Over dit boek Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. Richtlijnen voor gebruik Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken. Verder vragen we u het volgende: + Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. + Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn. + Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. + Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. Informatie over Zoeken naar boeken met Google Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken op het web via http://books.google.com
{q‚‘‚ä;
.
ïÄîî"‘‘΂‚.
‚
a ‘
""
_._
ï J’! 1‘ ‘ L1"
L
_ ‚.
_ ‚
‘gij“_’ 9
‚
7d h“
I
.
I
\ \ r
I \
‘
'
I
I
I
_
.
p
’. \ .
.
‚
.
‘
l
. /
.
_‘
‘
ì ‚
"
I‘
/~
.
.
'
.
‚
.
' ' ‚‚
\
‚z
I
|
‘
>
\
î
l
‚
I
'
‚
\
‚ ‘
I
I
I
.
l
‘
‘ S
v
.
D
l
‚. ‚ n
‚
I
_
.
’
_
.
' ‘
.
n . -
’
0 Â
‘
I
I
I
‘
‘
‘
'‚ _
‘
_
Ì
.
‘/
'
k
I
I
I
'
_
v ‘
_
‘
I‘
.
‘‘.
~
‚ ‘5 I
‚
‚
'
F
‘
‘
‚
i
‚
‚
'
ï
. _ ~
"
.
I
O
‚
h
t_
‘
‘
‚
I
‘
‘e. " "
‚
I
Q
‘
KONINKLIJKE
‚ ‘
0566
'
‚
.
.
I
‘I.
.
D
‘ ‘
.
J
‘
. . l
‚
„
_ . .
l
n
‚
. .
‚. O
.
. .
‚
‘
„
‘J .
I7
‘‚ . ‘
l ‘_
/ ‚
OPMERKINGEN IN
GEDACHTEN;
‚
‚I‘
‘J
41/1/ diîy‘ OPMERKINGEN
EN
GEÌSACHTEN VANDEN
HOFRAAD
‚voNE0KAnTsHAÜsEm TOT
NUT
HIT
DER
JONGILINGSCHA!
HOOGDUIÌÍICH
UIT
VIRTAALH’
Ù-‘eûmmm
‘TE LEYDEN, BIJ. J.
W.
VAN 182m
LEEUWEN. ‘\
J‘
n.
‘u
‚Ì ‚I
tot nut van on: ôesoáaijd puá/iek , en voora! onze’ jonge lieden, en met goed succes ‘voor ziek zelven ,
vertaald bebbende in ‘m licht ‚gegeven, weme/ìte met reden ook deze B/oemlez‘
te voegen.
Hij‘ raaaíoleegde mij‘ daarover; en ik
kon niet anden, dan zijn voornemen goedkeuren
nmoedigen: zoo evenwel, dat, daar de Hoogduitseáe titel was.‘ Geistreiche Gedanken, Meínungen und Schwärmereyen des‘ Hofraths VON
‚É?‘
wijsneazig verwerpt,
het geen zij bij en eerste
oppervlakkig aanzien niet bevat, maar bij rijper nadenken waarachtig
en nuttig zoa bevinden. -—‘
Voorts heb ik met genoegen de vertaling van die werkje overgezien,‘ en mij bevlijtigd, om dezelîle zoo getrouw en tevens‘ duidelijk’ te doen zijn, als‘ mogelijk ‘was’: ook i: er op eene enkele plaats, door den Vertaler of door mij ,‚ eene aanbaling of ont“ ‘wikkeling, bij wijze van aanteekening, bij gevoegd.
Daar ik, ten opzigte van den geest der se/zrif‘ ten van den edelen VON ECKARTSHAUSEN, mij ge drvgen kan, aan het geen door den kandtgen’ Ver
îaler van zijne Redevoeringen gezegd i’, zal ik hierden Lezer niet langer ‚op/zouden,. maan ein.‘ dige met den‚wenîcb, dat ook dit werkje aan onze
jonge ‘lieden van beide Sexen nuttig moge ‚zijn, ter opwekking of ter bevestiging van hun gevoel îvomr  het Vvare, (ìoedc en Schoonf. ’ i ‘ ‚
‘\‘
LEIIÌENij Jen 23 Oiìuber 1820‘ ,_
‘‘
\ ‘H.’
_ î ‘
.
Te
“ ‘
‘
E“
“’
(.
0
l
‘„
U
Üm den braven man in de Wereld tegen ongeluk te behoeden, is in de eerste plaats noodzakelijk,
dat men hem den mensch in deszelfs ware gedaan‘ te leere kennen. en de
Wij leven in de maatschappij,
maatschappelijke
mensch is van den na
tuurmensch wezenlijk onderscheiden.
De
natuur
mensch kent geene andere wet, dan de bevrediging zijner zinnelijke behoeften, want hij alleen is al“ les voor zich.
Maar deze betrekkingen veranderen‘
zich in den gezelligen toestand; in dezen bekomt’ hij een inzigt in zijne zwakheid, en in de nood‘
wendigheid dat zijn welzijn te gelijk met het wel_ zijn van zijnen natuurgenoot moet kunnen bestaan: daar houdt de mensch
leven;
hij leeft
op,
voor zich alleen te
noodwendig voor
het
geheel,
en zijn bijzonder belang, .zijne eigenliefde moeten
À
met
\
s
\
OPMERKINGEN
met het belang en de liefde tot het geheel vereenîïg‘ baar zijn; — dit is de grond van alle maatschap pelijke ‘ en gezellige deugden‘ - Maar hier houdt het instinkt des zinnelijken gevoels op, langer al leen ‚de gids onzer handelingen te zijn: dit kan hetzelve sle/chts bij den natutirmensch zijn; bij den mensch in de maatschappij is het de rede, want moet erkennen en willen.
Tot dit erkennen en
yvillen brengt den natuurmensch de beschaving (cul‘
tuur) en deze bestaat in Wetten en Godsdienst‘. beschaving onmiddelijk de vorming ‚YvanDewijl den maatschappelijken mensch tot noodzakelijk is ‚f zoo volgt hier uit, dat geen maatschappelijk mensch geboren wordt,
maar alleen de ‘natuurmensch; en
dat uit den natuurmensch de opvoeding, door mid“ del van wetten en godsdienst, den maatschappelij’. ken mensch eerst vormen moet.
‚
Uit de juistheid dezer stellingen volgt nu onmid‚._ delijk, dat men in elke maatschappij meer onbe-‘
schaafde dan beschaafde menschen vinden zal --. bij gevolg meer‘ natuurmenschen. ik menschen,
Hierdoor versta
welke zich alleen door hunne zin’
nelijkheid laten leiden, en niet door de lede.
Uit
deze, t. w. uit dezinnelijkheid, vloeijen alle maat’ ‘ schappelijke kwalen voort: want het bijzonder he’
lang en de eigenliefde geraken in strijd met de lief» de en het belang van het’ algemeen; en bestond l
I‘
de“
EN GEDACHTEN.
3
deze strijd niet in de maatschappij, dan had‘dezel_‚ ve den hoogsten trap van maatschappelijk geluk be‘ reikt. Daar nu deze stellingen juist zijn, zoo zijn de gevolgtrekkingen ontegenzeggelijk: dat in elke maat‘ sehappij het grootste deel der menschen zich meer door zinnelijkheid dan‘ door rede laat leiden; dat het grootste deel meer zijn bijzonder belang dan het algemeen welzijn verkiest te bevorderen; en dat het grootste deel meer liefde tot zich zelf dan voor het algemeen heeft. Van deze zijde moet de beschaaf’ de man in de wereld de menschen beschouwen, wanneer hij‚ niet
dagelijks wil bedrogen worden.
De menschen verdienen om deze reden geen meer’ der haat of verachting; vorm hen slechts, beschaaf hen, en zij zullen beter worden. ‚‚
.
Eene der eerste gewaarwordingen des menschen,
welke bij zijne intrede in de wereld zijn hart in beweging brengen, is de Liefde. ‘ Het
kind,
dat de moeder geheel met
kussen
overdekt en aan hare borst drukt, lacht haar tec derlijk aan, en klaagt door ‚tranen
zijne smart,
wanneer het uit ’s moeders armen gerukt wordt.
Zoo dra het meer menschen leert kennen, leert het A 2
ook
g.
‚OPMERKINGEN
ook slechts meer menschen beminnen, tot dat zich eindelijk zijne liefde over het geheele menschemge. slacht uitstort.
In het gezelschap van menschen
gevoelt zich de mensch eerst vrij, gevoclt hij zijne
gelukzaligheid. In de eenzaamheid is hij voor zich ‘ juist dat gene, ’t welk de zon zijn zoude, wanneer hare stralen door de lucht niet voortgezet, en zoo op menigerlei wijze gebroken werden, dat zij hare weldadige werkzaamheid in ten.
de
Planeten
uitílor‘
„Ik zoude” zegt STERNE (in zijne sen
timentele reizen) „ ofschoon ik in eene woestijn „ ware, ook in de woestijn zelfs iets vinden, dat
„ mijne genegenheid tot zich trok. Vond ik niets ‘„ beters, dan zoude ik haar op eenen mijrtenboom „vestigen,
of hier of daar eene sombere treu‘
„rige cypresse zoeken, met welke ik mij als in
„betrekking stellen koude; ik ‘zoude hare ‘scha „ duwen bezingen, en voor hare beschutting haar „ vriendelijk dankzeggen; mijnen naam zoude ik in „ haren bast snijden, en zoude zweeren, dat zij de ‚ïliefelijkste boom was in de geheele woestijn. „ Wanneer hare bladeren verwelkten, zoude ik ‘mij „ tot treuren „ haar in
zetten; en mijn
hart zoude met
vreugde juichen, wanneer een zachte
„ daauw haar verkwikte.
‚
’
Met
in GEDACHTEN.‚
‘g
u
Met elken nieuwen vriend gewinnen wij de helft
des levens , -
en wanneer gelukkig leveh be
staat in het vermeerderen zijner aangename gewaar wordíngen, dan hebben wij in diezelfde mate geluk" kiger geleefd, als wij ook aan het genoegen van anderen meer deel genomen hebben. Ik bejammere hartelijk den man,
die over. de .
vreugde dezes levens henen‚ stapte, en in het een’ ‘zame graf ingesloten werd,’ zonder dat hem de tra nen zijner vrienden vergezellen.
Hij was even min
voor zijne eigene gelukzaligheid geschapen, als voor het genoegen van anderen.
0 vriendschap! zaligste
onzer gevoelenslwelk hart van staal is ’t, welk gij nimmermeer
getrolfen hebt‘.2
Gij beheerscht
het
hart van diegenen, welken wij den scheldnaam van
wilde en onbeschaafde barbaren ‚geven, en onder ons beschaafde, gepolijste menschen wandelt slechts
uwe schaduw.
Èigenbaat, eerzucht, wellust heb
ben u verdrongen, en zenden boosheid, nijd en wreedheid uit, om u overal te vervolgen en te ver‘ derven.
.‚‘e
‚
De volmaaktste vriendschap kan slechts bij de
jeugd bestaan, en aangezien geen mensch volko‘
leen‘ deugdzaam is, zoo zal zij steeds een’ ‚goedhar‘ A 3’
ti
6
OPMERKINGEN
tige maar onvervulde wensch blijven.
Elk mensch‘
heeft evenwel eenen zekeren trap van goedheid, wel‘ ke onze liefde vordert; maar wij moeten ons te’ gen zijne gebreken met voorzigtigheid wapenen, en alzoo bestaat de vriendschap in eenen ruimeren zin.
Zie hier de noodigste regelen der voorzigtigheid, hoe men zich bij de keuze‘ van vrienden ,‚ en om derzelve te behouden, te gedragen hebbe ,‚ zoo dat wij ons gemeenschappelijk geluk bevorderen. Men leere allereerst de menschen kennen, en kieze uit dezelve met verstand’ zijne vrienden; de vriend‘ ‚ schap , welke door het toeval’ gesticht Werd, wordt ook ras‚ weder even toevallig vernietigd.
'
Men zie op de overeensterrrixing van het karak ter.
De moeder der vriendschap is de gelijkvor‘
migheid der zeden C‘). Tot het karakter rekent men het temperament, den heerschenden hartstogt, de natie, den stand, den ouderdom , en den trap van verstand, welke aan’ de vooroordeelen en den heerschenden hartstogt te‘ genstand biedt.
Men zoeke deugdzame lieden uit tot vrienden; hunne deugd moet de grond zijn,’ op‚ welken men de vriendschap
bouwt, ‘íwanneer deze
zijn zal.‘
duurzaam
a Menì
(') ’Qui umt vin‘ hun‘, zegt cieuo, e: m“: ‘Ìfllíhîr "
in‘: G E D A c H T E N
ì
Men bedenke, dat men door herhaalden omgang‘ met onbeschaafde lieden, ongevoelig hnnne gebre‘ ken aanneemt.
4
Uit de hoedanigheid der vrienden beoordeeldt men den mensch.
‚
‘
Kies geenen baatzrlclitigen tot uwen vriend; dat ware niet anders, dan de deugd bij de ondeugd te zoeken.
'
‚
De eerzuchtíge is onvatbaar voor vriendschap. leeft alleen voor‘ dien hartstogt.‚ ‘ De vriendschap veronderstelt vele vereenigde deug‘
den.’ Uw vriend moet eerlijk, onbaatzuchtig, edel moedig, stilzwijgend , getrouw en openhartig zijn‘.
‘ Kies geenen vriend, dien gij niet hoopt gelukkig te kunnen maken.
Hebt ge u eenen verstandigen man tot vriend gemaakt, dan zij zijn raad het eerste, waarmede hij u ondersteune. Vorder van uwen vriend niet eene
volkomene zelfopofiering‘, anderzins moest gij dien in Romans zoeken.
Diegene zal ‚de minste vrienden vinden, die‘ geen verstand genoeg heeft, om ze uit te kiezen_ Het‘ is verstandiger, zijne vrienden , die men heeft, te behouden, dan nieuwe te zoeken.
Den besten en vertrouwdsten vriend gebruike men ‘slechts in de gewigtigste aangelegenheden.
Zijt gij niet van de deugd uwes vriends‘ overtuigd. A 4
zoo
8
OPMERKINGEN
zoo vertrouw
hem minder, dan
hij zoude kun_
nen misbruiken, wanneer bij uw vijand werd. Na de grootste liefde volgt de grootste haat; uit de beste vrienden worden dikinaals de grootste vij‘ anden geboren. Vereenig uw belang met dat van uwen vriend: maar zorg vooral hetzelve niet daarmede in twee‘ strijd te doen geraken.
”
Zuivere vriendschap is in de Wereld zeer zeld‘
zaam; de’ meeste verbindtenissen ontstaan uit eigen‘ baat en eerzucht. Zoo groot is in de wereld de gewoonte van el‘
kander te misleiden, dat de natuur geen zoo zalig gevoel
oplevert, hetwelk de menschen niet
tot
laaghartige oogmerken zoeken na te aapen. In den omgang met iemand van een bloedrijk ge stel moet men de volgende regelen in acht ne‘ men (t). Ten aanzien van ons zelven: a Men vertrouwe hem geen geheim’.
6‘ Men ieene hem geen geld; want hij is een slechte betaler.
_ .‚‘
‘e In het ongeluk kan men wel op zijne beurs, maar “ (Ì j Deze zijn de natuurlijke gebreken van het temperament, Welke men door de rede verbeteren’ kan; het ls mitsdien nia noodzakelijk, dat men dezelve bi elk mensch nar zin tem‘ perament vinden moet.
‘
. ‘
‚i‘ GEDACHTEN ‘’ maar
niet
op
g
zijne moeite en arbeid re‘
kenen.
d Men make hem niet tot vertrouwde in aan‘ gelegenheden van liefde; want aldus maak ten wij hem welligt tot onzen eigen mede‘ minnaar.
‚Ten aanzien van den Sanguíflísc/zen mensch zelven. a Verberg verdriet en treurigheid voor hem, au‘ ders zal hij u vlieden.
‚b Men doe hem voorslagen, hoe hij met eere en op zijn gemak leven moge.‘
c Men verschaife hem niet veel moeite en ar_‘ beid. _ d Men zegge hem niets van spaarzaamheid’ en een nuchter en matig leven.
‚
e Vrouwen van dit temperament zijn voor het meerderdeel losbandig en wulpsch. In den omgang met iemand van een galachtig temperament, moet men ten aanzien van zich ze!‘ ven achtgeven. a Dat men zich‚ met hem in geene heimelijke aanslagen inlate; want dezelve loopen meest al op onrust en oproer uit. b Bemint men vrede, dan drinkc men met hem‚
‘geen’ Wijn.’ Ten aanzien van hem:
4 Men zij jegens hem beleefd.
‚
A S
‚ìa
OPMERKINGEN b Men spreke ‚hem niet regtstreeks tegen‘ c In zijn bijzijn prijze men niemand al te sterk. d Men vermijde weldaden van hem te ontvanè gen, want hij pocht gaarne op dezelve.
Bij een llijmerig mensch leeft men vreedzaam; maar men neme hem niet tot medehelper bij eenig werk, want dan moet men voor twee arbeiden. Wil men zieh bij hem aangenaam maken’, dan ge ve men hem goed te eren en te drinken, en verge hem tot geenen arbeid.
Eene vrouw ‚van dit temperament is eene nalatige trage huishoudster. Bij een zwartgallig gestel is aan te merken:
a Men kan aan eenen mensch van die soort,’ meer dan aan alle anderen iets geheims ver-‘
trouwen. . ‚ 6 Men verwekke hem niet tot toorn; zijn toorn is langzaam, maar wraakzuchtig. c Men wachte zich voor zijne weldaden, want‘ hij verwijt u dezelve weder! d Wil men hem voor zich innemen, zoo be toone men zich spaarzaam, en begeere geen geld van hem. e Eene Vrouw ‚van dit temperament is eene goe de huishoudster, maar niet aangenaam in den omgang.
De’
IN GEDACHTEN.
Ii
‚. De eerste beguichelingen der liefde zijn, dat wij gelooven,
dat het voorwerp onze
liefde ons ook
weder beminnen moet, zoodra en zooveel als wij beminnen. Wij schrijven denzelfden trap van liefde en van gevoel, welken wij ondervinden ,‘ ook aan het‘ ‘voorwerp onzer liefde toe; onze opregtheidl,‘ onze neiging, en dat alles‚met de grootste overspanning‘ Van daar komt het, dat, ‚wanneer eene lange over‘
tuiging ons ‚den blinddoek van de oogen scheurt, de liefde zich bij goede harten in wanhoop, en bij
onedele in haat ‚verandert C‘).
_
Het grootste‘ geschenk en waarborg van ’t welk
de Godheid den mensch‘ gaf, i‘ de Liefde; doch ‘ zelden vindt men dit geschenk de gelukzaligheid in de steden, slechts op het eenzame dorp, in het nederige hutje, in het afgelegen dal vindt zich hier en daar een hart dat vatbaar en geschikt voor lief de is.
Wat men bij ons liefde noemt, is doorgaans
slechts z‚innelijkheid, geene liefde; een wellustig hart is nooit voor liefde vatbaar. Ach! hoe treurig is het voor den man van waar e‘
gC'
O‘) Deze onderscheiding is van groot belang.’ De gewaar‘ wordingen bij het albreken der betrekking, toonen hoedanig de betrekking zelve, en of ze in de ziel, dan slechts in ziune‘ lijlaheid, gevestigd was. T.’
u
OPMERKINGENî
gevoel, wanneer hij
zijnen blik op die menigte
van meisjes werpt: wanneer hij met een navor‘ schend oog in het binnenste hater ziel dringt, “en de ligrzinnigheid van haar karakter ontwikkelt.’ Ziet daar eene menigte van vriendelijke
gezigä
ten, door de natuur gevormd om te behagen en geschapen voor de liefde;
maar uit deze menigte
van bevalligheden, waar vindt glj het hart eener
vriendin‘? Waar het karakter eener teedere vrouw? eener verstandige echtgenoot? Ijdelheid is alles wat haar vervult.
Voor opschik en beuzelarij verruilen
zij de Ware schoonheden der ziel, het goede on‘ schuldige hart.
Gewend en geneigd om elk een’ te’
behagen , ‚kennen zij de ware wijze van behagen niet, geven geloof aan elke vleijerij, aan elken leugen des verleiders, en hare eigenliefde maakt dikmaals
het schoonste schepsel tot een offer van den wellust.’ Zoo zijn de dochters onzer eeuw, weinige uit gezonderd; en toch verdienen zij uwe verachting’ niet, menschenvriend! maar uwe deernis. Werp slechts éénen blik terug op de mannen, en zie in
hunne handelingen, hoe afschuwelijk de meesten hunner het vrouwelijk geslacht behandelen! Aanhoudende leugens zijn op de lippen‘ der man
hen; zij vergoden de zotheid, en rigten altarlen op voor de dwaasheid van de vrouwelijke‘ Sexe. Stef-I
ker dan de vrouwen zijnde, maken zij zichjgansche-L lijk’
51v GEDACHTEN.
I’
lijk meester van hare zwakheid, van hare eigenlief.t de, en dan, wanneer zij dat gene bereikt hebben, wat de wellusteling wil —- verachten zij het arme schepsel, dat zij onteerd hebben, en juichen over de zegepraal hunner list. Ik sidder voor den vader , die doghters heeft, en weene menigmaal eenen traan bij het’ aanschou‘ wen van een lief meisje. Thans klemt gij op, denk ik bij mij zelven, aanvallig schepsel, thans ontluike.
gij gelijk eene bloem; onbekend met de gevaren der wereld, beoordeelt gij de mannen naar uwe zachte gewaarwordingen. der liefde,
Gij gevoelt de aandrift
en rein is de eerste vonk in u. — De
jongeling, die zijnen blik op u vestigt, dien uw gelaat bekoort, nadert tot u, en geveinsdheid ver momt zijn gelaat: hij spreekt, en gij luistert toe; bij zweert, en gij gelooft. — Moet dan de on‘ . schuld geen geloof aan de liefde geven? - Zali-. ge droomen wiegen u in de armen des Jongelings; en nu ontwaakt gij; -‘-— ontwaakt tot ellende, en leert door treurige ondervinding, dat gij de bedro gene zijt. — 0 ellende der menscheni -- Welken hoogen trap hebt gij bereikti?‘ ‚ . n
Nimmer gevoelt de mensch meer neiging tot; vriendschap en liefde, dan in de droeve uren der. el‘
14 ellende. wroet,
“OPMERKINGEN" Dan,
wanneer
verdriet
ons hart door‘
kommer onze ziel foltert,
dan
reikhalst
onze geest naar een deelnemend schepsel. Hoe ver‘ ligt gevoelt zich de mensch in de uiterste ellende,
wanneer het hem vergund ‘is zijne‘ armen om den hals eens vriends te slingeren, of wanneer hij aan
den boezem eener geliefde weenen kan. — Zachter’ vloeit dan de traan van de wang, die in den schoot des vriends valt;
minder pijnigend is onze ziels‘
kwelling, wanneer zachte deelneming de klagten der‘‘ snìart van onze lippen afkust. O! Godheid! hoe goed waart gij! - alle deze zaligheden legde gij in het hart van den mensch. Ia, gij legde die in hem; om de dagen van ramp’ spoed te verligten; maar slechts weinige menschen. zijn opgeleid voor deze zalige gewaarwording. De eene tijger. ijlt angstig toe bij het gehuil des ande‘ ren lijdenden tijgers; de wolf likt de tranen in de doodsworsteling uit de oogen van den anderen wolf; de mensch alleen gewent‘ aan het ongeluk zijner‘ broederen — verstaalt zijn hart tegen de indruk ken van menschelijke aandoening.
Ik was getuige
"an tooneelen in het menschelijke leven, van wel‘ kei‘ herinnering mijn hart nog terug ijst, en ik ondervond zelf bejegeningen, bij welker nadenken mijne ziel nog’ bloedt.
Alles heeft groote waarde in de woonplaatsen der
nu GEDACHTEN. der verkwisting, in de steden; alleen
1,
in de mierenhoopen der roovers alles heeft aldaar groote waarde,
de mensch heeft er geene.
Een schepsel
minder of meer, wat beteekent dat onder de me’ nigte, alwaar elk een slechts aan zich zelven denkt‘? Ik hoore de gruwzame stem des rijkdoms: ruim die ellendelingen uit den weg, op dat hun gekerm de vermakelijkheden in “onze paleizen ‘niet store. m
Ik nam liever aan, eenen Plompen, harden, ru‘‚
wen mensch tot eenen teederen gevoelvollen men-g ‘schenvriend te herscheppen, lioveling,
dan eenen verdorven
die gelijkenis heeft met een verknoeid
standbeeld, het welk een leerjongen verbroddeld heeft ‚, en waaruit geen beeldhouwer. meer in staat is eene regelmatige figuur te vormen, .
Ervaring en oefening vormen den kunstenaar, opvoeding en omstandigheden den mensch.
Hij, ‘ die altijd in de armen van het, geluk was, die al tijd in lenteluchtjes wandelde, nimmer eene duistere wolk aan den horizon zag, nimmer de stormachtige
golven van den oceaan bruisen hoorde, die heeft van de verschrikkingen der natuur geene denkbeel den.
Even zoo gaat het den mensch, ‘die in den
schoot der overvloed opgegroeid is.
Hij kent de_
druk_
\‘ /
1e
‘
OPMERKINGEN
drukkende behpeften
zijner medebroederen niet’,
wanneer niet eene weldadige opvoeding zijn ‚hart
met de wederwaardigheden der menschheid bekend gemaakt heeft. .
/ Hij, die waarlijk bemint, is beschroomd , be
zwaarlijk ontsnapt aan zijne lippen de bekentenis zijner liefde; altijd beeft hij, en vreest het voor
werp zijner liefde te beleedigen. LISTON sprak nooit met EMILIE van zijne liefde; ‚maar dat, ’t welk uit zijne oogen sprak, drukte vuriger het gevoel van‘ zijn hart uit, dan immer woorden zulks vermog ten.
Met genoegen zag EMILIE de uitwerking ha’
rer bevalligheden op het hart van LISTON; eene teedere overhelling trok EMILIE’S ziel tot Lrsrolv, en des niet te min werd zij verblind door DE LA LURE.
‘Vellustelingen betooveren door I een niets
beteekenend iets; de eigenliefde derlmeisjes begint‘ met aan dat niets eenige waarde te geven , — hetwelk anders een niets blijven zoude. - Wanneer na LA’
Lurus afwezend was, dan was ‘EMILIE geheel ten vordecle van LISTON bepaald , maar kwam m: LA Lu‘ na weder, dan weifelde hare ziel, en hare ijdelheid om beiden te willen behagen, hinderde haar om zich
ten voordeele van den eenen stellig te bepalen.
ljlelheid heeft altijd meer vermogen op de vrou wen
‚n‘: GEDACHTEN.‘ wen dan liefde;
17
ijdelheid maakt meer meisjes on‘
gelukkig dan de liefde.’ O Meisjes! zijt minder ijdel, en gij zult minder
bedrogen worden!
Er bestaat bijna geene menschelijke daad, die niet dubbelzinnig uitgelegd wordt, en geene edele on derneming, die de boosheid niet weet te vergiften : ‘wat volgt uit dit alles‘.2 — ‚, de menschen zijn niet ‚ anders” - maar waarom zijn zij zoo‘? -- Om dat het in den aard van den
onbeschaafden mensch
zoo ligt; om dat de overdrevene eigenliefde van den ruwen mensch aan’ niemand regt laat wedervaren,‘ behalve aan zich zelven;
om dat de onopgevoede’
mensch niemand prijst dan zich zelven, geene ver‘ dienste kent, dan zijne eigene; om dat voor zulle eenen elke edele daad eene beleediging, elke voor‘_ rang eene beschirnping is;
omdat de nijd de ziel’
des onbeschaafden mat‘telt, en omdat de onbeschaaf de steeds gebreken in anderen zoekt te vinden, ten einde de zijnen te vergeten:
Zie hier de oor
zaak; wie hier aan twijfelt, die onderzoeke zijn ei‘ gen hart;
Onze eigenliefde heeft altijd’ het overvvigt boven‘ de liefde tot anderen; onze trotschheid verheft ‚onsî B
_
boì’
18
OPMERKINGEN
boven alle anderen; van daar is het, dat wij niets goed vinden, wat wij niet zelve doen.
Men be
zoeke slechts‘ hier en daar eene kroeg, en ‘men luistere naar de oordeelvellingen van ruwe, onbe-_ schaafde menschen.
Daar laakt elk een; ieder wil
regeren, en de een al beter dan de andere.
Gelijk
het nu onder het gemeen gepeupel gaat, even 200 gaat het onder het voorname, en onder het gepeu‘ pel der vrouwen, en onder het gepeupel der geleer den - want overal is gepeupel. .
Verwacht van hem, dien gij bemint, vervolging; van hem, wien gij goed doet, ondank.
Bedriegt
ge u, dan is die dwaling gelukkig; maar wanneer
gij liefde en dankbaarheid verwacht, ‘ en u bedrogen hebt -‘ hoe ongelukkig zijt gij dan!
‘Wanneer gij de volwassene mensehen uit hunne handelingen wilt leeren kennen; wanììeer gij weren
wilt, of zij de wijsheid nader gekomen zijn,
of
niet, vergelijk dan hunne handelingen met die der kinderen, en gij zult u niet bedriegen‘. Mensehen veranderen met de jaren dikmaals slechts hun‘
\
’i ’‚l
z“ GEDACHTEN.‘
r,‘
hunne beuzelarijen, hun speelgoed, zelden hunne‘
harten.
‘
‚
_
Daar krakeelt een knaap om eene pop; ginds de man om eenen sohitterenden staf ; hier speelt de knaap voor soldaat,
daar ‘de man voor held, zon;
der dat hij het is.‘ - Het is slechts naäping en‘ vermomming.
Aangezien omstandigheden ‚ opvoeding en verÀ‘ scheidenheid van toestand den
mensch
vormen,‘
zoo moet men den stad-mensch vvel onderscheiden van den mensch op het land :’ den Stedeling van den
buitenrnan. De mensch op het land is geheel na! _ tuur, geheel eenvoud; de stadmensch geheel dwang en kunst. Is de land-mensch slecht, dan is ruwò’
held van zeden, woestheid daarvan de oorzaak; bij den stadmensch is kunst daarvan de oorzaak.
Hij
heeft zich tot booswicht gekunsteld, hij is dus oneindig gevaarlijker.
Er zijn menschen in de steden,
die ten‘ op
zigt van hun karakter ganschelijk aan de dieren grenzen.
Menige karakters grenzen gansch aan den _
wolf,‘ menige aan den beer, andere aan den veel‘ vraat, aan den tijger, aan het zwijn, aan den ba viaan, de meesten aan de apen. -- Onder de veel
B 2‘
leid
„ ’
OPMERKINGEN
heid dezer dierachtige karakters blijft de wijze ge‘
heel afgezonderd op zich zelven. Zijne stem is als de stem des nachtegaals onder het gehuil der wolven en het knorren der zwijnen. De wijze bemint de waarheid, de dwaas de vlei jerij‘
In de steden is de waarheid gehaat, en de
vleijerij welkom. In groote steden leeft men als in eene rnenagerie van dieren.
Het eene dier tracht het andere den
brok uit den mond te jagen, de Vos door sluw‘ heid, de Beer door sterkte, de’ Aap door behen digheid.‘ l Word niet toorníg, wanneer de. Beer u drukt, de Vos u bedriegt en de Aap u sart; het ligt in de natuur dezer dieren.
Zoo lang gij onder hen zijt,
gebruik uw verstand; opdat zij u niet kunnen be schadigen.
In het maatschappelijk leven
redt de
deugd zich; er moet veel schuim afvallen voor dat
het goud zuiver is,
‘
De bodem aan het Hol‘ is glad als ijs; men moet op denzelven ten uiterste behoerzaam gaan , wan’ neer men niet vallen wil.
IN
GEDACHTEN-‘
u
“‘
O! gij, die nuttige wetenschappen bezit, en hoo gere kunsten kent,
om nuttig te zijn voor de
menschheid, verwijdert u ‘van de groote paleizen, gij zijt er niet zoo goed welkom als‘ een fluitspeler of goochelaar.
De menschen beminnen meer, wat
hunne zintuigen streelt, dan wat waarlijk groot en goed is.
O! gij wijze navolgers van den grooten
Lockman, wat zoekt gij in het Paleis van Abdul aman?
Men kent u daar
niet,
men haat
het
ernstig gelaat der wijzen, waar enkel vreugd en
wellust lagchen.
Zelden
‘ ‘Ì
bemint een mensch
zonderheid
aan hoven;
zich’ zelven
en bedient
elk zich
werktuig tot zijne ‘oogmerken: wat hij ‘wil,
den anderen,
in
een bemint slechts des
anderen
als
heeft hij bereikt,
en is het werktuig stomp gewor
den, dan smijt hij het in een’ hoek‘, en zoekt
een beter op!
r_ m
Zoo veel ik uit zeer naauwketirige waarnemingen heb kunnen opmaken, dan kennen onzg jonge man-‘À
lieden. de achting zeer weinig, welke zij aan het “
B 3
vrou
1a
‘OPMERKINGEN
vrouwelijk geslacht verschuldigd zijn‘
weer niet,
of ik dit als een gebrek van hun verstand, of van hun hart moet aanmerken; wanneer ik geroepen ‚t‚
was, om hierover uitspraak te doen, dan zoude ik zeggen, het is een gebrek in beiden.
Het gaat
alle begrip te boven, op welk eene wijze men den
toon in den omgang met de vrouwen stemt, en dit bewijst, hoe‘ ten uiterste onbeschaafd de meeste mannen onder ons zijn. (*) De omgang in het ge zellige leven moet ons‘ vormen; de jongeling moet door vden omgang met meisjes zachter en gevoel_ voller worden‘;
het meisje door den omgang des
jongelings wijzer , mannelijker , verstandiger; zoo moet de eene sexe de andere besehaven; zoo zou‘ de het een zegen der natuur zijn, onder menschen te leven, zoo ware ons leven’ zaligheid! Maar wanneer men eenen blik op het mannelijk ‘ geslacht vestigt, welke dollekoppen vindt men niet
onder hen, welke buitensporigheid in hunne daden, welke zedeloosheid in hun gedrag.
Zij behandelen
het schoone geslacht op de laagste manier.
Wan
neer stieren menschen-gedaanten aannamen, en zwij nen
(') Ik hoop, dat dit alleen geldt van de plaats en den tijd, waar dit geschreven werd. Maar zeker is het, dat geene vrouw of meisje, die zich zelve eenigzins acht, vrijpostighe denvan eerfmanspersoon zal dulden: — maar dan ook vooral
niet door ‚hare eigene‘ houding of manieren er aanleiding toe
geven!‘
‘
T.
LNGEDACHTEN.
23
‘nen zich ‘tot jonkers Îherscheppen konden, dan zou de hun toon die zijn, die bijna gewoonlijk onder
de manlieden de‘ heerfchende is. Ik vergeet nimmer de woorden, welke een mijner beste vrienden tot mij sprak , toen hij hier door reisde: „ Gijlieden hebt zeer zinnelijke menschen onder uwe manlieden, het schijnt als of ‚alles in het deeg der zinnelijkheid ingekneed, elk zacht gevoel onder den klomp van het vleesch onderdrukt
zij.
‘De ‚vonk van reine
liefde schijnt bij ulieden in het geheel niet bekend te zijn, en wat zich boven het dierlijk genot ver‘ heft, schijnt alle uwe begrippen te \boven te gaan: van dit alles ‚bijkans moge bij u de ledigang en het‘ ‘ niets-doen ‘de ware oorzaak zijn.
Uwe jongelie
den hebben te ‘weinig bezigheid; ook boezemt men hun geene achting voor de vrouwen in.
De eer
van een meisje weten’ te ontzien, de eerbaarheid met achting te bejegenen, .dat is niet algemeen be kend: maar‘ ‘daartoe wordt vereischt,
en
ook ware beschaving
hoe vele uwer jonge lieden kun
’ nen. wel waarlijk beschaafd genoemd worden? ‘ Het schijnt, dat de geest verstikt onder de massa van het vleesch’’‘’ — Voorzeker is het, helaas! reeds zoo verre gekomen, ’dat de vrouwen er smaak in
vinden om ‚de waarde der ziel van hunne galanten naar de breedte der schouders te beoordeelen: ook vinden de meisjes niets aangenamer, dan altijd te
B 4
lag
g.‘
OPMERKINGEN
lagchen, hoe meer‚ men in hare‘ tegenwoordigheid lalîe taal uitslaat: dat is een aardig, grappig mensch!
wordt er dan gezegd.
Ik zoude weenen kunt en
over die grappen, wanneer ik nadenke, welke ge’ volgen die‘ grappen kunnen hebben.
Wie dochters
heeft, of wie eene vrouw ‚zoekt, voor dien is dit; voorzeker alles behalve grappig en aardig.
i
. ’A
‘
Gelukkig is de man, ‘die de Wereld beschouwt ‚als Wereld, en zich een hart vormt als een burger voor. toekomende Werelden. _ ‘
‚
.
Die man moet een grot hart hebben, die eene groote magt heeft, en deze niet misbruikt, wanij
neer ‚zijn hartstogt hem er toe noopt. ‘
_
‘ Lmnon.
Geluk is die toestand des menschen, "
wanneer hij zich in eenen werkkring bevindt, die voor zijn hart en voor zijnen geest ruim genoeg is; alwaar aan zijne wenschen, — wel te verstaan, -
zijiîe redelijke wenschen, ‘- nergens onmogelijkhe‘ den in den weg staan, en geene klagte hem de zaligheid des levens verstoort. ’
FOULON. o! hadt gij er ook maarte gelijk bijge‘ voegd: alwaar hij niet meer de lijdende, vergankelij
lre mensch is. Mijn vriend! gij zijt zeer in dwa’
‘
l
n93’.
IN GEDACHTEN. ling.
25
Onderzoek slechts eenmaal alle standen en
rangen van het menschelijk leven, en toon mij dan ergens de mogelijkheid van zulk
eenen toestand.
Doe gij'maar liever, naar deze denkwijze, afstand van alle aanspraak op geluk, nimmermeer zult gij tot hetzelve ‚geraken.
Maar wanneer gij zegtz’ de
‚mensch is gelukkig, die niet meerbelîoeften heeft, dan 1deî hem aangewezen kring, waarin hij Heer en meester is, middelen tot derzelver bevrediging op’ levert;
en wiens ziel, beproefd door de lotgeval
len des levens, verheven is boven de wenschen der
stervelingen; dan zijt gij nader bij de zaak. - De groote geest is groot, al wikkelde hem ook het nood lot in de pop eener rups; hij vindt zijn geluk in ‘zich zelven: maar de mensch moet ‘de moeijelijke kunst verstaan, dat hij alle de kleine dikmaals on merkbare vreugden van zijnen stand wete te vinden, te vereenigen en in een harmonisch geheel te bren gen; maar dat kunnen slechts weinige menschen. Hoogmoed,
die
onze
zielen
‚
met ‘onbereikbare
verwachtingen opblaast, en ontevredenheid dcS har ten, maken ons’ tot hypochondrische, mismoedige dwazen.
Ontelbare kleine vreugden des levens, voor
welke het gevoel in de taal geene uitdrukkin‚g vindt, zijn ons onbekend, en met eenen verachtelijken blik verwerpen wij dezelve, en verwachten in trage le djgheid, dat ‘een hemel van vreugde zich voor ons
13 s.
‘
OP‘:
46
’OPMERKINGEN
‚openen zal, gelijk onze‚ verbeelding zich denzelvel droomt.
De groote hoop der menschen denkt niet: dit is de uitkomst van alle geschiedkundige verschijnse len, ’t welk menige groote en kleine Staat met ‘zij nen ondergang bevestigde. De groote hoop denkt niet;
daarin bestaat de
‘sterkte’ van’ de stoutmoedige ondernemers, die ‚op elke gelegenheid loeren om het volk op hunne zij‘ de te brengen’; alles heiligt immers hunne midde len. De groote hoop denkt niet, hij is zinnelijk’ en wordt door zinnelijkheid geleid; daarin bestaat de groote kunstgreep der
verlichters —- de men
schen al meer‚ en meer zinnelijk ‚te maken: daarin
bestaat hunne tooverkracht om van’ de mensehen partij te trekken. De groote hoop is zinnelijk, van daar de hoofd oorzaak van dat hartstogtelijke karakter,
hetwelk
allen volksregeriiìgen ‘zoo eigen is: van daar is de volksheerschappij het drulrlrendste, het wreedste des potismus; van daar het ‘Atheensche Ostracismus, aan hetwelk elke uitmuntende verdienste ‘ten offer werd; van daar die verbanningen, welke Rome ’s beste bur
gers en ‘nwerkzaamste patriotten, de daPPerste krij gers
’
me ‚GEDACHTEN.
27
gers ten loon hunner daden uit het vaderland ver dreven; van daar die uitspattingen, die het teugellooj
ze volk onder de aanvoering van heerschzuchtige Ge
meensmanngn beging, en die meer dan eenmaal den geschbkten Staat ten‘ val dreigden te brengen; van
daar ‘ de schrikkelijke tooneelen bij de groote brit‘ sche katastrophe onder Karel I. bij de wanorden der Ligue, bij de woedendste slooping aller maatschappe lijke gronden in de nieuwste geschiedenis van Frank rijk; van daar, eindelijk, die razernij der Volkspartij, ‘welke elke demokratische staatsregeling ten laatste
aan eenen overheerscher in handen levert.
\
Het geduld, waarmede men de plagerijen van an deren opneemt, is dikwijls slechts het omniddelijk ‘gevolg der verrassing en des gebreks aan levendig heid. lk geloof niet, dat er ook zelfs maar twee menschen in de wereld bestaan, die zoo veel magt op hun zelven zouden hebben, dat zij hun ver
nuft in eenen woordentwist niet den vrijen teugel zouden vieren.
Allen ,
‚
die zich daar op beroemen, dat zij
met een tegenantwoord uit bescheidenheid
terug
gebleven zijn, hebben hetzelve gewis eerst te laat bedacht; [of zij hebben gezwegen uit vrees].
t ’
Ja_
28
OPMERKINGEN.
Jaloers zijn, is niets anders dan twee personen beleedigen en aan eenen een kompliment maken: men beleedigt namelijk zich zelven en zijne beminde, en
geeft zijnen 1nedeminnaar daardoor een eerbewijs. .
‘_ Wij zeggen altijd: het is afschuwelijk, wanneer de eene mensch den anderen, alleen om des voor deels wille, ’t welk hij van hem zoude kunnen trek
ken, genegen’ is; — en nogtans is dat het eenige, waarom wij elkander niet bijkans opvreten. .
’ Nimmer heb ik gewilliger in mijne nietigheid be rust, dan wanneer ik de personaadjen zag, die in den Staat ‘figuur maken.
Wanneer een mensch niets
was dan mensch, en nooit iets anders worden kon
dan mensch, en deze werd algemeen hoog geschat
en bemind welkeene zaligheid voor hem l ‘ en van welke toch‘ geen mensch behoefde verstoken te zijn; wan‘t niemand is volstrekt en ten eenenmale nietig. .
Wij nemen waar, dat de verstandelijke vermogens slechts
í
ËNÀÊEIJAÔHTEN.’
z;
slechts betrekkelijk op het hart derzelver invloed uitoefenen naar de specifieke gesteldheid der Prof, uit’
welke de mensch gevormd is. ‘Ook is het ten uiterlte merkwaardig, wanneer wij bedenken, dat de zon naar de maat van haren afstand het ligchaam dezer aarde , deze dierlijke stof bezielt , en dezelve, Zoo wel ter verrigting der dierlijke huishouding, als tot eenen hoogeren of minderen trap van geestigen invloed ‘bekwame!’ maakt.
_ ‘
De verscheidenheid der Volken, de eigenschappen‘ hunner klimaten, de verschillendheid van hun ka rakter en hartstogten, hunne zeden, hunne Ivoor oordeelen en gebruiken, ja zelfs hunne deugden en ondeugden hangen blootelijk van de klimatische spe cifieke gesteldheid der stof af, uit welke zij ge— vormd zijn, en in welke de daarin gesloten geest
verschillend werkt. (*) Naar deze gesteldheid wijzigt o
zich zelfs hunne vatbaarheid voor beschaving; naar dezelve rigt zich zelfs de wetenschap; die alleen ‘ maar in zoo verre elk volk wijzigt, als er voor
wijziging vatbare stof voorhanden is, waarin de eigene‘beschavingsvatbaarheid eenes volks bestaat, en die deels van de geboorte, deels van het klimaat
afhangt.
‘
‘a ‘
In
(') Ditalles is‘ te verstaan van de zedelijke neiging of aanleg; en behoudens de heerschappij der rede, en des men schen zedelijke waarde, welke alleen hem boven de beesten Yérhêfi.
_
l
T0‘
É
OPMERKINGEN
In het algemeen vinden wij overal denzelfden ge‘ brekkelijk-zinnelijken mensch, die onder elke he.
melstreek slechts zoo veel goeds heeft, als zijne zin‘ ‚nelijke stof aan zijn verstand meerderheid over de zinnelijkheid toestaat; en zoo veel kwaads, als de
zinnelijkheid overwigt over den meer of ‘minder ge‘ bondenen geest hebben kan.
Daarin ligt het natuur‘
lijk goede en kwade, zoo wel van elke natie als van» elken bijzonderen individu.
‘
Dit ‚ der stolfe, uit welke de mensch gevormd is,’
inklevend bederf, vinden wij in de geheele ‚we_’ reld; —— overal ellende, smart, krankheid, dood; overal behoeften, vooroordeelen‚ hartstogten, on_‚
deugden - slechts onder andere gedaanten en wij‘ zigingen. Uit den ruwsten toestand der verwilderde na’ tuur treedt
de ‘mensch, bereids door
genoopt, in het maatschappelijke leven.
behoeften Sterkte‘ en
‚list, de hoofdeigenschappen van het dier, verge zellen hem, en ontwikkelen ‘zich onder andere ge daanten. ’ De wijzigingen dezer dierlijke grondneigingen zijn ontelbaar, en de hoogste trap der menschelijke he‘
schavíng, welke de wereld tot hiertoe bereikt heeft, heeft het nog niet verder gebragt, dan deze gronddrif ten van den diermensclì met een fijner blankersel te bedekken - dat wil zeggen: wij‘ zijn van den toc ‘
stand
IN GEDACHTEN.’
'31
stand des ruwsten diers’ tot den noòggtm ‘mp des verfijnden opgeklommen.‘ ’ ’ ’ î Deze periode was echter ook noodzakelijk; want door hare voleindiging begint eene nieuwe periode, namelijk, op de ontwikkelde dierlijke behoefte volgt
de ontwikkeling der hoogste behoeftenaar licht ‘en
rede. — “ ‘ Aldus is de beste mensch aan dwalingen bloot‘
gesteld en aan hartstogten; de beste mensch vol gebreken en vol zonden; de beste mensch is aan krankte en dood onderworpen: en waarom dat? omdat dit alles noodwendige gevolgen eener bede!‘
felijke stof zijn, uit welke hij gevormd is. Voor de mcnschheid kan er mitsdien geene hoop op een hooger geluk zijn, zoo lang dit bederfelij‘ ke en stoffelijke wezen het hoofdbestanddeel zijns aanwezens uitmaakt.
Tot vertwijfeling leidt de ge
dachte der onmogelijkheid, dat de menschheid uit
haar zelve zich niet tot ware volkomenheid kun ne verheffen: tot vertwijfeling leidt die gedachte;
‘ maar te gelijk is zij de troostvolle oorzaak, waarom zich een hooger volmaakter wezen in dit sterfelijke kleed hulde, om het sterfelijke ‘onsterfelijk, het ver derfelijke onverderfelijk te maken; en daarin moet ook de ware oorzaak van de menschwording van
Jezus Christus gezocht worden. ‘ Christus of de met licht gezalfde is het licht Gods ‚ .’
i
„
opneaxrneen
Gods, de wijsheid die uit God uitgegaan was; de ‚Zoon Gods , het wezenlijke woord, door hetwelk al‘
les gemaakt is, en het welk in den beginne was: Christus, die wijsheid Gods, die wetkmeester ai ler dingen, was, als ’t ware, het middelpunt der lichtwereld van het paradijs; het wezenlijke werk‘ tuig, door hetwelke alleen de goddelijke kracht zich
konde mededeelen: en dit werkt—uig is de onsterfe‘ lijk reine natuur, de onvernietigbare, alles bezielen
de en tot de hoogste volkomenheid brengende zelf
standigheid 5 de zuivere grondstof, waar in de gees telijke mensch leefde‘ Van deze zuivere grondstof, in welke God alleen woonde, en uit
welks zelfstandigheid de
eerste
mensch geschapen werd, heeft zich de eerste mensch door den val gescheiden; door het‘ genot der vrucht van den boom der vermenging des goeden of on verderfelijken beginsels en des boozen of verderfe lijken, vergiftigde hij zich even eens; in diervoege,’ ‚ dat zijn onsterfelijk wezen zich in‘ zijn binnenste te zamen trok, en het sterfelijke het uitwendige over kleedde. —_ Zoo verdween onsterfelijkheid, gelukza‘ ligheid en leven; en fierfelijkheid, ongelukzaligheîd en dood waren de gevolgen dezer verandering. Vele menschen kunnen zich geen begrip van den boom des goeds en des kwaads maken. Deze boom was het voortbrengsel der n'0g in het middelpunt
lig‘
ÈNJÖÈÙACHTËN.
33
liggende chaotische ‚stof, in welke de vetderfelijkä held de overhand nog had ôvel‘ de onverderfelijklleid:
Het‘ te vroegtijdige genot van deze vergiftende, de onsterfelijkheid roovende vrucht, bragt Adam in dezen‘ stofielijken ; den ‘dood onderworpenen ‘vorm.
Hij
zonk beneden de grondstoflen, daar hij weleer over ‘dezelve i‘ Ditohgelukkig heerschte.toeval _‘
veroorzaakte ‘ , dat de‚ onsterä
felljke wijsheid , de reine metapllysische hoofdstof,‘
zich‚in het sterfelijk hulsel inkleedde, zich vrijwillig“ opofferde, opdat hare innerlijke krachten in het midi
delpunt der verderving treden, en al het sterfelijke we‘ der langzamerhand tot onsterfelijkheid verheffen zouden. Gelijk het alzoo gansch natuurlijker wijze toeging,
dat de weleer onsterfelijke mensch door het genot eener sterfelijke vrucht sterfelijk werd, zoo kon het’
immers ook gansch natuurlijk toegaan, dat de ster-Â felijke mensch, door het gebruiken eener onsterfelijd ke vrucht, wederom zijne voormalige waarde terug be‘ komen konde.‘
Alles‘ in het rijk Gods gaat natuurlijk ‘en èenvdu‘ dig toe;
maar om dezen eenvoud te’ erkennen‘, is
het noodvvendig, reine begrippen van God,’ de na“ tuur en den mensch te hebben :” - en wanneer voor’ onsde verhevenste geloofswaarheden nog met veen
ondoordringbaar duister’ omhuld zijn, dan ligt het
ìilootelijk ‘daarin, omdat wij tot hier toe altijd de he‘ ‘ ‘
C
grip‘ _(
84
‚‚9.P’M_EP‘—K‘INGE&
ggippen van God,‘ de natuur, en den ‚mensch, ‚van ‘
elkander‘. afgesslìisidìn hebben’ ‚ ‚
‚
’ì 53.î’.
Christus heeft met zijne vertrouwdste_ vrienden, op deze aarde was, reeds van het
trams e.‘=_11’‘=‚imùd‘=_r’ herschsppîng essnrûkflì ‘vî èdoclrhst was‘ hun duister, wat hij zeide; zij konden het vnog niet begrijpen.
Ook werd de ontwikkeling van de’
ze groote waarheden voor den laatsten tijd bespaard: want het is de laatste en hoogste ‚verborgenheid van‚ ‚den Godsdienst, en in welke, als ware het,ïalle geheimen als in eene eenheid zarnenvloeìjen‘.
‚l
‘ De wedergeboorte is niets anders,‘ daneene op‘‚ lossing en ontbinding van deze _ onreine en_ werden
felijke stof , welke ons onsterfelijk wezen in banden gekneld en. het leven‘ der onderdrukte werkfiadijge; krachten , als ’t ware, in eene dood ‘sluimeringverzonî ken houdt.
Er moet alzoo noodwendig een wezerij
lijk middel bestaan, om dezen, dood‘ en ellende‘î in ons verwekkende geest op te ruimten ,’ en de Qlldêff drukte krachten weder in vrijheid te stellen. ‘’; ’ ‚Dit middel nu kan nergens opgezocht worden, behalvejin den Godsdienst; want , daar de Godsdienst, wetenschappelijk beschouwd, de leer der weder‘
vereeniging’ met God is, zoo moet hij. ons ook noodwendig het middel, om tot deze wedervereeni
ging tegeraken, ‘iceren kennen‘ _- Is niet Jezus en zijne levendigmakîende erkentenis hethoofdonderwerg de:
EIJiiGEDACITTË N‘.
13
Êes Bijbels,’ ‘en ‘de hoofdsom van alle wensch en hoop en
verwachting der
Christenen?
Hebben
wij niet van onzen Heer en meester, zoo lang hij
onder zijne jongeren wandelde, de hoogste oplosò Gingen over de meest verborgene waarheden beko‘ men? ‘Heeft onze Heer en meester, terwijl hij na ‚zijne opstanding,‘ in‚ zijn verheerlijkt ligchaam on‘
der hen was,
hun
niet nog
hoogete
openba.
ring met ‘betrekking tot zijnen ‘persoon gegeveni,’
hen dieper in’ het binnenste van de erkentenis del‘waarheid ingevoerd?‘ Zoude hij ‘niet waar maken,‚ wat hij in zijn Hoogpriesterlijk Gebed gesproken heeft:
301:. XVII.“ '22 en 2 3. Ik bebh lzdar de heerlijk/leid’ gegeven, "äíá Gij‘ mij‘ gegeven kebt: opdat zij‘ een
Irijn, gclijk ‚als öwj een zijn.‘ Ik in haar, m Gij‘ ik mij‘, op dat zij’ ‘volmaakt’ zijn in cm?
‘ ‘naar de Leerlingen des Heeren dit groote ge’ Ìleim des nieuwen en laatsten verbonds niet ver’ staan konden‘, zoo droeg CHRISTUS dit op den‘ ‚toekomenden en nu aannaderenden tijd over‘, en
sprakt" Te’ dien zelven dage (op welken ik u, na‘ ‚ tnelijk, mijne heerlijkheid mededeelen zal) zult gij lieden erkennen, dat ik in den Vader, gijlieden in’ Înij en ik in ulieden ben. - Dit verbond wordt het
‚verbond des Vredes genoemd, dan zal de wet Gods in het’ binnenste van ons hart gegeven worden;
wij zullen alle den Heer erkennen; wij zullen zijn
Ón
WE
w
OPMERKINGEN
volk en hij onze God zijn.
Tot dit wezenlijk‘
Godsbezit, tot deze werkelijke en reeds hier bc‘ ‘neden mogelijke Godsvereeniging is reeds alles voor Ubereid, en de heilige grondstof, het ware genees’ ’middel voor de menschheicl door den geest Gods
‘geopenbaard’ De tafel des Heeren is gedekt, en allen zijn ter tafel genoodigd.
Het ware brood der
Engelen is bereid , van hetwelk gegchreven‘ staat: Gij hebt hun het brood van den hemel gegeven. De heiligheid en grootheid van het geheim , ’t welk alle geheimen‘ in zich bevat, beveelt ons hier te‘ zwijgen, en het ‘is ons alleenlijk geoorloofd, de uitwerkselen van hetzelve te vermelden. Het verderfelijke en vergankelijke wordt in ons verteerd en met het onverderfelijke en onverganke? lijke overkleed’; het inwendige zintuig ontsluit zich, en
verbindt ons met de geestelijke wereld ;‚. wij’
worden verlicht door de wijsheid, geleid door de waarheid, gevoed door de vlam der liefde; onbe kende krachten ontwikkelen zich in ons, om de ’ wereld ,‘ het vleesch‘ en den satan‘ te overwinnen. Óns geheele wezen wordtvernieuwd en bekwaam
gemaakt om eene wezenlijke woning van den Geest Gods te worden’ Dus verkrijgen wij de opperheer’ schappij over de natuur, den omgang met hoogs
te werelden en‘ het zigtbare genot en den omgang des Heeren’
‚
i)‘
ò
nu GEDACHTEN
g;
De blinddoek der onwetendheid valt van onze oogen, de boeijen der zinnelijkheid worden verbro‘
ken, en wij hebben de vrijheid der kinderen Gods. e‘ m
‘ Wan‚neer de aanbrenger zijne berigten werkelijk niet uit boosheid vergroot, dan doet hij het toch natuurlijk uit vrees, om niet den schijn te hebben van eene onbeduidende kleinigheid te verhalen: want, wanneer iemand iets aanbrengt, dan wil hij ook, dat men geioove, dat de zaak der moeite waardig zij
om aangebtagt en gehoord te worden.
“m
Men moet meer zijne verdiensten , dan zijne ge breken zoeken te verbergen, wanneer men met de menschen goed uitkomen wil: deze grondstelling, zoo onredelijk zij schijnt, zoo gewigtig is zij toch en uitgemaakt; bijzonder is voor ons de inachtneming van dezelve bij de grooten noodzakelijk, om zich bij hen in gunst staande te houden. -- Eene groote
verdienste maakt hen dikmaals meer verlegen ,‚ dan dat zij hun gevalt.
3e
o 1m aan. teren a;
Elke stand en elke inborst heeft eigenschappen, die aan dezelve slechts alleen toebehooren; men kan deze
dus
behouden.
nooit
afleggen ,
en
het
natuurlijke
Ik wil liever een natuurgebrek aaneen‘
mensch zien , dan eene goede hoedanigheid, die hij voorwendt.‘ Ondeugd en misdaad zondere ik ‘uit;
maar anders is alles’ goed‘, wat men van de natuu; ‘ heeft, 200 lang het natuurlijk blijftm‚ _ ’ ‚Men kan de deugd, de kloekmoedigheid nabootî sen, maar niet de natuurlijke inborst. Men kan oorspronkelijk worden,
‚
wanneer men
bij zijne natuur blijft: maar wanneer men dezever‘ laat, dan komt er altijd eene slechte kopie van. ‚ In alles, wat natuurlijk is, ligt een zekere, aan hetzelve eigene aard van volmaaktheid;
maar om
dezen te bereiken, moet men zich op zelfskennis toeleggen: doch alle menschen houden ‘;ich‚ bezig‘
met het bestuderen van hunne eventnenschen, en ‘daarom gelukt het zoo weinigen, zichwtot deze vol‘! maaktheid te verheffen.
‘
‘
‚
‘
De zwerm van brommende kleine vernuftjes is even zoo groot als het muggenvolk; maar waar is.
t degene, die gelooft, dat ook hij daartoe behoort? ‚Zij sluipen te voorschijn, die alledaagsche schep
selîs
ìû ‘een a c rr-raîn.
‘39
iersygelijk” de vlinder üit zijn eîùkleeasei; ‘zweven
den‘ zaligen zomerdag‘ huns levens rond, ‘bewendeì ren deszelfs schoonheid, en tegen den avond zijn iij niet ‚ meen‚‘Li-Iun‘ verdwijnen is‘ eèhter ook even zoo onbeduidend als ‘hun ontätaan, en hun
aanwezen is het vermaak van weinigen, die lust
daaraan hebben, hunne wanden ‘daarmede te‚ ver‘. ‚sieren. ' ‘ ‘ Zoo dienen ook zij tot niets , dan om schittes rende meubelen in philosophische gehoorzalen‚ te
‘zijn, de voorportalen der grooten te vullen, en de toiletten der Dames îen Freules te versieren. .
Wie geen verstand heeft, ‘én toch niet wil, dat
de wereld dit weten ‘zal, dien zal ik een onfeili
baar geheim L“ hij behoeft slechts te zwijgen en alles zal gelooven, dat hij verstand heeft; want gewoonlijk oordeelt men van het stilzwijgen veel beter dan van het veel spreken. is‘
m
‘
t‘‚
,
Eenzaamheid" vermoeit eenen grooten geest, en
eenen middelmatigen versmoort zij ten eenenmale. „IJIIJ-nn
Dat ‘zoo vele seliòolvossen’ errkamérlìwijsgeei’en C 4
niet
‚e
‘OPMERKINGEN
niet voor den omgang in het gezellige leven’ gemaake ‘zijn; dat menigmaal ‚al hunne geleerdheid niet dan schoolpronk is_ en der menschheid weinig nut ver.i
schaft,
is geenszins een gevolg ‚van ‚geestgtbrek;
het ontbrak hunne schriften niet aan sterkte„en wel’ sprekendheid, maar het ontbrak hun aarropvoeding,
Zij zien de Wereld door de enge reet van hun dakvenstertje en bestuderen het menschelijk hart ui;
hoeken, niet uit de ervaring,
Zij misleiden zich
daardoor in vele zaken, en zijn dus dikmaalsminù der menschenkenners, dan de ongestudeerde‘, die uit
ervaring denmensch kennen leert‚ ‚Maar deze op‘ voeding, deze beschaving, welke den geleerden tot mensch moet vormen, verkrijgt men niet overal en niet op alle leeftijden. Wanneer eenmaal een _ ze kere leeftijd voorbij is, op ‘welken de mensch voorî indrukken vatbaar ,’ zich nog verbeteren laat, dat; houdt alle hoop ter verbetering op ;’ men volhardt eigenzinnig in
zijne eigene dwalingen , is zelfs
hoogmoedig op dezelve, wanneer men de vlegelpja-j
ren van het hart te boven is; men is even weinig voor verbetering
vatbaar als ‚een
verwaarloosde
boom, die nooit meer regt van stam‘ worden aal, ‘l
.
‘ 19s meeste menschen schrijven slecht, om dat‘ ‘ ‚e
_'
INLGEÎDACHTEN
u
aljijteîìgoed‘ schrijven’. willen‘; “de natuur heeft ons rijkdom‚ van gedachten gegeven, ende taal is rijk
aan‘natuurlijkeuitdrukkingen; het komt alzoo slechts daar‚“ojaijaan ‚a de euitdrukkingen. te‘‘ kennen, welke in deötael Lzijn’. en metwtrefliendenû hlikvvan den ‘ geest, de gedachtenreeks der ziel te kunnen over_ zien:
maar de meeste_ ‚lieden _die schrijven, weten
zelfs niet eenmaal hoe de taal denkt, noch hoe zij zich uitdrukt [d. i. welke de ‘wareeigenschap, geest, of‘ aard der tale zij j. Zij verwerpen dikmaals eene‚gedachte om dat zij natuurlijk,
en eene1 uit‘
drukking om dat; dezelve eenvoudig isj juist om den ‘enigen grond, waarom zij dezelve kiezen moesten.
„ “ ’ ”
‘ Hij,
‘‚ .
î
t‘ ä:
‘v’
die zijneneer_ binnen de ‚ korte ruimte
zijns levens beperkt, is, een slaaf’ der‘. meening en
der achting van eenen oogenblik. — Hij wordt‘ af‘ geschrikt, wanneer zijne eeuw onregtvaardig is, moedeloos, wanneer dezelve ondankbaar is; ongedul" dig om te genieten, wil hij ook dat gene inoog sten, wat hij zaait; hijver‚kiest derhalvmeeiiàvroegtij digeen vergankelijke eer boven eene latere en, duuv‘ zamere, ‘ en zal mitsdien‘ niets, groots ‚ondernemen, Maar hij , die zich in de toekomst verplaatst, en zijn aandenken reeds ‘bij
t.‘ ‚I
’
voorraad geniet, zal_
C 5
voor i
„
ormzaxrnsan
voor alle eeuwen ‚arbeiden, als’ ‘of’ hij onsterfelijk ware - weigeren hem zijne tijdgenooten de eer, welke hij verdient, dan zullen hunne ‚kindskindeirtti
hem schadeloos stellen; want zijne verbeeldingskrachii stelt hem de nawereld alategenwoordig voor.
Het hof is als een gebouw van marmer; ik wil teggen, dat het uit harde zeer gepolijste lieden bestaat. ’
Gelukkiger kan een ‘volle’ nooit zijn, dan wan neer de vorst slechts zulke lieden tot zijne ver
trouwden kiest en tot ministers maakt , die’ hem het ‚volk zelf zoude gegeven hebben, wanneer dit
in deszelfs magt gestaan had. M‘
Die
ggt
God helpe u!
te gedenken , Î dat de
behoorde daaraan
gaven Gods in de hand
der menschen zijn, en dat er geene andere koorn schuren in de wereld zijn ,‘ dan de magazijnen der
rijken.
’ j
Niets
nu ‚een a‚cH‚T’E’N’ ’
u
Niets vereiseht meer wijsheid en overleg, dan dat deel te bepalen , hetwelk men den onderdanen
ontnemen, en dat hetwelk men hun laten moet,
Het is verwonderlijk, wanneer men de menigte van verschillende hoeken , en van verschillende voor.‘
dragten ziet , en alles, wat ‚gelezen wordt, zonder tot ‘ nut aangewend te worden; want de grootste eer‘ zucht onzer eeuw bestaat immersdaar in, alles ge‘ lezen te ‘hebben. —- Wij gelijken wezenlijk de ‘ver-t wende ligchamen, welke de gezonde spijzen der, na tuur niet meer verdragen kunnen." De wetenschap‘ pen, welke ons de bibliotheken opdissen, zijn gaan die tafelen der grooten îgelijk, op welke duizend geregten in verschillende vormen ‚verschijnen, en
dat moet ínééne maagd
Wie isjsterk genoeg om‘
het te verteren, zonder door; dit mengelmoes ziek
te worden ? Ünze geest is bedorven als ons ligchaam; matigheid en gezond voedsel houden’ denzelven bij zijne krachten, — zoo moet ook matige en gezonde lektuur de kracht van den geest onderhouden: doch
men leest niet om beter te worden, even min‘ als de . ‘-â .‚
‘u
a;
’ OPMERKINGEN
de veelvraat eet om zijnen honger te stillen; men’ leest om zijnen lust te bevredigen, en den vervelen‘ den tijd te verdroomen; en de gaarkoks der letter kunde geven zich mitsdien ílechts moeite, om hunne denkbeelden in alle mogelijke sausen en smaken te kunnen aanregten,
op dat
zij
den
verstompten
smaak der lezers daarmede zouden mogen aanprik‘ kelen. —- Men verkoopt boeken als het beuzelwerk der mode; gelijk de kleuren der linten zich ver
anderen, veranderen zich de schrijfwijzen, en de ‘wijsbegeerte verkoopt in‘ onze eeuw hare hoeden en mutsen even als eene modekraamster; steeds
wisselt de‘ eene dwaasheid in het menschelijk leven met de andere af; de geleerden zijn zoo ijdel als de vrouwen, met dat onderscheid slechts, dat laatst genoemde zich met huiven en linten , eerstgenoemde zich met boeken‘ bezig houden;
de waarde van
beiderlei voorwerpen staat menigmaal volkomen ge lijk.
De vrouw zegt, ik moet mij naar de nieuwste
mode kleeden; de man, ik moet naar de nieuwste mode denken; ik moet niet over de boeken mijn eigen oordeel volgen, maar tijdschriften lezen, op dat ikmijn eigen oordeel, ’t welk ik anders volgen zoude, afzwere, om het ÓOÏdLCl van anderen te gelooven.
1x. ‘GîELÍJÌÄÊCËIIÎTËËÎIÍÎÌ L‘ uluílpïiwfiilz‘
Í;„‘.‘‘
m;
1u)
c n
‚
" “ ’ü‘ì
IJwub 22h “ “““‘ — n-ûw ‚ ' ‚
IQÎÎÍÄ‘) ‚. ‚'5‘
’.
h!’
'
'
"
‘j ‚I
33.5‘
’
‚ 11 ’ÎïÎîIJZ?
ÏL
’‘,
’ ’
‘
‚ .
‘.
‘î.î‘‘“ ‘ ‚rum
<
.
_
‘J
‘g,
'‘
J
nlleen‚ìheeisehtûin de‘ maatschappelijke we‘ reld schoonheid en harmonie’, wanneer alles zijne wet, ‘zijne betrekking vervult. Wanneer vorsten en volken zich naar de wetten rigrenrwelke de open‘ haring‘ ons geeft, dan zullen zij‘ spoedig hunnen weldadigen invloed gevoelen; de Vorst ‚zal gerust op ‚den ‘troon, de ‘burgerte vrede in ‚zijne‘ hut zijn‘ï De vooroordeeleti zullen te niet gaan, ‘en de ver‘ hevene . waardigheid der Vorsten zal
den
hoog‘
sten trap harer ‚hoogheld en sterkte ‚bereiken, en hun rijk zal eeuwig zijn, als de waatheid. ì I
I.
.I
Het geloof, dat God van ons verlangt, ‘moet niet enkel eene daad van het verstand î, maar het moet ook îte gelijk eene daad van onzen wil, het moet eene ‚deugd zijn.
Maar tot het wezenîader deugd
wordt vereischt, dat men de daad‘,.‘‚dic bevolen wordt, krachtens zijne vrijheid, ook nalaten’ kunne‘ Doch wie kan het nalaten, waarheid te gelooven, welke hij met volkomene gewisheid en duidelijkheid
inziet? Hij kan, wel is waar, voorgeven, dat hij‘ dezelve niet geloove; maar werkelijk en in de daad ’;
de‘
46
OÀPMERKIÌIGIÊN:
dezelve niet te gelooven, dit is zoo onmogelijk, als het onmogelijk is îaaiee„tegelooven‚, dat de zon op den middag schijnt’, wanneer wij haar met onze oogeneaanschouwen.
Tot zoodanig een= geloof ‘zijn
wij‘ gedwongen‘, ‚en hier ‘kunnenwiji onzeíyrijhèid nietì gebruiken. —Maar wanneer wij leeringen ‚aan nemen‚.waar. aan, ter‚ hoogste îduidelijkheid en go‘. wisheid de „begrijpelijkheid ‘ontbreekt , danî wordehet geloof deugd, uit hoofde, Idee‚wij aan. dezelvebiool‘ telijk daarommiet
dewijl zij‚op eenengodì
delijk getuigenis gegrondvest zijn. ‘ Juist daarin be staat de onderwerping van het verstand, ‚welke ‘wij Godeeven zoo zeer schuldig zijn‘, als de onderwm’ Ping vanonzerìvwil. .’ ‚ ‚ î ‚î‚s Äh‚’ì r
z Het‘ menschelijk verstandisieene openbare ligtekooì
geworden ‚u‘ die ‚zich‘ aan den ùmeestbiedenden veii geeft; en onder bastaard." kinderen van het mensche‘ lijk onverstand ‘biedt menig ïboekhandelaar zijnen armzaligen‘ï vroedvrouwendienst‘ ‘aan, ‘ en‘. telt zich
zelf daIr‚médd onder de ‘mannen der verlichting. ît’
.
‚lei; .‘
.
’
z“: n‘? ‘
‚.
lc‘.'
‚
‘
z‚.
‚I ’u? îî‚.îír ‚; I
‘
‚.
I'
‘l‘.‘’
‚‘
.î
'11‘
‚
‘
‘'
Ï ""z
‘
I
‘I’
."
“ wezenlijke’ be‚gaafdlieden‚‘ï kamer’ ‘rnitsehien "eenen . hoog‘
‘i’ "îG’E‘D‘A‘ én ‘taan. hoogmoedigen‚ ‘voor
IJeraelitingïijîniaar nooit
regen den heimelijlren haat’ vanîîhet‚ ‘menschelijk hart beveiligen’! ÍWÍIJÍVWCÎk hart heeft niet‘ eene vérbói‘;
gene overhellingtot Jhmgmoed, “die, wel isî waar, door deugd‚ beheerscht’, maar niinmêr”geheel" uitgeò roeidïltaxi worden. ‘Zal niet dezegeneigdheid‘ ont‘
waken, wamieerxhij..door ongeregtigheidï des hoogl moeds eenes anderen beleedigd‘ en ‘gekreukt wordt? Slechts nederigheid en bescheidenheidaijn de over‘
winnaressen van het hart. Geene ziel , bijaldîen niet ‚laaghartige‘ en‚ boosaardige‘ nijd liaarheerschende
hartstogt is, zabdenindruk der bescheidenheid kunnen wederstaan,’ zoodra deze zich amonze hoogaehting nietî ‚opdringt, —’wanneer zij ons’ veelnieer de verî diensteâlaat, te‘ gelooven ,‚ dat wijregtvaardig je‘
zijn‚‚lzonder dat zij‚ons" dwingt omregt: ‘yaardignezijn: wanneer ‘zij ons’ de magt niet ‘he; nemen,’ wil, haar evenî zoo zeer te beminnen, als Vijhaar bewonderend
’
p m‘“ J ”‘_‘ ‘nu’. ’ ‘nu-uk. ‘i "‘“"
’ "
.’ Kasrr trad in den tempel derwijslreld, ‘en m: verbaasd denzelven in zijne heerlijkheid te aanschou"
wen. Hij was’‘ gedurende‚ eenige minuten ‘gehieel buiten zich zelven - aanschouwing en ben‘achting was alleen de ‚bezigheid zijner ziel. -- Na eene
ze‘
\
—
Û.ËiM‘E=RîKING‘EN._ ijgeruime tusschenpoos herstelde hijî zichî weder ren kosrr wilde de Godin nader komen‚; maar naauwlijks ‚waagde hijdden ‘eersten ‚stap, ‘toenplotselijkde gel
heele tempel alsijeen ‚tooverwerk“verdween, "deîlîed.
mei verduisterde. zich, bliksernstraleh doorkliefden de ‚lucht‘ Tgeeibontzettende‘ donderslag stelde Î de landstreek ‘in vrees,
aarde fidderde , ‘en eeneïstem
weergalmde; ‚ waagîhet niet,‘ onhelligel‚îuwen voet!
_in_‚_lret1 heiligdomgteïzetten,’ wantîgij zijt nogîînieí’. ingewijd.
‘‘ t l
1 _’‚ÄI’._.
„"î ‘
.
_ ‚..... .‘_’.„î.’‚ .. .
i" Yerschrilrt, viel; Kosrt neder op den grond, de‘ aarde opende‚zic’h_ onder zijneijvoeten, en hij izonltï diep in eenemvreesselijken afgrond‘ Rotsen‘ sloten zich met ‚ongzetrend gekraak om hem toe en vorm‘l den eenen ‚schrïikkelijken, kerkerirì O.‘ Godenl. Wat heb ik dan misdaangtriepijkosim‘—uit„dat Gijliedetî. mij zoo gestreng bestraft‚l Ik‘ heb.’ wijsheid meteen opregt hart gezochnxn gij beloont mij zoo wreed‘ aardig voor mijn pogen. —
‘stroomde bij deze hij zag om naar
Eenwloed van‘ tranen‚
woorden uit KosT1’s oogen ,‘ , naar den kluíze‘
naar, maar ook deze was verdwenen.
Boosaardige
neer-rem! ‚‚riepmggu—‚‘i’<<;ìs’r‘i, ïdatris‘‘ griwis uw werk!
zoo wreed wreekt gij ‘u aan mij’, om dat ik uwe liefde versmaaddel‚ Maar wreek ug slechts! liever wil ik hier in‘ ellende versmachten, danîìin uwe armen
van de deugd voor eeuwigafstandùte. doen. ‚Toen KOST!
"
„;r
‚n: GEDACHTEN. xosn dus sprak ,
49’
weerga/luide de stem ‘door de
rots: „ Sterveling, versaag niet! De Goden beproe ven uw hart.
Dank hen, zij hebben u te erkennen
gegeven, dat de wijsheid bestaat; maar in haar hei ligdom kunt gij niet treden, voor datgij rein zijt, |
Bedenk uwe ellende en beschouw de plaats in de
welke gij u bevindt.
Gij ‘zijt in het graf; het‘
hangt van u af, wederom op te staan, en‚ van een’ doode wederom een levendige te worden,” —
Naauwelijks zweeg deze stem , toen een vreesselijkî gekerm door de spleet ‘ der rots weergalmde.
In,
de verte scheen een duister licht; met eene flaauwe lamp {loop een grijsaard binnen met ter aarde gezon ken blik;
en vier geraamten droegen eene dood‘
kist hem achterna. Kosrr rilde terug bij dezen aanblik, en hij had alle de krachten van zijnen geest noodig om niet te
bezwijken. —— Wien draagt gij hier ten grafkuil? begon hij’, ongelukkige grijsaard! Drie onschuldig vermoordden , hernam de oude, want zie, hier komen
nogr
twee doodkisten na.
Wanneer gij moed ‚en deugd bezit, jongeling! dan is het u van.de Goden vergund, deze drie on sahuldig vermoordden weder van den dood op te
wekken. - Wilt gij ‘i’
.
Of ik wil‘,2 antwoordde nos‘n; is weldoen niet ’
D
pligt?
y
OPMERKINGEN
plígt? Zeg, hoe kan ik het? Wat moet ik doen? "Zweer mij, de moordenaars overal te vervolgen, díedeze onschuldigen gedood— hebben, voer de grijs aard voort, en ik zal u zeggen, hoe gij hen op’ wekken kunt,
‘
‚ KosrI. Ik zweer den moordenaren der onschuldi’
gen den ondergang, GRIJSAARD.
Niet genoeg! zweer mij ook, hunne
aanhangers overal te vervolgen, met niemand der‘ hunnen immer eenige gemeenschap te hebben, en overal‚ hunne werken en ondernemingen te verstoren,
’ KosTI. Ik zweer het bij de Goden. Nu beval de oude, dat de twaalf geraamren, de drie doodkisten naast elkander ‚op den grond zouden plaatsen. — Hij gaf eenen wenk en zij verdwenen. íGij hebt veel ondernomen, zeide de oude, maar hoe kan een doode eenen dooden opwekken? En behoort gij ‘ook niet onder dit getal‘? Bedenk wie gij zijt — een mensch — en wat is het lot der men
schen hier beneden‘.2 ‘De mensch wordt in de zonde ontvangen: dat wilzeggen, hij wordt reeds met de neiging gebo ren, zich meer aan het veelvuldige, dan aan het eenvoudige, zich meer aan het uitwendige, dan aan het inwendige, zich meer aan het stofiielijlîe,
dan aan het geestige te houden, ’Zijn verstand wordt door
’
IN
GEDACHTEN.
51
door dwalingen, zijn hart door begeerlijkheden en hartstogten , enzijne werkzaamheid door het slech‘
te voorbeeld der ondeugd bedorven. Dezen toestand verergeren nog zijn temperament, zijne opvoeding’, de toestand en omstandigheden, in welke het toeval hem plaatst U). Hij wordt geboren, en brengt de gebreken zijner‘ ‘ouderen, als een zedelijk erfdeel mede op de we reld; hij zingt de_borste'n eener vreemde voedster, en ‘uit deze”eene nieuwe
gingen.
stof van bedorvéne ‚nei‘
1 ‘
‘
Nu ontwaakt
hij,
dan dwalingen,
en
zijn verstand ziet niets
zijn hart
wordt geleid door la’
ge begeerlijkheden — zijne werkzaamheid tot het ‘kwade aangevuurd door slechte voorbeelden. Aan de dwalingen van zijn verstand geeft de ho vaardij aamnoediging;
aan de afwijkingen van zijn
hart, de begeeriijkheid; en aan de ondeugende Iran_ delingen , de zinnelijkheid. ' De jeugd en de mannelijke ouderdom zijn de tijd,
in welke zich alle booze kiemen ontwikkelen. Zijn zedelijke en phyfieke toestand wordt van alle zijden ‘gekreukt; hij gevoelt de krenking, zoekt hulp, en vindt die nergens. verstand
Hier dringen Geleerden zijn vet‘
meeningen op, ‘in plaats van hem tot
"
waar’
v) [CICIRO Tiiscùi, L. m. c. 1.]
‚D‘
52
OPMERKINGEN
waarheid te voeren; ginds onttrekt men aan zijn hart wezenlijke
goederen
der
tevredenheid ,
en.
toont hem schijngoederen, naar welke hij te ver geefs streeft.
.
Men omsluijert voor hem den aanblik der reine _ waarheid, men bindt zijn helder oog den blinddoek ' der gewoonte en der vooroordeelen voor, en voert hem dus over grenzenlooze afgronden henen.
Zoo
nadert de mensch‘ onder aanhoudende stormen het einde zijns levens , en hier druktzijn vreesselijk nood lot het zwarte zegel op het ‘vonnis, dat hem ver‘ oordeelde om in dit tranendal te komen. Eene tegen de natuur geheel strijdende hehande‘ ling der geneeskunde martelt ‘smenschen ligchaam door methodieke onwetendheid, en onbevredigende troost of kale plegtigheden kwellen zijnen geest, gedurende den tijd, dat deze zijne groote bestemming gevoelt, en de wegen zoekt die hij had behooren te bewandelen.
'
Hoe treurig is de gedachte, wanneer wij ons voorstellen, dat dezelfde grondstoffen ook ons lig‘ chaam zamenstellen, dat onze geest onder denzelfden physischen en zedelijken druk lijdt , dat dezelfde dwa lingen, gebreken en wanorden ook ons aandeel zijn. Dezelfde tirannen offeren ons op, die onze broe deren opofferen, en wij ontrukken hun hunne werk
tuigen der ongeregtigheid, om rust en tevredenheid WC
’
o
‘
IN GEDACHTEN.
53
weder aan anderen te ontrooven. Goede God! Zooda nig is de geschapenheid van den dampkring , in welken wij leven. -— Alles
vergiftígt ons. - Dwalingen
vooroordeelen ons verstand; — begeerlijkheden en hartstogten ons hart; -’- misdaden en ondeugden onze innerlijke zelfstandigheid. Wie verstout zich bij deze gedachten, de lucht nog in te ademen, die hem omgeeft‘? Siddert men niet, zijnen blik op te heiïen, zich te bewegen en te gevoelen‘.2 en toch leeft een groot deel der men‘ schen zoo gerust, en laat zich mede sleepen, gelijk een dood ligchaam door den stroom medegesleept wordt! ‘ In dien dampkring leeft gij; dit donker gewelf, dat u. omgeeft, is de sêhors der dwalingen, der ‘vooroordeelen, der hartstogten en ondeugden der
menschen, ‘die u den aanblik van het reine licht der rede en der natuur ontrooven. De geraamten, welke gij gezien hebt, zijn die men schen, welke bij het stervende schijnsel van de lamp hunner rede, de dooden ten grave dragen, daar zij zelven dood zijn. In deze doodkisten ligt het ver stand, het hart of de wil, en de werkzaamheid, vermoord en dood. Vooroordeelen zijn de moorde naars van het verstand; dwalingen zijn de moorde‘ naars van het hart; en hartstogten de moordenaars uwer
daden. —
Tegen deze roep ik u op ten
strijde; en ziet uw verstand de waarheden in , welke D 3
ik
„
‘OPMERKINGEN
ik u zegge, danûzullen deze dOOdîIJ van uit hun nen slaap ontwaken en gij zult waardig zijn den aanblik van het licht. Hier sloeg de oude drie malen met den hamer op elke doodkist , dezelve openden zich, en drie engelachtig schoone gedaanten verhieven zich in een aetherisch
gewaad.
„ Zie, Kosrt! voer hij voort, hoe groot
de bestemming van den mensch is! hoe heerlijk de krachten, die in ons sluimeren!
Tot zulke en
gelengestalten kan zich ons verstand, onze wil, onze werkzaamheid verheffen, wanneer wij getrouw zijn aan de stem ‘der Godheid. Zie, Kosrt! dood is de stof, uit welke deze ha‘
met gemaakt is -—; dood de stof der zerken, waarin die krachten sluimerden; maar mijne_ kracht wekte uit de doode stof dan geestelijken toon op , die in de zelve opgesloten lag; deze drong door den kerker benen, in welken hij gekluisterd lag , en ging in het rijk der tonnen over. -- Zoo ontwikkeltzich de goddelijke kracht, die in het hulsel van uw ligchaam sluimert,en onafhankelijk volgt zij de wet van hoogere krachten.‘ Hier zweeg‚ de oude; het gewelf opende zich bo‘ ven KosTfs hoofd, en de drie opgewekte ‘krach
ten in aetherisch gewaad omvatteden hem en droe gen hem uit den afgrond der duistemis‚ waar hij was, in de streken des lichts.
‚
Toen omarmde de daadkracht de kracht des wil lens,
IN GEDACHTEN.‘
55
lens en werd eene gestalte, en de kracht des wil‘ lens omarrpde de kracht des verstands en werd even‘ eens eene gestalte, zoo dat deze drie gestalten eene e‚enige vormden, welke in schoonheid en licht deze drie gelijk was‘
Deze veranderde gestalte werd om‘
schenen door eenen buitengewonen glans ,
en hare
schoonheid geleek der schoonheid eenes geestigen wezens‘
Deze gestalte zeide aan Kosîrrá
Ik ben uw’
goede geest, die u altijd ter zijde zal zijn, indlen gij uwe eeden getrouw blijft.’
l
De gestalte verdween, en KosTr was nu weder’ aan den dorpel der hut van den kluizenaar, en hij wist niet, of hij gedroomd dan of hij gewaakt had.
Na dat KOSTl een’ tijd lang over dit ‘en alles, wat hem tot hier toe bejegende, nagedacht had, naderde hem de kluizenaar: KOSTI, hief hij aan,‘ gij zoekt‘ wijsheid; zij is het hoogste, wat gij hier
beneden zoeken kunt‘ “ij- De Goden hebben uop won‘ derbare wegen gevoerd; laat u aan hunne leiding over ,
en
verdien
die
Waarheid.
door zuiver streven naar‘
‘
Dorst naar het goede — naar het ware — naar het schoone, ligt in de wezenlijke zelfstandigheid des menschen.
Zij is de drijfveer’ ter wederveree‘
niging met ‚de eenheid, die de bron is van het goe" de , ware en schoone.‚ Maar de afdwalingen van‚ hetÎ verstand zijn schuld, dat wij het goede in het veel‘
‘
D 4’‚
rul‘_
‚IJ
‘
OPMERKIÙGEN
vuldige zoeken, waar het niet is. - Het goede is ‘slechts in de eenheid gelegen, het ware‘ slechts in het inwendige, en wij zoeken het in het uitwen
dige. Het schoone ligt alleenlijk in het geestelijke, en wij zoeken het in het stoffelijke. Van daar alle onze afdwalingen; — daarin ligt ons ongeluk, onze ontevredenheid, ons lijden hier‘
beneden.
‘
Alles, wat gij hier rondom u ziet, Kosrt! glag van eeuwigheid in het reinste verstand dcr eenheid als ídée.
_
Het bestaan van het heelal ‘is de verwezenlijking dezer idtën naar onveranderlijke wetten der eenheid. ‘ Zoo lang de mensch deze verwezenlijkingen naar
de wet der eenheid inzag, vond hij overal het goede;
hij zag overal God in zijne werken.‘ maar toen zich het verstand in het veelvuldige verloor, toen ont stond noodwendig dwaling; want hij zocht in het uitwendige, wat hij in het inwendige had moeten zoeken.
Hij nam de begrippen van zijn verstand
niet meer van het zuiverste verstand, maar alleen van de realisatie”, en zoo nam zijne ziel beelden op , van welke hij de zarnenstellingen niet meer kende. Daar‚het verstand zijne wet verloor, zoo ver_ loor ook
de ‚wil de
zijne, want,
de wil of
de zelfdadigheid der menschen moest blootelijk de zuivere denkbeelden van het verstand verwezenlijken.’ Het
n: GEDACHTEN.
57
Het hart verliet dienvolgens den grondsteun zij ner daden; daar hetzelve het ware goede niet meer kende, zocht het het valsche op, en zijne begeerten bepaalden zich blootelijk bij het bezit des uitwendigen , in welke het nooit verzadiging , nooit tevredenheid vin den konde, dewijl het uitwendige aan de wetten der tijden, der vergankelijkheid onderworpen was. Verstandsbegrippen, _ aan welke de eenheid niet ten grondslag ligt, zijn de bron der vooroordeelen en dwalingen.
‘
Begeerten van het hart naar uitwendige zaken, bui‘ ten de wetten der eenheid, zijn schadelijke begeer‘
ten - zijn misdaden.
Naar de onveranderlijke wet
‘ten der eenheid volgt de straf op alles, wat de orde der eenheid tegen streeft. Het kwade wordt het gevolg der afdwaling des ver stands. Het valsche wordt gevolg der afdwalingen van het hart. Het leelijke wordt gevolg van de afdwaling der handelingen. Het kwade straft ons met duisternis: Het valsche met ontevredenheid: ‘ Het leelijke met smart en misnoegen.
Nu Kosrr! kent gij uwe vijanden, enfinE vijan‘
den van het geheele menschelijke geslacht, ‚tot wel» kei‘ bestrijding Gij u met eene plegtige geloftever-z ‘bonden hebt. D 5 Breng
“
OPMERKINGEN
Breng dienvolgens alles waar het veelvuldige heerscht, ‘weder tot eenheid terug; ‘ Zoek het uitwendige met het inwendige te veree nigen; Het stoffelijke met het geestige; ‘““ en uw arbeid. is groot en goddelijk, want gij geeft geluk, tevre denheid en vergenoegdheid aan de menschheid weder. Hier omarmde de kluizenaar den goeden Kosn, en tranen der liefde rolden over zijne bleeke wan
gen op KOSTI’S kloppende borst. g De zon verbergde zich achter de heuvelen en de naehtegalen zongen den Heer der Schepping hun
avondlied. .
I De verhefling onzer ziel tot God is gebed: maar bestaat dit wel alleen in uiterlijke woorden ‘2 -— Alhet
‘uiterlijke moet, wanneer het waarheid hebben zal,
uitdrukking des innerlijken zijn. Den naam der God heid noemen, heet haar aanroepen: - dezen naam
in gee/st en waarheid‘ uitspreken, heet aanbidden. Maar wat beteekent een Naam? Wat heet het, eenen naam tiitspreken? De eigenschappen , welke de wezenlijke zelfstandig heid eener zaak in haren ganschen omtrek beteeke nen , maken den naam van een wezen in de natuur uit.‘
‘
De
nu GEDACHTEN.
3e
Deze eigenschappen verwezenlijken , tot waarheid, ‘ tot bestaan brengen, heet uitspreken. Zoo spreekt God in de schepping zijnen oneim digen naam in zijne werken uit’, en verkondigt, dat hij almagt, liefde, waarheid, wijsheid, goedheid,
geregtigheid en orde is. Wanneer uw hart in uwgeheelen kring zoo veel
mogelijk Gods eigenschappen in den wil en in de daden verwezenlijkt, dan bidt uw hart waarlijk, en uwe ziel noemt den eeuwigen.
De mensch verdeelt de tijden van den dag in morgen, middag,
avond en middernacht. — Dit
is de gang van het uiterlijke licht.
Maar geheel
verschillend is de gang van het licht des inwendi gen.
De mensch wordt in de schemering geboren;
de gang van zijnen geest gaat van den avond naar middernacht; hoe meer hij opgroeit, des te meer hij der duisternis nadert. Gelukkig diegene, die in den middernacht des levens,
in welke de wereld ligt,
een voorgevoel heeft van het licht van den mor‘ gen, en getrouw zijne volmaking tegen den mid dag verwacht. '’
l
’V
DROOM‘
‚a.‘
OPMERKINGEN
x ‚
n‘ n 0 o M.
Het scheen als stond eene groote koornmaat op den aardbol. — Deze koornmaat was gevuld met menschen van verschillende standen.
Boven over
die maat staken de tulbanden der Sultans, de kap pen der Mufti’s , en de helmen der krijgslieden uit; — ook spiesen, lansen en regterstaven. — Toen ‘kwam er eene hand uit de wolken, en hield een‘ strijkliok , en deze streek over de koornmaat henen , en alle tulbanden en kappen , spiesen en staven wer den afgestreken, en de maat werd elfen en glad,
en geen hoofd stak boven het andere uit. VERKLARINÛ.
De groote maat, welke op den aardbol stond, is de maat des tijds. — Alles in de natuur heeft zijn getal, zijne maat, zijn gewigt. - Wanneer het ge
tal zijne volheid bereikt heeft, dan is de rekening gesloten: de maat wordt afgestreken ‚ en het gewigt bepaalt zich naar zijne zwaarte.
Onveranderlijk zijn
de eeuwige wetten; niets heeft bestaanbaarheid, ’t welk deze wetten niet opvolgt.
De
n. Gnnacnrnn.
6x
De menigte der kroonen, mijters, speren, hel men en staven zijn de zinnebeelden van de uit‘ wendige grootheid der menschen. die alle door den tijd, welke de hand uit de wolken is, afgestreken worden, om dat zij alleenlijk werken van menschen zijn. ‘Niet de lauwer, dien de geleerde draagt, maakt ‚den wijzen, maar de wijsheid; de helm maak‚t niet den‘ held, maar zijn moed en_ zijne daden; niet de priesterkap maakt den priester , maar zijn hart; niet de staf maakt den regter, maar de opvolging der in’ den aard der zaken zelf gelegene wetten. — Dat alleen zal blijven, wat eeuwig, wat wezenlijk is; al het andere is menschenwerk en vergankelijk gelijk de menschen.
„ Ik ben een geest des hoogmoeds,” sprak de Dae rnon , die dat inzich meent te vinden, wat hij bui ten zijn oorspronkelijk beginsel nooit vinden kan. „ Ik heb mij van de oorspronkelijkebron des lichts afge scheiden , en zochtlicht in mij zelven, alwaar ik niet dan duisternis vond. — Mijne scheiding van het licht veroorzaakte daardoor den oorsprong van het kwade, en ik werd de Vorst der duisternis. - Ddizenden jaaren lang wederstreefde ik altijd het licht’, en ik bezweek in dien strijd: maar mijne woede was niet gedempt; wanneer ik ‘niet overwinnen kan, dan wil
g,
„OPMERKINGEN
wil ik geheel ‚bezwijken. Nijdig zie ik dat middel ding aan, ‚hetwelk men den naam van mensch geeft, en hetwelk tusschen het goede en het kwade hangt, ‚tussehen licht en duisternis..
;‚ De magt van mijn rijk in het rijk der zinnelijk lheitl uit te breiden, mij aanhangers te verschaffen, isT mijn streven -— de arbeid mijnerägeesten, mijne magt over de menschen is , wel is waar , zwak ;‘î ge weld te gebruiken is mij niet veroorloofd; verlei ding alleen blijft mij overig en hiertoe bediene ik mij van hetverstand des menschen en van zijn hart. . Overal duisternis te verbreiden, waar licht zijn moet, is mijn werk, en ik bereik mijn doel door de kracht van mijnen geest , en deze kracht is
Hoocmonn. ‘
_
Ik zoeke de menschen vroegtijdig van de waarhe ‚den der natuur te verwijderen, hen aan het veelvul‘
dige te gewennen, opdat zij het eenvoudige niet
leeren inzien, ‘ en de glans des uitwendigen dient mij,
om
hen ‘van
het inwendige af te leiden.
Ûverdrevene hoogschatting van zich zelven , eigen waan, bet-weterij, zijn mijne gezellinnen; met de ze bezoeke ik
de Akademien
der geleerden, de
fchooleii der ‚Godgeleerden,‘ en de íiudeerkamers der schrijvers. ‘- Ik vleije hunne eigenliefde; ik huichele hnnnen eigenwaan, en lok hen in in het
wijde veld der meeningeri, ‘ ’1
‚
In
21v GIEDACIJKTEN.‘
63
In deze hulsels ‘verbieide ik de dwalingen; ‘ik ‘roep dezelve op, om elken kennex‘en elken vriend der waarheid met voeten te treden, en voor het rijk der ‚meeningen te strijden. Toen gelukte het mij, menschen tegen menschen op te hitsen, dwalingen door dwalingen te vermeer‘
deren, ende wegen op te graven die tot de waar heid leiden konden‘. -’‘_ Mijn hoofd - grondbeginsel
is,’\ alles zoo veel mogelijk te vermenigvuldigen; ‚daar,‚ waareenheidlis, houdt mijne magt‚ op. Ik zocht uit dien hoofde allereerst, de menschen in îzoo vele natiën te verdeelen, als het mij mogelijk was; overal wekte’ ik den nationalen hoogmoed op, opdat de eene natie de’ andere‘ haten en vervolgen zou‘ de; overal zocht ik andere zeden, andere gebruiken; andere meeningen, andere kleederdragten in te voeren ‘, en‘ door den eigenwaan in aanzien te brengen, en‘
ik bereikte mijn oogmerk. — Elk een wilde beter’ zijn dan de andere, en alle vervolgden elkander. De ze verdedigde zijnen langen rok, die zijnen korten; deze zijn schootsvel,
gene zijnen tulband; deze
sloeg zijnen broeder om eene spitse muts, de ander om eene ronde muts dood. ‘
r ’I‘oen ik alle natien,—die in de hoofdzaak slechts’ ééne maatschappij van menschen moesten uitmaaken,
gescheiden had, waagde ik mij aan de gedeelten der natiën; ik verdeelde haar in rangen, en vergiftigde ‘
door
64
OBMERKJNGEN‘
‘
door ‚hoogmoed elk hart, opdat‚eene stand zich beter zoude dunken dande andere, en de wanorde nam toe. n
‘Door "meeningen leidde ik de menschen van de zuivere rede en van
den weg der waarheid af -î
‚ door eigenliefde van de liefde des algemeens — door eigenbaat van het belang der menschheid af.
Zoo
verdeelde ik alles , wat vereenigd was, en hebzucht, nijd, menschenhaat, toorn,’ onmatigheid, luiheid bevestigden mijn rijk der verdecling. - Groot is mij" ne magt, en wie van u, stervelingen! durft het wa gen,‘met mij te kampen? Waag het eens tegen mij, wanneer gij kunt, en
breng de menschen van de veelheid der meeningen tot de zuivere rede.
Zijt gij het vergeten , hoe ik
gestraft heb de genen, die het waagden, dwalingen te bestrijden, of vooroordeelen te vernietigen? -— Zie terug op de verledene tijden. — Wang een blik in
de toekomst en sidder voor mijne magt. Toen opende zich de gordijn der verledenheid en toekomst; wijzen smachtten in kluisters, en So lcratcrsm stierven. Menschen voerden men schen voor‘ de altaren en offerden hen op. — Geleerden steenig den met boeken het verstand dood; Bonzen-vloeken weergalmden tegen de waarheid _- en vlammen stegen op van brandstapels, en vaders vermoordden hunne
zonen, en de zonen de vaders. - Vrome razernij wierp vreemde afgodsbeelden omverre, en stapelde de haren "o‘
e!‘
IN G E D A OH TiEìN.
eis
er op; men verdreef de deugd, heiligde de ondeugd, en bouwde tempelen op voor‘ dwalingen. De St. Bartholometls nacht, de Siciliaansche ves ‚per ‘stondenlvan ’verre‘, ‚in bloedig îgewaad‘,“i en‘ de rdertigjarige‘ Oorlog met honger en ellendedn eene ‘dreigende houding.‘
‘
i) ‚_îz‚‘_
‚
3“‘;
„ Zie‘ verder de straffen dier ‘genen , die hetwaag
‘den, eigenliefde met deîliefde der’ menschheid’, en ‘bijzonder belang met het ‘ìbelang overeenigen!”‚-— rî I des . algemeensme “ ïrs‘! . ‘ De Daemon wenkte, enieen vreesselijk heirleger van Sultans, Bonzen,‘ RiddersyKooplieden, ‚ Regò ‚ters ennog vele anderen, verzamelde zich enschreeuw de: wie wil ons’ onze regten en QCWOOIJÜCIÎÏIOIIJ‘ verre werpen!
. i‘ ‘
'
Nu deed de Daemon de magt der eigenliefde en jvan het eigenbelang te voorschijnïtreden, en‘ men Qzag de menschen bij honderd duizenden _te‘ veld ‘trekken en sneven. ‘- Grijsaards werden vermoord , het "kind uit de armen der moeder gerukt, stedenpver
‚woest,‘ landen ‘afgeliroopt , meisjes geschonden , wee‘
zen onderdrukt, weduwen ‚verslooten; slaven‘ ver‘ smachteden in‘kluisters,‚armen leden honger aanmde deuren der rijken, Natien vochten ‚voor.î het belang wan„ een’éérriginî‘,‘.cìlistíen ‘bedrog’; kabale en intri ‘gjue verhieven ‘ hunrleijvanen. ‚alen allerwegeijhiefiiei‘
genb“lang’ hetïhootiì om" hoog‘ enfiitiaclhet‘ algemeen thîlang met voeten.
E
156
"OLPïMEIÄKINGEN i ‘p-p-n-‘r-n
Indien de menschen de ‘magt, welke de weten schappen on kunsten over ‚hun hart hebben, voor lang overwogen, en de Wijzen deze magt tot bevor dering der vorming en befchaving van den mensch aangewend hadden; zij zouden minder schadelijke ‘gevolgen van de dwalingen te duchten gehad ‘heb
ben! - - Dwalingen breiden zich slechts dzíár uit, alwaar men de magt der wetenschappen niet kent, den geest onderdrukt of denzelven tegenwerkt, of ‘uit eigenbelang de wetenschappen misbruikt. -‘- Is de zon wel schadelijk, waar zij als koningin des gestemten aan het uítspansel staat, waar zij welda dig de hutten verlicht, haren zegenenden lichtstraal verkwikkend nederwaarts doet dalen, de bloemen op kweekt, die wij geplant, en den akker verwarmt, rlien‘ wij beploegdhebben? — Wanneer nu een ‘booswicht hare lichtstralen ‘in een brandglas opza melt en de hut van zijnen weldoener in brand steekt, is dat het werk derï zon, of het werk van den verkeerden ’ wil der menschen, die alles in de natuur misbruikt? De bije zuigt honing uit‚ de bloem , uit welke de spin vergift zuigt. -- Het balsamielne sap der roos wordt
honing in de bije, en ‚gif in de spin; want alle; gneemt
In GEDACHTEN.
a; ‘
neemt de zelfstandigheid aan , die hetzelve opneemt. De sappen verdierlijken zich in dierlijke ligchamen; in de plant nemen zij de eigenschap der planten aan: daarin bestaat de wet der Wezens ,' in hetina‘ tllurlijke,‚ gelijk in het onstoEelijke. Rein vloeit de beek uit haren oorsprong; maar onkenbaar wordt zij ill een drabbigen poel.
Z00
is het ook met de wetenschappen en kunsten gele‘ gen.
De’ goede gebruikt dezelve tot
‚nlerken, de slechte tot slechten.
goede oog‘
Verander het; hart
van den mensch, leid zijne hartstogten naar de doel‘ einden der natuur, en beschuldigt de kunsten en weten‘ schappen niet van de menschen te bederven: maar
hij, die de‘ wetten der goede orde, de wetten der
natuur niet kent, is
onregtvaardig; want hij
verwisselt krachtenanet werkingen, en gevolgen met krachten.
.. ‘
Eeuwig zijn de wetten der natuur en onveran derlijk, harmonisch harebetrekkingen, alles doelt op orde; en uit haar ‚volgt het QOCdÊJQJ‚Wafe en schoone voort , wanneer deze orde door den mensch niet ver‘
draaid wordt. ‘IJT-“ì s
l
‚
_
‚
’ Wat ‘in het ‘scheppíngs-sijstema‘ orde genaamd wordt, is inî het ‘rijk der geesten harmonie, in ‘het zedelijke regelmatígheid, in het ligchamelijke even’
tedigheid: altijd “hetzelfde, slechts ‘ onder‚ ver‚schil‚‘ lende oogplmten.
.
in
WET“
0
öà
OPMERKINGEN
WET — MIDDEL -noar‘’. .‚| . („
‘3’ Dit is de grondlijn ,’ waarop de natuur haar, zoo
‘wel innerlijk, als’ uiterlijk gebouw optrekt: - dit is degrondsteun der verstandelijke zoo wel’ als der ligchamelijke krachten.‘ Deze orde mag nooit omge
’ ‘keerd worden, nooit mag het doel tot wet,’ nooit ‘het middel tot doel gemaakt worden. Hier ontstaat de groote vraag: '- Waar ‚moet ïde ‘ wet der zuiverste rede opgezocht worden? En ‘ik’ antwoorde: in de bron der zuiverste denkbeel den; en de bron dezer denkbeelden is de eerste den‘ kende oorspronkelijke kracht, het eerste ‘redelijke be
ginsel van alle dingen’. -- ‘Mensohenkunnen slechts îin en door God denken; want alle ‘zinnelijkedenkbeel den , welke wij. krijgen‘, zijn nietìanders dan verwe
‘ zenlijking van het groote denkbeeld der eenheid ‘vaar ‘uitalles ontspruit.’ ‘Voor dat‚de‚‚schepping begon , heeftailes , wat was‚ en zijn zoude , om zoo te spre
ken in de‚‘îdenkbeeldender Godheid moeten geschetst geweestzijnJ-ì" Scheppingl_was‚ slechts de verwezen lijking dezer denkbeelden. Deze verwezenlijkte denk-’ beelden vormenîonze denkwijze; ‘onze zinnen trek
ken de denkbeelden,’ welke ‚wij. opnemen, uit de ver‘_ wezenlijkte hodgere denkbeelden, die eene wet hater wording, ‘eene’ orde van hare‘ vemiezenlijking. hebben moeten.
—‚ a‘ :_ ‘_
’
"‘__‘. ‚ rial
_
De
‘IN GEDACHTEN.
69a
De mensch denkt krachten ‚en werkingen en ‚ge-l volgen en verwezenlijking’; daarin legt de grond vanh ‘alle zijne begrippen. — De zuiverste rede kan dien‘_ volgens
slechts de
zuiverste aanschouwingswijze
zijn; en hoe kan de mensch die ‘anders bekomen dan door aanschouwing der grondkracht, uit Welke alle werkingen , gevolgen en verwezenlijkingen eener. harmonische orde ontstaan?
„
n Wanneer wij Gods gedachten in die harmonische orde denken, hoe dezelve als‘ kracht in God,‘en
als‘ krachtontlvíkkelingîinäde natuur zijn; dan denî ken wij‚ goed, waar en schoon; om dat goedheid, waarheid en ‘schoonheid het ontwerp uitmaken, naar
‚het welk het gebouwd is. c God Îdacht, schiep en verwezenlijkte. — Als een denkend wezen gwerd
Hij de’ bronrder zuiverste
liefde; .— als Scheppend, de bron der reinste ‚waarq held; -— als verwezenlijkend, de bron _der‚schloon“ heid en der harmonie.
_
‘
_
‚Wie deze denkbeelden van God niet heeft, die
kent God niet; en wie God ende natuur niet kent,’ hoe kan die het groote doel der schappen kennen‘? ‚ kunsten en weten‘ v ‘ . ‚De orde der natuur is wet voor de wetenschappen en kunsten; maar zij bestaat in de vereenìging met de bron van alle orde.
De eenheid is de wet der
harmonie; het goede, ware en schoone bestaat altijd
‘‘ ‘
E 3
door
”
ÛPMERKINGEN
‘door en in de eenheid; doch deze wet is van eene zulke verhevenheid, dat de geest van dien genen zulks zelden verstaat‘, die de eenvoudigheid der natuur verlaten, en zich in de veelheid der stoifelijkheid verloren heeft. De menschen zullen, helaas! eene eeuw beleven,’ waarin men allerwege het denkbeeld der Godheid zal zoeken te verdringen: - ten deele, om dat zij dezen Oorfprong aller dingen volstrekt niet kennen,
ten
deele om dat het hun menigmalen onder zulke beelden. getoond zal_ worden , die ‚met het zuivere begrip zij ner zelfstandigheid geheel en al strijdig zijn, en het zuivere denkbeeld der Godheid noodwendig in hen’ moeten verdringen — De mensch zoekt overal zijn eigen wezen te plaatsen, toe te eigenen,
en zich zelven dat gene
’t welk slechts in het oorspron
kelijke beginsel der dingen ligt‘: — van daar de
‘groote verwarring in de wijsbegeerte, die de wer king der kracht naar buiten, met de grondkracht, of de natuur met God verwisselen zal. -- Ver keerde orde bij verkeerde gedachten! - Hoe kan men waarheid vinden, wanneer men werking tot‘ kracht en de gevolgen tot werking maakt? “- Deze zullen eenmaal de dwalingen der wijsbegeerte zijn. Zij zal lieeds werkingen met kracht verwisselen , en hoe zal zij ook krachten kunnen leeren kennen, wanneer zij niet de grondkracht tot bron van alle ‘_
‚
krach
u
nu G'EDìA‚C'H’T EN.
‚7r
krachten ‘maakt? e Hoe meer zich‘. de mensch tot deze grondkracht verheft, des te zuiverder zal de rede zijp, . en deze zuivere‘ rede moet de wet van zijn denken zijn. Naar de orde der natuur is , mitsdien, in het we’ tenschappelijke de zuivere rede, wet - de weten‘ schappen zijn het middel -.-_ het goede is het doel. ‚-" De wetenschappen moeten derhalve onder de wet derzuiverste "rede staan, en deze„wet is de een.‘ wige orde der denkende
wezens.
De grondslag
van alle orde, is‘ de orde van een oorspronkelijk wezen, dat alles onderhoudt, alles naar harmonische wetten regelt. ‘ ’ De orde vandit oorspronkelijk wezen bestaat in de naauwkeurigste overeenstemming der liefde, der waarheid, ‘der’ wijsheid, del‘ goedheid en ‚regtvaarl digheìd, ‘waardoor ‘ hetzelve alles naar onverander‘ lijke wetten bestiert , welke de eigenschappen ‚van het‘ zelve uit maken. t ’ Gewigtig is de vraag: wat is liefde, wat waar’
heid ,‚ wat goedheid en wat regtvaardigheiglleid in dit wezen?
'
Datgene , hetwelk dit oorspronkelijk wezen tot schep‘ ping - hetwelk de geestige kracht tot de eerste beweging bepaalde (deterrnineerde,) hetwelk drijfveer der schep ping was , wordt LIEFDE genaamd. Wnllnnaln is de ver
wezenlijking van dit motief. Wljsnslo is de wet, naar E 4
welke
îxz
0
KICI N GFE N:
welke" met zijneî liefde verwezenlijlâte. Goznrmrn Het doel der schepping. REGTVAARDIÓHEID is de maat ‚van de aanwending der betrekkingen -‚-‘ ‚ en de_ overa eenstemming van alle de eigenschappen isdeOnnn ÍILGOd. ‘
‘ e"
‘ ’ ‚;
‘ ‘iî .‚
‘ij„God denkt, werkt‘, handelt, verwezenlijkt.
De
ordelîzijner denkbeelden heeft de liefde tot uit komst; de orde zijner werkingen dewaarheid; de orde ‘zijnerhandelingen de harmonie; de orde zijner ver
wezenlijkingen, ‚de regelmatigheid en evenredigheid aller‚dingen.
Uit de trapswijze opvolging dezer ‚om
de volgt ‚het. goede,‘ ware en schoone‘‘-ò-Yzoo wel
in de verstandelijke als ligchamelijke orde.‘ "'‘ r’ ui De eerste uitdrukking (typur) van het goede toont ‘ziichin den mensch , in’ de regelmatigheid van zijne ge’. ‘dachten, van zijnen wil, en van‘ zijneîhandelingen.‚ —” De afdruk der waarheid , in de wetenschapvan te denken, te ‚spreken, te analijseren in de natuur; De uitdmkking van het schoone, „in de dichtkunst, in de toonkunst ende schilderkunst.’
" ';'. ’
‘ De grôndlijnder orde voor den mensch , ‚die een den
kend, willend en handelend wezen is, bestaat daarin:
Het goede te denken; ‚ Het goede te willen; ‘ ‘ Het goede te doen: »
‚‘
’
‘_ ‘v1
’
jid
En de eenheid in’ het denken’, willen" en‘ hande
len geeft de grondfieun ‚(bafirj der ‘zedelijkheid. “
“ l‘
Het
IN GEÄBÄCIÌITÈN‘ ‘Ï_n’
a’‚ ’
Het ware te denken; —
’ Het ware te willen‘; ï—‘-’
73
‘‚ . ‚P‘ ‘_
‘ Het ware‘ te verwezefilijken
‘ ga ï.‘ "_
‚“'
Is de basis der ’wete'rischappeü‘’"îr‘î”r Herschoone te denken; —‚—’:‘
Het schoône te wilÍen’; —
u ‘‘\_ ‚
"
,
g
‘ î‚‘IJ’‘
‘r .’
Het schoone‘te verweàeálijkën _. ‘ Is debasis der kunäten. " “w? "‘ man’!
Uit deze ontwikkelingkuniìenwijensòvertuigen ‚ dat Het goede, wet;
ìp‘z‘ ‚‘ ’va: m,” „J!
Het ware, middel‚g‘ ‘h‘ i‘ î “"‘("‚":1" ui!“ En het schoontij‚doel ‘iSá‘ ‘h‚‘íïïïïïïï 5‘) 1z3‘!
‘< Het goede is de ‘wet des’ warenï; ‘ÀIJ h) 2"’‘’‘""‘i Y
Het ware de wet desischobrienziùîfl)‘ Ìïïwïlüd
Het beginsel devgùedeìîîis ‘GÒd ënîïaerrûaîùùr — als kracht en krachtontwilékeling. ’ 71u55 ‘Pi .’ Het beginsel"de's"war’en ‘is’ de weîàìòcîiîpîgïivelke
wij uit Gpd‚ en ‘de Natúur‘1èeren‚kennen‚"‚"Î Het beginsel der kunst is äe‘ Natúur',”welke deze kundigheden in het schbone verwezenlijkt.
’ Het schoone kan zonder het ware‚hief zijn gïhet ‘ware ‘niet‚zonder het‘ goede; want áváaris’ VCËWQË
"zenlijkt ‘goed,’ enwerwezenlijkt waar is ‘heen/zoons. ‚Gbdien de natuur vorderen overall eenheid: -“ ià
het zedeiijke, in het wetenschappelijke, en inï “de fchoonekunsten. — Beflendig moeten gedachten , wil en‘ daad vereenigd zijn. ‘ v‘ ' ‚ “"'
E5 ‘
In
‚QBMERKING‘EN In het zedelijke met God;
’ ’ ‚‚‘
‘g
In het wetenschappelijke metnGod en de Natuur; De gedachte, de wil, ‚de handeling, he; denk‘ beeld, de uitdrukking,‘ ‚de. uitkomst. î Wanneer deze orde opgevolgd wordt, dan zal;
de zedelijkheid de bron van ‚het. goede ;. Wetenschapdc brom van het ware; ’ Kunst de bron van hetîschooneîzijn. gJ‘‘Het goede zal gelukzaligheid; Het ware tevredenheid;
Het schoone genoegen verschaffen.
_
Maar de menschen zullen de orde der natuur om keeren; en uit deze verkeerde orde zullen dwaling, boosheid en misdaad ontspringen.
‚Dcùidvvaüng zal de gedachte; De boosheid den wil;
‘ ‘g ’iî
de handelingen der menschen bederven. Heygoedgrzal ‘zich derhalve‚ in het _booze;
Het ware in het valsche; Het schoone in het‘ leelijke veranderen. Zoo zullettwûnorde en disharmonie de noodwendi
ge. gevolgen der afwijking van de orde der dingen zijn. De ’zedeleeraars,
de ‚geleerden, de kunstenaar;
gullen den grondslag veranderen , op welken zedelijk
heid,‘ geleerdheid en kunsten moestn berusten. Dezedeleeraar zal zichzelven ten doel , zijnen wil tot
‘wet maken , en zich van de zedelijkheid als middel he’ r
die‘
1 Nî G‘Ì’E9DEA1";C'H’ÊΑE‘’’E N‘‘‘
1’
dienen om zijn belang te: bereiken. -— Z90 verliest l zich het goede. _ __‘, ‚De geleerde maakt zìjneneigenwaan tot‚wet, ijdele
eer nìndaelwìr, ‘en bedient zichavmde ‘ìveîenscbmî alsyan ‚een middel, —-‚‘ Zoo verliest zichî het ‘ware, ‚De‘‘ kunstenaar maakt zijnen eigenwaan‘ tot wet,î
zieh.zelven„tor' doelwit, een bedien‘‘ ziel‘ van. d; kun’!
alaijvan een middel» -. Z00‚ve‚r1iestòzi‘‚cl1‚hetîsehvone‘î ‚L In deze‘ verwarring blljftmiets. overig, ‚dan de men-x
schen_ van de wanqlîdeltût’ de. Orde‚Amaî t‘‘ ‘btw’ gen, en
hun ‚den „grondslag ‚ Leiî leqetijîkcnnqn,
dien zij verlatenjìebben,’ ‘
‘.„’’
‘‚;
î;îIn’’het/ zedelijltej‚ ‘moet, God ‚de
M‘
JetÂL-yy de ‘gedeî
legaal het middel —‚_ het goed. doelwit zijn-A ‘als! In het wetenschappelijke moet de waarheid de,
wet P ‚de geleerde „htt‘ middel te’) 119€‘. Wal? ‘siml witzzijn.
‘
‚
‘
‚
‘ ‚
‘1‘î ‘î
‚ 1‘ In het vak der kunst moet de natuur de wet —.dgî kunstenaar middelaar — henschoone doelwit zijn. -‚ Bij ‚deze orde moeten noodwendig dwalingen, drif‘i ten en ondeugden verdwijnen; want herdenken, wil-‚ len en handelen der menschemverkrijgt wederom nieuwe regelmatigheid en evenredigheidw’ en waarî regelmatigheid in het denken heerscht, daar bestaan geene dwalingen;
_
Waar harmonie in het willen is, geene schadelijke
htrtstogten;
’‚ ’‘
’
‘
Waar
is
nu’înîeìtîîîtîrsteîe ‚n
“Waai. evenredigheid ‘en? hendnììàgenîtaá‘ deugden.
‚ 5
òìiä ’ " ’I‘.'
SÎDË geiiíeieiséhepping’ overtiiigt ‘ons van deze waar‘ ‘en’ “vveîíêiischappenïen ‘kunsten ‘zullen? der mënsehheid‘; nooit schadelijk kunnen’ ‘worden, wan‘
neer’ zij" zïcnrnaûì’ dezeîrî maatstaf’ "verhoúdenij 1‘ Zîjïzijn‘‘ 16d‘ ‘naauw Vde îvdrining‘ ‘van’ ’s men‘ sehen “hárïverbonden i‘ en "het ‚ oorspronkelijk zen" ailerIJîwezëns wîtions‘ door’ onseigcn "ge vöîldvaîi gïefiíkzaligheid,’ ‘Îevredenheid en vergenoe‘
géùijdóorïhet goede, ware ‘enschoone trapswijze tot onze hoogste bestemming‘ leiden, om in’ Hennals
dèïbroir vanïal het ‘ware, goede‘ en ‘schooneyïde
‘volheid‘ ‘van ‘gelukzaiigheld, "tevredenheid ìen verge.’ rréegbrrîieî‚‘vtndeiì. ‘ " h‘. u.‘ u
‘ÌDìächwef zal‘ een tijd komenijiwanneer slechts de‘ minste menschen de eeuwige orde der dingen Iken‘
ríen zuilen; omdat het grootste gedeelte overal zijn ’ eigen ‘belang ténïdoel, zijn eigen wil tot” wet'ma-’ ken, en’? zich" van den staat‚, ‘in welken zij leven ,‘
als‘rniddel‘‘“bedienen zal.
Zoo ‘zal de orde ornge‘
lteerd, de""sth’ak‚el"' verbroken ‘worden, die‚mensclîen’ aïn‚"merscheìiij en‘ menschen Îmet’ God verbinden
1fioest.‚”“"=ï""‚ 5 i ‘Z,’ ‘w’ “l De mensch zoekt alles in zich. zelven,'en‚ hijÏmoestÄ ‘alles in dùeèuwige‚ érdeder dingen zoeken. Slechts daar is waarheid, in ons‚ is niets dan dwaling! n‘?! ‘ H13
15’
‘IJ‘‚oîn‘1>‘òlc.nrînn‚
z;
Wvij‘‘denken, willen, handelen, y-wfilyanneer "wijt naar de orde derjdingern denken, Stantïige wezens.
wij ‚îvherë
_
‘
‚
‚ ’i;
Wamieer wij naar de eeuwigeqordeh der ‘dingen werkzaam zijn willen, dan zijn wij goedeîwevêens;
En wanneer wij naar de eeuwige ordeîder dingen handelen, dan zijn wij ‚edele wezensg_ ( ’
‚. ‚In‘ t He‘ verflandîse ‚‘ het goede ‚. he; ‘îdäleägkëlzqoìîûn’
de orde der dingen , ‚en gjetein‘ onsg „gelijk ‘de gjansjlndg zon is, en niet_inîde‚„_b;on.‚‘ in Wclkejzíîlòlú detzorä
spiegelt’. ‘Vanneer ’de ’anenschînaar QÈÈRJPIPÙËIt, dan is hij de bron , in‚ welke zich ‚de zonïspiegelt. Hij is. ‘schoonï en edel als‘ ‚zijzelve, maar: alleen îdoor haar‘‚
‘p De waardigheid van ‚ons verstand ‘hangt van-d, eeuwige orde der dingen af , naar welke‘ wij denken llloetfêll. i‘“ ‘‚‘ ‚n‘ 73): J’ '
1
ÜÏÏIU dî "+1.
î’:‚DCÄ‘‘‘‘Wë3TdigË1ËΑ1 Kefironzen‘ PCFSQOË Qf„_"’an‘‘‚°“îi
11m,’ lmîaïzafi vanlîet_‘ willen,‚ ‘en naar îlszcijîesî wige orde te handelen,T
l
_. ‚ _
ë Va)
«Enîde ‚waaraìslîeìîkvan ‘was. llaaqelìns ‚îîuwm heljiyerstand, vanî den ijver,l on; overeenkonrstig‚igie ze‘ orde werkzaam „te zijnf De orde heeft gelukzaligheid, tîrîvredenheîlihiyèr;
genoegen ‚înaauvltî verband“ aan. ‘ie ervplginsliefc“
êlfcitm‘ò‚„ïzij‘ zijn nûodzakclijke-seyeleslîìrellrlîîi ÔQCIIJJÊÌÊF. Orde.
__> Ê.Ì“"’
‘n!’ JJIJ) .’ ‘n’;
om trad ‚ ‘ìîîrtdrríìave ~‘1‚e"‘. ’g‘î
d
‘redenen .
van
7a
b’ rîîn ÈÄËK‘ rwcî: er’
zijn denken, willen enhandelen: ‘ ,‚ Eigen uniets toe, maar zoek allesflin Godenflde ‘Natuur; ’ " Denk naar orde;
i Werk naar‘ ‘orde; Handel naar orde;
‘
’"
Dat uwe ‘gedachte, uw wil,‘ uwe daad met de orde slechts eene eenheid vormen!”
'
" Zoo dra de mensch wet en doel ‘in zichzelven zoekt, dan keert hij de orde om, en het gevolg van ver‘ keerde orde is kwaad in de natuur.
Het goede is
niet in ons , maar in God en in de natuur; en slechts voor zoo verre als wij ‚in het denken, willen en‘ handelen deze orde nader komen, worden wij goed.
Wanneer de zon zich terug trekt, dan is de bron zonder licht. Maat‘ de orde moet ook iets wezenlijks = in den mensch worden’, en dit geschiedt alleenlijk, wanneer
‘gedachte, wil en daad met de eeuwige orde der dingen in eene eenheid staan. Denken zonder willen en handelen,’ kan dezeeen‘ heid“ niet geven. —- De geest moet in het willeri
verwezenlijkt worden; de wil in de daad ;' verstand en hart moeten tot daad overgaan. ” ’ Dubbelhartigheid spreekt de wet der eenheid tegen. ‘Ànders denken, anders willen en anders handelen’, is deze dubbelhartigheid, welke de verstoorster der menschelijke gelukzaligheid is, en eenmaal onder de is‘‘
\
.
‚
n‘ GEDACHTEN.
"7,
‘ benaming van wereldwijr/ìeid en fijne staatkunde He‘
"kend zal worden. Zij is de vljandin der waarheid, de moeder van al het valsche; zij wordt uit de dwaling des verstand: geteeld, door verkeerde hans‘
î‚tbgten opgekweekt, en door ondeugd der handelin gen gediend. Welke vreesselijke
‘ gevolgen zullen‚ er
‚ ’ moeten
ontstaan, wanneer eenmaal ‘de zedelijkheid, weten‘ schappen en kunsten zelfs haar rigtsnoer verlaten, en koppelaarsters worden der ondeugden en kwade
driften! ‘Alles is dan schijn, nergens‚ waarheid. De menschen zullen overal hun eigenbelangwot doel,
hun belang tot ‘Wet maken, en zich van dearrne menschheid als van een middel bedienen‘, om hun doel
te bereiken, zonder te bedenken ‘waarheneia die wanorde hen noodwendig brengen moet. ’
Wie iets‘ goeds stichten wil, moeîrdemensch heid overtuigen, dat hare gelukzäligheid‘, de te vredenheid en het genoegen" van ‘allen vereischt; dat het algemeen welzijn’doel, de “eeuwigefiorde
‘wet , ‘en; de ‘meì‚‘iseh middel zijn moet i’ ovndit groote werkte voleindigen.‘ '-— Zoo lang als niet zuiver ver‘ stand,‘ het denken‘; goedwilligheid, ‘den wil; ‘goed handelen’, de daden bezielt; zoo lang‘ laat zieh wei
‘nig goeds hopen: en deze‘ groote voordeelen der ‚hervonning van de menschenikan de ‘Staat uit we ‘tensehappen en kunsten trekken, wanneer hij dezelve :"l 1131!
‘ QLQo
’'’’_0IïP‚M E R KQI N G E N
‚
_.._mar de eeuwige wetten der Godheid’en der natuur ‚ weet aan ‚te wenden.
Daarin bestaan de voorreg
:_ten van den geest over den geest.
__ ‘ Maar in den toestand, waarin de wereld zich te eeniger tijd bevinden zal, zal het grootste gedeelte der menschen In het denken, door dwaling; In het willen, door hartstogten; _
In het handelen,
.‘ ‘ ‘
‘
door ondeugden —
.s . bedorven worden, ‚
’
‘ îi ‘o
De dwalingen zijn het getal - de hartstogten ‚de maat, - de ondeugden’ het gewigtij
i; ‘‚‘.’’;
Tot ‚menschenverbetering behoort dienvolgens, dat ilget denken, het willen en‘ handelen weder tot orde
‘terug keereggdan verdwijnen dwalingen, hartstogten en ondeugden.
1
”
.
’,
‚ ‘ Geest emhart der’ menschen zijn de gewigtigste voorwerpen De geest ‚moet derîbeschaving; zuiver denken; „y, -- ‘
_
’
Het hart zuiver willenij’
‚b
_ ‚ Het goede wordt dan’ het resultaat, het noodwen _di_g gevolg ‚van het zuivere_ denken en zuivere willen.
‚L Deêwetenschappen en kunsten bieden ‘zichals _middelen aan, tot deze groote bearbeiding. I
’
De mensch ‚is een verstandelijk en ‘een ligchame
‚lijk wezen; hij heeft geest en hart: - geest om rig en goed: te denkenl,“‚h‚artdorn_ waar ‚te handelen‚‘
‘
D’„
.‘EN’GEDACH.TEN.
81
’}’De ‘geest,kan door begrippen en gevoelens; — Het hart, door aandoeningen en daden geleid worden.‘ ' ‘ I’ '‚ _ ’ De wetenschappen
en kunsten toonen ’ ons ‚de
Wijze van onderrigtcn, en die om te roeren.
_
Men zoekt de menschen door het verstand nader bij eene waarheid te brengen: -‘ of hun hart of hun verstand door valschen schijn onder het juk te brenî gen. ‘‘- Het verstand brengt in beweging — het hart
sleept mede.’
‘
‘Vvanneer de mensch onderrigten wil, dan moet. hij al het mogelijke in de‘ natuur opzoeken, om zijn
Voorwerpqmet ‚‘de orde der natuur te vereenzelvi‘ genzlîen‘ naarï‘ mate van deze vereeniging, is bewon‘ dering, ovcrreding, overtuiging het resultaat.
‘
‘ ïwalllhbél‘ hij deze‘ identiteitlbereikt heeft , dan moet hij ‘zich. ‚er op toeleggen, om
de’ natuur.i;
identificatie" vamden‘. geest ‘met’ ‚ de gewaarwor‘ dingen van
het individu in eenheid te brengen;
en’ de‘ ìiitkomst is‘ aandoening.‘ —' Wanneer {menî .onderrigten ivil,‘ moet men waar‘ heden met het verstand des leerenden identificeren: wanneer men’ aandoeningen ‘wil opwekken, dan moe ténîîdeïìwaarheden met het ‚hart des’ anderen ver eenigd worden.
f" Het ‘versiaìrcrfhediént ‚zich‘Wan voorstellingen’ van ‘gelukzaligheid ‘,‚‘‘ìtev’redeniieid,‘;“genoegen; ‚en zoekt
‚
r
—
ac
8b
‚OPMERKINGEN
dezelve in het goede, ware en schoone aanschouw baar te maken. Het verstand bedient zich van de gewaarwordim gen, om de hoop van gelukzaligheid, ‚tevredenheid en genoegen door de magt der verbeelding te ver wezenlijken, en dezelve smakelijk te maken. ‘-'- l
Het gevolg hiervan is onderrigt‚ing en aandoening. De grondregelen uit de menschelijke natuur geno’ men, zijn deze: ‚ Wanneer ik een’ ander’ iets verstaanbaar wil ma‘. ken, dan moet ik het onderrigt uit zijn eigen ver stand halen:
‘
Wanneer ik een mensch iets wil doen gevoelen en ondervinden, dan moet ik gevoelen gewaarwor‘ ding uit zijn eigen hart halen, De maatstaf van het onderrigt bestaatdaarin, dat ik de verstandskrachten van anderen kenne. De maatstaf der gewaarwording, dat ik zijne aan‘ doeningen kenne.
Er bestaan algemeene verstandskrachten, die elken mensch‘ gemeen zijn; en er bestaan algemeene aan‘
doeniirgen, die eiken mensch gemeen zijn. Er zijn bijzondere verstandskrachtenvdie slechts
voor een individu, naar zijn verstand, temperament; enz- berekend zijn.
.
‚
‚"‘.‘.‘ì
’ Elk onderrigt moet bij opvolging geschieden. Men
bereikt het doel des snccessivèn onderrigtsgaìoòr trapg
‚
Wîi
/ _ Q
IN GEDAÌCHTEN.
’
83
wijze verbinding van. elk denkbeeld, door ‘middel denkbeelden, met een ander denkbeeld.
Elke aan
doening des harten moet trapsgewijze geschieden. Men bereikt het doel der successive aandoening, doos de verbinding van eene middelgewaarwording met eene andere. De wetten van het onderrigt en de aandoening‘‚ zijn dezelfde. ’= De mensch denkt, — begeert, - handelt, — wordt aangedaan. In het denken bestaat zijn ‘redevermogen, In het begeeren, zijn begeervermogen.
In het aangedaan worden, zijne gevoeligheid, of zijne begeerte naar genoegen en afkeer van ongenoe
gen. Het aandeel des eerstgenoemden is dwaling‘ en‘. waarheid. I’ L Het’ aandeel des tweeden , goed en kwaad.
Het aandeel des derden,lust en onlust. I Dwaling of waarheid leiden het verstand, — goed of kwaad den wil, -- lust’ of onlust de aandoe ningen.
Zoo worden verstand, wil en_ handelingjiepaaldg" Het verstand voegt zich naar inzigten van waar heid en dwaling -‘ de wil naar neigingen tot goed en kwaad —_ de handelingen naar aandoe ningen van lust en onlust. "“‚ ’i F z‚
‚ Het
a;
o ’P"1\Ì"E'ÌR”K‘I na‚; E N —‚
Het verstand moet door het gevoel van ‚het goede’ ‚ bCSÌClild worden; ’de‘wil , door‚ het gevoel vanhet‘ ware; de handelingen, door het gevoel van het
schoone.
"
Deemensch
wil
waarheidserkentenis voornhelî
verstand; hij wil het goede voor het hart; hij wii ‚genoegen Deze zijn voor de zijne natuurlijke aandoening. drijfveren der eigenliefde,
waar‘ door de eeuwige oorsprong aller wezens,'de menschen door hen zelven tot hunne gelukzaligheid’, tevredenheid envergenoegen brengen wil. ’ ì Doch de verkeerde orde der wereld verzwaart den mensch dezen eenvoudigen wegij Zij hindert zijn verstand om het goede te erkennen, om dat zij hem’. overal in plaats van een wezenlijk goed flechts _een
ingebeeld voorstelt, en alle waarde des verstandsîin dingen stelt, die het ware verstand veracht: Zij hindert zijn hart, het ware te willen, ‚om dat zij zijnen wil door hersenschimmen van Voorwerpen aan‘ lokt, die geene waarheidin zich zelven hebben; daar
zij‘ alle waarde van het hart in dingen zet, die voor den wijzen geene waarde hebben: ‘‚ Zij hindert, ein delijk , derrmensch, naar orde te handelen, om Idat het grootste gedeelte meer behagen in wanorde vindt
dan in’ ‘orde, en om dat’ al het goede moeijelijk ge maak‚t‚ wordIJ‚tot hetwelkmen toch l eigenlijk een’ weg van bloemen behoorde te ‚banen.
"
‘
î‘ 1
‘
’
‘_ ’
Hoe’
‚w’ GEDAICHTE n.
a;
_' Hoe is het anders mogelijk? moet de menschheid niet vervallen? ‘moet zij niet noodwendig steeds lager zinken ,. tot op ‚den laagsten trap van vernede ring; wanneer’ men de voorregten van het mensche lijk verstand op het schandelijkst ontheiligt, en het verstand’ als middel gebruikt, om de menschen te be derven.
‘
"‚
“ Aldus zullen eenmaal de menschen eene inrigting maken buiten God, en de‚hitldiging van het eerste
on‘‘oorspronkelijke wezen ontheiligen. -- Verstand, hart en daad zullen ten uiterste verdorven worden, en elk ïderzelve zich eenenafgod maken, dien het tot zijnen ondergang huldigt. De natuuntoont ons, hoe al het harmonische in de schoonste aaneenschakeling verbonden is: het goe de met het ware, het ware met het schoone, de kennis met het. goede, de Waarheid met den wil, het ‘schoone met de handeling. De natuur toont‘ ons, hoe kundigheden op nei gingen. neigingen op aandoeningen werken, en geeft ons den algemeenen maatstaf der werkingen van den geest op dengeest, van het hart op het hart. Zedelijkheid ,‘ wetenschap en kunst zijn (lrie onaf scheidbare zusters,‘ die ’s menschen gedachten, wil en handeling leiden, en hem tot het goede, ware en
schoone brengen, alwaar hij zijn geluk, zijne te‘. vredcnheid en zijn genoegen vindt.
F 3
Zui
26_
OPMERKINGEN
Zuiver denken is de grootste gelukzaligheid van een denkend wezen. -‘ Waar werken de grootste tevredenheid van een werkend wezen. -’- Schoon handelen de grootste zaligheid van een handelend wezen. ‘Licht is behoefte van het menschelijk verstand.’ Gevoelens en aandoeningen zijn de behoeften van het hart, en licht en warmte vindt men slechts in de zon der eeuwige orde.
\
\
‘ Wie het streven naar licht, de behoefte3 tot aan‘ doening zoekt
te
onderdrukken ,
die kent
den
menschelijken geest en het hart des menschen niet. De Wijze voert het verstand en leidt het hart;
de dwaas zoekt ‘beide te onderdrukken. Wetenschappen en kunsten zullen derhalve nooit schadelijk worden, zoo als zij in de natuur, uit de hand
van
schaving
den
Schepper
als
middel
tot
van den mensch, ‘voortkwamen.
het misbruik verlaagt
hare waarde;
be Maar
want, wan
neer eerst de mensch zijn belang tot doel der we tenschap, zich zelf tot doel der kunsten maakt, zal“ de orde omgekeerd, de harmonie gestoord worden. O Menschen! leert doch het doel uwer bestem
ming inzien. ‘-‘ Misbruikt de geschenken van den Schepper niet, die hij tot uw welzijn aan uwe han
den toevertrouwde! — Leert den grondilag van uwe gelukzaligheid, van uwe tevredenheid en uw genoe‘ I gen
IN“‘GEDACHTEN. gen kennen.
a;
Die grond ligt in uwen geest, wanneer
deze opmerkzaam ‚op ‚de wenken der natuur is; hij ligt in uwe harten, wanneer uw hart die wen‘ ken volgt. Maar zoo geleidt een blinde altijd den anderen hliu‘
Qe; de wanorde wil aan de orde wetten voor schrijven; de hartstogten willen hartstogten paal en perken ‘stellen.
“’
De mensch is een denkbeeld — eene gedachte Gods — de schoonste letter in de schepping; hij draagt het karakter der Godheid; zijn inwendige ont hult de trekken van het woord, hetwelk de Een‘ heid uitsprak.
‚
Maar deze Goddelijke letter is misvormd door val sche trekken der zinnelijkheid, die haar hare oor
spronkelijke waarde ontroofden. ‘- Misvormd is dit denkbeeld, dat zoo zuiver uit Gods mond kwam; de zinnelijkheid nam hetzelve op, en bedierf het door bijvoegselen van zich
zelve,
De bestemming des menschen is mitsdien, dat hij zich van alle vreemde bijvoegsels zuivere , alle vreem‘ de trekken der dwalingen uitwisfche ,
om weder
zuiver denkbeeld , zuivere letter te worden.
Door denken, willen ‚en
daarstelleiì
werd
de
mensch ‘- de gedachte, het woord, de schrift, het uitgedrukte beeld van het wezen aller wezens. Door den ken, willen en handelen misvormde de mensch zijn ver‘
I
F’ 4
stand, x
88‘
ËOPMERKINGEN
‘stand, zijnen wil,‘ zijne handeling. — Hij moet derhalve weder denken, willen en handelen naar‚de
‘wet der eenheid,‘ die kan: ‚dacht, uitsprak‘ en schreef5 en wanneer zijn denken,
zijn willen en handelen
weder met de eenheid vereenigd ‘is ,‘ dan wordt hij weder zuiver denkbeeld, zuiver woord, zuivere lettQ der Godheid en der Natuur.
Daarin bestaat
‘
’ ‘
'
‘’‘
menschenberoep en menschenbe
tstemming; daar henen moeten onze kundigheden, Îwetcnschappen enkunsten ons leiden; dan ontstaat die
zalige orde, die aan "onze kundigheden regelmatig ‘heid,. aan onzen wil het goede, harmonieaan de ‘waarheid, en aan onze handelingen de evenredig’ ‘held van het schoone geeft: — Daardoor worden geest ‚en hart tot eene hoogte verheven,
die het
hoogste doel van’ alle menschelijke wenschen is. ‚Gewis kan dat nietlop eenmaal geschieden: het ver” —val der mcnschheid is te groot; er heerscht te veel dwaling: - maar voor dat het zaad in‘ de aarde
ígeworrìcn wordt, moet de aarde van onkruid ge ‘zhiverd, omgedolven en vatbaar gemaakt worden. ':
Tot . deze geestige bebouwing dragen de kunsten en Wetenschappen het meeste bij.
Zij veredelen
‘onze. gewaarwordingen, vormen ons hart, maken îons. vatbaar voor indrukkenlvan het goede, ware ‚en schoone, en brengen ons trapswijzc tot verbe
‘teritîg van ons geheele leven. Er. l‘|
IN GEDACHTEN‘?
z;
Er zijn vele menschen,’ die de fraaije wetenschap‘ ‘ pen verachten en dezelve niet kennen; maar men
Wndt er‘ nog veelï meer, die dezelve hoogschatten en toch niet kennemï ik‘ weet niet,‘ wie dezelve meer onteeren; de ‘eèrstgenoemden door hunne ver‘ achting‚of de laatstgemelden door hunne leugenach‘ tige vereering.
.’
l
’ ’In kalme“dreven vloeide eenmaal het menschen leven daarhenen, en wetten en zeden werden door herders gezongen.
Natuur en mensch was het voor
werp van alle wetenschap, welke onze gelukkige voorouders uit ervaring, niet uit boeken kenden. — Natuur en mensch is de grond van alle wetenschap. Wie de natuur, wie den mensch“ niet kent, is een dwaas , al had hij geheele boekerijen doorgelezen, en zich als met folianten gevoederd. - Elke we tenschap grondt zich hier op:
Ken de natuur, ken
den mensch! Deze grondstelling
te verlaten, is
dwaalsporen inslaan, en in plaats van wijsheid dwaas heid opzoeken.
Hoe meer zich de mensch van de
natuur verwijderde, des te ongelukkiger werd hij; ‚ ’4
F 5
en
‚a
Q’PME‚RKINGE1\_I„
en hoe meer een geleerde de natuur verlaat, des te meer verlaat hij de wijsheid.
_ Het is niet zeldzaam, verstand te_ vinden; maar
wel, lieden te vinden,‚ die zich van hun verstand bedienen, om aan het verstand van anderen de be hoorlijke waarde te hechten, of eenig gebruik van
hetzelve te maken. De menschen houden zich dikmaals al te zeer met zich zelven bezig, dan dat zij tijd genoeg zou
den hebben om andeten naauwkeurig te leeren ken nen of schatten.
Van daar komt het, dat menig
een met groote verdienste en eene nog grootere be scheidenheid lang genoeg onbekend moet blijven.
De gewone groote kring, in welken zich volken en natiën rondwentelen , is dezen: Zij treden uit den ruwen staat uit, worden beschaafd, beginnen met de kunsten, en houden met de wetenschappen we der op. .
De hartstogten moeten nooit onderdrukt , maar
‚‚_
I}! GEDACHTEN.
91
allcenlijk gevormd en geleid worden: - Hartstog- ‘ ten te willen verdelgen, heet de veerkracht aan de
ligchamen te willen benemen. — Zij zijn dat in den Staat ‚ wat het bloed in het menschelijk lig chaam is. —» Gelijk de Geneesheer voor den regel matigen omloop der sappen bezorgd is, zoo moet het de Wetgever‚ ten aanzien der hartstogten van zijne onderhoorigen zijn: hij moet den rasschen om loop matigen, den tragen opwekken, dat deze niet door stilstand verrotting, en gene niet door onbe’
paalde hitte bederf te wege brenge.
Uw geluk, o menschen! ligt in de natuur; be schuldigt nooit de schepping van wreedheid, om dat gij de ketenen der slavernij verre na u sleept. Tot vreugde, tot zaligheid heeft u de Godheid geschapen; maar gij kunt uw geluk niet verdragen; gij zelven hebt het Paradijs in eene ‘Voestijn veran derd.
Nog staat dat trelfelijke Eden, maar ver‘
groeid met doornen en distelen, en weinigen vinden meer den toegang tot dat hemelsche oord; slechts voor dien , die de ware schatten van het leven kent,
is het pad nog gebaand — en deze schatten zijn: _
waarheid en wijsheid. Vcr‘.
‘g’
‚oíïisin‚nKlnorzn’ ‘o‘
mij, dat‘ de wolven tot een lamVergeef opvoedde; ik ikhadu uonder minderîgevoeligîmoeten vormen.
‘
’
"“7
Doch neen!’ Wanneer ook de bloem door den adem van den noordenwind verwelkt, 200 was zij nog‘
tans een schooner geschenk der natuur voor den hove‘v nier, dan de distel; sterf maar, wanneer gij de ruwe winden niet verdragen kunt; het is beter, als bloem
te sterven, dan
als distel den tuin te‚ontsie
ren.
Gij zult veel te verdragen hebben; gij zijt goed ‘en ook zwak, want uit het zwakke hart ontstaat het goede: maar spoedig kanxuitl het goede weder het zwakke geboren worden; wees op uwe hoedeH
E“ Om dat gij goed zijt, zoo zijn uwe zenuwen fijner gesteîrd; uwe hartstogten moeten noodwendig heviì
ger zijn. De sterkere hartstogten,
als toom, wraaklust,
haat, nijd, hoogmoed — daar behoeft gij in u minder voor te vreezen,
Uw ‘zenuwgestel voor de indrukken
werd
dan
voor
de zachtere.
door de opvoeding niet
der eerstgenoemden
gestemd;
zij zullen geene toonen in uwe ziel aanstemmen:
maar vriendschap, liefde, dweeperij zullen voor u
gevaarlijk zijn, —
De
‘ \
niet
E; D A C H‘ T
ä‘
:z’„De_ mensch is zwak; hij oordeelt met de sterkte der; wijsbegeerte en’ der deugd voor het verledene
en V00fî_ het toekomstige; maar het tegenwoordige‘ ‚vergeet hij: de Wijsgeeren hebben meestendeels meer theorie dan praktijk.
_
‚
’ Het is sterk, de theorie met de praktijk te ver binden; want bij de theorie hebben de geest en het verstand, bij de praktijk hebben het ‘hart en de wil te doen.
’
‘
.
ùlHet is wreed, eenen dooven kwalijk te bejegenen om‘ dat hij niet hoort, en eenen blinden te slaan, wanneer
hij ‘zich
het hoofd
stoot; even
zoo
wreed is het, zich over gebreken van onzen naas‘
te zoo onverdraagzaam te
betoonen; want men
kan menigmaal ‚ook in de ziel doof en in het hart. blind zijn. “Me
_
n
_ De mensch zis aan eene schrijftafel gelijk; de ge». voelige is fijn perkament;tijd en omstandigheden schrij- ‘ ‘
‚1 ’ven. ‘';.‚_|‘‘‘
„
ÒPMERKINGEN
ven op hetzelve wonderbare zaken: het doet zeer, wanneer bijtende inkt slechte letters diep in het hart
etst; er laat zich zelden meer iets van uitwisschen; of, zoo zich misschien al iets uitkrassen laat, dan ‘ blijven er toch‘ altijd de sporen van overig. — Erbar‘ men voor den genen, in wiens ziel de wereld met
eene ijzeren griffel schrijft; hij zal deze schrift niet kunnen uitstaan.
’
De mensch is eener plant gelijk: de plaats alwaar dezelve
opgroeit, de omstandigheden onder welke
zij opkiemt, de sappen van den bodem, welke haar voeden, de menging der bestanddeelen des aardrijks, ‘bepalen haren smaak, hare ‚goedheid.‘
Zoo
groeit
de mensch op: geworpen door ‘het noodlot in een’ oord, als
het zaad van eenen dennenboom, dat ‚
de wind van den boom afiaagt, —- wordt hij dat’; gene, wat temperament, wat opvoeding uit hem vormen, het zij een schurk , of een lafbek.
Dik;
maals ligt de kiem werkeloos in den moerassigeii grond;
de natuur arbeidt vergeefs aan hare ont-‘
wikkeling -"‘- zij verrot voor dat zij opgroeit.
Zalig het wezen, uit wiens sponsachtig hart de’ zon der deugd elken onedelen droppel zuigt, met
’ verfrischten dauw de.ziel vult, en zalige warmte‚ voor menschengevoel inphet hart brengt.
Laat‘
‘N ‘GÎEDACHTEN.’
95‘;
\
.
llLaat den Sanguinischen, ‚den Flegmatischen, den Cholerischen, den Melancholischen over hetzelfde voorwerp oordeelen,‘ en beschouw hoe verschillend
_hunne meeningen zijn. Welke dwaasheid! van men schen
eene
gelijke denkwijze te verwachten! -
Gij ‚zedeprekers! Gij Wetgevers!
vergeet ‘niet op
deze omstandigheid te letten. De ïmeeste menschen, die aan menschenverhete ring arbeiden, schijnen mij toe, —regte kwakzalvers
te zijn; zijverkoopen niets dan universele genees
middelen. Ik zoude wel wenschen, dat iemand op de gedachte kwam, eene temperamenten-philosophie te schrijven O‘).
Men spreekt altijd van menschen
kennis, van kennis van zich zelven, en niemand heeft nog de gedachte geöpperd, om deze kennis in
de temperarnenten te bestuderen. . ’J
Wilt gij u den verschillenden aard der temperamen‘
tenvoorstellen, zoo let op den indruk derzelfde tij ‘díng, deverschillende temperamenten z’ ' _ .
U w
(‘J Dit is geschied in het bekende boek: Veel Hoofd/n, Heel Zinnen. Dit heeft ook KANT ‘gedaan in zijne dllthropologì:
‘in pragmatisch" Hinsicht. Wijlen de advokaat DEIMAN heeft ‚Ìnok ‚eene zeer fiaaije wljsgeerig - regtsgeleerde verhandeling uit gegeven: 1.‘: Tmiperamanti‘. ‚art. 1î‘‘
67
OPMEVR‚KJNQGE N uw VADER.IS oEsjroRvEN!
Antw. De Sanguìnìrche.
Ach!
Ach! mijn
lieve‚
vader!
De PÌIÌEgmdIÍSC/ló‘. Hij is aÌl vfij oud ‘gewor ‘den !‘Hij ruste in vrede! ‘De "Câolerísc/‚ic.
’
De‘ bliksem trefle ‘zijnen
Arts!
’ l’
‘De MclaIJchalisc/ze. Ik zal hem niet
over‘
leven! Temperamenten bepalen den mensch om te han delen; maar de rede moet hem leiden; dooh som tijdsis de rede meester en gaat vooruit; dan we;
der is ‚dezelve
lakei, gaat achter‘ aan en draagt‘
de slip der dwaasheid.‚ ’_
‘
dÒ-ij . ‘ Hu‘
Vriend! daarstaán vier arlmle Menschenkinderen bij elkander; zij jammeren mij’ in de ziel‘. De eene huppclt, guichelt ligtzinnig’ over alle de voorvallen des levens henen; ‚ spat vuurvonken uit ‘zijne 00 gen; ongestadig‚ en vlugtig‚is zijn geest;‚in ‚alles
een losse gast, en toch een goed mensch. De ende_ re draagt zijn opgezwollen hoofd verwaand in’ de hoogte; ziet onverschillig’ den loop der dingen aan’; zoo onverschillig, als hij een deel rook inzuigt’, en het andere gedeelte uit de tabakspijp ‚in de lucht
opwaarts stijgen ziet. De derde gloeit, stampt met
“
den‘
TËN GEDACHTEN
gì
tlén voet, rolt vreesselijk zijn paar oogen, en dreigt,‘ woedend, elk een’ den dood, die‘ zoo stoutmoedig
is, hem bij toeval’ in den weg’ te treden. — En daar kermt een vierde, leeft van zuchten ,‘ en’ ademt
slechts klagelijke wenschen.‘ —‘‘’- Ga nu eens, mijn vriend! en ‚lees hun alle vier uit een boek de; Zelfde plaats ‘voor.
Ik weet zeker , ‘gij neemt deze
proef slechts eenmaal. De‘ ‘een lacht, de ander’ geeuwt, de derde vloekt en Îde vierde zucht: en‘
zij hoordentoch flechts dezelfde woorden.‘ —
De eigenliefde, die drijfveer van beweging, drijft
de ziel; de ‘rede vergelijkt alles op hare schaal en regeert het al.
Zonder eigenliefde beweegt zich de
mensch geheel niet; zonder de rede beweegt hij zich tot geen doel; en zoude, of als eene plant op zij‘ ne vaste bepaalde ‘plaats staan voort groeijen, zich vermeerderen en
verwelken;
of
hij
glinsterde,‘
wanneer het toeval zulks wilde, gelijk een lucht
verschijnsel door de lucht, verteerde’ zich zelven en met wien hij in aanraking kwam.‚ De aandrift‚ der beweging moet sterk zijiijwetkzaam‘ heid is hare bestemming.
Zij wekt op, drijft voort
en bezielt: de rede moest rustig en stil zijn; als
slechts bestemd ‘zijnde om op te houden, te over; G
leg‘;
8e
OPMERKINGEN
leggen, te raden. Eigenliefde is sterker, om dat hare voorwerpen nabij liggen; die van de rede lig
gen in de verte: de eerste ziet het onmiddelijk voordeel door de zinnen; de andere het toekomende goed voor het gevolg.. Magtiger dan gronden, drin’ gen verzoekingen in: wanneer het hoog komt, is
de rede
slechts waakzamer; maar
de eigenliefdc
sterker! — Gebruik uwe rede, om den sterkeren te temmen; hoor alleen naar haar. Oplettendheid geefe hebbelijkheid, ervaring; de eene zoo wel als‘ detail“‚ ’ dere versterkt de rede en verzwakt de eigenliefde. . :
De eigenliefde en de rede hebben eenerlei doel: afkeer van het nadeelige en zijn.
begeerte naar
wel‘
Maar de eene is bezwaarlijk te voldoen, en
zoude alles willen verslinden; de andere wil den ho‘ nig zuigen, zonder de bloem te kwetsen.
Ver
maak is het grootste goed of het grootste kwaad,‘ naar mate gij het neemt.
De hartstogten zijn niets‘
dan aanwendingen der eigenliefde.
Het ware
of’
schijnbare goed brengt dezelve in beweging. Maar, aangezien al het goede niet voor‘ allen zijn kan,‘en
de rede elk een” gebiedt, voor zich zelven te‘ zor“ gen; zoo is ook belangzuchtige hartstogt, wanneer zijne ‘vegen rigtig zijn, een vriend der rede en hare
‘IN GEDACHTEN.
99
hare zorgen waardig: breidt hij zijne voorzorg uit tot anderen, dan verheft hij zich tot den rang der deug den.’ ‚‘
Laat de Stoicijn op trage önaandoenelijkheid pogi ‘chen; zijne deugd is stijf bevroren, geheel zamen geschrompeld in zijn hart: - sterkte der ziel is he
weging; niet, rust. De opwellende storm drijft de’ ziel tot arbeid; beschadigt misschien deelen, maar
behoudt het geheel. Wij zeilen ginds en herwaarts’
op de uitgestrekte zee des levens; de rede is het kompas, maar hartstogt is de wind.‘ Ook God is niet ten‘alle tijde in eene stilte. — Hij vliegt op den storm, en wordt gevoerd op den wind.
p
Hartstogten zijn als de hoofdstolfen , - geboren tot strijd; maar‘ gemengd en zich in Zijn werk.
verzacht, vereenigen zij
Het is genoeg,‚ dezelve te ver‘
zachten en te gebruiken; maar, wat den mensch uitmaakt,‘ kan dat den mensch vernielen‘? Genoeg,’ de rede volgt het pad der natuur, temt ze en brengt ze in evenwigt -— volgt haar en God! Liefde,hoop , vreugd ; het lagchende gevolgvan den‘ luyt haat, vreugd, smart; de bende der smerten, vermengd met wijsheid, en beperkt binnen hunne‘
grenzen -- stellen het evenwigt der ziel daar, en be? houden hetzelve, tnengelen licht en schaduw, en ge‘ ven aan het leven kracht en kleur, ‘
Vermaak ligt altijd in ons ‘oog of in G z‘
hand,‘ houdt
100
OPMERKINGEN
houdt op in het genot en leeft in het vooruitzigt. Het’ tegenwoordige te grijpen , het toekomende te zoeken, is het eeuwige werk van het ligchaam en van de ziel. Alle spreiden "hunne aantrekkelijkheden ten toont, maar niet alle trekken aan; elke zin heeft zijne bij zondere voorwerpen: derhalve drijft bij allen een hoofdhartstogt boven en verslindt alle andere, als. Aarons slang! (*). Even gelijk de mensch bij zijne geboorte welligt‘
reeds de geheim gluipende oorzaak van zijnen dood ontvangt; en de jonge krankheid, welke hem einde‘.v
lijk ten onder brengt, toeneemt in gelijke mate ‘als hij in wasdom en sterkte krachtig wordt: even eens ligt gevlochten in zijn bouwsel, de krankheid der ziel, de heerschende hartstogt in hem: elke levens geest, die het geheel voeden moest, vloeit tot de ze in ziel en ligchaam; wat het hart verwarmt, wat het hoofd vervult, drijft steeds alles,
zoodra
de ziel zich opent en haar ambt aanvaatt, de ge vaarlijke kunst eener altijd bezige verbeeldingskracht naar het kranke deel henen.
De natuur is de moe
der des magtigen hartstogts; hebbelijkheid geeft hem voedsel; geestígheid en begaafdhcdeil, alles maakt
hem erger; zelfs de rede geeft dikmaals scherpheid en kracht, gelijk de straal der zon den wijn zuur maakt. ( “ ) [Exom VIL vs. 8‘-r‘2. 1
L1:
‘WNGEDACHTEN.
m
uw
LEVEN
EN
DOOD‘
Het leven is een klein, drassig en ongezond ei
land, hetwelk ons van ‘het pnmetelijke vaste land der natuur afscheidt. De aanlokkelijkste voorwerpen, welke dit eiland
bevat, zijn als het stof in dgn zomer, en zelfs zij ne inwoners zijn als de bladeren van den herfst. Er is geen dag, die niet een mensch, die denkt, gen geheim maakt. openbaart, ’t welk hem het leven nogv walgelijker
âkàkâ? _ Het leven is gelijk aan de maan: duister uit zich zelf, maar schitterend door terugkaatsing. Het leven is ‚als doelwit , van geene waarde; maar als een middel kan het niet hoog genoeg gewaar deerd worden. ongelukkig doel! hemelsch middel! is het voor ‘ons alles, dan is het niets; achtenwij het voor niets, dan is het ons alles. Wanneer er geen dood was, dan zouden de men schen te vergeefs leven: wanneer er geen dood was ,
dan zouden de onzinnigen zelfs wenschen te stem G 3
ven.
go; ven.
‚OPMERKINGEN‘ Mijn dood maakt de verdediging uit van mijij
ne geboorte.
Zonder deze, zoude gene dan niet
een vloek zijn?
‘Fit Kindertranen ‚en
doodsangsten; ligte schatting,
welke de natuur voor ons betaalt: en de waarde van elk is een leven.
‘
Wie kan, of mijn leven verlengen, of mijn aan wezen verkorten? De arm eens engels zoude mij niet van het graf kunnen bewaren; legioenen enge’
len zouden mij niet in het leven kunnen behouden.
na Wie zal eene treffende schilderij van den dood ver-‚_ vaardigen‘? Deze dwingeland is niet stil; het graf is stom: de vrees doet
het penseel sidderen; de
verbeelding vergroot, en de onwetendheid werpt te ’ veel schaduw op het tafereel. ‘ — Ontrouwe schilij
ders !_
85682 Door eene ontstelde verbeeldingskracht en eene gekoesterde dwaling schept zich de mensch eenen dood ,
‘w GEDACHTEN.
1.,
dood, welken de natuur niet gemaakt heeft; en hij
lijdt duizend dooden, terwijl hij eenen eenigen ducht.
#282‘ De dood vindt, even als andere dwingelanden , zijn vermaak om slagen te doen, die meestendeels zijne vrije magt aankondigen.
Hij vergenoegt zich niet
met veroveringen; hij wil weidsche zegepralen. —
Het bevel, ’t welk hij van de wijsheid en onbe‘ grensde goedheid bekomen heeft, is dit: schiet uwe pijlen niet in het onzekere af; kies altijd zulke slagtoffers, dat gij daardoor den schrik der levendi’
gen verdubbelt! /’
82% Elk jaar overleeft zich zelf;
elk oogenblik is
het graf van datgene, ’t welk er aan is voorafge‘ gaan. — Geboren worden, is beginnen te sterven,
gelijk eene fakkel zich verteert, zoo dra zij aange‘ stoken is. Waar zijn zoo vele magtige volkeren gebleven? Wij beschouwen dezelve weinig uit dit duister oog‘ punt, niet tegenstaande hunne grafschrifterl de helft van onze wetenschap uitmaken.
Welke stof is‘ niet bezield geweest?‚ De kouter
'
G 4
vanï
m4
"OPMERKINGEN
van den ploeg verontrust de gewezene ligchamen on; zer voorouderen! Vrolijke kinderen der wereld! gij eet tot stof ver-‚ gane lijken; gij drinkt uitgezogene menschelijke sap-_ pen; gij danst op doode volkeren!
Die sieraden, welke het oog allermeest in verruk king brengen, de standbeelden , de kostbare tapijten, de schilderijen , toonen niet minder de sterfelijkheid
van den mensch, dan rouvvtooneelen en heerlijke graf zuilen.
‘
Onze vermakelijkheden zelfs spreken tot ons van den dood.
Wij trekken de helden uit het graf te
voorschijn; wij doen hen het schouwtooneel betre den om ons te verlustigen‘
Wij bewonderen of he,
treuren hun lot om’ het onze te vergeten.
Onze ouders , wanneer zij de wereld verlaten , vermeerderen
‘onze
inkomsten.
Wij leven kostelijk, gelijk andere
wormen, ten koste der dooden.
‘aas Bij het grootste deel der menschen heet, tijdvcr’ drijven, leven: zal sterven ook een tijdverdrijf voor‘ hen zijn? _ Men kan dwaaslijk leven, maar niet aldus sterven. De vrees des doods is minder laf hartig, dan‘ de
vrees des levens.
‘
‘ De‘ ‘ .
‘
INGEDACHTEN.
165
‘De zelfmoord is eene dwaasheid; maar de ‚aller‘
misdadigste: het isleene dwaasheid van het hart. (*)
ka‘: Neem u in acht tegen het schrikkelijkste ongeluk, eenen niet vooruitgezienen dood!
#8! ‘De dood fluit het ligchaam in eenen kerker: het leven fluit de ziel in een’ kerker; en er is geen dag‘, op welken de ziel zulk eene flechte woning niet zeer duur betalen moet.
De dood vernedert den rijken, den adelijken, den Veroveraar: het
leven vernedert den mensch.
De
dood heeft schijnbare kwalen, welke de natuur niet bemerkt: het leven heeft wezenlijke kwalen, welke de wijsheid doen verbaasd staan. De dood heeft gee‘ nen waren schrik,‘van welken het leven niet de oor zaak zij: het leven heeft geene ware vreugden, wel ke de dood niet vermeerdert. Het leven is de zegepraal van het vleesch; de dood is de zegepraal van den geest.
Welke vergelijking!
0 dood, wie zoude kunnen aarselen om u den palm tak toe te kennen. (S) Al‘ ' (*) [Bij hem , die aan een God gelooft‘, is zelfmoord (door f’ gaans) opstand tegen God; — en dus, voorzeker, dwaaslìeid
en gruwel tevens.
T’]‚
(j) [I Cor. XV. vs. 55-57.]
G5
m6
‘OPMERKINGEN 82%
Alhoewel gij flechts veroordeeld zîjt om eenmaal te sterven; zoo maak toch, dat elke uwer dagen de verdienste van eenen goeden dood hebbe. Wanneer de regtvaardige sterft, dan is het levens‘ gedrag, ’t welk hij gehouden heeft , eene algemeene nalatenschap, kostbaarder dan alle geschenken van den Mammon. Met welken roem de helden der aarde ook immer hunne loopbaan mogen befluiten, zoo is toch de deugd alleen in den dood majestueus.
De engelen houden zich op aan het hoofdeinde ’ van het sterfbed der vromen; dat is een eerepost voor hen. Hoe arm en hoe rijk is de mensch! — Hoe ge‘ eerd en hoe verworpen! Weîk een kunstig weefsel ‚— bewonderenswaardige vermenging van tegenstrijdige naturen! zonderlinge burger van twee oneindig van elkander verwijderde werelden} Onderscheiden scha‘ kel in de onbegrensde keten der WVezens! Gelijk vormig middelding tussclien niets ‘en alles!
Hemel
ache verzwakte, verduisterde straal; en hoezeer ook
duister en verzwakt, nogtans hemelseh!
Zoon
des stofs en erfgenaam der heerlijkheid! Ûnmagtige
onsterfelijke‘, en oneindig ongedierte! Aardwormlìje , en beeld des Konings der Hemelen. \
.
‘
De
In GEDACHTEN
u;
.
De Eerzueht woont bij de herders zoo wel als bij de koningen. De herder bouwt zijn hut van strooi daarna zegt hij met den Assyriër in zijn hart: Dat is de magt mijner sterkte! — Waarom dat‘?\Omdat hij niet minder onsterfelijk is ‚ dan zijn Opperhoofd; en eene onsterfelijke ziel eene ware of vermeende grootheid zoeken moet; valsch of eeht geld, de lof.
spraken der aarde of de loftuitingen des hemels. beroemde raad,
De
dien Cineas aan Pyrrhus gaf, C’)
was ongerljmd: dezelve is meer geroemd dan onder zocht geworden.
De degen van dien vorst zoude
eerder den geheelen aardbodem ten onder gebragt,
dan de rede zijne eerzucht bedwongen hebben.
‘
Beschouw mij het einde van uw leven, en der aan lokkelijkheden van hetzelve, alwaar uw aanwezen als een deel der natuur onder vernietiging wegzinkt, en alles, van het beginsel uwer veerkracht tot aan het overige, van lieverltde in levenlooze werkeloosheid, schrikbare woestenij, duisternis en dood zich veran-‘
tiert; alwaar alle, tot uw onderhoud en genoegen \ (*) [Piuwmcr‘r. in Pyrrh. p. 391.]
strek ‘ ‘
ros‘
ZO‚PMERKINGEN
strekkende zaken, jegens u kracht en invloed verlie zen; alwaar alle menschen u verlaten, alwaar de natuur zich van u losmaken moet; alwaar gij-alleen rnet uwe verdwijning, met u zelven worstelt l klim af aan de uiterste kust der menschelijke ellende, alwaar alle wederwaardigheden tegen den dam des levens aan‘.
druischen, ‚en de dood u den geweldigen stoot voor over geeft. ‚— Daar kunt gij inzien, wat in het leven meest nut-. tig zij, en den grootsten troost verschaft; daar er vaart gij, dat het de Waarheid is, die gij tot ken nis en verbetering van u zelven, tot verheiling van uwen geest en tot befeffen der deugd aange wend hebt‘
Deze is der menschen getrouwste gezel
linne; al hetverlaat anderehem; in dedoor wereld, eigene aard sehe helft haarzijne strekt dester-Y’ vende alle zijne hoop in de nabijzijnde eeuwigheid uit.
Daar hij alle aardsche genoegens slechts als een
onvolmaakt afschijnsel ‚der bovenaardsche betracht; zoo vindt zijne rede overal sporen van den wijzen en goeden God; en zelfs aan de droevige zijde der na tuur, zelfs in den ondergang der dingen — doeleinde, orde en voorzienigheid!
Zij klimt op _den ladder
der wezens tot aan de hoogste sport, tot aan den’ oorsprong, tot aan de Godheid op. Daar houdt zich _ de onsterfelijke geest, van alles, wat beneden is, los gemaakt, vast om zich troostvol in het betere IC‘
ENÄGEIÄÀCHTEPLÎ leven eener gelukkige onsterfelijkheid
rog
opwaarts te
verheffen. .
‘ Wilt gij leeren kennen, hoeverre de menschen in’ de beschaving hunner zielen gekomen zijn, - be luister dan hunne woorden en oordeelvellingen over
anderen. _ Weet de mensch zijne tong te regeren, dan heeft hij het ‘in‘eene der nuttigste wetenschap pen verre gebragt‘: — want de tong is de tolk van het hart. Er zijn gewaarwordingen, die op zich zelven onschuldig zijn, maar die strafbaar worden, zoodra de mond dezelve aan anderen verkondigt. '‚
.’
De oude waarheid, dat men hetgene ‚waarmede men zich wil laten zien, of grondig, of in het geheel niet leercn moet, is elk een’ bekend. Halfgeleerde ‘en halfdenkende zijn de overlastigste menschen op den aardbodem.
Zij weten juist zoo veel, als men‘
noodig heeft, om tegen alle dingen zwarighedenen twijfelingen te voorschijn niets.
te brengen, en verder
Wisten zij meer, dan zouden zij ZlCh zelven
ook die zwarigheden weten te beantwoorden, of lie
‘ver, met hunne langversleten ontdekkingen in het geheelniet voor den dag konìen. e"
Een
m‘
‘OPÌMERKINGEË
Ëen zeker schrijver vergeleek de wetenschappen bij sterke dranken, van welke niemand meer moet nemen, dan zijn hoofd verdragen kan.
Welligt heb‘
ben onze jonge vrijgeesten dit gelezen, en uit een‘ ai te bescheiden mistrouwen in de sterkte hunner‘
hoofden , (’t welk toch anderszins hun gebrekïI niet schijnt te‘ zijn,) de ‘nuchterheid te verre ‘ gedre
ven.
Ik kan even wel, (met hun verlof zij dit’:
gezegd,) bij den wijn zelfs,‚ even zoo min, als bij vvele andere gelegenheden, sporen‘ van een zoodanig’ mistrouwen aan hun gewaar worden: alle menschen
hebben dikmaals groote ongelijkheden in hunne ka rakters. ‘ Zoude ik werkelijk achter de ware oorzaak geko' men zijn, dan kan ik die heeren eene zeer nuttige ontdekking mededeelen, die hen welligt nog onbe
kend is. Ik vinde namelijk, dat de wetenschappen ook eene zekere eigenschap hebben, waarin zij den‘
Koortsbast gelijken,‘ die, wanneer hij in eene al te geringe hoeveelheid, en niet een’ zekeren‘ tijd lang achter elkander genomen wordt, de waterzueht of
eene uitteerende ziekte veroorzaakt: twee gevaar lijke krankheden, die zelden anders dan op den ondergang des lijders uitloopen.’ In
ËÌVTGEDZACHTEN.
m‘
‚ In ‘t algemeen zoude hun deze aanmerking ook nog in ‚andere gevallen nuttig kunnen ‘ wezen. -
Want zij spreken van andere kunsten en wetenschap pen even zoo stout wegr als van den godsdienst,‘ alhoewel hunne inzigten in gene niet dieper gaan, dan in dezen.
Men staat verbaasd, wanneer men
hoort, hoe zij de woorden dichtkunst, heldendicht, toonkunst , daarstelling , zamenstellíng, teekening, ‘ltoloriet, even zoo ongelukkig behandelen als de waar
heden van het Christendom : - ofschoon zij daarmede , omî dat‚ die zaak geene ernstiger gevolgen heeft,
verder geene schade doen, dan dat zij zich aan eeni ge aanmerkingen blootstellen, op welke zij juist
geenen roem behoeven te dragen. ü
‘ De geheimen der natuur kan geen mensch aan een
ander volkomen leeren kennen: de Natuur zelve is de priesteresse, en wijdt den genen in haar heilig‘ dom in , die haar gezocht heeft, en die harer waar‚
dig is. Die, welke eenige geheimen bezit, kan aan een‘ ander’, die deze geheimen gaarn weten wilde, ílcchts den weg tot dezelve wijzen: - gaan moet de leer ling zelf.
Wie
al;
OPMERKINGEN
Wie de geheimen der natuur nasporen wil, die’ ‚bestudere haar groot boek. Dit boek is de natuur. Gelukkig hij , die de let ters kent, met welke dit boek geschreven is; nog
gelukkiger hij, die spellen kan; en allergelukkigst de gene, die daarin weet te lezen. .
Men moet zelf denken, niet anderen nadenken;
zelf zoeken, en niet den tijd verbeuzelen met aan‘ te gapen , wat anderen uitgevonden hebben. Lezen is goed; maar zelf -denken is beter.
.
De hoogmoed is oorzaak , dat de geleerden altijd in de wolken rond zweven,‘ en de schatten niet ken—__ nen, welke onder hunne voeten liggen]
De mensch, van nature ten uitersten traag, ver
genoegt zich altijd met de‚ naaste oorzaken, tot verklaring der verschijnselen heid gaande maken.
die zijne opmerkzaam
Van daar is het ‚dat in oude"
tijden de menschen alles aan tooverij toeschreven.
De‘
en GEDACHTEN.
‚
113
‚
De hedendaagschen loochenen alles, wat zij ‘niet kunnen begrijpen: en zoo was het gebrek, alles te gelooven, het gebrek der verledene eeuwen; en het gebrek der tegenwoordige eeuw, alles te verwerpen; wat men niet begrijpt.
Een kind en een wilde vergenoegen zich met elk antwoord op eene vraag; vooral, wanneer dit ant woord aan hunnen geest een beeld aanbiedt, hetwelk hunne verbeeldingskracht bezig houdt.’ Voor den mensch is dat gene het aangenaamste, wat hem door bijzondere indrukken treft, en zijne verbeeldingskracht in eene genoegelijke beweging brengt. Dit nu verklaart den trek der Wilden tot het zonderbare; de neiging der wilde volkeren tot bij geloof; het guichelspel der kwakzalvers; het ge noegen uit verhalen van spookgebeurtenissen; de
trek der dames tot waarzeggerij, of tot kaarten‘ leggen. . ‘
De mensch misleidt zich liever door hoop, dan door wezenlijkheid.
H
De
‚'14
‘OPMERKINGEN
De mensch leert langzamerhand allerlei goederen kennen.
In zijne ziel ontstaat de trek naar genot;
daarvoor moet hij nu arbeiden, en, wat nog erger is, denken: hij zou veel liever niets anders doen als wenschen: - wat hem mitsdien, zonder veel moei te, het bezit van gedroomde gelukzaligheid belooft, is henrwelkom. ‘
Uit dien hoofde is de kwakzalver in de wereld meer aangezien, dan de wijze en kundige man.
Hoe meer het hoofd eens menschen ledig is aan wezenlijke denkbeelden, deste gemakkelijker beheer schen hem verdîchte en valsche.
‘.
.
Hoe meer een geleerde uit boeken en auteurs
spreekt, des te minder ‚heeft bij eigen denkvermo 8m (*)’ ‘ ’ _‚
ge
(') [Op dat deze spreuk geen voedsel geve aan luiheid of waanwijshcid, is ’t noodiger bij aan te merken: z. dat, wan neer men feiten aanhaalt, men de bronnen dient te noemen,
waar
I. n‘ GEDAC uren.’
1x5
De natuur gelijkt aan een’ vriend: zij heeft geene geheimen voor dengenen, die hare vriendschap en omgang waardig is. De natuur maakt menigmaal den’ mensch slechts daarom met een van hare geheimen bekend, om hem des te meer tot haren omgang aan te lokken. De natuur is aan eene schoone vrouw gelijk, die dikmaals onachtzaam de kleinste van hare bevallig heden vertoont, en de overige zorgvuldig bedekt. De natuur gelijkt een edel meisje, naar welks‘ hand vele jongelingen staan , en dat toch slechts dien tot haren bruidegom kiest, die harer meest waardig is. Eenvoudigheid en zedigheid zijn hare dienaressen; den trotschen geleerden laat zij dikmaals. voor de deuren van haren tempel staan, en verwaardigt hem niet, om bij haar toegelaten te worden; daar zij ondertusschen
met
den
eenvoudigen
natuurlijken
mensch van hare geheimen spreekt, en hem de kost baarheid van hare schatten vertoont. De (
waar uit men ze heeft. 9.. dat hetzelfde geldt, bij gedachten van anderen, die men volgt; of ook die men weerlegt. 3. dafniet alles, wat men bij geen ander vindt, van eigen denkvermogen‘
getuigt, _of verdient voor den dag gebragt te worden. H’. IV- 1‘. ]‚
1:6
OPMERKINGEN .
De bron des bedrogs en der dwaling zoude min der groot zijn, wanneer wij geene andere inbeeldin gen hadden, dan die, welke wij van de voorwer
pen des gezigts ontleenden. De meeste inbeeldingen (phantasien) der men-' schen, zijn kinderen van het oor en van het verhaal; van daar die spanning der verbeeldingskrachtâ&#x20AC;&#x2DC;, en de doling der phantasie. De meeste menschen erlangen hunne kundigheden door overlevering; zij worden geleerd door leermees ters en boeken: van daar zijn de meeste wetenschap pen en kundigheden der menschen, dochtcren der verbeelding; die niet door het oog, maar door het oor, welk het vreesachtigste en schuwste van alle
zintuigen is, tot de ziel gekomen zijn.
arrrnn.
Bìj J. W. VAN‘ LEEUWEN," Leyden zijn nog uitgegeven: Omars Lesfen, of Bijdragen tot“ menfchenkennis. Een boek voor de wereld, zoo als zij is; niet zoo‘
als zij wezen moest. Naar lzet Haogdaitse/î van‘ den Hofraad VON ECKARTSHAUSEN, door n. 01‘: DERWATER. 1816. . . . . , . f 1: 16: o:
Inhoud. ’ Llnleiding tot de verhalen; en bewijzen, boe de menfe/zen uit gebrek aan wereldkennis ongeluk’ Ìeíg ‘worden. - Voorlîeelden uit karakters. ‘ Grond/tellingen, oorzaken en gevolgen. ' zJ/oordeelen des gezellígen levens,’ getrokken uit waïvzzns ‘wijsgeerìge werken. Noodzakeli/‘kbeid _‚ om gepast kloek (fe/ìraneler, voorzlgtlg) te zijn in de zamenleving. 3. Van den omgang met mense/zen,‘ en de nattigkeid om hunne teînperanzenten te beflmlereîz. De fan
guinise/ìe, e/zolerlfeke, ' flegmati/e/ze en melan e/zolifebe ge/‘elsilderd, volgens WENZELS grond
flellingen. Dit alles ten natte aangewend en
toegepast in
trefende en belangrijke ver/zalen. De gevolgen der Deugd en der Ondeugd, of ze delijke grondflellingen, toegepast op het hart, door vertellingen. D001‘ den Hofr. VON ECKARTSHAU‘
SEN. 1818-
Naar ‚ de .
.
.
.
tweede
Hoogdait/‘e/ze . uitgave.
.
.
.‘.
.
‚f Izxózo:
‘Inhoud.
Inleiding. — Van de floofdondeagden, waaruit
het ongeluk der mense/ì/zeid ontstaat. cr
‚’
‘‘ I
vertellingen. L2 Gevolgen van ‘dan hooginood m d: trotsc/z/zeid in Hyáernie. - Lotje, eene ‘ware gefc/ziedenis. ‘ " Oorfpronkelijke karakterfehetfen. — Mirmon. — Tur.
pin. - Eugenia Brandfort — De
zcgcpraal
dar fiandvastigbcid — Pieter Farmer, of niet: blijft De gevolgen geschiedenis. van dan Hoog moed. onbe/oond. - Alzabel,—JGÜEÚÂÏflÖÍSC/lö —
dzomir. .
Redevoeringen van den Hofraad VON ECKARTS‘ HAUSEN. 1818.
.
.
.
.
.
.
. f 2: 10: o:
Inhoud.
I. Over den wederkccrigen invlocdvan den Godî.
dienst op de Wetenschappen. II. Over de ccrstden grootste Wet in de ScbcpJ’ ‘ping. ’ /
III. Over den invloed drr Wetrnscbappen en Kuns ten op het verstand en [zet hart.
lV_ Over de achting jegens dan gemeenten man. V. Over don invloed der schoone íI/etcnsc/‘zappcn
op de Regtsgclcerd/IJid.
I
’
VI. Over de noodzalcelij/î/zeid van natuurkundige
kennis bij‘ de beoordceling der misdaden. VlI. Over de bronnen der misdaden en de moge lijkheid, om dezelve te verharden. VlII. Lij/îrcdo op MICHAËL ADAM VON BIRGMANN,
‚
‚q‘ ‘$5 !>'î_'\'." F‘? ’n‘ ” ‘J. ""rF u’ ‘ ‚‘.‚“"‚‘fi‚‚ ‘m’ ’ "‘
W ._
‘_‘“’ ‘I ‚J‘
‚
I
v
_
_
v
.
‘ ‘ '
I
‚
I
’
‚
’g
‘
v
_
‚
‘ ‘
I
.__**_‚._—‚__„_
Www‚
__“____
‚h’“i‚.
.
.
1‘
p
n
À
J
‚
.
‚
I
‚
n
_
Ô
“Illlìfl.
‚
‚
.
û
.. n
‚
.
‚
‚
‚\
.
_
_
l
n
n
‘
I
‘
Q
.
u
_
_
t
a
I
.
‘
Y
.
I
.
.
I
. _
_
D
....
‚
‘
‚
.
_
.
‚
I
‚
.
0
.
I
N
I
‚
‚
‚
.
. Y
‚
I
‘
.
.
"
n
‚
u
n
‘
~
‘
l
I
.
.
_
>
‚
‚
.
p
„
v
.
‚
I
v
‚‚ ‚
I
I
l
I
‚
I
.
’
I
x
.
_
p
‚
l
‚.
Y
.
‘
.
‘
‚
.
.
v
P
\
‚‘
.
.
_.
‚
.
_
û
. ..|
_
.
‚
.
’
l
I
I
.
‚
.
.
I‘
.
.
_
‚
‘
n
I
‘
I
‚
\
.
.
.
v
‚
"
l
‚
u
‘
‚
.
.
_
‘
‚
.
_
\
‚
.
‚
.
.
’
o
I
.
l
.
I
.
‘
.
I
b~
.
v
_
. _
‚
|
„
I
u
ì
‚
_
‘
I
v
I
‚
.
.
I
‘
.
.
.
l
‚‚
.
p
‘
.
.
.
‚
v
l
_
‘
I
.
‘
.
I
l‘
‚
.
.
/
‘
n
.
‚
I
.
.
_
‚
‚I
I
l
_
—
l
o
u
.
W‚. n‘
.
\
.
¢
.
_
‚
‚
‚
I
I
~
~
\
_
/
‘
.
1
_
.
Y!
I ‘
v "’ ‘‘’