 19de als de 20ste eeuw wordt de kerk vrijgemaakt. In 1875 wordt het kerkhof buiten gebruik gesteld en in 1891 ontruimd om te wijken voor nieuwe stedelijke pleinen en boulevards, in de 20ste eeuw gevolgd door het plan om het stadscentrum rechtstreeks aan te sluiten op de nieuwe autosnelweg E19 Brussel-Antwerpen. Hiertoe wordt de omgeving van de kerk ingericht als centrale verkeerswisselaar die het autoverkeer uit de omgeving bundelt en laat doorstromen naar de nieuwe grote verbindingsbrug over het kanaal.


De hoofdkerk van Vilvoorde afgebeeld in het Kaartboek van de abdij van Ter Kameren

De OLV-kerk gezien vanuit de nieuwe 19de-eeuwse stadsboulevards (foto J. Hersleven, © KIK)

De sluiting van het kerkhof, de afbraak van begijnhof aan noord- en oostzijde van de kerk, het verbreden van de verbindingsweg naar Brussel en deze naar het station aan de zuidzijde van de kerk, het aanleggen van de Vuurkruisenlaan aan westzijde (waarvan de directe aansluiting op de E19 nooit is gerealiseerd) met de enorme kanaalbrug en de brede uitvalsweg naar Grimbergen hebben de kerk losgeweekt uit haar oorspronkelijke, schaalgevende omgeving. De kerk wordt jarenlang omgeven door een groot geasfalteerd plein dat als belangrijke verkeerswisselaar dienst doet. Op het einde van de jaren 1990 wordt het plein heraangelegd waarbij meer rekening gehouden is met de stedelijke schaal. Dit plein zal ook een belangrijke rol moeten spelen in de verbinding van het historische stadscentrum met de nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan het kanaal en de in restauratie zijnde site van het voormalige Tuchthuis (11).

De dorpskerk van Filfurdo Een eerst gekende vermelding als dorpskerk stamt uit 947, als de kerk onder het klooster van Chèvremont valt. Het betreft de schenking door de toenmalige Duitse keizer Otto I van het koninklijke domein Filfurdo aan het voormelde klooster bij Luik. Later, in 972, wordt ze overgenomen door het keizerlijke kapittel van Aken en sinds 1245 is ze afhankelijk van de abdij Ter Kameren, die haar rechten erover behoudt tot de Franse Revolutie. In de voor Vilvoorde voorspoedige 14de eeuw zal de stad aan een snel tempo worden verfraaid en ook de kerk wordt vernieuwd. Van de voorgaande,

Het interieur van het hoogkoor van de kerk omstreeks 1900

oudere kerk is enkel de vermoedelijk uit de 13de eeuw stammende noordelijke koorkapel bewaard gebleven, die daarmee het oudste bouwdeel van de kerk is en nu vaak nog als Oude Sacristie wordt aangeduid. De massieve en van schietgaten voorziene muren van de kapel, die vroeger gedurende bepaalde tijd als sacristie of als relikwiekapel kan hebben gediend, bevatten in het interieur meerdere lampnissen, waarin dan mogelijk relikwieën hebben gestaan. Tot 1875 dient deze kapel als sacristie, waarna ze buiten gebruik is gesteld en als bergruimte dient (12). De noordelijke koormuur is ter hoogte van de kapel dikker dan elders, zodat vermoed wordt dat hier een deel van de oudere constructie in de huidige koormuur is geïntegreerd. Het is niet uit te sluiten dat dit muurdeel ouder is dan de sacristie zelf, aangezien deze zelf een latere aanbouw is aan een nog ouder bouwdeel (13). De kapel is twee traveeën groot, noord-zuid georiënteerd en overwelfd met kruisribgewelven waarvan de ribben neerkomen op geprofileerde rechthoekige consoles met kleine gesculpteerde

(© KIK)

33


Het interieur van de middenbeuk van de OLV-kerk, gezien naar het koor na verwijdering van het altaarstuk (© KIK)

De vrijgemaakte koorpartij van de OLV-kerk in 1947 (foto C. Rampelberg, © KIK)

hoofden, een principe dat later ook in het nieuwe gotische hoofdkoor wordt aangehouden. De sluitstenen van de gewelven zijn uitgewerkt als rozetten. Aan de buitenzijde krijgt de kapel haar huidige aanzien, met pinakels en hogels ter versiering van de puntgevel, tijdens de neogotische restauratie door architect Pieter Langerock. Aan de overzijde van het hoogkoor is later, net tegenover de Kruiskapel en vermoedelijk tijdens dezelfde bouwcampagne in de 19de eeuw, een nieuwe sacristie gebouwd.

Bouwbegin: het gotisch hoogkoor In een akte van 1334 bevestigt hertog Jan III van Brabant de stichting, door Edward graaf van Bar, van het aan Sint-Joris gewijde kapittel en van de parochiekerk, gewijd aan Maria (14). In het 2de kwart van de 14de eeuw start de bouw van het huidige gotische kerkgebouw. De kerk heeft een relatief groots opgevat basilicaal grondplan, met driebeukig schip, dwarsbeuk en koor. Op de dwarsbeuk geven drie kapellen uit en twee ervan, die het koor flankeren, zijn voorzien in de torens. De zuidelijke torenkapel is gewijd aan Sint-Anna, die ook haar naam aan de toren verleent. De derde kapel aan zuidzijde, de Sint-Antonius-en-Cornelius­ kapel, is een latere toevoeging. Uitzonderlijk voor Brabant staan de beide torens in de aansluiting van noordelijke en zuidelijke dwarsbeuk met het lange koor. De noordelijke toren is het hoogst uitgebouwd, terwijl de zuidelijke toren met zijn vermoedelijk voorlopige achtkantige afwerking nauwelijks

34

boven de daklijn uitkomt (15). De bouwchronologie bevat onduidelijkheden door gebrek aan archivalisch materiaal en doorgedreven bouwhistorisch onderzoek. Hierna wordt een reconstructie van de bouwchronologie gegeven op basis van de meest actuele kennis, gebaseerd op de resultaten uit eerder onderzoek en nieuwe gegevens. Archivalische gegevens omtrent de bouwwerken zijn schaars (16). Als beginjaar wordt in de literatuur 1342 genomen: een bewaard gebleven akte van hertog Jan III van Brabant van 13 april 1342 roept op tot het schenken van aalmoezen voor de wederopbouw van de kerk “...de novo reparari ac sumptuoso opere reedificari” (17). De oorspronkelijk in het Latijn opgestelde tekst luidt, in zijn ondertussen traditionele 19de-eeuwse Franse transcriptie: “Jean par la grâce de Dieu duc de Lotharingie, de Brabant et de Limbourg, marquis du Saint Empire, à tous les fidèles du Christ… attendu que notre église paroissiale de Vilvorde, au diocèse de Cambrai, édifiée en l’honneur de la bienheureuse Marie toujours vierge … a commencé d’être réparé à nouveau et réédifiée par de somptueux traveaux… Attendu que l’exécution de ceux-ci ne peut être assurée par les ressources de l’église et sans l’aide des aumônes des fidèles… Nous estimons qu’il faut vous avertir, vous exhorter et vous supplier affectueusement, pour le bien de vos âmes, de recevoir avec bienveillance et sans la moindre contestation l’envoyé de l’église susdite lorsqu’il arrivera chez vous pour recueillir les aumônes du peuple fidèle…” (18). Deze werken hebben betrekking op de bouw van het hoogkoor van de kerk, dat daarmee ongeveer


De complexe oostpartij van de Vilvoordse OLV-kerk circa 1920 (foto Hendrickx, © KIK)

De koorpartij van de abdijkerk van Ter Kameren in Elsene

Het opschrift in het kerkinterieur verwijzend naar bouwmeester Adam Gherijs `

(foto Th. De Maisières, © KIK)

(foto O. Pauwels)

gelijktijdig met het koor van de abdijkerk van Ter Kameren wordt opgetrokken.

Bouwmeesters Adam Gherijs en Hendrik Obens Een tweede belangrijke geschreven bron is aangebracht in het gebouw zelf. Op de noordoostelijke vieringpijler staat een opschrift, geplaatst op ongeveer 3 meter hoogte, waar in fraai gotisch schrift de naam van bouwmeester Adam Gherijs en zijn medewerkers en collega’s, meestermetsers Obens, Braken, Craembot en Moleman vermeld worden, samen met het jaartal 1384, zodat dit jaartal als einddatum voor de bouw van het koor wordt beschouwd. De inscriptie, opgesteld in dichtvorm, luidt: “Adam fundator Gheriis huj erat. q(u)e parator Obens formarum sub eo fuerat variarum ac Brake(n) Egidio. sub. Io Craembot. et h. Moloma(n)no Milletricentenus. sex. X. et bis duodenus Elisabet festo mater horum tu memor esto” (19). De naam van Adam Gherijs is gekend. Hij is ingeschreven, vanaf 1350, op de rol van het gilde van de steenbikkeren of steenkappers te Brussel en treedt op als de bouwmeester van het hertogelijke hof, aangetrokken door de hertogen Wenceslas en Johanna van Brabant. Nadien bekleedt hij diezelfde functie voor hertog Filips de Stoute. Vanaf 1376 zou hij de werken voor de bouw van de hertogelijke burcht van Vilvoorde hebben geleid en betrokken zijn bij de bouw van de Vilvoordse stadswallen. In zijn hoedanigheid van hertogelijk bouwmeester is hij betrokken bij de bouw van de hertogelijke kapel aan het Brusselse

Coudenbergpaleis in de periode 1363-1364 en de hertogelijke burcht te Vilvoorde omstreeks 1376 (20). In 1365 neemt hij deel aan de inspectie van de nieuwe sluis over de Dijle te Leuven (21). Hij wordt vermeld bij de bouw van de abdijkerk van de priorij van het Rood Klooster, waarvoor op 31 mei 1381 de eerste steen wordt gelegd te Oudergem bij Brussel. Volgens bepaalde historici is ook het ontwerp en de bouw van het gotische koor van deze kerk, gebouwd tussen 1340 en 1400, aan Gherijs te danken (22). Voorts wordt zijn naam nog verbonden aan de bouw van de kapel van het klooster van de Geschoeide Karmelietessen in Tienen (23). De grafsteen van Adam Gherijs bevindt zich in de Vilvoordse kerk, met de vermelding van 1394 als het jaar van zijn overlijden. De inscriptie op de vieringpijler duidt hem aan als fundator zodat wordt aangenomen dat hij de leiding over de bouwwerken had of voor het ontwerp verantwoordelijk was (24). De grafsteen die oorspronkelijk deel uitmaakt van de kerkvloer, raakt eeuwenlang in de vergetelheid. Noch in Le Roy’s Grand Théâtre sacré du Duché de Brabant, noch in de eerste 19de-eeuwse monografie over het kerkgebouw van François Vanden Brande

35


krijgt (27). Op aanbeveling van de Commissie wordt de plaat terug naar het kerkinterieur gebracht en in de gevelwand van de noordelijke dwarsbeuk aangebracht (28). Sindsdien wordt de plaat vanaf de 19de eeuw in kunsthistorische middens beschouwd als een sprekend voorbeeld van gotische beeldhouwkunst (29). Tegenwoordig bevindt het grafmonument zich aan de noordzijde van het westportaal. Centraal is de overleden Adam Gherijs uitgebeeld, gekleed in lang gewaad, het hoofd rustend op een kussen en de handen voor de borst gevouwen. Op de rand van de plaat is de inscriptie aangebracht: “Hier lieghet meester Adaem Gheeriis mijns heere maets van Brabant en mijner vrouwe en mijns heere van Borghoegen die staerf int jaer MCCCLXXXXIIII en den tinsten dag van decembry bid godt over de siele” (30). In de hoeken zijn de emblemen van de vier evangelisten uitgebeeld en in het midden van de langse zijden zijn twee wapenschilden opgenomen, die door de eeuwenlange slijtage als vloertegel niet meer leesbaar zijn.

De grafsteen van bouwmeester Adam Gherijs in de OLV-kerk van Vilvoorde (foto O. Pauwels)

Het weidse kerkinterieur van de OLV-kerk (foto O. Pauwels)

36

uit 1856 wordt melding ervan gemaakt (25). Wanneer de dwarsbeuk van het kerkgebouw in 1860 een nieuwe bevloering krijgt, wordt de overtollige grafplaat naar een uithoek van het buitenkerkhof verplaatst (26). Als de Koninklijke Commissie voor Monumenten in 1861-62 via een goedbedoelend correspondent kennisneemt van het feit dat een grafplaat “provenant du tombeau d’un membre de la famille des ducs de Bourgogne” respectloos in een hoek van het kerkhof is gedumpt, wordt een onderzoek geopend. Algauw blijkt het niet om een telg van de Bourgondische hertogelijke familie te gaan, maar om de grafplaat van Adam Gherijs, die dankzij dit voorval voortaan de nodige aandacht

Wie de andere personen zijn, die samen met Adam Gherijs vermeld worden, te weten Obens, Braken, Craembot en Moleman, blijft in het ongewisse. Egidius Braken zou kunnen teruggaan op Gielys van Braechene, gezel van het Brusselse steenhouwerambacht. Johannes Craembot en Hendrik Moleman zijn mogelijks vertegenwoordigers van de kerkelijke opdrachtgevers die de werken controleerden. De inscriptie vermeldt Obens als parator variarum formarum en dat onder leiding van Gherijs: sub eo. Het is niet uitgesloten dat het om Hendrik Obens gaat, die Adam Gherijs heeft bijgestaan bij de oprichting van de Vilvoordse burcht. Een zekere maistre Henry Obins of ook Henri Heubens is op een of andere wijze betrokken bij de bouw van de burcht te Kortrijk. Deze burcht is gebouwd omstreeks 1396 op bevel van de Bourgondische hertog Filips de Stoute, die via zijn huwelijk met Margareta van Brabant, het nichtje van de kinderloos gebleven en op 28 september 1390 overleden Johanna van Brabant, dan ook zijn rechten kan doen gelden in Brabant. Obens wordt daar omschreven als “son [van de hertog] bien aimé maistre Henry Obins, maistre macon des ouvrages de maconnerie que nous faisons faire rédiffier en nostre pays de flandres” (31). In Kortrijk is bovendien uit Brabant afkomstige witte kalksteen, de blanque pierre de brabant gebruikt, afkomstig uit Diegem en Dilbeek, respectievelijk ten oosten en ten westen van Brussel, aangekocht bij een zekere Arnold Vanden Sande uit Vilvoorde (32). De blanque pierre de brabant wordt er gebruikt voor de meer delicate delen van het parement, zoals gewelfribben en raam- en deuromlijstingen. Het is een feit dat de voormalige burchten van Vilvoorde en Kortrijk gelijkenissen vertonen. Vilvoorde is bovendien lange tijd


De kerk van Neerijse met de beide flankerende koortorens

De noordelijke toren van de OLV-kerk van Vilvoorde (© KIK)

(© KIK)

een belangrijk centrum geweest in de aanlevering, de verhandeling en het transport van de witte Brabantse kalksteen, zowel naar andere steden binnen het voormalige hertogdom Brabant, als naar steden in Vlaanderen en Zeeland.

Bouwchronologie van koor, torens en dwarsbeuk Op basis van beide hogervermelde bronnen wordt afgeleid dat het vier traveeën lange koor met zijn vijfzijdige koorafsluiting dateert uit het 2de en 3de kwart van de 14de eeuw met een bouwperiode die start rond 1342, wanneer de hertog oproept tot het geven van aalmoezen ter financiering van de nieuwbouw, en loopt tot 1384, wanneer de steen met de inscriptie in de vieringpijler wordt ingebracht. Opvallend aan het plan zijn beide torens naast het koor. Hoewel dit in onze streken eerder zeldzaam is, komt het voor, zowel in de romaanse periode als bij de gotiek, zoals de romaanse klokkentorens van de Sint-Pieter-en-Pauluskerk van Neerijse (33). Ook de Sint-Clemenskerk in Eppegem bij Zemst en de Sint-Gertrudiskerk in Machelen hebben een klokkentoren naast het koor. Bij de Sint-Clemenskerk is dit een noordelijke klokkentoren in een overgangsstijl tussen romaans en gotiek. De oorspronkelijke noordwestelijke toren van de Sint-Gertrudiskerk werd in 1899-1901 afgebroken en vervangen door een nieuwe neogotische toren naar ontwerp van architect Vanden Bemden, evenwel met recuperatie van de bouwmaterialen (34). In het zuiden van het

land is het bekendste voorbeeld de collegiale kerk van Hoei, die twee flankerende klokkentorens heeft ter hoogte van de koorpartij, naast een grote westtoren.

De oostpartij van de collegiale kerk van Hoei met beide flankerende torens (© KIK)

In Vilvoorde behoren beide torens niet tot het allereerste ontwerp. Aanvankelijk was het de bedoeling dat het koor geflankeerd werd door zijkapellen, waarbij later is beslist er torens op te bouwen. Dit wordt bevestigd door recent onderzoek van het parement van het metselwerk van de traptorens door Frans Doperé (35). Omdat de traptorens op de gelijkvloerse verdieping niet in het metselwerk zijn

37


De zuidelijke toren van de OLVkerk van Vilvoorde (© KIK)

De oostpartij van de Vilvoordse OLV-kerk (© KIK)

De torenspits van de zuidelijke toren van de OLV-kerk van Vilvoorde (foto C. Rampelberg, © KIK)

Detail van de noordelijke toren (foto D. Nuytten)

ingebonden, maar daarboven wel, wordt aangenomen dat de traptorens aan de kapellen zijn aangebouwd op het ogenblik dat boven de bestaande kapellen de huidige torens werden gebouwd. Of dat ten minste het onderste deel van de noordelijke dwarsbeuk is gebouwd, want ook met het metselwerk hiervan is de traptoren niet ingebonden. Dat de noordtoren posterieur aan het koor gebouwd is, blijkt uit het feit dat de steunbeer van de toren boven een koorraam uitkomt en via een grote console wordt ondervangen. Onderzoek van de aard en aanzetdiepte van de funderingen van koor, torens en dwarsbeuk kan hier uitsluitsel geven.

38

Aansluitend op de voltooiing van het koor wordt de bouw van de noordelijke dwarsbeuk gesitueerd in de loop van de 14de eeuw en van de zuidelijke dwarsbeuk op het einde ervan (36). Onderzoek van de steenhouwtechnieken door Frans Doperé bevestigt de datering op basis van stilistische kenmerken dat het natuurstenen parement van de dwarsbeuk nog vóór de periode 1400/1420 is behouwen (37). De afwerking is gekenmerkt door gebruik van de steenbijl, de polka (soort dissel) of de ceseel (brede beitel) voor het behouwen van het centrale deel van het zichtbare steenoppervlak met scherpe verticale slagstrepen als resultaat. De randslag is zeer fijn met een bijna glad steenoppervlak. Ook de afwer-


king van de parementstenen van koor en torens vertoont deze afwerking, wat de stelling ondersteunt dat ook zij vóór de periode 1400-1420 zijn afgewerkt. Dit betekent dat de noordelijke toren toen zijn huidige hoogte bereikt heeft en de beslissing om de zuidelijke toren niet verder te bouwen genomen is in de 14de eeuw. De gewelfribben van koor en torenkapellen zijn ook van vóór de periode 1400-1420, afgaande op de huidige kennis over steenhouwtechnieken. Dit betekent dat het koor van de kerk waarschijnlijk van bij het begin overwelfd is, wat wijst op het ambitieuze bouwprogramma. Vele kerken zijn namelijk pas in een later stadium overwelfd en hebben oorspronkelijk een houten zoldering of gewelf (38). Er zijn lichte bouwkundige en architecturale verschillen tussen beide dwarsbeukarmen die erop wijzen dat ze in verschillende bouwfasen zijn opgetrokken. De zuidelijke arm is een beetje groter dan de noordelijke, en de muren en steunberen van de noordelijke arm zijn minder massief uitgevoerd dan dit bij de zuidelijke arm het geval is. De puntgevel van de noordelijke arm is bovenaan in de top voorzien van een raamopening in de vorm van een driehoek met opgebolde zijden (convexe driehoek), zoals ook voorkomend aan de Sint-Baafskathedraal en Sint-Michielskerk in Gent en de Sint-Martinuskerk in Aalst. Onder dit raam bevindt zich een blinde gotische nis, geflankeerd door zuiltjes. Tijdens de restauratiewerken van 1901 is in de gevel opnieuw een portaal aangebracht, voortgaande op de afbraaksporen van het vroegere portaal, waarover verder meer (39). De puntgevel van de zuidelijke dwarsbeuk is gelijkaardig uitgewerkt als de noordzijde: het grote ogiefvenster boven de respectieve inkomportalen zorgen voor een helder verlicht interieur. In de puntgevel is een nis aangebracht, waarschijnlijk bedoeld om een Onze-Lieve-Vrouwebeeld in onder te brengen.

De bouw van het gotisch schip Het schip wordt opgericht in de eerste helft van de 15de eeuw met vermoedelijke voltooiing van de afwerking vanaf 1452. Waar uit hogervermeld onderzoek van Doperé blijkt dat koor en dwarsbeuk van vóór 1400-1420 dateren, komt in het kerkschip de volledige waaier gekende bekappingstechnieken voor. De meest oostelijke travee van het schip bevat sporen van een zeer fijne randslag op het parement van de pijlers, de pilasters en de bogen. Dit deel van het schip is chronologisch opnieuw vóór 1400-1420 te rangschikken. De gewelfribben van dit deel vertonen een andere behouwingswijze met de ruwere randslag uit het tijdsinterval 1400-1450 (40). In het aansluitende deel van de zuidelijke zijbeuk komen opnieuw twee bekappingstechnieken voor,

De westgevel van de OLV-kerk, toestand na de restauratie (foto O. Pauwels)

Binnenzicht op de middenbeuk van het schip en de westgevel

gesitueerd in de periode 1400-1450 en de periode na 1430 waardoor de hypothese geldt dat de bouw van de meest oostelijke travee van de zuidelijke zijbeuk uit de periode 1430-1450 stamt. De beide westelijke traveeën stammen, gezien de behouwing met de steenbeitel, van na de tijdslimiet 1430-1450 (41). In de zijbeuken zijn hier bouwnaden te zien die wijzen op de bouwonderbreking ter hoogte van de derde travee, geteld vanaf het westen (dit is de tweede vanaf het oosten). Het schip is gebouwd van oost naar west met een bouwonderbreking omstreeks het midden van de 15de eeuw, wat overeenkomt met een economische crisis in de lakenindustrie en de pestepidemie van 1438.

(© KIK)

Deze chronologie wordt bevestigd door het verschil in decoratieve uitwerking van de gewelfsleutels in de zijbeuken. In de oostelijke travee is telkens een figu-

39


ratieve voorstelling aangebracht, terwijl elders plantenmotieven als invulling zijn gebruikt. Een bewaard gebleven contract van de kerkmeesters uit 1486 is gekend, opgemaakt met metser Joris de Cuyper en Elisabeth vanden Broeck uit Leuven voor de overwelving, die omstreeks 1490 voltooid is (42). Omdat de pastoors van Vilvoorde vanaf 1452 de exploitatie van hun eigen naburige steengroeven in Kerkveld en Houtem, waar vermoedelijk het gros van de in de kerk aangewende stenen vandaan komt, verhuren voor een periode van vijftien jaar, kan worden verondersteld dat van dat jaar af geen grote steenvolumes meer nodig zijn voor de eigen kerk en dat de bouwwerken grotendeels voltooid zijn (43). De overwelving van het schip lijkt op deze van het koor, zoals dit overigens voorafgaandelijk expliciet als voorwaarde in het voormelde contract met de gewelfbouwer bepaald is. Dezelfde Joris de Cuyper heeft vanaf 1489 ingestaan voor de bouw van gewelven in de viering en noordelijke arm van de dwarsbeuk van de Sint-Kwintenkerk te Leuven (44).

Een ambitieuze 14de-eeuwse oostpartij en een bescheiden 15de-eeuwse westpartij

De zuidelijke zijbeuk van het schip (Š KIK)

De OLV-kerk van Vilvoorde in 1914 vanuit het zuidoosten (Š KIK)

Aan de zuidzijde van het koor en aansluitend op de zuidelijke dwarsbeuk is een grote kapel opgetrokken die mee instaat voor het verfijnde aanzicht van de oostelijke partij van de kerk. De bouwtijd van de kapel is onzeker: tot voor kort is deze op basis van kunsthistorische argumentatie gesitueerd in het begin van de 16de eeuw (45). Het natuurstenen parement wijkt af van de natuursteen die elders in de kerk is gebruikt: in plaats van witte kalksteen uit Houtem is hier waarschijnlijk steen uit Dilbeek gebruikt, met een iets donkerdere tint en in grotere steenformaten. Op basis van de analyse van de steenbekapping van het natuurstenen parement van de kapel blijkt dat de spitsboog aan de ingang van de kapel uit dezelfde tijd stamt als de zuidelijke kruisbeukarm (46). Toch is de kapel niet vanaf het begin voorzien en is de bouw ervan het resultaat van een toevoeging, posterieur aan de bouw van de oostmuur van de kruisbeuk, zoals blijkt uit de onregelmatige bouwnaden die de ingang van de kapel omgeven. De kapel is gewijd aan Sint-Antonius en Sint-Cornelius en afbeeldingen van beide heiligen komen voor op twee van de drie gewelfsleutels van de kapel. De derde gewelfsleutel draagt het wapen van de stichter van de kapel, Amelric Boten of Boote. Hij is in 1347 gekend als een zeer welgestelde poorter van Brussel en later als muntmeester te Vilvoorde. Omstreeks het midden van de 14de eeuw laat hij een kasteel in Sterrebeek bouwen. Amelric Boote is regelmatig geldschieter voor hertogin Johanna van Brabant, die samen met haar echtgenoot Wenceslas ook bouw-

40


De OLV-kerk van Vilvoorde vanuit het zuidoosten in 2011 (foto O. Pauwels)

meester Adam Gherijs aan haar hof heeft verbonden. Als erkenning of ter aflossing van haar schulden, verkrijgt Boote in 1388 de jurisprudentie over Sint-Pieters-Rode. Eerder in 1369 koopt hij hier thof ter Horst metten woeninghen boven ende beneden en in 1393 verwerft Boote de lenen van Lodewijk van Rode, zoon van Lodewijk van Erembodegem, die hij samenvoegt met het leen Horst. Boote overlijdt in 1405, wat betekent dat de bouw van de kapel vermoedelijk vóór die datum is opgedragen. De kapel dateert daarmee niet uit de 16de maar uit de 14de eeuw of het begin van de 15de eeuw. Samen met de torens en het kerkkoor verleent de elegante vijfzijdige koorafsluiting van de kapel aan de oostpartij van de kerk de complexe volumewerking van een belangrijke stadskerk. De westelijke volumes van de kerk zijn in tegenstelling tot de oostzijde minder uitgewerkt en hebben de volumetrie van een grote maar eenvoudige dorpskerk. De kerk heeft ook te lijden gehad onder de godsdienstoorlogen: op 27 augustus 1597 vraagt het Vilvoordse stadsbestuur aan het kapittel van Aken en aan de abdij van Ter Kameren de terugbetaling van een som van 584 florijnen, die zij betaald had ter restauratie van het koor, de sacristie en de toren, alsook voor het laten maken van een nieuw hoofdaltaar (47).

De rijke interieurstoffering Langs de wanden van het koor bevinden zich fraaie barokke koorgestoelten in eikenhout, elk 15 m lang en 4,5 m hoog. Het Vilvoordse koorgestoelte wordt

sinds vorige eeuw beschouwd als een belangrijke creatie van de houtsculptuur uit de 17de eeuw in België (48). De koorbanken bestaan uit twee rijen banken met rugpaneel waarin medaillons zijn uitgewerkt met de bustes van de apostelen. Het geheel bevat achtenzestig stoelen op de bovenste rijen en tweeëndertig stoelen op de onderste, vierentwintig getorste zuiltjes schragen een doorlopende kroonlijst, er zijn veertien gebeeldhouwde figuren en twaalf apostelbustes. In een van de hoeken is het jaartal 1663 aangebracht. Zoals verder wordt toegelicht, was het koorgestoelte oorspronkelijk groter. Zoals bij het koorgestoelte van de abdijkerk van Averbode, is het centrale thema van het Vilvoordse gestoelte de kruisweg van Christus, waarbij de attributen van de veertien verschillende gebeeldhouwde vrouwen- en engelenfiguren tussen de panelen de staties van de kruisweg suggereren. Een vrouwenbeeld toont de beurs zilverlingen als verwijzing naar het verraad van Judas en een haan verwijst naar de verloochening van Petrus. Voorts zijn er de schandpaal, de doornenkroon, de miraculeuze sluier van de heilige Veronica. De panelen tussen de figuren zijn opgedeeld in drie velden. In de bovenste, als nissen uitgewerkte velden, staan de bustes van de apostelen. De kroonlijst boven hun hoofden wijkt terug voor een vlucht van engelen, die hun respectieve emblemen dragen. De decoratie van de getorste zuilen is rijkelijk uitgewerkt en beeldt mogelijk vier hoofdzonden uit, onder andere spelende kinderen die van fruit snoepen (Gulzigheid?), een adelaar tussen laurierbladen en rozen

41


tableaux, manuscrits, livres et médailles ont été emportés et vendus par la Commission de la caisse de Religion” (51). De daartoe aangestelde advocaat, een zekere Deudon, laat in april 1784 een inventaris van het kunstbezit van de priorij maken waarin vermeld wordt dat het interieur van het koor van de kloosterkerk entouré d’une boiserie is, die bovendien als bien faite wordt omschreven.

Het koorgestoelte in de OLV-kerk (foto O. Pauwels)

(Trots?), twee draken die elkaar bevechten voor een druiventros (Jaloezie?). Ook de vier deugden zijn aanwezig: de Voorzienigheid houdt een slang rond haar rechterarm, de Matigheid draagt een kelk, de Gerechtigheid een spiegel en de Kracht een zuil (49). Het koorgestoelte is oorspronkelijk besteld en, afgaande op het aangebrachte jaartal, in 1633 vervaardigd voor rekening van de priorij van Groenendaal te Hoeilaart. De houtsnijder is onbekend: op de achterzijde is de naam Jan van Ieper te lezen over wie verder niets geweten is (50). De priorij van Groenendaal, gesticht in 1304, is bekend dankzij de aanwezigheid van 1343 tot 1381 van Jan van Ruusbroeck. Onder voogdij van Groenendaal wordt in 1373 de priorij van het Rood Klooster gesticht, waar bouwmeester Adam Gherijs actief zou zijn geweest. Dit werd door Jozef II opgeheven en in 1783 wordt het koorgestoelte uit de kapel verwijderd en verkocht. In de periode tussen 1783 en 1787 laat Jozef II in totaal veertig mannenkloosters en honderdeenentwintig vrouwenkloosters opheffen waar een louter contemplatief kloosterleven wordt gevoerd zonder maatschappelijke roeping (parochiaal werk, ziekenzorg of onderwijs). De verbeurde bezittingen en gebouwen worden verkocht ten bate van de centrale Caisse de Religion, waarmee een gecentraliseerde gezondheidszorg in de vorm van een Algemeen Hospitaal in Brussel zou worden gebouwd ten behoeve van mindervaliden, een materniteit, ouderlingenopvang en ziekenzorg. Een eigentijds document ten tijde van de opheffing verhaalt: “ce couvent, pour lors bâti à neuf fut démoli, les matériaux furent en partie vendus et en partie employés à la construction du Conseil du gouvernement; les meubles, effets, argenterie d’église et sacristie,

42

In de loop van het jaar 1786 wordt de inboedel verkocht: de kerk van Erps koopt twee kleine zijaltaren, het hoofdaltaar gaat naar de kerk van Hefferlingen, de kerk van Wezembeek-Oppem neemt de biechtstoelen over en deze van Hoeilaart de preekstoel. De kerk van Vilvoorde koopt op 14 december 1786 de koorbanken: “reçu de M. Clerens, sous-curé de la paroisse Notre-Dame à Vilvorde, pour les stalles de l’église: 210 [florijnen]” (52). De totale kosten voor de kerkfabriek belopen meer dan achthonderddrieëndertig florijnen: de aankoopsom en daarnaast extra honderdvijfenzeventig florijnen voor het transport, tweehonderdtweeënzestig florijnen voor de plaatsing en heropbouw te Vilvoorde, eenenzestig florijnen voor het kuisen en negenenvijftig florijnen, betaald aan een beeldsnijder voor aanpassingswerken. Daarbovenop komen nog acht florijnen voor een slotenmaker, acht florijnen voor een metser, twee florijnen voor een steenkapper en eveneens twee florijnen voor extra hout, één florijn voor een levering zand, één florijn voor het leveren van borstels en sponzen voor de schoonmaak, vijf florijnen voor planken en acht florijnen voor stenen. Aanvankelijk bezat het koorgestoelte ook loodrecht op de wanden staande delen met ingewerkte zijaltaren, die echter omstreeks 1825 door de kerkfabriek om devotionele redenen worden weggenomen “omdat ze het zicht op het koor belemmeren” waarna ze worden verkocht en naar Engeland verscheept (53). In 1845 wordt het plan opgevat om de koorbanken te restaureren. De gemeentelijke overheid stelt hiervoor op 2 september 1848 een subsidie van tweehonderd Belgische frank ter beschikking. De kerkfabriek, de provincie Brabant en de Belgische staat leggen elk vierhonderd frank op tafel (54). Op 16 juli 1849 starten de werken door beeldsnijder Sohest uit Brussel, die blijkbaar ook restauratiewerken op zijn actief heeft, aan sculpturen van de Sint-Servatiuskerk in Grimbergen en de Sint-Dimpnakerk in Geel (55). In 1850 zijn de banken gerestaureerd voor een totale som van duizend zeshonderdzesenzeventig frank. Als de arrondissementscommissaris in dat jaar het stadsbestuur interpelleert over de verdwenen delen van het koorgestoelte, wordt beloofd dat “quant aux pièces dépendant des stalles que le conseil de fabrique a vendues il y a quelques années, aucun soin ne sera négligé pour chercher à rentrer en


leur possession” (56). Dit blijft echter zonder gevolg: de dwarswanden ontbreken tot op vandaag. Eveneens barok is de preekstoel. Het uitgebeelde hoofdthema is het mysterie van de Heilige Drievuldigheid: het hoofd van de Heilige Vader is geflankeerd door een banderol met pater, dat van de Zoon, geflankeerd door de heiligen Pieter en Paulus, door een banderol met verbum en de Heilige Geest als duif onder het baldakijn. Vier engelen dragen de tribune en zijn van elkaar gescheiden door de hoornen des overvloeds uit het beloofde land. Twee gebeeldhouwde figuren flankeren de trap naar de tribune: Geloof en Godsdienst. De preekstoel werd aanvankelijk door sommige auteurs toegeschreven aan Artus Quellinus de Oude (57). Anderen wijzen nadien het auteurschap toe aan Artus Quellinus de Jonge (58). De preekstoel zou oorspronkelijk afkomstig zijn uit de oude Antwerpse Sint-Joriskerk, die in 1799-1800 is afgebroken en vanaf 1847 vervangen werd door een neogotische nieuwbouw naar ontwerp van Leo Pieter Suys (59). De preekstoel zou in 1665 vervaardigd zijn voor de som van tweeduizend florijnen. Tijdens de Franse Revolutie is hij verkocht voor dertig florijnen, maar het is niet duidelijk hoe hij uiteindelijk in Vilvoorde beland is (60).

De Vilvoordse tak van het huis van Bourgondië Een bepaalde tak van het Bourgondische huis is verbonden met de stad Vilvoorde: hij vervulde vooral in de 16de eeuw het officiële ambt van grootmeier van Vilvoorde en omstreken. Als aartsbisschop van Trier en bisschop van Kamerijk was Johan van Bourgondië één van de belangrijke personen binnen deze ‘tak’ van de dynastie van de Bourgondische adel: hij was de zoon van Jan II zonder Vrees, hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen, en kleinzoon van Filips De Stoute (61). Deze laatste huwde op 19 juni 1369 in Gent met Margaretha van Male, gravin van Vlaanderen, aldus belangrijke bezittingen in de Lage Landen aan het Bourgondische territorium toevoegend. Johan is in 1400 in Dijon geboren, uit het tweede huwelijk van Jan zonder Vrees met Anna van Croÿ, en overleden op 27 mei 1480 in Mechelen. Hij huwde Johanna Margaretha Absalons, waaruit in 1424 Jan Filip van Bourgondië werd geboren: deze was heer van Herlaer en huwde met Johanna van Horne. Uit dit huwelijk werd in 1449 Karel van Bourgondië geboren: hij was grootvalkenier, provoost-generaal van Brabant en meier van Vilvoorde en overleed er op zesentachtigjarige leeftijd in 1535. Uit het huwelijk in 1480 van Karel met Catharina van Aelst werd in 1490 Diederik van Bourgondië geboren, eveneens heer van Herlaer, provoost-generaal van keizer

Karel V en grootmeier van Vilvoorde, Tervuren en omliggende gebieden. Hij behoorde tot de hofhouding van Maria, koningin van Hongarije en gouvernante der Nederlanden en overleed op vijfenzeventigjarige leeftijd in 1565. In 1530 trouwde hij met Jacqueline van Royen waaruit onder meer een dochter Margareta werd geboren. Zij huwde in 1546 Jacob III van Dongelberg en overleed op 12 januari 1582 op tweeënvijftigjarige leeftijd in Vilvoorde. Een van de zonen, Hendrik van Bourgondië was evenals zijn vader grootmeier van Vilvoorde, Tervuren en omliggende gebieden.

Grafkerk van leden van het huis van Bourgondië De grafmonumenten in het interieur wijzen op het historische belang van de kerk in de 16de en 17de eeuw en op de banden ervan met het Bourgondische huis. Naast de eerder vermelde grafplaat van hertogelijk bouwmeester Adam Gherijs zijn er twee belangrijke grafstenen. De eerste is deze van de hogervermelde Karel van Bourgondië en zijn gemalin Catharina van Aelst. Deze grafplaat dekte geruime tijd het familiegraf van deze tak van de Bourgondiërs af. Het grafmonument bevond zich oorspronkelijk in het hoogkoor, zoals blijkt uit de beschrijving in Le Roy’s Grand Théâtre sacré du Duché de Brabant (62). Ook hun zoon Diederik van Bourgondië kreeg hier zijn laatste rustplaats (63). Verder wordt Hendrik van Bourgondië vermeld, zoon van Diederik en Jacqueline van Royen. Uit dit huwelijk worden zes kinderen geboren: Karel, Filips II, Frederik, Hendrik, Margareta en Elisabeth. De beide dochters zijn in 1582 in Vilvoorde overleden en werden mogelijks eveneens bijgezet in dit familiegraf, net als zoon Hendrik (64). Verder is er sprake van Barbara van Bourgondië, dochter uit het huwelijk van de voormelde Hendrik van Bourgondië met Barbara van Boxhoorn, en van haar echtgenoot Filip van Swerius, genoemd als heer van Oxford en minister van opeenvolgend keizer Karel V en koning Filips II van Spanje (65). De schoonzoon van Barbara van Bourgondië en Filip van Swerius wordt eveneens vermeld: hij was infanteriekolonel in de vlakbij gelegen hertogelijke burcht van Vilvoorde (66). De blauwe hardstenen grafplaat van Karel van Bourgondië en zijn gemalin Catharina van Aalst wordt beschouwd als een fraai voorbeeld in zijn genre uit de 16de-eeuwse renaissancestijl. De beide overledenen zijn liggend voorgesteld in een biddende houding, de eerste in volle wapenrustig maar zonder helm, wat erop wijst dat hij niet op het slagveld gevallen is. De pluimen van de aan zijn voeten liggende helm worden gladgestreken door een page of nar. De twee figuren zijn omgeven door een op

43


De grafplaat van Karel van Bourgondië en Catharina van Aalst (foto O. Pauwels)

De grafplaat van Filip van Dongelbergen en Quentine Borluut (foto O. Pauwels)

fijne renaissancebalusters rustend baldakijn met waaiergewelf. Hierboven figureren de wapens van Bourgogne en Herlaer, aan de ene zijde boven de ridder, en die van Aalst aan de andere zijde. De koperen afboording van het monument droeg eertijds het opschrift “ci gist noble et ill. me Sr Charles de Bourgogne Chl, Sr. de Herlaer, Grand Fauconnier du Roy d’Espagne, prévost général des Pays-Bas, grand mayeur de la Ville de Vilvorde, du pays de Vueren et alentour qui mourut l’an 1535 et noble dame Catherine Van Aelst, sa compagne, laquelle mourut l’an 1533”. Het tweede opmerkelijk grafmonument is van een van de Vilvoordse burgervaders Philippe de Dongelberghe (in het Nederlands Filip van Dongelbergen), overleden in 1645, en zijn echtgenote Quentine Borluut. De familie de Dongelberghe was op een bepaald moment verbonden met de Bourgondische families. De hogervermelde Diederik van Bourgondië was net als zijn vader burgemeester van Vilvoorde. Zijn dochter Margareta van Bourgondië huwde met Jacques van Dongelberghe, drossaard van Brabant. Uit het huwelijk zijn twee zonen geboren. Hendrik werd burgemeester van Brussel en zijn broer Philippe, aan wie de grafplaat is gewijd, van Vilvoorde. Het grafopschrift in het Latijn vermeldt (Franse vertaling): “La gloire ancienne de son nom. Et ses mérités personnels marquaient. Philippe de Dongelberghe chevalier seigneur de Schavenberghe etc. chef-mayeur de la ville et du territoire de Vilvorde. Grand-Ecuyer du Brabant qui mourut le 16 mars 1620, partage sa tombe comme elle partagea sa couche: Quintine Borluut fille de Gilles chevalier et

44

son unique héritière. Elle mourut le 4 octobre 1625” (67). Het is niet zeker of Filip van Dongelbergen daadwerkelijk in de kerk begraven werd. Zijn testament vermeldt namelijk dat hij in de thans verdwenen dominicanenkerk wenste te worden begraven en dat er in de parochiekerk een epitaaf moest worden aangebracht te zijner nagedachtenis (68). Zijn jongste zoon, Filip, was net als zijn vader, burgemeester van de stad en heeft er eveneens een grafplaat in de kerk. Deze grafsteen stelt een menselijk lichaam voor in gevorderde staat van ontbinding als symbool van de vergankelijkheid en dood. Het opschrift vermeldt “Salut lecteur, je gis ici, moi, Philippe de Dongelberghe, d’une illustre naissance et d’une glorieuse renommée. La mort maintenant m’a rendu informe et égal à tous. Qui que tu sois qui viens ici, tu n’as rien de mieux à espérer. Je suis ce que tu seras, ce que tu es je le fus. Prie pour mois” (69).

Gewelfsleutels, kapitelen en kraagstenen van het koor De opstand van schip en dwarsbeuk is eenvoudig en sober. Triforium, lichtbeuk of enige decoratie ontbreken, de gordelbogen en gewelfribben lopen zonder onderbreking door tot vloerniveau. Wegens de grote breedte in verhouding tot de relatief beperkte hoogte van zowel midden- als zijbeuken, heeft de kerk een bijzonder in de breedte werkend ruimtegevoel. Zoals het kerkschip kenmerkt ook het koor zich door een grote diepte en breedte, ten opzichte van een beperkte hoogte wat opnieuw zorgt voor een weids ruimtegevoel. Maar het koor is archi-


tecturaal wel rijker dan het schip. De vijf gewelfsleutels zijn figuratief uitgewerkt. De vier sleutels van de rechthoekige, vierdelige gewelven tonen bebaarde mannenhoofden, soms omringd door een bladerenkroon. De vijfde gewelfsleutel, die van de koorpolygoon, is van hoge sculpturale kwaliteit en toont drie jonge pages die, in een soort rondedans, elk met hun rechterhand de rechtervoet van hun voorganger vasthouden. Hun linkerbenen en -armen zijn uitgestrekt naar het centrum van hun danscirkel en vormen daardoor een ster, waarbij de armen elkaar kruisen. Een gelijkaardige gewelfsleutel bevindt zich in een van de zijbeuken van de Sint-Martinuskerk te Halle, die ongeveer gelijktijdig met de Vilvoordse kerk wordt opgericht. De halfkapitelen van de dalende gewelfribben zijn versierd met een dubbele rij fijn gesculpteerde blaadjes, die vrij lijken rond te dwarrelen en enkel met hun steeltjes aan elkaar verbonden zijn. De afmetingen en tekening van de bladmotieven wisselen van kapiteel tot kapiteel. De dalende gewelfribben van het koor komen neer op drieledige kraagstenen. De vier westelijke gaan telkens schuil achter het barokke koorgestoelte, ervan uitgaande dat ze bij de plaatsing ervan niet zijn weggehakt. De vier oostelijke tonen fijn figuratief beeldhouwwerk, waarbij de centrale beeltenis telkens grotere afmetingen heeft dan de beide zijdelingse en overhoeks geplaatste voorstellingen. De eerste noordelijke kraagsteen bevat centraal een gehurkt mansfiguur die de last van de gewelven op

zijn schouders of bult draagt en met zijn linkerhand zijn hoofd ondersteunt. Twee gevleugelde gehurkte monstertjes flankeren hem. De kraagsteen aan de overkant, aan de zuidzijde, bevat een gelijkaardig mansfiguur, ditmaal met hoed. Terwijl hij de gewelflast op zijn rug draagt, houdt hij met zijn rechterhand grijnzend zijn hoed vast, de toeschouwer uitdagend in de ogen kijkend. Hij is geflankeerd door twee vrouwenhoofden: het linkse getooid met een hoofddoek die haar hoofd en kin omzwachtelt, het rechtse omwikkeld met een blader- of vederkrans die eveneens haar hele hoofd omgeeft, op het gelaat na. De centrale voorstelling, in de kraagsteen ernaast, is een klein monster omkaderd door twee gekroonde hoofden: een Brabantse hertog en zijn gemalin? Het vrouwelijke hoofd aan de linkerzijde heeft een kinkap en dubbele vlechten gedrapeerd voor haar oren, een gangbare haartooi in de 14de eeuw. De mans足 persoon aan de rechterzijde heeft een baard en lange haren. De laatste kraagsteen, hiertegenover gelegen aan de noordzijde, heeft als centrale voorstelling een beaat kijkende engel die een muziek足 instrument bespeelt, terwijl over de rechterschouder een hondje meekijkt. De engel is geflankeerd door twee gekroonde hoofden, gelijkend op de voorgaande, waar de manspersoon een knevel zonder baard heeft: opnieuw een Brabantse hertog en zijn gemalin? Ook de kraagstenen van de koorpolygoon zijn figuratief uitgewerkt. Er is een guitig aapje dat met een blaasbalg speelt, een gevleugelde musicerende engel, een fors bebaarde grijsaard die geagiKraagsteen uit het koor, noordzijde (links) (foto O. Pauwels)

Kraagsteen uit het koor, zuidzijde (rechts) (foto O. Pauwels)

45


Kraagsteen uit het koor, zuidzijde (foto O. Pauwels)

Kraagsteen uit het koor, noordzijde (foto O. Pauwels)

Kraagstenen uit de koorafsluiting (foto O. Pauwels)

46


teerd een bel luidt en ten slotte Samson die, nog in het bezit van zijn bijbelse haar- en baardkracht, een leeuw de muil openspert.

De restauraties uit de 19de en 20ste eeuw De oudst gekende restauratiecampagnes in de 19de eeuw gaan terug tot 1860 wanneer het portaal van de zuidelijke transeptarm wordt gerestaureerd onder leiding van provinciaal architect Louis Spaak (70). In 1865 werkt architect Appelmans verder aan deze restauratie en ontwerpt de plannen voor de nieuwe sacristie, gebouwd tussen 1866 en 1870 (71). In 1889 zijn de binnenmuren van de kerk, tot dan afgewerkt met een dik witsellagenpakket, tot op de parementsteen vrijgemaakt op initiatief van onderpastoor Cockx (72). Een gedenkplaat rechts van het hoofdaltaar herinnert aan deze interventie. Het is niet geweten of er decoratieve schilderingen in de kerk aanwezig waren: het interieur werd volledig ontpleisterd zodat het witstenen parement zichtbaar wordt, met de rood ingeschilderde voegen. Deze ontpleisteringscampagne leidde tot de ontdekking van de hogervermelde steen met inscriptie in de noordoostelijke kruisingspijler. In 1889 is aanvang gemaakt met een grootschalige buitenrestauratie van de kerk onder leiding van de Leuvense architect Pieter Langerock (73). De totale kosten werden geraamd op honderdzesennegentigduizend achtentwintig Belgische frank en achttien centiemen (74). De werken vangen aan in 1901. Veel van het maaswerk in de ramen werd vernieuwd en op de kroonlijst van het hoogkoor en van het schip zijn balustrades aangebracht, uitgevoerd naar het model van de toen nog bestaande balustrade boven de SintAntonius-en-Corneliuskapel. De nieuwe borstweringen en pinakels van het hoogkoor werden uitgevoerd in lokale Brusselse witte kalksteen terwijl voor de pinakels en balustrades van de dwars- en middenbeuk Franse kalksteen, vooral Euville, is aangewend. Ook voor de vernieuwing van de drie portalen is Euvillesteen gebruikt. Het project omvatte de restauratie van het portaal van het noordtransept, de restauratie van de puntgevel van het zuidtransept, het oostportaal, de inrichting van een winkel tussen de koer en de voormalige sacristie en de constructie van twee binnenportalen in eikenhout aan de ingangen noord en zuid (75). Deze werken werden, samen met werken aan de buitenaanleg en het aanbrengen van een smeedijzeren hek rond de kerk, geraamd op drieënzeventigduizend achthonderdendrie Belgische frank in 1910 en twee jaar later vijfentachtigduizend drieënvijftig frank (76).

van de hoofdkerk gaan volledig terug op deze periode. Het zuidportaal was voordien zeer eenvoudig afgewerkt en de huidige decoratie dateert volledig uit de 19de-eeuwse restauratie. Ook de dubbele pinakels op de overhoekse steunberen van de zuidelijke transeptgevel gaan terug tot deze campagne: voorheen stonden hier kleinere en eenvoudigere, enkele exemplaren. Hetzelfde geldt voor de pinakels van de westgevel, waar er vóór de interventie geen (meer?) waren. Al het stenen maaswerk gaat terug tot de 19de-eeuwse interventie: voorheen waren de raamopeningen ingevuld met glas-in-loodpanelen, gevat in een orthogonaal smeedijzeren raamwerk, zoals dat in 17de en 18de eeuw gebruikelijk was. Wellicht zijn dan de oorspronkelijke, middeleeuwse ramen en maaswerk vervangen. Er bestonden ook plannen om, geheel in de geest van de tijd, de ongewone houten spits van de noordelijke toren van 1815 te vervangen: er bestaan plannen voor een vereenvoudigde versie met spits tentdak en voor een meer rijkelijk uitgewerkt exemplaar (77). Geen enkel plan wordt uitgevoerd. De restauratiewerken worden toegewezen aan aannemer Henri Van Boxmeer uit Mechelen voor een bedrag van honderdvijfentachtigduizend honderddrieënzestig Belgische frank en 14 centiemen en duurden verschillende jaren. Naast een complete buitenrestauratie krijgt de kerk in 1904 een reeks nieuwe gebrandschilderde glasramen in de koorafsluiting. In 1907 zijn de werken

Niet-uitgevoerde ontwerpen voor de spits van de noordelijke toren (foto O. Pauwels)

Door vergelijking van foto’s uit het einde van de 19de eeuw met later iconografisch materiaal komt de aard en omvang van de verbeteringswerken naar voren. De balustrades en pinakels op de kroonlijst

47


nog aan de gang en in 1909 dient architect Langerock bijkomende restauratieplannen in, vermoedelijk voor de omgevingsaanleg rond de kerk, waaronder het plaatsen van een nieuwe smeedijzeren hekwerk rond het kerkhof, ten belope van vijfentachtigduizend drieënvijftig frank en zestien centiemen (78). Deze werken worden in juli 1912 toegewezen aan aannemer Verstraeten uit Rumbeke voor tweeëntachtigduizend driehonderdzevenenveertig frank en vierenvijftig centiemen. Er wordt beslist een centraal verwarmingssysteem met warme lucht te installeren. In het kader van die werken worden de grafstenen van Martinus Vandezande uit 1500, Pierre Vandezande uit 1526 en Catherine Van Grevenbroec uit 1626 verplaatst op verzoek van de Koninklijke Commissie voor Monumenten, waarbij ze uit de vloer worden gelicht en tegen de kerkmuur geplaatst. De restauratiewerken zijn voltooid in juli 1914, vlak vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Nog tijdens de oorlog zijn drie nieuwe middenramen voor het koor gemaakt door de werkhuizen Steyaert uit Schaarbeek, die net na de oorlog worden geplaatst (79). In zijn studie over glazenier Edward Steyaert beoordeelt Van Den Haute de Vilvoordse glasramen als volgt: “de zeer gedetailleerde gelaten hebben veel karakter en wat de kleuren betreft, die zijn zeer schoon: hun verscheidenheid vermeerdert zich met rijke schakeringen en het goudgeel in het bovengedeelte verspreidt in de kerk, ’s morgens vooral, een zacht schitterende klaarte die de ingetogenheid niet benadeelt maar integendeel het bedehuis illumineert en er een Godvruchtige atmosfeer schept” (80). Hoewel de kerk de Eerste Wereldoorlog onbeschadigd overleeft, blijkt in de jaren 1920 een algemene restauratie opnieuw noodzakelijk. In 1919 ondergaat Vilvoorde namelijk een catastrofe die tot vandaag haar stempel op het bouwkundig erfgoed van de stad heeft gedrukt. De midden in de stad gelegen buskruitfabriek Explosifs Flavier, in de volksmond gekend als Het Poeierke, ontploft, wat voor grote schade zorgt in de stad (81). Vooral de glasramen van de kerk hebben onder de luchtverplaatsing te lijden en in augustus 1919 worden de herstellingswerken ten belope van tweeëntachtigduizend negenhonderdachtentachtig frank en eenendertig centiemen door de kerkfabriek goedgekeurd (82). In juli 1920 worden twee pinakels aan de westgevel vervangen en in maart 1925 wordt in het hoogkoor een nieuw gebrandschilderd glasraam geplaatst ter herdenking van de in de afgelopen wereldoorlog gesneuvelde Vilvoordse soldaten, een werk van de firma Jacobs uit Laken. De glasramen in het transept en boven het doksaal zijn gezet in 1931 en komen uit de ateliers van diezelfde firma Jacobs (83). Verschillende nieuwe heiligenbeelden komen in 1928 in het interieur van de kerk. Dankzij

48

een legaat worden in 1930 drie nieuwe gebrandschilderde ramen in de zijbeuken en boven het doksaal geplaatst. De kerk wordt als monument beschermd bij koninklijk besluit van 1 februari 1937. Door bombardementen in mei 1940 wordt de dakbedekking zwaar beschadigd (84). Opeenvolgende herstellingswerken aan de bedaking worden uitgevoerd in 1941, 1952 en 1962 (85). Op het einde van de jaren 1970 worden aanpassingswerken overwogen aan het interieur van de Noordkapel. De Rijksdienst merkt daarbij op dat de bepleistering van gewelven en ribben behouden moet blijven en zandstralen wordt verboden: de reinigingswerken dienen te geschieden met een stijve, niet-stalen borstel en eventueel zuiver water en de bakstenen raamomlijstingen moeten opnieuw worden geschilderd in de tint van de natuursteen (86).

Stabiliteitsproblemen van gewelven en kap Bij een plaatsbezoek aan de kerk in 1980 stelt de Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg vast dat delen van de bepleistering van de gewelven van koor en dwarsbeuk naar beneden zijn gevallen (87). Omdat op de zolders geen oorzaken worden aangetroffen, wordt vermoed dat de schade te wijten is aan het drogen van de gewelven na blootstelling aan de slechte weersomstandigheden tijdens de restauratie van het dak. Er wordt ook gewezen op trillingen ten gevolge van het intensieve verkeer rond de kerk. Opnieuw blijkt de toestand van de bedaking van de kerk precair: vooral aan de zuidelijke transeptarm komen de leien los en er wordt aangedrongen op de opmaak van een restauratiedossier. De kerk kent dan blijkbaar geruime tijd enkele stabiliteitsproblemen op het niveau van de gewelven en vooral de dakkap (88). In 1988 start de Vilvoordse gemeenteraad namelijk een spoedprocedure voor dringende werken ter afscherming van de gewelven en schoring van de viering. Als een van de mogelijke oorzaken wordt gewezen in de richting van de tramlijn die naast de kerk loopt (89). Trillingen, veroorzaakt door de tram, zouden scheurvorming in de kerk veroorzaken. De vervoersmaatschappij vecht deze hypothese echter aan. De intussen opgeheven tramlijn 58 maakte deel uit van het toenmalige voorstadsnet van de Brusselse vervoersmaatschappij MIVB en rijdt grotendeels in eigen bedding als rechtstreekse verbinding tussen het centrum van Vilvoorde en dat van Schaarbeek en vormt al langer onderdeel van stijgende politieke communautaire spanningen (90). Om de al dan niet vermeende stabiliteitsproblemen te neutraliseren, wordt de kap gerestaureerd en het plan opgevat om over de volledige oppervlakte van de hoofdkerk (schip, dwarsbeuk en koor, met uitzonde-


ring van de viering) rasters van gepuntlaste wapeningsnetten in te brengen boven op de trekbalken van de hoofdgebinten. Het gaat om in totaal drieënzeventig wapeningsnetten in het schip en de dwarsbeuk en dertig in het koor. Al vroeger waren spankabels ingebracht tijdens vorige instandhoudingswerken ter versteviging van de hoofdgebinten. De netten zouden worden verbonden met de trekbalken en overlappend met elkaar vervlochten met stalen kabels om zo een homogeen op trekkrachten belastbaar oppervlak te creëren (91). Het is heden niet duidelijk welke werken hiervan uiteindelijk zijn uitgevoerd. Er wordt ook gevreesd voor de standzekerheid van het vieringgewelf. Om dit te ontlasten en de vermoede stabiliteitsproblemen te bezweren, wordt het plan opgevat om de hele dakstructuur op te lichten en te ondervangen door twee liggers, telkens bestaande uit een vakwerkconstructie van buisprofielen, die tussen de trekbalken van de vieringgebinten zouden worden geplaatst. Deze vier trekbalken worden zelf met overhoekse stalen platen aan de scheerstijlen bevestigd. De vakwerkliggers steunen op de metselwerkmuren van enerzijds de scheibogen tussen viering en schip en anderzijds tussen viering en koor. Boven op deze vakwerkliggers komen stalen liggers die alle houten balken van de kap ondersteunen. Doel is om zowel de horizontale krachten zoals spatkrachten en windlast, als de verticale lasten zoals gewichtlast, overgewicht door sneeuw en windlast voortaan door de schoring te laten opnemen (92). Ook hier is niet duidelijk welke stabiliteitswerken effectief zijn uitgevoerd: de schoorconstructie is in ieder geval niet aanwezig.

opnieuw verguld met dubbel bladgoud demi-jaune vif van 23,5 karaat. Het torenuurwerk wordt nagezien en wijzers en uurwerkringen worden gezandstraald tot op het koper om erna opnieuw te worden verguld (cijfers en wijzers) of zwart geschilderd. De verweerde natuurstenendelen zijn in drie opeenvolgende behandelingen onder lage druk en via afvloeiing geïmpregneerd met een steenversteviger, een eencomponentsysteem op basis van organische ethylkiezelzuurester. Een aantal stabiliteitswerken zijn nodig ter hoogte van de gewelven, waar enkele scheuren worden ingebonden met nieuwe bakstenen van gelijk formaat als de bestaande en een mortel op basis van hydraulische kalk. Aansluitend worden enkele gewelfvlakken verstevigd met een lichte cement­chape van 5 cm met stalen gaasnetwerk. Rondom wordt een doorlopende ringbalk in gewapend beton gegoten op de muren, onder het oplegniveau van de bestaande muurplaten.

De noordelijke toren van de OLV-kerk (foto O. Pauwels)

De recent voltooide buitenrestauratie De restauratie kende meerdere opeenvolgende fasen. Het oudste deel van de kerk, de Kruiskapel, wordt het eerst volledig gerestaureerd en als weekkapel heringericht in 1982-1983. Tot 1875 heeft deze ruimte als sacristie gediend, waarna ze buiten gebruik is gesteld en tot aan de restauratie als bergruimte wordt gebruikt. De eerste fase van de eigenlijke buitenrestauratie gaat op 17 januari 1994 van start en betreft de delen van de kerk boven de kroonlijsten (93). De werken bestaan in de conserverende behandeling van klokkentoren, traptoren, kapconstructie (curatieve en preventieve behandeling) en vernieuwing van bebording en dakbedekking van torens en kerk (94). Borstwering, pinakels en dekstenen van de puntgevels en steunberen worden waar nodig hersteld of vervangen. De restauratie omvat, naast een volledig nazicht en herstel van goten en afvoeren, ook een integrale gevelreiniging. De torenhaan en de bol onder het torenkruis worden in het atelier hersteld en

49


Het schip van de OLV-kerk gezien vanuit het noordwesten (foto O. Pauwels)

Deze werken kaderen in de eerste fase van de algehele restauratie. De tweede fase, uitgevoerd in de periode 2003-2006, omvat de restauratie van de gevels onder de kroonlijst (95). Het betreft een conserverende restauratie waarbij zoveel mogelijk bestaande natuursteen wordt bewaard en hersteld. Vervangingen worden tot het strikt noodzakelijke beperkt. Enkele ontbrekende bloemknoppen van de pinakels worden aangevuld door gesculpteerde natuurstenen knoppen of bouchons. Nieuw geplaatste parementsteen wordt in situ bijgekapt zodat de overgang naar het bestaande parement zo gelijkmatig mogelijk verloopt. De gebruikte nieuwe steen is de in onze contreien in de restauratiesector intussen haast traditioneel geworden kalksteen Massangis uit de Franse Jura, departement Yvonne, variant Roche jaune claire (96). Alle te vervangen stenen worden voorafgaandelijk individueel ter plaatse door de architect aangeduid. De eindbekapping van de nieuwe parementstenen wordt zo uitge-

voerd dat zij aansluit met de traditionele bekappingswijze (97). Voor fragmentarische vervangingen van steendelen wordt bijgekapte recuperatiesteen gebruikt, waarbij de randen lichtjes worden aangewerkt om de scherpe contouren af te zwakken. Voor de restauratie van de figuratieve kraagstenen in de westgevel van de noordelijke dwarsbeuk wordt geopteerd deze niet voorafgaandelijk aan de reiniging te verharden, maar manueel te reinigen, nadien te verharden en tijdens de algemene reiniging af te schermen. Het bovenliggende geprofileerde deel wordt niet uitgenomen om schade aan de gezichtjes te vermijden, maar in situ bijgewerkt met restauratiemortels. De reinigingsparameters worden via proefstalen op de werf bepaald. Voor de reiniging van beeldhouwwerk zoals hogels, pinakels en gesculpteerde decoratieve siermotieven, die in een zachtere en meer poreuze steen blijken te zijn uitgevoerd, worden specifieke parameters vastgelegd en worden, naargelang het specifieke geval, toegepaste druk en gebruikte toeslagstoffen aangepast. Barsten in het natuursteenparement worden gestabiliseerd met ingewerkte inox wapeningen en geĂŻnjecteerd met kalkmortels. Tijdens deze fase van de werken wordt ook de afsluiting rond de kerk gerestaureerd: het smeedijzeren hekwerk wordt geconserveerd en herschilderd en defecte boordstenen in blauwe hardsteen worden vervangen. Afgebroken stukken van te behouden boordstenen worden aangevuld door het inlijmen van op maat gemaakte stukken steen, want omwille van de hoge vochtlast was het aangewezen om herstellingen met restauratiemortels te vermijden. De inwerking van de smeedijzeren hekken in de dekstenen met lood wordt herdaan.

Restauratie van de glasramen Interieur van de noordelijke zijbeuk van het schip (foto O. Pauwels)

50

De derde fase in de globale restauratie van de kerk betreft de restauratie van de glasramen, die ongeveer gelijktijdig met de tweede fase van de buitenrestauratie wordt uitgevoerd zodat van de stellingen gebruikgemaakt kan worden (98). Ter voorbereiding is in 1997 een vooronderzoek uitgevoerd door Aletta Rambaut, kunsthistorica en conservatorrestaurateur van gebrandschilderd glas (99). Van de oorspronkelijke middeleeuwse beglazing is niets bewaard gebleven en is voorlopig ook weinig geweten (100). De aartshertogen Albrecht en Isabella hebben ramen geschonken aan de kerk, die in 1781 zijn verwijderd en door klaar glas vervangen. De oude glasramen ondergingen verschillende restauraties. In 1605 wordt drieĂŤndertig pond betaald aan de Brusselse glazenier Nicolas Mertens voor herstellingswerken. In 1615 wordt deze opnieuw opgeroepen voor glaswerken ten belope van zeven pond, bijgestaan door een zekere Pierre


Huyssman. Ten gevolge van stormschade worden in 1707 herstellingswerken toegewezen aan glazenier Rombaux. In de loop van de 18de eeuw worden meermaals grotere bedragen voor onderhoud van het glaswerk uitgetrokken, waarbij opeenvolgend Ferdinand Huyderstam en Lodewijk Poplimont worden aangesteld. Alle heden in de kerk aanwezige glasramen dateren uit de 19de eeuw of later en zijn van de hand van twee glazeniersateliers uit het Brusselse: Steyaert uit Schaarbeek en Jacobs uit Laken. De oudste glasramen bevinden zich aan beide zijden van het hoofdaltaar in het koor: nadat de hoge altaarportiek is verwijderd, worden de drie centrale ramen van de koorpolygoon herbeglaasd door glazenier Edward Steyaert, die een aantal jaren later ook tekent voor het ontwerp van het oorlogsraam in het koor, ter herdenking van de Eerste Wereldoorlog. De ramen in de gevels van dwarsbeuk en schip zijn in de jaren 1930 aangebracht door het glazeniersatelier van Jean-Baptiste Jacobs. Het gehele glasramenareaal van de kerk dateert dus uit een periode strekkend van het laatste kwart van de 19de tot de eerste vier decennia van de 20ste eeuw (101). Glaskunstenaar Edward Steyaert, geboren in 1868 in een West-Vlaams landbouwersmilieu in Moerkerke, volgt een tweejarige opleiding aan de academie te Brugge, waar hij sinds 1882 ook woont. Nadien trekt hij naar Antwerpen om er vanaf 1885 te studeren aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten. Om zijn opleiding te financieren, werkt hij bij het glasatelier Stalins & Janssens, waar hij de kunst van het glasschilderen leert. In 1890 gaat hij in Brussel in de leer bij de Italiaanse glasschilder Contini en koopt zich omstreeks 1895 in bij het atelier van Eugène Verboeckhoven in Schaarbeek. Na een leven in dienst van de glasschilderkunst overlijdt hij in 1932 en wordt hij begraven op het kerkhof van Jezus-Eik, waar hij enkele glasramen voor de kerk heeft gemaakt (102). Over het atelier van Jacobs is minder geweten. Hij realiseert zes glasramen voor de Sint-Romboutskathedraal te Mechelen, waaronder drie ramen in de jaren 19331935 voor twee kapellen van de noordelijke kooromgang. Hij heeft vele ramen gerealiseerd, onder meer voor de Sint-Pieterskerk in Sint-Pieters-Woluwe in 1936-1938, de Annunciatenkerk en de Onze-LieveVrouw-van-de-Altijddurende-Bijstandskerk, allebei in Ekeren in 1938, de Goede Herderkerk in SintJans-Molenbeek in 1939, de Sint-Carolus-Borromeuskerk in Sint-Jans-Molenbeek in 1939, de SintJozefskerk in Ekeren in 1955, de Sint-Jan-Baptistkerk in Asse/Relegem en de Sint-Pieter-en-Pauluskerk in Brussel in 1955-56 (103). De restauratiewerken aan de ramen zijn op 5 januari 2003 gestart. Alle glasramen worden

tijdens de werken, a rato van het vorderen van de gefaseerde bouwkundige restauratie, uitgenomen en in beschermde omstandigheden in het atelier gerestaureerd. De behandeling bestaat uit het gebeurlijk ontloden en herloden, het reinigen van de paneeltjes en het invullen van lacunes waar nodig. Via reinigingstesten worden de reinigingsparameters vastgelegd: het beste resultaat bestaat in reiniging met gedemineraliseerd water, aangevuld met ethanol in 1/1-verhouding (104). De korstvorming op de panelen is beperkt en de glasschildering verkeert in relatief goede staat: slechts hier en daar kent een glaskaliber lichte verwering. Van elk paneel worden afzonderlijke foto’s genomen in de studio en wordt aansluitend een loodnettekening gemaakt. Per paneel wordt een werkfiche opgesteld. Het loodnet is in redelijke staat, tenminste voor de rechthoekige panelen. Voor de veelvormige panelen ter hoogte van het maaswerk is systematisch herloden onvermijdelijk. De bewaartoestand van de verf is over het algemeen goed, vertoont enkel lokale erosie en komt sporadisch los van de drager, wat niet noodzakelijk het gevolg is van verwering maar ook te wijten kan zijn aan het bakproces. Er is voorzetbeglazing geplaatst met een spouw van 4 centimeter en met verluchting door binnenlucht. Nieuwe messingraambruggen vervangen de oorspronkelijke, roestende ijzeren raambruggen. De voorzet­ beglazing komt op de oorspronkelijke plaats van de glaspanelen en de gerestaureerde glas-in-lood­ panelen worden achterliggend naar binnen teruggeplaatst via verlengstukken bevestigd aan de nieuwe raambruggen. Dankzij het plaatsen van de buiten­ beglazing is een conserverende behandeling van het loodnet mogelijk omdat dit voortaan aan de invloeden van het buitenklimaat wordt onttrokken. Ook het verlijmen van gebroken glasstukken wordt eenvoudiger: de gebruikte epoxylijmen zijn immers gevoelig aan vochtigheid. Dankzij het verlijmen, kunnen breukloden worden verwijderd. Storende lichtstrepen, langs de randen van het meer naar binnen geplaatst glas-in-loodpaneel, zijn vermeden door loden slabben aan het kader te bevestigen.

Beperkt materiaaltechnisch onderzoek van het interieur Als voorbereiding op de geplande interieurrestauratie is gelijktijdig met de restauratiewerken van de tweede fase een oriënterend vooronderzoek uitgevoerd. Als resultaat komt naar voren dat bij de ontpleistering van het kerkinterieur in de 19de eeuw grondig te werk is gegaan en dat de nieuwe pleisterlaag dekkend is uitgevoerd om alle onregelmatigheden van het muurwerk uit te vlakken: de pleister heeft een dikte die varieert tussen 3 en 12 mm. In de zijbeuken is een oppervlakte afwerking in de vorm van een frijnslag imitatie aangebracht om een

51


Interieur van de middenbeuk (foto O. Pauwels)

natuursteeneffect te bekomen. De gewelven zijn in de 19de eeuw herpleisterd en beschilderd met een imitatiebaksteenmotief. De bewaringstoestand van het pleisterwerk is op enkele plaatsen problematisch. Niet alleen zijn krimpscheuren aanwezig, maar er zijn ook verschillende zettingscheuren te wijten aan differentiële bewegingen van de drager. De zwaarste scheuren bevinden zich ter hoogte van de rechterzijbeuk en het doksaal en zijn tijdens de lopende restauratiewerken gestabiliseerd. Op enkele plaatsen was de pleisterlaag losgekomen van zijn drager. In de zijbeuken zijn resten aangetroffen van ouder pleisterwerk achter en naast de biechtstoel. Het gaat om kalkwitsellagen in een kleurstelling van gebroken wit. Ook op de gordelbogen zijn restanten gevonden van oudere kalkwitsellagen. De huidige kleurige gewelfsleutels in de zijbeuken en middenbeuk van het schip, zijn later aangebrachte schotels, vermoedelijk tijdens de grootschalige interieurwerken uit de 19de eeuw. Onder deze opgezette gewelfsleutels zijn opnieuw kalkwitsellagen aangetroffen. Als hypothese kan naar voren worden geschoven dat het kerkinterieur ooit volledig in een monochroom witte kalkafwerking was geschilderd. Als mogelijk voorstel voor de toekomstige restauratie wordt door de onderzoekers het opnieuw monochroom schilderen van het interieur naar voren geschoven (105). Uitgebreidere observatie tijdens de interieurrestauratie zal hier echter dieper op ingaan.

52

Aan waardering herwonnen … De bouwgeschiedenis van de Vilvoordse Onze-LieveVrouwekerk toont dat zij op een bepaald ogenblik een belangrijkere rol speelt dan vandaag wordt vermoed. Als in de 14de eeuw de bouw van het hoogkoor aanvat, bekleedt de stad een vooraanstaande positie binnen het hertogdom Brabant, op economisch en strategisch vlak. Dit vertaalt zich in de bouw van het elegante hoogkoor, dat aansluit bij prestigieuze eigentijdse bouwwerken binnen het hertogdom zoals de abdijkerk van Ter Kameren, waaronder zij op dat moment kerkelijk ressorteert. Het sculpturale programma in het interieur getuigt van het nagestreefde raffinement tijdens deze bouwperiode. Bijzonder aan het lange koorvolume zijn de flankerende torens, waarvan één is uitgebouwd tot volwaardige klokkentoren. In de 15de eeuw, bij de bouw van dwarsbeuk en schip is de uitgezette maatvoering aangehouden, maar is duidelijk spaarzamer omgegaan met architecturale uitwerking en decoratieve verfijning. Vilvoorde heeft dan al sterk ingeboet op zijn vooraanstaande rol. Nog later, in de 16de eeuw, kent de kerk een tweede historisch hoogtepunt toen ze diende als grafkerk voor de lokale Vilvoordse leden van het huis van Bourgondië, die in een grafkelder in het hoogkoor hun laatste rustplaats kregen. Daarna beleeft de kerk een lange periode van rust als het belang van de stad naar een zijplan verschuift. In de 19de eeuw herleeft de kerk en wordt ze grondig gerestaureerd in de lijn van de toen geldende opvattingen. Hierbij is het


volledige interieur echter jammer genoeg integraal ontpleisterd. Door grootschalige infrastructuur- en bouwwerken in de 19de en vooral 20ste eeuw in de onmiddellijke omgeving van de kerk, verliest zij geleidelijk haar tot dan nog bewaard gebleven middeleeuwse stedelijke context. Door de recente herinrichting van de omgeving is getracht het gebouw opnieuw te integreren in het stedelijk weefsel. Dankzij de laatste conserverende restauratie van het volledige kerkexterieur en van de glasramen, heeft het gebouw zijn uitstraling naar de omgeving toe eindelijk herwonnen.

Dieter Nuytten is consulent bouwkundig erfgoed bij het agentschap Onroerend Erfgoed, afdeling Beheer

Premieverlenende en toezichthoudende overheden: provincie Brabant (arch. N. Van den Hove), Ministerie Vlaamse Gemeenschap, Bestuur Monumenten en Landschappen (L. Deconinck) Fase 2: Buitenrestauratie gevels (onder de kroonlijst) (2003-2006) Bouwkundige werken, restauratie van natuurstenen gevelparement, maaswerk en balustrades. Ontwerper: arch. P. Depotter (Architectenbureau Bressers) Uitvoerder: NV Van Loy & Cie. (Herstelt) Kostprijs: een miljoen zevenhonderdenachtduizendendrie euro en vierendertig cent (offerte, excl. btw en erelonen) Premieverlenende en toezichthoudende overheden: provincie Vlaams-Brabant (20%), Vlaamse overheid, Onroerend Erfgoed (60%, Advies, vergunning en werfopvolging K. Robijns, tot 2002, en D. Nuytten, vanaf 2002)

RESTAURATIEFICHE Eigenaar: Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw van de Goede Hoop Opdrachtgever: Stad Vilvoorde Fase 0: Dringende instandhoudingswerken (1986-1989) Hoogdringende en voorlopige instandhoudingswerken en beveiligingswerken, stabiliteit kap, verwijderen losliggende stenen, plaatselijke herstellingen aan daken en goten. Ontwerper: arch. M. Hoste (Architectenbureau Bressers) Uitvoerder: NV Bruxelman & Zn (Gent) Kostprijs: tweeĂŤntwintigduizend honderdzevenenzeventig euro en zevenenveertig cent (omgerekend, excl. btw en erelonen) Fase 1: Restauratie daken en delen boven de kroonlijst (1994-1996) Dringende definitieve conservatiewerken zoals herstellingen aan het metselwerk van de torens, lood- en koperwerken, werken aan goten, afvoer en riolering, dakwerken aan torens en kerk, stabiliteitswerken aan gewelven en muren. Ontwerper: arch. P. Speeckaert, M. Hoste (Architectenbureau Bressers) Uitvoerder: NV Woudenberg (Brugge) Kostprijs: een miljoen zeshonderdvierendertigduizend vijfenzeventig euro en eenendertig cent (omgerekend, excl. btw en erelonen)

Fase 3: Restauratie glasramen (2004-2006) Uitnemen van glasramen tijdens gevelrestauratie (fase 2), restauratie in atelier en terugplaatsen tijdens voltooiing fase 2. Ontwerper: arch. P. Depotter (Architectenbureau Bressers) Vooronderzoek: A. Rambaut Uitvoerder: Glasatelier Mortelmans NV, Wilrijk Kostprijs: tweehonderdenvierduizend zevenhonderdzesenzeventig euro en zesenzestig cent (offerte, excl. btw en erelonen) Premieverlenende en toezichthoudende overheden: provincie Vlaams-Brabant (20%), Vlaamse overheid, Onroerend Erfgoed (60%, advies, vergunning en werfopvolging A. Bergmans, tot 2002, en D. Nuytten, vanaf 2002) Vooronderzoek interieur (2005-2006) Onderzoek van afwerkingslagen in interieur als onderdeel van fase 2 ter voorbereiding van geplande restauratie (fase 4). Ontwerper: arch. P. Depotter (Architectenbureau Bressers) Uitvoerder: Kunstatelier Thienpont bvba Kostprijs: zesduizend honderd euro (offerte, excl. btw en erelonen) Premieverlenende en toezichthoudende overheden: provincie Vlaams-Brabant (20%, N. Van den Hove), Vlaamse overheid, Onroerend Erfgoed (60%, advies, vergunning en werfopvolging K. Robijns, tot 2002, en D. Nuytten, vanaf 2002)

53


Eindnoten (1) WAUTERS A., Histoire des environs de Bruxelles, dl. 6B, Brussel, 1972, p. 8; NAUWELAERTS J., Histoire de la Ville de Vilvorde, Parijs-Brussel-Kortrijk, 1941, dl. 1, p. 48; VERBESSELT J., Het ontstaan en de ontwikkeling van de stad Vilvoorde, in Eigen schoon en de Brabander, jg. XXXIII, 1950/12, p. 1-28; ID., Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw, dl. 11: tussen Zenne en Dijle, Pittem, 1972, p. 7-99; KENNES H., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams Brabant, gemeente Vilvoorde, deelgemeente Peutie, Brussel, 2005, p. 2. (2) NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 1, p. 49. (3) KENNES H., op. cit., p. 2. (4) NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 1, p. 10; KENNES H., op. cit., p. 2-7. (5) Dit thema zal in een geplande tweede bijdrage ruim aan bod komen. (6) Dit wordt vermeld door kroniekschrijver Froissart in zijn Croniques de France, dEngleterre, dEscoce, dEspaigne, de Bretaigne, de Gascongne, de Flandres et lieux circunvoisins, waarin de aanloop tot de Honderdjarige Oorlog en de gebeurtenissen tijdens de eerste vijftig jaar ervan worden toegelicht. De kroniek omvat de periode 1327-1400. Er werden over een lange periode verschillende versies uitgegeven: één der eerste uitgaven bevat vier delen en is uitgegeven in Parijs omstreeks 1498 door Antoine Verard. Na vertaling door Bourchier in 1523-1525 volgden ook tal van Engelse uitgaven. DE MAISIERES T., L’Eglise de Vilvorde, in Bulletin de la Société Royale d’Archéologie de Bruxelles, Brussel, 1935, p. 89. (7) NUYTTEN D., ‘Un immense bâtiment, d’aspect sinistre, posé au bord du Canal.’ Het voormalige Tuchthuis van Vilvoorde, in M&L, jg. 25, nr. 1, 2006, p. 6-28; DE BEHAULT DE DORNON A., Le château de Vilvorde, in Annales de l’Académie royale d’Archéologie de Belgique, serie 6, dl. X, Brussel, 1922, p. 71. Voor de situering van de verdwenen burcht in het huidige Vilvoordse stadsweefsel, zie: NUYTTEN D., op. cit., p. 6-28. (8) WAUTERS A., op. cit., p. 7-64. (9) Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519) wordt na de vroegtijdige dood van zijn echtgenote Maria van Bourgondië, in 1482, feitelijk machthebber over de Nederlanden en de Franche-Comté als regent voor zijn vierjarige zoon, Filips de Schone. In 1486 wordt hij verkozen tot Rooms-Koning en in 1508 tot keizer van het Heilige Roomse Rijk. Hij was echter al feitelijk keizer sinds 1493 toen zijn vader overleed. De centralisatiepolitiek van Maximiliaan leidt tot opstanden in de Nederlanden: in 1488 wordt hij door de Brugse poorters vier maanden gevangengezet. (10) Kadastraal plan van 1836-1837: Plan Cadastral du Royaume de Belgique. Province de Brabant. Plan parcellaire de la commune de Vilvorde. (11) NUYTTEN D., op. cit., p. 6-28. (12) Deze kapel werd vanaf 1875 als bergruimte en rommelhok gebruikt tot de restauratie van 1982-1983. Tijdens de opruiming werd een barok kruisbeeld gevonden, vermoedelijk uit een Mechels atelier van omstreeks 1650. Het beeld is sinds de restauratie in het interieur van de kapel opgesteld en verleent de kapel, die als weekkapel dienstdoet, haar huidige benaming als ‘kruiskapel’. (13) BIESEMANS L., Een kollegiale kerk te Vilvoorde?, in Brabant, nr. 1, 1980, p. 10-18; NOPPEN C., Historiek en artistiek van Onze-Lieve-Vrouwekerk te Vilvoorde, Vilvoorde, 1950. (14) Deze Latijnse akte is opgenomen in MIRAEUS en FOPPENS, Opera diplomatica et historica, Brussel, 1748, p. 273: “Eduardus Comes Barrensis fundat Capellanium sub invoca­ tione Sti. Georgii in Parochiali Ecclesia Vilvordiensi in Brabantia, eamque fundationem confirmat anno 1334 Joannes III. Dux Brabantiae”. (15) DE MAEGD C. en VAN AERSCHOT S., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 2n Vlaams Brabant, Halle-Vilvoorde, Gent, 1977, p. 701; KENNES H., op. cit., p. 125-130. (16) DE MAISIERES T., op. cit., p. 90.

54

(17) DE MAEGD C. en VAN AERSCHOT S., op. cit., p. 700; KENNES H., op. cit., p. 125-130. (18) DE MAISIERES T., op. cit., p. 90. (19) Met de gebruikelijke afkortingen voluit geschreven, luidt dit opschrift: Adam fundator Gheriis huius erat. q(u)e parator Obens formarum sub eo fuerat variarum ac Brake(n) Egidio. sub. Iohanne Craembot. et henrico Moloma(n)no Milletricentenus. sex. X. et bis duodenus Elisabet festo mater horum tu memor esto. Vertaling: Adam Gherijs was de ontwerper van dit gebouw en Obens, de appeleerder van de verschillende bouwvormen, werkte onder zijn leiding en onder deze van Egidius Braken, Johannes Craembot en Hendrik Moleman. In het jaar 1384, op het feest van Elisabeth, Moeder van God, houdt hen in herinnering. (20) De hier vermelde hertogelijke kapel werd later, vanaf 1525 vervangen door een nieuwe en grotere constructie op aansporen van keizer Karel V. Dit gebouw verdween bij de aanleg van het huidige Koningsplein in de 18de eeuw. Adam Gherijs was ook betrokken bij de verfraaiingswerken die hertogin Johanna in de tuin liet uitvoeren: een zomerpaviljoen, een grote fontein, het verhogen van de muren rond het park … SMOLAR-MEYNART A. e.a. (ed.), Het Paleis van Brussel. Acht eeuwen kunst en geschiedenis, Brussel 1991, p. 26. (21) VAN EVEN E., Louvain Monumental, Leuven, 1860, p. 63. (22) NAUWELAERTS J., op. cit., p. 629. (23) DE MAISIERES T., Eglises gothiques de Bruxelles, Brussel, 1943. (24) ID., L’Eglise de Vilvorde, in Bulletin de la Société Royale d’Archéologie de Bruxelles, Brussel 1935, p. 89-108: p. 96. (25) VANDEN BRANDE F., Notice historique sur l’église de Vilvorde, Vilvoorde, 1856. Vanden Brande was toen pastoor van de kerk. Zijn graftombe bevindt zich in de kerk, in de muur van de zuidelijke dwarsbeuk. NAUWELAERTS J., op. cit., p. 25. (26) NAUWELAERTS J., op. cit., p. 624. Met dank aan de Heemkundige Kring Hertog Hendrik I van Vilvoorde, die op de passage over de grafsteen in het werk van Nauwelaerts wees. (27) Dat de bezorgdheid niet helemaal onterecht was en/of de verwarring ongegrond, is te verklaren door de effectieve aanwezigheid van een hooggeplaatst lid van de Bourgondische familie in deze kerk. Verderop in deze bijdrage komen wij hier nog op terug. (28) De Commissie nodigt per brief van 4 november 1861 de kerkfabriek uit om de hiertoe noodzakelijke kosten, ten belope van honderd toenmalige Belgische franken, op zich te nemen. NAUWELAERTS J., op. cit., p. 624, noot 3: deze auteur vermeldt de relevante stukken, bewaard in het gemeentearchief: inventaris nrs. 1460, brief nr. 1221, 1462, brief nr. 87. De kerkfabriek betaalt de tien frank uit aan beeldhouwer De Groot uit Brussel voor retouches aan de grafplaat, waarvan de stad bijdraagt voor vijftig frank. Eveneens volgens voormeld auteur bewaard in het gemeentearchief: inventaris nrs. 2134 en 1363, brief nr. 140. (29) ROUSSEAU J., La sculpture flamande et wallonne du XIe au XIXe siècles, in Bulletin de la Commission royale d’Art et d’Archéologie, Brussel, 1877, p. 26. (30) NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 1, p. 626 en noot 6. Bij de restauratie op aangeven van de Koninklijke Commissie wordt abusievelijk het woord ‘over’ door het woord ‘voor’ vervangen. DOPERE, F., Vilvoorde: de OLV van Goede Hoopkerk, een hertogelijke kerk, een grafkerk van haar bouwmeester, in Het verhaal van de gotiek, Vilvoorde en omgeving, Leuven, 2005, p. 4-13 (p. 6). (31) LAVALLEYE J., Le château de Courtrai. Contribution à l’histoire de l’architecture militaire en Belgique, in Annales de la Société d’Archéologie de Bruxelles, dl. XXXV, Brussel, 1930, p. 162; DE MAISIERES T., op. cit., p. 98. (32) LAVALLEYE J., op. cit., p. 161. (33) LEMAIRE R.M. (red.), Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 1: Brabant, arrondissement Leuven, Luik, 1971, p. 310: de huidige kerk is een neoromaanse nieuwbouw uit ca. 1875, waarbij echter de beide romaanse klokkentorens (tweede helft 12de eeuw?) behouden werden. ESTHER J.-P. en BEKAERT G., Architectuurgids romaans in België, Antwerpen-Baarn, 1992, p. 59.


(34) DE MAEGD C. en VAN AERSCHOT S., op. cit., p. 135-136 (Eppegem) en 368-370 (Machelen). (35) DOPERE, F., op. cit., p. 4-13. (36) DE MAEGD C. en VAN AERSCHOT S., op. cit., p. 701; KENNES H., op. cit., p. 125-130. (37) DOPERE, F., op. cit., p. 4-13. (38) NUYTTEN D., Naar Santiago de Compostella en terug. Bouwgeschiedenis en stabiliteitsproblematiek van de Sint-Jacobskerk te Leuven, in M&L, jg. 27, nr. 6, 2008, p. 34-63; ID., De middeleeuwse kappen en houten tongewelven van de Sint-Janskerk in Mechelen: typologisch, bouwhistorisch en dendrochronologisch onderzoek, in Relicta, nr. 10, 2013, p. 209-227. (39) SERNEELS E., La restauration de l’église de Vilvorde, in Bulletin des Métiers d’Art, 1901-02, p. 112-120. (40) Doperé vermeldt dat de gewelfribben nog vóór 1400 zouden zijn gebouwd, wat strijdig lijkt met de rest van zijn bevindingen. DOPERE F., op. cit., p. 11. (41) DOPERE F., op. cit., p. 4-13. (42) VAN EVEN E., Mengelingen voor de geschiedenis van Brabant, Leuven 1871, p. 489; JANSSENS F., Onze-Lieve-Vrouw van Goede Hoop 1384, Vilvoorde, 1986, p. 3. (43) Algemeen Rijksarchief Brussel, Kerkarchieven, 4075, f° 15. DE MAISIERES T., op. cit., p. 107. (44) DE MAISIERES T., op. cit., p. 107. (45) Ibidem. (46) DOPERE F., op. cit., p. 4-13. (47) WAUTERS A., op. cit., p. 149. (48) DE BORCHGRAVE D’ALTENA J., Les stalles de l’église de Vilvorde, in Bulletin de la Société Royale d’Archéologie de Bruxelles, 1937, p. 111; CLEMEN P., Belgische Kunstdenkmäler, München, 1923, p. 225; ROUSSEAUX H., La sculpture au XVIIe et XVIIIe siècles aux Pays-Bas, Brussel, 1912, p. 31-32; GABRIELS J., Artus Quellien De Oude, Antwerpen, 1930; PIERRON S., Histoire illustrée de la Forêt de Soignies, Brussel, 1972. (49) In onze streken wordt de Gerechtigheid het vaakst afgebeeld met een weegschaal. Elders, bijvoorbeeld in Bretagne (Frankrijk), komt ook een spiegel als attribuut voor. Met dank aan M. Miniou (architecte DPLG Rennes) voor deze informatie. (50) DE BORCHGRAVE D’ALTENA J., op. cit., p. 111-113. (51) Rijksarchief, kerkelijke archieven nr. 14604, vermeld in: NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 2, p. 69. (52) Rijksarchief, kerkelijke archieven nr. 14604, vermeld in: NAUWELAERTS J., op. cit., p. 69. (53) WAUTERS A., op. cit., p. 149. (54) NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 2, p. 72: Stadsarchief nr. 1455, brief van 26 februari 1846. Stadsarchief nr. 1360, gemeenteraadsbesluit nr. 574, Stadsarchief nr. 1494: rapport van 1847-48, Stadsarchief 1455, brieven van 27 september 1848 en 15 augustus 1849, Stadsarchief nr. 1456, brief van 28 december 1849. (55) Ibidem: Stadsarchief nr. 2134, kerkrekeningen 1849 en 1850. (56) Ibidem, p. 71: Stadsarchief nr. 1456, brief van 4 maart 1850. (57) ROUSSEAUX H., La sculpture au XVIIe et XVIIIe siècles aux Pays-Bas, Brussel, 1912, p. 49-65; MARCHAL E., Mémoire sur la sculpture des Pays-Bas pendant le XVIIIe siècle, Brussel, 1877, p. 62. (58) GABRIELS J., Artus Quellinus, in Eigen schoon en de Brabander, 1926, p. 137. (59) De nieuwe Sint-Joriskerk wordt gewijd op 5 september 1853. Deze kerk, beschermd als monument sinds 29 februari 1976, is daarmee een van de oudste neogotische kerkgebouwen van ons land. VAN AERSCHOT S., MANDERYCK M., STEYAERT R. en PLOMTEUX G., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 3nb: Stad Antwerpen, Gent, 1979, p. 308-310. (60) NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 2, p. 78. (61) Filips De Stoute is geboren op 17 januari 1342 in Pontoise (Ile-de-France) en overleden op 27 april 1404 in het Hotel Du Cerf in Halle op tweeënzestigjarige leeftijd. Hij werd begraven op 15 juni 1404 bijgezet in het Karthuizerklooster van Champmol bij Dijon. (62) In Le Roy’s Grand Théâtre sacré du Duché de Brabant wordt opgesomd wie hier eertijds in de grafkelder onder het koor

begraven was: “Au milieu du choeur se trouve la magnifique tombe élevée de marbre de Messire Charles de Bourgogne, chevalier, etc… issu de très puissant prince Jean, surnommé Sans Peur, duc de Bourgogne, comte de Flandres, d’Artois etc…”. (63) “Dans ce même tombeau gist aussi leur fils Messire Thierry de Bourgogne, chevalier, seigneur de Herlaer, prévost général de l’Hôtel de feu l’empereur Charles V, Gruyer, Watergrave et Pluimgrave du Pays & Duché de Brabant, grand mayeur de la ville de Vilvorde, de Vueren et pays d’Alentour, Gentilhomme de Madame Marie, Reine douairière d’Hongrie, Gouvernante des Pays-Bas, et son grand Favori. Il mourut en l’an 1565. Son épouse Dame Jacqueline Van Royen, issue des Comtes de Rassengien gist auprès de lui; elle mourut en 1562”. LE ROY, Le grand théatre sacré du Duché de Brabant, contenant la description generale & historique de l’Eglise metropolitaine de Malines et de toutes les autre eglises cathedrales ... & autres fondations religieuses, qui se trouvent dans l’Archevêché de Malines, les Evêchez d’Anvers & de Bois-le-Duc, Den Haag, 1729. (64) “Dans ce même tombeau sont aussi enterrez Messire Henri de Bourgogne, chevalier, Grand Mayeur de Vilvorde, Vueren et Pays d’Alentour, fils du susdit Messire Thierri avec sa femme Barbe de Boxhorn, fille de Léonard, chevalier, seigneur de Grammont et d’Ophem et de Dame Marguerite Van Rode”. (65) “Item leur fille Barbe de Bourgogne laquelle mourut le 8 de mars de l’an 1647 comme aussi son époux Philippe de Swerius, chevalier, seigneur dut dit Oixford, ministre d’Etat de l’empereur Charles V & Philippe II son fils, Roy d’Espagne et de Dame Marie Gielis”. LE ROY, op. cit. (66) “Item Messire Charles Philippe le Comte, chevalier, seigneur du Ploich, colonel d’un Régiment d’Infanterie Hauts Allemands et capitaine chatelain du château et ville de Vilvorde, qui mourut de la contagion le 15 du mois d’août de l‘an 1668. Il avait épousé Dame Barbe de Swerius, fille de Philippe et Dame Barbe de Bourgogne susdits. Elle gist en l’église de Grand Béguinage de Louvain”. LE ROY, op. cit. (67) NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 1, p. 594. (68) NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 1, p. 597, noot 101. (69) TERWECOREN E. en H., Précis historiques, Vilvoorde-Parijs, 1858; NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 1, p. 598. (70) Louis Spaak (1804-1893) studeerde aan de Academie te Brussel en de Ecole des Beaux-Arts te Parijs. Hij was van 1830 tot 1867 provinciaal architect van Brabant en realiseerde tal van openbare gebouwen, kerken, gemeentehuizen, een gasthuis, een concertzaal, een zwembadontwerp en een gevangenis. Spaak was vooral actief in het Brusselse en in West-Brabant. Vele van zijn werken zijn intussen gesloopt. Onder meer de kerken van Molenbeek (1836), Ganshoren (1850) en Schepdaal (1850) zijn naar zijn plannen opgetrokken. Hij was betrokken bij de restauratie van de Sint-Martinusbasiliek te Halle. Ook het voormalige gemeentehuis van Peutie, deelgemeente van Vilvoorde, is in 1863 naar zijn ontwerp gebouwd. KENNES H., Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Vilvoorde, Deelgemeenten Vilvoorde en Peutie, (Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen), onuitg. werkdocumenten; BERGMANS A., Middeleeuwse muurschilderingen in de 19de eeuw: studie en inventaris van middeleeuwse muurschilderingen in Belgische kerken, (Kadoc Artes, 2), Leuven, 1998, p. 366. (71) Dezelfde Appelmans was vermoedelijk aan het werk bij de restauratie van de O.-L.-V.-Onbevlekt-Ontvangenkerk op het Vossenplein in Brussel, waar hij instond voor het ontwerp van de neoromaanse puntgevel. VACHAUDEZ C., Licht en verlichting (brochure Open Monumenten Dag), Brussel, 2007, p. 22. (72) Elementen in verband met de infrastructuur van de O.L.Vrouwekerk te Vilvoorde, onuitg. nota van de kerkfabriek, Vilvoorde, z. d., p. 3; DOPERE, F., op. cit., p. 4-13. (73) Pieter Langerock (1859-1923) voltooide zijn studies in de Gentse St.-Lucasschool in 1881 en werkte daarna als architect-stagiair op het bureau van Joris Helleputte in Leuven. In 1889 verdeelde Helleputte zijn cliënteel tussen zijn medewerkers om een politieke carrière uit te bouwen waardoor Langerock de kans kreeg een eigen bureau te vestigen in Leuven. Naast nieuwbouw was Langerock actief in de

55


monumentenzorg als (corresponderend) lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten van Brabant en als ontwerper: hij tekent voor heel wat belangrijke restauraties van burgerlijke en religieuze monumenten, waarbij hij het principe van stijleenheid toepast. Bekende restauraties zijn het Paleis van de Grote Raad van Mechelen en het stadhuis van Leuven. Zijn naam is tevens verbonden met het nietuitgevoerde neogotische ontwerp voor de basiliek van Koekelberg (1903-1911) en de abdij Keizersberg te Leuven (1899). (74) Verslagboek van de Kerkfabriek OLV te Vilvoorde van 1898 tot heden. ANONIEM, Elementen in verband met de infrastructuur van de O.L.Vrouwekerk te Vilvoorde, (onuitgegeven nota van de kerkfabriek), Vilvoorde, s.d., p. 3. (75) Archief KCML, Inventaire des pièces concernant l’église de OLV te Vilvoorde (Indicateur nr. 4160: nr.52 20/07/1910). (76) Op 13/09/1910 vraagt de commissie de plannen en opstanden van de werken op. Op 22/02/1912 keurt de commissie het ontwerp goed. (77) Op 20/10/1899 keurt de Koninklijke Commissie een ontwerp goed voor de bekroning van de toren en voor de (her?)inrichting van de laterale toegangen. (78) Verslagboek der Kerkfabriek OLV Vilvoorde van 1898 tot heden. Elementen in verband met de infrastructuur …, p. 3. (79) KENNES H., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams Brabant, gemeente Vilvoorde, deelgemeente Peutie, Brussel, 2005, p. 129. (80) VAN DEN HAUTE R., Edward Steyaert, schilder en glasraamkunstenaar, Brussel, 1948, p. 25-26. (81) Belangrijke monumenten liepen toen schade op. Ook het voormalige Vilvoordse Tuchthuis ondergaat hierbij zeer aanzienlijke schade en wordt vervolgens voor een groot deel afgebroken. NUYTTEN D., ‘Un immense bâtiment, d’aspect sinistre, posé au bord du Canal.’ Het voormalige Tuchthuis van Vilvoorde, in M&L, jg. 25, nr. 1, 2006, p. 6-28. (82) Verslagboek van de Kerkfabriek OLV te Vilvoorde van 1898 tot heden. Elementen in verband met de infrastructuur …, p. 4. (83) KENNES H., op. cit., p. 129. (84) De Commissie wijst in een brief aan de kerkfabriek van 30 september 1940 op de belabberde toestand van de dakbedekking: “naar verluidt zouden vele schaliën afvallen, vooral langs de zuidzijde. De gewelven zouden reeds breede vlekken vochtigheid vertoonen, en naar het schijnt, zou zelfs het regenwater in de kerk doorzijpelen” (Archief KCML, nr. 4160). Zij was gealarmeerd door een schrijven van de Société Royale d’Archéologie de Bruxelles van 25 september 1940 waarin gewezen wordt op de “état de délabrement dans lequel se trouve la toiture de l’église de Vilvorde. Des dégâts considérable et tres imparfaitement réparés, y sont causés par les bombardements de mai: les ardoises s’en vont par centaines, surtout du côté sud. Déjà les voûtes montrent de larges tâches d’humidité, l’eau de pluis tombe dans l’église; il est grand temps d’intervenir si l’on veut éviter un désastre” (Archief KCML, nr. 1509, brief van voorzitter de Borchgrave d’Altena). Eerder, op 2/04/1940, had de commissie een ontwerp van herstellingswerken aan de bedaking, met leien van Herbeumont, ten belope van vierentwintigduizend negenhonderddrieënvijftig Belgische frank gunstig geadviseerd. (85) Het ontwerp voor de herstellingswerken aan de daken werd op 3 januari 1956 goedgekeurd (Archief KCML, nr. 4160) en de oplevering werd aanvaard op 17 april 1962. De raming bedroeg achthonderdzevenenvijftigduizend zevenendertig Belgische frank. Met een staatstoelage ten belope van 60% (Archief Provinciaal Gouvernement Brabant, 1e Dir/4e Afd., nr. 45.024/16.672). (86) Brief van 08/10/1979 (Archief OE, ref. AB79/10-02/WP, dossiernr. 3674). (87) Brief van 17/12/1980 (Archief OE, ref. MDG/80-19/WP). (88) Portaelstraat afgesloten wegens instortingsgevaar kerk, in De Thuiskrant, Brussel-Vilvoorde, 1992. De verslaggever bericht dat “dakspanten zouden tot 20 (sic!) meter verschoven zijn zodat de druk enorm groot wordt het niet denkbeeldig is dat een deel van het dak het zou begeven”. Vermoedelijk was de zetduivel hier aan het werk en bedraagt de verschuiving 20 centime-

56

ter i.p.v. meter In het artikel wordt gesteld dat het dossier een lange doorlooptijd heeft gekend en via toenmalig eerste minister Dehaene zou zijn “gedeblokkeerd”. (89) Tram doet de kerk trillen: tram 58 mag niet meer langs de bouwvallige kerk aan het Heldenplein rijden, in De Thuiskrant, Brussel-Vilvoorde, 30/10/1992. (90) VILEYN, D., MIVB stuurt specialist om trillingen aan Vilvoordse kerk te meten: wil Vilvoorde tram 58 kwijt?, in De Thuiskrant, Brussel-Vilvoorde van 12/11/1992; Restauratie kan eindelijk starten, in De Thuiskrant, Brussel-Vilvoorde, 12/11/1992. (91) Architectenbureau BRESSERS en Ingenieursbureau RAOUL THOMAS, Dringende werken tot afscherming van gewelven en schoring van de viering van de grote kerk O.L.V. van Goede Hoop te Vilvoorde, onuitg. lastenboek, Vilvoorde, 1988, p. 12-13. Het lastenboek wordt door de gemeenteraad goedgekeurd op 5 september 1988. (92) ID., Dringende werken tot afscherming van gewelven en schoring van de viering van de grote kerk O.L.V. van Goede Hoop te Vilvoorde, onuitg. lastenboek, Vilvoorde, 1988, p. 14-15. (93) Architectenbureau BRESSERS, Restauratie faze 1: Toren, daken, kapconstructie, koper- en loodwerken, metselwerk boven de kroonlijst (bijzonder bestek nr. 920), Gent, 1992. (94) Ontwerper van de restauratie: Architectenbureau Bressers (arch. M. Hoste). Deze werken worden voor het Bestuur Monumenten en Landschappen opgevolgd door Karel Robijns. (95) Ontwerper van de restauratie: Architectenbureau Bressers (arch. Ph. Depotter). Deze werken werden voor het Agentschap R-O Vlaanderen/ Onroerend Erfgoed opgevolgd door consulenten Karel Robijns (tot 2002) en Dieter Nuytten (vanaf 2002). (96) Deze haast onvermijdelijke en als vanzelfsprekend geachte toepassing van Massangis wordt binnen de huidige restauratiesector wel meer in vraag gesteld. Zie o.a. krantenartikel Kritiek op ‘massangitis’ bij restauratie monumenten, in Gazet van Antwerpen, 03/02/2005. Zie ook BREDA K., De ‘carrière’ van een architect, in Belgische natuursteen in historische monumenten en hun vervangproducten bij restauratie in België en Nederland, syllabus eerste Vlaams-Nederlandse Natuursteendag, Leuven, 03/02/2005; DREESEN R. en DUSAR M., Belgische natuursteensoorten in historische monumenten in Vlaanderen: een overzicht, in Ibidem. (97) Opmerking op werfverslag nr. 6 van 30 juni 2003 door arch. Norbert van den Hove, provinciebestuur Vlaams-Brabant: “de bekapping komt te mechanisch over. De oude bekapping dient nagestreefd te worden en met zorg voor het aantal beitelslagen herdaan. De bekappingen gebeuren met hetzelfde bekappingpatroon en hetzelfde aantal beitelslagen als aangetroffen op de voorhanden stenen en met hetzelfde beitelkaliber”. (98) Ontwerper van de restauratie: Architectenbureau BRESSERS (arch. Ph. Depotter). Deze werken werden voor het Agentschap R-O Vlaanderen/ Onroerend Erfgoed opgevolgd door consulenten Anna Bergmans (tot 2002) en Dieter Nuytten (vanaf 2002). (99) RAMBAUT A., Vooronderzoek restauratie van de glasramen uit de Onze-Lieve-Vrouw van de Goede Hoopkerk te Vilvoorde, onuitg. verslag, Gent, 1997. (100) Slechts enkele gegevens zijn heden gekend uit een ongedateerd en anoniem document uit het kerkarchief, dat een overzicht geeft van de werken uitgevoerd aan de kerk. Zie ook NAUWELAERTS J., op. cit., dl. 2, p. 48-49. Uitgebreid onderzoek van de kerkarchieven, beschikbaar in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, zou vermoedelijk meer informatie aan het licht brengen. (101) RAMBAUT A., op. cit. (102) VAN DEN HAUTE R., Edward Steyaert, schilder en glasraamkusntenaar, Brussel, 1948. (103) BAKELANTS I., De glasschilderkunst in België in de 19de en 20ste eeuw, dl. 2, Wommelgem, 1986; LAMBRECHTS L., Glasramengids, in VANDEN BEMDEN Y. (e.a.), Glas-inlood, Brussel, 1992. (104) Architectenbureau BRESSERS, Restauratie faze 2: gevels (bijzonder bestek), Gent, s.d. (105) Werfverslag nr. 48 van 24 januari 2006 van de vergaderingen van 8 en 20 februari 2006.


Summaries HISTORICAL ROADS AND THEIR HERITAGE VALUE CULTURE-HISTORICAL TYPOLOGY AND ASSESSMENT IMPLEMENTED ON THE HOOGSTRATEN CASE STUDY In Flanders the historical study of roads and road heri-

roads’ heritage value. The scale of time, historical features and connection with other roads are of crucial importance. The assessment scheme takes five types of heritage values into account: the culture-historical value, aesthetics, natural science, environmentally structuring and socio-cultural value. Based on this scheme, an operational specification sheet was drawn up, allowing the assessment criteria for specific roads to be checked. This was the case for the Lindendreef in Hoogstraten, where five heritage values were assigned.

tage has not yet earned the attention it deserves. There was no framework to determine historical roads typologically nor a methodology to assess the roads’ heritage value. This article supplies a few tools to fill these gaps. They were tested on the historical road network of Hoogstraten, a municipality in the Northern Campines with a diverse road pattern. First of all the characteristics of historical roads are considered, the transformation processes they have gone through and the landscape and society in which they were built and further developed. These elements are of crucial importance for the historical study of these roads and the assessment of this heritage. They are therefore the leading principle when treating the history of the roads in Hoogstraten. In order to determine the heritage value of these roads, it is necessary to filter out the historical roads from the entire set of roads and to define them. Based on the analysis of maps the scale of time of the roads is determined. The characteristics are based on the cultural-historic typology of historical roads, drawn up within the framework of the present research. This typology consists of a hierarchically construed dictionary of 162 historical types of road, relics of which can be found within the Flemish Region. A unique definition was drafted for each type of road, based on the morphology (form and appearance), location in the landscape, use and function, origin, evolution and historical relevance of the road. The lexicon was applied to 112 roads in Hoogstraten: it was verified on which historical maps these were represented, their actual condition and culture-historical characteristics. The final part of the article offers a set of assessment criteria and a referential framework to determine the

REMARKABLE TREES NEAR THE OUR LADY OF FEVER CHAPEL IN SINT-KATELIJNEWAVER The chapel of Our Lady of Fever in the hamlet of Pasbrug was listed for protection as a monument in 1987. A short access alley, bordered by espaliered linden trees, leads to the chapel. Soon after the chapel’s foundation, people implored cure from fever. This was based on the tradition of clootie trees, a kind of pre-Christian votive offering. Trees were thought to have healing powers. People with fever or their representatives tried to cure them by transferring the disease to the tree in question. This was often done by tying ribbons or garters. The linden trees do not seem excessively large and at first glance look like they have been planted recently, but appearances are deceiving. The present access lane to the chapel consists of 16 large-leaved linden trees (Tilia platyphyllos), planted in two rows. The trees at the extremities of the two rows are the largest ones with girths measuring over 100 cm. During which period the actual linden lane was planted, could not be concluded from archival documents. Dendrological research led to surprising results, the trees being much older than they seem. The central growth ring of the largest tree dates from 1888. As usually trees of a few years old were planted alongside lanes, the planting itself can be dated in the last decade of the 19th century. Despite their relatively young aspect and limited girth, these trees are of a respectable age. Seen their close

57


Summaries alliance with the chapel, they can be rightfully considered as monumental trees with heritage value. Still, it is far from easy to identify such centenarians. It is indeed commonly expected that with trees age and girth are proportional. The effect of pruning is seldom taken into account neither can it be evaluated consistently. It would be best to stick to the way of pruning like it has been done since decades, perhaps centuries, by pruning away all branches every three years. The stems can after all still bear a crest of 3-year old wood, but longer branches would catch more wind which the hollow stems can probably no longer support. Also for culture-historical reasons it would be better to continue the traditional pruning method. This lane could as such keep its aspect of the past century.

THE DUCAL CHURCH OF OUR LADY OF GOOD HOPE IN VILVOORDE: BUILDING HISTORY AND RESTORATIONS The entire exterior restoration from the main church of Vilvoorde, a town a few kilometres north of Brussels, has been completed. This restoration was spread over a period of more than twenty years during which the façade, roof, towers and leaded glass have been preserved and restored in different phases. Despite its considerable dimensions, the church of Vilvoorde is nowadays a somewhat forgotten building within architectural history. This article proves to what extent this is unjustified. It treats the building history, interior works of art, the 19th century restoration and finally the recently completed restoration of the exterior and leaded glass. The church dates from Vilvoorde’s glory days, thanks to its strategic location in the duchy of Brabant, its tight relationship with the Burgundian nobility and a favourable economic situation as main trading place. This prosperity was reflected in the gothic church’s architecture. The building history of Our-Lady’s church in Vilvoorde indicates that its role was more important than suspected. When in the 14th

58

century, the construction of the choir started, the city played a main role within the duchy of Brabant, economically as well as strategically. This can be seen in the construction of the elegant choir, fitting in with prestigious contemporary buildings in the duchy like the abbey church of Ter Kameren, under which church authority it resorted. The basilical ground plan is relatively grand, with a three-bay nave, transept and choir. There are three chapels connecting with the transept, two of which, next to the choir, are reflected in the towers. The southern tower chapel is devoted to Saint Anne who also gives her name to the tower. The third chapel on the south side, the Saint Anthony and Cornelius chapel, was added in a later stage. Quite exceptional in Brabant are both towers connection northern and southern transept with the long choir. The northern tower is the highest while the one to the south, with its presumably provisional octangular finishing, is barely higher than the roofline. The interior sculpting reflects the refinement aimed for during this building period. What makes the long choir exceptional are the towers next to it, one of which is a full bell-tower. In the 15th century, when building the transept and nave, the measurements were accurately followed, but the architectural development and decorative refinement are more economical. By then Vilvoorde had already lost much of its lustre. Later on in the 16th century, the church had a second historical peak when serving as burial church for the local members of the House of Burgundy, their final resting place being a funeral vault in the choir. Then follows a long quiet period with the city gradually shifting to the background. With the 19th century revival of the church, it is thoroughly restored following the principles of that time. The entire interior was then regrettably stripped of its plaster. Large-scale infrastructure and construction works during the 19th and above all the 20th century in the immediate surroundings of the church, it gradually loses most of its mediaeval urban context, until then still quite intact. During the recent renovation of the surroundings, an effort was made to re-integrate the building in the urban environment. Thanks to the recent preserving restoration of the entire church exterior and leaded windows, the building has finally regained its former lustre within the neighbourhood.


-krant De Antwerpse Onze-LieveVrouwekerk en omgeving, 1565. Kaart van Virgilius Bononiensis, Antwerpen, Museum Plantin-Moretus


-krant

Colloquium

Marie Postec en Marjan Buyle 60

VERSLAG VAN HET COLLOQUIUM OVER INNOVATIE IN DE CONSERVATIE-RESTAURATIE Het achtste colloquium van de restaurateursvereniging BRKAPROA, in samenwerking met het agentschap Onroerend Erfgoed, ging door op 12 en 13 november 2015 in het auditorium Hadewych van het Hendrik Consciencegebouw van de Vlaamse Overheid, met als thema Innovatie in de conservatierestauratie. Dit tweejaarlijkse evenement kende eens temeer een groot succes, met 208 deelnemers uit diverse hoeken, studenten, collega’s conservators-restaurateurs, onderzoekers en verantwoordelijken uit de erfgoedwereld. Het colloquium werd ingezet met een lezing getiteld Visualiseren van verloren kleuren van kunstwerken: mogelijkheden en valkuilen, door de beide auteurs van dit verslag. De problematiek van het valoriseren van polychromierestanten op beelden en oude monumenten werd hierbij aangehaald. Deze minieme getuigen van oude kleuren worden enerzijds bestudeerd in grondige onderzoeksprogramma’s met behulp van de evolutie

Huis Billiet in Avelgem, naar ontwerp van Huib Hoste a: woonkamer: huidige toestand b: digitale visualisatie van oorspronkelijke kleuren (© Ann Verdonck)

van wetenschappelijke analysemethodes, maar anderzijds geven ze aanleiding tot reconstitutiepogingen die soms eerder karikaturaal dan wetenschappelijk genoemd kunnen worden. Deze aberratie, die te wijten is aan een gebrek aan interesse voor het materieel aspect van de kleur, riskeert zelfs om toekomstige restauraties indirect te beïnvloeden: een discrete en bijna onzichtbare conservatiebehandeling zal op weinig waardering kunnen rekenen in de ogen van een publiek dat geconfronteerd wordt met spectaculaire ensceneringen van hypothetisch ingekleurde afgietsels. De tweede lezing, door René de la Rie, handelde over Kleefstoffen en coatingmaterialen voor het conserveren van culturele objecten versus trends in het natuurwetenschappelijk onderzoek. De wetenschapper stelt zich vragen over het gebrek aan onderzoek en innovatie op dit gebied. De kleefstoffen die door de conservators-restaurateurs gebruikt worden, zijn heel talrijk, maar meestal vervaardigd voor industriële doeleinden en de aanwezige info is zelden relevant voor erfgoedobjecten. De glaskunst en de restauratie ervan werden door Aletta Rambaut voorgesteld aan de hand van een reeks 17de-eeuwse glasramen uit de abdij van Park in Heverlee. Ontmanteld in de 19de eeuw, maakt deze reeks nu het onderwerp uit van een onderzoek. Een aantal stukken kon immers gerecupereerd of aangekocht worden door de stad Leuven. In het kader van een restauratieproject van de volledige abdij, voorzien van 2012 tot 2018, werd een ploeg gevormd van onderzoekers, waaronder glasramenrestaurateurs, om een restauratieproject van alle thans beschikbare ramen te ontwikkelen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met een mogelijk latere aanvulling van de collectie. Guy Bovyn, op zijn beurt, stelde een adaptief beheer en experimentele restauratiepraktijk voor, waarbij hij pleit voor een conservatiepraktijk die niet enkel de wetenschappelijke verworvenheden gebruikt, maar die ook een rechtstreekse manier van kennisverwerving impliceert. Deze aanpak beschouwt de conservatie niet enkel als een technische handeling, maar ook als een socioculturele activiteit, waar de materiële ingreep voorafgegaan en gevolgd wordt door een hele reeks acties. De eerste dag werd afgesloten met drie lezingen van restaurateurs die hun onderzoek voorstelden. Tanaquil Berto beschreef het consoliderende effect van industriële steenverharders op basis van ethylsilicaat, Lorene Falco het gebruik van ultraviolet in infraroodbeelden voor de identificatie van pigmenten en Peter Taeymans de thermische behandeling tegen aantasting door houtborende insecten. De tweede dag werd ingezet met een lezing van Bruno Vandermeulen en Lieve Watteeuw, die ook nieuwe perspectieven voorstelden in het onderzoek van kunstwerken en meer bepaald boeken en handschriften, dankzij een draagbare dome met daarin tweehonderzestig ledlampen. Met deze apparatuur,


Daarna volgden twee lezingen over verwering en behandeling van steen door Roald Hayen en Hilde De Clercq. De eerste stelde een reeks onderzoeken voor op zinkoxidemortels en kalkmortels; de tweede linkte de zoutproblematiek in historische monumenten aan de implicaties hiervan op de restauratie van muurschilderingen.

Lorenzo Appolonia behandelde de kwestie van het reinigen van muurschilderingen met laser en de rol van de restaurateur in dit proces. De technologie werd de laatste decennia behoorlijk verfijnd, waarbij het gebruik in situ vereenvoudigd werd. Deze methode vereist daarentegen nog altijd een controle van de opeenvolgende bewerkingen die de restaurateur bij de reiniging kunnen helpen. Sara Mateu vestigde de aandacht op de problematiek en de elementaire richtlijnen voor een goede omlijsting van paneelschilderingen, die rekening houdt met hun bestaande of eventuele vervormingen.

De archeologie was ook het onderwerp van de lezing van Natalie Cleeren, die de tendenzen in het onderzoek en de conservatie van archeologische objecten voorstelde, meer bepaald de metalen voorwerpen, waarvan sommige tijdens hun verblijf in de ondergrond ingrijpende wijzigingen hebben ondergaan. Verschillende methodes, zowel traditionele als vernieuwende, worden dan ingezet om de objecten te klasseren volgens hun potentieel aan informatie. Ten slotte hebben Bart Devolder en zijn collega’s van het KIK de lopende behandeling gepresenteerd van het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck, waarbij spectaculaire ontdekkingen

Plasmabehandelingen op perkament en papier: schimmel-­ verwijdering (© Veneto Nanotech-Nadir)

Kleine gesp in koperlegering die op de röntgenfoto nauwelijks herkenbaar is omdat er in de bloklichting verschillende vondsten boven elkaar liggen. Het beeld van de µCT-scan is duidelijk (® Ghent University Center of Computed Tomography)

Twee sprekers behandelden de nieuwe 3D-technologieën voor de studie en de behandeling van kunstwerken. Jeroen de Reu stelde het belang van 3D-reconstructies van archeologische sites op basis van foto’s voor. Deze dragen bij tot de verbetering van de kwaliteit van een opgraving en tot hun documentatie, zodat men een archeologische site nogmaals kan ‘opgraven’ in de toekomst. Sophie Hawotte, op haar beurt, behandelde het belang van 3D printing voor de conservatie van keramiek. Om vast te stellen of de 3D-digitalisatie een echt voordeel biedt voor het erfgoed, heeft de spreker eerst praktische experimenten uitgevoerd met betrekking tot specifieke problemen, zoals de reconstitutie van lacunaire objecten in glas of het uitwerken van een interne steunstructuur voor lacunair keramiek. Hieruit bleek dat de digitalisering en de 3D-afdrukken maar in overweging genomen moeten worden als de traditionele methodes geen oplossing bieden. Deze machines-gereedschappen, die door de computer worden aangestuurd, kennen een onafgebroken ontwikkeling en verdienen onze aandacht.

-krant

gekoppeld aan een camera en een computer met software om een maximaal aantal gegevens te kunnen opslaan, kan men kunstwerken onder verschillende oogpunten en lichtinval observeren, waarbij de fysieke kenmerken van de bestudeerde werken duidelijk worden. Een ander project waarin restaurateurs van verschillende specialisaties verenigd zijn, werd voorgesteld door Joke Vandermeersch. Het gaat om een onderzoeks- en restauratieproject van zeven Besloten Hofjes van de zusters augustinessen van Mechelen, nu in het bezit van de stad Mechelen en zeldzame kunstwerken uit de 16de eeuw. Voor de behandeling van dit ensemble diende een strikte organisatie op punt gesteld te worden omdat de samenstellende delen zo divers, talrijk en vaak van kleine afmetingen zijn. Patrick Storme illustreerde het thema van de innovatie door middel van nieuwe technologieën met zijn lezing over een reinigingsmethode voor kunstwerken met de techniek van atmosferisch plasma. Deze techniek maakte recent een grote en veelbelovende ontwikkeling mee op verschillende domeinen, die door de spreker aangehaald werden. Patrick Storme stelde ook de mogelijkheden voor van een draagbaar röntgenfluorescentieapparaat om oude legeringen op basis van lood te bestuderen. Met dit apparaat kan men een groot aantal metingen zonder monstername en in situ uitvoeren op bijvoorbeeld muziekinstrumenten, zoals orgels en clavecimbels.

61


-krant 62

aan het licht kwamen. De essentiële rol van de restaurateur, wiens oog een uniek onderzoeksinstrument blijft, werd benadrukt. Geen enkel wetenschappelijk onderzoeksinstrument kan de ervaring van het oog en de hand van de restaurateur vervangen, maar het kan daarentegen wel de visuele en intellectuele scherpte vergroten door een onzichtbare wereld te sonderen. Dit is tijdens de huidige behandeling van het veelluik van Gent heel duidelijk gebleken. Deze achtste editie van het colloquium heeft nogmaals de rijkdom en de grote verscheidenheid van projecten in het beroepsdomein van de conservatie-restauratie aangetoond, alsook de implicatie ervan in de moderne wereld, zonder zich blindelings te gooien op alle innoverende methodes. De praktijk en de materiaalkennis van de conservator-restaurateur blijven essentiële dimensies in zijn werk, waarbij rechtstreeks op de objecten wordt ingegrepen. De hoge specialisatiegraad impliceert vaak de samenwerking tussen verschillende disciplines, waardoor het uitgevoerde werk steeds beter wordt. Maar al deze kwaliteiten worden nog met grote stappen verbeterd dankzij de technologische vooruitgang van onze tijd.

Alle lezingen van dit congres worden in de taal van de spreker, met een samenvatting in de andere landstaal, gepubliceerd in de Postprints. Deze zullen in de lente van 2016 verschijnen. Info hierover op de website www.brk-aproa.org

Rudy De Graef

UIT DE STELLINGEN. 50 JAAR RESTAURATIE ANTWERPSE KATHEDRAAL 1965-2015 Op 10 en 11 december 2016 liep in Antwerpen een druk bijgewoond colloquium over een van de belangrijkste recente werken in onze contreien: de restauratie van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in opdracht van het Antwerpse provinciebestuur. Het congres werd georganiseerd door de Kathedraal, ICOMOS Vlaanderen-Brussel en de dienst Erfgoed van het provinciebestuur Antwerpen. Tijdens dit congres plaatsten deskundigen uit België, Duitsland, Frankrijk en Nederland de restauratie van de Antwerpse kathedraal in internationaal perspectief. Hierbij legden ze enerzijds nadruk op de doelmatige keuzes die restauraties met zich meebrengen, gerelateerd aan een steeds veranderende maatschappij. Anderzijds werd een meer wijsgerige aanpak gehanteerd; centraal daarbij stonden vragen rond de hedendaagse werking van een kathedraal en de verwachtingen van de gemeenschap, op zowel godsdienstig, cultureel als toeristisch niveau.

Het colloquium startte op 10 december 2015 met een uitzonderlijke avondzitting in het prachtige koor van de Antwerpse kathedraal. Na een verwelkoming door de Antwerpse gedeputeerde voor Cultuur en Erfgoed, Luk Lemmens, en de voorzitter van ICOMOS Vlaanderen-Brussel, Bénédicte Selfslagh, hield restauratiearchitect Rutger Steenmeijer zijn keynote met als titel 1965-2015: de restauratie van de Antwerpse kathedraal. Architect Steenmeijer is sinds 1996 belast met de restauratie van de Antwerpse kathedraal in opdracht van het Antwerpse provinciebestuur. Hij besprak de evolutie van de kathedraal van een louter liturgische ruimte naar een plaats voor multifunctioneel gebruik, bijvoorbeeld als tentoonstellingsruimte. Vervolgens sprak de architect over de gewijzigde inzichten qua behoud en restauratie, waarvan de vele wetenschappelijke publicaties over de kathedraal getuige zijn. Ten slotte wees architect Steenmeijer op het belang van een geïntegreerde uitvoering met multidisciplinaire teams die een integrale valorisatie van het monument mogelijk maakten. Hij verwees hierbij ook naar de meerjarenplanning van elf fasen die in 2001 werd opgesteld en die dankzij een strikte timing in behandeling, opvolging en financiering dankzij samenwerking van alle betrokken partijen in 2015 werd gehaald. Onder leiding van de architect werd de avond afgesloten met een bezoek aan de kathedraal, waar de tentoonstelling Reünie. Van Quinten Metsijs tot Peter Paul Rubens. Meesterwerken uit het

De Antwerpse kathedraal na rstauratie: gezicht vanuit het koor naar het westen (foto S. Dewickere)


-krant

Koninklijk Museum terug in de Kathedraal nog steeds een van de blikvangers is naast het nieuwe beeld, De man die het kruis draagt, dat hedendaags kunstenaar Jan Fabre onlangs in de kathedraal kon installeren. Op vrijdag 11 december ging in de Artesis Plantijn Hogeschool in Antwerpen de eigenlijke studiedag door. Christian Devos, directeur Kathedraal Antwerpen, verwelkomde de congresgangers met een voorstelling van de kathedraal als een modern bedrijf. Hij schetste kort de geschiedenis om dan de structuur en de opdracht van dat ‘bedrijf ‘ te verduidelijken. De lezing legde de enorme organisatie bloot die achter de kathedraal schuilgaat, met als belangrijkste element de Kathedrale Kerkfabriek, die belast is met de zorg voor de materiële voorwaarden die de uitoefening van de eredienst en het behoud van de waardigheid ervan mogelijk maken. Daarnaast is er De kathedraal vzw, die instaat voor het beheer van de kathedraal dat niet decretaal voorzien is, zoals de uitbating van de shop. Vervolgens bracht Serge Migom van de dienst Erfgoed, provinciebestuur Antwerpen een boeiende lezing onder de titel Een kerkgebouw wordt monument, de ontdekking van ‘de Kathedraal’. Het verhaal startte bij de Franse revolutie: na de ontruiming als direct gevolg hiervan kreeg stadsarchitect Jan Blom in 1798 de opdracht de kathedraal op te meten in functie van afbraak en recuperatie als bouwmateriaal. Deze opmeting ziet Serge Migom als een eerste ‘wetenschappelijke’ benadering van de gotische architectuur. In 1800, wanneer de gelovigen het gebouw opnieuw mogen gebruiken, ‘ontdekken’ ze een groot, leeg en verwaarloosd gebouw, een ‘monument’ in de hedendaagse betekenis van het woord. De herinrichting zal uitgaan van de grootsheid van de ruimte, eerder dan ze opnieuw te ‘verkavelen’, zoals gebruikelijk tijdens het ancien régime. Nieuwe ingrepen gebeuren in neoklassieke stijl. De ‘ontdekking’ van de gotiek, met de kathedraal in een glansrol, bevorderde de ontwikkeling van de neogotiek, met een grote impact op het gebouw zelf. Vanaf 1828 werd een neogotisering ingezet, al werd die transformatie stopgezet ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog: het ideaal van het monument ‘de kathedraal’ als vrijstaand museaal object zou nooit bereikt worden. Serge Migom ging in deze lezing dieper in op de 19de-eeuwse restauratie, die voorgoed van start ging na 1839. De verschillende invalshoeken – het gebouw als kerk, monument en museum – waren daarbij doorslaggevend voor de keuzes die van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk een van de belangrijkste verwezenlijkingen van de Belgische neogotiek zouden maken. Madeleine Manderyck van het agentschap Onroerend Erfgoed bracht in haar lezing Het restauratieproject van 1963 voor de Antwerpse kathedraal van Raymond M. Lemaire diens bijdrage aan de restauratie van de kathedraal voor het voetlicht. Het herinrichtingsproject van Raymond M. Lemaire (1921-1997), professor aan de Katholieke Universiteit Leuven en mede­ auteur van onder andere het Charter van Venetië (1964), was

63

Schip van de Antwerpse kathedraal tijdens de werken in 1977 (© Provincie Antwerpen)

ambitieus en plaatste de liturgische functie van het gebouw voorop. De geschiedenis besliste er echter anders over, en de kerk is nu eerder een multifunctioneel monument geworden. Toch was het project van Lemaire een belangrijke basis voor de interieurrestauratie die in 1965 startte. Benjamin Mouton, Architecte en Chef en Inspecteur général des Monuments Historiques, bracht een eerste lezing met de titel Notre Dame de Paris: de longues restaurations… De lange geschiedenis van dit gotische gebouw start in de twaalfde eeuw, rond 1320 is het grotendeels gerealiseerd. Tot in de 17de eeuw wordt het gebouw verder afgewerkt en verrijkt. Het is een staaltje van gevelcompositie, bouwtechniek, gewelfkunst, ingenieurskunst en een meesterwerk van licht, dankzij de prachtige glas-in-loodramen. In de tweede helft van de 18de eeuw zien de Parijzenaars zich echter geconfronteerd met een gebouw dat sterk te lijden had onder allerlei vernielingen. Na een bewustmakingsperiode in het begin van de 19de eeuw – denk bijvoorbeeld aan het boek Notre-Dame de Paris (1831), waarmee Victor Hugo zijn tijdgenoten wijst op de waarde van de gotische architectuur – wordt in 1843 een wedstrijd georganiseerd om het gebouw ‘te redden’. Hierna worden de restauratietenoren Jean Baptiste Lassus en Eugène Viollet le Duc aangesteld. Zij leiden de eerste echte grote restauratie van een historisch monument in Frankrijk, die liep van 1844 tot 1864. Het project omvat naast de nodige conservatie- en verstevigingswerken ook decoratiewerken, zowel in het interieur als aan het exterieur, met de neogotische stijl als leidende stijl. Benjamin Mouton ziet die restauratie als een goed voorbeeld van de relatie tussen praktijk en theorie in het midden van de 19de eeuw. Meer dan honderdvijftig jaar na de eerste grote restauratie­campagne zijn de technieken en inzichten sterk veranderd, zodat ook kritisch naar de eerdere intenties en problemen kan worden gekeken. Benjamin Mouton sloot deze lezing dan ook af met een uitgebreid overzicht van de werken die de laatste twintig jaar in de Notre-Dame werden uitgevoerd,


-krant 64 De klokkenluider van de Notre Dame. Houtgravure van Victor Laisné naar een tekening van Louis Charles Steinheil, 1844

waaronder steenconservatie aan de gevels en luchtbogen, verstevigingswerken aan de middeleeuwse koor­ankers, de 19de-eeuwse vervangende trekkers en verankeringen, en het roosvenster en restauratiewerken aan de beelden en het interieur. De conclusie van Mouton is dat het gebouw een enorme historische gelaagdheid heeft met zijn ontstaan in de 12de eeuw, een 19de-eeuwse ‘geïnspireerde’ en ‘genereuze’ renaissance en een 20ste-eeuwse gedisciplineerde aanpak: een vergelijking met de Antwerpse kathedraal is voor de hand liggend. Een tweede lezing van Benjamin Mouton had als titel NotreDame de Paris: église vivante, entre symbole et contraintes. Mouton stelde dat het gebouw naast een karakteristiek historisch monument ook een levende kerk is, een actief en dynamisch huis voor de katholieke eredienst. Het gebouw is tegelijk de ‘eerste kathedraal’ van Frankrijk en de parochiekerk van het lokale district. Elk jaar worden twaalf miljoen (!) bezoekers verwelkomd. De daaruit voortvloeiende beperkingen zijn aanzienlijk en vaak zijn de tegenstellingen tussen het behoud van het monument, een moderne uitoefening van de eredienst en de veiligheid en de openbare toegankelijkheid quasi onverenigbaar. Benjamin Mouton toonde aan de hand van enkele voorbeelden aan dat enkel complex studiewerk en maatwerk die dagelijkse evenwichtsoefening mogelijk maken. Helmut Maintz, Dombaumeister in Aken (Duitsland), gaf een lezing over de traditie van de bouwloods in Duitsland met als case de Dom van Aken. Dit gebouw werd door het unieke historische en artistieke belang ervan in de Europese context in 1978 als eerste Duitse gebouw opgenomen op de UNESCO Werelderfgoedlijst. Helmut Maintz gaf ter illustratie een uitgebreid overzicht van de bouwgeschiedenis van het gebouw. Deze kathedraal gaat terug op een Karolingisch gebouw uit de tijd van Karel de Grote. Vanzelfsprekend is het gebouw in de meer dan duizend jaar van zijn bestaan sterk getransformeerd. Zo werd onder andere in de 15de eeuw een gotisch koor bijgebouwd. De plattegrond en de architectuur van de Dom zijn dan ook getuigen van de gebeurtenissen in de loop der eeuwen – denken we aan een vernietigende brand in 1656 – en van de veranderende

betekenis, het aangepaste gebruik en de nieuwe architecturale modes. Net als bij de Antwerpse en de Parijse kathedraal brachten de 19de eeuw én een restauratiecampagne grote veranderingen mee voor de kathedraal van Aken. Helmut Maintz ging dieper in op deze ‘restauratiewerken’, die in feite halverwege de 19de eeuw begonnen. De gotische elementen werden volledig herzien en in 1884 werd een neogotische westelijke toren gebouwd boven de Karolingische westbouw. Een andere indrukwekkende realisatie was het neo-Byzantijnse interieur in het oude Karolingische gebouw (1880-1881 en 19011913). Nadat het gebouw WO II relatief onbeschadigd overleefde, werd enkel lokale schade hersteld. In een tweede lezing gaf Helmut Maintz een overzicht van de recentere restauratiewerken aan de Dom. Na een uitgebreide documentering van de schade in 1984 en 1985 werd immers bij alle bouwdelen een grote noodzaak tot restauratie vastgesteld. Van 1986 tot nu volgde dan een basisrenovatie van alle bouwdelen en een interieurrestauratie. Een belangrijke vaststelling daarbij was dat oudere restauraties niet altijd met de zorgvuldige precisie uitgevoerd zijn en dus nieuwe schade veroorzaakt hebben en dat de recentste delen – slechts honderd tot honderddertig jaar oud – vaak grote schade vertoonden.­Tot slot ging Helmut Maintz dieper in op het gebruik van de Dom. Sinds 1930 is het opnieuw een bisschopskerk waar meerdere misvieringen doorgaan en een bedevaartsoord met vele bezoekende pelgrims. Vanwege zijn uitzonderlijke betekenis voor de middeleeuwse culturele en artistieke geschiedenis trekt de Dom elk jaar ongeveer anderhalf miljoen internationale bezoekers aan. In haar boeiende lezing Culturele draagkracht van eeuwenoude stadskerken in Nederland schetste prof. dr. Marieke Kuipers (Rijksdienst voor het cultureel Erfgoed, Nederland) een beeld van de Nederlandse restauratiecontext vanaf de negentiende eeuw tot nu. Daarna sprak ze over de recente ontwikkelingen, waarvan de problematiek van leegstaande kerken een belangrijk element is. Deze kwestie leidt tot een heleboel vragen, zoals Wat met vermarkting en commercialisering?, Wat met de reversibiliteit van interventies? en Hoe moet

De Dom van Aken, Albrecht Dürer, 1520


De dag werd afgesloten met geleide bezoeken aan de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal en de Sint-Jacobskerk in Antwerpen. Het colloquium maakte een aantal zaken zeer duidelijk. Ten eerste bewijzen de verschillende cases van langdurende restauratieprojecten dat meerjarenplanningen vaak bijgestuurd dienen te worden, enerzijds omdat de restauratieprincipes veranderen en de restauratietechnieken steeds verder evolueren, maar anderzijds ook omdat de budgetten wijzigen en de besluitvorming anders is. Toch hebben alle ‘restauratiefases’ hun (eigentijdse) verdiensten en dient men hen als een wezenlijk onderdeel van de gelaagde geschiedenis van het gebouw te beschouwen. Verder onderzoek naar die evolutie in de restauratiepraktijk en -filosofie verdient zeker aanbeveling. Ten tweede tonen de drie cases aan dat deze indrukwekkende gebouwen, mits de nodige zorg, kunnen evolueren naar gebouwen voor (nog meer) multifunctioneel gebruik, waar ook plaats is voor een museale en zelfs een (massa)toeristische functie.

U kunt de presentaties terugvinden via www.provincieantwerpen.be/aanbod/drem/dienst-erfgoed/uit-de-stellingen.html Meer informatie over - de Antwerpse kathedraal en de tentoonstelling Reünie. Van Quinten Metsijs tot Peter Paul Rubens vindt u via www.dekathedraal.be - de Notre-Dame vindt u via www.notredamedeparis.fr - de Dom van Aken vindt u via www.aachendom.de

Andere interessante links zijn: - Ontwerpbureau TCCT: www.tcct.be - Task Force Kerkgebouwen: www.toekomstkerkgebouwen.nl/ NL/home/1-0-10/home.htm - I comos Vlaanderen-Brussel: http://belgium-icomos.org/vb

Marjan Sterckx

AANKONDIGING STUDIEDAG HISTORISCH INTERIEUR EN ONTWERP 2016 Op 21 april 2016, van 9.30 tot 16.30 u., vindt de Studiedag Historisch Interieur en Ontwerp plaats aan de Universiteit Gent, in Het Pand (Onderbergen 1, 9000 Gent). Deze jaarlijkse studiedag is de verderzetting van de Studiedagen Historisch Interieur georganiseerd door prof. em. dr. Anna Bergmans tussen 2000 en 2015. De studiedagen Historisch Interieur en Ontwerp willen een forum bieden en een stimulans betekenen voor het wetenschappelijk onderzoek in België en Nederland naar de geschiedenis van het interieur en ontwerp. Hieronder worden verstaan: publieke en private historische interieurs en diverse vormen van ontwerpgeschiedenis, gaande van gebruiksvoorwerpen en objets d’art, over grafische vormgeving, tot textiel- en modegeschiedenis. De inhoudelijke klemtoon ligt op de Lage Landen (m.n. België en Nederland) als bijzonder rijk doch nog grotendeels onontgonnen studiegebied. Het gaat vooral om (kunst)historisch onderzoek, maar ook interdisciplinaire of materiaal-technische studies, met een grote relevantie voor de erfgoedsector en monumentenzorg, zijn welkom. Ook recent ontwerpend onderzoek krijgt een plaats. Sprekers zijn zowel senior als junior onderzoekers. De Studiedag Historisch Interieur en Ontwerp is onderdeel van het lesprogramma van het jaarlijks onderzoeksseminarie over de geschiedenis van het interieur en de kunstnijverheid in de master Kunstwetenschappen aan de U Gent. Daarin wordt aan de hand van onderzoeksopdrachten over een jaarlijks wisselend thema gewerkt, aansluitend bij een lopend onderzoeks- of tentoonstellingsproject of bij een lopende tentoonstelling. In het academiejaar 2015-16 is de tentoonstelling Design Derby België-Nederland 1815-2015, eerst te zien in Museum Boymans Van Beuningen en tot maart 2016 in het Gentse Design Museum, de aanleiding om te werken over Belgisch design 1815-2015. In 2017 zal het seminarie handelen over de inte­ rieurs van kunstenaars en kunstverzamelaars in België in de 19de en 20ste eeuw.

Programma, praktische info en mogelijkheid tot inschrijving op de website: www.historischinterieurenontwerp.ugent.be

-krant

het met de leesbaarheid van de cultuurhistorie? Ook leidt ze tot burgerinitiatieven, zoals de Task Force Kerkgebouwen, een project dat zich inzet om het slopen van kerkgebouwen en kloosters te voorkomen. Kuipers ging dieper in op elementen als draagkracht en spankracht bij interventies in eeuwenoude stadskerken, de zeggingskracht van een kerk en de aanwezige erfgoedwaarden in kerkelijke ruimten. Voorbeelden als de Nieuwkerk in Dor­drecht – ooit met sloop bedreigd en nu een showroom voor keukens – tonen een accentverschuiving aan die in Nederland al zichtbaarder is dan in Vlaanderen. Marieke Kuipers wijst dan ook op het belang van een nieuwe ethiek naast die van de restauratie-ethiek: een interventie-ethiek om compatibiliteit en kwaliteit van nieuwe interventies in samenwerking met bestaande waarden te verzekeren. Tom Callebaut van het ontwerpbureau TCCT sprak over zijn betrokkenheid bij (de herbestemming van) sacrale ruimtes en lichtte dit toe aan de hand van een aantal cases, die getuigen van zulke interventie-ethiek. Hierbij stond het concept ‘de genereuze ruimte’ centraal. Het begrip duidt op een sacrale plaats voor de hedendaagse wereld. Een voorbeeld is de ingreep die het bureau in 2011 deed in de Kapel van Ontluiking in Groot-Bijgaarden.

65


krant

Congres Persbericht

66

ADVANCED TOOLS FOR PREVENTIVE CONSERVATION Op 28 en 29 april 2016 gaat in Brussel in het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis het colloquium Advanced Tools for Preventive Conservation door. Tijdens deze tweedaagse bijeenkomst zullen experten uit Europa, de Verenigde Staten en Canada een overzicht geven van recente evoluties, uitdagende casestudies en nieuwe mogelijkheden van state-of-theart monitoringsystemen. Deze bijeenkomst is een unieke gelegenheid om ideeën uit te wisselen door middel van beschouwingen en discussies.

PROGRAMMA

Diana Leyva Pernia (Universiteit Antwerpen, Departement Wiskunde-Informatica) AIRCHECQ: Demonstration software De dag wordt afgesloten met een rondetafeldiscussie en een geleid bezoek aan het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis in Brussel.

Vrijdag 29 april (9.00 u. - 16.30 u.) Joost Vander Auwera (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België) Welkomstwoord Bart Ankersmit (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Nederland) How can we use the history of the collection to determine target values for environmental parameters? Koenraad Van Balen (Universiteit Leuven, Afdeling Bouwmaterialen en Bouwtechnieken) The importance of systems thinking in the preventive conservation of heritage collections

Donderdag 28 april (9.00 u. - 17.00 u.) Olivier Schalm (Universiteit Antwerpen, Afdeling ConservatieRestauratie) Welkomstwoord Jean Tétreault (Canadian Conservation Institute) Past and present pollutant concentration targets and how they are used or misused Elke Otten (Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis) Large and mixed collections in the Royal Army Museum of Brussels. How to deal with it? Diana Leyva Pernia (Universiteit Antwerpen, Departement Wiskunde-Informatica) en Caroline Meert (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België) What is the meaning of ‘Indoor Air Quality’? Risk management or mathematical algorithm approach Hannelore Römich (New York University, The Conservation Center of the Institute of Fine Arts) Environmental impact dosimeters: what are the possibilities of glass sensors and light dosimeters? Johanna Leissner (Fraunhofer EU Office Brussels) What is the impact of climate change on cultural heritage? Implementing climate models and building simulation for the prediction of risks, changes in monitoring strategies and target values.

Willemien Anaf (Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis) en Ayalew Eyasu Mekete (Universiteit Antwerpen, Departement Chemie) AIRCHECQ: How do we measure the Indoor Air Quality? Results of the first measuring campaigns Stefan Simon (Yale University, Institute for the Preservation of Cultural Heritage) How to monitor the behaviour of a building? Marjolijn Debulpaep (Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Cel voor preventieve conservatie) en Veerle Meul (Dienst Erfgoed, adviseur erfgoeddepots) Why do museums monitor mostly temperature, relative hu­midity and light intensity while nowadays it is easy to monitor other parameters? Olivier Schalm (Universiteit Antwerpen, Afdeling ConservatieRestauratie) AIRCHECQ: Demonstration monitoring unit De dag wordt afgesloten met een rondetafeldiscussie.

Inschrijven kan via www.uantwerpen.be/en/projects/airchecq/colloquium


Tentoonstelling

JAARLIJKS CONGRES VAN DE CONSTRUCTION HISTORY SOCIETY

-krant

Stephanie Van de Voorde

Marjan Buyle Op 8 en 9 april 2016 organiseert de Britse Construction History Society haar derde jaarlijkse congres over de geschiedenis van constructie in het Queens’ College in Cambridge (Groot-Brittannië). De vereniging tracht iedereen met een interesse in het veld van de geschiedenis van constructie samen te brengen, van enthousiaste leken tot onderzoekers en professionelen uit verschillende disciplines. Gedurende twee dagen zullen keynotelezingen en -presentaties gegeven worden over diverse onderwerpen, zonder geografische of chronologische beperking. Zowel technische als socio-economische onderwerpen komen aan bod, bijvoorbeeld de geschiedenis van materialen, gebouwen, bouwtechnieken maar ook de organisatie van de werf, onderwijs en opleidingen, onderzoeksbronnen, bedrijfsgeschiedenis, enzovoort. De abstracts en papers zijn peerreviewed en de papers zullen beschikbaar zijn in geprinte vorm in de proceedings. In het kader van het congres worden ook bezoeken aan historische gebouwen en sites georganiseerd. Het congres sluit aan bij een reeks nationale en internationale congressen die binnen dit onderzoeksveld gehouden werden. De driejaarlijkse, internationale congressen vinden sinds 2003 plaats en werden achtereenvolgens georganiseerd in Madrid, Cambridge, Cottbus (Duitsland), Parijs en Chicago. Het volgende internationale congres, dat doorgaat in 2018, zal plaatsvinden in Brussel. Daarnaast hebben verschillende nationale of regionale verenigingen gedurende de afgelopen jaren ook kleinschaligere congressen, seminaries en meetings georganiseerd, bijvoorbeeld in Frankrijk door de Association Francophone d’Histoire de la Construction, in Italië door de Associazione Edoardo Benvenuto, in Duitsland door het Gesellschaft für Bautechnikgeschichte, in Spanje door de Sociedad Española de Historia de la Construcción en in Brussel door Construction HistorieS Brussels (CHsB). In Groot-Brittannië neemt de Construction History Society de organisatie van een jaarlijks congres sinds 2014 ter harte. Deze vereniging publiceert sinds 1985 ook het internationaal gerenommeerde tijdschrift Construction History. Het tijdschrift verschijnt tweejaarlijks en is opgenomen in Web of Science.

Meer informatie vindt u via www.constructionhistory.co.uk

THEO VAN DOESBURG, SPIL VAN DE STIJLBEWEGING EN DWARSE GANGMAKER VAN DE EUROPESE AVANT-GARDE Deze tentoonstelling geeft, voor het eerst in België, een overzicht van het veelzijdige oeuvre van Theo van Doesburg. De tentoonstelling beperkt zich niet tot de figuur van Theo van Doesburg, maar biedt een overzicht van De Stijl-beweging, waarvan hij een spilfiguur was. De Nederlandse kunstenaar Theo van Doesburg, die leefde van 1883 tot 1931, was op vele artistieke terreinen actief: als schilder, dichter, typograaf, kunsttheoreticus en interieurarchitect. Hij had van meet af aan een uitgesproken multidisciplinaire aanpak: hij had een kunst voor ogen die ingreep op alle vlakken van het leven en hij streefde naar het idee van het ‘totaalkunstwerk’. “Zonder kleur is architectuur uitdrukkingsloos en blind”, stelde hij. De Stijl beschouwt de kleur als een onafhankelijk gegeven. Van Doesburg poneerde: “Architectuur verenigt en verbindt, schilderkunst lost op en haalt uiteen. En precies omdat die twee door hun aard zelf verschillende functies vervullen, kunnen zij harmonieus verenigd worden. Deze harmonieuze vereniging ontstaat niet door hun karakteristieke gelijkheid, maar door hun karakteristieke verscheidenheid.” Zijn ontwerp in 1928 voor de interieurinrichting van het Café Aubette in Straatsburg getuigt hiervan. Nochtans werd dit avant-gardistisch ontwerp niet door iedereen gesmaakt en de eigenaar vond het nodig om bijna onmiddellijk na de opening al allerhande ‘attributen’ toe te voegen om aan de smaak van zijn publiek tegemoet te komen: er werden wolkjes bijgeschilderd, bloemenslingers opgehangen. Pas in 1994, na een gedegen vooronderzoek, werd dit uitgaanscentrum weer in zijn ‘originele’ uitzicht hersteld. Van Doesburg vond in Piet Mondriaan een artistieke geestverwant en deze figuur komt op de tentoonstelling dan ook uitgebreid aan bod, naast andere kunstenaars als Kurt Schwitters, Georges Vantongerloo, Hans Arp, El Lissitzky, Victor Servranckx, Gerrit Rietveld, César Domela, Jean Hélion en Karel Maes. De Stijl, ook bekend als De Nieuwe Beelding of neoplasticisme, stond voor een abstracte geometrische vormentaal, gekenmerkt door het gebruik van basiselementen als rechthoeken en vierkanten en het gebruik van horizontale en verticale lijnen. Het kleurenpalet werd beperkt tot primaire kleuren als blauw, geel en rood en neutrale kleuren als wit, zwart en grijs. Waar de kunstenaars initieel nog de werkelijkheid afbeeldden volgens de principes van De Stijl, evolueerden

67


-krant

Theo van Doesburg, Shopping arcade met bar-restaurant, Laan van Meerdervoort, Den Haag, 1924 (© Collectie Het Nieuwe Instituut/Collectie Van Eesteren-Fluck & Van Lohuizen Foundation, Amsterdam)

68

naarsbestaan richtte hij twee tijdschriften, De Stijl en Mécano, en verschillende kunstenaarsgroepen op. Onvermoeibaar reisde hij rond om zijn vernieuwende ideeën te verkondigen en om gelijkgezinden rond zich te verzamelen. Hij nam deel aan congressen, schreef pamfletten, organiseerde tentoonstellingen en creëerde kruisbestuivingen met andere kunstenaars. De bezoeker maakt kennis met meer dan honderd schilderijen, tekeningen, foto’s, tijdschriften, publicaties, meubels, maquettes en glasramen van Theo van Doesburg en zijn artistieke tijdgenoten. De tentoonstelling is thematisch-chronologisch opgebouwd en start in 1917 met de kunst en het gedachtengoed van de Nederlandse beweging De Stijl, en volgt dan het artistieke parcours van Van Doesburg doorheen Europa.

ze tot een beeldtaal van pure, autonome, abstracte vormen. Deze nieuwe vormentaal manifesteerde zich niet alleen in de beeldende kunst, maar ook in andere domeinen, zoals architectuur, design, film, typografie of grafisch ontwerp. De leden van De Stijl streefden onder impuls van Van Doesburg naar een radicale hervorming van de kunst, in interactie met de maatschappij, wetenschap en technologie. Ze ijverden voor de creatie van een internationale stijl die niet langer een expressie zou zijn van het individuele maar die het universele representeert. Na de chaos en verdeeldheid van de Eerste Wereldoorlog was er nood aan een nieuwe kunst die zou leiden tot een nieuwe, betere wereld. Van Doesburg verdiepte zich tevens in de nieuwste ontwikkelingen in technologie en wetenschappen en was bijvoorbeeld erg geïntrigeerd door de relativiteitstheorie van Einstein, die hem het concept ruimte-tijd deed verkennen. De wisselwerking tussen kunst, technologie en wetenschap was in die tijd ronduit visionair. Onder de dynamische leiding van Theo van Doesburg verspreidden de ideeën van De Stijl zich al snel als een inktvlek door Europa. Hij ontpopte zich tot de energieke sleutelfiguur van de Europese avant-garde. Van Doesburg was niet de bohemien-kunstenaar die werkt in de eenzaamheid van zijn atelier. Integendeel: hij wou ideeën uitwisselen, inspireren en geïnspireerd worden. Tijdens zijn korte maar heftige kunste-

Gerrit Rietveld, Rood-blauwe leunstoel, 1918, ontwerp, beukenhout, multiplex (© Centraal Museum Utrecht)

De tentoonstelling loopt van 26 februari tot 29 mei 2016 in Bozar, Paleis voor Schone Kunsten aan de Ravenstein­ straat 23 in 1000 Brussel. Open van dinsdag tot zondag van 10 u. tot 18 u., donderdag tot 21 u.

Stephanie Van de Voorde

TENTOONSTELLING SCHOKBETON IN NEDERLAND In Zwijndrecht (Nederland) loopt tot eind maart 2016 een tentoonstelling over schokbeton. De tentoonstelling, georganiseerd door de Historische Vereniging Zwijndrecht, gaat dieper in op het ontstaan van het Nederlandse betonbedrijf, het specifieke prefabricageproces en architecturale realisaties in Nederland en daarbuiten. Schokbeton werd uitgevonden tijdens het interbellum: in 1933 legden Mathijs E. Leeuwrik en Gerrit Lieve een patent neer, waarin ze de ‘Werkwijze en machine voor de vervaardiging van betonwaren onder aanwending van schokken’ toelichten. Het resultaat van deze prefabricagetechniek was een uiterst compact en duurzaam beton: de betonspecie diende minder vloeibaar te zijn dan bij trilbeton, de elementen konden sneller ontkist worden, de uiteindelijke trek- en drukweerstand was hoger, met bijzonder slanke en stijve elementen als resultaat. In België werd de techniek populair na de Tweede Wereldoorlog: schokbeton werd onder meer toegepast in het huisvestingsproject van architect Jos Smolderen aan de Jan de Voslei in Antwerpen (1950-1965), in het kantoorgebouw van de Banque Bruxelles Lambert (momenteel ING) in Brussel door de Amerikaanse architect Gordon Bunshaft van het bureau SOM (1959-1965), het sociale huisvestingsproject Plaine de Droixhe in Luik door Groupe EGAU (1954-1979) en het fabrieksgebouw Torrington in Nivelles (1963-1964) door Marcel Breuer (diens enige verwezenlijking in België).


Meer informatie via www.schokbeton.info

Marjan Buyle

EEN FRESCO VAN DANIEL BUREN Iedereen kent de befaamde ‘strepen’ van Daniel Buren. Ze verschijnen op de meest onverwachte locaties, in stedelijke en urbane contexten. Altijd gaan ze in dialoog met een bestaand element: een monument, een landschap, een object. Zijn kunstwerken vertonen een regelmatig patroon van gekleurde of zwart-witstrepen en zijn installaties zijn meestal van tijdelijke aard. Efemere kunst als het ware. Een van zijn bekendste ingrepen is Les deux plateaux op de binnenkoer van het Palais Royal in Parijs. Dit bracht toen, in 1985-1986, een geanimeerde discussie op gang over de manier waarop de hedendaagse kunst zich kan/wil/niet wil integreren in historische monumenten. Zijn werken vertonen steevast een bijna frivool optimisme. Tijdens Beaufort 3 plaatste hij honderden vlaggenmasten met

Les deux plateaux, installatie op de binnenkoer van het Palais Royal in Parijs, 1985-1986 (© DB-ADAGP)

gestreepte windhanen in vrolijke kleuren op het strand van Den Haan. Dit werk kreeg de poëtische titel Le vent souffle où il veut mee. Een retrospectieve tentoonstelling maken van de werken van Daniel Buren, is omwille van dit tijdelijk karakter onmogelijk. Daarom bedacht de Bozar een originele formule: Daniel Buren wordt als het ware zelf de ‘curator’ van zijn eigen tentoonstelling en biedt een visuele tijdreis aan doorheen de kunstenaars die hem op een of andere manier hebben beïnvloed of zijn artistieke parcours mee hebben bepaald. Dit resulteerde in een selectie van meer dan zeventig werken van kunstenaars van de 20ste en 21ste eeuw: van Paul Cézanne, Fernand Léger en Pablo Picasso over Jackson Pollock en Sol LeWitt tot Pierre Huyghe en vele anderen. Bovendien creëert de kunstenaar speciaal voor deze tentoonstelling een nieuw werk: een film die een breed panorama biedt op zijn oeuvre van eind jaren ’60 tot nu, met specifieke aandacht voor de tijdelijke interventies. Deze film wordt voorgesteld als een beeldenmuur, een fresco, en naast een selectie van Burens eigen werk bevat hij ook archiefbeelden, filmfragmenten, gesprekken en interviews. Ook buiten het tentoonstellingscircuit belooft Buren de dialoog aan te gaan met de architectuur van het Paleis voor Schone Kunsten, met een interventie in de Hortahal. Een fresco wordt in zijn geheel geconcipieerd en uitgevoerd door Daniel Buren in samenwerking met curator Joël Benzakin, en is specifiek voor de ruimtes van het Paleis voor Schone Kunsten gecreëerd. Het wordt een niet te missen mijlpaal in het oeuvre van Buren.

De tentoonstelling Een fresco loopt van 19 februari tot 22 mei 2016 in Bozar, Paleis voor Schone Kunsten aan de Ravensteinstraat 23 in 1000 Brussel. Van dinsdag tot zondag van 10 u. tot 18 u., donderdag tot 21 u.

Le vent souffle où il veut, Beaufort 3, Den Haan, collectie van de stad Nieuwpoort, 2009 (© DB-ADAGP)

-krant

De tentoonstelling toont de geschiedenis van het Zwijndrechtse bedrijf en de toepassing ervan aan de hand van maquettes, foto’s en voorwerpen. De tentoonstelling werd ondergebracht in het museum De Vergulde Swaen (Rotterdamsesteenweg 53-55 in Zwijndrecht) en is open op woensdag en zaterdag (van 10 u. tot 16 u.) en op zondagnamiddag (van 14 u. tot 17 u.). De toegang is gratis. In het kader van de tentoonstelling wordt van maandag 29 februari tot donderdag 3 maart 2016 ook een Schokbeton-week georganiseerd met lezingen en excursies. Het programma situeert zich vooral in Nederland, maar op donderdag 3 maart staat Schokbeton in België centraal, met een bezoek aan verschillende schokbetongebouwen in België.

69


-krant 70

Marjan Buyle

VAN FLORIS TOT RUBENS. MEESTERTEKENINGEN UIT EEN BELGISCHE PRIVÉVERZAMELING Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Brussel pakt uit met een tentoonstelling van ruim zeventig tekeningen van Vlaamse en Hollandse meesters uit de late 15de eeuw tot het einde van de 17de eeuw. De werken zijn afkomstig van een privéverzamelaar die anoniem wenst te blijven. Een ploeg van kunsthistorici heeft de collectie gedurende een paar jaren bestudeerd en heeft vooral op het gebied van toeschrijvingen en dateringen baanbrekend werk verricht. Naast de gekende kunstenaars zijn er ook verrassend mooie tekeningen van vrij onbekende meesters. De resultaten van dit uitgebreid kunsthistorisch onderzoek zijn terug te vinden in de lijvige catalogus. Tekeningen uit de 15de eeuw zijn uiterst zeldzaam. De meeste getoonde werken dateren van de 16de en de 17de eeuw en overspannen dus de stijlperiodes van de Vlaamse Primitieven over de renaissance met de typische italianiserende werken tot de barokke meesters Rubens en Jordaens en de eerder classicistische Jan en Erasmus Quellinus op het einde van de 17de eeuw. De onderwerpen zijn bijzonder divers: landschappen, die bij voorkeur bergachtig zijn, portretten, religieuze en profane

Adriaen Frans Boudewijns (1644-1719), Gezicht op de omgeving van Brussel (© Collectie Delineavit, foto J. Geleyns/Roscan)

thema’s, ontwerpen voor kunstwerken in andere materialen zoals tapijten, keramiek, edelsmeedkunst en uiteraard schilderijen. De landschappen zijn weids en ruim, waarbij een enkel of een paar minuscule figuurtjes de verhoudingen aangeven. Ze illustreren eveneens de nietigheid van de mens in Gods grote schepping. Naast de grootse berglandschappen zijn er ook typisch Hollandse en Vlaamse landschappen te zien, met de obligate molen op de achtergrond. De portretten zijn trefzeker en vooral die uit de omgeving van Rubens tonen de grote invloed die de Antwerpse grootmeester op zijn tijdgenoten had. De religieuze voorstellingen zijn gemakkelijk herkenbaar, maar wat de profane mythologie betreft moeten we toegeven dat sommige verhalen (bijna) tot een onbekende wereld beginnen te behoren. Als er al iets duidelijk wordt in deze tentoonstelling, dan is het wel dat de Vlaamse en Hollandse schilders zonder uitzondering ook grootmeesters waren in de tekenkunst. De gebruikte technieken en materialen zijn uitvoerig op de begeleidende opschriften te lezen en vallen op door hun variëteit. Meestal gebruikt de tekenaar meerdere materialen om zijn tekening uit te voeren en ze daarna op te hogen of (gedeeltelijk) in te kleuren. Sommige tekeningen zijn zodanig gedetailleerd uitgewerkt dat men kan veronderstellen dat ze als autonome kunstwerken beschouwd en verhandeld werden. Andere zijn dan weer snelle schetsen, waarbij vooral deze van de Kruisdraging door Jordaens magistraal en tijdeloos modern overkomt. Sommige studiebladen zijn langs beide zijden volgetekend (papier was duur!). Interessant is een blad met typologieën van rurale gebouwen, die heel gedetailleerd zijn uitgewerkt. De ontwerpen voor andere kunstwerken zijn per definitie gedetailleerd uitgewerkt. Een van de blikvangers van de tentoonstelling, die trouwens ook voor de affiche gekozen werd, is een detail van een karton dat Pieter Coecke van Aelst maakte voor een tapijt. De magistrale lijnvoering en de bewogen kracht

Pieter Coecke van Aelst (1502-1550) en atelier, Hoofd van een man. Kartonfragment voor De reünie van Pompeius en Cornelia uit de tapijtenreeks De geschiedenis van Julius Caesar (© Collectie Delineavit, foto J. Geleyns/Roscan)


De opstelling van de tentoonstelling is vrij sober en intimistisch. Door de tekeningen te plaatsen vóór en in de Rubenszaal kan de bezoeker ze ook meteen confronteren met de monumentale werken van de kunstenaars uit de 17de eeuw.

De tentoonstelling Van Floris tot Rubens. Meestertekeningen uit een Belgische privéverzameling loopt van 20 januari tot 15 mei 2016 in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten aan de Regentschapstraat 3 in 1000 Brussel. Nadien neemt het Bonnefantenmuseum in Maastricht deze tentoonstelling over (15 augustus tot 30 oktober 2016). Open van dinsdag tot vrijdag van 10 u. tot 17 u., zaterdag en zondag van 11 u. tot 18 u. Bij de tentoonstelling hoort een lijvige wetenschappelijke catalogus (¤ 35).

Varia

De vakjury kreeg in totaal tweeëntwintig projecten voorgelegd, geselecteerd en gepresenteerd door de dienst Monumentenzorg en Architectuur van de stad Gent. De vakjury kreeg de zware taak om uit de zeventien projecten in de categorie ‘woningen in eigendom van private of particuliere rechtspersonen’ een winnaar te kiezen én tien projecten te selecteren die voor de publieksjury zouden worden voorgesteld. Na verschillende stemrondes, waarbij de selectie steeds specifieker werd gemaakt, kwam de jury tot een duidelijke top drie. De eerste plaats werd gegeven aan de restauratie van de artnouveauwoning Kunstlaan 41. De restauratie van zowel interieur als exterieur werd volgens de jury met veel zorg en met respect voor de authenticiteit en aanwezige erfgoedwaarden uitgevoerd. In overleg en in goede samenwerking met de stedelijke dienst Monumentenzorg en Architectuur en met het agentschap Onroerend Erfgoed werden op basis van een grondig uitgevoerd (voor)onderzoek gefundeerde restauratie-opties genomen. De volledige restauratiecampagne is een getuige van een doorgedreven aanpak van de eigenaar en is bijgevolg een goed voorbeeld van erfgoedzorg en -beheer. Het project Lieven De Winnestraat 22 verdiende volgens de vakjury een tweede plaats. De jury loofde deze restauratie omwille van de hoge graad van detaillering. De restauratie werd kwaliteitsvol uitgevoerd met respect voor de erfgoedwaarden en authentieke erfgoedelementen. De jury had eveneens bewondering voor de gedrevenheid van de eigenaars die met weinig subsidies deze restauratie hebben uitgevoerd. Op de derde plaats koos de vakjury de restauratie van de middeleeuwse keuken die deel uitmaakte van het 14de-eeuwse godshuis

Frank Gelaude Kunstlaan 41, Gent

EERSTE EDITIE MONUMENTENPRIJS GENT In het najaar van 2015 organiseerde de Gentse Vereniging voor Stad, Archeologie, Landschap en Monument (GVSALM) voor de eerste keer een Gentse Monumentenprijs. Met deze tweejaarlijkse prijs wil de vereniging geslaagde renovaties, restauraties, herbestemmingen of de herinrichting van een historische tuin, park of plein bekronen. Het wedstrijdreglement stelt dat zowel een vakjury als een publieksjury een winnaar kiezen in de categorie ‘eigendommen van particuliere of private rechtspersonen’, aan wie telkens een prijs van 1.000 euro wordt geschonken, en een winnaar in de categorie ‘openbare besturen of publieke rechtspersonen’, die een eervolle vermelding krijgt. De vakjury Op 27 november 2015 vond de vakjurydag plaats. Deze jury bestond uit leden van de Raad van Bestuur van de GVSALM, uitgebreid met externe leden, uitgekozen uit diverse Vlaamse gemeentelijke diensten Onroerend Erfgoed, met name Joris Nauwelaerts van de dienst Onroerend Erfgoed Brugge, Johan Veeckman van de dienst Onroerend Erfgoed Antwerpen en Michèle Eeman van de dienst Monumentenzorg Mechelen.

-krant

tonen duidelijk aan dat hier een meester aan het werk is die heel monumentaal kan werken.

71


-krant 72

van de wolwevers, gelegen in de Kleinevleeshuissteeg 2a-d. De jury bewonderde de gemaakte keuze van de eigenaar om rond het pand in ruïneuze toestand een ‘nieuw doosje’ te plaatsen waardoor veel oorspronkelijk materiaal behouden en geconserveerd kon worden. De kwaliteitsvolle nieuwbouw ondersteunt volgens de jury de erfgoedwaarden en maakte een herbestemming van dit pand mogelijk. Ook uit de vijf projecten in de categorie ‘openbare besturen/ publieke rechtspersonen’ koos de jury een winnaar. De eerste plaats ging naar de restauratie van het Sint-Baafshuis (voormalig Seminarie) in de Biezekapelstraat 2. De restauratie van de daken en van de gevels en interieurs van het hoekpand was helemaal niet gemakkelijk, maar op basis van een grondig vooronderzoek (onder meer archeologisch en bouwhistorisch onderzoek en kleuronderzoek) werden gefundeerde restauratie-opties genomen. De hele restauratie is een bewijs van de consistente visie van de eigenaar die in overleg met de stedelijke dienst Monumentenzorg en Architectuur en met het agentschap Onroerend Erfgoed de restauratie heeft uitgevoerd met respect voor de erfgoedwaarden en gelaagdheid van het pand. Op de tweede plaats koos de vakjury het project ‘Jozef Plateau­ straat 22’. De jury loofde de restauratie van het Instituut der Wetenschappen omwille van de grote nauwgezetheid waarmee dergelijk groot dossier werd aangevat. De jury loofde naast het architectenbureau ook de eigenaar, de Universiteit Gent, voor de steeds groeiende aandacht voor de erfgoedwaarden van het pand. Op de derde plaats werd het project ‘Hoofdkerkstraat 1-Kapittelstraat 11’ gekozen. Ondanks de kleinere omvang werd het project met evenveel zorg uitgevoerd. Het pand was bij aanvang van de restauratie in slechte staat, maar de eigenaar en het architectenbureau slaagden erin om met weinig middelen en subsidies een kwaliteitsvolle restauratie uit te voeren. De publieksprijs Na de vakjury werd op vrijdagavond 11 december ook de publieksprijs gekozen door de leden van de GVSALM. De avond werd ingezet met een verwelkoming door voorzitter Dirk Laporte, die ook kort het reglement van de verkiezing toelichtte. Nadien stelden Dirk Boncquet en Veerle Vercauteren van de dienst Monumentenzorg en Architectuur de tien beste projecten in de categorie ‘particulieren en/of private rechtspersonen’ en de deelnemers in categorie ‘openbare besturen/publieke rechtspersonen’ voor aan de publieksjury. De aanwezigen, met uitzondering van de eigenaars van de deelnemende projecten, kruisten hun drie favoriete projecten aan op een stembiljet.

Biezekapelstraat 2, Gent

Na de stemming bleek dat de vakjury en de publieksjury dezelfde smaak hadden: beide jury’s kozen dezelfde winnaars. De art-nouveauwoning Kunstlaan 41, in eigendom van vennootschap RVDD, werd de grote winnaar van de monumentenprijs in de categorie ‘particuliere eigendommen/realisaties’. Dankzij de architecten Lieven Hanselaer en Mark Bernaert en met hulp van de stedelijke dienst Monumentenzorg en Architectuur werd dit een zeer succesvolle restauratie, nadat het gebouw er jarenlang verwaarloosd bij stond. De publieksjury gaf de tweede prijs aan Kleinevleeshuissteeg 2a met de keuken van het Wolweversgodshuis, omgevormd tot vergaderzaal. De derde prijs was voor de restauratie en uitbreiding van de woning Nederpolder 4. Bij de openbare realisaties koos de publieksjury de restauratie van Biezekapelstraat 2, voormalig Bisschoppelijk Seminarie – heden het Sint-Baafshuis – als laureaat. De tweede plaats was voor de gevelrestauratie en inrichting van de bibliotheek Letteren en Wijsbegeerte van het universiteitsgebouw, het Instituut der Wetenschappen, Jozef Plateaustraat 22. De derde plaats was voor de gevelrestauratie Hoogpoort 62, Muziekconservatorium. Aan het einde van de avond concludeerde voorzitter Dirk Laporte dan ook dat de leden van de GVSALM, net zoals de vakjury, een goed oog hebben voor het gewaardeerde erfgoed van de stad. De voorzitter en schepen van Cultuur Annelies Storms feliciteerden de winnaars en overhandigden de prijzen. Ook de dienst Monumentenzorg en Architectuur van de stad werd in de bloemetjes gezet voor haar voorbereidend werk voor de Monumentenprijs.

M&L-citaat The Past is a foreign Country Titel van het gelijknamige boek van David LOWENTHAL, Cambridge University Press, 1985


JAN.-FEB. 2016

TWEEMAANDELIJKS – JAARGANG 35 nr. 1

Afgiftekantoor Brugge – P 919291

MONUMENTEN, LANDSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE


Restauratie van Schilderijen Beelden Muurschilderingen Hout Steen Moza誰ek Stuck

www.rmp.be Profiel CVBA Guido Gezellestraat, 23 8650 Wevelgem

@: info@rmp.be Tel: 056 32 38 12


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.