Corine Fonteijn werd 99 jaar.
“Een schitterend monument op schrift dat Corine Fonteijn dik verdiend heeft.” Rudy Polak, Ronald Vles, voormalig bewindvoerders van Corine Fonteijn “…neemt een bijzondere plaats in tussen andere dagboeken in onderduik geschreven… Met scherp oog en onverbloemd de complexe relatie tussen onderduiker en onderduikgever blootgelegd... een belangrijke aanwinst in de literatuur over de Holocaust.” Annemiek Gringold, curator Joods Historisch Museum
Oorlogsdagboeken van Corine Fonteijn
15 juli 1943: ‘Een diep gevoel van verlangen om in het vrije land te lopen onder de bomen, steeg in me op. O, als het nog eens waar wordt. Ik zou me haasten om niets verloren te laten gaan van die zalige vrijheid. Ik zal oneindig lang willen leven, om van de natuur te kunnen genieten.’
een gekooid dier
Twee jaar en zeven maanden zat Corine Fonteijn samen met haar moeder onder gedoken om te ontkomen aan de nazi’s. Wat niemand wist, was dat ze een dagboek had bijgehouden. In 2013 werd dat ontdekt in haar nalatenschap. De dichtbeschreven schriftjes en losse vellen geven een indringend verslag van het dagelijkse leven op de kleine, tochtige vliering waar ze leven, de voortdurende spanningen met het gezin dat hun onderdak biedt, haar liefde voor dieren en haar zucht naar vrijheid.
een gekooid dier Oorlogsdagboeken van Corine Fonteijn Bezorgd en ingeleid door Dirk-Jan Verdonk
Colofon
Dit is een uitgave van de Partij voor de Dieren Eerste druk oktober 2016 isbn 978-94-91190-06-3 Š Partij voor de Dieren Ontwerp Donkigotte
een gekooid dier Oorlogsdagboeken van Corine Fonteijn Bezorgd en ingeleid door Dirk-Jan Verdonk
Dieren als erfgenaam
In 2013 kregen we bericht van een notaris dat Corine Fonteijn de Partij voor de Dieren tot enig en universeel erfgenaam had benoemd. Ze was sinds 2007 lid van onze partij, maar we kenden haar niet persoonlijk. 99 jaar was ze toen ze overleed. Ze vond het belangrijk veilig te stellen dat de strijd voor de rechten en vrijheden van dieren na haar dood voortgang zou vinden. Op een nagelaten notitieblaadje stond te lezen dat ze het geld dat haar werk na haar dood zou opleveren, ook aan de Partij voor de Dieren wilde laten toekomen. Ik vind dat een ontroerende gedachte.Dat geestverwantschap zo sterk kan zijn, dat je je vertrouwen schenkt aan een partij die trouw is aan jouw idealen. Ze liet niet alleen haar vermogen na aan de partij met de opdracht het beste te doen wat dieren toekomt, maar ook een verzameling dagboeken en gedichten die inzicht geven in haar gedachten. Corine Fonteijn was een Joodse onderwijzeres die alleen via een langdurig verblijf, opgesloten op een vliering, aan de terreur van de nazi’s kon ontkomen. Bijna twee jaar lang hield ze daarover een dagboek bij. Ze beschrijft haar dagelijkse leven, de spanningen met het gezin dat haar en haar moeder onderdak biedt, de oorlogsontwikkelingen en ook haar dierenliefde komt af en toe naar voren. ‘Ik voel dat je niemand mag bezeren, zelfs het kleinste dier niet’, noteert ze de allereerste dag dat ze in haar dagboek schrijft. Ik ben dankbaar dat er mensen zijn zoals zij. Mensen die vanuit welke overweging of achtergrond dan ook, opkomen voor de stemlozen, de dieren. We hebben historicus Dirk-Jan Verdonk gevraagd om het werk van Corine Fonteijn samen te stellen en te voorzien van een historische context. Hij is onder meer auteur van Het dierloze gerecht en Dierenrechten. Ik ben Dirk-Jan zeer
[5]
dankbaar voor de belangeloze wijze waarop hij zich met zoveel kundigheid heeft verdiept in de levensgeschiedenis van Corine Fonteijn. Door de gedachten van Corine Fonteijn met u te delen, hoop ik dat meer mensen geraakt zullen worden door de gedachte dat vrijheid het grootste goed is voor elke bewoner van deze planeet. Het is de basis voor ons geluk en dat van anderen. Marianne Thieme
Portret door Corine Fonteijn van haar hond Bijou.
Inleiding
Ze schreef gedichten en het was haar laatste wens dat die uitgegeven zouden worden. Voor wie vervul je zo’n wens? Voor haar nagedachtenis, uiteraard. Maar wie was zij? Een Joodse mevrouw die in 2013 op hoge leeftijd was overleden. Iemand zonder nabestaanden, die haar erfenis naliet aan de Partij voor de Dieren. Veel meer was niet bekend. De gedichten uit haar boedel, zorgvuldig uitgetypt en in een blauwe multomap bewaard, gaven zonder verdere context weinig meer prijs - behalve dat ze voor haar duidelijk zeer belangrijk waren geweest. Een ontdekking zorgde voor een nadere kennismaking. Haar boedel was overgebracht naar een opslag op een desolate plek in Amsterdam Zuidoost. Nauwe gangen met rijen boxen, helverlicht door zoemende tl-buizen, per afdeling afnemend in grootte tot een omvang van een paar kubieke meter, leidden naar een kluis waarin enkele dozen stonden die al het materiële bevatten dat van haar lange leven restte. Dozen met tekeningen, aquarellen. Een doos ook met schriften en papieren. ‘Dagboek’ stond er op die schriften. En jaartallen: 1943, 1944, 1945. Die dagboeken brachten reliëf, zowel aan de persoon als aan de gedichten. Maar ze zijn natuurlijk vooral een bijzondere historische getuigenis van de Tweede Wereldoorlog en de Jodenvervolging die na zoveel decennia boven water komt. Corine Fonteijn had met haar moeder twee jaar en zeven maanden ondergedoken gezeten in Dordrecht. Ze behoorde daarmee tot de naar schatting 20.000 tot 25.000 duizend Joden die in Nederland waren ondergedoken; tot de 12.000 tot 17.000 van hen die niet waren verraden of ontdekt; tot het kwart van de Nederlandse Joden die de oorlog had overleefd.1 Dagboeken ontlenen hun speciale waarde aan het feit dat ze minder blootstaan aan de vervormingen van het geheugen.2 De schrijver leeft volkomen te midden van de gebeurtenissen,
[7]
[8]
verkeert in volledige onzekerheid over hoe die zullen aflopen en heeft tijd noch overzicht te bepalen wat de betekenis is van de dingen die op hem of haar afkomen op langere termijn. Niet zelden doet Corine Fonteijn zelfs verslag van gebeurtenissen die zich voltrekken terwijl zij schrijft. De zintuiglijke indrukken die ze opdoet vertalen zich direct in de bewegingen van haar pen op het papier – ook al dicteren de omstandigheden waarin ze met haar moeder leeft, opgesloten op een vliering, dat die voor wat betreft de buitenwereld een beperkt repertoire hebben: waarnemingen van overkomende vliegtuigen, gebulder van geschut in de verte, geschreeuw op straat en, altijd aanwezig, het weer, dat zich niet alleen manifesteert via het kleine dakraampje, maar ook door de vele gaten en kieren van hun verblijf. Het contrast tussen de kleine, benauwende, eentonige omgeving waarin ze gevangen zitten en de grote, onzekere wereldgebeurtenissen die daartoe aanleiding geven is groot. Anders dan bijvoorbeeld bij Anne Frank, werd Corines behoefte aan het bijhouden van het dagboek geboren uit de situatie van het onderduiken zélf. Het duurt een tijdje voordat ze ertoe besluit daadwerkelijk de pen op te nemen en zodra de bevrijding een feit is, verliest ze interesse. Ten volle geldt daarmee dat het dagboek thuishoort in de wat Sem Dresden in zijn boek Vervolging, vernietiging, literatuur de categorie van het ‘net wel’ noemt: waar het de nazi’s te doen was mensen als Corine te vernietigen, gaven zij onbedoeld aanleiding tot het ontstaan van dit dagboek – en is het feitelijk een toevallige reeks van omstandigheden die ervoor zorgde dat zowel schrijfster als dagboek zijn ontsnapt aan het vastberaden en grondig uitgevoerde nazibeleid. Tegenover dit ‘net wel’ staat het veel talrijker ‘net niet’ – en vooral het ‘bij lange na niet.’3 Hoeveel van de Joodse onderduikers in Nederland hielden een dagboek bij? Vast een heel aantal, er zijn er minstens tientallen van bewaard gebleven. Daarvan zijn er betrekkelijk weinig uitgegeven: een dozijn – en ze staan allemaal in de schaduw van dat van Anne Frank. Zeker, er is wel eens oneerbiedig opgemerkt dat als je er enkele hebt gelezen, je ze
allemaal hebt gelezen.4 Maar in zoverre dat klopt, onderstreept het de waarde van dagboeken als historische bron: de gemene delers zullen in belangrijke mate representatief zijn voor de beleving van de oorlog. Het is echter net zozeer waar dat iedere getuigenis zijn eigen, unieke elementen bevat, zoals historicus Bob Moore eens schreef.5 De dagboeken van Corine Fonteijn vormen daar geen uitzondering op. Het lag dus voor de hand publicatie van een aantal gedichten te laten vergezellen van de dagboeken, of althans een flinke selectie daaruit. Door de dagboeken leer je Corine behoorlijk goed kennen. Tegelijkertijd valt ze niet te reduceren tot haar onderduiktijd of haar gedichten. Het antwoord op de vraag wie ze was, heeft meer inhoud nodig. Een monumentje ter nagedachtenis aan haar verdient een breder beeld.
[9]
Corine op de kleuterschool in Breda, juli 1919. Ze staat in het midden, met een pop in haar hand.
Jeugdjaren
Corry Sellina Fonteijn wordt geboren op 28 december 1913, toevallig dezelfde dag als de Joods-Canadese acteur Lou Jacobi, die successen zal vieren met zijn rol van Hans van Daan in The Diary of Anne Frank. Haar moeder, Esther Stranders, is
Stamboom Joseph Fonteijn (1809-1853)
Clara Rubens (1807-1842)
Simon Fonteijn (1835-1897)
Roosje Kunstenaar (1835-1902)
Max Weil (1878-1944)
Saartje Cohen (1810-?)
Karel Fonteijn (1846-1925)
Naatje Blok (1847-1908)
Emma Weill (1887-1931) Simon Fonteijn Bertha Kadiks (1886-1943) (1886-1943)
Joseph Fonteijn (1868-1942)
Corine Fonteijn (1913-2013)
Esther Stranders (1884-1980)
Lina Mai (1896-1944)
Rosa Fonteijn Fritz Weil Marie Weil (1912-1944) (1909-1945) (1914-1943)
Edith Weil (1943-1944)
Karel Fonteijn (1914-1943)
Eerste pagina van de dagboeken.
1943
Zondag 30 Mei
[ 30 ]
Hier zit ik dan op de timmerzolder en ik moet tevreden zijn met mijn leven. Ik heb het immers uitstekend, vergeleken bij de grote ellende die op de wereld om mij heen is. Overal wordt gestreden; op het slagveld, waar de wreedste middelen gebruikt worden om elkaar te vermoorden, in de steden, die gebombardeerd worden en waar ieder zijn grote strijd voor levensbehoud voor zichzelf of gezin doorleeft, in gezinnen waaruit mannen en jongens weggerukt worden, waar ieder strijdt tegen zijn gevoel zich te verzetten, en dan de strijd in jezelf tegen al je gevoelens, die strijden tegen de manier van leven. De wereld heeft zich niet van zijn mooie kant laten zien. Soms vraag ik me af, kan dit waarheid zijn. Zou ik straks niet met mijn beide handen mijn ogen openbreken om te ontdekken dat ik gedroomd heb, dat al dit monsterachtige een soort van nachtmerrie was en dat het leven eigenlijk zo mooi open en eerlijk is, zoals de natuur zich steeds aan ons openbaart. Bomen of bloemen kan ik niet zien, want mijn dakraampje geeft uitzicht op een schuin dak met rode dakpannen. Het enige van de natuur is de lucht, die kan ik zien. Soms is deze heel mooi, ’s avonds tegen zonsondergang b.v. als kleine wolkjes roodachtig goud zijn. Dan hecht ik mijn blikken eraan vast en tracht me voor te stellen, dat ik in een bosch sta vol bomen met dichte groene bladeren, maar dat ik alleen kijk naar het stukje hemel en mijn ogen van het andere afgewend houd. ’t Is maar goed eigenlijk, dat ik geen uitzicht in het groen heb, want ik zou na deze maanden wild worden. ’t Is Zondag vandaag en we hebben huisarrest. ’t Is somber weer, de gehele dag haast geen zon. Niet dat we bang behoeven te zijn, dat we daar teveel van zullen krijgen. Maar bij stralend weer kan ik vele uren van de dag wat van deze zonnestralen opvangen op mijn gezicht. Dan moet ik mijn hoofd draaien en keren tot ik de juiste houding gevonden heb. De dagen gaan gelukkig vlug om, want de gehele dag is er werk. Alleen met afwassen van kopjes en borden, thee zetten, aardappelmeel draaien, soms kousen stoppen. In ’t begin wilde ik ’s avonds beneden werken. Dat ging
eerst prachtig. Ik was blij te kunnen bewegen en werkte zo hard ik kon. Maar plotseling viel er iets voor, waar ik volkomen onschuldig aan was. Mijn woorden werden verkeerd opgevat, toen ik beweerde: “Als het nodig is wil ik wel meehelpen met aardappelen schillen, maar van die zwarte aardappelen krijg je zulke vreselijke handen, dat ik liever eerst het andere werk doe (Moeder schilt n.l. alle aardapp. en wil niet eens dat ik meehelp.) Toen kreeg ik een stortvloed van woorden, die me heel pijnlijk aandeden. ‘t Is ellendig, dat ik in die omstandigheden mijn tranen nooit kan bedwingen. Ik worstelde er nu dan ook hevig mee. ‘t Was de eerste keer, dat ik voelde hoe je door een kleinigheid zo scherp bezeerd kan worden. Vanaf die tijd mocht ik niet meer beneden werken, hoe graag ik me ook verdienstelijk wilde maken. Tenslotte zijn we zo’n massa verschuldigd. Pijnlijk trof het me, dat er daarna gezegd werd, er zijn van die dames, die bijna niets uitvoeren. Ik kon en mocht immers niet, hoe kon ik daar nu schuld aan hebben. ’t Is juist dat ik dol graag vooruit wil en niet kan, wat me vaak gek maakt. Vanaf die tijd, kwam het vaker voor, dat er met scherpe woorden te royaal omgegaan werd. Ik voel me zo vaak teveel. Vooral wanneer er opmerkingen gemaakt worden: “Als jullie hier niet waren kon dat wel…” Of: “ ’t Werkt op mijn ogen die zijn hard achteruit gegaan… Of: “Mijn man kan niet beter worden in deze omstandigheden want…” Enz. Je zou weg willen hollen… ’t Is ook vreselijk dat je wel eens vragen moet, hoewel we geleerd hebben, dat we dat achterwege moeten laten, want nooit heeft iemand tijd. Nu hebben ze altijd hun handen vol, maar ik herinner me, hoe ik thuis bij al het werk altijd nog iets kon doen, waar moeder om vroeg, al kwam ik doodmoe uit school, ging ik er weer direct op uit om in de winkels het nodige op te duikelen. Nu zijn onze vragen nog alleen maar tot het huis beperkt, b.v.: even iets van boven halen voor de kokerij, of voor ander werk in de huishouding. ’t Ergste is dat het op tijd in orde moet wezen, maar je kan niet uit de voeten, terwijl je vroeger in een wip van de ene hoek van het huis in de andere zat en vaak tienmaal achter elkaar de trap afliep.
[ 31 ]
[ 32 ]
Dit zijn kleinigheden, maar je voelt je volkomen afhankelijk, ongelukkig of je vastgebonden bent. Nooit zal ik een dier in een kooi willen hebben, want nu weet ik hoe het is. Wat voedsel betreft is het hier uitstekend, we worden met alles meegedeeld en er is volop. Ons eigen ‘home’, de vliering, is verrukkelijk. Het enige waar ik beslist bang voor ben zijn woorden, die je soms kunnen treffen als een dolksteek. Natuurlijk moeten en zullen we ook ons hele leven dankbaar zijn, voor de opoffering, die ze zich voor ons getroost hebben. We zullen dan ook helpen waar we kunnen. Moeder is de gehele dag voor het huisgezin bezig: koken, naaien, bakken enz. en niet te vergeten aardappelen schillen… en ik doe ook wat ik kan. Enige weken geleden is Arie uit het huisgezin gegaan.1 Dat was een heel zenuwachtige tijd. Hij was altijd wel moeilijk, maar toch een reuze werker. Dit blijkt pas nu hij vertrokken is. ’t Leek eerst wel alsof de zaak helemaal kapot zou gaan. ’t Was ook gebeurd als hij niet terug was gekomen. De aanleiding van zijn vertrek was, dat hij niet leerde voor zijn cursus en zijn ouders daarom lesgeld niet meer wilden betalen. Zijn vader zei: “Donder maar op” en zijn moeder: “Maar dan ook direct, daar is de deur.” ’t Was hem voordien ook al eens gezegd en nu ging hij er werkelijk op in. Hij vond een kosthuis en een betrekking. Onophoudelijk vielen er nu woorden tussen hem en zijn ouders. Hij stelde voor ’s avonds de overhemden te komen strijken en dan in de kost te blijven, maar hij mocht niet meer thuiskomen. Hij wilde ook nog drie maanden blijven werken, zodat er in die tijd een andere hulp gezocht werd, maar ook dat werd afgeketst. Hij mocht alleen blijven als hij op zijn knieën vergiffenis zou tonen. Hij vertrok met grote scenes. De eerste morgen stond tante om zeven uur op straat in nachthemd en op blote voeten om hem achterna te gaan het vertrek te beletten. Zo ging hij dan toch de volgende morgen. Direct daarop werden de beide meisjes ziek, er was die week een dag minder, want 2e Paasdag viel op Maandag. Alles liep in ’t honderd. Onmiddellijk na zijn vertrek ben ik met strijken begonnen. 1 Adrianus Nicolaas Johannes Klaus, Dordrecht 1922 – Venlo 2002.
Ik was blij te kunnen helpen. Tot overmaat van ramp ging, na de beterschap van de beide kinderen, een van het meisjespersoneel weg zodat er twee overbleven. Tante ging met de dag achteruit, at haast niet en huilde steeds. Op een nacht werd ik opgeschrikt, door een vreselijk gegil (ze slaapt n.l. in de kamer beneden ons). Ik dacht dat ze gek werd en lag te rillen in bed. De volgende dag kwam Arie ’s avonds thuis en nu komt hij geregeld ’s avonds overhemden strijken. Ik heb voorgesteld alles wat enigszins kan te strijken. De vorige week heb ik alles gedaan behalve de overhemden en jassen. Ze dachten Zaterdagmiddag klaar te zijn, maar ik was Vrijdagmiddag al met alles gereed. Ik heb me ook ingespannen zo veel ik kon. De eerste dag, dat ik van ’s morgens acht tot ’s avonds half 8 achter de plank stond was ik om half 6 al doodmoe, ik duizelde zelfs, zo had ik me gehaast, maar na 10 minuten rust ging het weer. ’t Was toch nog half 12 toen ik naar bed ging, want de borden moesten gewassen worden (we eten n.l. half 8 of acht uur) en ik heb nog geholpen met de spinazie uitzoeken. Nu werk ik lang niet alle dagen zo hard. Tot nu toe is dat alleen de laatste dagen voorgekomen en wanneer ons vertrek gedweild en schoongemaakt moet worden, want dat ligt steeds onder roet en stof, daar de richels veel doorlaten. We hebben n.l. een kartonnen plafond en daarboven een onbeschoten dak. Ook de zijwanden die schuin aflopen zijn met karton en papier bedekt wat hier en daar tamelijk poreus is. Toch is het hier gezellig, een waar toevluchtsoord. In alles zou ik me best kunnen schikken, maar… volmaakt is er niets. Ik houd me vast aan mijn hunkerend verlangen bomen, groen, zon en boven al vrijheid, waar iedere sterveling toch recht op heeft. We trekken ons steeds bescheiden terug, zitten ’s avonds na het eten boven, soms bij een kaars, soms in ’t donker. Dat is de fijnste tijd van de dag. Alleen onder het eten zijn we met ons allen. Dan hebben we geleerd te zwijgen en ons nergens mee te bemoeien. Ik geloof, dat het hun niet bewust is hoe pijnlijk ze iemand soms treffen. Misschien omdat ze een ander zieleleven hebben. Tegen mij mogen ze alles zeggen, maar als moeder
[ 33 ]
afgesnauwd wordt, krimp ik ineen. Er zijn ook drama’s door gekomen, omdat ik voor haar in de bres sprong. ’t Werd dan even beter, maar ze voelen het schijnbaar niet. Ik zou zo tegen geen sterveling ter wereld kunnen spreken, omdat ik voel dat je niemand mag bezeren, zelfs het kleinste dier niet, ik kan geen insect vertrappen zonder ervan overtuigd te zijn, dat het dier ineens en volkomen dood is. Nu voel ik me nuttig door mijn strijkerij en ik merk heel goed aan allen, dat ze beter tegen ons gestemd zijn. Maandag 31 Mei
[ 34 ]
Vanmorgen om 7 uur, heb ik als gewoonlijk brood gesneden en klaargemaakt. Ik breng moeders boterhammen altijd bij haar op bed en vind het fijn de mijne ook naar boven te smokkelen om ze voor mijn open raampje te verorberen. ’t Lijkt of ik altijd bang ben voor woorden, zodat ik pas rust heb als ik alleen in ons huis (vliering) ben. Daarna kopjes gewassen, aardappelmeel gedraaid en voor koffie gezorgd, bed opgemaakt, wat rommel opgeruimd en nu zit ik te schrijven, want vanmiddag wordt het strijken. Ik hoor het klotsen van het water in de keteltank met kokend water voor de wasserij, een groot gevaarte precies beneden ons vertrek, de machines maken flink lawaai. Er wordt gewerkt, zoals over de gehele wereld. Vanmiddag mag ik het gelukkig ook. Heerlijk om er de kracht voor te bezitten. Het strijkgoed is er nog niet en zo juist doe ik een reuze uitvinding. Ons raampje kan op verschillende afstanden openstaan door een ijzeren staaf met gaten die er aan bevestigd is. Nu kwam ik op het idee het raam helemaal naar boven te duwen zodat het verticaal staat. Nu kan ik de lucht zien zonder tegen het raam te kijken. Zalig. ’t Is een reuze vooruitgang. Je kunt onbelemmerd de wolken zien. Alleen enkele telephoondraden gaan dwars door mijn uitzicht heen. Vanaf het begin van ons verblijf was ik al van plan dit dagboek te beginnen, maar ik durfde niet. Van de winter konden we niet in ons verblijf overwinteren. We zijn toen naar de meisjeskamer verhuisd, maar zo gauw het enigszins kon hebben we hier onze intrek weer genomen, nadat het plafond vernieuwd
was en ik de dikke stof, roet, kalk enz. verwijderd had. Wat het geloof betreft ben ik het heel slecht met tante eens. Bijna dagelijks moet ik stukken uit de Bijbelse geschiedenis aanhoren, maar ik blijf mijn mening gestand. Ze vindt het vreselijk dat wij niet Godsdienstig zijn, maar ik voel een massa onrechtvaardigheden in die van hun. Ik zwijg erover omdat ik niemand krenken wil, maar het steeds terugkerende onderwerp benauwt me vaak. Ik geloof niet, dat een rechtvaardige God, een nageslacht zal straffen en vervolgen voor daden van hun voorouders, wie kan daar iets aan doen? “Wie niet gedoopt is kan nooit in de hemel komen.” Stumpers van kinderen, die het niet kunnen helpen dat hun ouders een andere mening hebben, dat zou onbillijk zijn. Eerst durfde ik helemaal niets daarover op te merken, maar nu wel een enkele keer. Ik wil niemand hun illusie trachten te ontnemen, ’t is hun enige steun. Bovendien tast ik zelf volkomen in ’t duister. Ten slotte sluit toch iedereen op het punt waar ons leven eindigt. Een boek om te lezen heb ik op ’t ogenblik niet, dat is een naar gevoel. Ik ben lid van de leeszaal, maar ik heb al mijn boeken door Bas laten terugbrengen, want ik durfde hier niet meer te vragen iets voor me te lenen. Na 14 dagen krijg ik een boete op ieder boek, dus ben ik telkens gedwongen er mee aan te komen bij Nico. Ik voel dat het vervelend gevonden wordt. Het is te veel. Daarom is die luxe uit. Onze neef Bas komt ons vaak opzoeken.2 Eerst kwam hij bij ons in ons heiligdom, ’t was echt gezellig. Ik liet hem uit tot bij de benedentrap. Maar dat was volgens hier niet vertrouwd, er moest een van allen bij zijn. ’t Was bespottelijk, want geen van ons tweeën dacht aan een flirt of zoiets dergelijks. Hij is nl. degelijk verloofd. Daarna kwam de verordening dat hij niet meer bij ons boven mocht komen. De derde verordening kwam ook nog. We schreven Bas nl. telkens een briefje, of hij wilde komen om de was van 2 Volgens de latere herinnering van Nico Klaus was Bas de Jong eerder bij de Fonteijns een kamerbewoner geweest. Nadat Joseph Fonteijn met pensioen was gegaan, hadden ze namelijk pensiongasten gehad.
[ 35 ]
Rosa, mijn zuster, te halen, die opgestuurd moest worden. De briefjes moesten door een van onze huisgenoten gecontroleerd worden en in bijzijn gesloten worden, de pakjes idem. Over dit wantrouwen heb ik me eenmaal niet kunnen beheersen, onder het eten. Ik had niet precies gehandeld als ik beschreef, had nl. de postzegel boven in ons vertrek op de brief geplakt toen deze nagelezen en gesloten was. Ik huilde van ellendigheid over dit wantrouwen. Onze neef is buitengewoon sympathiek. Hij zou alles voor ons willen doen en ondanks zijn beperkte tijd komt hij geregeld, schrijft naar Rosa en wil nog boodschappen doen, die we nodig hebben. We willen niets vragen omdat hij nooit weigert. Eenmaal heeft hij gevraagd of we er niets dan de was in doen en verder vertrouwt hij het altijd. Zijn afzender staat er n.l. op. Dinsdag 1 Juni [ 36 ]
’t Is nog vroeg, ik heb juist ontbeten en zit even aan mijn tafeltje. ’t Is jammer, dat we zo weinig groene planten hebben, ’t is allemaal heel duur en niets bijzonders. Voor mij staat een cactus, die we van Ida, de naaister, die hier eenmaal per 14 dagen beneden komt, met de St. Nicolaas kregen. Het potje hebben we versierd met een oude rode zakdoek. Met St. Nic. was het heel gezellig. Allemaal hadden we geld bij elkaar gelegd en daar waren cadeaus voor gekocht. Moeder en ik wisten niet, wat we kregen. Voor mij werden het een paar prachtige boekensteunen en voor moeder een hangend schemerlampje, beeldig! We hadden stilletjes nog aparte cadeautjes voor allemaal laten komen. Jammer genoeg, was het Sint Nicolaas feest geen onverdeeld genoegen voor ons beiden. ’s Middags zocht moeder in de kast naar een pakje thee van ons om ’s avonds aan tante te geven. Ze merkte dat er één weg was. We wisten beiden, dat het nooit terug zou komen. Niet om de thee vonden we het naar, maar om het feit. Ieder deed ’s avonds z’n best om alles zo vrolijk mogelijk te maken. Cor had een grote klomp van karton gemaakt, die op een gecamoufleerd onder-
Bezinning
De rust daalt en wat beelden Schuiflen stil voorbij
Het kind zijn en het ouder worden De illusies en de desillusies
De vonken die in het duister doofden De vonken die ontvlamden In een warme gloed
De mensen zo ontelbaar velen Die langs mij gingen zonder Iets met mij te delen [ 200 ]
De dieren weerloos in hun leed
Hun pijn, die door mijn lichaam sneed
Ik tracht mij op het verleden te bezinnen Het was een steeds opnieuw beginnen
Corine Fonteijn werd 99 jaar.
“Een schitterend monument op schrift dat Corine Fonteijn dik verdiend heeft.” Rudy Polak, Ronald Vles, voormalig bewindvoerders van Corine Fonteijn “…neemt een bijzondere plaats in tussen andere dagboeken in onderduik geschreven… Met scherp oog en onverbloemd de complexe relatie tussen onderduiker en onderduikgever blootgelegd... een belangrijke aanwinst in de literatuur over de Holocaust.” Annemiek Gringold, curator Joods Historisch Museum
Oorlogsdagboeken van Corine Fonteijn
15 juli 1943: ‘Een diep gevoel van verlangen om in het vrije land te lopen onder de bomen, steeg in me op. O, als het nog eens waar wordt. Ik zou me haasten om niets verloren te laten gaan van die zalige vrijheid. Ik zal oneindig lang willen leven, om van de natuur te kunnen genieten.’
een gekooid dier
Twee jaar en zeven maanden zat Corine Fonteijn samen met haar moeder onder gedoken om te ontkomen aan de nazi’s. Wat niemand wist, was dat ze een dagboek had bijgehouden. In 2013 werd dat ontdekt in haar nalatenschap. De dichtbeschreven schriftjes en losse vellen geven een indringend verslag van het dagelijkse leven op de kleine, tochtige vliering waar ze leven, de voortdurende spanningen met het gezin dat hun onderdak biedt, haar liefde voor dieren en haar zucht naar vrijheid.
een gekooid dier Oorlogsdagboeken van Corine Fonteijn Bezorgd en ingeleid door Dirk-Jan Verdonk