Les 2 De levenslijnen van mijn familie
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen verwoorden wat hun familienaam is en dat deze afkomstig is van (één van hun of beide) ouders.
2. De kinderen kunnen op een levenslijn van de ouders enkele belangrijke gebeurtenissen (geboorte en kindertijd ouder, eigen geboorte en geboorte broers/zussen) aanduiden.
3. De kinderen kunnen op de levenslijn aanduiden wat verleden, heden (‘nu’) en toekomst is en dit illustreren.
4. De kinderen kunnen de levenslijn van één van hun ouders vergelijken met de levenslijn van ouders van leeftijdsgenoten en hierbij de verschillen en gelijkenissen aangeven.
5. De leerlingen kunnen verwoorden dat de levenslijn van hun ouders en grootouders langer is dan die van henzelf.
Lesmateriaal
- werkboek p. 5 - 7
- kopieerblad 1: de levenslijnen van mijn familie
- bobijnen touw in verschillende kleuren (recupereer eventueel restjes breiwol)
- scharen
- enveloppes
- meetlatten
Vooraf
Laat de kinderen vooraf aan de ouders vragen stellen over belangrijke gebeurtenissen en data uit het leven van de ouders en de grootouders, zoals geboorte- en sterftedata.
De ouders kunnen ook hiervan een schriftelijke versie meegeven, zodat die gegevens correct zijn.
8 Thema 5: Het zit in de familie
Lesverloop
1 Instap
Blik terug op de vorige les:
Vorige keer noteerden we onze voornaam en onze familienaam. Wat is jouw familienaam?
Waarom hebben we een familienaam?
Wat is daar handig aan?
Wat vind je van je eigen familienaam?
Neem het werkboek erbij op pagina 5. Laat de leerlingen de opdrachten bij hun eigen levenslijn uitvoeren.
Doe dat bij voorkeur geleid zodat ze weinig fouten maken.
Bespreek:
Hoe oud ben je in de eerste kleuterklas?
We zitten nu in het tweede leerjaar. In welk jaar zat je dan in het eerste leerjaar?
Wat wil ‘toekomst’ zeggen? Wat wil ‘verleden’ zeggen?
Vandaag gaan we ook de levenslijn van een ouder en een grootouder maken. Zullen die langer of korter zijn dan de onze?
Wat is de familienaam van je mama? En papa?
Laat de leerlingen opdracht 1 invullen op pagina 6 van het werkboek. Ze kiezen zelf welke ouder ze als voorbeeld nemen.
Geef aandacht aan de diverse gezinssituaties en benoem een gezin niet standaard als dat voor veel leerlingen van je klas anders is.
Bespreek met enkele voorbeelden van leerlingen van wie ze hun familienaam gekregen hebben (papa, mama of beide). Gebruik het bord ter ondersteuning.
2 Kern
2.1 De levenslijn van de ouders opstellen
Stel samen met de leerlingen de levenslijn van één van de ouders op basis van de meegebrachte informatie en de opdrachten in het werkboek op pagina 6. Doe mee aan het bord.
Laat noteren wat verleden, heden en toekomst zijn.
Laat de levenslijn van de ouders vergelijken met de eigen levenslijn. Kom tot het besluit dat die van de ouders langer is, omdat ze al een groter deel in het verleden hebben geleefd.
2.2 De levenslijn van de ouders in groep vergelijken
Laat de leerlingen in groepjes van een drietal leerlingen de levenslijnen van hun ouders vergelijken.
Welke gelijkenissen zie je? Welke verschillen zie je? Bij wie is de levenslijn het langst?
2.3 De levenslijn van de grootouders opstellen
Stel samen met de leerlingen de levenslijn van één van de grootouders op op basis van de meegebrachte informatie en de opdrachten in het werkboek op pagina 7. Doe mee aan het bord.
9 Thema 5: Het zit in de familie
Eventueel moet ook de sterfdatum aangeduid worden als eindpunt van de levenslijn. Vergelijk met de eigen levenslijn en die van de ouders. Laat opnieuw de verschillen benoemen.
Wie heeft de oudste (nog levende) grootouder?
Wie heeft de jongste (nog levende) grootouder?
Is je mama/papa het oudste of jongste kind van je grootouders?
3 Slot
Onze levenslijnen kunnen we ook echt uitbeelden. Kijk, ik heb hier touw in verschillende kleurtjes: een kleurtje voor jou, eentje voor je ouder en eentje voor je grootouder. Daarmee maken we nu een ‘levenstouw’ van jullie drie samen. We knippen stukjes touw van 20 cm lang. Die stellen één jaar voor.
Hoeveel stukjes touw moet jij dan knopen?
Hoeveel stukjes moeten erbij voor je ouder?
En hoeveel voor je grootouder?
Zo gaan we zien wat het echt betekent als we zingen ‘Lang zal hij leven…’.
Gebruik eventueel kopieerblad 1 als ondersteuning.
Organiseer je klas in trio’s. Laat eerst stukjes touw knippen. Toon voor hoe ze dat best doen: een leerling houdt het touw vast, de ander meet, en de derde knipt. Ze helpen elkaar met uitrekenen hoeveel stukjes ze nodig hebben.
Als dat mogelijk is, ga dan naar een open plaats waar ze de touwen kunnen knopen. Die hangen ze eventueel vast aan een vast punt. Dat werkt makkelijker.
Aan het eind van de opdracht hebben ze allemaal hun driekleurige ‘levenslijn’. Laat ze die onderling vergelijken door ze naast elkaar te spannen.
Wat merken we op vooraan in ons touw? (Dan lijkt elk touw op het ander.)
En in het tweede kleur? (Dan zit er al wat meer verschil op.)
En over het ganse touw? (Dan kan touw als serieus anders zijn.)
Laat kinderen onderling hun touw vergelijken. Wie heeft het langste touw? Wie het kortste?
De ‘levenslijn’ mag mee naar huis als geschenkje voor de grootouder.
10 Thema 5: Het zit in de familie
Les 3 Toen mijn grootouders jong waren …
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen verschillen en gelijkenissen aangeven tussen het leven van de grootouders als kind (vroeger) en het eigen leven/de eigen tijd (nu).
2. De kinderen kunnen verwoorden dat het leven van een kind vroeger ten opzichte van nu is geëvolueerd.
3. De kinderen kunnen voorbeelden geven van voorwerpen van nu en voorwerpen van vroeger.
4. De kinderen kunnen verwoorden dat bepaalde voorwerpen van vroeger niet meer gebruikt worden of geëvolueerd zijn en er nieuwe uitgevonden zijn.
5. De kinderen kunnen afbeeldingen van voorwerpen en situaties rubriceren bij vroeger of nu.
6. De kinderen kunnen respect en waardering opbrengen voor voorwerpen en situaties uit het verleden.
7. De kinderen kunnen het belang inzien van het behouden van voorwerpen uit het verleden.
Lesmateriaal
- werkboek p. 8 - 21
- stickervellen
- kopieerblad 2: woordkaarten
- kopieerblad 3: groepswerk
- video 1: Kapitein Zeppos
- video 2 - video 6: opa Frank over hoe het leven als kind vroeger was.
- voorwerpen uit de tijd van de grootouders (jaren 60 - 70), bv. vulpen, telefoontoestel, speelgoed, gezelschapsspel, jeugdboeken …
- voorwerpen van nu
- laptops of tablets met internetverbinding
Vooraf
Laat de leerlingen aan de hand van de woordkaarten op kopieerblad 2 hun grootouders bevragen over hun kindertijd (naar school gaan, wonen, eten, vrije tijd, communicatie).
Laat ze indien mogelijk een voorwerp (of een foto ervan) meebrengen.
Communiceer dit ook aan de ouders en geef voorbeelden van welke voorwerpen interessant zijn.
Verdeel de leerlingen in vijf groepen en leg het materiaal op voorhand klaar per groep.
Zoals al vermeld in de inleiding, kunnen grootouders zelf best wel een generatie verschillen. Dat betekent dat hun kinderjaren ook onderling nog behoorlijk kunnen hebben verschild. Hou daar rekening mee als er voorbeelden worden gegeven.
11 Thema 5: Het zit in de familie
Lesverloop
1 Instap
1.1 Strip: een dag uit het leven van mijn oma en van mij
Leg de link naar de vorige les waarin we de drie levenslijnen hebben gemaakt: van onszelf, onze ouders en onze grootouders. Laat de begrippen verleden, nu (heden) en toekomst nog eens gebruiken en verklaren.
Vertel dat we in deze les gaan werken met het verleden, de tijd waarin onze grootouders klein waren. Laat situeren op de tijdslijn. Laat enkele leerlingen verwoorden wanneer hun grootouders hun leeftijd hadden.
Toen zag de wereld er echt nog anders uit. Dat zien we best als we vergelijken, wanneer we hun kinderwereld tegenover de onze zetten.
Laat de kinderen in het werkboek pagina 8 en 9 verkennen en kort onder elkaar bespreken in duo of kleine groepjes.
Neem je werkboek op pagina 8 en 9. Vergelijk de twee strips met elkaar. Zoek en bespreek met elkaar wat ondertussen is veranderd en wat hetzelfde is gebleven. Je kunt plaatje per plaatje vergelijken. Links ontbreken twee plaatjes. Die vullen we straks aan.
Laat de kinderen even kort onder elkaar werken. Bespreek dan samen de verschillen en gelijkenissen tussen beide ‘dagen’. Maak een onderscheid tussen
- dingen die we nog doen en ook op dezelfde manier (melk drinken, touwtje springen …)
- dingen die we nog doen maar nu wel op een andere manier (het nieuws lezen op smartphone in plaats van in de krant, aan het bord werken dat nu wel digitaal is …)
- dingen die we niet meer doen en andere die we in de plaats doen (schrijven met inkt, zoeken op het net …)
1.2 De klas van vroeger
Geef iedere leerling vier post-its, twee van iedere kleur.
Laat ze 1 minuut rondkijken in de klas en daarna post-its kleven op voorwerpen die
- er niet waren in de klas van hun grootouders (bv. geel)
- er wel al waren in de klas van hun grootouders (bv. groen)
We gaan in groepjes onderzoeken of we de post-its juist geplakt hebben en hoe het was in de tijd toen opa of oma klein waren.
2 Kern
2.1 Complementair groepswerk
Verdeel de klas in vijf groepen aan vijf verschillende groepstafels.
- Groep 1: school (kopieerblad 3a-b)
- Groep 2: vrije tijd: spelen (kopieerblad 3c-d)
- Groep 3: vrije tijd: TV-kijken en lezen (kopieerblad 3e-f)
- Groep 4: communicatie (kopieerblad 3g-h)
- Groep 5: winkelen en eten (kopieerblad 3i-j)
12 Thema 5: Het zit in de familie
Elke groep krijgt één thema toegewezen waarin ze zich zullen verdiepen aan de hand van de kopieerbladen, een videofragment (op pc of tablet) en voorwerpen van vroeger en nu.
De leerlingen verkennen de bronnen: ze lezen de strip in het werkboek nog eens en bekijken de video.
Daarna overleggen ze en sorteren ze de materialen en de afbeeldingen van de kopieerbladen in de categorieën ‘vroeger’ en ‘nu’.
Afhankelijk van de tijd laat je de leerlingen niet/één keer/meerdere keren doorschuiven.
Wie klaar is, kan de strip over het eigen dagverloop in het werboek op pagina 9 aanvullen.
2.2 Voorstelling groepswerk
Ga met de klasgroep rond elke groepstafel staan. De leerlingen van het groepje vertellen bij de gemaakte indeling en de voorwerpen. Vul aan en stel vragen, demonstreer eventueel het materiaal zoals vulpen, platenspeler …
Kom per thema tot volgende inhouden en besluiten: School
Wat was er vroeger niet? (digibord, computer …)
Wat is er veranderd?
(meubels, boeken en schriften zijn kleurrijker, nu ook invulboeken, balpen i.p.v. vulpen …)
Wat bleef er hetzelfde? (Er staat nog vaak een krijtbord in de klas.)
Vrije tijd: spelen
Wat was er vroeger niet? (tablet, spelletjesconsoles …)
Welk speelgoed is er veranderd en op welke manier? (materiaal, vorm …)
Wat bleef hetzelfde? (buiten spelen, gezelschapsspel spelen, Lego, Playmobil, maar de figuurtjes zijn veranderd: meerdere kleuren, handjes kunnen bewegen …)
Vrije tijd: tv kijken, muziek beluisteren
Wat was er vroeger niet? (Netflix, flatscreen, Spotify, dvd, afstandsbediening …)
Wat bleef er hetzelfde? (De tv was vroeger groter en zwaarder. Het beeld was vroeger kleiner en in zwartwit, nu een dun, groot scherm en in kleur. Vroeger: enkele zenders, nu: decoders, Netflix …)
Je kunt hier een stukje video van Kapitein Zeppos laten zien (video 1) of een plaat afspelen op een platenspeler. Daarbij kun je samen met de leerlingen vaststellen dat sommige oudere zaken ook nu nog populair blijven. Op YouTube zijn ook alternatieven terug te vinden zoals de begingeneriek van 'The Flintstones'.
Communicatie
Wat doe jij als je iets aan je vrienden of grootouders wil vertellen? (telefoneren, berichtje sturen, mail sturen …) Hoe bleef opa Frank in contact met zijn familie? (ernaartoe gaan, telefoneren, brief schrijven)
Wie van jullie schrijft er nog een brief? Wanneer doe je dat?
Evolutie van de gsm: Toen onze grootouders klein waren, bestond er nog geen gsm. Die is pas later uitgevonden. Toen je ouders klein waren, bestonden die wel al, maar ze zagen er toen anders uit.
13 Thema 5: Het zit in de familie
Toon een oude gsm en één van nu.
Hoe zag een gsm er vroeger uit? En de smartphone nu?
Wat kon je met een gsm doen vroeger? (telefoneren en tekstberichten sturen)
En nu? (foto’s nemen, spelletjes spelen, surfen …)
Laat de leerlingen fantaseren hoe de smartphone van nu er later zou kunnen uit zien en wat hij allemaal kan.
Winkelen en eten
Wat was er vroeger (bijna) niet? (hamburgers, pasta, meeneemmaaltijden, vegan maaltijden …)
Wat is er veranderd? (meer keuze, grotere supermarkten en minder slagers of buurtwinkels …)
2.3 Van groepswerk naar werkboek
In dezelfde groepjes werken de leerlingen nu samen om in het werkboek op pagina 10 tot en met 21 de stickers te kleven en de opdrachten op te lossen.
Werk geleid en bespreek kort per onderdeel. Maak ook de vergelijking met de voorwerpen die je zonet besprak.
School
- Klassen waren vroeger gesplitst jongens - meisjes. Er waren zelfs aparte jongens- en meisjesscholen.
- Een klas bevat nu heel wat digitale tools die vroeger niet bestonden.
Vrije tijd
- Welk speelgoed uit de tijd van je grootouders heb je bij hen thuis nog gezien?
- Strips en boeken bestonden vroeger enkel in zwart-wit.
Communicatie
- Welke voorwerpen van vroeger heb je al eens in het echt gezien?
Winkelen en eten
Bespreek de verschillen in het straatbeeld en tussen de illustraties van de buurtwinkel en supermarkt.
Misschien hebben de leerlingen nog buurtwinkels waar veel van de illustratie van vroeger nog realiteit is?
3 Slot
Ga bij een voorwerp staan in de klas of toon het in het werkboek:
Bestond dit vroeger al?
Wordt het nu nog gebruikt?
Zag het er vroeger ook zo uit?
Wat verwonderde je het meest?
Wat vond je heel raar?
Had je graag in de tijd van je opa geleefd?
14 Thema 5: Het zit in de familie
Les 4 Beroepen vroeger en nu
Lesdoelen
1. De kinderen kunnen verwoorden dat niet alle mensen hetzelfde beroep uitoefenen en kunnen hiervan voorbeelden geven.
2. De kinderen kunnen verwoorden dat sommige mensen een beroep uitoefenen, anderen huisvrouw of huisman zijn of werkloos zijn.
3. De kinderen kunnen verschillen verwoorden tussen beroepen van vroeger en nu.
4. De kinderen kunnen materiaal ordenen dat past bij de beroepen ‘bediende’ en ‘fotograaf’ en kunnen de evolutie verwoorden.
5. De kinderen kunnen verwoorden dat er nu beroepen zijn die vroeger niet bestonden en omgekeerd, en hiervan een voorbeeld geven.
6. De kinderen kunnen een beroep herkennen en beschrijven.
7. De kinderen kunnen verwoorden dat de technologie (bv. een computer) taken gemakkelijker hebben gemaakt en hiervan voorbeelden geven.
8. De kinderen kunnen verwoorden dat door de technologie het werk verandert en soms helemaal verdwijnt.
Lesmateriaal
- werkboek p. 22 - 24
- kopieerblad 4: het beroep van je ouders/grootouders
- video 7: het beroep van opa Flor (bediende)
- video 8: het beroep van opa Frank (fotograaf)
- powerpoint 1: hoe zijn beroepen veranderd?
- beroepenfilmpjes
- oud materiaal van een fotograaf (oud fototoestel, filmrolletje, negatieven …)
- oud materiaal van een bediende (typemachine, telefoonboek, fichebak …)
- pc’s, tablets en/of digibord
- Kahoot!-quiz (herhaling)
Vooraf
Laat de kinderen hun ouders en grootouders vragen stellen over hun beroep (indien dat nog niet gebeurde tijdens het WOUW-moment). Dat kan aan de hand van kopieerblad 4
Zet de beroepenfilmpjes van de VDAB klaar (zie lesonderdeel 2.1).
15 Thema 5: Het zit in de familie
Lesverloop
1 Instap
Laat enkele kinderen kort vertellen over het beroep van hun ouders.
Wat doen ze?
Wat gebruiken ze voor hun werk?
Je kunt hier ook uitleggen wat een huisman of huisvrouw doet en wat het betekent om werkloos te zijn.
2 Kern
2.1 Op verkenning: beroepen van nu
Bekijk met de leerlingen pagina’s 22 en 23 in het werkboek
Welke beroepen ken je nog allemaal?
Laat de leerlingen de VDAB-filmpjes bekijken (klassikaal of in duo). Kies zelf welke filmpjes je laat bekijken, in functie van de beschikbare tijd en de achtergrond van de leerlingen en de schoolomgeving. Als er op het einde van de les nog tijd over is, kunnen de leerlingen eventueel de overige filmpjes nog bekijken. Na elk filmpje geef je hen even de tijd om te overleggen welk beroep het zou kunnen zijn, wat het inhoudt en wat er nodig is. De beroepen werden gekozen zodat de genderstereotypen kunnen worden doorbroken. Reageer op spontane stereotiepe uitlatingen van leerlingen of zeg expliciet dat iedereen het beroep kan uitoefenen: zowel mannen als vrouwen.
- verkoper van kleding tot 2 min.
- machineoperator metaal tot 1 min 40
- tuinbouwer tot 2 min 40
- loketbediende tot 1 min 40
- metselaar tot 2 min
- ruitenwasser tot 2 min
- bakker tot 2 min
- installateur sanitair 1 min 40 tot 2 min 20
- software-ontwikkelaar tot 1 min 20
- magazijnbediende autosector tot 1 min 30
Zat het beroep dat je mama of papa doet erbij?
En dat van je opa of oma?
Welk beroep hebben je mama/papa/oma/opa?
Laat de beroepen aanvullen in het werkboek pagina 22 opdracht 1. Schrijf de moeilijke woorden op het bord.
16 Thema 5: Het zit in de familie
2.2 Evolutie van beroepen
De bediende
Welke beroepen bestonden er vroeger nog niet, denk je? Waarom? (bv. programmeur, webdesigner …)
Laat video 7 (opa Flor) bekijken. Projecteer daarna powerpoint 1 en laat de leerlingen bij slide 1 in duo overleggen wat de juiste volgorde van de toestellen is. Bij het bespreken kun je het hebben over de evolutie van de toestellen en de voordelen van de vernieuwingen. Stel vast dat het werk steeds makkelijker en vlotter gaat.
De fotograaf
Laat video 8 (opa Frank) bekijken. Projecteer daarna het vervolg van powerpoint 1 en laat de leerlingen overleggen bij de vragen op slide 3 en 4. Bij het bespreken kun je eventueel oude en nieuwe toestellen laten zien.
3 Slot
3.1 Toestellen uitproberen
Laat leerlingen eens in groepjes het materiaal van dichterbij bekijken en uitproberen.
Begeleid de groep met het fotomateriaal: het fotorolletje in het fototoestel plaatsen, een foto nemen, doorspoelen en negatieven bekijken.
Laat de groep met de typemachine zelfstandig werken: tikken met de typemachine, schrijven met vulpen, een naam opzoeken in het telefoonboek en een telefoon met draaischijf gebruiken.
3.2 Herhalingsmoment
Rond deze lessenreeks af met een herhalingsmoment. In het werkboek zie je een aantal herhalingsoefeningen die de inhoud van een aantal lessen herhalen. Op Kabas vind je aanvullend een Kahoot!-quiz. Het is een aanleiding om het thema even opnieuw te overlopen en de lessen te bekijken en te bespreken.
Daarbij kunnen de leerlingen het blanco bolletje bij het nummer van elke opdracht inkleuren volgens de eenvoudige legende:
- Ik weet.
- Ik begrijp.
De bedoeling is vooral om de leerlingen nog even te laten nadenken over wat we in dit thema allemaal leerden (kennen).
Bij iedere les geven wij zelf ook een indicatie van hoe je iedere opdracht kunt inkleuren. Dit vind je hieronder terug. Straks in de toetsen kunnen de oranje opdrachten als kennis worden bevraagd terwijl de groene opdrachten bevraagd worden als toepassing waarbij het begrijpen wordt geëvalueerd.
Je kan de herhalingsoefeningen en de kleuropdracht zowel individueel (contractwerk, huistaak …) als klassikaal laten uitvoeren. Het is evenwel nooit de bedoeling om alle leerstof nog eens te gaan herhalen en uitleggen in detail.
17 Thema 5: Het zit in de familie
Verwijs de leerlingen ook naar het online aanbod op Kabas:
- de digitale oefeningen;
- de oefentoets, die ze kunnen maken wanneer ze denken klaar te zijn voor de toets.
Les 1 1 2 3 4 Les 2 1 2 3 4 5 6 Les 3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Les 4 1 2 3 18 Thema 5: Het zit in de familie