/reglement-technique-wallonne_nl-fr

Page 1

MONITEUR BELGISCH BELGE STAATSBLAD Publication conforme aux articles 472 à 478 de la loi-programme du 24 décembre 2002, modifiés par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses du 20 juillet 2005.

Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen van 20 juli 2005.

Le Moniteur belge peut être consulté à l’adresse :

Dit Belgisch Staatsblad kan geconsulteerd worden op :

www.moniteur.be

www.staatsblad.be

Direction du Moniteur belge, rue de Louvain 40-42, 1000 Bruxelles - Conseiller : A. Van Damme

Bestuur van het Belgisch Staatsblad, Leuvenseweg 40-42, 1000 Brussel - Adviseur : A. Van Damme

Numéro tél. gratuit : 0800-98 809

Gratis tel. nummer : 0800-98 809 N. 221

177e ANNEE

177e JAARGANG

MARDI 24 JUILLET 2007

Le Moniteur belge du 23 juillet 2007 comporte deux éditions, qui portent les numéros 219 et 220.

SOMMAIRE Lois, décrets, ordonnances et règlements

DINSDAG 24 JULI 2007

Het Belgisch Staatsblad van 23 juli 2007 bevat twee uitgaven, met als volgnummers 219 en 220.

INHOUD Wetten, decreten, ordonnanties en verordeningen

Service public fédéral Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement 3 JUIN 2007. — Loi portant assentiment à la Convention entre le Royaume de Belgique et la République de Saint-Marin tendant à éviter la double imposition et à prévenir la fraude fiscale en matière d’impôts sur le revenu, signée à Saint-Marin le 21 décembre 2005, p. 39500.

Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 3 JUNI 2007. — Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek San Marino tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te San Marino op 21 december 2005, bl. 39500.

Service public fédéral Budget et Contrôle de la Gestion et Service public fédéral Personnel et Organisation 6 JUILLET 2007. — Arrêté royal portant répartition partielle du crédit provisionnel, inscrit au programme 04.31.2 du budget général des dépenses de l’année budgétaire 2007, p. 39517.

Federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole en Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie 6 JULI 2007. — Koninklijk besluit houdende gedeeltelijke verdeling van het provisioneel krediet ingeschreven in het programma 04.31.2 van de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007, bl. 39517.

Service public fédéral Mobilité et Transports 13 JUILLET 2007. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 28 juillet 1962 fixant le montant et les modalités du paiement de l’intervention des employeurs dans la perte subie par la Société nationale des Chemins de fer belges par l’émission d’abonnements pour ouvriers et employés, p. 39520.

Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer 13 JULI 2007. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, bl. 39520.

Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale 13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 18 novembre 2002, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, modifiant la convention collective de travail du 30 août 2000 relative aux mesures visant à promouvoir l’emploi dans le secteur des services d’aides familiales et d’aides seniors subventionnés par les Commissions communautaires française et commune de la Région de Bruxelles-Capitale, p. 39524.

Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg 13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 november 2002, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 augustus 2000 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp gesubsidieerd door de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bl. 39524.

350 pages/bladzijden


39496

MONITEUR BELGE − 24.07.2007 − BELGISCH STAATSBLAD

13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 11 décembre 2006, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté flamande, modifiant la convention collective de travail du 5 mars 2001 relative à la prépension à mi-temps, p. 39525.

13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 december 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 maart 2001 betreffende het halftijds brugpensioen, bl. 39525.

13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 23 novembre 2006, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, portant des mesures visant à promouvoir l’emploi dans les entreprises de travail adapté de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, p. 39526.

13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 november 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap, bl. 39526.

13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 janvier 2007, conclue au sein de la Commission paritaire pour le commerce de combustibles, modifiant la convention collective de travail du 16 juin 2003 telle que modifiée par la convention collective de travail du 17 mai 2005 et par la convention collective de travail du 21 septembre 2006 relative à la constitution d’un plan social de secteur, p. 39530.

13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003 zoals gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 mei 2005 en door de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 september 2006 betreffende de invoering van een sociaal sectorplan, bl. 39530.

13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 janvier 2007, conclue au sein de la Commission paritaire pour le commerce de combustibles, modifiant les statuts du ″Fonds social pour les entreprises de commerce de combustibles″ - cotisation des employeurs, p. 39531.

13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen, tot wijziging van de statuten van het ″Sociaal Fonds voor de ondernemingen van handel in brandstoffen″ - bijdrage van de werkgevers, bl. 39531.

Service public fédéral Sécurité sociale 27 AVRIL 2007. — Arrêté royal portant octroi de subsides facultatifs à charge de l’allocation de base 58.11.33.14.93 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2007, p. 39532.

Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid 27 APRIL 2007. — Koninklijk besluit houdende toekenning van facultatieve toelagen ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14.93 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2007, bl. 39532.

27 AVRIL 2007. — Arrêté royal portant octroi de subsides facultatifs à charge de l’allocation de base 58.11.33.14.93 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2007, p. 39533.

27 APRIL 2007. — Koninklijk besluit houdende toekenning van facultatieve toelagen ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14.93 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2007, bl. 39533.

8 JUIN 2007. — Arrêté royal portant octroi de subsides facultatifs à charge de l’allocation de base 58.11.33.14.93 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2007, p. 39534.

8 JUNI 2007. — Koninklijk besluit houdende toekenning van facultatieve toelagen ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14.93 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2007, bl. 39534.

29 JUIN 2007. — Arrêté royal portant exécution de l’article 36, § 1er, alinéa 3, de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés, p. 39534.

29 JUNI 2007. — Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 36, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, bl. 39534.

29 JUIN 2007. — Arrêté royal portant coordination de la législation réalisant l’unification et l’harmonisation des régimes de capitalisation institués dans le cadre des lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré, p. 39535.

29 JUNI 2007. — Koninklijk besluit tot coördinatie van de wetgeving tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, bl. 39535.

6 JUILLET 2007. — Arrêté royal modifiant l’entrée en vigueur de l’article 15bis de l’arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, p. 39546.

6 JULI 2007. — Koninklijk besluit tot wijziging van de inwerkingtreding van artikel 15bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bl. 39546.

Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie 7 JUIN 2007. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 21 octobre 1998 portant exécution du Chapitre Ier du Titre II de la loiprogramme du 10 février 1998 pour la promotion de l’entreprise indépendante, p. 39547.

Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie 7 JUNI 2007. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van Hoofdstuk I van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, bl. 39547.

Agence fédérale des Médicaments et des Produits de Santé 22 JUIN 2007. — Arrêté royal relatif à l’octroi d’un subside aux établissements de transfusion sanguine pour l’année 2007, p. 39548.

Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten 22 JUNI 2007. — Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een subsidie aan bloedtransfusie-instellingen voor het jaar 2007, bl. 39548.


MONITEUR BELGE − 24.07.2007 − BELGISCH STAATSBLAD

39497

Gemeenschaps- en Gewestregeringen

Gouvernements de Communauté et de Région Communauté flamande

Vlaamse Gemeenschap

Autorité flamande

Vlaamse overheid

25 MAI 2007. — Décret portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption, p. 39556.

25 MEI 2007. — Decreet houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten, bl. 39550.

8 JUIN 2007. — Décret portant assentiment à l’accord entre l’Union économique belgo-luxembourgeoise et la République démocratique et fédérale d’Ethiopie concernant l’encouragement et la protection réciproques des investissements, signé à Bruxelles le 26 octobre 2006, p. 39563.

8 JUNI 2007. — Decreet houdende instemming met de overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Federale Democratische Republiek Ethiopië inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 26 oktober 2006, bl. 39563.

2 FEVRIER 2007. — Arrêté du Gouvernement flamand modifiant l’arrêté du Gouvernement flamand du 10 octobre 2003 portant organisation du « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle) et règlement spécifique du statut de son personnel, en ce qui concerne l’augmentation des échelles de traitement pour les niveaus A et B à partir du 1er décembre 2004, p. 39565.

2 FEBRUARI 2007. — Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 houdende organisatie van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en de instellingsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel, wat betreft het optrekken van de salarisschalen voor de niveaus A en B vanaf 1 december 2004, bl. 39564.

30 MARS 2007. — Arrêté du Gouvernement flamand fixant les conditions d’agrément et de subventionnement en tant que structure mandatée, p. 39574.

30 MAART 2007. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring als gemandateerde voorziening, bl. 39567.

29 JUIN 2007. — Arrêté du Gouvernement flamand portant répartition du crédit provisionnel pour le CCT enseignement, inscrit à la division organique 24, programme 60 - crédits provisionnels, allocation de base 00.35 du budget général des dépenses de la Communauté flamande pour l’année budgétaire 2007, p. 39582.

29 JUNI 2007. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de verdeling van het provisioneel krediet voor CAO onderwijs, ingeschreven onder organisatieafdeling 24, programma 60 – provisionele kredieten, basisallocatie 00.35 van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2007, bl. 39581.

Région wallonne

Waals Gewest

Ministère de la Région wallonne 24 MAI 2007. — Arrêté du Gouvernement wallon relatif à la révision du règlement technique pour la gestion du réseau de transport local d’électricité en Région wallonne et l’accès à celui-ci, p. 39584.

Ministerie van het Waalse Gewest 24 MEI 2007. — Besluit van de Waalse Regering betreffende de herziening van het technisch reglement voor het beheer van het lokale elektriciteitstransmissienet in het Waalse Gewest en de toegang ertoe, bl. 39666.

24 MAI 2007. — Arrêté du Gouvernement wallon relatif à la révision du règlement technique pour la gestion des réseaux de distribution d’électricité en Région wallonne et l’accès à ceux-ci, p. 39708.

24 MEI 2007. — Besluit van de Waalse Regering betreffende de herziening van het technisch reglement voor het beheer van de elektriciteitsdistributienetten in het Waalse Gewest alsook de toegang daartoe, bl. 39776.

Gemeinschafts- und Regionalregierungen Wallonische Region Ministerium der Wallonischen Region 24. MAI 2007 — Erlass der Wallonischen Regierung bezüglich der Revision der technischen Regelung für den Betrieb des lokalen Stromübertragungsnetzes in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesem Netz, S. 39624. 24. MAI 2007 — Erlass der Wallonischen Regierung über die Revision der technischen Regelung für den Betrieb der Stromverteilernetze in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesen Netzen, S. 39741.

Autres arrêtés

Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale

Andere besluiten

Direction générale Relations collectives de Travail. Nomination des membres de la Commission paritaire de l’industrie des briques, p. 39810.

Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg : Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen. Benoeming van de leden van het Paritair Comité voor de steenbakkerij, bl. 39810.

Service public fédéral Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement

Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu

Personnel. Démission honorable, p. 39811.

Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie Personnel et Organisation. Nomination en qualité d’agent de l’Etat, p. 39811.

Personeel. Eervol ontslag, bl. 39811.

Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Personeel en Organisatie. Benoeming in de hoedanigheid van rijksambtenaar, bl. 39811.


39498

MONITEUR BELGE − 24.07.2007 − BELGISCH STAATSBLAD Gemeenschaps- en Gewestregeringen

Gouvernements de Communauté et de Région

Vlaamse Gemeenschap Vlaamse overheid 22 JUNI 2007. — Ministerieel besluit tot aanpassing van de termijn waarbinnen de overeenkomst tussen de niet- professionele sportbeoefenaar en de sportvereniging kan worden beëindigd voor wat de Vlaamse Rollerbond VZW betreft, bl. 39811. Participatie Maatschappij Vlaanderen NV. Verdeling van waarborgen in het kader van de waarborgregeling voor K.M.O.’s naar aanleiding van de vijfde oproep tot financiële instellingen van 8 mei 2007, bl. 39812. Werk en Sociale Economie 3 JULI 2007. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 15 februari 2006 tot bepaling van de standaard voor de titel van platwever, bl. 39813. 3 JULI 2007. — Ministerieel besluit houdende de erkenning als beoordelingsinstantie in het kader van de herkennings- en beoordelingsprocedure tot het verkrijgen van een titel van beroepsbekwaamheid, bl. 39813.

Mobiliteit en Openbare Werken Wegen. Onteigeningen. Spoedprocedure, bl. 39814. Région wallonne

Waals Gewest

Ministère de la Région wallonne

Ministerie van het Waalse Gewest Leefmilieu, bl. 39815.

Environnement, p. 39814. Ministère wallon de l’Equipement et des Transports 26 AVRIL 2007. — Arrêté ministériel relatif à l’expropriation de biens immeubles à Lontzen en vue de l’aménagement d’un giratoire aux accès des zonings de Welkenraedt et Lontzen, p. 39816. 10 MAI 2007. — Arrêté ministériel relatif à l’expropriation de biens immeubles à Henri-Chapelle - Eupen - Monschau, p. 39820.

Gemeinschafts- und Regionalregierungen Wallonische Region Ministerium der Wallonischen Region Umwelt, S. 39815. Wallonisches Ministerium für Ausrüstung und Transportwesen 26. APRIL 2007 — Ministerialerlass bezüglich der Enteignung von unbeweglichen Gütern in Lontzen zwecks der Anlage eines Kreisverkehrs bei den Zugangsstraßen der Gewerbegebiete von Welkenraedt und Lontzen, S. 39818. 10. MAI 2007 — Ministerialerlass bezüglich der Enteignung von unbeweglichen Gütern in Henri-Chapelle - Eupen - Monschau, S. 39822.

Région de Bruxelles-Capitale

Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale

Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

31 MAI 2007. — Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale accordant des subventions en matière de sécurité et de prévention pour l’année 2007, p. 39824.

31 MEI 2007. — Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot toekenning van subsidies inzake veiligheid en preventie voor het jaar 2007, bl. 39824.

31 MAI 2007. — Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale accordant une subvention de 1.224.000,00 euros pour l’année 2007 aux communes bruxelloises à titre de soutien à l’application de la loi relative aux sanctions administratives dans les communes, p. 39824.

31 MEI 2007. — Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot toekenning van een toelage van 1.224.000,00 euro aan de Brusselse gemeenten voor het jaar 2007 ter ondersteuning van de toepassing van de wet op de administratieve sancties in de gemeenten, bl. 39824.


MONITEUR BELGE − 24.07.2007 − BELGISCH STAATSBLAD

39499

Officiële berichten

Avis officiels

Raad van State

Conseil d’Etat Avis prescrit par l’article 3quater de l’arrêté du Régent du 23 août 1948 déterminant la procédure devant la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat, p. 39824. — Avis prescrit par l’article 3quater de l’arrêté du Régent du 23 août 1948 déterminant la procédure devant la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat, p. 39825. — Avis prescrit par l’article 3quater de l’arrêté du Régent du 23 août 1948 déterminant la procédure devant la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat, p. 39825. — Avis prescrit par l’article 7 de l’arrêté royal du 5 décembre 1991 déterminant la procédure en référé devant le Conseil d’Etat, p. 39826.

Bericht voorgeschreven bij artikel 3quater van het koninklijk besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bl. 39824. — Bericht voorgeschreven bij artikel 3quater van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bl. 39825. — Bericht voorgeschreven bij artikel 3quater van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bl. 39825. — Bericht voorgeschreven bij artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State, bl. 39826.

Staatsrat Bekanntmachung, vorgeschrieben durch Artikel 3quater des Regentenerlasses vom 23. August 1948 zur Festlegung des Verfahrens vor der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates, S. 39824. — Bekanntmachung, vorgeschrieben durch Artikel 3quater des Regentenerlasses vom 23. August 1948 zur Festlegung des Verfahrens vor der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates, S. 39825. — Bekanntmachung, vorgeschrieben durch Artikel 3quater des Regentenerlasses vom 23. August 1948 zur Festlegung des Verfahrens vor der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates, S. 39825. — Bekanntmachung, vorgeschrieben durch Artikel 7 des königlichen Erlasses vom 5. Dezember 1991 zur Festlegung des Verfahrens der einstweiligen Entscheidung vor dem Staatsrat, S. 39826.

SELOR. — Bureau de Sélection de l’Administration fédérale 16 AVRIL 2007. — Arrêté de l’administrateur délégué de SELOR Bureau de Sélection de l’Administration fédérale fixant le règlement d’ordre relatif aux examens linguistiques. Erratum, p. 39826.

SELOR. — Selectiebureau van de Federale Overheid 16 APRIL 2007. — Besluit van de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid tot vaststelling van het reglement van orde betreffende de taalexamens. Erratum, bl. 39826. Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer

Service public fédéral Mobilité et Transports Mobilité et Sécurité routière. Agrément des écoles de conduite de véhicules à moteur, p. 39826.

Mobiliteit en Verkeersveiligheid. Erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen, bl. 39826.

Gemeenschaps- en Gewestregeringen

Gouvernements de Communauté et de Région

Vlaamse Gemeenschap Jobpunt Vlaanderen Jobpunt Vlaanderen coördineert de aanwerving van een stadssecretaris voor de stad Mechelen, bl. 39827. — Jobpunt Vlaanderen coördineert de aanwerving van een jurist personeelsaangelegenheden voor OPZ-Geel, bl. 39827. Région wallonne

Waals Gewest

Ministère de la Région wallonne

Ministerie van het Waalse Gewest

5 JUILLET 2007. — Cellule administrative transitoire pour la gestion de la fiscalité wallonne. Taxe sur les sites d’activité économique désaffectés. Avis, p. 39829.

5 JULI 2007. — Tijdelijke administratieve cel voor het beheer van de Waalse fiscaliteit. Belasting op de afgedankte bedrijfsruimten. Bericht, bl. 39829.

Gemeinschafts- und Regionalregierungen Wallonische Region Ministerium der Wallonischen Region 5. JULI 2007 — Vorläufige administrative Zelle für die Verwaltung des wallonischen Steuerwesens Steuer auf stillgelegte Gewerbebetriebsgelände. Bekanntmachung, S. 39829. Les Publications légales et Avis divers ne sont pas repris dans ce sommaire mais figurent aux pages 39830 à 39844.

De Wettelijke Bekendmakingen en Verschillende Berichten worden niet opgenomen in deze inhoudsopgave en bevinden zich van bl. 39830 tot bl. 39844.


39500

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN SERVICE PUBLIC FEDERAL AFFAIRES ETRANGERES, COMMERCE EXTERIEUR ET COOPERATION AU DEVELOPPEMENT F. 2007 — 3177

[C − 2007/15100]

3 JUIN 2007. — Loi portant assentiment à la Convention entre le Royaume de Belgique et la République de Saint-Marin tendant à éviter la double imposition et à prévenir la fraude fiscale en matière d’impôts sur le revenu, signée à Saint-Marin le 21 décembre 2005 (1) (2)

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

Les Chambres ont adopté et Nous sanctionnons ce qui suit :

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING N. 2007 — 3177

[C − 2007/15100]

3 JUNI 2007. — Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek San Marino tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te San Marino op 21 december 2005 (1) (2)

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l’article 77 de la Constitution.

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2. La Convention entre le Royaume de Belgique et la République de Saint-Marin tendant à éviter la double imposition et à prévenir la fraude fiscale en matière d’impôts sur le revenu, signée à Saint-Marin le 21 décembre 2005, sortira son plein et entier effet.

Art. 2. De Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek San Marino tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te San Marino op 21 december 2005, zal volkomen gevolg hebben.

Promulguons la présente loi, ordonnons qu’elle soit revêtue du sceau de l’Etat et publiée par le Moniteur belge.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met ’s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Donné à Bruxelles, le 3 juin 2007.

ALBERT

Gegeven te Brussel, 3 juni 2007.

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre des Affaires étrangères, K. DE GUCHT

De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT

Le Ministre des Finances, D. REYNDERS

De Minister van Financiën, D. REYNDERS

Scellé du sceau de l’Etat :

Met ’s Lands zegel gezegeld :

La Ministre de la Justice, Mme L. ONKELINX

De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Note

Nota’s

(1) Session 2006-2007. Sénat : Documents. — Projet de loi déposé le 29 janvier 2007, n° 3-2045/1. — Rapport, n° 3-2045/2. Annales parlementaires. — Discussion. Séance du 22 mars 2007. — Vote. Séance du 22 mars 2007. Chambre des représentants : Documents. — Projet transmis par le Sénat, n° 51-3021/1. — Texte adopté en séance plénière et sousmis à la sanction royale n° 51-3021/2.

(1) Zitting 2006-2007. Senaat : Documenten. — Ontwerp van wet ingediend op 29 januari 2007, nr. 3-2045/1. — Verslag, nr. 3-2045/2. Parlementaire Handelingen. — Bespreking. Vergadering van 22 maart 2007. — Stemming. Vergadering van 22 maart 2007. Kamer van volhsvertegenwoordigers : Documenten. — Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 513021/1. — Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-3021/2. Parlementaire Handelingen. — Bespreking. Vergadering van 19 april 2007. — Stemming. Vergadering van 19 april 2007. (2) Deze overeenkomst treedt in werking op 25 juni 2007, overeenkomstig haar artikel 31,1. De bepalingen van de overeenkomst zullen van toepassing zijn vanaf 1 januari 2008, overeenkomstig artikel 31,2 van de overeenkomst.

Annales parlementaires. — Discussion. Séance du 19 avril 2007. — Vote. Séance du 19 avril 2007. (2) Cette convention entre en vigueur le 25 juin 2007, conformément à son article 31,1. Les dispositions de la convention seront applicables à partir du 1er janvier 2008, conformément à l’article 31,2 de la convention.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Convention entre le Royaume de Belgique et la République de Saint-Marin tendant à éviter la double imposition et à prévenir la fraude fiscale en matière d’impôts sur le revenu

Le Gouvernement du Royaume de Belgique

39501

Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek San Marino tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk België en

et Le Gouvernement de la République de Saint-Marin,

De Regering van de Republiek San Marino,

DESIREUX de conclure une Convention tendant à éviter la double imposition et à prévenir la fraude fiscale en matière d’impôts sur le revenu, et de renforcer le développement ordonné des relations économiques entre les deux Etats dans le cadre d’une plus grande coopération, sont convenus des dispositions suivantes :

WENSENDE een Overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen, en tot het versterken van de geordende ontwikkeling van de economische betrekkingen tussen de twee Staten in het kader van een nauwere samenwerking, zijn het volgende overeengekomen :

Personnes visées

Personen op wie de overeenkomst van toepassing is

Article 1er

Artikel 1

La présente Convention s’applique aux personnes qui sont des résidents d’un Etat contractant ou des deux Etats contractants.

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten.

Impôts visés

Belastingen waarop de overeenkomst van toepassing is

Article 2

Artikel 2

1. La présente Convention s’applique aux impôts sur le revenu perc¸ us pour le compte d’un Etat contractant, de ses subdivisions politiques ou administratives ou de ses collectivités locales, quel que soit le système de perception.

1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een overeenkomstsluitende Staat of van de staatkundige of administratieve onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan.

2. Sont considérés comme impôts sur le revenu les impôts perc¸ us sur le revenu total ou sur des éléments du revenu, y compris les impôts sur les gains provenant de l’aliénation de biens mobiliers ou immobiliers, les impôts sur le montant global des salaires payés par les entreprises, ainsi que les impôts sur les plus-values.

2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende goederen, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

3. Les impôts actuels auxquels s’applique la Convention sont notamment :

3. De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name :

a) en ce qui concerne Saint-Marin : l’impôt général sur le revenu (general income tax) qui est perc¸ u : 1° à charge des personnes physiques; 2° à charge des personnes morales et des entreprises individuelles (proprietorships),

a) in San Marino : de algemene inkomstenbelasting (general income tax) die wordt geheven van : 1° natuurlijke personen; 2° rechtspersonen en eenmanszaken (proprietorships);

même lorsqu’il est perc¸ u par voie de retenue à la source,

zelfs indien ze wordt geïnd onder de vorm van een voorheffing,

(ci-après dénommé « l’impôt saint-marinais »);

(hierna te noemen « San Marinese belasting »);

b) en ce qui concerne la Belgique :

b) in België :

1° l’impôt des personnes physiques;

1° de personenbelasting;

2° l’impôt des sociétés;

2° de vennootschapsbelasting;

3° l’impôt des personnes morales;

3° de rechtspersonenbelasting;

4° l’impôt des non-résidents;

4° de belasting van niet-inwoners;

5° la contribution complémentaire de crise;

5° de aanvullende crisisbijdrage,

y compris les précomptes et les centimes additionnels auxdits impôts et précomptes, (ci-après dénommés « l’impôt belge »). 4. La Convention s’applique aussi aux impôts de nature identique ou analogue qui seraient établis après la date de signature de la Convention et qui s’ajouteraient aux impôts actuels ou qui les remplaceraient. Les autorités compétentes des Etats contractants se communiquent les modifications significatives apportées à leurs législations fiscales.

met inbegrip van de voorheffingen en de opcentiemen op die belastingen en voorheffingen, (hierna te noemen « Belgische belasting »). 4. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van de ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten delen elkaar elke belangrijke wijziging die in hun belastingwetten is aangebracht, mede.


39502

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Définitions générales

Algemene bepalingen

Article 3 1. Au sens de la présente Convention, à moins que le contexte n’exige une interprétation différente : a) 1° le terme « Saint-Marin » désigne la République de Saint-Marin; employé dans un sens géographique, il désigne le territoire de la République de Saint-Marin, y compris les espaces sur lesquels, en conformité avec le droit international, la République de Saint-Marin exerce des droits souverains ou sa juridiction; 2° le terme « Belgique » désigne le Royaume de Belgique; employé dans un sens géographique, il désigne le territoire du Royaume de Belgique, y compris la mer territoriale ainsi que les zones maritimes et les espaces aériens sur lesquels, en conformité avec le droit international, le Royaume de Belgique exerce des droits souverains ou sa juridiction; b) les expressions « un Etat contractant » et « l’autre Etat contractant » désignent, suivant le contexte, la Belgique ou Saint-Marin;

Artikel 3 1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist : a) 1° betekent de uitdrukking « San Marino » de Republiek San Marino; in aardrijkskundig verband gebruikt, betekent zij het grondgebied van de Republiek San Marino, daaronder begrepen elk ander gebied waarover, in overeenstemming met het internationale recht, de Republiek San Marino soevereine rechten of zijn rechtsmacht uitoefent; 2° betekent de uitdrukking « België » het Koninkrijk België; in aardrijkskundig verband gebruikt, betekent zij het grondgebied van het Koninkrijk België, daaronder begrepen de territoriale zee en alle maritieme zones en luchtgebieden waarover het Koninkrijk België, in overeenstemming met het internationaal recht, soevereine rechten of zijn rechtsmacht uitoefent; b) betekenen de uitdrukkingen « een overeenkomstsluitende Staat » en « de andere overeenkomstsluitende Staat », België of San Marino, al naar het zinsverband vereist; c) omvat de uitdrukking « persoon » een natuurlijke persoon, een vennootschap en elke andere vereniging van personen; d) betekent de uitdrukking « vennootschap » elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing in de overeenkomstsluitende Staat waarvan zij inwoner is als een rechtspersoon wordt behandeld; e) betekenen de uitdrukkingen « onderneming van een overeenkomstsluitende Staat » en « onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat » onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat; f) betekent de uitdrukking « internationaal verkeer » elk vervoer door een schip of luchtvaartuig dat wordt geëxploiteerd door een onderneming die haar plaats van werkelijke leiding in een overeenkomstsluitende Staat heeft, behalve indien het schip of luchtvaartuig slechts tussen in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen plaatsen wordt geëxploiteerd; g) betekent de uitdrukking « bevoegde autoriteit » : 1° in San Marino, het Ministerie van Financiën, en 2° in België, de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger; h) betekent de uitdrukking « onderdaan » : 1° elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een overeenkomstsluitende Staat bezit; 2° elke rechtspersoon, personenvennootschap of vereniging die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een overeenkomstsluitende Staat van kracht is. 2. Voor de toepassing van de Overeenkomst op enig tijdstip door een overeenkomstsluitende Staat heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet erin omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat tijdstip heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, waarbij elke betekenis overeenkomstig de belastingwetten die in die Staat van toepassing zijn de overhand heeft op een betekenis die aan de uitdrukking wordt gegeven overeenkomstig andere wetten van die Staat.

c) le terme « personne » comprend les personnes physiques, les sociétés et tous autres groupements de personnes; d) le terme « société » désigne toute personne morale ou toute entité qui est considérée comme une personne morale aux fins d’imposition dans l’Etat contractant dont elle est un résident; e) les expressions « entreprise d’un Etat contractant » et « entreprise de l’autre Etat contractant » désignent respectivement une entreprise exploitée par un résident d’un Etat contractant et une entreprise exploitée par un résident de l’autre Etat contractant;

f) l’expression « trafic international » désigne tout transport effectué par un navire ou un aéronef exploité par une entreprise dont le siège de direction effective est situé dans un Etat contractant, sauf lorsque le navire ou l’aéronef n’est exploité qu’entre des points situés dans l’autre Etat contractant; g) l’expression « autorité compétente » désigne : 1° en ce qui concerne Saint-Marin, le Ministère des Finances, et 2° en ce qui concerne la Belgique, le Ministre des Finances ou son représentant autorisé; h) le terme « national » désigne : 1° toute personne physique qui possède la nationalité d’un Etat contractant; 2° toute personne morale, société de personnes ou association constituée conformément à la législation en vigueur dans un Etat contractant. 2. Pour l’application de la Convention à un moment donné par un Etat contractant, tout terme ou expression qui n’y est pas défini a, sauf si le contexte exige une interprétation différente, le sens que lui attribue à ce moment le droit de cet Etat concernant les impôts auxquels s’applique la Convention, le sens attribué à ce terme ou expression par le droit fiscal de cet Etat prévalant sur le sens que lui attribuent les autres branches du droit de cet Etat.

Résident

Inwoner

Article 4 1. Au sens de la présente Convention, l’expression « résident d’un Etat contractant » désigne toute personne qui, en vertu de la législation de cet Etat, est assujettie à l’impôt dans cet Etat, en raison de son domicile, de sa résidence, de son siège de direction ou de tout autre critère de nature analogue et s’applique aussi à cet Etat ainsi qu’à toutes ses subdivisions politiques ou administratives ou à ses collectivités locales. Toutefois, cette expression ne comprend pas les personnes qui ne sont assujetties à l’impôt dans cet Etat que pour les revenus de sources situées dans cet Etat. 2. Lorsque, selon les dispositions du paragraphe 1, une personne physique est un résident des deux Etats contractants, sa situation est réglée de la manière suivante : a) cette personne est considérée comme un résident seulement de l’Etat où elle dispose d’un foyer d’habitation permanent; si elle dispose d’un foyer d’habitation permanent dans les deux Etats, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat avec lequel ses liens personnels et économiques sont les plus étroits (centre des intérêts vitaux);

Artikel 4 1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking « inwoner van een overeenkomstsluitende Staat » iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat eveneens die Staat en elk staatkundig of administratief onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan. Die uitdrukking omvat echter niet personen die in die Staat alleen ter zake van inkomsten uit in die Staat gelegen bronnen aan belasting zijn onderworpen. 2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner van beide overeenkomstsluitende Staten is, wordt zijn toestand als volgt geregeld : a) hij wordt geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39503

b) si l’Etat où cette personne a le centre de ses intérêts vitaux ne peut pas être déterminé, ou si elle ne dispose d’un foyer d’habitation permanent dans aucun des Etats, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat où elle séjourne de fac¸ on habituelle;

b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

c) si cette personne séjourne de fac¸ on habituelle dans les deux Etats ou si elle ne séjourne de fac¸ on habituelle dans aucun d’eux, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat dont elle possède la nationalité;

c) indien hij gewoonlijk verblijft in beide Staten of in geen van beide, wordt hij geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

d) si cette personne possède la nationalité des deux Etats ou si elle ne possède la nationalité d’aucun d’eux, les autorités compétentes des Etats contractants tranchent la question d’un commun accord.

d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

3. Lorsque, selon les dispositions du paragraphe 1, une personne autre qu’une personne physique est un résident des deux Etats contractants, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat où son siège de direction effective est situé.

3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner is van beide overeenkomstsluitende Staten, wordt hij geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Etablissement stable

Vaste inrichting

Article 5

Artikel 5

1. Au sens de la présente Convention, l’expression « établissement stable » désigne une installation fixe d’affaires par l’intermédiaire de laquelle une entreprise exerce tout ou partie de son activité.

1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking « vaste inrichting » een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

2. L’expression « établissement stable » comprend notamment :

2. De uitdrukking « vaste inrichting » omvat in het bijzonder :

a) un siège de direction,

a) een plaats waar leiding wordt gegeven;

b) une succursale,

b) een filiaal;

c) un bureau,

c) een kantoor;

d) une usine,

d) een fabriek;

e) un atelier et

e) een werkplaats, en

f) une mine, un puits de pétrole ou de gaz, une carrière ou tout autre lieu d’extraction de ressources naturelles.

f) een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

3. Un chantier de construction ou de montage ne constitue un établissement stable que si sa durée dépasse 12 mois.

3. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructiewerkzaamheden is slechts dan een vaste inrichting indien de duur daarvan 12 maanden overschrijdt.

4. Nonobstant les dispositions précédentes du présent article, on considère qu’il n’y a pas « établissement stable » si :

4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt een « vaste inrichting » niet aanwezig geacht indien :

a) il est fait usage d’installations aux seules fins de stockage, d’exposition ou de livraison de marchandises appartenant à l’entreprise;

a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of levering van aan de onderneming toebehorende goederen;

b) des marchandises appartenant à l’entreprise sont entreposées aux seules fins de stockage, d’exposition ou de livraison;

b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor opslag, uitstalling of levering;

c) des marchandises appartenant à l’entreprise sont entreposées aux seules fins de transformation par une autre entreprise;

c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

d) une installation fixe d’affaires est utilisée aux seules fins d’acheter des marchandises ou de réunir des informations, pour l’entreprise;

d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

e) une installation fixe d’affaires est utilisée aux seules fins d’exercer, pour l’entreprise, toute autre activité de caractère préparatoire ou auxiliaire;

e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming andere werkzaamheden te verrichten, die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben;

f) une installation fixe d’affaires est utilisée aux seules fins de l’exercice cumulé d’activités mentionnées aux alinéas a) à e), à condition que l’activité d’ensemble de l’installation fixe d’affaires résultant de ce cumul garde un caractère préparatoire ou auxiliaire.

f) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om verscheidene van de in de subparagrafen a) tot e) vermelde werkzaamheden te verrichten, op voorwaarde dat het geheel van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheden heeft.

5. Nonobstant les dispositions des paragraphes 1 et 2, lorsqu’une personne – autre qu’un agent jouissant d’un statut indépendant auquel s’applique le paragraphe 6 – agit pour le compte d’une entreprise et dispose dans un Etat contractant de pouvoirs qu’elle y exerce habituellement lui permettant de conclure des contrats au nom de l’entreprise, cette entreprise est considérée comme ayant un établissement stable dans cet Etat pour toutes les activités que cette personne exerce pour l’entreprise, à moins que les activités de cette personne ne soient limitées à celles qui sont mentionnées au paragraphe 4 et qui, si elles étaient exercées par l’intermédiaire d’une installation fixe d’affaires, ne permettraient pas de considérer cette installation comme un établissement stable selon les dispositions de ce paragraphe.

5. Indien een persoon - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie paragraaf 6 van toepassing is - voor een onderneming werkzaam is en in een overeenkomstsluitende Staat een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht aldaar gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, geacht een vaste inrichting in die Staat te hebben voor alle werkzaamheden welke deze persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de in paragraaf 4 vermelde werkzaamheden die, indien zij met behulp van een vaste bedrijfsinrichting zouden worden verricht, die vaste bedrijfsinrichting niet tot een vaste inrichting zouden stempelen ingevolge de bepalingen van die paragraaf.


39504

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

6. Une entreprise d’un Etat contractant n’est pas considérée comme ayant un établissement stable dans l’autre Etat contractant du seul fait qu’elle y exerce son activité par l’entremise d’un courtier, d’un commissionnaire général ou de tout autre agent jouissant d’un statut indépendant, à condition que ces personnes agissent dans le cadre ordinaire de leur activité.

6. Een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere overeenkomstsluitende Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, een algemeen commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, op voorwaarde dat deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

7. Le fait qu’une société qui est un résident d’un Etat contractant contrôle ou est contrôlée par une société qui est un résident de l’autre Etat contractant ou qui y exerce son activité (que ce soit par l’intermédiaire d’un établissement stable ou non) ne suffit pas, en lui-même, à faire de l’une quelconque de ces sociétés un établissement stable de l’autre.

7. De enkele omstandigheid dat een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, een vennootschap beheerst of door een vennootschap wordt beheerst, die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat of die in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt één van beide vennootschappen niet tot een vaste inrichting van de andere.

Revenus immobiliers

Inkomsten uit onroerende goederen

Article 6

Artikel 6

1. Les revenus qu’un résident d’un Etat contractant tire de biens immobiliers (y compris les revenus des exploitations agricoles ou forestières) situés dans l’autre Etat contractant sont imposables dans cet autre Etat.

1. Inkomsten die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen onroerende goederen (inkomsten uit landbouw- of bosbedrijven daaronder begrepen) mogen in die andere Staat worden belast.

2. L’expression « biens immobiliers » a le sens que lui attribue le droit de l’Etat contractant où les biens considérés sont situés. L’expression comprend en tous cas les accessoires, le cheptel mort ou vif des exploitations agricoles et forestières, les droits auxquels s’appliquent les dispositions du droit privé concernant la propriété foncière, l’usufruit des biens immobiliers et les droits à des paiements variables ou fixes pour l’exploitation ou la concession de l’exploitation de gisements minéraux, sources et autres ressources naturelles; les navires, bateaux et aéronefs ne sont pas considérés comme des biens immobiliers.

2. De uitdrukking « onroerende goederen » heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door het recht van de overeenkomstsluitende Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of het recht tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere bodemrijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

3. Les dispositions du paragraphe 1 s’appliquent aux revenus provenant de l’exploitation ou de la jouissance directes, de la location ou de l’affermage, ainsi que de toute autre forme d’exploitation de biens immobiliers.

3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie of het rechtstreekse genot, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

4. Les dispositions des paragraphes 1 et 3 s’appliquent également aux revenus provenant des biens immobiliers d’une entreprise ainsi qu’aux revenus des biens immobiliers servant à l’exercice d’une profession indépendante.

4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een zelfstandig beroep.

Bénéfices des entreprises

Ondernemingswinst

Article 7

Artikel 7

1. Les bénéfices d’une entreprise d’un Etat contractant ne sont imposables que dans cet Etat, à moins que l’entreprise n’exerce son activité dans l’autre Etat contractant par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé. Si l’entreprise exerce son activité d’une telle fac¸ on, les bénéfices de l’entreprise sont imposables dans l’autre Etat mais uniquement dans la mesure où ils sont imputables à cet établissement stable.

1. Winst van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat is slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere overeenkomstsluitende Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij kan worden toegerekend aan die vaste inrichting.

2. Sous réserve des dispositions du paragraphe 3, lorsqu’une entreprise d’un Etat contractant exerce son activité dans l’autre Etat contractant par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, il est imputé, dans chaque Etat contractant, à cet établissement stable les bénéfices qu’il aurait pu réaliser s’il avait constitué une entreprise distincte exerc¸ ant des activités identiques ou analogues dans des conditions identiques ou analogues et agissant en toute indépendance.

2. Onder voorbehoud van de bepalingen van paragraaf 3 wordt, indien een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elke overeenkomstsluitende Staat aan die vaste inrichting de winst toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen indien zij een onafhankelijke onderneming zou zijn, die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk zou handelen.

3. Pour déterminer les bénéfices d’un établissement stable, sont admises en déduction les dépenses exposées aux fins poursuivies par cet établissement stable, y compris les dépenses de direction et les frais généraux d’administration ainsi exposés, soit dans l’Etat où est situé cet établissement stable, soit ailleurs.

3. Bij het bepalen van de winst van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39505

4. S’il est d’usage, dans un Etat contractant, de déterminer les bénéfices imputables à un établissement stable sur la base d’une répartition des bénéfices totaux de l’entreprise entre ses diverses parties, aucune disposition du paragraphe 2 n’empêche cet Etat contractant de déterminer les bénéfices imposables selon la répartition en usage; la méthode de répartition adoptée doit cependant être telle que le résultat obtenu soit conforme aux principes contenus dans le présent article.

4. Voor zover het in een overeenkomstsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen winst te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet paragraaf 2 die overeenkomstsluitende Staat niet de te belasten winst te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.

5. Aucun bénéfice n’est imputé à un établissement stable du fait qu’il a simplement acheté des marchandises pour l’entreprise.

5. Geen winst wordt aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen voor de onderneming.

6. Aux fins des paragraphes précédents, les bénéfices à imputer à l’établissement stable sont déterminés chaque année selon la même méthode, à moins qu’il n’existe des motifs valables et suffisants de procéder autrement.

6. Voor de toepassing van de voorgaande paragrafen wordt de aan de vaste inrichting toe te rekenen winst van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.

7. Lorsque les bénéfices comprennent des éléments de revenu traités séparément dans d’autres articles de la présente Convention, les dispositions de ces articles ne sont pas affectées par les dispositions du présent article.

7. Indien in de winst inkomstenbestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Navigation maritime et aérienne

Zeevaart en luchtvaart

Article 8

Artikel 8

1. Les bénéfices provenant de l’exploitation, en trafic international, de navires ou d’aéronefs ne sont imposables que dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.

1. Winst uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer is slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

2. Si le siège de direction effective d’une entreprise de navigation maritime est à bord d’un navire, ce siège est considéré comme situé dans l’Etat contractant où se trouve le port d’attache de ce navire, ou à défaut de port d’attache, dans l’Etat contractant dont l’exploitant du navire est un résident.

2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de overeenkomstsluitende Staat waar het schip zijn thuishaven heeft, of, indien er geen thuishaven is, in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

3. Les dispositions du paragraphe 1 s’appliquent aussi aux bénéfices provenant de la participation à un pool, une exploitation en commun ou un organisme international d’exploitation.

3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn ook van toepassing op winst verkregen uit de deelneming in een pool, een gemeenschappelijk bedrijf of een internationaal bedrijfslichaam.

Entreprises associées

Afhankelijke ondernemingen

Article 9

Artikel 9

1. Lorsque

1. Indien

a) une entreprise d’un Etat contractant participe directement ou indirectement à la direction, au contrôle ou au capital d’une entreprise de l’autre Etat contractant, ou que

a) een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat, of

b) les mêmes personnes participent directement ou indirectement à la direction, au contrôle ou au capital d’une entreprise d’un Etat contractant et d’une entreprise de l’autre Etat contractant,

b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat en van een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat,

et que, dans l’un et l’autre cas, les deux entreprises sont, dans leurs relations commerciales ou financières, liées par des conditions convenues ou imposées, qui diffèrent de celles qui seraient convenues entre des entreprises indépendantes, les bénéfices qui, sans ces conditions, auraient été réalisés par l’une des entreprises mais n’ont pu l’être en fait à cause de ces conditions, peuvent être inclus dans les bénéfices de cette entreprise et imposés en conséquence.

en, in het ene of in het andere geval, tussen de twee ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mag winst die één van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

2. Lorsqu’un Etat contractant inclut dans les bénéfices d’une entreprise de cet Etat – et impose en conséquence – des bénéfices sur lesquels une entreprise de l’autre Etat contractant a été imposée dans cet autre Etat, et que les bénéfices ainsi inclus sont des bénéfices qui auraient été réalisés par l’entreprise du premier Etat si les conditions convenues entre les deux entreprises avaient été celles qui auraient été convenues entre des entreprises indépendantes, l’autre Etat procède à l’ajustement qu’il estime approprié du montant de l’impôt qui y a été perc¸ u sur ces bénéfices. Pour déterminer cet ajustement, il est tenu compte des autres dispositions de la présente Convention et les autorités compétentes des Etats contractants se consultent.

2. Indien een overeenkomstsluitende Staat in de winst van een onderneming van die Staat winst opneemt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat in die andere Staat is belast, en de aldus opgenomen winst winst is die de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de twee ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, herziet de andere Staat op de wijze welke die Staat passend acht het bedrag aan belasting dat aldaar over die winst is geheven. Bij deze herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van deze Overeenkomst en plegen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten overleg met elkaar.


39506

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Dividendes

Dividenden

Article 10 1. Les dividendes payés par une société qui est un résident d’un Etat contractant à un résident de l’autre Etat contractant sont imposables dans cet autre Etat. 2. Toutefois, ces dividendes sont aussi imposables dans l’Etat contractant dont la société qui paie les dividendes est un résident, et selon la législation de cet Etat, mais si le bénéficiaire effectif des dividendes est un résident de l’autre Etat contractant, l’impôt ainsi établi ne peut excéder :

Artikel 10 1. Dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast. 2. Deze dividenden mogen echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan : a) 0 % van het brutobedrag van de dividenden indien de uiteindelijk gerechtigde een vennootschap is die, op het tijdstip waarop de dividenden worden betaald, gedurende een ononderbroken tijdperk van ten minste twaalf maanden onmiddellijk ten minste 25 % bezit van het kapitaal van de vennootschap die de dividenden betaalt; b) 5 % van het brutobedrag van de dividenden indien de uiteindelijk gerechtigde een vennootschap is die, op het tijdstip waarop de dividenden worden betaald, gedurende een ononderbroken tijdperk van ten minste twaalf maanden onmiddellijk ten minste 10 % maar minder dan 25 % bezit van het kapitaal van de vennootschap die de dividenden betaalt; c) 15 % van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen. Deze paragraaf laat onverlet de belastingheffing van de vennootschap ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald. 3. De uitdrukking « dividenden », zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten op een aandeel in de winst, met uitzondering van schuldvorderingen, alsmede inkomsten - zelfs indien zij worden toegekend in de vorm van interest - die volgens de belastingwetgeving van de Staat waarvan de betalende vennootschap inwoner is op dezelfde wijze als inkomsten uit aandelen in de belastingheffing worden betrokken. 4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat, waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing. 5. Indien een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat winst of inkomsten verkrijgt uit de andere overeenkomstsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op dividenden die door de vennootschap worden betaald, behalve voor zover die dividenden aan een inwoner van die andere Staat worden betaald of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald wezenlijk is verbonden met een in die andere Staat gelegen vaste inrichting of vaste basis, noch de niet uitgedeelde winst van de vennootschap onderwerpen aan een belasting op niet uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

a) 0 pour cent du montant brut des dividendes si le bénéficiaire effectif est une société qui, au moment du paiement des dividendes, détient directement, pendant une période ininterrompue d’au moins douze mois, au moins 25 pour cent du capital de la société qui paie les dividendes; b) 5 pour cent du montant brut des dividendes si le bénéficiaire effectif est une société qui, au moment du paiement des dividendes, détient directement, pendant une période ininterrompue d’au moins douze mois, au moins 10 pour cent mais moins de 25 pour cent du capital de la société qui paie les dividendes; c) 15 pour cent du montant brut des dividendes, dans tous les autres cas. Le présent paragraphe n’affecte pas l’imposition de la société au titre des bénéfices qui servent au paiement des dividendes. 3. Le terme « dividendes » employé dans le présent article désigne les revenus provenant d’actions, actions ou bons de jouissance, parts de mine, parts de fondateur ou autres parts bénéficiaires à l’exception des créances, ainsi que les revenus – même attribués sous la forme d’intérêts – soumis au même régime fiscal que les revenus d’actions par la législation fiscale de l’Etat dont la société débitrice est un résident.

4. Les dispositions des paragraphes 1 et 2 ne s’appliquent pas lorsque le bénéficiaire effectif des dividendes, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant dont la société qui paie les dividendes est un résident, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que la participation génératrice des dividendes s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables. 5. Lorsqu’une société qui est un résident d’un Etat contractant tire des bénéfices ou des revenus de l’autre Etat contractant, cet autre Etat ne peut percevoir aucun impôt sur les dividendes payés par la société, sauf dans la mesure où ces dividendes sont payés à un résident de cet autre Etat ou dans la mesure où la participation génératrice des dividendes se rattache effectivement à un établissement stable ou à une base fixe situés dans cet autre Etat, ni prélever aucun impôt, au titre de l’imposition des bénéfices non distribués, sur les bénéfices non distribués de la société, même si les dividendes payés ou les bénéfices non distribués consistent en tout ou en partie en bénéfices ou revenus provenant de cet autre Etat. Intérêts

Interest

Article 11 1. Les intérêts provenant d’un Etat contractant et payés à un résident de l’autre Etat contractant sont imposables dans cet autre Etat.

Artikel 11 1. Interest afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast. 2. Deze interest mag echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 10% van het brutobedrag van de interest. 3. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 2 is interest in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is vrijgesteld indien het gaat om : a) interest van handelsschuldvorderingen – met inbegrip van vorderingen vertegenwoordigd door handelspapier – wegens termijnbetaling voor leveringen van koopwaar, goederen of diensten door een onderneming;

2. Toutefois, ces intérêts sont aussi imposables dans l’Etat contractant d’où ils proviennent et selon la législation de cet Etat, mais si le bénéficiaire effectif des intérêts est un résident de l’autre Etat contractant, l’impôt ainsi établi ne peut excéder 10 pour cent du montant brut des intérêts. 3. Nonobstant les dispositions du paragraphe 2, les intérêts sont exemptés d’impôt dans l’Etat contractant d’où ils proviennent lorsqu’il s’agit : a) d’intérêts de créances commerciales – y compris celles qui sont représentées par des effets de commerce – résultant du paiement à terme de fournitures de marchandises, produits ou services par des entreprises;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD b) d’intérêts payés en raison d’un prêt ou d’un crédit consenti, garanti ou assuré dans le cadre d’un régime organisé par un Etat contractant, une de ses subdivisions politiques ou administratives ou une de ses collectivités locales en vue de promouvoir les exportations;

c) d’intérêts de créances ou de prêts de n’importe quelle nature, non représentés par des titres au porteur, payés à des entreprises bancaires; d) d’intérêts de dépôts de sommes d’argent effectués auprès d’une entreprise bancaire; e) d’intérêts payés à l’autre Etat contractant ou à une de ses subdivisions politiques ou administratives ou collectivités locales. 4. Le terme « intérêts » employé dans le présent article désigne les revenus des créances de toute nature, assorties ou non de garanties hypothécaires ou d’une clause de participation aux bénéfices du débiteur, et notamment les revenus des fonds publics et des obligations d’emprunts, y compris les primes et lots attachés à ces titres. Cependant, ce terme ne comprend pas, au sens du présent article, les pénalisations pour paiement tardif ni les intérêts traités comme des dividendes en vertu du paragraphe 3 de l’article 10. 5. Les dispositions des paragraphes 1, 2 et 3 ne s’appliquent pas lorsque le bénéficiaire effectif des intérêts, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant d’où proviennent les intérêts, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que la créance génératrice des intérêts s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.

6. Les intérêts sont considérés comme provenant d’un Etat contractant lorsque le débiteur est un résident de cet Etat. Toutefois, lorsque le débiteur des intérêts, qu’il soit ou non un résident d’un Etat contractant, a dans un Etat contractant un établissement stable, ou une base fixe, pour lequel la dette donnant lieu au paiement des intérêts a été contractée et qui supporte la charge de ces intérêts, ceux-ci sont considérés comme provenant de l’Etat où l’établissement stable, ou la base fixe, est situé. 7. Lorsque, en raison de relations spéciales existant entre le débiteur et le bénéficiaire effectif ou que l’un et l’autre entretiennent avec de tierces personnes, le montant des intérêts, compte tenu de la créance pour laquelle ils sont payés, excède celui dont seraient convenus le débiteur et le bénéficiaire effectif en l’absence de pareilles relations, les dispositions du présent article ne s’appliquent qu’à ce dernier montant. Dans ce cas, la partie excédentaire des paiements reste imposable selon la législation de chaque Etat contractant et compte tenu des autres dispositions de la présente Convention.

39507

b) interest betaald uit hoofde van een lening die is toegestaan, gewaarborgd of verzekerd, of een krediet dat is verleend, gewaarborgd of verzekerd in het kader van een stelsel dat door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig of administratief onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan werd georganiseerd voor het bevorderen van de uitvoer; c) interest van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde leningen van welke aard ook, betaald aan bankondernemingen; d) interest van gelddeposito’s die worden geplaatst bij een bankonderneming; e) interest betaald aan de andere overeenkomstsluitende Staat of aan een staatkundig of administratief onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan. 4. De uitdrukking « interest », zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet gewaarborgd door hypotheek of al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en obligaties, daaronder begrepen premies en loten op die effecten. Voor de toepassing van dit artikel omvat deze uitdrukking echter niet boeten voor laattijdige betaling of interest die overeenkomstig artikel 10, paragraaf 3, als dividenden wordt behandeld. 5. De bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest is verschuldigd met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing. 6. Interest wordt geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar een inwoner van die Staat is. Indien evenwel de schuldenaar van de interest, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald is aangegaan en de interest ten laste komt van die vaste inrichting of die vaste basis, wordt die interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis is gevestigd. 7. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering waarvoor hij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval is het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elke overeenkomstsluitende Staat en met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Redevances

Royalty’s

Article 12 1. Les redevances provenant d’un Etat contractant et payées à un résident de l’autre Etat contractant sont imposables dans cet autre Etat.

Artikel 12 1. Royalty’s afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast. 2. Deze royalty’s mogen echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 5 % van het brutobedrag van de royalty’s. 3. De uitdrukking « royalty’s », zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen software, bioscoopfilms en films of banden voor radio of televisie, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of een model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, industriële, commerciële of wetenschappelijke uitrusting of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

2. Toutefois, ces redevances sont aussi imposables dans l’Etat contractant d’où elles proviennent et selon la législation de cet Etat, mais si le bénéficiaire effectif des redevances est un résident de l’autre Etat contractant, l’impôt ainsi établi ne peut excéder 5 pour cent du montant brut des redevances. 3. Le terme « redevances » employé dans le présent article désigne les rémunérations de toute nature payées pour l’usage ou la concession de l’usage d’un droit d’auteur sur une oeuvre littéraire, artistique ou scientifique, y compris les logiciels ainsi que les films cinématographiques et les films ou bandes enregistrées pour la radio ou la télévision, d’un brevet, d’une marque de fabrique ou de commerce, d’un dessin ou d’un modèle, d’un plan, d’une formule ou d’un procédé secrets ainsi que pour l’usage ou la concession de l’usage d’un équipement industriel, commercial ou scientifique et pour des informations ayant trait à une expérience acquise dans le domaine industriel, commercial ou scientifique. 4. Les dispositions des paragraphes 1 et 2 ne s’appliquent pas lorsque le bénéficiaire effectif des redevances, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant d’où proviennent les redevances,

4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende


39508

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que le droit ou le bien générateur des redevances s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.

Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het recht of het goed uit hoofde waarvan de royalty’s verschuldigd zijn met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

5. Les redevances sont considérées comme provenant d’un Etat contractant lorsque le débiteur est un résident de cet Etat. Toutefois, lorsque le débiteur des redevances, qu’il soit ou non un résident d’un Etat contractant, a dans un Etat contractant un établissement stable, ou une base fixe, pour lequel le contrat donnant lieu au paiement des redevances a été conclu et qui supporte la charge de ces redevances, celles-ci sont considérées comme provenant de l’Etat où l’établissement stable, ou la base fixe, est situé.

5. Royalty’s worden geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar een inwoner van die Staat is. Indien evenwel de schuldenaar van de royalty’s, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de verbintenis, uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald is aangegaan en die de last van de royalty’s draagt, worden die royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis is gevestigd.

6. Lorsque, en raison de relations spéciales existant entre le débiteur et le bénéficiaire effectif ou que l’un et l’autre entretiennent avec de tierces personnes, le montant des redevances, compte tenu de la prestation pour laquelle elles sont payées, excède celui dont seraient convenus le débiteur et le bénéficiaire effectif en l’absence de pareilles relations, les dispositions du présent article ne s’appliquent qu’à ce dernier montant. Dans ce cas, la partie excédentaire des paiements reste imposable selon la législation de chaque Etat contractant et compte tenu des autres dispositions de la présente Convention.

6. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval is het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elke overeenkomstsluitende Staat en met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.

Gains en capital

Vermogenswinst

Article 13

Artikel 13

1. Les gains qu’un résident d’un Etat contractant tire de l’aliénation de biens immobiliers visés à l’article 6, et situés dans l’autre Etat contractant, sont imposables dans cet autre Etat.

1. Voordelen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit de vervreemding van onroerende goederen zoals bedoeld in artikel 6 die in de andere overeenkomstsluitende Staat zijn gelegen, mogen in die andere Staat worden belast.

2. Les gains provenant de l’aliénation de biens mobiliers qui font partie de l’actif d’un établissement stable qu’une entreprise d’un Etat contractant a dans l’autre Etat contractant, ou de biens mobiliers qui appartiennent à une base fixe dont un résident d’un Etat contractant dispose dans l’autre Etat contractant pour l’exercice d’une profession indépendante, y compris de tels gains provenant de l’aliénation de cet établissement stable (seul ou avec l’ensemble de l’entreprise) ou de cette base fixe, sont imposables dans cet autre Etat.

2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vaste basis die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een zelfstandig beroep, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van die vaste inrichting (alleen of te zamen met de gehele onderneming) of van die vaste basis, mogen in die andere Staat worden belast.

3. Les gains provenant de l’aliénation de navires ou aéronefs exploités en trafic international, ou de biens mobiliers affectés à l’exploitation de ces navires ou aéronefs, ne sont imposables que dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.

3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen of luchtvaartuigen worden gebruikt, zijn slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

4. Les gains qu’un résident d’un Etat contractant tire de l’aliénation d’actions d’une société dont plus de 50 pour cent de la valeur provient directement ou indirectement de biens immobiliers situés dans l’autre Etat contractant sont imposables dans cet autre Etat.

4. Voordelen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit de vervreemding van aandelen van een vennootschap waarvan meer dan 50 % van de waarde onmiddellijk of middellijk bestaat uit in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen onroerende goederen, mogen in die andere Staat worden belast.

5. Les gains provenant de l’aliénation de tous biens autres que ceux visés aux paragraphes 1, 2, 3 et 4 ne sont imposables que dans l’Etat contractant dont le cédant est un résident.

5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die vermeld in de paragrafen 1, 2, 3 en 4 zijn slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

Professions indépendantes

Zelfstandige beroepen

Article 14

Artikel 14

1. Les revenus qu’un résident d’un Etat contractant tire d’une profession libérale ou d’autres activités de caractère indépendant ne sont imposables que dans cet Etat, à moins que ce résident ne dispose de fac¸ on habituelle dans l’autre Etat contractant d’une base fixe pour l’exercice de ses activités. S’il dispose d’une telle base fixe, les revenus sont imposables dans l’autre Etat mais uniquement dans la mesure où ils sont imputables à cette base fixe.

1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij die inwoner in de andere overeenkomstsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vaste basis beschikt. Indien hij over zulk een vaste basis beschikt, mogen de inkomsten in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste basis kunnen worden toegerekend.

L’expression « profession libérale » comprend notamment les activités indépendantes d’ordre scientifique, littéraire, artistique, éducatif ou pédagogique, ainsi que les activités indépendantes des médecins, avocats, ingénieurs, architectes, dentistes et comptables.

2. De uitdrukking « vrij beroep » omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, ingenieurs, architecten, tandartsen en accountants.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39509

Professions dépendantes

Niet zelfstandige beroepen

Article 15 1. Sous réserve des dispositions des articles 16, 18, 19 et 20, les salaires, traitements et autres rémunérations similaires qu’un résident d’un Etat contractant rec¸ oit au titre d’un emploi salarié ne sont imposables que dans cet Etat, à moins que l’emploi ne soit exercé dans l’autre Etat contractant. Si l’emploi y est exercé, les rémunérations rec¸ ues à ce titre sont imposables dans cet autre Etat.

Artikel 15 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen, verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking, slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere overeenkomstsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mogen de ter zake daarvan verkregen beloningen in die andere Staat worden belast. 2. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 zijn beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een in de andere overeenkomstsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien : a) de verkrijger in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken die in enig tijdperk van twaalf maanden dat aanvangt of eindigt in het betrokken belastbaar tijdperk een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en b) de beloningen worden betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en c) de beloningen niet ten laste komen van een vaste inrichting of een vaste basis die de werkgever in de andere Staat heeft. 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mogen beloningen, verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

2. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, les rémunérations qu’un résident d’un Etat contractant rec¸ oit au titre d’un emploi salarié exercé dans l’autre Etat contractant ne sont imposables que dans le premier Etat si : a) le bénéficiaire séjourne dans l’autre Etat pendant une période ou des périodes n’excédant pas au total 183 jours durant toute période de douze mois commenc¸ ant ou se terminant durant la période imposable considérée, et b) les rémunérations sont payées par un employeur ou pour le compte d’un employeur qui n’est pas un résident de l’autre Etat, et c) la charge des rémunérations n’est pas supportée par un établissement stable ou une base fixe que l’employeur a dans l’autre Etat. 3. Nonobstant les dispositions précédentes du présent article, les rémunérations rec¸ ues au titre d’un emploi salarié exercé à bord d’un navire ou d’un aéronef exploité en trafic international sont imposables dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé. Dirigeants de sociétés

Vennootschapsleiding

Article 16 1. Les tantièmes, jetons de présence et autres rétributions similaires qu’un résident d’un Etat contractant rec¸ oit en sa qualité de membre du conseil d’administration ou de surveillance ou d’un organe analogue d’une société qui est un résident de l’autre Etat contractant sont imposables dans cet autre Etat.

Artikel 16 1. Tantièmes, presentiegelden en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur of van toezicht of van een gelijkaardig orgaan van een vennootschap die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast. De voorgaande bepaling is ook van toepassing op beloningen verkregen ter zake van de uitoefening van werkzaamheden die, volgens de wetgeving van de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap inwoner is, worden behandeld als werkzaamheden van soortgelijke aard als die welke worden verricht door een persoon als bedoeld in de genoemde bepaling. 2. Beloningen die een persoon op wie paragraaf 1 van toepassing is verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van de uitoefening van dagelijkse werkzaamheden van leidinggevende of technische, commerciële of financiële aard, mogen worden belast overeenkomstig de bepalingen van artikel 15, alsof het ging om beloningen die een werknemer ter zake van een dienstbetrekking verkrijgt en alsof de werkgever de vennootschap was.

La disposition qui précède s’applique aussi aux rétributions rec¸ ues en raison de l’exercice de fonctions qui, en vertu de la législation de l’Etat contractant dont la société est un résident, sont traitées comme des fonctions d’une nature similaire à celles exercées par une personne visée à ladite disposition. 2. Les rémunérations qu’une personne visée au paragraphe 1 rec¸ oit d’une société qui est un résident d’un Etat contractant en raison de l’exercice d’une activité journalière de direction ou de caractère technique, commercial ou financier sont imposables conformément aux dispositions de l’article 15, comme s’il s’agissait de rémunérations qu’un employé tire d’un emploi salarié et comme si l’employeur était la société. Artistes et Sportifs

Artiesten en Sportbeoefenaars

Article 17 1. Nonobstant les dispositions des articles 14 et 15, les revenus qu’un résident d’un Etat contractant tire de ses activités personnelles exercées dans l’autre Etat contractant en tant qu’artiste du spectacle, tel qu’un artiste de théâtre, de cinéma, de la radio ou de la télévision, ou qu’un musicien, ou en tant que sportif, sont imposables dans cet autre Etat.

Artikel 17 1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15 mogen inkomsten die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit zijn persoonlijke werkzaamheden die hij in de andere overeenkomstsluitende Staat verricht in de hoedanigheid van artiest, zoals toneelspeler, film-, radio- of televisieartiest, of musicus, of in de hoedanigheid van sportbeoefenaar, in die andere Staat worden belast. 2. Indien inkomsten uit werkzaamheden die een artiest of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verricht niet worden toegekend aan de artiest of aan de sportbeoefenaar zelf maar aan een andere persoon, mogen die inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de overeenkomstsluitende Staat waar de werkzaamheden van de artiest of de sportbeoefenaar worden verricht.

2. Lorsque les revenus d’activités qu’un artiste du spectacle ou un sportif exerce personnellement et en cette qualité sont attribués non pas à l’artiste ou au sportif lui-même mais à une autre personne, ces revenus sont imposables, nonobstant les dispositions des articles 7, 14 et 15, dans l’Etat contractant où les activités de l’artiste ou du sportif sont exercées. Pensions

Pensioenen

Article 18 1. Sous réserve des dispositions du paragraphe 2 de l’article 19, les pensions et autres rémunérations similaires, payées à un résident d’un Etat contractant au titre d’un emploi antérieur, ne sont imposables que dans cet Etat.

Artikel 18 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 2, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen, betaald aan een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking, slechts in die Staat belastbaar.


39510

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

3. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1 du présent article, les pensions et autres rémunérations similaires, payées par un Etat contractant en exécution des dispositions de la législation sociale ou dans le cadre d’un régime général organisé par cet Etat pour compléter les avantages prévus par sa législation sociale ne sont imposables que dans cet Etat.

2. De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing indien de verkrijger ter zake van dergelijk inkomen niet is belast in de Staat waarvan hij inwoner is en overeenkomstig de wetgeving van die Staat. In dat geval mag zulk inkomen worden belast in de Staat waaruit het afkomstig is. 3. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 van dit artikel zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen, die door een overeenkomstsluitende Staat worden betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving of in het kader van een algemeen stelsel dat door die Staat is georganiseerd ter aanvulling van de voordelen waarin zijn sociale wetgeving voorziet, alleen in die Staat belastbaar.

Fonctions publiques

Overheidsfuncties

Article 19 1. a) Les salaires, traitements et autres rémunérations similaires, autres que les pensions, payés par un Etat contractant ou l’une de ses subdivisions politiques ou administratives ou collectivités locales à une personne physique, au titre de services rendus à cet Etat ou à cette subdivision ou collectivité, ne sont imposables que dans cet Etat.

Artikel 19 1. a) Lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig of administratief onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan aan een natuurlijke persoon, ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of die gemeenschap, zijn slechts in die Staat belastbaar. b) Die lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen zijn evenwel slechts in de andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon een inwoner van die Staat is, die : 1° onderdaan is van die Staat; of 2° niet uitsluitend met het oog op het bewijzen van de diensten inwoner van die Staat is geworden. 2. a) Pensioenen door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig of administratief onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij uit door hen in het leven geroepen fondsen, betaald aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat, aan dat onderdeel of aan die gemeenschap, zijn slechts in die Staat belastbaar. b) Die pensioenen zijn evenwel slechts in de andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat. 3. De bepalingen van de artikelen 15, 16, 17 en 18 zijn van toepassing op lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen en op pensioenen betaald ter zake van diensten bewezen in het kader van een nijverheids- of handelsbedrijf uitgeoefend door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig of administratief onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan.

2. Les dispositions du paragraphe 1 ne s’appliquent pas si le bénéficiaire n’est pas imposé sur ces revenus dans l’Etat dont il est un résident et conformément à la législation de cet Etat. Dans ce cas, ces revenus sont imposables dans l’Etat d’où ils proviennent.

b) Toutefois, ces salaires, traitements et autres rémunérations similaires ne sont imposables que dans l’autre Etat contractant si les services sont rendus dans cet Etat et si la personne physique est un résident de cet Etat qui : 1° possède la nationalité de cet Etat, ou 2° n’est pas devenu un résident de cet Etat à seule fin de rendre les services. 2. a) Les pensions payées par un Etat contractant ou l’une de ses subdivisions politiques ou administratives ou collectivités locales, soit directement soit par prélèvement sur des fonds qu’ils ont constitués, à une personne physique, au titre de services rendus à cet Etat ou à cette subdivision ou collectivité, ne sont imposables que dans cet Etat. b) Toutefois, ces pensions ne sont imposables que dans l’autre Etat contractant si la personne physique est un résident de cet Etat et en possède la nationalité. 3. Les dispositions des articles 15, 16, 17 et 18 s’appliquent aux salaires, traitements et autres rémunérations similaires, ainsi qu’aux pensions, payés au titre de services rendus dans le cadre d’une activité commerciale ou industrielle exercée par un Etat contractant ou l’une de ses subdivisions politiques ou administratives ou collectivités locales. Professeurs, enseignants et chercheurs

Hoogleraren, leraren en vorsers

Article 20 1. Un professeur, enseignant ou chercheur qui séjourne temporairement dans un Etat contractant, pendant une période n’excédant pas deux ans, pour enseigner ou effectuer des recherches dans une université, un collège, une école ou une autre institution d’enseignement similaire officiellement reconnue, et qui est, ou qui était immédiatement avant ce séjour, un résident de l’autre Etat contractant, est exempté d’impôt dans le premier Etat contractant sur les rémunérations rec¸ ues au titre de ces activités d’enseignement ou de recherche.

Artikel 20 1. Een hoogleraar, leraar of vorser die tijdelijk in een overeenkomstsluitende staat verblijft gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar om aldaar onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een officieel erkende universiteit, hogeschool, school of een andere soortgelijke onderwijsinrichting, en die inwoner is, of onmiddellijk vóór zulk verblijf inwoner was, van de andere overeenkomstsluitende Staat, is in de eerstgenoemde overeenkomstsluitende Staat vrijgesteld van belasting ter zake van de beloningen die hij voor dat onderwijs of voor dat onderzoek verkrijgt. 2. De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing op beloningen voor het verrichten van onderzoek indien dat onderzoek niet in het algemeen belang maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of van bepaalde personen wordt verricht.

2. Les dispositions du paragraphe 1 ne s’appliquent pas aux rémunérations rec¸ ues au titre de travaux de recherche entrepris non dans l’intérêt général mais principalement au profit personnel d’une ou de plusieurs personnes déterminées. Etudiants et stagiaires

Studenten en stagiairs

Article 21 Les sommes qu’un étudiant ou un stagiaire qui est, ou qui était immédiatement avant de se rendre dans un Etat contractant, un résident de l’autre Etat contractant et qui séjourne dans le premier Etat à seule fin d’y poursuivre ses études ou sa formation, rec¸ oit pour couvrir ses frais d’entretien, d’études ou de formation ne sont pas imposables dans cet Etat, à condition qu’elles proviennent de sources situées en dehors de cet Etat.

Artikel 21 Een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is, of onmiddellijk vóór zijn bezoek aan een overeenkomstsluitende Staat inwoner was, van de andere overeenkomstsluitende Staat, en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, is in die Staat niet belastbaar ter zake van bedragen die hij ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, op voorwaarde dat die bedragen afkomstig zijn uit bronnen buiten die Staat.

Autres revenus

Andere inkomsten

Article 22 1. Les éléments du revenu d’un résident d’un Etat contractant, d’où qu’ils proviennent, qui ne sont pas traités dans les articles précédents de la présente Convention ne sont imposables que dans cet Etat.

Artikel 22 1. Ongeacht de afkomst ervan, zijn bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, slechts in die Staat belastbaar.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39511

2. Les dispositions du paragraphe 1 ne s’appliquent pas aux revenus autres que les revenus provenant de biens immobiliers tels qu’ils sont définis au paragraphe 2 de l’article 6, lorsque le bénéficiaire de tels revenus, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que le droit ou le bien générateur des revenus s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables. 3. Nonobstant les dispositions des paragraphes 1 et 2, les éléments du revenu d’un résident d’un Etat contractant qui ne sont pas traités dans les articles précédents de la Convention et qui proviennent de l’autre Etat contractant sont aussi imposables dans cet autre Etat si ces éléments ne sont pas imposés dans le premier Etat.

2. De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende goederen als omschreven in artikel 6, paragraaf 2, indien de verkrijger van die inkomsten, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het recht of het goed dat de inkomsten oplevert met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing. 3. Niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, mogen bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat die niet in de voorgaande artikelen van de Overeenkomst worden behandeld en die uit de andere overeenkomstsluitende Staat afkomstig zijn, ook in die andere Staat worden belast indien die bestanddelen niet in de eerstbedoelde Staat zijn belast.

Divers

Diverse bepalingen

Article 23 Une personne qui est un résident d’un Etat contractant et qui tire des revenus de l’autre Etat contractant ne peut pas bénéficier des exemptions ou réductions d’impôt normalement prévues par la présente Convention, lorsque le but principal ou l’un des buts principaux de toute personne concernée par la création ou la cession de ces éléments de revenu était de tirer avantage des dispositions de la présente Convention.

Artikel 23 Een persoon die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat en inkomsten uit de andere overeenkomstsluitende Staat verkrijgt, is niet gerechtigd tot de vermindering of de vrijstelling van belasting waarin deze Overeenkomst voorziet indien het belangrijkste doel of één van de belangrijkste doelstellingen van een persoon die betrokken is bij het creëren of het overdragen van dat bestanddeel van het inkomen, erin bestond voordeel te halen uit de bepalingen van deze Overeenkomst.

Méthodes pour éliminer les doubles impositions

Wijze waarop dubbele belasting wordt vermeden

Article 24 1. En ce qui concerne Saint-Marin, la double imposition est évitée de la manière suivante : a) Lorsqu’un résident de Saint-Marin rec¸ oit des revenus qui, conformément aux dispositions de la présente Convention, sont imposables en Belgique, Saint-Marin exempte de l’impôt ces revenus, sous réserve des dispositions des alinéas b) et c), mais peut, néanmoins, pour calculer le montant de ses impôts sur le reste du revenu de ce résident, appliquer le même taux que si les revenus en question n’étaient pas exemptés.

Artikel 24 1. In San Marino wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden : a) Indien een inwoner van San Marino inkomsten verkrijgt die in overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst in België mogen worden belast, stelt San Marino, onder voorbehoud van de bepalingen van subparagrafen b) en c), deze inkomsten vrij van belasting, maar om het bedrag van de belasting op het overige inkomen van die inwoner te berekenen mag San Marino niettemin het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn indien die inkomsten niet waren vrijgesteld. b) Indien een inwoner van San Marino inkomsten verkrijgt die in overeenstemming met de bepalingen van artikelen 10 en 11 in België mogen worden belast, verleent San Marino een vermindering op de belasting naar het inkomen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de in België betaalde belasting. Deze vermindering mag echter niet dat deel van de belasting naar het inkomen te boven gaan, zoals berekend vóór het verlenen van de vermindering, dat kan worden toegerekend aan het inkomen dat uit België afkomstig is. c) Indien een vennootschap, die inwoner is van San Marino ten minste 25 % van het kapitaal in haar bezit had van een vennootschap die inwoner is van België en die dividenden uitkeert gedurende ten minste 12 maanden voorafgaand aan de beslissing om de dividenden uit te keren, stelt San Marino, niettegenstaande de bepalingen van subparagraaf b), de dividenden die door de vennootschap die inwoner is van België worden betaald aan de vennootschap die inwoner is van San Marino, vrij van belasting. 2. In België wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden :

b) Lorsqu’un résident de Saint-Marin rec¸ oit des revenus qui, conformément aux dispositions des articles 10 et 11, sont imposables en Belgique, Saint-Marin accorde, sur l’impôt qu’il perc¸ oit sur les revenus de ce résident, une déduction d’un montant égal à l’impôt payé en Belgique. Cette déduction ne peut toutefois excéder la fraction de l’impôt sur le revenu, calculé avant déduction, correspondant aux revenus provenant de Belgique. c) Nonobstant les dispositions du b), lorsqu’une société qui est un résident de Saint-Marin détient 25 pour cent au moins du capital d’une société qui est un résident de la Belgique et qui distribue des dividendes, et que cette participation a été détenue pendant 12 mois au moins avant la décision de distribuer les dividendes, Saint-Marin exempte de l’impôt les dividendes que la société qui est un résident de la Belgique paie à la société qui est un résident de Saint-Marin. 2. En ce qui concerne la Belgique, la double imposition est évitée de la manière suivante : a) Lorsqu’un résident de la Belgique rec¸ oit des revenus, autres que des dividendes, des intérêts ou des redevances, qui sont imposables à Saint-Marin conformément aux dispositions de la présente Convention, et qui y sont imposés, la Belgique exempte de l’impôt ces revenus, mais elle peut, pour calculer le montant de ses impôts sur le reste du revenu de ce résident, appliquer le même taux que si les revenus en question n’avaient pas été exemptés. Toutefois, dans le cas d’une société qui est un résident de la Belgique, lorsque l’impôt saint-marinais est inférieur à 15 pour cent du montant net des revenus visés à la présente disposition, la Belgique n’exempte pas ces revenus mais réduit au tiers l’impôt belge proportionnellement afférent à ceux-ci, calculé comme si ces revenus étaient des revenus de source belge. b) Nonobstant les dispositions du a) du présent paragraphe et toute autre disposition de la présente Convention, la Belgique tient compte, pour la détermination des taxes additionnelles établies par les communes et les agglomérations belges, des revenus professionnels exemptés de l’impôt en Belgique conformément au a) du présent paragraphe.

a) Indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt, niet zijnde dividenden, interest of royalty’s, die ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst in San Marino mogen worden belast en aldaar zijn belast, stelt België deze inkomsten vrij van belasting, maar om het bedrag van de belasting op het overige inkomen van die inwoner te berekenen mag België het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn indien die inkomsten niet waren vrijgesteld. Wanneer evenwel, in het geval van een vennootschap die inwoner is van België, de San Marinese belasting minder bedraagt dan 15 % van het nettobedrag van de door deze bepaling beoogde inkomsten, stelt België die inkomsten niet vrij van belasting maar vermindert het de Belgische belasting, berekend alsof die inkomsten afkomstig waren uit Belgische bronnen en die verhoudingsgewijs betrekking heeft op die inkomsten, tot een derde. b) Niettegenstaande de bepalingen van subparagraaf a) van deze paragraaf en enige andere bepaling van deze Overeenkomst, houdt België voor het vaststellen van de aanvullende belastingen, die worden geheven door Belgische gemeenten en agglomeraties, rekening met de beroepsinkomsten die in België overeenkomstig subparagraaf a) van


39512

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Ces taxes additionnelles sont calculées sur l’impôt qui serait dû en Belgique si les revenus professionnels en question étaient tirés de sources belges. c) Les dividendes qu’une société qui est un résident de la Belgique rec¸ oit d’une société qui est un résident de Saint-Marin sont exemptés de l’impôt des sociétés en Belgique, dans les conditions et limites prévues par la législation belge. d) Sous réserve des dispositions de la législation belge relatives à l’imputation sur l’impôt belge des impôts payés à l’étranger, lorsqu’un résident de la Belgique rec¸ oit des éléments de revenu qui sont compris dans son revenu global soumis à l’impôt belge et qui consistent en intérêts ou en redevances, l’impôt saint-marinais perc¸ u sur ces revenus est imputé sur l’impôt belge afférent auxdits revenus.

e) Lorsque, conformément à la législation belge, des pertes subies par une entreprise exploitée par un résident de la Belgique dans un établissement stable situé à Saint-Marin ont été effectivement déduites des bénéfices de cette entreprise pour son imposition en Belgique, l’exemption prévue au a) ne s’applique pas en Belgique aux bénéfices d’autres périodes imposables qui sont imputables à cet établissement, dans la mesure où ces bénéfices ont aussi été exemptés d’impôt à Saint-Marin en raison de leur compensation avec lesdites pertes.

deze paragraaf vrijgesteld zijn van belasting. Die aanvullende belastingen worden berekend op de belasting die in België zou verschuldigd zijn indien bedoelde beroepsinkomsten uit Belgische bronnen waren verkregen. c) Dividenden die een vennootschap die inwoner is van België verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van San Marino, worden in België vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de voorwaarden en binnen de grenzen die in de Belgische wetgeving zijn bepaald. d) Onder voorbehoud van de bepalingen van de Belgische wetgeving betreffende de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen met de Belgische belasting wordt, indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt die deel uitmaken van zijn samengetelde inkomen dat aan de Belgische belasting is onderworpen en die bestaan uit interest of royalty’s, de belasting die in San Marino op die inkomsten werd geheven in mindering gebracht van de Belgische belasting die betrekking heeft op die inkomsten. e) Indien verliezen die zijn geleden door een onderneming die door een inwoner van België wordt gedreven in een in San Marino gelegen vaste inrichting voor de belastingheffing van die onderneming in België volgens de Belgische wetgeving werkelijk in mindering van de winst van die onderneming zijn gebracht, is de vrijstelling ingevolge subparagraaf a) in België niet van toepassing op de winst van andere belastbare tijdperken die aan die inrichting kan worden toegerekend, in zoverre als deze winst ook in San Marino door de verrekening van die verliezen van belasting is vrijgesteld.

Non-discrimination

Non-Discriminatie

Article 25 1. Les nationaux d’un Etat contractant ne sont soumis dans l’autre Etat contractant à aucune imposition ou obligation y relative, qui est autre ou plus lourde que celles auxquelles sont ou pourront être assujettis les nationaux de cet autre Etat qui se trouvent dans la même situation, notamment au regard de la résidence. La présente disposition s’applique aussi, nonobstant les dispositions de l’article 1, aux personnes qui ne sont pas des résidents d’un Etat contractant ou des deux Etats contractants.

Artikel 25 1. Onderdanen van een overeenkomstsluitende Staat worden in de andere overeenkomstsluitende Staat niet onderworpen aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder gelijke omstandigheden, inzonderheid met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 1 is deze bepaling ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten.

2. Les apatrides qui sont des résidents d’un Etat contractant ne sont soumis dans l’un ou l’autre Etat contractant à aucune imposition ou obligation y relative qui est autre ou plus lourde que celles auxquelles sont ou pourront être assujettis les nationaux de l’Etat concerné qui se trouvent dans la même situation, notamment au regard de la résidence.

2. Staatlozen die inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat, worden noch in de ene noch in de andere overeenkomstsluitende Staat onderworpen aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de desbetreffende Staat onder gelijke omstandigheden, inzonderheid met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.

3. L’imposition d’un établissement stable qu’une entreprise d’un Etat contractant a dans l’autre Etat contractant n’est pas établie dans cet autre Etat d’une fac¸ on moins favorable que l’imposition des entreprises de cet autre Etat qui exercent la même activité. La présente disposition ne peut être interprétée comme obligeant un Etat contractant à accorder aux résidents de l’autre Etat contractant les déductions personnelles, abattements et réductions d’impôt en fonction de la situation ou des charges de famille qu’il accorde à ses propres résidents.

3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere overeenkomstsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de gezinstoestand of gezinslasten te verlenen die hij aan zijn eigen inwoners verleent.

4. A moins que les dispositions du paragraphe 1 de l’article 9, du paragraphe 7 de l’article 11 ou du paragraphe 6 de l’article 12 ne soient applicables, les intérêts, redevances et autres dépenses payés par une entreprise d’un Etat contractant à un résident de l’autre Etat contractant sont déductibles, pour la détermination des bénéfices imposables de cette entreprise, dans les mêmes conditions que s’ils avaient été payés à un résident du premier Etat.

4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, paragraaf 1, artikel 11, paragraaf 7, of artikel 12, paragraaf 6, van toepassing zijn, worden interest, royalty’s en andere uitgaven die door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat worden betaald, bij het bepalen van de belastbare winst van die onderneming op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht alsof zij aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat zouden zijn betaald.

5. Les entreprises d’un Etat contractant, dont le capital est en totalité ou en partie, directement ou indirectement, détenu ou contrôlé par un ou plusieurs résidents de l’autre Etat contractant, ne sont soumises dans le premier Etat à aucune imposition ou obligation y relative, qui est autre ou plus lourde que celles auxquelles sont ou pourront être assujetties les autres entreprises similaires du premier Etat.

5. Ondernemingen van een overeenkomstsluitende Staat waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door één of meer inwoners van de andere overeenkomstsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

6. Les dispositions du présent article s’appliquent, nonobstant les dispositions de l’article 2, aux impôts de toute nature ou dénomination.

6. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Procédure amiable

39513

Regeling voor onderling overleg

Article 26

Artikel 26

1. Lorsqu’une personne estime que les mesures prises par un Etat contractant ou par les deux Etats contractants entraînent ou entraîneront pour elle une imposition non conforme aux dispositions de la présente Convention, elle peut, indépendamment des recours prévus par le droit interne de ces Etats, soumettre son cas à l’autorité compétente de l’Etat contractant dont elle est un résident ou, si son cas relève du paragraphe 1 de l’article 25, à celle de l’Etat contractant dont elle possède la nationalité. Le cas doit être soumis dans les deux ans qui suivent la première notification de la mesure qui entraîne une imposition non conforme aux dispositions de la Convention.

1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin het interne recht van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de overeenkomstsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of indien zijn geval onder artikel 25, paragraaf 1, ressorteert, aan die van de overeenkomstsluitende Staat waarvan hij de nationaliteit bezit. Het geval moet worden voorgelegd binnen twee jaar nadat de maatregel die een belastingheffing ten gevolge heeft die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

2. L’autorité compétente s’efforce, si la requête lui paraît fondée et si elle n’est pas elle-même en mesure d’y apporter une solution satisfaisante, de résoudre le cas par voie d’accord amiable avec l’autorité compétente de l’autre Etat contractant, en vue d’éviter une imposition non conforme à la Convention. La procédure amiable se termine à la fin de la troisième année suivant celle au cours de laquelle le cas a été soumis. Si un accord est obtenu, il est appliqué quels que soient les délais prévus par le droit interne des Etats contractants.

2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing ervan te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat te regelen, teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst te vermijden. De regeling voor onderling overleg verstrijkt op het einde van het derde jaar dat volgt op het jaar waarin het geval werd voorgelegd. Indien een regeling wordt overeengekomen, wordt zij uitgevoerd, ongeacht de termijnen waarin het interne recht van de overeenkomstsluitende Staten voorziet.

3. Les autorités compétentes des Etats contractants s’efforcent, par voie d’accord amiable, de résoudre les difficultés ou de dissiper les doutes auxquels peuvent donner lieu l’interprétation ou l’application de la Convention.

3. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen.

4. Les autorités compétentes des Etats contractants se concertent au sujet des mesures administratives nécessaires à l’exécution des dispositions de la Convention et notamment au sujet des justifications à fournir par les résidents de chaque Etat contractant pour bénéficier dans l’autre Etat des exemptions ou réductions d’impôts prévues par cette Convention.

4. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten plegen overleg omtrent de administratieve maatregelen die voor de uitvoering van de bepalingen van de Overeenkomst nodig zijn en met name omtrent de bewijsstukken die de inwoners van elke overeenkomstsluitende Staat moeten overleggen om in de andere Staat de bij de Overeenkomst bepaalde belastingvrijstellingen of -verminderingen te verkrijgen.

5. Les autorités compétentes des Etats contractants communiquent directement entre elles pour l’application de la Convention.

5. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkander in verbinding stellen voor de toepassing van de Overeenkomst.

Echange de renseignements

Uitwisseling van inlichtingen

Article 27

Artikel 27

1. Les autorités compétentes des Etats contractants échangent les renseignements nécessaires pour appliquer les dispositions de la présente Convention ou celles de la législation interne des Etats contractants relative aux impôts visés par la présente Convention dans la mesure où l’imposition qu’elle prévoit n’est pas contraire à la Convention, en particulier pour prévenir la fraude fiscale. L’échange de renseignements n’est pas restreint par l’article 1. Les renseignements rec¸ us par un Etat contractant sont tenus secrets de la même manière que les renseignements obtenus en application de la législation interne de cet Etat et ne sont communiqués qu’aux personnes ou autorités (y compris les tribunaux et organes administratifs) concernées par l’établissement ou le recouvrement des impôts visés par la présente Convention, par les procédures ou poursuites concernant ces impôts, ou par les décisions sur les recours relatifs à ces impôts. Ces personnes ou autorités n’utilisent ces renseignements qu’à ces fins. Elles peuvent faire état de ces renseignements au cours d’audiences publiques de tribunaux ou dans des jugements.

1. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze Overeenkomst of aan die van de nationale wetgeving van de overeenkomstsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met de Overeenkomst, en in het bijzonder om het ontduiken van belastingen te voorkomen. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. De door een overeenkomstsluitende Staat verkregen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als de inlichtingen die onder de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratieve lichamen) die betrokken zijn bij de vestiging of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Deze personen of autoriteiten gebruiken deze inlichtingen slechts voor die doeleinden. Zij mogen van deze inlichtingen melding maken tijdens openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

2. Les dispositions du paragraphe 1 ne peuvent en aucun cas être interprétées comme imposant à un Etat contractant l’obligation :

2. In geen geval mogen de bepalingen van paragraaf 1 aldus worden uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende Staat de verplichting opleggen :

a) de prendre des mesures administratives dérogeant à sa législation et à sa pratique administrative ou à celles de l’autre Etat contractant;

a) administratieve maatregelen te nemen die afwijken van de wetgeving en de administratieve praktijk van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat;

b) de fournir des renseignements qui ne pourraient être obtenus sur la base de sa législation ou dans le cadre de sa pratique administrative normale ou de celles de l’autre Etat contractant;

b) inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat;

c) de fournir des renseignements qui révéleraient un secret commercial, industriel, professionnel ou un procédé commercial ou des renseignements dont la communication serait contraire à l’ordre public.

c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheidsof beroepsgeheim of een handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.


39514

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Assistance au recouvrement

Invorderingsbijstand

Article 28 1. Les Etats contractants se prêtent mutuellement aide et assistance en vue de notifier et de recouvrer les impôts visés par la présente Convention ainsi que tous additionnels, accroissements, intérêts, frais et amendes sans caractère pénal afférents auxdits impôts lorsque ces créances fiscales sont exigibles et ne sont plus susceptibles de recours en application des lois ou règlements de l’Etat requérant l’assistance.

4. La demande d’assistance en vue du recouvrement d’une créance fiscale est accompagnée :

Artikel 28 1. De overeenkomstsluitende Staten verlenen elkander hulp en bijstand voor de betekening en de invordering van de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, alsmede van alle met die belastingen verband houdende opcentiemen, verhogingen, interest, kosten en boeten van niet strafrechtelijke aard, wanneer zulke belastingvorderingen eisbaar zijn en niet meer openstaan voor beroep volgens de wetten of regels van de Staat die om bijstand verzoekt. 2. Op vraag van de aanzoekende Staat zorgt de aangezochte Staat voor de betekening en de invordering van de belastingvorderingen van de aanzoekende Staat, overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk die voor de betekening en de invordering van zijn eigen belastingvorderingen van toepassing zijn, tenzij de Overeenkomst anders bepaalt. 3. De aangezochte Staat is niet verplicht aan de vraag van de aanzoekende Staat te voldoen indien die Staat niet alle middelen voor de invordering van zijn belastingvordering op zijn eigen grondgebied heeft uitgeput. 4. De vraag om bijstand voor de invordering van een belastingvordering dient vergezeld te gaan van :

a) d’une copie officielle du titre permettant l’exécution dans l’Etat requérant;

a) een officieel afschrift van de uitvoerbare titel in de aanzoekende Staat;

b) d’une copie officielle de tout autre document exigé dans l’Etat requérant pour le recouvrement; et

b) een officieel afschrift van elk ander document dat in de aanzoekende Staat voor de invordering is vereist; en

c) s’il y a lieu, d’une copie certifiée conforme de toute décision passée en force de chose jugée et émanant d’un organe administratif ou d’un tribunal.

c) in voorkomend geval, een eensluidend verklaard afschrift van elke beslissing die kracht van gewijsde heeft verworven en uitgaat van een administratief lichaam of van een rechtbank.

5. Le titre permettant l’exécution dans l’Etat requérant produit les mêmes effets dans l’Etat requis.

5. De uitvoerbare titel in de aanzoekende Staat heeft dezelfde uitwerking in de aangezochte Staat.

6. Les questions concernant le délai de prescription de la créance fiscale sont régies exclusivement par la législation de l’Etat requérant.

6. Problemen met betrekking tot de verjaringstermijn van de belastingvordering worden uitsluitend door de wetgeving van de aanzoekende Staat geregeld.

7. Les actes de recouvrement accomplis par l’Etat requis à la suite d’une demande d’assistance et qui, suivant la législation de cet Etat, auraient pour effet de suspendre ou d’interrompre le délai de prescription ont le même effet au regard de la législation de l’Etat requérant. L’Etat requis informe l’Etat requérant des mesures prises à cette fin.

7. De daden van invordering die ten gevolge van een vraag om bijstand door de aangezochte Staat zijn gesteld, en die overeenkomstig de wetgeving van die Staat de schorsing of stuiting van de verjaringstermijn tot gevolg zouden hebben, hebben ook dezelfde uitwerking met betrekking tot de wetgeving van de aanzoekende Staat. De aangezochte Staat stelt de aanzoekende Staat in kennis van de daartoe genomen maatregelen.

8. Les créances fiscales pour le recouvrement desquelles une assistance est demandée ne jouissent d’aucun privilège dans l’Etat requis.

8. Belastingvorderingen waarvoor om invorderingsbijstand is verzocht, genieten in de aangezochte Staat geen enkel voorrecht.

9. L’Etat requis n’est pas tenu d’appliquer des moyens d’exécution qui ne sont pas autorisés par les dispositions légales ou réglementaires de l’Etat requérant.

9. De aangezochte Staat is niet gehouden uitvoeringsmiddelen aan te wenden die niet toegestaan zijn door de wetten of de regels van de aanzoekende Staat.

10. En ce qui concerne les créances fiscales d’un Etat contractant qui font l’objet d’un recours ou sont encore susceptibles d’un recours, l’autorité compétente de cet Etat peut, pour la sauvegarde de ses droits, demander à l’autorité compétente de l’autre Etat contractant de prendre les mesures conservatoires prévues par la législation de celui-ci. Les dispositions des paragraphes précédents sont applicables mutatis mutandis à ces mesures.

10. Met betrekking tot belastingvorderingen van een overeenkomstsluitende Staat waartegen een beroep aanhangig is of die nog vatbaar zijn voor beroep, mag de bevoegde autoriteit van die Staat, om zijn rechten te vrijwaren, de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat verzoeken de conservatoire maatregelen te nemen waarin diens wetgeving voorziet. De bepalingen van de voorgaande paragrafen zijn op die maatregelen mutatis mutandis van toepassing.

11. Les autorités compétentes des Etats contractants se concertent pour fixer les modalités de transfert des sommes recouvrées par l’Etat requis pour le compte de l’Etat requérant.

11. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten plegen overleg om de regels vast te leggen voor de overmaking van de bedragen die door de aangezochte Staat voor rekening van de aanzoekende Staat zijn ingevorderd.

Membres des missions diplomatiques et postes consulaires

Leden van diplomatieke zendingen en van consulaire posten

2. A la demande de l’Etat requérant, l’Etat requis procède à la notification et au recouvrement des créances fiscales dudit Etat suivant la législation et la pratique administrative applicables à la notification et au recouvrement de ses propres créances fiscales, à moins que la Convention n’en dispose autrement. 3. L’Etat requis n’est pas obligé de donner suite à la demande de l’Etat requérant si celui-ci n’a pas épuisé sur son propre territoire tous les moyens de recouvrement de sa créance fiscale.

Article 29

Artikel 29

1. Les dispositions de la présente Convention ne portent pas atteinte aux privilèges fiscaux dont bénéficient les membres des missions diplomatiques ou des postes consulaires en vertu soit des règles générales du droit international, soit des dispositions d’accords particuliers.

1. De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke zendingen of van consulaire posten ontlenen aan de algemene regelen van het volkerenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

2. Aux fins de la Convention, les membres des missions diplomatiques ou des postes consulaires d’un Etat contractant accrédités dans l’autre Etat contractant ou dans un Etat tiers, qui ont la nationalité de l’Etat accréditant, sont réputés être des résidents dudit Etat s’ils y sont soumis aux mêmes obligations, en matière d’impôts sur le revenu, que les résidents de cet Etat.

2. Voor de toepassing van de Overeenkomst worden personen die deel uitmaken van diplomatieke zendingen of consulaire posten van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat of in een derde Staat en die de nationaliteit van de zendstaat bezitten, geacht inwoner te zijn van de zendstaat indien zij aldaar aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als de inwoners van die Staat.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39515

3. La Convention ne s’applique pas aux organisations internationales, à leurs organes ou à leurs fonctionnaires, ni aux personnes qui sont membres des missions diplomatiques ou des postes consulaires d’un Etat tiers, lorsqu’ils se trouvent sur le territoire d’un Etat contractant et ne sont pas traités comme des résidents dans l’un ou l’autre Etat contractant en matière d’impôts sur le revenu.

3. De Overeenkomst is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen of hun ambtenaren, noch op personen die lid zijn van diplomatieke zendingen of consulaire posten van een derde Staat, indien deze in een overeenkomstsluitende Staat verblijven en inzake belastingen naar het inkomen in de ene of de andere overeenkomstsluitende Staat niet als inwoners worden behandeld.

Remboursements

Terugbetalingen

Article 30

Artikel 30

1. Les impôts perc¸ us dans un Etat contractant par voie de retenue à la source sont remboursés à la demande de la partie intéressée, lorsque le droit de percevoir ces impôts est limité par les dispositions de la présente Convention.

1. Belastingen die in een overeenkomstsluitende Staat zijn geïnd via een bronbelasting, worden op verzoek van de belanghebbende partij terugbetaald wanneer het recht om die belastingen te heffen beperkt wordt door de bepalingen van deze Overeenkomst.

2. Les demandes de remboursement, qui doivent être soumises dans les délais prévus par la législation de l’Etat contractant qui doit procéder au remboursement, sont accompagnées d’une déclaration officielle de l’Etat contractant dont le contribuable est un résident, attestant que ce contribuable remplit les conditions lui permettant de prétendre aux avantages de la présente Convention.

2. Vorderingen tot terugbetaling die moeten worden overgelegd binnen de termijn vermeld in de wetgeving van de overeenkomstsluitende Staat die de terugbetaling moet doen, dienen vergezeld te gaan van een officiële verklaring van de overeenkomstsluitende Staat waarvan de belastingplichtige inwoner is, die bevestigt dat die belastingplichtige voldoet aan de vereisten om aanspraak te kunnen maken op de voordelen van deze Overeenkomst.

3. Les autorités compétentes de l’Etat contractant décident d’un commun accord, conformément aux dispositions de l’article 26 de la présente Convention, du mode d’application du présent article.

3. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten bepalen in onderling overleg de wijze van uitvoering van dit artikel, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 26 van deze Overeenkomst.

Entrée en vigueur

Inwerkingtreding

Article 31

Artikel 31

1. Chaque Etat contractant notifiera à l’autre Etat contractant l’accomplissement des procédures requises par sa législation pour l’entrée en vigueur de la présente Convention. La Convention entrera en vigueur à la date de réception de la seconde de ces notifications.

1. Elk van de overeenkomstsluitende Staten stelt de andere overeenkomstsluitende Staat in kennis van de voltooiing van de procedures die door zijn wetgeving voor de inwerkingtreding van deze Overeenkomst zijn vereist. De Overeenkomst zal in werking treden met ingang van de dag waarop de laatste van deze kennisgevingen wordt ontvangen.

2. Les dispositions de la Convention seront applicables :

2. De bepalingen van de Overeenkomst zullen van toepassing zijn :

a) aux impôts dus à la source sur les revenus attribués ou mis en paiement à partir du 1er janvier de l’année qui suit immédiatement celle de l’entrée en vigueur de la Convention;

a) op bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarin de Overeenkomst in werking is getreden;

b) aux impôts autres que ceux dus à la source établis sur des revenus de périodes imposables commenc¸ ant à partir du 1er janvier de l’année qui suit immédiatement celle de l’entrée en vigueur de la Convention.

b) op de andere dan bij de bron verschuldigde belastingen geheven naar inkomsten van belastbare tijdperken die aanvangen op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarin de Overeenkomst in werking is getreden.

Dénonciation

Beeindiging

Article 32

Artikel 32

La présente Convention demeurera en vigueur tant qu’elle n’aura pas été dénoncée par un Etat contractant mais chacun des Etats contractants pourra, jusqu’au 30 juin inclus de toute année civile à partir de la cinquième année suivant celle de l’entrée en vigueur, la dénoncer, par écrit et par la voie diplomatique, à l’autre Etat contractant. En cas de dénonciation avant le 1er juillet d’une telle année, la Convention cessera de s’appliquer :

Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een overeenkomstsluitende Staat is opgezegd, maar elk van de overeenkomstsluitende Staten kan tot en met 30 juni van elk kalenderjaar na het vijfde jaar dat volgt op het jaar waarin de Overeenkomst in werking is getreden, aan de andere overeenkomstsluitende Staat langs diplomatieke weg een schriftelijke opzegging doen toekomen. In geval van opzegging voor 1 juli van zodanig jaar, houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn :

a) aux impôts dus à la source sur les revenus attribués ou mis en paiement à partir du 1er janvier de l’année qui suit immédiatement celle de la dénonciation;

a) op de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan;

b) aux impôts autres que ceux dus à la source établis sur des revenus de périodes imposables commenc¸ ant à partir du 1er janvier de l’année qui suit immédiatement celle de la dénonciation.

b) op de andere dan bij de bron verschuldigde belastingen geheven naar inkomsten van belastbare tijdperken die aanvangen op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.

EN FOI DE QUOI, les soussignés, à ce dûment autorisés par leurs Gouvernements respectifs, ont signé la présente Convention.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door hun respectieve Regeringen, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

FAIT à Saint-Marin, le 21 décembre 2005, en double exemplaire, en langues franc¸ aise, néerlandaise, italienne et anglaise, les quatre textes faisant également foi. Le texte en langue anglaise prévaudra en cas de divergence entre les textes.

GEDAAN in tweevoud te San Marino, op 21 december 2005, in de Nederlandse, Franse, Italiaanse en Engelse taal, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil tussen de teksten is de Engelse tekst beslissend.


39516

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

PROTOCOLE Au moment de procéder à la signature de la Convention entre le Royaume de Belgique et la République de Saint-Marin tendant à éviter la double imposition et à prévenir la fraude fiscale en matière d’impôts sur le revenu, les soussignés sont convenus des dispositions suivantes qui font partie intégrante de la Convention. Il est entendu que : 1. Les dispositions de la Convention n’empêchent pas l’application de l’accord entre la Communauté européenne et la République de Saint-Marin prévoyant des mesures équivalentes à celles prévues dans la directive 2003/48/CE du Conseil en matière de fiscalité des revenus de l’épargne sous forme de paiements d’intérêts, signé à Bruxelles le 7 décembre 2004. 2. Ad article 3, paragraphe 1, d) : A Saint-Marin, un trust est considéré comme une personne morale aux fins d’imposition lorsque et uniquement dans la mesure où ce trust est soumis à l’impôt sur le revenu saint-marinais. 3. Ad article 4 : L’expression « résident d’un Etat contractant » désigne également une institution ou un organisme, établi conformément à la législation d’un Etat contractant, qui a exclusivement pour objectif la constitution de pensions de retraite, même si l’institution ou l’organisme en question est exempté d’impôt dans l’Etat où il est établi. 4. Ad article 5 : Aucune disposition de l’article 5 n’empêche de considérer une entreprise d’assurances d’un Etat contractant comme ayant un établissement stable dans l’autre Etat contractant lorsqu’elle perc¸ oit des primes dans cet autre Etat, ou assure des risques qui y sont situés, par l’entremise d’un intermédiaire ou d’un agent qui y est établi, à l’exclusion toutefois d’un agent visé au paragraphe 6 de cet article, à moins que celui-ci ne dispose de pouvoirs, qu’il exerce habituellement, lui permettant de conclure des contrats au nom de l’entreprise. 5. Ad article 15, paragraphe 1 : Un emploi salarié est exercé dans un Etat contractant lorsque l’activité au titre de laquelle les salaires, traitements et autres rémunérations similaires sont payés est effectivement exercée dans cet Etat, c’est-à-dire lorsque le salarié est physiquement présent dans cet Etat pour y exercer cette activité. 6. Ad article 16, paragraphe 2 :

PROTOCOL Bij de ondertekening van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek San Marino tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen. Er is overeengekomen dat : 1. De bepalingen van de Overeenkomst de toepassing niet beletten van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek San Marino waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, ondertekend te Brussel op 7 december 2004. 2. Met betrekking tot artikel 3, paragraaf 1, d) : Een trust voor de belastingheffing in San Marino als een rechtspersoon behandeld wordt enkel wanneer en voor zover die trust aan de San Marinese inkomstenbelasting onderworpen is. 3. Met betrekking tot artikel 4 : Met de uitdrukking « inwoner van een overeenkomstsluitende Staat » ook een instelling of organisatie wordt bedoeld die is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een overeenkomstsluitende Staat en die als enig doel het toekennen van ouderdomspensioenen heeft, zelfs indien de betrokken instelling of organisatie vrijgesteld is van belasting in de Staat waar zij is gevestigd. 4. Met betrekking tot artikel 5 : Niets in artikel 5 belet dat een verzekeringsonderneming van een overeenkomstsluitende Staat geacht wordt in de andere overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting te hebben wanneer zij in die andere Staat premies int of aldaar gelegen risico’s verzekert door bemiddeling van een aldaar gevestigde tussenpersoon of vertegenwoordiger - met uitsluiting van een vertegenwoordiger als bedoeld in paragraaf 6 van dat artikel - tenzij hij een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht gewoonlijk uitoefent. 5. Met betrekking tot artikel 15, paragraaf 1 : Een dienstbetrekking in een overeenkomstsluitende Staat wordt uitgeoefend wanneer de activiteit ter zake waarvan de lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen worden betaald daadwerkelijk in die Staat wordt uitgeoefend, dit wil zeggen wanneer de werknemer fysiek aanwezig is in die Staat voor het uitoefenen van die activiteit. 6. Met betrekking tot artikel 16, paragraaf 2 :

En ce qui concerne la Belgique, les rémunérations qu’un résident d’un Etat contractant tire de son activité journalière en tant qu’associé dans une société, autre qu’une société par actions, qui est un résident de la Belgique sont imposables conformément aux dispositions de l’article 15, comme s’il s’agissait de rémunérations qu’un employé tire d’un emploi salarié et comme si l’employeur était la société.

Beloningen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt ter zake van de uitoefening van dagelijkse werkzaamheden als vennoot in een vennootschap, niet zijnde een vennootschap op aandelen die inwoner is van België, in het geval van België mogen worden belast overeenkomstig de bepalingen van artikel 15, alsof het ging om beloningen die een werknemer ter zake van een dienstbetrekking verkrijgt en alsof de werkgever de vennootschap was.

7. Ad article 18, paragraphe 2, article 22, paragraphe 3 et article 24, paragraphe 2, a) :

7. Met betrekking tot artikel 18, paragraaf 2, artikel 22, paragraaf 3 en artikel 24, paragraaf 2, a) :

Aux fins de l’application par la Belgique du paragraphe 2 de l’article 18, du paragraphe 3 de l’article 22, et du paragraphe 2, a) de l’article 24 de la Convention, un revenu est imposé à Saint-Marin lorsqu’il est effectivement compris dans la base imposable sur laquelle l’impôt saint-marinais est calculé. Par conséquent, un revenu n’est pas imposé à Saint-Marin lorsque, bien qu’étant soumis au régime fiscal normalement applicable à ce revenu en vertu de la législation de Saint-Marin, il est soit non imposable, soit exempté d’impôt à Saint-Marin.

Voor de toepassing door België van artikel 18, paragraaf 2, artikel 22, paragraaf 3 en artikel 24, paragraaf 2, a) van de Overeenkomst inkomsten in San Marino belast zijn, wanneer ze daadwerkelijk begrepen zijn in de belastbare grondslag waarop de San Marinese belasting is berekend. Inkomsten zijn dus niet belast in San Marino wanneer ze, nadat ze het gewone belastingstelsel hebben ondergaan die volgens de San Marinese wetgeving op die inkomsten van toepassing is, ofwel niet belastbaar zijn ofwel vrijgesteld zijn van belasting in San Marino.

8. Les dispositions de la Convention ne peuvent en aucun cas être interprétées comme empêchant un Etat contractant d’appliquer les dispositions de sa législation nationale relatives à la prévention de la fraude fiscale.

8. In geen geval de bepalingen van de Overeenkomst aldus mogen worden uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende Staat beletten om de bepalingen van zijn nationale wetgeving toe te passen die betrekking hebben op het voorkomen van het ontduiken van belasting.

9. Les dispositions de la Convention qui sont rédigées conformément aux dispositions correspondantes du Modèle de convention de l’OCDE concernant le revenu et la fortune sont censées avoir généralement le même sens que celui qui leur est donné dans le Commentaire OCDE. La phrase précédente ne s’applique pas en ce qui concerne :

9. De bepalingen van de Overeenkomst, die zijn opgesteld volgens de overeenstemmende bepalingen van het OESO-modelverdrag inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, worden in de regel geacht dezelfde betekenis te hebben als deze welke eraan gegeven wordt in de OESO-Commentaar ad hoc. Hetgeen in de voorgaande zin is overeengekomen geldt niet voor :

a) les réserves ou observations formulées par chacun des Etats contractants sur le Modèle OCDE ou son Commentaire;

a) elk voorbehoud of opmerking die door de ene of de andere overeenkomstsluitende Staat wordt gemaakt bij het OESO-model of de Commentaar daarbij;

b) les interprétations contraires figurant dans le présent Protocole;

b) elke tegengestelde interpretatie in dit Protocol;


39517

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD c) toute interprétation contraire figurant dans un commentaire publié par un des Etats contractants et communiquée à l’autorité compétente de l’autre Etat contractant avant l’entrée en vigueur de la Convention; d) toute interprétation contraire convenue entre les autorités compétentes après l’entrée en vigueur de la Convention. Le Commentaire OCDE – tel qu’il peut être révisé périodiquement – constitue un moyen d’interprétation au sens de la Convention de Vienne du 23 mai 1969 sur le droit des traités. EN FOI DE QUOI, les soussignés, à ce dûment autorisés par leurs Gouvernements respectifs, ont signé le présent Protocole. FAIT à Saint-Marin, le 21 décembre 2005, en double exemplaire, en langues franc¸ aise, néerlandaise, italienne et anglaise, les quatre textes faisant également foi. Le texte en langue anglaise prévaudra en cas de divergence entre les textes.

c) elke tegengestelde interpretatie in een openbaar gemaakte toelichting die, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Overeenkomst, door een van de overeenkomstsluitende Staten wordt bezorgd aan de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat; d) elke tegengestelde interpretatie die na de inwerkingtreding van de Overeenkomst is overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten. De OESO-Commentaar – zoals die van tijd tot tijd wordt herzien – vormt een interpretatiemiddel in de zin van het Verdrag van Wenen van 23 mei 1969 inzake het Verdragenrecht. TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Protocol hebben ondertekend. GEDAAN in tweevoud te San Marino, op 21 december 2005, in de Nederlandse, Franse, Italiaanse en Engelse taal, zijnde de vier teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil tussen de teksten is de Engelse tekst beslissend.

* SERVICE PUBLIC FEDERAL BUDGET ET CONTROLE DE LA GESTION ET SERVICE PUBLIC FEDERAL PERSONNEL ET ORGANISATION

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BUDGET EN BEHEERSCONTROLE EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE

F. 2007 — 3178

N. 2007 — 3178

[C − 2007/03386]

6 JUILLET 2007. — Arrêté royal portant répartition partielle du crédit provisionnel, inscrit au programme 04.31.2 du budget général des dépenses de l’année budgétaire 2007

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 28 décembre 2006 contenant le budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2007, notamment l’article 2.04.3; Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donné le 25 mai 2007;

[C − 2007/03386]

6 JULI 2007. — Koninklijk besluit houdende gedeeltelijke verdeling van het provisioneel krediet ingeschreven in het programma 04.31.2 van de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 28 december 2006 houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007, inzonderheid op artikel 2.04.3; Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 25 mei 2007;

Considérant qu’un crédit non-dissocié provisionnel de 600.000 euros est inscrit au programme 04-31/2 du budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2007, destiné à l’exécution d’initiatives de formation dans les différents départements et parastataux;

Overwegende dat op het programma 04-31/2 van de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007 een niet-gesplitst provisioneel krediet is ingeschreven ten belope van 600.000 euro bestemd voor de uitvoering van opleidingsactiviteiten in de verschillende departementen en parastatalen;

Sur la proposition de Notre Ministre du Budget et de Notre Ministre de la Fonction publique,

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en van Onze Minister van Ambtenarenzaken,

Nous avons arrêté et arrêtons :

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1er. Un crédit non-dissocié d’un montant de 599.990,83 euros est prélevé du crédit provisionnel inscrit au programme 04-31/2 (allocation de base 31.20.01.62) du budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2007 et est réparti conformément au tableau ci-annexé.

Artikel 1. Een niet-gesplitst krediet ten belope van 599.990,83 euro wordt afgenomen van het provisioneel krediet ingeschreven op het programma 04-31/2 (basisallocatie 31.20.01.62) van de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007, en wordt verdeeld overeenkomstig de bijgevoegde tabel.

Les montants figurant dans ce tableau sont rattachés aux crédits prévus pour l’année budgétaire 2007 aux programmes et allocations de base concernés.

De in de tabel vermelde bedragen worden gevoegd bij de kredieten welke onder de betrokken programma’s en basisallocaties zijn uitgetrokken voor het begrotingsjaar 2007.

Art. 2. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.

Art. 2. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 3. Notre Ministre du Budget et Notre Ministre de la Fonction publique sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l’exécution du présent arrêté.

Art. 3. Onze Minister van Begroting en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 6 juillet 2007.

ALBERT

Gegeven te Brussel, 6 juli 2007.

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

La Ministre du Budget, Mme F. VAN DEN BOSSCHE

De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE

Le Ministre de la Fonction publique, Ch. DUPONT

De Minister van Ambtenarenzaken, Ch. DUPONT


39518

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39519


39520

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Vu pour être annexé à Notre arrêté du 6 juillet 2007.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 6 juli 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

La Ministre du Budget, Mme F. VAN DEN BOSSCHE

De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE

Le Ministre de la Fonction publique, Ch. DUPONT

De Minister van Ambtenarenzaken, Ch. DUPONT

* SERVICE PUBLIC FEDERAL MOBILITE ET TRANSPORTS F. 2007 — 3179

[C − 2007/14243]

13 JUILLET 2007. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 28 juillet 1962 fixant le montant et les modalités du paiement de l’intervention des employeurs dans la perte subie par la Société nationale des Chemins de fer belges par l’émission d’abonnements pour ouvriers et employés ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER N. 2007 — 3179

[C − 2007/14243]

13 JULI 2007. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Vu la loi du 27 juillet 1962 établissant une intervention des employeurs dans la perte subie par la Société nationale des Chemins de fer belges par l’émission d’abonnements pour ouvriers et employés, notamment l’article 1,

Gelet op de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden, inzonderheid op artikel 1;

Vu l’arrêté royal du 28 juillet 1962 fixant le montant et les modalités du paiement de l’intervention des employeurs dans la perte subie par la Société nationale des Chemins de fer belges par l’émission d’abonnements pour ouvriers et employés;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden;

Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances donné le 23 avril 2007;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 23 april 2007;

Vu l’accord de Notre Ministre du Budget donné le 23 avril 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 23 april 2007;

Vu l’avis du Conseil Central de l’Economie donné le 30 mai 2007;

Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven gegeven op 30 mei 2007;

Vu l’avis 43.053/4 du Conseil d’Etat, donné le 4 juin 2007, en application de l’article 84, § 1er, premier alinéa, 1°, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat;

Gelet op het advies 43.053/4 van de Raad van State, gegeven op 4 juni 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Considérant que les articles 35 et 79 du contrat de gestion conclu entre l’Etat et la société anonyme de droit public S.N.C.B., tel qu’approuvé par l’arrêté royal du 5 juillet 2005 portant approbation du contrat de gestion conclu entre l’Etat et la société anonyme de droit public Société nationale des Chemins de fer belges, instaurent un système de gratuité, pour le travailleur, du transport ferroviaire en deuxième classe entre le domicile et le lieu de travail, ainsi que du transport STIB sur la base d’une carte train mixte;

Overwegende dat artikelen 35 en 79 van het beheerscontract tussen de Staat en de naamloze vennootschap van publiek recht N.M.B.S., zoals goedgekeurd door koninklijk besluit 5 juli 2005 houdende goedkeuring van het beheerscontract gesloten tussen de Staat en de naamloze vennootschap van publiek recht Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen een systeem invoeren van de kosteloosheid voor de werknemer van het spoorvervoer tweede klas tussen de woonplaats en het werk, alsook van het MIVB-vervoer op basis van een gemengde treinkaart;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39521

Considérant que, conformément aux modalités fixées dans l’annexe 9 du même contrat de gestion, une intervention minimale de 80 % du prix de la carte train est prévue dans le chef des employeurs, que le présent arrêté ajoute aux tableaux contenant le montant de l’intervention des employeurs dans le prix de l’abonnement social pour ouvriers et employés, annexés à l’arrêté royal du 28 juillet 1962;

Overwegende dat overeenkomstig de in bijlage 9 bij datzelfde beheerscontract vastgelegde modaliteiten er een minimale bijdrage van de werkgevers van 80 % van de prijs van de treinkaart wordt voorzien, die met huidig besluit worden toegevoegd aan de tabellen met het bedrag van de werkgeversbijdrage in de prijs van het sociaal abonnement voor werklieden en bedienden, gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 juli 1962;

Considérant qu’il convient d’adapter le mode de paiement de cette intervention minimale des employeurs comme prévu dans l’annexe 9 précitée, afin de garantir la continuité des conventions conclues en la matière;

Overwegende dat het past de wijze van betalingen van deze minimale werkgeversbijdrage zoals voorzien in vermelde bijlage 9 aan te passen teneinde de continuïteit van de ter zake gesloten overeenkomsten te garanderen;

Sur la proposition de Notre Ministre du Budget et Notre Secrétaire d’Etat aux Entreprises publiques, et de l’avis de Nos ministres qui en ont délibéré en Conseil;

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en Onze Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers;

Nous avons arrêté et arrêtons :

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1er. Les tableaux contenant le montant de l’intervention des employeurs dans le prix de l’abonnement social pour ouvriers et employés, annexés à l’arrêté royal du 28 juillet 1962, sont complétés par les colonnes jointes au présent arrêté.

Artikel 1. De tabellen met het bedrag van de werkgeversbijdrage in de prijs van het sociaal abonnement voor werklieden en bedienden, gevoegd bij het koninklijk besluit van 28 juli 1962, worden aangevuld met de bij dit besluit gevoegde kolommen.

Art. 2. Dans l’article 2 de l’arrêté royal du 28 juillet 1962 fixant le montant et les modalités du paiement de l’intervention des employeurs dans la perte subie par la Société nationale des Chemins de fer belges par l’émission d’abonnements pour ouvriers et employés, un deuxième alinéa est ajouté, rédigé comme suit :

Art. 2. In artikel 2 van het koninklijk besluit 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden wordt een tweede lid toegevoegd, dat als volgt luidt

« Par dérogation à l’alinéa premier, en ce qui concerne les cartes train dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs, l’intervention des employeurs est payée directement à la Société nationale des Chemins de fer belges par l’employeur. A cet effet, l’employeur conclut avec la Société nationale des Chemins de fer belges une « convention tiers payant pour les cartes train dont l’Etat prend l’intervention des travailleurs à charge » sur la base de laquelle la S.N.C.B. s’engage à délivrer, aux travailleurs de son cocontractant, des billets de validation sans facturation de l’intervention des travailleurs, après quoi l’intervention de l’employeur sera facturée au cocontractant. »

« In afwijking van het eerste lid, wordt, voor de treinkaarten waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt, de werkgeversbijdrage door de werkgever rechtstreeks aan de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen betaald. Hiertoe sluit de werkgever met de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen een « Overeenkomst Derde Betaler voor de treinkaarten waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt » op basis waarvan de NMBS zich ertoe verbindt om aan de werknemers van haar medecontractant valideringsbiljetten af te leveren zonder de werknemersbijdrage aan te rekenen, waarna de werkgeversbijdrage aan de medecontractant wordt gefactureerd. »

Art. 3. Dans l’article 4 du même arrêté, un alinéa est ajouté, rédigé comme suit :

Art. 3. In artikel 4 van hetzelfde besluit wordt een lid toegevoegd dat als volgt luidt :

« Le présent article n’est pas applicable aux cartes train dont l’Etat prend l’intervention des travailleurs à charge. »

« Dit artikel is niet van toepassing op de treinkaarten waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt. »

Art. 4. Pendant la durée de contrat de gestion conclu entre l’Etat et la société anonyme de droit public S.N.C.B., tel qu’approuvé par l’arrêté royal du 5 juillet 2005 portant approbation du contrat de gestion conclu entre l’Etat et la société anonyme de droit public Société nationale des Chemins de fer belges, les cartes train délivrées sur la base de l’article 35 du contrat de gestion conclu entre l’Etat et la société anonyme de droit public S.N.C.B., tel qu’approuvé par l’arrêté royal du 5 juillet 2005 portant approbation du contrat de gestion conclu entre l’Etat et la société anonyme de droit public Société nationale des Chemins de fer belges, sont considérées comme des cartes train dont l’Etat prend l’intervention des travailleurs à charge.

Art. 4. Onder de looptijd van het beheerscontract tussen de Staat en de naamloze vennootschap van publiek recht N.M.B.S., zoals goedgekeurd door koninklijk besluit 5 juli 2005 houdende goedkeuring van het beheerscontract gesloten tussen de Staat en de naamloze vennootschap van publiek recht Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, worden als treinkaarten waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt de treinkaarten beschouwd die werden uitgereikt op grond van artikel 35 van het beheerscontract tussen de Staat en de naamloze vennootschap van publiek recht N.M.B.S., zoals goedgekeurd door koninklijk besluit 5 juli 2005 houdende goedkeuring van het beheerscontract gesloten tussen de Staat en de naamloze vennootschap van publiek recht Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, beschouwd.

Art. 5. Notre Ministre qui a les entreprises publiques dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 5. Onze Minister bevoegd voor overheidsbedrijven, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 13 juillet 2007.

Gegeven te Brussel, 13 juli 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

La Ministre du Budget, Mme F. VAN DEN BOSSCHE

De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE

Le Secrétaire d’Etat aux Entreprises publiques, B. TUYBENS

De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, B. TUYBENS


39522

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Annexe à l’arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 28 juillet 1962 fixant le montant et les modalités du paiement de l’intervention des employeurs dans la perte subie par la Société nationale des Chemins de fer belges par l’émission d’abonnements pour ouvriers et employés — Bijlage aan het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden. Tableaux à compléter par les cinq colonnes suivantes : — Tabellen aan te vullen met volgende kolommen : (km)

Week

maandkaart

3 maanden

jaarlijks

Railflex

Km

EUR

EUR

EUR

EUR

EUR

Carte train semaine dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Carte train mensuelle dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Carte train 3 mois dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Carte train annuelle dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Carte train temps partiel dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Intervention hebdomadaire de l’employeur

Intervention mensuelle de l’employeur

Intervention trimestrielle de l’employeur

Intervention annuelle de l’employeur

Intervention de l’employeur

Weektreinkaart waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Maandtreinkaart waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Treinkaart geldig voor 3 maanden waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Treinkaart geldig voor een jaar waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Treinkaart voor deeltijds werkenden waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Wekelijkse bijdrage van de werkgever

Maandelijkse bijdrage van de werkgever

Driemaandelijkse bijdrage van de werkgever

Jaarlijkse bijdrage van de werkgever

Bijdrage van de werkgever

6,90 7,50 8,10 8,60 9,10 9,70 10,20 10,70 11,20 11,80 12,20 12,70 13,30 13,80 14,30 14,80 15,40 15,80 16,40 16,90 17,40 17,90 18,50 19,00 19,50 20,00 20,40 21,20 22,00 23,20 24,40 25,50 27,00 28,50 29,50 30,50

22,80 24,80 27,00 29,00 30,50 32,00 34,00 35,50 37,00 39,00 41,00 42,50 44,00 45,50 48,00 49,50 51,00 53,00 54,00 56,00 58,00 60,00 62,00 63,00 65,00 66,00 69,00 70,00 73,00 78,00 82,00 86,00 90,00 94,00 98,00 102,00

64,00 70,00 75,00 81,00 86,00 90,00 95,00 100,00 105,00 110,00 114,00 119,00 124,00 129,00 134,00 138,00 143,00 148,00 153,00 158,00 162,00 167,00 172,00 177,00 182,00 186,00 191,00 197,00 204,00 216,00 228,00 240,00 252,00 264,00 275,00 284,00

230,00 250,00 270,00 287,00 305,00 322,00 339,00 356,00 374,00 390,00 408,00 426,00 442,00 460,00 477,00 494,00 512,00 529,00 546,00 563,00 581,00 598,00 615,00 633,00 650,00 667,00 684,00 702,00 730,00 772,00 814,00 857,00 899,00 942,00 984,00 1014,00

7,60 8,80 9,80 10,60 11,30 11,80 12,40 12,90 13,40 13,80 14,30 14,80 15,30 15,70 16,20 16,60 17,00 17,40 17,90 18,30 18,70 19,20 19,60 20,00 20,40 20,80 21,20 21,60 22,40 24,00 25,00 26,50 27,50 29,00 30,00 31,00

Distance

Afstand

0-3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 - 33 34 - 36 37 - 39 40 - 42 43 - 45 46 - 48 49 - 51 52 - 54


39523

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD (km)

Week

maandkaart

3 maanden

jaarlijks

Railflex

Km

EUR

EUR

EUR

EUR

EUR

Carte train semaine dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Carte train mensuelle dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Carte train 3 mois dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Carte train annuelle dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Carte train temps partiel dont l’Etat prend à charge l’intervention des travailleurs (1)

Intervention hebdomadaire de l’employeur

Intervention mensuelle de l’employeur

Intervention trimestrielle de l’employeur

Intervention annuelle de l’employeur

Intervention de l’employeur

Weektreinkaart waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Maandtreinkaart waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Treinkaart geldig voor 3 maanden waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Treinkaart geldig voor een jaar waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Treinkaart voor deeltijds werkenden waarvan de Staat werknemersbijdrage ten laste neemt (1)

Wekelijkse bijdrage van de werkgever

Maandelijkse bijdrage van de werkgever

Driemaandelijkse bijdrage van de werkgever

Jaarlijkse bijdrage van de werkgever

Bijdrage van de werkgever

31,00 32,50 33,50 35,00 36,50 38,00 39,50 41,00 42,50 44,00 45,50 47,00 49,00 50,00 51,00 53,00 54,00 56,00 58,00 60,00 61,00 62,00 64,00 65,00 66,00 68,00 70,00 71,00 73,00 74,00

105,00 107,00 111,00 117,00 122,00 126,00 131,00 137,00 142,00 146,00 152,00 157,00 162,00 166,00 172,00 177,00 182,00 187,00 192,00 199,00 202,00 207,00 212,00 217,00 222,00 227,00 232,00 237,00 242,00 247,00

292,00 301,00 312,00 326,00 340,00 354,00 369,00 382,00 397,00 410,00 425,00 438,00 453,00 467,00 481,00 495,00 509,00 523,00 538,00 557,00 566,00 579,00 594,00 608,00 622,00 636,00 650,00 664,00 678,00 692,00

1044,00 1074,00 1114,00 1165,00 1215,00 1266,00 1316,00 1366,00 1416,00 1466,00 1517,00 1567,00 1618,00 1668,00 1718,00 1768,00 1818,00 1869,00 1919,00 1990,00 2020,00 2070,00 2120,00 2170,00 2221,00 2271,00 2322,00 2372,00 2422,00 2472,00

32,50 33,00 35,00 37,00 38,50 40,00 42,50 44,00 45,50 47,00 49,00 50,00 52,00 54,00 54,00 56,00 58,00 59,00 60,00 62,00 -

Distance

Afstand

55 - 57 58 - 60 61 - 65 66 - 70 71 - 75 76 - 80 81 - 85 86 - 90 91 - 95 96 - 100 101 - 105 106 - 110 111 - 115 116 - 120 121 - 125 126 - 130 131 - 135 136 - 140 141 - 145 146 - 150 151 - 155 156 - 160 161 - 165 166 - 170 171 - 175 176 - 180 181 - 185 186 - 190 191 - 195 196 - 200

(1) Egalement valable pour le calcul du prix des cartes-trains combinées SNCB/TEC ou DE LIJN. La distance totale ne peut être inférieure à 3 km. Distances SNCB limitées à 150 Km. (1) Eveneens geldig voor de berekening van de prijs voor treinkaarten in gemengd verkeer NMBS/TEC of DE LIJN. De totale afstand mag niet korter zijn dan 3 km. Afstanden NMBS beperkt tot 150 km. Vu pour être ajouté à l’Annexe à Notre arrêté du 13 juillet 2007 modifiant l’arrêté royal du 28 juillet 1962 fixant le montant et les modalités du paiement de l’intervention des employeurs dans la perte subie par la Société nationale des Chemins de fer belges par l’émission d’abonnements pour ouvriers et employés.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 13 juli 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 juli 1962 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van betaling van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

La Ministre du Budget, Mme F. VAN DEN BOSSCHE

De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE

Le Secrétaire d’Etat aux Entreprises publiques, B. TUYBENS

De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, B. TUYBENS


39524

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG

F. 2007 — 3180 [2007/201948] 13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 18 novembre 2002, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, modifiant la convention collective de travail du 30 août 2000 relative aux mesures visant à promouvoir l’emploi dans le secteur des services d’aides familiales et d’aides seniors subventionnés par les Commissions communautaires française et commune de la Région de Bruxelles-Capitale (1)

N. 2007 — 3180 [2007/201948] 13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 november 2002, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 augustus 2000 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp gesubsidieerd door de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1)

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28; Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap; Op de voordracht van Onze Minister van Werk,

Vu la demande de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone; Sur la proposition de Notre Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1 . Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 18 novembre 2002, reprise en annexe, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, modifiant la convention collective de travail du 30 août 2000 relative aux mesures visant à promouvoir l’emploi dans le secteur des services d’aides familiales et d’aides seniors subventionnés par les Commissions communautaires française et commune de la Région de Bruxelles-Capitale.

Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 november 2002, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 augustus 2000 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp gesubsidieerd door de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 2. Notre Ministre de l’Emploi est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 2. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 13 juin 2007.

ALBERT

Gegeven te Brussel, 13 juni 2007.

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Notes (1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.

Nota’s (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Annexe

Bijlage

Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone

Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap

Convention collective de travail du 18 novembre 2002

Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 november 2002

Modification de la convention collective de travail du 30 août 2000 relative aux mesures visant à promouvoir l’emploi dans le secteur des services d’aides familiales et d’aides seniors subventionnés par les Commissions communautaires française et commune de la Région de Bruxelles-Capitale (Convention enregistrée le 13 octobre 2006 sous le numéro 80948/CO/318.01)

Wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 augustus 2000 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp gesubsidieerd door de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Overeenkomst geregistreerd op 13 oktober 2006 onder het nummer 80948/CO/318.01)

CHAPITRE Ier. — Champ d’application

HOOFDSTUK I. — Toepassingsgebied

Article 1 . La présente convention collective de travail s’applique aux travailleurs et aux employeurs des services qui ressortissent à la Sous-commission paritaire pour les services d’aides familiales et aides seniors et subventionnés par les Commissions communautaires française et commune de la Région de Bruxelles-Capitale.

Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers en werkgevers van de diensten die vallen onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezinsen bejaardenhulp, gesubsidieerd door de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

CHAPITRE II. — Objet

HOOFDSTUK II. — Doel

er

Art. 2. Les montants fixés à l’article 12 sont : - 7.883,01 EUR pour un travailleur de base sans aucune subvention;

Art. 2. De bedragen vastgelegd in artikel 12 zijn : - 7.883,01 EUR voor de niet-gesubsidieerd administratief en sociaal kaderlid;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD - 6.395 EUR pour un travailleur de base sans aucune subvention;

39525

- 6.395 EUR voor een basiswerknemer zonder enige subsidie;

- 5.725 EUR pour un travailleur de base sans subvention des Commissions communautaires française et commune de la Région de Bruxelles-Capitale.

- 5.725 EUR voor een basiswerknemer zonder subsidie van de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

CHAPITRE III. — Dispositions finales

HOOFDSTUK III. — Slotbepalingen

Art. 3. La présente convention collective de travail modifie la convention collective de travail du 30 août 2000, abroge et remplace la convention collective de travail du 11 février 2002 relative aux mesures visant à promouvoir l’emploi dans le secteur des services d’aides familiales et d’aides seniors subventionnés par les Commissions communautaires française et commune de la Région de BruxellesCapitale.

Art. 3. Deze collectieve arbeidsovereenkomst wijzigt de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 augustus 2000, herroept en vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 februari 2002 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, gesubsidieerd door de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Elle entre en vigueur le 1er janvier 2002.

Zij treedt in werking op 1 januari 2002.

Elle est conclue pour une durée indéterminée.

Zij is gesloten voor onbepaalde tijd.

Elle peut être résiliée par chacune des parties moyennant un préavis de trois mois signifié par lettre recommandée à la poste adressée au président de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors. Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 13 juin 2007.

Zij kan door elk van de partijen worden opgezegd mits een opzeggingstermijn van drie maanden wordt betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2007.

Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

* SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG

F. 2007 — 3181 [2007/201856] 13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 11 décembre 2006, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté flamande, modifiant la convention collective de travail du 5 mars 2001 relative à la prépension à mi-temps (1)

N. 2007 — 3181 [2007/201856] 13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 december 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 maart 2001 betreffende het halftijds brugpensioen (1)

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28; Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 maart 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende het halftijds brugpensioen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 februari 2006; Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap; Op de voordracht van Onze Minister van Werk,

Vu la convention collective de travail du 5 mars 2001, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté flamande, relative à la prépension à mi-temps, rendue obligatoire par arrêté royal du 16 février 2006; Vu la demande de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté flamande; Sur la proposition de Notre Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1 . Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 11 décembre 2006, reprise en annexe, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté flamande, modifiant la convention collective de travail du 5 mars 2001 relative à la prépension à mi-temps.

Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 11 december 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 maart 2001 betreffende het halftijds brugpensioen.

Art. 2. Notre Ministre de l’Emploi est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 2. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 13 juin 2007.

ALBERT

Gegeven te Brussel, 13 juni 2007.

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Note (1) Références au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969. Arrêté royal du 16 février 2006, Moniteur belge du 26 juin 2006.

Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 16 februari 2006, Belgisch Staatsblad van 26 juni 2006.


39526

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Annexe

Bijlage

Sous-commission paritaire pour les services des aides familiales et des aides seniors de la Communauté flamande

Paritair Subcomité voor de diensten voor gezinsen bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap

Convention collective de travail du 11 décembre 2006

Collectieve arbeidsovereenkomst van 11 december 2006

Modification de la convention collective de travail du 5 mars 2001 relative à la prépension à mi-temps (Convention enregistrée le 12 janvier 2007 sous le numéro 81559/CO/318.02)

Wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 maart 2001 betreffende het halftijds brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 12 januari 2007 onder het nummer 81559/CO/318.02)

Article unique. A l’article 12 de la convention collective de travail du 5 mars 2001 relative à la prépension à mi-temps la date du 31 décembre 2002, modifiée par la convention collective de travail du 19 décembre 2002 et par la convention collective de travail du 2 décembre 2004, est remplacée par 31 décembre 2007. Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 13 juin 2007.

Enig artikel. In artikel 12 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 maart 2001 betreffende het halftijds brugpensioen wordt de datum van 31 december 2002, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 2002 en bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2004, vervangen door 31 december 2007. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2007. De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

* SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2007 — 3182

[2007/201858]

13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 23 novembre 2006, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, portant des mesures visant à promouvoir l’emploi dans les entreprises de travail adapté de la Région wallonne et de la Communauté germanophone (1) ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2007 — 3182

[2007/201858]

13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 november 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Vu la demande de la Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté de la Région wallonne et de la Communauté germanophone;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap;

Sur la proposition de Notre Ministre de l’Emploi,

Nous avons arrêté et arrêtons :

Op de voordracht van Onze Minister van Werk,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 23 novembre 2006, reprise en annexe, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, portant des mesures visant à promouvoir l’emploi dans les entreprises de travail adapté de la Région wallonne et de la Communauté germanophone.

Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 23 november 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 2. Notre Ministre de l’Emploi est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 2. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 13 juin 2007.

Gegeven te Brussel, 13 juni 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Note

Nota

(1) Référence au Moniteur belge Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.

(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39527

Annexe

Bijlage

Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté de la Région wallonne et de la Communauté germanophone

Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap

Convention collective de travail du 23 novembre 2006

Collectieve arbeidsovereenkomst van 23 november 2006

Mesures visant à promouvoir l’emploi dans les entreprises de travail adapté de la Région wallonne et de la Communauté germanophone (Convention enregistrée le 12 janvier 2007 sous le numéro 81560/CO/327.03)

Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen van het Waalse Gewest en van de Duitstalige Gemeenschap (Overeenkomst geregistreerd op 12 januari 2007 onder het nummer 81560/CO/327.03)

CHAPITRE Ier. — Cadre juridique

HOOFDSTUK I. — Juridisch kader

Article 1 . La présente convention de travail est conclue conformément aux dispositions de la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, et de l’arrêté royal du 18 juillet 2002 portant des mesures visant à promouvoir l’emploi dans le secteur non-marchand.

Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.

CHAPITRE II. — Champ d’application

HOOFDSTUK II. — Toepassingsgebied

Art. 2. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs des entreprises de travail adapté en Région wallonne, subsidiées par l’ ″Agence wallonne pour l’intégration des personnes handicapées″, et en Communauté germanophone, subsidiées par la ″Dienststelle für personen mit behinderung″.

Art. 2. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de beschutte werkplaatsen in het Waalse Gewest, gesubsidieerd door ″l’Agence wallonne pour l’intégration des personnes handicapées″, en in de Duitstalige Gemeenschap, gesubsidieerd door de ″Dienststelle für personen mit behinderung″.

CHAPITRE III. — Définitions

HOOFDSTUK III. — Definities

Art. 3. § 1er. Par ″travailleur″, on entend : les travailleurs masculins et féminins, ouvriers et employés tant valides que moins valides.

Art. 3. § 1. Onder ″werknemer″ wordt verstaan : de mannelijke en vrouwelijke werknemers, arbeiders en bedienden, zowel validen als mindervaliden.

§ 2. Par ″parties″, on entend : les organisations patronales et syndicales qui ont signé la présente convention collective de travail.

§ 2. Onder ″partijen″ wordt verstaan : de werkgevers- en werknemersorganisaties die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend.

§ 3. Par ″comité restreint″, on entend : le comité qui est composé des porte-parole ou de leurs délégués, des organisations signataires.

§ 3. Onder ″beperkt comité″ wordt verstaan : het comité dat is samengesteld uit de woordvoerders of hun afgevaardigden van de ondertekenende organisaties.

§ 4. Par ″fonds social″, on entend : le fonds qui fut instauré sur la base de la loi du 7 janvier 1958 concernant les fonds de sécurité d’existence (Moniteur belge du 7 février 1958) et auquel la gestion du produit mutualisé de la réduction des cotisations est confiée selon les modalités fixées dans l’arrêté ministériel du 20 mai 1998.

§ 4. Onder ″sociaal fonds″ wordt verstaan : het fonds dat werd opgericht op basis van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid (Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958) en aan wie het beheer van de gemutualiseerde som van de bijdrageverminderingen wordt toegekend volgens de modaliteiten bepaald in het ministerieel besluit van 20 mei 1998.

Pour les employeurs des entreprises ressortissant à la Commission paritaire pour les entreprises de travail adapté et les ateliers sociaux agréés par l’ ″Agence wallonne pour l’intégration des personnes handicapées″ ou par la ″Dienststelle für personen mit behinderung″, il s’agit du ″Fonds social pour la promotion de l’emploi dans les entreprises de travail adapté″, créé par convention collective de travail du 9 septembre 1997 modifiée par les conventions collectives de travail des 26 mai 1998, 19 septembre 2000 et 18 décembre 2000.

Voor de werkgevers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen erkend door ″l’Agence wallonne pour l’intégration des personnes handicapées″ of door de ″Dienststelle für personen mit behinderung″ gaat het om het ″Sociaal Fonds voor de bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen″, opgericht door de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 september 1997 gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten van 26 mei 1998, 19 september 2000 en 18 december 2000.

CHAPITRE IV. — Réduction des cotisations patronales de sécurité sociale

HOOFDSTUK IV. — Vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid

Art. 4. Le montant de la réduction de cotisations due aux employeurs est fixé annuellement et par arrêté royal, sur la proposition du Ministre de l’Emploi et du Travail et du Ministre des Affaires sociales.

Art. 4. Het bedrag van de bijdrageverminderingen voor de werkgevers wordt jaarlijks bij koninklijk besluit vastgelegd, op voordracht van de Minister van Werk en van de Minister van Sociale Zaken.

Le produit trimestriel de cette réduction de cotisations est calculé comme suit :

De kwartaalopbrengst van deze bijdragevermindering wordt als volgt berekend :

Nombre de travailleurs effectuant minimum 33 p.c. des prestations au cours du trimestre x 354,92 EUR.

Aantal werknemers dat minimaal 33 pct. uitoefent van de prestaties tijdens het kwartaal x 354,92 EUR.

Art. 5. Dès le 1er avril 2006, les dotations sont versées par trimestre le quinze du premier mois du trimestre. Si ce jour n’est pas un jour ouvrable, le versement se fait le premier jour ouvrable qui suit le quinze. L’Office national de sécurité sociale verse au fonds maribel social, la totalité du produit de la réduction des cotisations auxquelles peuvent prétendre les employeurs selon les modalités définies dans l’arrêté royal du 18 juillet 2002.

Art. 5. Vanaf 1 april 2006 worden de toelagen per kwartaal gestort op de vijftiende van de eerste maand van het kwartaal. Als deze dag geen werkdag is, gebeurt de storting op de eerste werkdag die volgt op de vijftiende. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid stort de volledige opbrengst van de bijdragevermindering waarop de werkgevers aanspraak kunnen maken aan het fonds sociale maribel volgens de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 18 juli 2002.

Art. 6. Le fonds maribel social peut affecter au maximum 1,20 p.c. des dotations attribuées aux frais de fonctionnement et de personnel propre.

Art. 6. Het fonds sociale maribel mag maximaal 1,20 pct. van de toegekende toelagen gebruiken voor de werkingskosten en het eigen personeel.

Le fonds formule les propositions d’attribution des emplois aux entreprises de travail adapté conformément aux dispositions de l’arrêté susmentionné.

Het fonds formuleert de voorstellen tot toekenning van de banen aan de beschutte werkplaatsen overeenkomstig de bepalingen van voornoemd besluit.

er


39528

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD CHAPITRE V. — Engagement en faveur de l’emploi

HOOFDSTUK V. — Verbintenis inzake tewerkstelling

Art. 7. Conformément à l’article 49 de l’arrêté royal du 18 juillet 2002, le produit des réductions de cotisations patronales équivalant à 241,70 EUR par trimestre (maribel social 1, 2 et 3) est intégralement affecté au financement du salaire mensuel minimum garanti des handicapés tel que prévu par la convention collective de travail du 28 juin 1996 et la convention collective de travail du 21 octobre 1998 en application de la convention collective de travail no 43 du Conseil national du travail.

Art. 7. Overeenkomstig artikel 49 van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 wordt de opbrengst van de bijdrageverminderingen voor de werkgevers die overeenkomt met 241,70 EUR per kwartaal (sociale maribel 1, 2 en 3) volledig aangewend voor de financiering van het gewaarborgd minimum maandinkomen van de gehandicapten, zoals bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 juni 1996 en de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 oktober 1998 bij toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad.

Art. 8. Conformément à l’arrêté du Gouvernement wallon du 29 avril 1999 modifié par l’arrêté du Gouvernement wallon du 16 novembre 2000, un montant annuel de 1.560.000 EUR est affecté au fonds social pour le financement d’un minimum de 114 emplois équivalents temps plein, et ce sans préjudice des accords conclus entre les entreprises de travail adapté germanophones et la ″Dienststelle für personen mit behinderung″.

Art. 8. Overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 april 1999, gewijzigd door het besluit van de Waalse Regering van 16 november 2000 wordt een jaarlijks bedrag van 1.560.000 EUR aangewend door het sociaal fonds voor de financiering van minimaal 114 voltijds equivalente banen en dit ongeacht, de akkoorden gesloten tussen de Duitstalige beschutte werkplaatsen en de ″Dienststelle für personen mit behinderung″.

Art. 9. § 1er. Le solde restant de ce produit des réductions de cotisations patronales, à savoir 113,22 EUR (MS IV,MS V,MS VI), doit être intégralement affecté au financement d’emplois supplémentaires dans les entreprises de travail adapté wallonnes et germanophones.

Art. 9. § 1. Het overblijvende saldo van de opbrengst van de bijdrageverminderingen voor werkgevers, namelijk 113,22 EUR (SM IV, SM V, SM VI) moet integraal aangewend worden voor de financiering van bijkomende banen in de Waalse en Duitstalige beschutte werkplaatsen.

§ 2. Conformément à l’article 14 de l’arrêté royal, s’il se voit obligé de réduire le volume de l’emploi, un employeur ne peut être exclu du bénéfice des avantages du maribel social, à condition :

§ 2. Overeenkomstig artikel 14 van het koninklijk besluit mag een werkgever, als hij zich verplicht ziet om het tewerkstellingsvolume te verminderen, niet uitgesloten worden van de voordelen van de sociale maribel, op voorwaarde dat :

- qu’il déclare au préalable, par lettre recommandée, la réduction du volume de l’emploi au fonds social, en indiquant la réduction que subit le volume de l’emploi exprimé en équivalents temps plein en application de la réduction proposée pendant une année civile complète;

- hij, voorafgaand, per aangetekende brief, de vermindering van het tewerkstellingsvolume meldt aan het sociaal fonds, door de vermindering aan te duiden die het tewerkstellingsvolume ondergaat, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, bij toepassing van de vermindering voorgesteld tijdens een volledig kalenderjaar;

- que le fonds social approuve la proposition de réduction du volume de l’emploi sur base de critères objectifs préalablement établis et par décision motivée.

- het sociaal fonds het voorstel tot vermindering van het tewerkstellingsvolume goedkeurt op basis van objectieve criteria die vooraf werden opgesteld en via een gemotiveerde beslissing.

CHAPITRE VI. — Procédure d’introduction des candidatures

HOOFDSTUK VI.Procedure tot aanvaarding van de kandidaten

Art. 10. La subvention maribel social est accordée aux employeurs qui s’engagent à réaliser une augmentation nette du volume de travail par rapport à l’année civile 2005 après examen du comité de gestion du fonds social.

Art. 10. De toelage sociale maribel wordt toegekend aan de werkgevers die zich ertoe verbinden om een netto verhoging te verwezenlijken van het arbeidsvolume tegenover het kalenderjaar 2005, na onderzoek door het beheerscomité van het sociaal fonds.

Art. 11. Les employeurs sollicitant une intervention financière ″maribel social″ introduisent au fonds social un acte de candidature tel qu’annexé par l’arrêté royal susmentionné.

Art. 11. De werkgevers die een financiële tegemoetkoming ″sociale maribel″ vragen, dienen bij het sociaal fonds een kandidatuurstelling in, als bijlage bij voornoemd koninklijk besluit gevoegd.

Art. 12. Le fonds social peut demander des informations supplémentaires aux employeurs en vue d’élaborer son rapport semestriel.

Art. 12. Het sociaal fonds kan bijkomende inlichtingen vragen aan de werkgevers om haar semestrieel verslag op te stellen.

Art. 13. Les interventions financières aux emplois supplémentaires sont accordées forfaitairement après réception de l’acte de candidature ainsi que des informations relatives aux prestations trimestrielles en fonction des propositions d’attribution formulées par le fonds social.

Art. 13. De financiële tegemoetkomingen voor bijkomende banen worden forfaitair toegekend na ontvangst van de kandidatuurstelling, evenals van de informatie betreffende de trimestriële prestaties in functie van de voorstellen tot toekenning, geformuleerd door het sociaal fonds.

Pour les entreprises de travail adapté wallonnes, l’intervention financière est cumulable avec d’autres aides à l’emploi, à l’exception des aides AWIPH, pour autant qu’elle soit limitée au coût salarial réel qui est à charge de l’employeur.

Voor de Waalse beschutte werkplaatsen kan de financiële tegemoetkoming gecumuleerd worden met andere tewerkstellingshulp, met uitzondering van AWIPH-hulp, voor zover zij beperkt is tot de werkelijke loonkosten die ten laste zijn van de werkgever.

Art. 14. Le modèle d’acte de candidature ainsi que la liste des documents à y joindre est fixé par le fonds social.

Art. 14. Het model van kandidatuurstelling, evenals de bij te voegen lijst van documenten wordt vastgelegd door het sociaal fonds.

CHAPITRE VII. — Intervention financière et affectation

HOOFDSTUK VII. — Financiële tegemoetkoming en aanwending

Art. 15. Le fonds social détermine les critères à prendre en compte pour l’approbation des actes de candidature.

Art. 15. Het sociaal fonds bepaalt de criteria die in aanmerking moeten genomen worden voor de goedkeuring van de kandidatuurstellingen.

Art. 16. § 1er. Conformément à l’arrêté royal du 18 juillet 2002, les embauches doivent être réalisées au niveau de chaque entreprise de travail adapté à un coût salarial annuel brut moyen de maximum 64 937,84 EUR, charges patronales incluses. L’intervention du fonds social est par ailleurs limitée aux prestations rémunérées effectives ou assimilées.

Art. 16. § 1. Overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 juli 2002 moeten de aanwervingen gebeuren op het niveau van elke beschutte werkplaatsen tot een gemiddeld bruto jaarloon van maximaal 64.937,84 EUR, werkgeverslasten inbegrepen. De tegemoetkoming van het sociaal fonds wordt trouwens beperkt tot de effectief of gelijkgestelde vergoede prestaties.

§ 2. Le montant mentionné à l’article 16, § 1er est indexé suivant les règles prévues par les conventions collectives de travail conclues au sein de la Commission paritaire pour les entreprises de travail adapté et les ateliers sociaux.

§ 2. Het bedrag vermeld in artikel 16, § 1 wordt geïndexeerd volgens de regels bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen.

§ 3. Conformément à l’arrêté royal du 18 juillet 2002, il faut entendre par ″coût salarial″ : la rémunération brute du travailleur, majorée des cotisations patronales de sécurité sociale. La rémunération brute comprend la rémunération ainsi que l’ensemble des indemnités et avantages dus au travailleur par ou en vertu de dispositions légales ou

§ 3. Overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 juli 2002, moet onder ″loonkosten″ worden verstaan : het brutoloon van de werknemer, vermeerderd met sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever. Het brutoloon omvat het loon en alle vergoedingen en voordelen verschuldigd aan de werknemer door of krachtens wettelijke of


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39529

réglementaires ainsi que les indemnités et avantages dus en vertu de conventions collectives de travail conclues au sein de l’organe paritaire dont relève l’employeur.

reglementaire bepalingen, evenals de vergoedingen en voordelen verschuldigd krachtens collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het paritair orgaan waarvan de werkgever afhangt.

Pour les embauches, priorité sera donnée, en outre, à des fonctions axées sur le renforcement de l’emploi des plus faibles, l’amélioration de l’organisation du travail et l’adaptation ergonomique des postes de travail, d’une part, et à des fonctions destinées à l’amélioration de l’encadrement social et commercial, d’autre part :

Voor de aanwervingen zal bovendien voorrang worden gegeven aan functies gericht op de versterking van de tewerkstelling van de zwaksten, de verbetering van de arbeidsorganisatie en de ergonomische aanpassing van de arbeidsplaatsen enerzijds en aan functies bestemd voor de verbetering van de sociale en commerciële omkadering anderzijds :

Le ″Fonds social pour la promotion de l’emploi dans les entreprises de travail adapté″ finance à partir du 2e semestre 2006, en Région wallonne et Communauté germanophone, dans le cadre :

Het ″Sociaal Fonds voor de bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen″ financiert vanaf het 2e semester 2006 in het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap in dit kader van :

- de la dotation fédérale maribel social, quatrième tranche (46,48 EUR), cinquième tranche (43,82 EUR), sixième tranche (22,92 EUR) de la réduction patronale tous les emplois à concurrence de 5.000 EUR par trimestre sans toutefois dépasser le coût salarial réel du travailleur.

- de federale dotatie sociale maribel, vierde schijf (46,48 EUR), vijfde schijf (43,82 EUR), zesde schijf (22,92 EUR) van de werkgeversvermindering alle betrekkingen tot 5.000 EUR per kwartaal zonder de werkelijke loonkosten van de werknemer te overschrijden.

Le ″Fonds social pour la promotion de l’emploi dans les entreprises de travail adapté″ finance en Région wallonne dans le cadre :

Het ″Sociaal fonds voor de bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen″ financiert in het Waalse Gewest in het kader van :

- de la dotation régionale maribel social fixée par arrêté du Gouvernement wallon 29 avril 1999 modifié par l’arrêté du Gouvernement wallon du 7 novembre 2002 finançant trimestriellement :

- de gewestelijke dotatie sociale maribel bepaald door besluit van de Waalse Regering van 29 april 1999 gewijzigd door het besluit van de Waalse Regering van 7 november 2002 tot trimestriële financiering van :

1. des emplois de production à concurrence de 2.478,94 EUR;

1. de productiebanen voor een bedrag van 2.478,94 EUR;

2. des emplois d’encadrement à concurrence de 3.718,40 EUR.

2. de omkaderingsbanen voor een bedrag van 3.718,40 EUR.

Art. 17. Les décisions et propositions du fonds sont transmises aux ministres compétents et au président de la commission paritaire.

Art. 17. De beslissingen en voorstellen van het fonds worden bezorgd aan de bevoegde ministers en aan de voorzitter van het paritair comité.

CHAPITRE VIII. — Garanties d’utilisation intégrale du produit de réductions de cotisations la création d’emplois

HOOFDSTUK VIII. — Waarborgen inzake integraal gebruik van de som van de bijdrageverminderingen voor de oprichting van banen

Art. 18. Chaque employeur qui bénéficie d’une intervention financière du fonds social doit fournir chaque année pour le 31 janvier au plus tard, un rapport détaillé audit fonds. Un modèle de rapport sera élaboré par le fonds social. Le non-respect de ces dispositions donnera lieu à des sanctions déterminées par le fonds social.

Art. 18. Elke werkgever die een financiële tegemoetkoming van het sociaal fonds geniet moet elk jaar, uiterlijk op 31 januari, een gedetailleerd verslag aan dit fonds bezorgen. Een model van verslag zal worden opgesteld door het sociaal fonds. De niet-naleving van deze bepalingen zal aanleiding geven tot de sancties bepaald door het sociaal fonds.

Art. 19. § 1er. Ce rapport doit reprendre au moins les éléments suivants :

Art. 19. § 1. Dit verslag moet ten minste de volgende elementen bevatten :

- le nombre total d’emplois exprimé en travailleurs physiques et en équivalents temps plein pour la période de référence et la période concernée;

- de totale tewerkstelling uitgedrukt in fysieke personen en in voltijdse equivalenten voor de referteperiode en de betrokken periode;

- la liste nominative des emplois supplémentaires engagés grâce à l’intervention financière du fonds social avec le régime de travail, leur fonction et leur barème.

- een nominatieve lijst van de bijkomende banen gecreëerd dankzij de financiële tegemoetkoming van het sociaal fonds met het arbeidsstelsel, hun functie en hun loonschaal.

§ 2. Si nécessaire, le fonds social peut demander des informations complémentaires.

§ 2. Indien nodig mag het sociaal fonds bijkomende informatie vragen.

CHAPITRE IX. — Calendrier de réalisation de l’augmentation nette du nombre d’emplois

HOOFDSTUK IX. — Kalender van verwezenlijking van de nettoverhoging van het aantal banen

Art. 20. Les nouveaux engagements et l’augmentation du volume global de l’emploi sont réalisés dans les six mois qui suivent la notification de la décision d’intervention financière du fonds social.

Art. 20. De nieuwe aanwervingen en de verhoging van het totale tewerkstellingsvolume zullen uitgevoerd worden binnen de zes maanden volgend op de kennisgeving van de beslissing tot financiële tegemoetkoming van het sociaal fonds.

CHAPITRE X. — Dispositions finales et durée de validité

HOOFDSTUK X. — Slotbepalingen en geldigheidsduur

Art. 21. La présente convention collective de travail abroge et remplace à partir du 1er octobre 2006 la convention collective de travail du 18 décembre 2000 portant des mesures visant à promouvoir l’emploi dans les entreprises de travail adapté, déposée au Greffe de la Direction générale Relations collectives de travail le 24 janvier 2001 et enregistrée le 9 février 2001 sous le numéro 56416/CO/327.

Art. 21. Deze collectieve arbeidsovereenkomst herroept en vervangt vanaf 1 oktober 2006 de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 december 2000 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen, neergelegd op de Griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen op 24 januari 2001 en geregistreerd op 9 februari 2001 onder het nummer 56416/CO/327.

Art. 22. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 1er octobre 2006 et elle est conclue pour une durée indéterminée.

Art. 22. Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt van kracht op 1 oktober 2006 en is gesloten voor onbepaalde duur.

Elle peut être dénoncée par chacune des parties moyennant un préavis de trois mois, notifié par lettre recommandée à la poste, adressée au président de la Commission paritaire pour les entreprises de travail adapté et les ateliers sociaux.

Zij kan door elk van de partijen worden opgezegd via een opzeggingstermijn van drie maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen.

Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 13 juin 2007. Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2007. De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN


39530

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG

F. 2007 — 3183 [2007/201837] 13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 janvier 2007, conclue au sein de la Commission paritaire pour le commerce de combustibles, modifiant la convention collective de travail du 16 juin 2003 telle que modifiée par la convention collective de travail du 17 mai 2005 et par la convention collective de travail du 21 septembre 2006 relative à la constitution d’un plan social de secteur (1)

N. 2007 — 3183 [2007/201837] 13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003 zoals gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 mei 2005 en door de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 september 2006 betreffende de invoering van een sociaal sectorplan (1)

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28; Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen; Op de voordracht van Onze Minister van Werk,

Vu la demande de la Commission paritaire pour le commerce de combustibles; Sur la proposition de Notre Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1 . Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 22 janvier 2007, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire pour le commerce de combustibles, modifiant la convention collective de travail du 16 juin 2003 telle que modifiée par la convention collective de travail du 17 mai 2005 et par la convention collective de travail du 21 septembre 2006 relative à la constitution d’un plan social de secteur.

Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003 zoals gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 mei 2005 en door de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 september 2006 betreffende de invoering van een sociaal sectorplan.

Art. 2. Notre Ministre de l’Emploi est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 2. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 13 juin 2007.

ALBERT

Gegeven te Brussel, 13 juni 2007.

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Note (1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.

Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Annexe

Bijlage

Commission paritaire pour le commerce de combustibles

Paritair Comité voor de handel in brandstoffen

Convention collective de travail du 22 janvier 2007

Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2007

Modification de la convention collective de travail du 16 juin 2003 telle que modifiée par la convention collective de travail du 17 mai 2005 et par la convention collective de travail du 21 septembre 2006 relative à la constitution d’un plan social de secteur (Convention enregistrée le 6 février 2007 sous le numéro 81895/CO/127)

Wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003 zoals gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 mei 2005 en door de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 september 2006 betreffende de invoering van een sociaal sectorplan (Overeenkomst geregistreerd op 6 februari 2007 onder het nummer 81895/CO/127)

Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et aux ouvriers et ouvrières des entreprises ressortissant à la Commission paritaire pour le commerce de combustibles et à la Sous-commission paritaire pour le commerce de combustibles de la Flandre orientale.

Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen en onder het Paritair Subcomité voor de handel in brandstoffen van Oost-Vlaanderen.

Art. 2. L’article 24 du règlement de prévoyance ajouté comme annexe 1e à la convention collective de travail du 16 juin 2003, conclue au sein de la Commission paritaire pour le commerce de combustibles, relative à la constitution d’un plan social du secteur, rendue obligatoire par arrêté royal du 1er mai 2006, est remplacé par la disposition suivante :

Art. 2. Artikel 24 van het voorzorgsreglement, welke is bijgevoegd als bijlage 1 aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen, betreffende de invoering van een sociaal sectorplan, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 1 mei 2006, wordt vervangen door de volgende bepalingen :

″Art. 24. Ordre des bénéficiaires.

″Art. 24. Rangorde van de begunstigden.

Le paiement des prestations en cas de décès se fait dans l’ordre de priorité ci-après :

De uitkering van de prestaties in geval van overlijden gebeurt in de hierna volgende voorrangsorde van begunstiging :

a) l’époux/l’épouse, ni judiciairement séparé de corps, ni en instance judiciaire pour séparation de corps ou divorce;

a) de echtgeno(o)t(e), noch gerechtelijk van tafel en bed gescheiden, noch in gerechtelijke aanleg tot scheiding van tafel en bed of echtscheiding;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD b) à défaut, le cohabitant légal (personne non mariée) :

39531

b) bij ontstentenis, de wettelijk samenwonende (niet gehuwde) persoon :

Les cohabitants légaux sont les personnes qui, conformément à l’article 1476 C.C. ont effectué une déclaration de cohabitation auprès d’un fonctionnaire de l’état civil de la commune ou de la ville dans laquelle ils sont ensemble domiciliés. La cohabitation légale cesse d’exister en cas de décès, mariage ou manifestation de la volonté d’un des cohabitants;

Wettelijk samenwonenden zijn de personen die overeenkomstig artikel 1476 B.W. een verklaring aflegden bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. De wettelijke samenwoning houdt op bij overlijden, huwelijk of wilsuiting van één van de samenwonenden;

c) à défaut, les enfants ou, en cas de représentation, leurs descendants;

c) bij ontstentenis, de kinderen of, bij plaatsvervulling, de afstammelingen van deze laatsten;

d) à défaut, le(s) bénéficiaire(s) désigné(s) par l’affilié; e) à défaut, les collatéraux en ligne ascendante; f) à défaut, les héritiers légaux de l’affilié à l’exclusion de l’Etat; g) à défaut, le fonds de pension comme défini dans l’article 3.5.

d) bij ontstentenis, de door de aangeslotene aangewezen begunstigde(n); e) bij ontstentenis, de bloedverwanten in opgaande lijn; f) bij ontstentenis, de wettelijke erfgenamen van de aangeslotene met uitsluiting van de Staat; g) bij ontstentenis, de pensioeninstelling gedefinieerd in artikel 3.5.

A la demande de l’affilié il peut être accepté, avec l’accord de l’employeur, de déroger à cet ordre des bénéficiaires. »

Op verzoek van de aangeslotene kan erin toegestemd worden dat afgeweken wordt van deze rangorde van de begunstigden. »

Art. 3. Cette convention collective de travail entre en vigueur le 22 janvier 2007 et a la même validité que la convention collective de travail qu’elle modifie.

Art. 3. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 22 januari 2007 en heeft dezelfde geldigheid als de collectieve arbeidsovereenkomst die ze wijzigt.

Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 13 juin 2007.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2007. De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

* SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG

F. 2007 — 3184 [2007/201889] 13 JUIN 2007. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 janvier 2007, conclue au sein de la Commission paritaire pour le commerce de combustibles, modifiant les statuts du ″Fonds social pour les entreprises de commerce de combustibles″ - cotisation des employeurs (1)

N. 2007 — 3184 [2007/201889] 13 JUNI 2007. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen, tot wijziging van de statuten van het ″Sociaal Fonds voor de ondernemingen van handel in brandstoffen″ - bijdrage van de werkgevers (1)

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 7 janvier 1958, concernant les fonds de sécurité d’existence, notamment l’article 2; Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2; Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28; Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen; Op de voordracht van Onze Minister van Werk,

Vu la demande de la Commission paritaire pour le commerce de combustibles; Sur la proposition de Notre Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : er

Article 1 . Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 22 janvier 2007, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire pour le commerce de combustibles, modifiant les statuts du ″Fonds social pour les entreprises de commerce de combustibles″ - cotisation des employeurs.

Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen, tot wijziging van de statuten van het ″Sociaal Fonds voor de ondernemingen van handel in brandstoffen″ - bijdrage van de werkgevers.

Art. 2. Notre Ministre de l’Emploi est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 2. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 13 juin 2007.

ALBERT

Gegeven te Brussel, 13 juni 2007.

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Note (1) Références au Moniteur belge : Loi du 7 janvier 1958, Moniteur belge du 7 février 1958. Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.

Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.


39532

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Annexe

Bijlage

Commission paritaire pour le commerce de combustibles

Paritair Comité voor de handel in brandstoffen

Convention collective de travail du 22 janvier 2007

Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2007

Modification des statuts du ″Fonds social pour les entreprises de commerce de combustibles″ - cotisation des employeurs (Convention enregistrée le 6 février 2007 sous le numéro 81896/CO/127)

Wijziging van de statuten van het ″Sociaal Fonds voor de ondernemingen van handel in brandstoffen″ - bijdrage van de werkgevers (Overeenkomst geregistreerd op 6 februari 2007 onder het nummer 81896/CO/127)

Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et aux ouvriers et ouvrières des entreprises ressortissant à la Commission paritaire pour le commerce de combustibles et à la Sous-commission paritaire pour le commerce de combustibles de la Flandre orientale.

Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de handel in brandstoffen en onder het Paritair Subcomité voor de handel in brandstoffen van Oost-Vlaanderen.

Art. 2. L’article 17 des statuts du ″Fonds social pour les entreprises de commerce de combustibles″, fixés par la convention collective de travail du 26 juin 1974, conclue au sein de la Commission paritaire nationale pour le commerce de combustibles, instituant un fonds de sécurité d’existence et en fixant les statuts, rendue obligatoire par arrêté royal du 4 octobre 1974, modifié pour la dernière fois par la convention collective de travail du 29 juin 2005, enregistrée sous le numéro 75673/CO/127 et 127.02, est remplacé par les dispositions suivantes :

Art. 2. Artikel 17 van de statuten van het ″Sociaal Fonds voor de ondernemingen van handel in brandstoffen″, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 1974, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor de handel in brandstoffen, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 4 oktober 1974, een laatste maal gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 2005, geregistreerd onder het nummer 75673/CO/127 en 127.02, wordt vervangen door de volgende bepalingen :

″Art. 17. La cotisation visée à l’article 16 est fixée comme suit :

″Art. 17. De in de artikel 16 bedoelde bijdrage wordt vastgesteld als volgt :

1o) pour les employeurs ressortissant à la Sous-commission paritaire pour le commerce de combustibles de la Flandre orientale :

1o) voor de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de handel in brandstoffen van Oost-Vlaanderen :

- 12 p.c. à partir du 1er janvier 2007, y inclus les 3 p.c. réservés pour le ″Fonds de pension pour le commerce de combustibles″ ASBL, rue Léon Lepage 4, 1000 Bruxelles;

- 12 pct. vanaf 1 januari 2007, inbegrepen 3 pct. gereserveerd voor het ″Pensioenfonds voor de handel in brandstoffen″ VZW, Léon Lepagestraat 4, 1000 Brussel;

- 14 p.c. à partir du 1er juillet 2007, y inclus les 3 p.c. réservés pour le ″Fonds de pension pour le commerce de combustibles″ ASBL, rue Léon Lepage 4, 1000 Bruxelles.

- 14 pct. vanaf 1 juli 2007, inbegrepen 3 pct. gereserveerd voor het ″Pensioenfonds voor de handel in brandstoffen″ VZW, Léon Lepagestraat 4, 1000 Brussel.

Cette cotisation est calculée sur la base des salaires bruts qui entrent en ligne de compte pour le calcul des cotisations de sécurité sociale;

Deze bijdrage wordt berekend op basis van de brutolonen die in aanmerking komen voor de berekening van de bijdrage voor de sociale zekerheid;

2o) pour les employeurs visés à l’article 4, 1o, à l’exception des employeurs ressortissant à la Sous-commission paritaire pour le commerce de combustibles de la Flandre orientale :

2o) voor de werkgevers bedoeld in artikel 4, 1o, de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de handel in brandstoffen van Oost-Vlaanderen uitgezonderd :

- 22 p.c. à partir du 1er janvier 2006, y inclus les 3 p.c. réservés pour le ″Fonds de pension pour le commerce de combustibles″ ASBL, rue Léon Lepage 4, 1000 Bruxelles.

- 22 pct. vanaf 1 januari 2006, inbegrepen de 3 pct. gereserveerd voor het ″Pensioenfonds voor de handel in brandstoffen″ VZW, Léon Lepagestraat 4, 1000 Brussel.

Cette cotisation est calculée sur la base des salaires bruts qui entrent en ligne de compte pour le calcul des cotisations de sécurité sociale.″

Deze bijdrage wordt berekend op basis van de brutolonen die in aanmerking komen voor de berekening van de bijdrage voor de sociale zekerheid.″

Art. 3. La présente convention collective entre en vigueur le 1er janvier 2007 et a la même validité que la convention collective de travail qu’elle modifie.

Art. 3. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2007 en heeft dezelfde geldigheid als de collectieve arbeidsovereenkomst die zij wijzigt.

Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 13 juin 2007.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2007.

Le Ministre de l’Emploi, P. VANVELTHOVEN

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

* FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE F. 2007 — 3185

[C − 2007/23166]

27 AVRIL 2007. — Arrêté royal portant octroi de subsides facultatifs à charge de l’allocation de base 58.11.33.14.93 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2007 ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

N. 2007 — 3185

[C − 2007/23166]

27 APRIL 2007. — Koninklijk besluit houdende toekenning van facultatieve toelagen ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14.93 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2007 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Vu les lois sur la comptabilité de l’Etat, coordonnées le 17 juillet 1991, notamment les articles 55 à 58;

Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op de artikelen 55 tot 58;

Vu la loi du 28 décembre 2006 contenant le Budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2007;

Gelet op de wet van 28 december 2006 houdende de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007;

Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donné le 27 avril 2007;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 27 april 2007;


39533

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Sur la proposition de Notre Ministre des Affaires sociales,

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Nous avons arrêté et arrêtons : Article 1er. Un subside de six mille cents EUR est alloué à :

Artikel 1. Een toelage van zesduizend EUR wordt toegekend aan :

Vereniging personen met een handicap

Vereniging personen met een handicap

VZW

VZW

Sint Janstraat 32-38

Sint-Janstraat 32-38

1000 Brussel

1000 Brussel

Pour l’organisation de la « Semaine de la Personne handicapée 2007 ».

Voor de organisatie van de « Week van de gehandicapten 2007 ».

Le paiement de ce subside s’effectuera par virement au compte bancaire n° 877-7976901-22.

De uitbetaling van deze toelage zal geschieden door overschrijving op bankrekening nr. 877-7976901-22.

Art. 2. Le subside prévu à l’article 1er est à charge de l’allocation de base 58.11.33.14.93 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2007.

Art. 2. De bij het artikel 1 bepaalde toelage is ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14.93 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2007.

Art. 3. L’organisation mentionnée à l’article 1er doit tenir, à tout moment, tous documents et comptes relatifs à ses activités, à la disposition des fonctionnaires et agents désignés à cette fin par notre Ministre des Affaires sociales.

Art. 3. De bij het artikel 1 vernoemde organisatie moet te allen tijde, alle documenten en rekeningen betreffende hun activiteiten ter beschikking houden van de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken aangewezen ambtenaren en beambten.

Art. 4. Notre Ministre des Affaires sociales est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 4. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 27 avril 2007.

Gegeven te Brussel, 27 april 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre des Affaires sociales, R. DEMOTTE

De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE F. 2007 — 3186

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [C − 2007/23167]

27 AVRIL 2007. — Arrêté royal portant octroi de subsides facultatifs à charge de l’allocation de base 58.11.33.14.93 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2007 ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

N. 2007 — 3186

[C − 2007/23167]

27 APRIL 2007. — Koninklijk besluit houdende toekenning van facultatieve toelagen ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14.93 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2007 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Vu les lois sur la comptabilité de l’Etat, coordonnées le 17 juillet 1991, notamment les articles 55 à 58;

Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op de artikelen 55 tot 58;

Vu la loi du 28 décembre 2006 contenant le Budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2007;

Gelet op de wet van 28 december 2006 houdende de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007;

Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donné le 26 avril 2007; Sur la proposition de Notre Ministre des Affaires sociales, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 26 april 2007; Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1 . Un subside de six mille cents EUR est alloué à :

Artikel 1. Een toelage van zesduizend EUR wordt toegekend aan :

Association socialiste de la Personne handicapée ASBL

Association Socialiste de la Personne Handicapée VZW

Rue Saint-Jean 32-38

Sint-Janstraat 32-38

1000 Bruxelles

1000 Brussel

Pour l’organisation de la « Semaine de la Personne handicapée 2007 ».

Voor de organisatie van de « Week van de gehandicapten 2007 ».

Le paiement de ce subside s’effectuera par virement au compte bancaire n° 877-8028701-24.

De uitbetaling van deze toelage zal geschieden door overschrijving op bankrekening nr. 877-8028701-24.

Art. 2. Le subside prévu à l’article 1er est à charge de l’allocation de base 58.11.33.14.93 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2007.

Art. 2. De bij het artikel 1 bepaalde toelage is ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14.93 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2007.

Art. 3. L’organisation mentionnée à l’article 1er doit tenir, à tout moment, tous documents et comptes relatifs à ses activités, à la disposition des fonctionnaires et agents désignés à cette fin par notre Ministre des Affaires sociales.

Art. 3. De bij het artikel 1 vernoemde organisatie moet te allen tijde, alle documenten en rekeningen betreffende hun activiteiten ter beschikking houden van de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken aangewezen ambtenaren en beambten.


39534

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Art. 4. Notre Ministre des Affaires sociales est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 4. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 27 april 2007.

Donné à Bruxelles, le 27 avril 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre des Affaires sociales, R. DEMOTTE

De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

F. 2007 — 3187 [C − 2007/23165] 8 JUIN 2007. — Arrêté royal portant octroi de subsides facultatifs à charge de l’allocation de base 58.11.33.14.93 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2007

N. 2007 — 3187 [C − 2007/23165] 8 JUNI 2007. — Koninklijk besluit houdende toekenning van facultatieve toelagen ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14.93 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2007

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu les lois sur la comptabilité de l’Etat, coordonnées le 17 juillet 1991, notamment les articles 55 à 58; Vu la loi du 28 décembre 2006 contenant le Budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2007; Vu l’arrêté royal du 16 novembre 1994 relatif au contrôle administratif et budgétaire, notamment l’article 14, 2°; Sur la proposition de Notre Ministre des Affaires sociales,

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op de artikelen 55 tot 58; Gelet op de wet van 28 december 2006 houdende de Algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007; Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, inzonderheid artikel 14, 2°; Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Nous avons arrêté et arrêtons : er

Article 1 . Un subside de trois mille EUR est alloué à :

Artikel 1. Een toelage van drieduizend EUR wordt toegekend aan :

« Plateforme Santé-Solidarité », Fédération des Maisons médicales et des Collectifs de Santé francophones ASBL, boulevard du Midi 25, bte 5, 1000 Bruxelles.

« Plateforme Santé-Solidarité », Fédération des Maisons médicales et des Collectifs de Santé francophones ASBL, Zuidlaan 25, bus 5, 1000 Brussel.

Pour l’organisation d’un forum à l’occasion du 30e anniversaire de la déclaration d’Alma Ata.

Voor de organisatie van een forum ter gelegenheid van de 30e verjaardag van de verklaring van Alma Ata.

Le paiement de ce subside s’effectuera par virement au compte bancaire n° 879-2563201-44.

De uitbetaling van deze toelage zal geschieden door overschrijving op bankrekening nr. 879-2563201-44.

Art. 2. Le subside prévu à l’article 1er est à charge de l’allocation de base 58.11.33.14.93 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2007.

Art. 2. De bij het artikel 1 bepaalde toelage is ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14.93 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2007.

Art. 3. L’organisation mentionnée à l’ article 1er doit tenir, à tout moment, tous documents et comptes relatifs à ses activités, à la disposition des fonctionnaires et agents désignés à cette fin par notre Ministre des Affaires sociales.

Art. 3. De bij het artikel 1 vernoemde organisatie moet te allen tijde, alle documenten en rekeningen betreffende hun activiteiten ter beschikking houden van de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken aangewezen ambtenaren en beambten.

Art. 4. Notre Ministre des Affaires sociales est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 4. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 8 juin 2007.

Gegeven te Brussel, 8 juni 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre des Affaires sociales, R. DEMOTTE

De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

F. 2007 — 3188 [C − 2007/23146] 29 JUIN 2007. — Arrêté royal portant exécution de l’article 36, § 1er, alinéa 3, de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés

N. 2007 — 3188 [C − 2007/23146] 29 JUNI 2007. — Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 36, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés, notamment l’article 36, § 1er, alinéa 3, inséré par la loi du 27 décembre 2006; Vu l’avis du Comité de gestion de l’Office national des pensions, donné le 26 février 2007;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 36, § 1, derde lid, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006; Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 26 februari 2007;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donné le 17 avril 2007; Vu l’accord de Notre Ministre du Budget du 20 avril 2007; Vu l’avis n° 42.992/1 du Conseil d’Etat, donné le 24 mai 2007, en application de l’article 84, § 1, alinéa 1er, 1° des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; Sur la proposition de Notre Ministre de l’Environnement et des Pensions, Nous avons arrêté et arrêtons : er

39535

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 april 2007; Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 april 2007; Gelet op het advies nr. 42.992/1 van de Raad van State, gegeven op 24 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Leefmilieu en Pensioenen,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

er

Article 1 . A partir du 1 janvier 2007, les rentes constituées dans le cadre de l’assurance obligatoire organisée par la législation relative à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré, payées périodiquement, sont liées à l’indice pivot de décembre 2006, et varieront conformément aux dispositions de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l’indice des prix à la consommation des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.

Artikel 1. Met ingang van 1 januari 2007 worden de periodiek uitgekeerde renten, gevestigd in het raam van de verplichte verzekering ingericht door de wetgeving betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, geacht te zijn gekoppeld aan de spilindex van december 2006, en zullen variëren conform de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Art. 2. Notre Ministre des Pensions est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 2. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 29 juin 2007.

Gegeven te Brussel, 29 juni 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre de l’Environnement et des Pensions, B. TOBBACK

De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

F. 2007 — 3189 [C − 2007/23133] 29 JUIN 2007. — Arrêté royal portant coordination de la législation réalisant l’unification et l’harmonisation des régimes de capitalisation institués dans le cadre des lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré

N. 2007 — 3189 [C − 2007/23133] 29 JUNI 2007. — Koninklijk besluit tot coördinatie van de wetgeving tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi-programme (I) du 27 décembre 2006, notamment l’article 291; Vu la loi du 28 mai 1971 réalisant l’unification et l’harmonisation des régimes de capitalisation institués dans le cadre des lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré, modifiée par l’arrêté royal n° 415 du 16 juillet 1986, les lois des 30 décembre 1988, 26 juin 1992, 6 août 1993 et 21 décembre 1994, les arrêtés royaux du 19 mai 1995, 7 février 1997 et 23 avril 1997 et les lois du 12 août 2000 et 20 juillet 2005;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de programmawet (I) van 27 december 2006, inzonderheid op artikel 291; Gelet op de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering van de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986, de wetten van 30 december 1988, 26 juni 1992, 6 augustus 1993 en 21 december 1994, de koninklijke besluiten van 19 mei 1995, 7 februari 1997 en 23 april 1997 en de wetten van 12 augustus 2000 en 20 juli 2005; Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 26 februari 2007; Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 april 2007; Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 20 april 2007; Gelet op het advies van de Raad van State nr. 42.991/1, gegeven op 24 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,

Vu l’avis du Comité de gestion de l’Office national des pensions, donné le 26 février 2007; Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donné le 17 avril 2007; Vu l’accord de Notre Ministre du Budget, donné le 20 avril 2007; Vu l’avis n° 42.991/1 du Conseil d’Etat, donné le 24 mai 2007, en application de l’article 84, § 1, alinéa 1er, 1°, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; Sur la proposition de Notre Ministre des Pensions et de l’avis de Nos Ministres qui en ont délibéré en Conseil, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Article 1 . Les dispositions de la loi du 28 mai 1971 réalisant l’unification et l’harmonisation des régimes de capitalisation institués dans le cadre des lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré, modifiée par l’arrêté royal n° 415 du 16 juillet 1986, les lois des 30 décembre 1988, 26 juin 1992, 6 août 1993 et 21 décembre 1994, les arrêtés royaux du 19 mai 1995, 7 février 1997 et 23 avril 1997 et les

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. De bepalingen van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering van de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986, de wetten van 30 december 1988, 26 juni 1992, 6 augustus 1993 en 21 december 1994,


39536

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

lois du 12 août 2000 et 20 juillet 2005, sont coordonnées conformément au texte annexé au présent arrêté.

de koninklijke besluiten van 19 mei 1995, 7 februari 1997 en 23 april 1997 en de wetten van 12 augustus 2000 en 20 juli 2005, worden gecoördineerd volgens de bij dit besluit gevoegde tekst.

Art. 2. Notre Ministre des Pensions est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 2. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 29 juin 2007.

ALBERT

Gegeven te Brussel, 29 juni 2007.

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre de l’Environnement et des Pensions, B. TOBBACK

De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK

Loi réalisant l’unification et l’harmonisation des régimes de capitalisation institués dans le cadre des lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré, coordonnée le 29 juin 2007

Wet tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, gecoördineerd op 29 juni 2007

CHAPITRE Ier. — Des versements obligatoires Artikel. 1 . (1) Le présent chapitre s’applique à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré afférente aux versements obligatoires qui ont été effectués au compte de chaque travailleur salarié et qui a été régie notamment par : 1° l’article 11 de la loi du 21 juillet 1844 sur les droits différentiels; 2° la loi du 5 juin 1911 sur les pensions de vieillesse en faveur des ouvriers mineurs; 3° la loi du 10 décembre 1924 relative à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré; 4° la loi du 30 décembre 1924 relative à l’assurance en vue de la vieillesse du décès prématuré des ouvriers mineurs; 5° la loi du 10 mars 1925 relative à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré des employés; 6° la loi du 18 juin 1930 portant revision de la loi du 10 mars 1925 relative à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré des employés; 7° la loi du 14 juillet 1930 portant revision de la loi du 10 décembre 1924 modifiée par celle du 20 juillet 1927 relative à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré; 8° la loi du 1er août 1930 concernant le régime de retraite des ouvriers mineurs; 9° la loi du 6 juillet 1931 relative aux gens de mer;

HOOFDSTUK I. — Verplichte stortingen Artikel 1. (1) Dit hoofdstuk is van toepassing op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood betreffende de verplichte stortingen die op de rekening van elke werknemer werden verricht en die inzonderheid werd beheerst door : 1° artikel 11 van de wet van 21 juli 1844 op de differentiële rechten; 2°de wet van 5 juni 1911 op de ouderdomspensioenen ten bate van de mijnwerkers; 3° de wet van 10 december 1924 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood; 4° de wet van 30 december 1924 omtrent de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood der mijnwerkers; 5° de wet van 10 maart 1925 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood der bedienden; 6° de wet van 18 juni 1930 tot herziening der wet van 10 maart 1925 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood der bedienden; 7° de wet van 14 juli 1930 houdende herziening van de wet van 10 december 1924 gewijzigd bij die van 20 juli 1927 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood; 8° de wet van 1 augustus 1930 betreffende het rustpensioenstelsel der mijnwerkers; 9° de wet van 6 juli 1931 die betrekking heeft op de zeelieden;

10° l’arrêté royal du 24 octobre 1936 modifiant et coordonnant les statuts de la Caisse de secours et de prévoyance en faveur des marins naviguant sous pavillon belge; 11° l’arrêté royal du 25 août 1937 portant coordination des lois concernent le régime de retraite des ouvriers mineurs; 12° la loi du 15 décembre 1937 relative à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré; 13° l’arrêté du Régent du 12 septembre 1946 coordonnant les lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré;

10° het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzieningskas voor zeevarenden onder Belgische vlag; 11° het koninklijk besluit van 25 augustus 1937 tot samenordening van het pensioenstelsel der mijnwerkers; 12° de wet van 15 december 1937 betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood; 13° het besluit van de Regent van 12 september 1946 tot samenordening van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood; 14° de besluitwet van 25 februari 1947 tot samenordening en wijziging van de wetten betreffende het pensioenstelsel voor de mijnwerkers en de ermee gelijkgestelden; 15° de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden; 16° de wet van 22 februari 1960 tot wijziging van de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden. Art. 2. (2) De Rijksdienst voor pensioenen is belast met de toepassing van dit hoofdstuk. Art. 3. (3) De ouderdomsrente gaat in de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de werknemer de leeftijd van 65 of 60 jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft, bereikt. (4) Op verzoek van de verzekerde kan de ouderdomsrente ten vroegste ingaan de eerste dag van de maand die volgt op deze van een verjaardag vanaf de 55ste verjaardag. In dit geval wordt de rente verminderd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen.

er

14° l’arrêté-loi du 25 février 1947 coordonnant et modifiant les lois sur le régime de retraite des ouvriers mineurs et assimilés; 15° la loi du 12 juillet 1957 relative à la pension de retraite et de survie des employés; 16° la loi du 22 février 1960 modifiant la loi du 12 juillet 1957 relative à la pension de retraite et de survie des employés; Art. 2. (2) L’Office national des pensions est chargé de l’application du présent Chapitre. Art. 3. (3) La rente de vieillesse prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel le travailleur salarié atteint l’âge de 65 ans ou de 60 ans selon qu’il s’agit d’un homme ou d’une femme. (4) A la demande de l’assuré, la rente de vieillesse peut prendre cours au plus tôt le premier jour du mois d’un anniversaire de naissance à partir du cinquante-cinquième anniversaire. Dans ce cas la rente est diminuée conformément aux barèmes déterminés par le Roi.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39537

Art. 4. (5) Le montant de la rente de vieillesse est déterminé conformément aux lois et arrêtés visés à l’article 1er.

Art. 4. (5) Het bedrag van de ouderdomsrente wordt bepaald overeenkomstig de bij artikel 1 beoogde wetten en besluiten.

(6) Lorsque le montant de la rente a été fixé compte tenu d’une couverture du droit à un âge autre que 65 ans pour les hommes et 60 ans pour les femmes, ce montant est modifié conformément à des barèmes déterminés par le Roi en fonction d’une ouverture du droit à 65 ans ou 60 ans selon qu’il s’agit d’un homme ou d’une femme.

§ 2. (16) Après fixation du montant des rentes selon les dispositions en vigueur, le montant des rentes payées pour la première fois et au plus tôt le 1er juillet 1997 est déterminé conformément aux barèmes annexés à la présente loi. § 3. (17) La rente qui prend cours effectivement et pour la première fois au plus tôt le 1er janvier 2001, est, nonobstant toute disposition contraire, payée par un versement unique correspondant à la valeur actuelle de la rente. Art. 9. (18) L’Office national des pensions tient une gestion distincte pour l’ensemble des opérations relatives à l’exécution du présent chapitre. Art. 10. (19) Le Roi détermine les modalités d’introduction des demandes.

(6) Wanneer het bedrag van de ouderdomsrente wordt bepaald rekening houdend met een opening van het recht op een andere leeftijd dan die van 65 jaar voor de mannen en 60 jaar voor de vrouwen, wordt dit bedrag gewijzigd overeenkomstig schalen, vastgesteld door de Koning op grond van een opening van het recht op 65 of 60 jaar naargelang het een man of een vrouw betreft. Art. 5. (7) Voor de mannen wordt, bij overlijden, een weduwerente verzekerd die gelijk is aan 40 procent van de ouderdomsrente en ingaat de eerste dag van de maand van het overlijden. (8) Ingeval de echtgenoten in leeftijd verschillen wordt het bedrag van de weduwerente gewijzigd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen. Art. 6. § 1. (9) Voor de ouderdoms- en weduwerenten die vóór 1 januari 1970 zijn ingegaan, blijft het bedrag van de rijksbijdrage bepaald overeenkomstig de in artikel 1 genoemde wetten en besluiten. § 2. (10) Elke rente, beoogd bij de artikelen 3 of 5 wordt, voor zover ze ingaat vóór 1 januari 1994, vanaf de ingangsdatum ervan vermeerderd met een jaarlijkse bijdrage van het Rijk gelijk aan 50 % van haar jaarbedrag. (11) Wat de ouderdomsrente betreft, wordt het jaarlijks maximumbedrag van de rijksbijdrage vastgesteld op 29,75 euro wanneer die rente ingaat op de leeftijd van 65 jaar; in geval van in genot treding op een vroegere leeftijd, wordt dat bedrag verminderd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen. (12) Wat de bij artikel 5 beoogde renten betreft, wordt het jaarlijks maximumbedrag van de rijksbijdrage vastgesteld op 11,90 euro. In geval van verschil in leeftijd tussen de echtgenoten of tussen de verzekerde en de aangeduide begunstigde, wordt het jaarlijks maximumbedrag van die bijdrage gewijzigd overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen. Art. 7. (13) De lasten voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 3 tot 6, worden gedragen door de Rijksdienst voor pensioenen tot 31 december 2007. Art. 8. § 1. (14a) De bij dit hoofdstuk beoogde voordelen zijn verworven per gelijke maandelijkse twaalfden (14b) en worden betaald door de Rijksdienst voor pensioenen. (15) De Koning bepaalt onder welke voorwaarden, volgens welke modaliteiten en met welke periodiciteit de prestaties, die voortvloeien uit de stortingen verricht in het kader van de door de samengeordende wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood georganiseerde vrijwillige verzekering, en de bij het eerste lid beoogde voordelen, de Rijksbijdrage inbegrepen, worden uitbetaald. § 2. (16) Nadat het bedrag van de renten volgens de geldende bepalingen werd vastgesteld, wordt het bedrag van de renten die voor de eerste maal en ten vroegste op 1 januari 1997 worden uitbetaald, bepaald volgens de bij deze wet gevoegde schalen. § 3. (17) De rente die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2001 ingaat, wordt, niettegenstaande alle andersluidende bepalingen, uitbetaald door middel van een enige storting, gelijk aan de contante waarde van die rente. Art. 9. (18) De Rijksdienst voor pensioenen houdt een afzonderlijk beheer voor het geheel van de verrichtingen betreffende de uitvoering van dit hoofdstuk. Art. 10. (19) De Koning bepaalt de modaliteiten van indiening van de aanvragen.

CHAPITRE II. — Des versements complémentaires et supplémentaires. Art. 11. (20) Le présent chapitre s’applique : 1° à la gestion des versements complémentaires effectués avant le 1er juillet 1957 conformément aux dispositions de la loi du 18 juin 1930 relative à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré des employés et du 1er juillet 1957 au 31 décembre 1959 conformément à l’article 22, § 6, tel qu’il a été inséré par la loi du 18 février 1959 dans la loi du 12 juillet 1957 relative à la pension de retraite et de survie des employés; 2° à la gestion des versements supplémentaires effectués à partir du 1er janvier 1960 conformément à l’article 22, § 6, de la loi du 12 juillet 1957 susvisée, tel qu’il était modifié par la loi du 22 février 1960 avant les modifications apportées par l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967.

HOOFDSTUK II. — Aanvullende en bijkomende stortingen Art. 11. (20) Dit hoofdstuk is van toepassing : 1° op het beheer van de aanvullende stortingen die vóór 1 juli 1957 zijn verricht overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 juni 1930 betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood der bedienden en van 1 juli 1957 tot 31 december 1959 overeenkomstig artikel 22, § 6, zoals dit door de wet van 18 februari 1959 in de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden ingevoegd werd; 2° op het beheer van de bijkomende stortingen verricht van 1 januari 1960 af, overeenkomstig artikel 22, § 6, van bovengenoemde wet van 12 juli 1957, zoals gewijzigd werd bij de wet van 22 februari 1960 vóór de wijzigingen aangebracht bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967.

Art. 5. (7) Pour les hommes, il est assuré en cas de décès une rente de veuve égale à 40 p.c. de la rente de vieillesse et prenant cours le premier jour du mois du décès. (8) En cas de différence d’âge entre les époux, le taux de la rente de veuve est modifié conformément aux barèmes déterminés par le Roi. Art. 6. § 1er. (9) Pour les rentes de vieillesse et de veuve qui ont pris cours avant le 1er janvier 1970, le montant de la contribution de l’Etat demeure fixé conformément aux lois et arrêté cités à l’article 1er. § 2. (10) Toute rente visée à l’article 3 ou à l’article 5 est augmentée dès sa prise de cours et pour autant que celle-ci survienne avant le er 1 janvier 1994, d’une contribution annuelle de l’Etat égale à 50 % de son montant annuel. (11) En ce qui concerne la rente de vieillesse, le montant annuel maximum de la contribution de l’Etat est fixé à 29,75 euros, lorsque cette rente prend cours à l’âge de 65 ans; en cas de prise de cours à un âge antérieur, ce montant est réduit conformément aux barèmes déterminés par le Roi. (12) En ce qui concerne les rentes visées à l’article 5, le montant maximum annuel de la contribution de l’Etat est fixé à 11,90 euros. En cas de différence d’âge entre les époux ou entre l’assuré et le bénéficiaire désigné, le montant annuel maximum de cette contribution est modifié conformément aux barèmes déterminés par le Roi. Art. 7. (13) Les charges résultant de l’application des articles 3 à 6 sont supportées par l’Office national des pensions jusqu’au 31 décembre 2007. Art. 8. § 1er. (14a) Les avantages visés au présent chapitre sont acquis par douzièmes mensuels égaux (14b) et sont payés par l’Office national des pensions. (15) Le Roi détermine les conditions, les modalités et la périodicité selon lesquelles sont payées les prestations résultant des versements effectués dans le cadre de l’assurance libre organisée par les lois coordonnées relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré et les avantages visés à l’alinéa 1er, y compris la contribution de l’Etat.


39538

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Art. 12. (21) Les réserves mathématiques des assurances en cours au 1er janvier 1968 dans le cadre de la gestion visée à l’article 11 sont affectées à la constitution des avantages extra-légaux prévus par l’article 22 de la loi du 12 juillet 1957 relative à la pension de retraite et de survie des employés modifié par l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967. Art. 13. (22) Les rentes de vieillesse qui ont pris cours avant le 1er janvier 1968 dans le cadre de la gestion visée à l’article 11 sont liquidées par la gestion des avantages extra-légaux précités et les réserves mathématiques de ces rentes sont calculées conformément aux barèmes déterminés par le Roi. (23) Les rentes de veuve qui ont pris cours avant le 1er janvier 1968 dans le cadre de la gestion prévue à l’article 11 sont liquidées par la gestion des avantages extra-légaux précités et les réserves mathématiques représentatives de ces rentes sont calculées conformément aux barèmes déterminés par le Roi. Art. 14. (24) Les rentes correspondant aux assurances en cours converties conformément aux dispositions de l’article 12 ainsi que les rentes de vieillesse et de veuve visées à l’article 13 sont considérées comme constituées en exécution de l’article 22 de la loi du 12 juillet 1957, modifié par l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967. Art. 15. (25) Le Roi détermine les modalités d’exécution du présent chapitre.

Art. 12. (21) De wiskundige reserves van de per 1 januari 1968 lopende verzekeringen worden, in het kader van het beheer dat is beoogd bij artikel 11 aangewend tot vestiging van de buitenwettelijke voordelen waarin is voorzien bij artikel 22 van de wet van 12 juli 1957 betreffende de het rust- en overlevingspensioen voor bedienden, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967. Art. 13. (22) De ouderdomsrenten die vóór 1 januari 1968, in het kader van het bij artikel 11 beoogd beheer zijn ingegaan worden door het beheer van de hogervermelde buitenwettelijke voordelen uitbetaald en de wiskundige reserves van die renten worden berekend overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen. (23) De weduwerenten die vóór 1 januari 1968 in het kader van het bij artikel 11 beoogd beheer zijn ingegaan, worden door het beheer van de hogervermelde buitenwettelijke voordelen uitbetaald en de wiskundige reserves die deze renten vertegenwoordigen worden berekend overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen. Art. 14. (24) De renten die overeenstemmen met de lopende verzekeringen, omgezet overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 alsmede de bij artikel 13 beoogde ouderdoms- en weduwerenten worden beschouwd als zijnde gevestigd in uitvoering van artikel 22 van de wet van 12 juli 1957, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967. Art. 15. (25) De Koning bepaalt de nadere regelen ter uitvoering van dit hoofdstuk.

Bijlage

Annexe

Schalen voor het aanpassen van de uit te betalen rente aan de langere levensduur I. Mannen

Barèmes pour l’adaptation de la rente à payer à la durée de vie plus élevée I. Hommes

Age

Ancienne valeur

Nouvelle valeur

Proportion

Leeftijd

Oude waarde

Nieuwe waarde

Verhouding

55

14,4189

22,10147

65,24 %

55

14,4189

22,10147

65,24 %

56

14,0966

21,71739

64,91 %

56

14,0966

21,71739

64,91 %

57

13,7716

21,32222

64,59 %

57

13,7716

21,32222

64,59 %

58

13,4443

20,91584

64,28 %

58

13,4443

20,91584

64,28 %

59

13,1142

20,49817

63,98 %

59

13,1142

20,49817

63,98 %

60

12,7814

20,06922

63,69 %

60

12,7814

20,06922

63,69 %

61

12,4223

19,62894

63,29 %

61

12,4223

19,62894

63,29 %

62

12,0622

19,17740

62,90 %

62

12,0622

19,17740

62,90 %

63

11,7016

18,71469

62,63 %

63

11,7016

18,71469

62,63 %

64

11,3409

18,24098

62,17 %

64

11,3409

18,24098

62,17 %

65 et plus

10,9809

17,75649

61,84 %

65 en meer

10,9809

17,75649

61,84 %

II. Femmes et veuves

II. Vrouwen en weduwen

Age

Ancienne valeur

Nouvelle valeur

Proportion

Leeftijd

Oude waarde

Nieuwe waarde

Verhouding

55 et moins

15,0577

17,71855

84,97 %

55 en lager

15,0577

17,71855

84,97 %

56

14,7022

17,42557

84,37 %

56

14,7022

17,42557

84,37 %

57

14,3426

17,12495

83,75 %

57

14,3426

17,12495

83,75 %

58

13,9772

16,81676

83,11 %

58

13,9772

16,81676

83,11 %

59

13,6066

16,50107

82,46 %

59

13,6066

16,50107

82,46 %

60

13,2313

16,17800

81,79 %

60

13,2313

16,17800

81,79 %

61

12,8525

15,84771

81,10 %

61

12,8525

15,84771

81,10 %

62

12,4696

15,51038

80,40 %

62

12,4696

15,51038

80,40 %

63

12,0838

15,18623

79,68 %

63

12,0838

15,18623

79,68 %

64

11,6958

14,81559

78,94 %

64

11,6958

14,81559

78,94 %

65 et plus

11,5063

14,45857

78,20 %

65 en meer

11,5063

14,45857

78,20 %


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Notes (1) Loi du 28 mai 1971, article 1er. (2) Loi du 28 mai 1971, article 2, alinéa 1, modifiée par la loi du 26 juin 1992, article 56 et l’arrêté royal du 19 mai 1995, article 9. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - les termes « la Caisse générale d’Epargne et de Retraite » et « la Caisse de secours et de prévoyance en faveur des marins et les organismes visés à l’article 22 de la loi du 12 juillet 1957 » ne sont pas repris étant donné que l’Office national des pensions a, comme suite à l’article 41 sexies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967, inséré par l’arrêté royal du 23 avril 1997, article 1, ratifié par la loi du 12 décembre 1997, article 2, 2°, repris les compétences et les tâches de ces institutions portant sur l’application des dispositions relatives aux rentes visées au chapitre I de la loi du 28 mai 1971; - les termes « le Fonds national de retraite des ouvriers mineurs » ne sont pas repris étant donné que l’Office national des pensions a, comme suite à l’article 41quinquies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967, inséré par la loi du 29 avril 1996, art 138 repris les compétences et les tâches de cette institution portant sur l’application des dispositions relatives aux rentes visées au chapitre I de la loi du 28 mai 1971. (3) Loi du 28 mai 1971, article 4, alinéa 1er. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - les termes « si en vertu des lois et arrêtés visés à l’article 1er, le droit à une rente de vieillesse ne s’est pas ouvert le 1er janvier 1970 » ne sont pas repris, vu l’applicabilité actuelle de la disposition. (4) Loi du 28 mai 1971, article 4, alinéa 2. (5) Loi du 28 mai 1971, article 3, alinéa 1er. (6) Loi du 28 mai 1971, article 3, alinéa 2. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - les termes « le droit à la rente de vieillesse ne s’est pas ouvert avant le 1er janvier 1970 » ne sont pas repris, vu l’applicabilité actuelle de la disposition; - le terme « a été » est remplacé par le terme « est ». (7) Loi du 28 mai 1971, article 6, alinéa 1er. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - le terme « weduwenrente » a été remplacé par le terme « weduwerente » à titre d’adaptation à l’orthographe en vigueur et dernièrement connue de la langue néerlandaise; - les termes « en vie au 1er janvier 1970 » ne sont pas repris, vu l’applicabilité actuelle de la disposition. (8) Loi du 28 mai 1971, article 6, alinéa 4, 1re partie de phrase. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - le terme « weduwenrente » a été remplacé par le terme « weduwerente » à titre d’adaptation à l’orthographe en vigueur et dernièrement connue de la langue néerlandaise. (9) Loi du 28 mai 1971, article 7, § 1er. (10) Loi du 28 mai 1971, article 7, § 2, alinéa 1er, modifiée par la loi du 6 août 1993, article 39. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - remplacement du renvoi aux articles 4 et 6 par un renvoi aux articles 3 et 5. (11) Loi du 28 mai 1971, article 7, § 2, alinéa 2. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - remplacement du montant « 1 200 francs » par le montant « 29,75 euros ». - insertion des mots « l’âge de » entre les mots « prend cours à » et « 65 ans ». (12) Loi du 28 mai 1971, article 7, § 2, alinéa 3. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - remplacement du renvoi à l’article 6 par un remplacement à l’article 5; - remplacement du montant « 380 francs» par le montant « 11,90 euros ». (13) Loi du 28 mai 1971, article 7, § 3, alinéa 1er, première phrase, modifiée par les lois des 26 juin 1992, article 56 et 20 juillet 2005, article 11. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - remplacement du renvoi aux « paragraphes précédents » de l’article 7, par un renvoi aux articles 3 à 6; - les termes « à partir du 1er janvier 1980 » ne sont pas repris vu l’applicabilité actuelle de la disposition;

39539

Nota’s (1) Wet van 28 mei 1971, artikel 1. (2) Wet van 28 mei 1971, artikel 2, eerste lid, gewijzigd bij wet van 26 juni 1992, artikel 56 en het koninklijk besluit van 19 mei 1995, artikel 9. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « de Algemene Spaar- en Lijfrentekas » en « de Hulpen Voorzorgskas voor zeevarenden en de bij artikel 22 van de wet van 12 juli 1957 beoogde instellingen » zijn niet overgenomen daar de Rijksdienst voor pensioenen in gevolge artikel 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd bij koninklijk besluit van 23 april 1997, artikel 1, bekrachtigd bij wet van 12 december 1997, artikel 2, 2°, de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen; - de woorden « het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers » zijn niet overgenomen daar de Rijksdienst voor pensioenen in gevolge artikel 41 quinquies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd bij wet van 29 april 1996, artikel 138, de bevoegdheden en taken van deze instelling inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen. (3) Wet van 28 mei 1971, artikel 4, eerste lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « indien, krachtens de bij artikel 1 beoogde wetten en besluiten, het recht op een ouderdomsrente niet geopend is vóór 1 januari 1970 » zijn niet hernomen, gezien de actuele toepasbaarheid van de bepaling. (4) Wet van 28 mei 1971, artikel 4, tweede lid. (5) Wet van 28 mei 1971, artikel 3, eerste lid. (6) Wet van 28 mei 1971, artikel 3, tweede lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « het recht op de ouderdomsrente echter niet geopend is vóór 1 januari 1970 en » zijn niet hernomen, gezien de actuele toepasbaarheid van de bepaling; - het woord « werd » is vervangen door het woord « wordt ». (7) Wet van 28 mei 1971, artikel 6, eerste lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - het woord « weduwenrente » is vervangen door het woord « weduwerente » ter aanpassing aan de laatst gekende geldende spelling van de Nederlandse taal; - de woorden « in leven per 1 januari 1970 » zijn niet hernomen, gezien de actuele toepasbaarheid van de bepaling. (8) Wet van 28 mei 1971, artikel 6, vierde lid, eerste zinsdeel. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - het woord « weduwenrente » is vervangen door het woord « weduwerente » ter aanpassing aan de laatst gekende geldende spelling van de Nederlandse taal. (9) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 1. (10) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 2, eerste lid, gewijzigd bij wet van 6 augustus 1993, artikel 39. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - vervanging van de verwijzing naar artikelen 4 en 6 door een verwijzing naar artikelen 3 en 5. (11) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 2, tweede lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - vervanging van het bedrag « 1.200 frank » door het bedrag « 29,75 euro ». - invoeging van de woorden « de leeftijd van » tussen de woorden « ingaat op » en « 65 jaar ». (12) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 2, derde lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - vervanging van de verwijzing naar artikel 6 door een verwijzing naar artikel 5; - vervanging van het bedrag « 380 frank » door het bedrag « 11,90 euro ». (13) Wet van 28 mei 1971, artikel 7, § 3, eerste lid, eerste zin, gewijzigd bij wetten van 26 juni 1992, artikel 56 en van 20 juli 2005, artikel 11. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - vervanging van de verwijzing naar « de vorige paragrafen » van artikel 7, door een verwijzing naar de artikelen 3 tot 6; - de woorden « vanaf 1 januari 1980 » zijn niet hernomen gezien de actuele toepasbaarheid van de bepaling;


39540

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Concernant cet article, il a été tenu compte des remarques du Conseil d’Etat, toute en apportant la précision nécessaire pour assurer la cohérence de cette disposition avec les dispositions de l’article 289 de la loi-programme (I) du 27 décembre 2006 et de l’arrêté royal du 21 avril 2007 portant exécution de l’article 289 de la loi-programme (I) du 27 décembre 2006. (14a) Loi du 28 mai 1971, article 9, alinéa 1er. (14b) Loi du 28 mai 1971, article 8, § 1, modifiée par la loi du 26 juin 1992, article 56. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - le renvoi « Les arrérages des avantages visés au présent chapitre » n’est pas repris étant donné que le sujet des deux syntagmes sont les mêmes. - les mots « 1° lorsque le dernier versement obligatoire effectué conformément aux lois et arrêtés visés à l’article 1er a été fait en qualité d’ouvrier, d’ouvrier mineur ou de marin : par la Caisse générale d’épargne et de retraite, laquelle liquide également lesdits avantages dus au bénéficiaire par un autre organisme d’assurance; le Roi peut toutefois charger l’Office national des pensions du paiement des avantages précités » ne sont pas repris étant donné que l’Office national des pensions a, comme suite à l’article 41sexies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967, inséré par l’arrêté royal du 23 avril 1997, article 1er, ratifié par la loi du 12 décembre 1997, article 2, 2°, repris les compétences et les tâches de ces institutions portant sur l’application des dispositions relatives aux rentes visées au chapitre Ier de la loi du 28 mai 1971; - les mots « 2° lorsque ce dernier versement obligatoire a été effectué en qualité d’employé » et « lequel liquide également lesdits avantages dus au bénéficiaire par un autre organisme d’assurance » ne sont pas repris puisque l’Office national des pensions est devenu le seul organisme de paiement suite aux articles 41quinquies et 41sexies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967. (15) Loi du 28 mai 1971, article 9, alinéa 2, 1°. (16) Loi du 28 mai 1971, article 9bis, alinéa 1er, inséré par l’arrêté royal du 7 février 1997, article 1er. (17) Loi du 28 mai 1971, article 9ter, inséré par la loi du 12 août 2000, article 16. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - entre les termes « door » et « een » sont insérés les termes « middel van ». (18) Loi du 28 mai 1971, article 10, alinéa 1er, modifiée par l’arrêté royal du 23 avril 1997, article 4. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - les termes « ainsi que les autres organismes d’assurances visés à l’article 2 » ne sont pas repris étant donné que l’Office national des pensions a, comme suite aux articles 41quinquies et 41sexies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967, insérés respectivement par l’article 138 de la loi du 29 avril 1996, et par l’article 1er de l’arrêté royal du 23 avril 1997, ratifié par l’article 2, 2° de la loi du 12 décembre 1997, repris les compétences et les tâches de ces institutions portant sur l’application des dispositions relatives aux rentes visées au chapitre I de la loi du 28 mai 1971; - les termes « pour autant que les droits et obligations, actif et passif de ces derniers n’ont pas été repris par l’Office national des pensions’’ ne sont pas repris étant donné que l’Office national des pensions a, comme suite aux articles 41quinquies et 41sexies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967, insérés respectivement par l’article 138 de la loi du 29 avril 1996, et par l’article 1er de l’arrêté royal du 23 avril 1997, ratifié par l’article 2, 2° de la loi du 12 décembre 1997, repris les compétences et les tâches de ces institutions portant sur l’application des dispositions relatives aux rentes visées au chapitre I de la loi du 28 mai 1971. (19) Loi du 28 mai 1971, article 11, 1°, modifiée par la loi du 10 février1981, article 29. (20) Loi du 28 mai 1971, article 13. (21) Loi du 28 mai 1971, article 20. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - les termes « après application des articles 15, alinéa 3, et 19, alinéa 3 » ne sont pas repris étant donné que l’Office national des pensions a, comme suite aux articles 41quinquies et 41sexies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967, insérés respectivement par l’article 138 de la loi du 29 avril 1996, et par l’article 1er de l’arrêté royal du 23 avril 1997, ratifié par l’article 2, 2° de la loi du 12 décembre 1997, repris les compétences et les tâches de ces institutions portant sur l’application des dispositions relatives aux rentes visées au chapitre I de la loi du 28 mai 1971;

Met betrekking tot dit artikel is rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State, met toevoeging van de precisering noodzakelijk om de coherentie te bewaren van deze bepaling met de bepalingen van artikel 289 van de programmawet (I) van 27 december 2006 en van het koninklijk besluit van 21 april 2007 tot uitvoering van artikel 289 van de programmawet (I) van 27 december 2006. (14a) Wet van 28 mei 1971, artikel 9, eerste lid. (14b) Wet van 28 mei 1971, artikel 8, § 1, gewijzigd bij wet van 26 juni 1992, artikel 56. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de verwijziging « de termijnen van de bij dit hoofdstuk beoogde voordelen » is niet hernomen daar het onderwerp van de twee zinsdelen van de zin hetzelfde is; - de woorden « 1° wanneer de laatste verplichte storting, uitgevoerd overeenkomstig de wetten en besluiten beoogd bij artikel 1, werd gedaan als arbeider, mijnwerker of zeeman : door de Algemene Spaaren Lijfrentekas, die eveneens deze voordelen uitkeert die door een andere verzekeringsinstelling aan de gerechtigde verschuldigd zijn; de Koning kan nochtans de Rijksdienst voor pensioenen belasten met de betaling van de bovenvermelde voordelen » zijn niet hernomen daar de Rijksdienst voor pensioenen in gevolge artikel 41 quinquies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd bij wet van 29 april 1996, artikel 138, de bevoegdheden en taken van deze instelling inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen; - de woorden « 2° wanneer deze laatste verplichte storting werd gedaan als bediende » en « die eveneens deze voordelen uitkeert die door een andere verzekeringsinstelling aan de gerechtigde verschuldigd zijn » daar de Rijksdienst voor pensioenen de enige utibetalingsinstelling is geworden ingevolge de artikelen 41quinquies en 41sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967. (15) Wet van 28 mei 1971, artikel 9, tweede lid, 1°. (16) Wet van 28 mei 1971, artikel 9 bis, eerste lid, ingevoegd bij koninklijk besluit van 7 februari 1997, artikel 1. (17) Wet van 28 mei 1971, artikel 9 ter, ingevoegd bij wet van 12 augustus 2000, artikel 16. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - tussen de woorden « door » en « een » zijn de woorden « middel van » ingevoegd. (18) Wet van 28 mei 1971, artikel 10, eerste lid, gewijzigd bij koninklijk besluit van 23 april 1997, artikel 4. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « alsook de andere verzekeringsinstellingen beoogd bij artikel 2 » zijn niet overgenomen daar de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997; - de woorden « voor zover de Rijksdienst voor pensioenen overeenkomstig artikel 2, vierde lid, de rechten en verplichtingen, de passiva en activa van die instellingen niet heeft overgenomen » zijn niet overgenomen daar de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen in gevolge artikelen 41quinquies en 41sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997. (19) Wet van 28 mei 1971, artikel 11, 1°, gewijzigd bij wet van 10 februari 1981, artikel 29. (20) Wet van 28 mei 1971, artikel 13. (21) Wet van 28 mei 1971, artikel 20. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « na toepassing van de artikelen 15, derde lid, en 19, derde lid » zijn niet hernomen daar de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD - les termes « les gestions visées » sont remplacés par les termes « de la gestion visée » étant donné que l’Office national des pensions a, comme suite aux articles 41quinquies et 41sexies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967, insérés respectivement par l’article 138 de la loi du 29 avril 1996, et par l’article 1er de l’arrêté royal du 23 avril 1997, ratifié par l’article 2, 2° de la loi du 12 décembre 1997, repris les compétences et les tâches de ces institutions portant sur l’application des dispositions relatives aux rentes visées au chapitre I de la loi du 28 mai 1971. (22) Loi du 28 mai 1971, article 21, alinéa 1er. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - les mots « dans le cadre des gestions visées à l’article 13 » sont remplacés par les mots « dans le cadre de la gestion visée à l’article 11 ». (23) Loi du 28 mai 1971, article 21, alinéa 2. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - le terme « weduwenrente » a été remplacé par le terme « weduwerente » à titre d’adaptation à l’orthographe en vigueur et dernièrement connue de la langue néerlandaise; - les mots « dans le cadre des gestions visées à l’article 13 » sont remplacés par les mots « dans le cadre de la gestion visée à l’article 11 ». (24) Loi du 28 mai 1971, article 22. Modifications apportées à l’occasion de la coordination : - le terme « weduwenrente» a été remplacé par le terme « weduwerente » à titre d’adaptation à l’orthographe en vigueur et dernièrement connue de la langue néerlandaise; - remplacement du renvoi aux articles 20 et 21 par un renvoi aux articles 12 et 13. (25) Loi du 28 mai 1971, article 23. Annexes : 1. Dispositions non reprises dans le texte coordonné : Article 2, alinéas 2 à 5, qui disposent que : « En vue de faire face aux obligations qui leur incombent, les organismes d’assurances visés à l’alinéa 1er, doivent constituer des réserves mathématiques. Ces réserves mathématiques sont calculées conformément à un barème déterminé par le Roi. L’excédent éventuel provenant de la différence entre le montant des réserves existantes et celui des réserves calculées en application de l’alinéa 2 est versé à l’Office national des pensions et affecté à la gestion de la répartition. L’Office national des pensions reprend les droits et obligations, le passif et l’actif, des organismes autres que lui-même visés au présent article, en ce qui concerne l’application du Chapitre I de la présente loi, aux dates suivantes : - au plus tard le 1er janvier 1999, en ce qui concerne les organismes susvisés dont les réserves mathématiques sont inférieures à 100 000 000 de francs au 1er janvier 1998; - au plus tard le 1er janvier 2000, en ce qui concerne les organismes susvisés dont les réserves mathématiques sont inférieures à 2 000 000 000 de francs au 1er janvier 1999; - au plus tard le 1er janvier 2001, en ce qui concerne les organismes susvisés dont la gestion n’a pas encore été reprise à cette date par l’Office national des pensions. Le Ministre qui a les pensions dans ses attributions peut déterminer les modalités d’application de la reprise des droits et obligations, du passif et de l’actif, visés à l’alinéa 4, par l’Office national des pensions. » (ces alinéas ont produit leurs effets) Article 4, alinéas 3 et 4, qui disposent que : « Le bénéficiaires d’une rente de vieillesse d’un montant supérieur à 4 800 francs et prenant cours à 65 ans ou à 60 ans selon qu’il s’agit d’un homme ou d’une femme, peut, à sa demande, obtenir le paiement en espèces des trois septièmes au plus de la valeur actuelle de sa rente et s’il s’agit d’un bénéficiaire masculin, de la même quotité de la réserve afférente à l’assurance de la rente de veuve. Le bénéficiaire d’une rente de vieillesse prenant cours à 65 ans, s’il est célibataire, veuf ou divorcé, peut, à sa demande, obtenir la conversion en rente viagère à son profit des trois septièmes au plus de la réserve afférente à l’assurance de la rente de veuve. Cette faculté ne peut être exercée conjointement avec celle prévue à l’alinéa 3. » (l’article 115 de la loi du 20 décembre 1995 portant des dispositions sociales, abroge la possibilité d’obtenir le paiement en espèces d’au maximum des trois septièmes de la valeur capitalisée de la rente)

39541

- de woorden « de beheren die zij beoogd » zijn vervangen door de woorden « het beheer dat is beoogd » daar de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instellingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, heeft overgenomen in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997. (22) Wet van 28 mei 1971, artikel 21, eerste lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - de woorden « in het kader van de bij artikel 13 beoogde beheren » zijn vervangen door « het bij artikel 11 beoogd beheer ». (23) Wet van 28 mei 1971, artikel 21, tweede lid. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - het woord « weduwenrente » is vervangen door het woord « weduwerente » ter aanpassing aan de laatst gekende geldende spelling van de Nederlandse taal; - de woorden « in het kader van de bij artikel 13 beoogde beheren » zijn vervangen door « het bij artikel 11 beoogd beheer ». (24) Wet van 28 mei 1971, artikel 22. Wijzigingen aangebracht ter gelegenheid van de coördinatie : - het woord « weduwenrente » is vervangen door het woord « weduwerente » ter aanpassing aan de laatst gekende geldende spelling van de Nederlandse taal; - vervanging van de verwijzing naar artikelen 20 en 21 door een verwijzing naar artikelen 12 en 13. (25) Wet van 28 mei 1971, artikel 23. Bijlagen : 1. Bepalingen niet in de gecoördineerde tekst overgenomen : Artikel 2, tweede tot en met vijfde lid, die luiden als volgt : « Teneinde de hun opgelegde verplichtingen na te komen, moeten de bij het eerste lid beoogde verzekeringsinstellingen wiskundige reserves aanleggen. Deze wiskundige reserves worden berekend overeenkomstig een door de Koning vastgestelde schaal. Het eventueel overschot, voortkomende van het verschil tussen het bedrag van de bestaande reserves en dat van de bij toepassing van het tweede lid berekende reserves, wordt aan de Rijksdienst voor pensioenen gestort en bestemd voor het beheer van het repartitiestelsel. De Rijksdienst voor Pensioenen neemt de rechten en verplichtingen, de passiva en activa, over van de andere instellingen bedoeld in dit artikel, wat betreft de toepassing van Hoofdstuk I van deze wet, op de volgende data : - ten laatste op 1 januari 1999 voor de bedoelde instellingen waarvan de beheerde wiskundige reserves op 1 januari 1998 minder dan 100 000 000 frank bedragen; - ten laatste op 1 januari 2000 voor de bedoelde instellingen waarvan de beheerde wiskundige reserves op 1 januari 1999 minder dan 2 000 000 000 frank bedragen; - ten laatste op 1 januari 2001 voor de bedoelde instellingen die op dat tijdstip hun beheer nog niet hebben overgedragen aan de Rijksdienst voor pensioenen. De Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, kan de modaliteiten bepalen van toepassing op de overname van de rechten en verplichtingen, van de passiva en activa, bedoeld in het vierde lid, door de Rijksdienst voor pensioenen. » (deze leden hebben uitwerking gekregen) Artikel 4, derde en vierde lid, die luiden als volgt : « De begunstigde van een ouderdomsrente van meer dan 4.800 F en die ingaat op 65 jaar of op 60 jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft, kan, op zijn verzoek, de uitbetaling in geld bekomen van ten hoogste drie zevenden van de contante waarde van zijn rente en, indien het een mannelijk begunstigde betreft, van hetzelfde aandeel van de reserve die betrekking heeft op de verzekering van de weduwenrente. De begunstigde van een ouderdomsrente die ingaat op 65 jaar kan, indien hij ongehuwd, weduwnaar of uit de echt gescheiden is, op zijn verzoek, de omzetting in lijfrente te zijnen voordele bekomen van ten hoogste drie zevenden van de reserve die betrekking heeft op de verzekering van de weduwenrente. Deze mogelijkheid mag niet samen met die, waarin bij het derde lid is voorzien, uitgeoefend worden. » (artikel 115 van de wet van 20 december 1995 houdende sociale bepalingen, heft de mogelijkheid tot het bekomen van de uitbetaling in geld van ten hoogste drie zevenden van de gekapitaliseerde waarde van de rente op)


39542

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Article 5, qui dispose que : « Le montant de la rente de veuve ou de la rente de survie constitué au profit d’un bénéficiaire désigné est déterminé, si le droit à cette rente est ouvert avant le 1er janvier 1970 conformément aux lois et arrêtés visés a l’article 1er. » (cet article a produit ses effets) Article 6, alinéas 2 et 3, qui disposent que : « Pour les femmes en vie au 1er janvier 1970 qui ont conclu une assurance décès au profit d’un bénéficiaire désigné, il est assuré, en cas de décès, une rente, égale à 40 p.c. de la rente de vieillesse et prenant cours le premier jour du mois du décès pour autant que celui-ci survienne avant l’entrée en jouissance de la rente de vieillesse. En cas d’exercice de la faculté de rachat ou de conversion prévue à l’article 4, alinéa 3 ou 4, la rente de vieillesse servant de base au calcul de la rente de veuve s’obtient en multipliant la rente de vieillesse qui était constituée avant le rachat ou la conversion, par une fraction égale à la différence entre l’unité et la fraction dont il a été tenu compte pour le rachat ou la conversion. aux déterminés. » (dans la pratique, aucun cas visé par ces alinéas ne s’est produit) Article 6, alinéa 4, seconde partie de phrase, qui dispose que : « il en est de même du taux de la rente de survie en cas de différence d’âge entre l’assuré et le bénéficiaire désigné » Article 7, § 3, alinéa 1er, deuxième phrase, qui dispose que : « Toutefois, pour l’année 2005, elles sont supportées par le régime légal de la capitalisation. » Article 7, § 3, alinéa 2, qui dispose que : « Pour l’application de cette disposition, l’Office national des pensions reprend les obligations du Ministère de la Prévoyance sociale dans l’article 10 de l’arrêté royal du 13 septembre 1971 portant exécution du chapitre Ier de la loi du 28 mai 1971 réalisant l’unification et l’harmonisation des régimes de capitalisation institués dans le cadre des lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré. » (cet alinéa a produit ses effets) Article 8, §§ 2 à 5, qui disposent que : § 2. Lorsque lesdits avantages sont payés par la Caisse générale d’épargne et de retraite, les organismes d’assurance peuvent lui transférér dans les délais et selon les modalités fixées par le Roi, les réserves mathématiques afférentes aux rentes constituées auprès d’eux. Dans les autres cas, les organismes d’assurance sont tenus de transférér à l’Office national des pensions, dans les délais et selon les modalités que le Roi détermine, les réserves mathématiques afférentes aux rentes constituées auprès d’eux. § 3. Les réserves mathématiques, afférentes aux rentes visées au présent chapitre, qui n’ont pas été réclamées par leur bénéficiaire à l’âge de 66 ans, sont transférées par les organismes d’assurances à l’Office national des pensions dans les délais et selon les modalités que le Roi détermine. § 4. Les transferts visés aux §§ 2 et 3 libèrent les organismes d’assurances de toute obligation envers le bénéficiaire, la veuve ou le bénéficiaire désigné. La Caisse générale d’épargne et de retraite ou l’Office national des pensions, selon le cas, succède à dater de ce transfert, à toutes les obligations auxquelles ces organismes d’assurance sont tenus envers les bénéficiaires d’une rente ou leurs ayants droit. L’Office national des pensions est autorisé, avec l’accord des Ministres qui ont respectivement les pensions des travailleurs salariés et le Budget dans leurs attributions, à accorder des prêts à un organisme d’assurance visé au § 2, alinéa 2, et au § 3. § 5. Les dispositions du présent article sont applicables à l’Office national des pensions ainsi qu’aux autres organismes d’assurances visés à l’article 2 pour autant que les droits et obligations, actif et passif, de ces derniers n’ont pas été repris par l’Office national des pensions conformément à l’article 2 alinéa 4. » (suite aux articles 17 et 18 de l’arrêté royal n° 415 du 16 juillet 1986 modifiant certaines dispositions en matière de pensions pour travailleurs salariés, et à l’article 148 de la loi-programme du 30 décembre 1988, les réserves du régime de la capitalisation sont transférés au régime de la répartition)

Artikel 5, dat luidt als volgt : « Het bedrag van de weduwenrente of van de overlevingsrente, gevestigd ten voordele van een aangeduid begunstigde wordt, indien het recht op deze rente vóór 1 januari 1970 is geopend, bepaald overeenkomstig de in artikel 1 beoogde wetten en besluiten. » (dit artikel heeft uitwerking gekregen) Artikel 6, tweede en derde lid, die luiden als volgt : « Voor de vrouwen in leven per 1 januari 1970 die een verzekering bij overlijden hebben gesloten ten voordele van een aangeduid begunstigde, wordt bij overlijden een rente verzekerd die gelijk is aan 40 pct. van de ouderdomsrente en ingaat de eerste dag van de maand van het overlijden, mits het overlijden zich voordoet vóór de ingenottreding van de ouderdomsrente. Ingeval er gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid van afkoop of van omzetting waarin bij artikel 4, derde of vierde lid, is voorzien, wordt de ouderdomsrente die tot grondslag dient voor de berekening van de weduwenrente bekomen door de ouderdomsrente, gevestigd vóór de afkoop of de omzetting, te vermenigvuldigen met een breuk gelijk aan het verschil tussen de eenheid en de breuk waarmede rekening werd gehouden voor de afkoop of de omzetting. » (in de praktijk doen zich geen door dit artikel voorziene gevallen voor) Artikel 6, vierde lid, tweede zinsdeel, die luidt als volgt : « hetzelfde geldt voor het bedrag van de overlevingsrente in geval van verschil tussen de verzekerde en de aangeduide begunstigde. » Artikel 7, § 3, eerste lid, tweede zin dat luidt als volgt : « Voor het jaar 2005 evenwel worden ze gedragen door het wettelijk kapitalisatiestelsel. » Artikel 7, § 3, tweede lid, dat luidt als volgt : « Voor de toepassing van deze beschikking neemt de Rijksdienst voor pensioenen de verplichting over van het Ministerie van Sociale Voorzorg, opgesomd in artikel 10 van het koninklijk besluit van 13 september 1971 houdende uitvoering van hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood. » (dit artikel heeft uitwerking gekregen) Artikel 8, §§ 2 tot 5, dat luidt als volgt : § 2. Wanneer deze voordelen betaald werden door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, kunnen de verzekeringsinstellingen de wiskundige reserves met betrekking tot de bij hen gevormde renten aan haar overdragen, binnen de termijnen en volgens de modaliteiten bepaald door de Koning. In de andere gevallen zijn de verzekeringsinstellingen verplicht, binnen de termijnen en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt, de wiskundige reserves met betrekking tot de bij hen gevormde renten aan de Rijksdienst voor pensioenen over te dragen. § 3. De wiskundige reserves met betrekking tot de renten beoogd bij dit hoofdstuk die door hun gerechtigde op de leeftijd van 66 jaar niet werden opgevraagd, worden door de verzekeringsinstellingen aan de Rijksdienst voor pensioenen overgedragen binnen de termijnen en volgens de modaliteiten bepaald door de Koning. § 4. De overdrachten bedoeld bij de §§ 2 en 3 ontlasten de verzekeringsinstellingen van elke verplichting tegenover de gerechtigde, de weduwe of de aangeduide gerechtigde. De Algemene Spaar- en Lijfrentekas of, naargelang het geval, de Rijksdienst voor pensioenen, neemt vanaf die datum van deze overdracht, alle verplichtingen over die deze verzekeringsinstellingen hebben tegenover de gerechtigde, op een rente of tegenover hun rechthebbenden. De Rijksdienst voor pensioenen is gemachtigd om, met het akkoord van de Ministers die respectievelijk de werknemerspensioenen en de Begroting onder hun bevoegdheid hebben, leningen toe te staan aan een in § 2, 2e lid, en in § 3 bedoelde verzekeringsinstelling. § 5. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de Rijksdienst voor pensioenen alsook op de andere verzekeringsinstellingen bedoeld in artikel 2, voor zover de Rijksdienst voor pensioenen overeenkomstig artikel 2, 4e lid de rechten en verplichtingen, de passiva en activa van die instellingen niet heeft overgenomen. » (in gevolge artikelen 17 en 18 van het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de werknemerspensioenen, en van artikel 148 van de programmawet van 30 december 1988, zijn de reserves van het kapitalisatiestelsel naar het repartitiestelsel overgeheveld)


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Article 9, alinéa 2, 2°, qui dispose que : « les conditions et les modalités selon lesquelles les avantages visés au 1° sont payés par un versement unique égal à leur valeur actuelle, augmenté le cas échéant de la réserve afférente à l’assurance de la rente de veuve. »

Artikel 9, tweede lid, 2°, dat luidt als volgt : « onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten de bij 1° beoogde voordelen worden betaald door een enige storting gelijk aan hun contante waarde, eventueel vermeerderd met de reserve die betrekking heeft op de verzekering van de weduwenrente. »

(cet alinéa a produit ses effets)

(dit lid heeft uitwerking gekregen)

Article 9 bis, alinéa 2, qui dispose que :

Artikel 9 bis, tweede lid, dat luidt als volgt :

« La différence entre les deux montants est attribuée aux réserves mathématiques de l’office national des pensions. »

39543

« Het verschil tussen de beide bedragen wordt toegewezen aan de wiskundige reserves bij de Rijksdienst voor pensioenen. »

(cet alinéa a produit ses effets)

(dit lid heeft uitwerking gekregen)

Article 10, alinéas 2 et 3, qui disposent que :

Artikel 10, tweede en derde lid, dat luidt als volgt :

« Ces organismes établissent au 31 décembre de chaque année un bilan et un compte de profits et pertes relatif à cette gestion.

« Die instellingen maken jaarlijks, per 31 december, een balans alsook een winst- en verliesrekening op betreffende dit beheer.

Le solde bénéficiaire du compte de profits et pertes de l’année est versé à l’Office national des pensions. »

Het batig saldo van de winst- en verliesrekening van het jaar wordt aan de Rijksdienst voor pensioenen gestort. »

(suite aux articles 41quinquies et 41sexies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967, insérés respectivement par l’article 138 de la loi du 29 avril 1996, et par l’article 1er de l’arrêté royal du 23 avril 1997, ratifié par l’article 2, 2° de la loi du 12 décembre 1997, l’Office national des pensions a repris les compétences et la tâches de ces organismes)

(in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997, neemt de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instelling inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, over)

Article 11, 2° à 5° sont abrogés par la loi du 10 février 1991, article 29.

Artikel 11, 2° tot en met 5° zijn opgeheven bij wet van 10 februari 1991, artikel 29.

Article 11, 6° à 8°, qui disposent que :

Artikel 11, 6° tot en met 8°, die luiden als volgt :

« 6° annuellement, le pourcentage du taux de rendement minimum moyen qui doit être réalisé par les compagnies d’assurance sur les réserves visées à l’article 2. Pour la fixation de ce pourcentage, Il peut tenir compte des diverses composantes des placements;

« 6° jaarlijks het percentage van het gemiddeld minimumrendement dat door de verzekeringsinstellingen op de in artikel 2 beoogde reserves moet worden verwezenlijkt. Voor de vaststelling van dit percentage kan Hij rekening houden met de verschillende componenten van de beleggingen;

7° le montant maximum qui, en fonction des réserves visées à l’article 2, du nombre d’assurances en cours, le nombre de brevets et d’un montant fixe, peut être inscrit à titre de frais de gestion dans le compte des pertes et profits de la gestion des réserves;

7° het maximumbedrag dat, in functie van de in artikel 2 bedoelde reserves, het aantal lopende verzekeringen, het aantal brevetten en een vast bedrag, als beheerskosten in de winst- en verliesrekening betreffende het beheer van de reserves mag worden ingeschreven;

8° le montant d’un acompte éventuel sur le solde bénéficiaire du compte de profits et pertes de l’année, visé à l’article 10, qui doit être versé à l’Office national des pensions. »

8° het bedrag van een eventueel voorschot op het batig saldo van de winst- en verliesrekening van het jaar, zoals bedoeld in artikel 10, dat aan de Rijksdienst voor pensioenen moet worden overgedragen. »

(suite aux articles 17 et 18 de l’arrêté royal n° 415 du 16 juillet 1986 modifiant certaines dispositions en matière de pensions pour travailleurs salariés, et à l’article 148 de la loi-programme du 30 décembre 1988, les réserves du régime de la capitalisation sont transférés au régime de la répartition)

(in gevolge artikelen 17 en 18 van het koninklijk besluit nr. 415 van 16 juli 1986 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de werknemerspensioenen, en van artikel 148 van de programmawet van 30 december 1988, zijn de reserves van het kapitalisatiestelsel overgeheveld naar het repartitiestelsel)

Article 12, qui dispose que :

Artikel 12, dat luidt als volgt :

« Le Ministre qui a les Affaires sociales dans ses attributions et les fonctionnaires qu’il désigne à cet effet sont chargés de contrôler l’exécution par l’Office national des pensions ainsi que par les autres organismes d’assurances visés à l’article 2 des obligations qui leurs incombent pour autant que les droits et obligations, actif et passif de ces derniers n’ont pas été repris par l’Office national des pensions conformément à l’article 2 alinéa 4.

« De Minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft en de ambtenaren die hij te dien einde aanduidt zijn belast met het toezicht op de uitvoering door de Rijksdienst voor pensioenen alsook door de andere verzekeringsinstellingen beoogd bij artikel 2, van de verplichtingen die zijn opgelegd, voor zover de Rijksdienst voor pensioenen overeenkomstig artikel 2, vierde lid de rechten en verplichtingen, de passiva en activa van die instellingen niet heeft overgenomen.

Ces organismes sont tenus notamment de fournir toutes les pièces justificatives que le Ministre qui a la Prévoyance sociale dans ses attributions ou les personnes chargées du contrôle jugent nécessaires.

Deze instellingen zijn er inzonderheid toe gehouden alle bewijsstukken te verstrekken welke de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft of met het toezicht belaste personen nodig achten.

Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, décider que l’Office national des pensions succédera aux droits et obligations et recueillera l’actif et le passif de la gestion confiée par le présent chapitre à un des organismes d’assurance agréés visés à l’article 22 de la loi du 12 juillet 1957 précitée lorsqu’un des organismes d’assurance agréés ne se conforme pas aux dispositions légales et réglementaires, lorsque son compte de profits et pertes présente une situation déficitaire de nature à compromettre les opérations de l’assurance ou lorsque sa gestion est trop onéreuse. »

De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, beslissen dat de Rijksdienst voor pensioenen zal opvolgen in de rechten en verplichtingen en het actief en het passief zal overnemen van het beheer, door dit hoofdstuk toevertrouwd aan een van de gemachtigde verzekeringsinstellingen beoogd bij artikel 22 van voormelde wet van 12 juli 1957, wanneer een van de gemachtigde verzekeringsinstellingen de wettelijke en reglementaire bepalingen niet naleeft, wanneer haar winst- en verliesrekening een deficitaire toestand vertoont welke van die aard is dat hij de verrichtingen van de verzekering in gevaar brengt of wanneer haar beheerskosten te zwaar zijn. »

(suite aux articles 41quinquies et 41sexies de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967, insérés respectivement par l’article 138 de la loi du 29 avril 1996, et par l’article 1er de l’arrêté royal du 23 avril 1997, ratifié par l’article 2, 2° de la loi du 12 décembre 1997, l’Office national des pensions a repris les compétences et la tâches de ces organismes)

(in gevolge artikelen 41 quinquies en 41 sexies van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, ingevoegd respectievelijk door artikel 138 van de wet van 29 april 1996 en door artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 1997, bekrachtigd door artikel 2, 2°, van de wet van 12 december 1997, neemt de Rijksdienst voor pensioenen de bevoegdheden en taken van deze instelling inzake de toepassing van de bepalingen betreffende de renten bedoeld in hoofdstuk I van de wet van 28 mei 1971, over)


39544

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Articles 14 à 19, qui disposent que :

Artikelen 14 tot en met 19, die luiden als volgt :

« Art. 14. La Caisse nationale des pensions pour employés, la Caisse générale d’Epargne et de Retraite et les autres organismes d’assurance agréés prélèvent, sur le fonds de répartition existant au 31 décembre 1967 dans le cadre de la gestion visée à l’article 13, 1°; les sommes nécessaires pour porter le fonds de réserve de cette gestion à 5 p.c. du montant des réserves mathématiques existant à la même date.

« Art. 14. De Nationale Kas voor bediendenpensioenen, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de andere gemachtigde verzekeringsinstellingen nemen van het omslagfonds dat per 31 december 1967 in het raam van het in artikel 13, 1°, bedoeld beheer staat, de sommen af die vereist zijn om het reservefonds van dit beheer op 5 pct. van het bedrag van de op diezelfde datum bestaan wiskundige reserves te brengen.

Art. 15. Le reliquat du fonds de répartition visé à l’article 14 est réparti entre les assurés et les rentiers en vie au 31 décembre 1967 à raison de cent cent cinquième de son montant.

Art. 15. Het overschot van het omslagfonds bedoeld bij artikel 14 wordt onder de verzekerden en onder de rentetrekkers die per 31 december 1967 in leven zijn verdeeld in verhouding van honderd honderd vijfden van zijn bedrag.

La quote-part accordée à chacun d’eux est proportionnelle au montant des réserves mathématiques au 31 décembre 1967 correspondant aux rentes constituées à leur compte par rapport au montant total des réserves mathématiques au 31 décembre 1967 correspondant aux rentes constituées au compte des personnes visées à l’alinéa 1er.

Het aandeel dat aan ieder van hen wordt toegekend is evenredig aan het bedrag van de wiskundige reserves per 31 december 1967 welke overeenstemmen met de renten gevestigd op hun rekening in verhouding tot het gezamelijk bedrag van de wiskundige reserves per 31 december 1967 welke overeenstemmen met de renten gevestigd op de rekening van de bij het eerste lid bedoelde personen.

En ce qui concerne les assurés, la quote-part est ajoutée aux réserves mathématiques constituées pour chacun d’eux.

Wat de verzekerden betreft, wordt het aandeel gevoegd bij de wiskundige reserves welke voor elk van hen gevestigd zijn

En ce qui concerne les rentiers, la quote-part est considérée comme une prime unique versée par le bénéficiaire à l’âge, en années révolues, atteint au 1er janvier 1968. La rente ainsi constituée est ajoutée à celle qui est déjà liquidée.

Wat de rentetrekkers betreft, wordt het aandeel beschouwd als een inkoopsom door de gerechtigde op de per 1 januari 1968 in volle jaren bereikte leeftijd gestort. De aldus gevestigde rente wordt bij die gevoegd welke reeds wordt uitbetaald.

Le solde du fonds de répartition est transféré au fonds de réserve.

Het saldo van het omslagfonds wordt overgedragen aan het reservefonds.

Art. 16. La Caisse nationale des pensions pour employés, la Caisse générale d’Epargne et de Retraite et les autres organismes d’assurance agréés procèdent, dans le cadre de la gestion visée à l’article 13, 2°, à la réévaluation des réserves mathématiques existant au 31 décembre 1967 et calculées conformément aux barèmes figurant à l’annexe II de l’arrêté royal du 31 décembre 1962 modifiant l’arrêté royal du 29 juillet 1957 fixant les mesures à prendre par les organismes d’assurance en vue de l’exécution de la loi du 12 juillet 1957 relative à la pension de retraite et de survie des employés et les modalités d’exécution et de contrôle de ces mesures.

Art. 16. De Nationale Kas voor bediendenpensioenen, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de andere gemachtigde verzekeringsinstellingen gaan, in het raam van het bij artikel 13, 2°, beoogde beheer, over tot de herwaardering van de per 31 december 1967 bestaande wiskundige reserves die berekend zijn overeenkomstig de schalen die voorkomen in bijlage II van het koninklijk besluit van 31 oktober 1962 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 juli 1957 houdende vaststelling van de maatregelen die door de verzekeringsinstellingen dienen getroffen te worden met het oog op de uitvoering van de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden, en de modaliteiten van uitvoering en controle van deze maatregelen.

Art. 17. La réévaluation visé à l’article 16 est faite conformément aux barèmes déterminés par le Roi et établis sur les bases suivantes :

Art. 17. De herwaardering, bedoeld bij artikel 16 geschiedt overeenkomstig de door de Koning vastgestelde schalen die op de navolgende grondslagen zijn opgemaakt :

1° mortalité exprimée par les tables H, F et V 1948-1954 de la Caisse nationale des pensions pour employés;

1° sterftecijfer uitgedrukt in de tabellen H, F en V 1948-1954 van de Nationale Kas voor bediendenpensioenen;

2° taux d’intérêt annuel : 4 p.c.;

2° jaarlijks interestvoet : 4 pct :

3° frais pour le service des rentes : 1 p.c. des rentes;

3° kosten voor de renteuitkering : 1 pct. van de renten;

4° paiement des rentes, par douzième mensuels égaux, à terme échu, sans arrérages au décès.

4° uitbetaling van de renten, per gelijke maandelijkse twaalfden, na vervallen termijn, zonder achterstallen bij overlijden.

Art. 18. La différence entre le montant des réserves mathématiques visées à l’article 16 et celui des réserves mathématiques réévaluées est versées au fonds de réserve existant au 31 décembre 1967 dans le cadre de la gestion prévus à l’article 13, 2°.

Art. 18. Het verschil tussen het bedrag van de wiskundige reserves bedoeld bij artikel 16 en dat van de herwaardeerde wiskundige reserves wordt aan het reservefonds gestort dat, per 31 december 1967, in het raam van de bij artikel 13, 2°, bedoelde beheer bestond.

Si après ce versement, ce fonds de réserve dépasse 5 p.c. des réserves mathématiques réévaluées, l’excédent est versé au fonds de répartition de la même gestion.

Indien dit reservefonds na deze storting 5 pct. van de herwaardeerde wiskundige reserves overtreft, wordt het overschot aan het omslagfonds van hetzelfde beheer gestort.

Art. 19. La Caisse nationale des pensions pour employés, la Caisse générale d’Epargne et de Retraite et les autres organismes d’assurance agréés procèdent entre les assurés à une répartition du fonds de répartition existant après application de l’article 18, alinéa 2, à raison de cent cent cinquièmes de son montant.

Art. 19. De Nationale Kas voor bediendenpensioenen, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de andere gemachtigde verzekeringsinstellingen verdelen onder de verzekerden het omslagfonds dat bestaat na toepassing van artikel 18, tweede lid; in verhouding van honderd honderdenvijfden van zijn bedrag.

La quote-part de ce fonds attribuée à chacun des assurés est proportionnelle au montant des réserves mathématiques réévaluées correspondant aux rentes constituées à leur compte par rapport au montant total des réserves mathématiques réévaluées des assurances en cours.

Het aandeel van dit fonds dat aan ieder verzekerde wordt toegekend is evenredig aan het bedrag van de herwaardeerde wiskundige reserves die overeenstemmen met de renten die op hun rekening zijn gevestigd in verhouding tot het gezamelijk bedrag van de herwaardeerde wiskundige reserves van de lopende verzekeringen.

Cette quotité est ajoutée aux réserves mathématiques réévaluées constituées pour chacun des assurés.

Dit aandeel wordt bij de herwaardeerde wiskundige reserves gevoegd die voor ieder verzekerde gevestigd zijn.

Le solde du fonds de répartition est transféré au fonds de réserve. »

Het saldo van het omslagfonds wordt overgedragen aan het reservefonds.»

(ces articles ont produits leurs effets)

(deze artikelen uitwerking hebben gekregen)

Articles 24 à 32 car il s’agit de dispositions modificatives.

Artikelen 24 tot en met 32 daar het wijzigingsbepalingen betreft.


39545

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 2. Tables de concordance

Loi coordonnée

2. Concordantietabellen

Loi du 28 mai 1971 réalisant l’unification et l’harmonisation des régimes de capitalisation institués dans le cadre des lois relatives à l’assurance en vue de la vieillesse et du décès prématuré.

Gecoördineerde wet

Wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering van de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood

CHAPITRE I. — Des versements obligatoires

HOOFDSTUK I. — Verplichte stortingen

Art. 1er

Art. 1er

Art. 1

Art. 1

Art. 2

Art. 2 alinéa 1er

Art. 2

Art. 2, eerste lid

Art. 3, alinéa 1er

Art. 4, alinéa 1er

Art. 3, eerste lid

Art. 4, eerste lid

Art. 3, alinéa 2

Art. 4, alinéa 2

Art. 3, tweede lid

Art. 4, tweede lid

Art. 4, alinéa 1er

Art. 3, alinéa 1er

Art. 4, eerste lid

Art. 3, eerste lid

Art. 4, alinéa 2

Art. 3, alinéa 2

Art. 4, tweede lid

Art. 3, tweede lid

er

er

Art. 5, alinéa 1

Art. 6, alinéa 1

Art. 5, eerste lid

Art. 6, eerste lid

Art. 5, alinéa 2

Art. 6, alinéa 4

Art. 5, tweede lid

Art. 6, vierde lid

Art. 6, § 1er

Art. 7, § 1er

Art. 6, § 1

Art. 7, § 1

er

er

Art. 6, § 2, alinéa 1

Art. 7, § 2, alinéa 1

Art. 6, § 2, eerste lid

Art. 7, § 2, eerste lid

Art. 6, § 2, alinéa 2

Art. 7, § 2, alinéa 2

Art. 6, § 2, tweede lid

Art. 7, § 2, tweede lid

Art. 6, § 2, alinéa 3

Art. 7, § 2, alinéa 3

Art. 6, § 2, derde lid

Art. 7, § 2, derde lid

Art. 7

Art. 7, § 3, alinéa 1er

Art. 7

Art. 7, § 3, eerste lid

Art. 8, § 1er, alinéa 1er

Art. 9, alinéa 1er

Art. 8, § 1, eerste lid

Art. 9, eerste lid

Art. 8, § 1

Art. 8, § 1

Art. 8, § 1, alinéa 2

Art. 9, alinéa 2, 1°

Art. 8, § 1, tweede lid

Art. 9, tweede lid, 1°

Art. 8, § 2

Art. 9bis, alinéa 1er

Art. 8, § 2

Art. 9bis, eerste lid

Art. 8, § 3

Art. 9ter

Art. 8, § 3

Art. 9ter

Art. 9

Art. 10, alinéa 1er

Art. 9

Art. 10, eerste lid

CHAPITRE II. — Des versements complémentaires et supplémentaires.

HOOFDSTUK II — Aanvullende en bijkomende stortingen.

Art. 11

Art. 13

Art. 11

Art. 13

Art. 12

Art. 20

Art. 12

Art. 20

Art. 13, alinéa 1er

Art. 21, alinéa 1er

Art. 13, eerste lid

Art. 21, eerste lid

Art. 13, alinéa 2

Art. 21, alinéa 2

Art. 13, tweede lid

Art. 21, tweede lid

Art. 14

Art. 22

Art. 14

Art. 22

Art. 15

Art. 23

Art. 15

Art. 23


39546

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE F. 2007 — 3190

[C − 2007/23121]

6 JUILLET 2007. — Arrêté royal modifiant l’entrée en vigueur de l’article 15bis de l’arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

N. 2007 — 3190

[C − 2007/23121]

6 JULI 2007. — Koninklijk besluit tot wijziging van de inwerkingtreding van artikel 15bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Vu la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, notamment l’article 2, § 1er;

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 2, § 1;

Vu l’arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, notamment l’article 15bis, inséré par l’arrêté royal du 18 mars 1983 et modifié par les arrêtés royaux des 3 octobre 1985, 13 février 1987 et 3 juin 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 15bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 maart 1983 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 oktober 1985, 13 februari 1987 en 3 juni 2007;

Vu l’avis de l’Inspection des Finances, donné le 15 juin 2007;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 15 juni 2007;

Vu l’accord de Notre Ministre du Budget, donné le 28 juin 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 28 juni 2007;

Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplacé par la loi du 4 juillet 1989 et modifié par la loi du 4 août 1996;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Vu l’urgence;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Considérant que l’entrée en vigueur de l’arrêté royal du 3 juin 2007 modifiant l’article 15bis de l’arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, publié le 12 juin 2007 aurait du être fixée au 1er juillet 2008 et non au 1er juillet 2007.

Overwegende dat de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot wijziging van artikel 15bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bekendgemaakt op 12 juni 2007, had moeten worden vastgesteld op 1 juli 2008 en niet op 1 juli 2007.

Que cette erreur matérielle doit être corrigée de toute urgence car elle a des conséquences importantes, tant pour les centres interuniversitaires que pour les médecins en formations qui sont dans l’impossibilité actuelle de faire face à ces nouvelles obligations.

Overwegende dat deze materiële fout dringend moet worden rechtgezet omdat ze belangrijke gevolgen heeft zowel voor de interuniversitaire centra als voor de artsen in opleiding, die thans onmogelijk deze nieuwe verplichtingen kunnen nakomen.

Qu’en effet, les centres interuniversitaires n’ont actuellement pas de personnalité juridique propre ni de services adéquats pour faire leur déclaration à l’O.N.S.S. Qu’en conséquence, une responsabilité pénale et civile pour manquements à la législation sociale devrait être appliquée aux gestionnaires de fait desdits centres interuniversitaires. Qu’en outre, nombre de médecins en formation qui ne travaillent pas sous le statut d’indépendant se retrouveraient dépourvus de sécurité sociale vu qu’ils ne pourraient pas s’affilier à l’INASTI et qu’ils ne seraient pas non plus déclarés à l’O.N.S.S.. Que cette situation entraînerait des dommages graves et difficilement réparables dans le chef des deux parties, ce qui n’était absolument pas voulu par le gouvernement qui sollicitait la mise en œuvre de ce système en parfait accord avec toutes les parties en temps opportun et non dans la précipitation.

Dat de interuniversitaire centra thans immers geen eigen rechtspersoonlijkheid hebben, noch passende diensten om hun aangifte bij de R.S.Z. te doen. Dat de feitelijke beheerders van voormelde interuniversitaire centra bijgevolg strafrechtelijk en burgerlijk aansprakelijk zouden zijn wegens niet-nakoming van de sociale wetgeving. Dat daarenboven een aantal artsen in opleiding die niet in het kader van het statuut van zelfstandige werkzaam zijn, geen beroep zouden kunnen doen op de sociale zekerheid omdat ze zich niet zouden kunnen aansluiten bij het RSVZ en evenmin bij de R.S.Z. zouden aangegeven zijn. Dat deze situatie ernstige en moeilijk te herstellen schade zou veroorzaken bij beide partijen, wat absoluut niet de bedoeling was van de regering die de invoering van dit systeem vroeg in algehele onderlinge overeenstemming tussen alle partijen, te gelegener tijd en niet op een overhaaste manier.

Sur la proposition de Notre Ministre des Affaires sociales et de l’avis de Nos Ministres qui en ont délibéré en Conseil,

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,

Nous avons arrêté et arrêtons : er

Article 1 . Dans l’article 3 de l’ arrêté royal modifiant, l’article 15bis de l’arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs du 3 juin 2007, les mots « 2007 » sont remplacés par « 2008 ». Art. 2. Le présent arrêté entre en vigueur le 1 juillet 2007. Art. 3. Notre Ministre des Affaires sociales est chargé de l’exécution du présent arrêté. Donné à Bruxelles, le 6 juillet 2007.

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. In artikel 3 van het koninklijk besluit tot wijziging van artikel 15bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders van 3 juni 2007, worden de woorden « 2007 » vervangen door de woorden « 2008 » Art. 2. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2007. Art. 3. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 6 juli 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre des Affaires sociales, R. DEMOTTE

De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39547

SERVICE PUBLIC FEDERAL ECONOMIE, P.M.E., CLASSES MOYENNES ET ENERGIE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE

F. 2007 — 3191 [C − 2007/23097] 7 JUIN 2007. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 21 octobre 1998 portant exécution du Chapitre Ier du Titre II de la loi-programme du 10 février 1998 pour la promotion de l’entreprise indépendante

N. 2007 — 3191 [C − 2007/23097] 7 JUNI 2007. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van Hoofdstuk I van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi-programme du 10 février 1998 pour la promotion de l’entreprise indépendante, notamment l’article 3, modifiée par les lois des 11 mai 2003 et 22 décembre 2003; Vu l’arrêté royal du 21 octobre 1998 portant exécution du Chapitre Ier du Titre II de la loi-programme du 10 février 1998 pour la promotion de l’entreprise indépendante, notamment l’article 6;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, inzonderheid artikel 3, gewijzigd bij de wetten van 11 mei 2003 en 22 december 2003; Gelet op het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van Hoofdstuk I van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, inzonderheid artikel 6; Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, gegeven op 26 april 2007; Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 april 2007; Gelet op advies 42.894/1 van de Raad van State, gegeven op 10 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand,

Vu l’avis du Conseil supérieur des Indépendants et des Petites et Moyennes Entreprises, donné le 26 avril 2007; Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donné le 18 avril 2007; Vu l’avis du Conseil d’Etat 42.894/1, donné le 10 mai 2007, en application de l’article 84, § 1er, premier alinéa, 1°, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; Sur la proposition de Notre Ministre des Classes moyennes, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Article 1 . L’article 6 de l’arrêté royal du 21 octobre 1998 portant exécution du Chapitre Ier du Titre II de la loi-programme du 10 février 1998 pour la promotion de l’entreprise indépendante, est remplacé par la disposition suivante : « Art. 6. Le programme des connaissances de gestion de base, visé à l’article 3, premier alinéa, 1°, de la loi-programme P.M.E., comprend : A. Esprit d’entreprendre et compétences entreprenariales : 1° les motivations, les qualités et l’attitude de l’entrepreneur, l’esprit innovant et créatif, l’envie de prendre des risques; 2° l’importance et les méthodes de se connaître soi-même;

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. Artikel 6 van het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van Hoofdstuk I van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 6. Het programma van de basiskennis van het bedrijfsbeheer, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, van de K.M.O.-programmawet, bestaat uit het volgende : A. Ondernemend denken en ondernemerscompetenties : 1° de motivering, de kwaliteiten en de attitude van de ondernemer, innoverend en creatief denken, zin voor risico; 2° het belang van zelfkennis en de daarvoor te gebruiken methodes;

3° connaître les conseillers professionnels et l’importance de se faire conseiller;

3° de professionele raadgevers kennen en het belang van zich te laten bijstaan;

4° la réalisation d’un plan d’entreprise et son étude de faisabilité.

4° het optellen van een ondernemingsplan en het bestuderen van zijn haalbaarheid

B. Connaissances élémentaires de :

B. Elementaire kennis van :

I. La création d’entreprise :

I. De oprichting van een onderneming :

1° les différentes formes juridiques de l’entreprise, les différents régimes matrimoniaux, les baux, les assurances obligatoires et facultatives; 2° statut social des travailleurs indépendants; 3° réglementations en matière d’environnement, d’aménagement du territoire et de normes en matière d’hygiène, d’implantation commerciale, d’établissement à risque;

1° de verschillende rechtsvormen van een onderneming, de verschillende huwelijksstelsels, de handelshuur, de verplichte en facultatieve verzekeringen; 2° het sociaal statuut van de zelfstandigen; 3° de reglementeringen betreffende milieu, ruimtelijke ordening en hygiënenormen, handelsvestigingen, gevaarlijke inrichtingen;

4° aides publiques, subsides et crédits.

4° de overheidssteun, subsidies en kredieten.

II. Aux aspects comptables, financiers et fiscaux :

II. De boekhoudkundige, financiële en fiscale aspecten :

1°aspects comptables : utilité de la comptabilité comme outil de gestion, les rubriques d’un bilan et d’un compte de résultat simple, les principaux documents commerciaux et de paiement, le chiffre d’affaires, le cash-flow, les dispositions légales relatives à la comptabilité des PME, le mécanisme de la T.V.A.;

1° boekhoudkundige aspecten : het nut van de boekhouding als beleidsinstrument, de rubrieken van een eenvoudige balans en resultatenrekening, de voornaamste handels- en betalingsdocumenten, de omzet, de cashflow, de wettelijke bepalingen inzake de boekhouding van KMO’s, het BTW-mechanisme;

2° aspects financiers : la gestion des frais et la rentabilité, le tableau de bord de gestion, le seuil de rentabilité, le budget prévisionnel des recettes et des dépenses d’investissement et de financement, le plan financier, la fixation d’un prix de vente et d’un prix de revient et l’analyse des coûts;

2° financiële aspecten : het kostenbeheer en de rendabiliteit, de boordtabel voor bedrijfsbeheer, het break-evenpoint, de raming van de ontvangsten en de investerings- en financieringsuitgaven, het financiële plan, de berekening van de verkoop- en kostprijs en de kostenanalyse;

3°aspects fiscaux : principes généraux de l’impôt des personnes physiques et de l’impôt des sociétés, les différents types de revenus, la déductibilité des frais, les précomptes et les versements anticipés.

3° fiscale aspecten : de algemene principes van de personen- en de vennootschapsbelasting, de verschillende soorten inkomsten, de aftrekbaarheid van kosten, de voorheffingen en voorafbetalingen.

III. A la gestion commerciale : 1° la gestion des fournisseurs et des clients, la négociation commerciale, l’analyse de la concurrence;

III. Het commerciële beheer : 1° het beheer van leveranciers en klanten, de commerciële onderhandelingen, de analyse van de concurrentie;

2° le marketing, la publicité, la promotion des ventes;

2° de marketing, publiciteit en verkoopspromotie;

3° a gestion et l’approvisionnement des stocks;

3° het beheer van de leveringen en voorraden;

4° études de marché et stratégies commerciales.

4° de marktstudies en de handelsstrategie;


39548

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD IV. De wetgeving

IV. A la législation 1° les responsabilités, les droits et obligations du commerc¸ ant;

1° de verantwoordelijkheden, rechten en verplichtingen van de handelaar;

2° la faillite;

2° het faillissement;

3° les pratiques du commerce et la protection du consommateur;

3° de handelspraktijken en de bescherming van de consument;

4° les accords commerciaux.

4° de handelsovereenkomsten.

L’ensemble des matières visé dans le présent article, doit être acquis au terme de minimum 120 heures. Art. 2. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er septembre 2008. Art. 3. Notre Ministre des Classes moyennes, est chargée de l’exécution du présent arrêté. Donné à Bruxelles, le 7 juin 2007.

Het geheel van de in dit artikel vermelde leerstof moet in minstens 120 uren verworven worden. Art. 2. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2008. Art. 3. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 7 juni 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

La Ministre des Classes moyennes, Mme S. LARUELLE

De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE

* AGENCE FEDERALE DES MEDICAMENTS ET DES PRODUITS DE SANTE

FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR GENEESMIDDELEN EN GEZONDHEIDSPRODUCTEN

F. 2007 — 3192 [C − 2007/23136] 22 JUIN 2007. — Arrêté royal relatif à l’octroi d’un subside aux établissements de transfusion sanguine pour l’année 2007

N. 2007 — 3192 [C − 2007/23136] 22 JUNI 2007. — Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een subsidie aan bloedtransfusie-instellingen voor het jaar 2007

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu les lois sur la comptabilité de l’Etat, coordonnées le 17 juillet 1991, notamment les articles 55 à 58; Vu la loi du 5 juillet 1994 relative au sang et aux dérivés du sang d’origine humaine, notamment l’article 7bis inséré par la loi du 27 avril 2007; Vu le budget de l’Agence fédérale des Médicaments et des Produits de Santé pour l’année 2007, annexé à la loi du 28 décembre 2006 concernant le budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2007, notamment le chapitre 52, allocation de base 527-050;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op de artikelen 55 tot 58; Gelet op de wet van 5 juli 1994 betreffende bloed en bloedderivaten van menselijke oorsprong, inzonderheid op artikel 7bis ingevoegd bij de wet van 27 april 2007; Gelet op de begroting voor het jaar 2007 van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten die aan de wet van 28 december 2006, houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2007 bijgevoegd is, inzonderheid op hoofdstuk 52, basisallocatie base 527-050; Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 januari 2007 en op 4 juni 2007; Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid,

Vu les avis de l’Inspection des Finances du 25 janvier 2007 et du 4 juin 2007; Sur la proposition de Notre Ministre de la Santé publique, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1 . Les paiements visés au présent arrêté couvrent le financement des tests NAT HIV1 et HCV pour la période du er 1 janvier 2007 au 31 décembre 2007.

Artikel 1. De in dit besluit bedoelde betalingen dekken de financiering van de NAT tests HIV1 en HCV voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007.

Art. 2. Le budget total (BT) attribué à l’ensemble des établissements de transfusion visés au présent arrêté est limité à la somme de 9.751.000 EUR.

Art. 2. Het totale budget (TB) toegekend aan alle transfusieinstellingen, bedoeld in dit besluit, is tot 9.751.000 EUR beperkt.

Art. 3. § 1er. Les institutions bénéficiaires rec¸ oivent des provisions au prorata du nombre de tests effectivement réalisés durant l’exercice 2005, à concurrence de 80 % du budget disponible.

Art. 3. § 1. De begunstigde instellingen ontvangen provisies naar rata van het aantal tijdens het boekjaar 2005 daadwerkelijk uitgevoerde tests, en dat ten belopen van 80 % van het beschikbare budget.

§ 2. Aux institutions suivantes, il est versé une provision le 15 juillet et le 15 octobre 2007 :

§ 2. Aan de volgende instellingen wordt er op 15 juli en 15 oktober 2007 een provisie uitgekeerd :

1) 2.560.826,17 EUR à la Croix Rouge néerlandophone à Malines par virement au compte numéro 001-3760620-06 de Rode Kruis - Vlaanderen, Dienst voor het Bloed, Motstraat 40 – 2800 Mechelen;

1) 2.560.826,17 EUR aan het Nederlandstalige Rode Kruis te Mechelen door storting op rekeningnummer 001-3760620-06 van Rode Kruis Vlaanderen, Dienst voor het Bloed, Motstraat, 40 – 2800 Mechelen;

2) 1.112.009,42 EUR à la Croix Rouge francophone à Uccle par virement au compte numéro 001-4161161-34 de Croix Rouge de Belgique, Service du Sang, rue de Stalle 96 – 1180 Bruxelles;

2) 1.112.009,42 EUR aan het Franstalige Rode Kruis te Ukkel door storting op rekeningnummer 001-4161161-34 van Croix Rouge de Belgique, Service du Sang, rue de Stalle, 96 – 1180 Bruxelles;

3) 184.889,61 EUR à l’ASBL « La Transfusion du Sang » à Charleroi par virement au compte numéro 091-0110766-21 de « La Transfusion du Sang », boulevard Joseph II, 11B, 6000 Charleroi;

3) 184.889,61 EUR aan de V.Z.W. « La Transfusion du Sang » te Charleroi door storting op rekeningnummer 091-0110766-21 van « La Transfusion du Sang », Boulevard Joseph II, 11B, 6000 Charleroi;

4) 25.591,79 EUR à l’ASBL « Etablissement de Transfusion de Mont-Godinne » à Yvoir par virement au compte numéro 0000046249-77 de Cliniques universitaires UCL de Mont-Godinne à 5530 Yvoir;

4) 25.591,79 EUR aan de V.Z.W. « Etablissement de Transfusion de Mont-Godinne » te Yvoir door storting op rekeningnummer 0000046249-77 van Cliniques Universitaires UCL de Mont-Godinne à 5530 Yvoir;

5) 17.083,01EUR à l’AZ Sint-Jan à Brugge par virement au compte numéro 630-6400000-96 de AZ Sint-Jan AV Brugge – Bloedtransfusiedienst, Ruddershove 10, 8000 Brugge.

5) 17.083,01 EUR aan het AZ Sint-Jan te Brugge door storting op rekeningnummer 630-6400000-96 van AZ Sint-Jan AV Brugge – Bloedtransfusiedienst, Ruddershove 10, 8000 Brugge.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39549

Art. 4. § 1er. Le solde définitif du subside octroyé pour l’année 2007, à recevoir ou à rembourser, est calculé en fonction du nombre total de prélèvements réussis, effectivement effectués en 2007 et testés avec des tests NAT pour l’HIV1 et l’HCV.

Art. 4. § 1. Het definitieve saldo van de voor het jaar 2007 toegekende subsidie, in plus of in min, wordt berekend op basis van het totale aantal geslaagde afnamen die in 2007 effectief werden uitgevoerd en met de NAT tests voor HIV1 en HCV werden uitgetest.

Ce nombre de prélèvements doit être justifié par les factures relatives à ces tests et certifié par un réviseur d’entreprise ou un commissaire aux comptes.

Dit aantal afnamen dient aan de hand van facturen betreffende die tests te worden aangetoond en door een bedrijfsrevisor of een accountant voor echt te worden verklaard.

§ 2. Le solde définitif des institutions visées à l’article 3, § 2 est calculé suite à l’introduction des pièces justificatives.

§ 2. Het definitieve saldo van de in artikel 3, § 2 bedoelde instellingen wordt op basis van bewijsstukken berekend.

§ 3. Les pièces justificatives visées au § 2 doivent impérativement être envoyées avant le 30 septembre 2008, date limite, à l’adresse suivante : Agence Fédérale des Médicaments et des Produits de Santé – Coordination « Sang, tissus et cellules », Eurostation Bloc 2, place Victor Horta 40, bte 40, 1060 Bruxelles.

§ 3. De in § 2 bedoelde bewijsstukken moeten uiterlijk vóór 30 september 2008 verplicht naar het volgende adres worden opgestuurd : Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten – Coördinatie « Bloed, weefsels en cellen », Eurostation Blok 2, Victor Hortaplein 40, bus 40, 1060 Brussel.

Art. 5. Calcul du solde définitif :

Art. 5. Berekening van het definitieve saldo :

§ 1er. Il est tout d’abord calculé pour chaque institution visée au présent arrêté un subside primaire (SP), égal au nombre de tests NAT réellement effectué multiplié par la somme de 14,00 EUR.

§ 1. Eerst en vooral wordt voor elke instelling bedoeld in dit besluit een eerste subsidie (ES) berekend, gelijk aan het aantal effectief uitgevoerde NAT tests vermenigvuldigd met 14,00 EUR.

Il est ensuite calculé pour chaque institution la somme des provisions accordées (PA).

Vervolgens wordt voor elke instelling de som van de toegekende voorschotten berekend (TV).

§ 2. Pour le cas où la somme des SP des institutions visées au présent arrêté dépasse le BT, il est calculé :

§ 2. Ingeval de som van de ES van de instellingen bedoeld in dit besluit het TB overschrijdt, wordt het volgende berekend :

1° la différence entre les sommes réellement dépensées et justifiées par les institutions d’une part et le BT d’autre part. Ce montant est dénommé le Déficit total (DT).

1° het verschil tussen de bedragen die effectief door de instellingen enerzijds en het TB anderzijds besteed en aangetoond werden. Dit bedrag wordt het Totale tekort (TT) genoemd.

2° le rapport entre le nombre des tests NAT effectués par chaque institution et le nombre total des tests NAT effectués par toutes les institutions. Ce montant est dénommé Coefficient de réduction (CR). Il est calculé comme suit :

2° de verhouding tussen het aantal NAT tests uitgevoerd door elke instelling en het totale aantal NAT tests uitgevoerd door alle instellingen. Dit bedrag wordt de HerleidingsCoëfficiënt genoemd (HC), dat als volgt wordt berekend :

Nombre de tests NAT de l’institution CR = Nombre de tests NAT total des institutions

Aantal NAT tests van de instelling HC = Totaal aantal NAT tests van de instellingen

§ 3. 1° Pour le cas où le total des SP des institutions visées au présent arrêté ne dépasserait pas le BT, le solde définitif pour chaque institution est égal à : SP – PA.

§ 3. 1° Ingeval het totaal van de ES van de instellingen bedoeld in dit besluit het TB niet overschrijdt, is het definitieve saldo voor elke instelling gelijk aan : ES – TV.

2° Pour le cas où le total des SP des institutions visées au présent arrêté dépasserait le BT, le solde définitif, pour chaque institution, est égal à :

2° Ingeval het totaal van de ES van de instellingen bedoeld in dit besluit het TB overschrijdt, is het definitieve saldo voor elke instelling gelijk aan :

SP − (DT × CR) − PA

ES − (TT × HC) − TV

3° Les subsides octroyés ne peuvent en aucun cas dépasser les frais réellement encourus.

3° De toegekende subsidies mogen de werkelijk gedane kosten in geen geval overschrijden.

Art. 6. Le solde définitif est versé aux institutions le 1er décembre 2008 aux numéros de compte mentionnés à l’article 3, § 2, sous réserve des dispositions de l’article 4, § 3.

Art. 6. Voor zover aan de bepalingen van artikel 4, § 3 werd voldaan, wordt het definitieve saldo op 1 december 2008 aan de instellingen op de in artikel 3, § 2 bedoelde rekeningnummers gestort.

Les sommes à rembourser seront exigées à la même date. Art. 7. Notre Ministre de la Santé publique est chargé de l’exécution du présent arrêté. Donné à Bruxelles, le 22 juin 2007.

De terug te betalen sommen worden op dezelfde datum opgeëist. Art. 7. Onze Minister van Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 22 juni 2007.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre de la Santé publique, R. DEMOTTE

De Minister van Volksgezondheid, R. DEMOTTE


39550

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE VLAAMSE OVERHEID N. 2007 — 3193 [C − 2007/36173] 25 MEI 2007. — Decreet houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten (1) Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten HOOFDSTUK I. — Algemene bepalingen Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid. Art. 2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° voorkooprecht : recht om een perceel dat te koop wordt aangeboden, voor dezelfde prijs en onder dezelfde modaliteiten, bij voorrang op de kandidaat-koper aan te kopen; 2° Vlaams voorkooprecht : voorkooprecht dat bij of in uitvoering van een wet of decreet is toegekend, met uitzondering van een op 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop dat bij of in uitvoering van een wet is toegekend; 3° verkoop : de overeenkomst waarbij de eigenaar van een onroerend goed, de volle of de blote eigendom, geheel of gedeeltelijk aan een koper overdraagt, die zich ertoe verbindt hiervoor een prijs te betalen; 4° perceel : binnen een afgebakend gebied identificeerbaar bebouwd of onbebouwd onroerend goed dat toebehoort aan één eigenaar, dan wel aan verscheidene eigenaars in enige vorm van onverdeeldheid; 5° identificatie : lokalisatie van een uniek gecodeerd perceel binnen een afgebakend gebied; 6° afbakening : aanwijzing van een ruimtelijk gebied binnen hetwelk een Vlaams voorkooprecht is toegekend, door : a) afbakening bij of in uitvoering van een decreet van de zone, het gebied, de perimeter, het project of elke andere ruimte waarbinnen het perceel gelegen is; b) opname in, een uitvoering van een decreet, een lijst, een inventaris, een register of ieder ander bestand waarin de percelen zijn opgenomen; c)

een decretale bepaling, die vaststelt onder welke modaliteiten aan een onroerend goed een Vlaams voorkooprecht wordt toegekend;

7° e-voorkooploket : uniek elektronisch loket met betrekking tot alle bestaande en toekomstige Vlaamse voorkooprechten; 8° geografisch themabestand ’Vlaamse voorkooprechten’ : bestand dat geselecteerde geografische informatie bevat over de Vlaamse voorkooprechten en dat wordt ontwikkeld, aangemaakt, beheerd, bijgehouden en bekendgemaakt wordt door het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen; 9° bekendmaking : digitaal openbaar maken door het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen van de informatie die opgenomen is in het geografisch themabestand ’Vlaamse voorkooprechten’; 10° begunstigde : rechtspersoon aan wie bij of in uitvoering van een decreet een voorkooprecht is toegekend of zijn gemachtigde; 11° ruimtelijk geheel : twee of meer kadastrale percelen of delen van kadastrale percelen, die samen een gemeenschappelijke grens hebben; 12° agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen : agentschap opgericht bij decreet van 7 mei 2004 houdende de oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap « Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen »; 13° Vlaamse Grondenbank : afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij opgericht bij decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen. HOOFDSTUK II. — Taakverdeling Grondenbank en AGIV Art. 3. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen wordt belast met de ontwikkeling, het aanmaken, het bijhouden en het bekendmaking van het Geografisch themabestand ’Vlaamse voorkooprechten’ ten behoeve van de werking van het e-voorkooploket. De toegang tot de informatie opgenomen in het Geografisch themabestand ’Vlaamse voorkooprechten’ is gratis. De Vlaamse Grondenbank wordt belast met het ontwikkelen, beheren en openstellen van een e-voorkooploket. HOOFDSTUK III. — E-voorkooploket Art. 4. § 1. Het e-voorkooploket vervult de volgende taken : 1° het ontvangen en doorgeven aan de begunstigden van het aanbod tot uitoefening van een Vlaams voorkooprecht bij een onderhandse verkoop en van de melding van een openbare verkoop waarop een Vlaams voorkooprecht van toepassing is; 2° het ontvangen en doorgeven van de beslissing tot uitoefening van een Vlaams voorkooprecht door de begunstigde;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 3° het ontvangen en doorgeven van berichten betreffende de verkoop van percelen waarvoor een aangeboden Vlaams voorkooprecht niet werd uitgeoefend. § 2. Deze taken vervult het e-voorkooploket voor elk, reeds ingevoerd of nog in te voeren, Vlaams voorkooprecht. HOOFDSTUK IV. — Geografisch themabestand ’Vlaamse voorkooprechten’ Art. 5. § 1. Iedere begunstigde meldt het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen de Vlaamse voorkooprechten die hem zijn toegekend. Voor de voorkooprechten, vermeld in artikel 85 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode geldt de volgende regeling : 1° voor de voorkooprechten vermeld in artikel 85, § 1, eerste lid, moet elke begunstigde zelf de melding doen aan het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen; 2° voor de voorkooprechten vermeld in artikel 85, § 1, tweede lid, 1° en 2°, volstaat de melding door de administratieve eenheid die met de afbakening belast is; 3° voor de voorkooprechten vermeld in artikel 85, § 1, tweede lid, 3°, volstaat de melding door de Vlaamse Regering of zijn gemachtigde. § 2. Deze melding gebeurt digitaal en bevat : 1° de aanwijzing van de begunstigden; 2° de afbakening van het ruimtelijk gebied waarin het voorkooprecht is toegekend; 3° de wet of het decreet bij of krachtens hetwelk het voorkooprecht is toegekend. § 3. Elke begunstigde staat op eigen kosten in voor de melding, vermeld in §§ 1 en 2. De melding gebeurt op basis van bestanden en volgens specificaties aangegeven door het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen. § 4. Elke begunstigde blijft aansprakelijk voor de meldingen, vermeld in § 2. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen is aansprakelijk voor de verwerking van de meldingen. Art. 6. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen verwerkt de ontvangen informatie en neemt ze op in het geografisch themabestand ’Vlaamse voorkooprechten’. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen identificeert elk perceel dat in het geografisch themabestand ’Vlaamse voorkooprechten’ wordt opgenomen volgens de kadastrale gegevens, en de geografische ligging, bij gebrek aan kadastrale gegevens, volgens een unieke identificatiecode en de geografische ligging. Een perceel dat voor de helft of meer in een afgebakend gebied is gelegen, wordt voor het geheel in het geografisch themabestand ’Vlaamse voorkooprechten’ opgenomen. Is het voor minder dan de helft daarin gelegen, dan wordt het niet opgenomen. Voor elk geïdentificeerd perceel wordt aangegeven welke Vlaams voorkooprecht hierop is toegekend en wie daarvan de begunstigde is. Art. 7. Het geografisch themabestand ’Vlaamse voorkooprechten’ wordt bekend gemaakt door het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen. HOOFDSTUK V. — Regels betreffende de Vlaamse voorkooprechten Art. 8. Onverminderd de specifieke bepalingen, bepaald in de decreten die een Vlaams voorkooprecht invoeren, gelden de voorkooprechten niet : 1° in geval van verkoop aan : a) de echtgenoot, de afstammelingen of geadopteerde kinderen van de eigenaar; b) de afstammelingen of geadopteerde kinderen van de echtgenoot van de eigenaar; c)

de mede-eigenaar, ongeacht of de onverdeeldheid ophoudt of niet;

d) de echtgenoot, de afstammelingen of geadopteerde kinderen van de mede-eigenaar; e)

de afstammelingen of geadopteerde kinderen van de echtgenoot van de mede-eigenaar;

f)

de echtgenoten van voormelde afstammelingen of geadopteerde kinderen.

Voor de toepassing van 1° worden onder echtgenoot van de eigenaar, mede-eigenaar, afstammeling of geadopteerd kind, eveneens begrepen, de persoon die met de eigenaar, mede-eigenaar, afstammeling of geadopteerd kind wettelijk samenwoont of er ten minste één jaar ononderbroken mee samenwoont en er een gemeenschappelijke huishouding mee voert; 2° wanneer de pachter zijn recht van voorkoop overeenkomstig de pachtwet uitoefent; 3° in geval van verkoop aan de huidige pachter op voorwaarde dat deze kan bewijzen dat hij reeds minstens één kalenderjaar pachter is, te rekenen tot de datum waarop de definitieve verkoopsovereenkomst vaste datum heeft verkregen. Art. 9. Een Vlaams voorkooprecht is op het te verkopen onroerend goed van toepassing, ook wanneer dit slechts een deel is van het perceel waarop het Vlaams voorkooprecht is toegekend. Wanneer het perceel waarop een Vlaams voorkooprecht is toegekend, slechts een deel is van het te koop gestelde onroerend goed, moet de instrumenterende ambtenaar voor dat deel een afzonderlijk aanbod doen. Van het bepaalde in het tweede lid kan worden afgeweken indien het te verkopen onroerend goed, waarvan slechts een deel aan een Vlaams voorkooprecht is onderworpen, een ruimtelijk geheel vormt dat verkoper en koper niet willen splitsen, in dat geval wordt het geheel door middel van het e-voorkooploket aangeboden, voor één prijs. De begunstigde die het recht van voorkoop wil uitoefenen, oefent het Vlaams voorkooprecht dan op het geheel uit. Art. 10. Vlaamse voorkooprechten hebben uitwerking vanaf de eerste kalenderdag die volgt op de bekendmaking ervan. Ze moeten niet aangeboden worden indien de verkoopsovereenkomst eerder tot stand kwam.

39551


39552

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 11. Een perceel waarop een Vlaams voorkooprecht is toegekend en bekendgemaakt, kan slechts worden verkocht nadat aan de begunstigden van het voorkooprecht de gelegenheid is gegeven om hun voorkooprecht uit te oefenen. Het e-voorkooploket is het unieke instrument waarmee volgens de hierna beschreven procedure : 1° elk, reeds ingevoerd of nog in te voeren, Vlaams voorkooprecht, ingeval van verkoop uit de hand, wordt aangeboden en uitgeoefend; 2° elke openbare verkoop waarop een reeds ingevoerd of nog in te voeren, Vlaams voorkooprecht van toepassing is, wordt gemeld. Alle kennisgevingen met betrekking tot Vlaamse voorkooprechten door middel van het e-voorkooploket gebeuren langs elektronische weg en worden bevestigd door een elektronische handtekening of een gekwalificeerd certificaat. De datum van de kennisgeving is de datum waarop het e-voorkooploket de aanbieding van het Vlaams voorkooprecht ontvangt. Art. 12. § 1. Bij verkoop uit de hand biedt de instrumenterende ambtenaar het Vlaams voorkooprecht bij het e-voorkooploket aan. Eén aanbod is voldoende, ongeacht het aantal begunstigden op dit perceel. § 2. Het aanbod vermeldt : 1° de identificatie van het perceel; 2° de prijs die de koper moet betalen; 3° of er andere verbintenissen zijn waartoe de koper en verkoper zich verbonden hebben; 4° indien het perceel verpacht is, of de kandidaatkoper de pachter is of een derde, aan wie de pachter zijn voorkooprecht heeft overgedragen; 5° de naam en het adres van de instrumenterende ambtenaar. § 3. De aanbieding van het Vlaams voorkooprecht bij het e-voorkooploket geldt als aanbod van verkoop. § 4. Het e-voorkooploket bevestigt de ontvangst van het aanbod aan de instrumenterende ambtenaar. Art. 13. Het e-voorkooploket bezorgt het aanbod aan de begunstigden. Indien de begunstigden het aanbod aanvaarden brengen zij het e-voorkooploket binnen een termijn van zestig dagen na de datum van het aanbod op de hoogte. Als het om een perceel gaat waarover de pachter het recht van voorkoop werd aangeboden, dan beschikt de begunstigde over een termijn van dertig dagen, die ingaat zodra de termijn voor uitoefening van zijn recht van voorkoop voor de pachter verstreken is. Het e-voorkooploket registreert de identiteit van de begunstigde en het tijdstip waarop het bericht van aanvaarding hem bereikt. Iedere begunstigde kan, in geval van verkoop uit de hand binnen de termijn van zestig of dertig dagen, de instrumenterende ambtenaar verzoeken om bijkomende informatie of om mededeling van de inhoud van de verkoopovereenkomst of ontwerp van authentieke akte waarbij enkel de identiteit van de koper opengelaten wordt. De instrumenterende ambtenaar bezorgt deze informatie of deze inhoud binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek, hetzij digitaal, hetzij op papieren drager. Het e-voorkooploket registreert de identiteit van de begunstigde die het voorkooprecht uitoefent en brengt de instrumenterende ambtenaar onmiddellijk op de hoogte van het bericht van aanvaarding. Het e-voorkooploket registreert het tijdstip waarop de kennisgeving aan de instrumenterende ambtenaar verstuurd wordt. Dit is het tijdstip van aanvaarding. De verkoop aan de begunstigde is voltrokken zodra de kennisgeving van aanvaarding naar de instrumenterende ambtenaar is verzonden. De koper moet de prijs betalen en alle voorwaarden en modaliteiten naleven waartoe de kandidaat koper zich verbonden had, zoals opgenomen in de nagezonden informatie, medegedeelde verkoopsovereenkomst of ontwerp van authentieke akte. Indien meerdere begunstigden het aanbod aanvaarden, en indien zij onder elkaar geen overeenstemming bereiken, beslist de Vlaamse Regering op verzoek van de meest gerede partij aan welke geïnteresseerde begunstigde het goed wordt verkocht. De Vlaamse Regering beslist in functie van het belang van elke begunstigde bij de uitoefening van het voorkooprecht. Een begunstigde kan, in geval van verkoop uit de hand, de instrumenterende ambtenaar het e-voorkooploket melden dat hij afziet van uitoefening van het voorkooprecht waarvan het aanbod hem door het e-voorkooploket is bezorgd. Deze verzaking is onherroepelijk. Art. 14. § 1. Bij openbare verkoop licht de instrumenterende ambtenaar het e-voorkooploket minstens dertig dagen voor de zitdag in. § 2. De instrumenterende ambtenaar meldt de volgende gegevens : 1° de identificatie van het perceel; 2° de plaats, dag en uur van de openbare verkoop; 3° de naam en het adres van de instrumenterende ambtenaar. § 3. Deze kennisgeving wordt aan de begunstigden bezorgd door het e-voorkooploket. § 4. Iedere begunstigde kan, voorafgaandelijk aan de openbare verkoop, de instrumenterende ambtenaar verzoeken om bijkomende informatie of om mededeling van de inhoud van het lastencohier. De instrumenterende ambtenaar bezorgt deze informatie of deze inhoud binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek, hetzij digitaal, hetzij op papieren drager. § 5. Indien de verkoop wordt gehouden zonder voorbehoud van uitoefening van het recht van hoger bod, vraagt de instrumenterende ambtenaar bij het einde van de opbieding en vóór de toewijzing, in het openbaar, aan de pachter of hij zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen tegen de laatst geboden prijs. Bij weigering of afwezigheid of stilzwijgen van de pachter, moet de instrumenterende ambtenaar voor de toewijzing, in het openbaar, dezelfde vraag stellen aan de aanwezige begunstigden. Bij instemming van de begunstigde is de verkoop definitief. Bij weigering, afwezigheid of stilzwijgen van alle begunstigden wordt de verkoop voortgezet.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Indien de pachter, overeenkomstig de pachtwet, verklaard heeft zijn antwoord op de vraag van de instrumenterende ambtenaar in beraad te houden, vraagt de instrumenterende ambtenaar aan de begunstigde van het recht van voorkoop of hij zijn recht van voorkoop uitoefent in geval de pachter zijn recht van voorkoop niet uitoefent. De toewijzing gebeurt dan onder de opschortende voorwaarde van niet uitoefening van het recht van voorkoop door de pachter. § 6. Indien de verkoop wordt gehouden onder voorbehoud van uitoefening van het recht van hoger bod, vraagt de instrumenterende ambtenaar op dat ogenblik nog niet of de begunstigden het voorkooprecht uitoefenen. Als er een hoger bod wordt gedaan, meldt de instrumenterende ambtenaar dit aan het e-voorkooploket overeenkomstig § 2. Deze informatie wordt bezorgd, door het e-voorkooploket, aan de begunstigden. Bij de verdere verkoopsverrichtingen handelt de instrumenterende ambtenaar overeenkomstig § 5. Als er geen hoger bod wordt gedaan, of indien de instrumenterende ambtenaar het hoger bod niet aanvaardt, meldt hij dit aan het e-voorkooploket binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn voor hoger bod. Door middel van het e-voorkooploket wordt het aanbod aan de begunstigden bezorgd. Indien de begunstigden het voorkooprecht uitoefenen melden zij dit door middel van het e-voorkooploket binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving door de instrumenterende ambtenaar. Het e-voorkooploket registreert de identiteit van de begunstigde die het voorkooprecht uitoefent en brengt de instrumenterende ambtenaar onmiddellijk op de hoogte van het bericht van aanvaarding. Het e-voorkooploket registreert het tijdstip waarop de kennisgeving aan de instrumenterende ambtenaar verstuurd wordt. Dit is het tijdstip van aanvaarding. De verkoop aan de begunstigde is voltrokken zodra de kennisgeving van aanvaarding naar de instrumenterende ambtenaar is verzonden. De koper moet de prijs betalen en alle voorwaarden en modaliteiten naleven waartoe de kandidaat koper zich verbonden had, zoals opgenomen in de nagezonden informatie, medegedeelde verkoopsovereenkomst of ontwerp van authentieke akte. De toewijzing is definitief indien geen bericht van uitoefening door middel van het e-voorkooploket wordt bezorgd binnen de termijn van vijftien dagen, die loopt vanaf het tijdstip waarop de instrumenterende ambtenaar het aanbod aan het e-voorkooploket heeft bezorgd. § 7. Indien er meerdere geïnteresseerden zijn om het recht van voorkoop uit te oefenen, beslist de Vlaamse Regering, op verzoek van de meest gerede partij. De Vlaamse Regering beslist in functie van het belang van elke begunstigde bij de uitoefening van het voorkooprecht voor het betrokken perceel. Art. 15. § 1. Bij niet-uitoefening van het voorkooprecht, meldt de instrumenterende ambtenaar de verkoop aan het e-voorkooploket. De instrumenterende ambtenaar vermeldt daarbij de volgende gegevens : 1° de identificatie van het perceel; 2° de prijs die de koper betaald heeft; 3° of er andere verbintenissen zijn waartoe de koper en verkoper zich verbonden hebben; 4° de naam en het adres van de instrumenterende ambtenaar. § 2. Deze informatie wordt door het e-voorkooploket verzonden aan de begunstigden. Op hun verzoek ontvangen de begunstigden van de instrumenterende ambtenaar een afschrift van de verleden akte. Art. 16. § 1. In geval van miskenning van het voorkooprecht heeft de begunstigde het recht om in de plaats van de koper te worden gesteld, of om schadevergoeding te vorderen ten bedrage van 20 percent van de verkoopprijs. Zijn er twee of meer begunstigden, dan is enkel ontvankelijk, de eis ingesteld door de begunstigde die het voorkooprecht had uitgeoefend. Werd het voorkooprecht echter niet of niet geldig aangeboden, dan beslist de Vlaamse Regering, op vraag van de meest gerede partij, welke begunstigde de eis tot inde-plaatsstelling of schadevergoeding mag instellen. De Vlaamse Regering beslist in functie van het belang van elke begunstigde bij de uitoefening van het voorkooprecht voor het betrokken perceel. § 2. De vordering moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen een termijn van zes maanden vanaf de definitieve toewijzing, of, bij verkoop uit de hand, vanaf de kennisgeving van de verkoop door het e-voorkooploket, overeenkomstig artikel 14. Werd de verkoop niet ter kennis gebracht, dan verstrijkt de termijn één jaar nadat de akte is overgeschreven op het hypotheekkantoor. § 3. De vordering tot indeplaatsstelling moet gelijktijdig tegen de verkoper en de koper worden ingesteld. De eis is pas ontvankelijk na inschrijving op de kant van de overschrijving van de betwiste akte, en, in voorkomend geval, op de kant van de overschrijving van de laatst overgeschreven titel. De indeplaatsgestelde begunstigde betaalt aan de koper de prijs terug die deze heeft betaald. De verkoper is gehouden aan de koper de kosten van de akte te vergoeden. De indeplaatsgestelde is slechts gebonden aan de verplichtingen die voor de koper voortvloeien uit de authentieke akte van verkoop en tot de lasten waarin de koper heeft toegestemd, voor zover die lasten zijn ingeschreven of overgeschreven vóór de inschrijving van zijn eis. Als de rechter de vordering tot indeplaatsstelling inwilligt, geldt het vonnis als titel. Iedere uitspraak op een eis tot indeplaatsstelling wordt ingeschreven achter de inschrijving van de eis. § 4. De vordering tot schadevergoeding moet tegen de verkoper en de instrumenterende ambtenaar worden ingesteld. Zij kunnen hoofdelijk veroordeeld worden tot een schadevergoeding ten bedrage van 20 percent van de prijs. HOOFDSTUK VI. — Wijzigingsbepalingen Art. 17. In artikel 56 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van wet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006 wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Een recht van voorkoop wordt aan de Vlaamse Grondenbank toegekend in geval van verkoop van landeigendommen als vermeld in § 1. De Vlaamse Regering bepaalt de zones waarin de Vlaamse Grondenbank dit recht van voorkoop niet meer mag uitoefenen. Titel IV, hoofdstukken I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop. Het decreet van 16 juni 2006 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ».

39553


39554

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 18. In artikel 76 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken, zoals gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Een recht van voorkoop wordt aan de Vlaamse Grondenbank toegekend in geval van verkoop van landeigendommen bedoeld in het eerste lid. Verder zijn te dien einde de bepalingen van artikel 56, § 2, en van artikel 57 van de wet van 22 juli 1970 van toepassing. ». Art. 19. Aan artikel 8 van de wet betreffende het beheer van het Linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de Haven van Antwerpen van 19 juni 1978, vervangen bij het decreet van 2 maart 1999 en gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ». Art. 20. Artikel 28bis van het decreet van 4 mei 1994 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht zoals ingevoegd bij het decreet van 2 april 2004 en gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 28bis. § 1. Waterwegen en Zeekanaal geniet een recht van voorkoop op deze gronden die volgens hun bestemming dienstig kunnen zijn voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van de vennootschap. § 2. De bepalingen van titel IV, hoofdstuk I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op dit recht van voorkoop. § 3. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ». Art. 21. In artikel 85 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 24 maart 2006 en 16 juni 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, derde lid, worden de woorden « conform artikel 86, § 2 » vervangen door de woorden « conform artikel 86, eerste lid »; 2° er wordt een § 5 ingevoegd die luidt als volgt : « § 5. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ». Art. 22. Artikel 86 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 24 maart 2006 en 16 juni 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 86. Willen twee of meer begunstigden hun recht van voorkoop uitoefenen dan wordt het goed in de hierna vermelde volgorde toegewezen : 1° de sociale huisvestingsmaatschappij; 2° de VMSW; 3° de gemeente. Wanneer het goed gelegen is in het werkgebied van meerdere sociale huisvestingsmaatschappijen bepaalt de Vlaamse Regering volgens de regels die zij vaststelt, in welke volgorde die sociale huisvestingsmaatschappijen hun recht van voorkoop kunnen uitoefenen. Deze volgorde wordt hen door de Vlaamse Grondenbank meegedeeld samen met het aanbod of melding van openbare verkoop. ». Art. 23. In artikel 89 van hetzelfde decreet worden de woorden « bedoeld in de artikelen 86 en 87 » geschrapt. Art. 24. In artikel 37 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 19 juli 2002 en 16 juni 2006, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De Vlaamse grondenbank heeft het recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen : 1° in het VEN, met uitzondering van de onroerende goederen uitgesloten door de Vlaamse Regering; 2° in de natuurreservaten en hun uitbreidingszone gelegen binnen de groen- en bosgebieden, de bosuitbreidingsgebieden en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, of het VEN; 3° in een door de Vlaamse Regering afgebakende perimeter binnen de groen- en bosgebieden en de bosuitbreidingsgebieden en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening gelegen binnen het IVON; 4° in de afbakening van een natuurinrichtingsproject. Onverminderd artikel 8 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten geldt dit voorkooprecht niet in geval van verkoop van het goed aan leden van erkende bos-groeperingen die voor 20 januari 1998 overeenkomstig artikel 85 van het bosdecreet van 13 juni 1990 werden erkend, voor zover het bovenvermelde goed deel uitmaakt van de kadastrale percelen waarop de erkenning betrekking heeft en de koper reeds onroerende goederen in eigendom of mede-eigendom heeft binnen de omschrijving van de bosgroepering. De onroerende goederen die verworven worden door uitoefening van het voorkooprecht in het VEN en in de natuurreservaten en hun uitbreidingszone, worden in de regel aangewezen als Vlaams natuurreservaat, bosreservaat of domeinbos of, na gebruiksoverdracht aan een erkende terreinbeherende natuurvereniging, erkend als natuurreservaat. ». Art. 25. Aan artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 19 juli 2002 en 16 juni 2006, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ».


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 26. Aan artikel 12 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ». Art. 27. In artikel 63 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, gewijzigd bij de decreten van 21 november 2003 en van 16 juni 2006 wordt een tiende lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ». Art. 28. Artikel 64 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 64. Onverminderd de bepalingen van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten geldt het recht van voorkoop niet in geval van : 1° verkoop van het goed aan een personenvennootschap waarvan de werkende vennoten of de vennoten die ten minste drie vierde van het kapitaal bezitten, in eenzelfde betrekking van bloedverwantschap, aanverwantschap of samenwoning staan tot de verkoper als vermeld onder artikel 8, 1°, van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten; 2° verkoop van loten in een verkaveling vergund na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, voor zover de verkavelingsvergunning werd aangevraagd door het Vlaamse Gewest, een provincie, een gemeente, een intercommunale, een instelling die ressorteert onder het Vlaamse Gewest, de provincie of de gemeente, of een vennootschap die een erkenning heeft van dergelijke instelling of bestuur. ». Art. 29. Aan artikel 12, § 1, van het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ». Art. 30. Aan artikel 12, § 1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt tussen het derde en het vierde lid een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ». Art. 31. Aan artikel 10 van het decreet van 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop. ». Art. 32. Aan artikel 2 van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen wordt een 8° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 8° e-voorkooploket : uniek elektronisch loket met betrekking tot alle bestaande en toekomstige Vlaamse voorkooprechten, zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten. ». Art. 33. In artikel 5, § 1, van hetzelfde decreet wordt een 4° toegevoegd : « 4° het uitvoeren van de taken van het e-voorkooploket zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten. ». Art. 34. In artikel 8 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De Vlaamse Grondenbank is belast met de ontwikkeling, het beheer en het openstellen van het e-voorkooploket, zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten. ». Art. 35. Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 27. In artikel 2 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals gewijzigd bij decreet van 10 maart 2006, wordt een 9° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 9° de Vlaamse Grondenbank : afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen. » ». Art. 36. Artikel 38 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 38. In artikel 2 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 24 december 2004 en 24 maart 2006 wordt een 34° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 34° de Vlaamse Grondenbank : afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen. ». » HOOFDSTUK VII. — Opheffingsbepalingen Art. 37. In het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikel 85, § 2, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999; 2° artikel 85, § 3; 3° artikel 87, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 16 juni 2006; 4° artikel 88, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999.

39555


39556

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 38. In het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikelen 37, §§ 2 en 3, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en van 16 juni 2006; 2° artikelen 38 en 39, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en van 16 juni 2006. Art. 39. In het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikel 63, zevende lid, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2003; 2° artikel 65; 3° artikel 67, gewijzigd bij de decreten van 26 april 2000 en 16 juni 2006; 4° artikelen 66 en 68, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006. Art. 40. In artikel 12 van het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel, zoals gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, worden §§ 2 tot en met 5 opgeheven. Art. 41. In het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikel 12, § 3; 2° artikel 12, § 4, en artikelen 13 tot en met 16, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006. Art. 42. In het decreet van 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikel 10, § 2 tot en met § 4; 2° artikelen 11 tot en met 14, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006; 3° artikelen 15 en 16. HOOFDSTUK VIII. — Slotbepalingen Art. 43. De Vlaamse Regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Brussel, 25 mei 2007. De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME. De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, G. BOURGEOIS Nota (1) Zitting 2005-2006. Stukken. — Ontwerp van decreet, 929 - Nr. 1. Zitting 2006-2007. Stukken. — Amendement, 929 - Nr. 2. — Verslag, 929 - Nr. 3. — Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 929 - Nr. 4. Handelingen. — Bespreking en aanneming : Vergadering van 16 mei 2007.

TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE F. 2007 — 3193 [C − 2007/36173] 25 MAI 2007. — Décret portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption (1) Le Parlement flamand a adopté et Nous, Gouvernement, sanctionnons ce qui suit : CHAPITRE Ier. — Dispositions générales Article 1er. Le présent décret règle une matière régionale. Art. 2. Pour l’application du présent décret on entend par : 1° droit de préemption : droit d’acheter une parcelle proposée à la vente, au même prix et aux mêmes conditions, par priorité sur le candidat acheteur; 2° droit de préemption flamand : droit de préemption octroyé par ou en exécution d’une loi ou d’un décret, à l’exception d’un droit de préemption existant le 30 juillet 1993 qui est octroyé par ou en exécution d’une loi; 3° vente : la convention par laquelle le propriétaire d’un bien immobilier, transfère entièrement ou partiellement la pleine propriété ou la nuepropriété, à un acheteur qui s’engage à payer un prix à cet effet; 4° parcelle : bien immobilier bâti ou non bâti, identifiable dans une zone délimitée, qui appartient soit à un propriétaire, soit à plusieurs propriétaires sous quelque forme d’indivision; 5° identification : localisation d’une parcelle codée unique dans une zone délimitée; 6° délimitation : désignation d’une zone spatiale dans laquelle un droit de préemption flamand est octroyé, soit : a) par la délimitation par ou en exécution d’un décret de la zone, du territoire, du périmètre, du projet ou de tout autre espace dans lequel se situe la parcelle;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD b) par la reprise, en exécution d’un décret, dans une liste, un inventaire, un registre ou tout autre fichier reprenant les parcelles; c)

par une disposition décrétale stipulant les modalités d’octroi d’un droit de préemption flamand à un bien immobilier;

7° guichet électronique de préemption : guichet électronique unique relatif à tous les droits de préemption flamands existants et futurs; 8° fichier thématique géographique ’Vlaamse voorkooprechten’ (Droits de préemption flamands) : fichier qui contient des informations géographiques sélectionnées sur les droits de préemption flamands, et qui est développé, créé, géré, actualisé et publié par l’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (Agence des Informations géographiques de la Flandre); 9° publication : publication numérique par l’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen des informations reprises dans le fichier thématique géographique Vlaamse voorkooprechten’; 10° bénéficiaire : personne morale à laquelle un droit de préemption est octroyé par ou en exécution d’un décret, ou son délégué; 11° ensemble spatial : deux ou plusieurs parcelles cadastrales ou parties de parcelles cadastrales, qui ont une frontière commune; 12° Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen : agence créée par le décret du 7 mai 2004 portant création de l’agence autonomisée externe de droit public « Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen »; 13° Banque foncière flamande : division de la Vlaamse Landmaatschappij, créée par le décret du 26 juin 2006 portant création d’une « Vlaamse Grondenbank » (Banque foncière flamande) et portant modification de diverses dispositions. CHAPITRE II. — Répartition des tâches Banque foncière et AGIV Art. 3. L’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen est chargée du développement, de la création, de l’actualisation et de la publication du fichier thématique géographique ’Vlaamse voorkooprechten’ en faveur du fonctionnement du guichet électronique de préemption. L’accès aux informations reprises dans le fichier thématique géographique ’Vlaamse voorkooprechten’ est gratuit. La Banque foncière flamande est chargée du développement, de la gestion et de l’ouverture d’un guichet électronique de préemption. CHAPITRE III. — Guichet électronique de préemption er

Art. 4. § 1 . Le guichet électronique de préemption accomplit les missions suivantes : 1° la réception et la transmission aux bénéficiaires de la proposition d’exercice d’un droit de préemption flamand lors d’une vente de gré à gré, et de l’annonce d’une vente publique à laquelle s’applique un droit de préemption flamand; 2° la réception et la transmission de la décision d’exercice d’un droit de préemption flamand par le bénéficiaire; 3° la réception et la transmission d’avis relatifs à la vente de parcelles pour lesquelles un droit de préemption flamand offert n’a pas été exercé. § 2. Le guichet électronique de préemption accomplit ces missions pour chaque droit de préemption flamand qui est déjà introduit ou doit encore être introduit. CHAPITRE IV. — Fichier thématique géographique ’Vlaamse voorkooprechten’ er

Art. 5. § 1 . Chaque bénéficiaire notifie à l’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen les droits de préemption flamands qui lui sont octroyés. Pour les droits de préemption visés à l’article 85 du décret du 15 juillet 1997 contenant le Code flamand du Logement, le règlement suivant s’applique : 1° pour les droits de préemption visés à l’article 85, § 1er, alinéa premier, chaque bénéficiaire doit effectuer lui-même la notification à l’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen; 2° pour les droits de préemption visés à l’article 85, § 1er, alinéa deux, 1° et 2°, la notification par l’entité administrative chargée de la délimitation suffit; 3° pour les droits de préemption visés à l’article 85, § 1er, alinéa deux, 3°, la notification par le Gouvernement flamand ou son délégué suffit. § 2. Cette notification se fait par la voie électronique et comporte : 1° la désignation des bénéficiaires; 2° la délimitation de la zone spatiale dans laquelle le droit de préemption est octroyé; 3° la loi ou le décret en vertu desquels le droit de préemption est octroyé. § 3. Chaque bénéficiaire assure à ses propres frais la notification, visée aux §§ 1er et 2. La notification se fait sur la base de fichiers et selon les spécifications fournies par l’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen. § 4. Chaque bénéficiaire reste responsable des notifications visées au § 2. L’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen est responsable du traitement des notifications. Art. 6. L’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen traite les informations rec¸ ues et les reprend dans le fichier thématique géographique ’Vlaamse voorkooprechten’. L’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen identifie chaque parcelle qui est reprise dans le fichier thématique géographique Vlaamse voorkooprechten’ selon les données cadastrales et la situation géographique, et à défaut de données cadastrales, selon un code d’identification unique et la situation géographique. Une parcelle qui se situe à moitié ou plus dans une zone délimitée, est reprise en tout dans le fichier thématique géographique ’Vlaamse voorkooprechten’. Si moins de la moitié de la parcelle y est située, elle n’est pas reprise. Pour chaque parcelle identifiée, le droit de préemption flamand octroyé ainsi que son bénéficiaire sont indiqués.

39557


39558

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 7. Le fichier thématique géographique ’Vlaamse voorkooprechten’ est publié par l’Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen. CHAPITRE V. — Règles relatives aux droits de préemption flamands Art. 8. Sans préjudice des dispositions spécifiques, définies dans les décrets introduisant un droit de préemption flamand, les droits de préemption ne s’appliquent pas : 1° en cas de vente aux personnes suivantes : a) le conjoint, les descendants ou les enfants adoptés du propriétaire; b) les descendants ou les enfants adoptés du conjoint du propriétaire; c)

le copropriétaire, que l’indivision s’arrête ou non;

d) le conjoint, les descendants ou les enfants adoptés du copropriétaire; e)

les descendants ou les enfants adoptés du conjoint du copropriétaire;

f)

les conjoints des descendants ou des enfants adoptés précités.

Pour l’application de 1° on entend également par conjoint du propriétaire, du copropriétaire, du descendant ou de l’enfant adopté, la personne avec laquelle le propriétaire, copropriétaire, descendant ou enfant adopté cohabite légalement ou cohabite au moins pendant un an de fac¸ on ininterrompue, et avec laquelle il vit en ménage commun; 2° lorsque le fermier exerce son droit de préemption conformément à la loi sur le bail à ferme; 3° en cas de vente au fermier actuel à condition que celui-ci puisse démontrer être fermier depuis au moins une année calendaire, à compter jusqu’à la date à laquelle le contrat de vente définitif a obtenu date certaine. Art. 9. Un droit de préemption flamand s’applique au bien immobilier à vendre, même si celui-ci ne constitue qu’une partie de la parcelle pour laquelle le droit de préemption flamand est octroyé. Lorsque la parcelle pour laquelle un droit de préemption flamand est octroyé, ne constitue qu’une partie du bien immobilier mis en vente, le fonctionnaire instrumentant doit faire une offre séparée pour cette partie. Il peut être dérogé aux dispositions de l’alinéa deux si le bien immobilier à vendre, dont seule une partie est soumise à un droit de préemption flamand, constitue un ensemble spatial que le vendeur et l’acheteur ne veulent pas scinder; dans ce cas, l’ensemble est offert au moyen du guichet électronique de préemption, à un seul prix. Le bénéficiaire qui souhaite exercer le droit de préemption, exerce le droit de préemption flamand dans ce cas sur l’ensemble. Art. 10. Les droits de préemption flamands produisent leurs effets à partir du premier jour calendaire suivant leur publication. Ils ne doivent pas être offerts si le contrat de vente était conclu antérieurement. Art. 11. Une parcelle pour laquelle un droit de préemption flamand est octroyé et publié, ne peut être vendue qu’après que les bénéficiaires du droit de préemption ont eu l’occasion d’exercer celui-ci. Le guichet électronique de préemption est l’instrument unique qui permet, selon la procédure décrite ci-dessous : 1° d’offrir et d’exercer tout droit de préemption flamand, déjà introduit ou encore à introduire, en cas d’une vente de gré à gré; 2° de notifier toute vente publique à laquelle s’applique un droit de préemption flamand, déjà introduit ou encore à introduire. Toutes les notifications relatives aux droits de préemption flamands au moyen du guichet électronique de préemption se font par la voie électronique, et sont confirmées par une signature électronique ou un certificat qualifié. La date de la notification est la date à laquelle le guichet électronique de préemption rec¸ oit l’offre du droit de préemption flamand. Art. 12. § 1er. En cas de vente de gré à gré, le fonctionnaire instrumentant offre le droit de préemption flamand au guichet électronique de préemption. Une seule offre suffit, quel que soit le nombre de bénéficiaires sur cette parcelle. § 2. L’offre mentionne : 1° l’identification de la parcelle; 2° le prix à payer par l’acheteur; 3° les autres engagements éventuels du vendeur et de l’acheteur; 4° en cas d’affermage de la parcelle, si le candidat acheteur est le fermier ou un tiers à qui le fermier a transféré son droit de préemption; 5° le nom et l’adresse du fonctionnaire instrumentant. § 3. L’offre du droit de préemption flamand au guichet électronique de préemption vaut comme offre de vente. § 4. Le guichet électronique de préemption confirme la réception de l’offre au fonctionnaire instrumentant. Art. 13. Le guichet électronique de préemption transmet l’offre aux bénéficiaires. Si les bénéficiaires acceptent l’offre, ils en informent le guichet électronique de préemption dans un délai de soixante jours après la date de l’offre. S’il s’agit d’une parcelle pour laquelle le droit de préemption a été offert au fermier, le bénéficiaire dispose d’un délai de trente jours, qui commence dès l’expiration du délai d’exercice de son droit de préemption pour le fermier. Le guichet électronique de préemption enregistre l’identité du bénéficiaire ainsi que le moment de réception de l’avis d’acceptation. Chaque bénéficiaire peut, en cas de vente de gré à gré dans le délai de trente ou soixante jours, demander au fonctionnaire instrumentant des informations supplémentaires ou la communication du contenu du contrat de vente ou du projet d’acte authentique en laissant uniquement l’identité de l’acheteur en blanc. Le fonctionnaire instrumentant transmet ces informations ou ce contenu dans les cinq jours ouvrables de la réception de la demande, soit par la voie électronique, soit sur papier. Le guichet électronique de préemption enregistre l’identité du bénéficiaire qui exerce le droit de préemption, et informe le fonctionnaire instrumentant immédiatement de l’avis d’acceptation. Le guichet électronique de préemption enregistre le moment de l’envoi de la notification au fonctionnaire instrumentant, qui est le moment d’acceptation.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD La vente au bénéficiaire est parfaite dès l’envoi de la notification d’acceptation au fonctionnaire instrumentant. L’acheteur doit payer le prix et respecter toutes les conditions et modalités auxquelles le candidat acheteur s’était engagé, telles que reprises dans les informations envoyées ultérieurement, dans le contrat de vente ou projet d’acte authentique communiqué. Si plusieurs bénéficiaires acceptent l’offre, et s’ils ne s’entendent pas, le Gouvernement flamand décide, à la demande de la partie la plus diligente, à quel bénéficiaire intéressé le bien sera vendu. Le Gouvernement flamand décide en fonction de l’intérêt de chaque bénéficiaire lors de l’exercice du droit de préemption. En cas de vente de gré à gré, un bénéficiaire peut communiquer au fonctionnaire instrumentant du guichet électronique de préemption qu’il renonce à l’exercice du droit de préemption dont l’offre lui est transmise par le guichet électronique de préemption. Cette renonciation est irrévocable. Art. 14. § 1er. En cas de vente publique, le fonctionnaire instrumentant informe le guichet électronique de préemption au moins trente jours avant la séance. § 2. Le fonctionnaire instrumentant communique les informations suivantes : 1° l’identification de la parcelle; 2° les lieu, jour et heure de la vente publique; 3° le nom et l’adresse du fonctionnaire instrumentant. § 3. Cette notification est transmise aux bénéficiaires par le guichet électronique de préemption. § 4. Préalablement à la vente publique, chaque bénéficiaire peut demander au fonctionnaire instrumentant des informations supplémentaires ou la communication du contenu du cahier des charges. Le fonctionnaire instrumentant transmet ces informations ou ce contenu dans les cinq jours ouvrables de la réception de la demande, soit par la voie électronique, soit sur papier. § 5. Si la vente a lieu sans réserve de l’exercice du droit de surenchère, le fonctionnaire instrumentant demande à la fin de la mise aux enchères et avant l’attribution, en public, au fermier s’il veut exercer son droit de préemption au dernier prix offert. En cas de refus, d’absence ou de silence du fermier, le fonctionnaire instrumentant doit poser, avant l’attribution et en public, la même question aux bénéficiaires présents. En cas de consentement du bénéficiaire, la vente est définitive. En cas de refus, d’absence ou de silence de tous les bénéficiaires, la vente se poursuivra. Si le fermier a déclaré, conformément à la loi sur le bail à ferme, de tenir en délibéré sa réponse à la question du fonctionnaire instrumentant, celui-ci demande au bénéficiaire du droit de préemption s’il exerce ce droit si le fermier n’exerce pas son droit de préemption. L’attribution se fait alors sous la condition suspensive du non-exercice du droit de préemption par le fermier. § 6. Si la vente est organisée sous réserve de l’exercice du droit de préemption, le fonctionnaire instrumentant ne demande pas encore à ce moment-là si les bénéficiaires exercent le droit de préemption. Si une surenchère est faite, le fonctionnaire instrumentant le communique au guichet électronique de préemption conformément au § 2. Cette information est transmise aux bénéficiaires par le guichet électronique de préemption. Pour les opérations de vente ultérieures, le fonctionnaire instrumentant agit conformément au § 5. Si aucune surenchère n’est faite ou si le fonctionnaire instrumentant n’accepte pas la surenchère, il la notifie au guichet électronique de préemption dans les quinze jours de l’expiration du délai pour faire une surenchère. Par le biais du guichet électronique de préemption, l’offre est transmise aux bénéficiaires. Si les bénéficiaires exercent le droit de préemption, ils le communiquent par le biais du guichet électronique de préemption, dans un délai de quinze jours à compter de la notification par le fonctionnaire instrumentant. Le guichet électronique de préemption enregistre l’identité du bénéficiaire qui exerce le droit de préemption, et informe le fonctionnaire instrumentant immédiatement de l’avis d’acceptation. Le guichet électronique de préemption enregistre le moment de l’envoi de la notification au fonctionnaire instrumentant, qui est le moment d’acceptation. La vente au bénéficiaire est parfaite dès l’envoi de la notification d’acceptation au fonctionnaire instrumentant. L’acheteur doit payer le prix et respecter toutes les conditions et modalités auxquelles le candidat acheteur s’était engagé, telles que reprises dans les informations envoyées ultérieurement, dans le contrat de vente ou projet d’acte authentique communiqué. L’attribution est définitive si aucun avis d’exercice n’est transmis par le biais du guichet électronique de préemption dans un délai de quinze jours, à compter du moment de la transmission de l’offre par le fonctionnaire instrumentant au guichet électronique de préemption. § 7. S’il y a plusieurs personnes intéressées pour exercer le droit de préemption, le Gouvernement flamand décide, à la demande de la partie la plus diligente. Le Gouvernement flamand décide en fonction de l’intérêt de chaque bénéficiaire dans l’exercice du droit de préemption pour la parcelle concernée. Art. 15. § 1er. En cas de non-exercice du droit de préemption, le fonctionnaire instrumentant notifie la vente au guichet électronique de préemption. Le fonctionnaire instrumentant mentionne les informations suivantes : 1° l’identification de la parcelle; 2° le prix payé par l’acheteur; 3° les autres engagements éventuels du vendeur et de l’acheteur; 4° le nom et l’adresse du fonctionnaire instrumentant. § 2. Ces informations sont envoyées aux bénéficiaires par le guichet électronique de préemption. A leur demande, les bénéficiaires rec¸ oivent une copie de l’acte passé du fonctionnaire instrumentant. Art. 16. § 1er. En cas de méconnaissance du droit de préemption, le bénéficiaire a le droit d’être subrogé à l’acheteur, ou de réclamer une indemnisation à concurrence de 20 pour cent du prix de vente. S’il y a deux ou plusieurs bénéficiaires, seule l’action intentée par le bénéficiaire qui avait exercé le droit de préemption, est recevable. Si toutefois le droit de préemption n’a pas ou pas valablement été offert, le Gouvernement flamand décide, à la demande de la partie la plus diligente, quel bénéficiaire peut intenter l’action en subrogation ou en indemnisation. Le Gouvernement flamand décide en fonction de l’intérêt de chaque bénéficiaire dans l’exercice du droit de préemption pour la parcelle concernée.

39559


39560

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Sous peine de déchéance, l’action doit être intentée dans un délai de six mois suivant l’attribution définitive ou, en cas de vente de gré à gré, suivant la notification de la vente par le guichet électronique de préemption, conformément à l’article 14. Si la vente n’a pas été notifiée, le délai expire un an après la transcription de l’acte au bureau des hypothèques. § 3. L’action en subrogation doit être intentée simultanément contre le vendeur et l’acheteur. L’action n’est recevable qu’après inscription en marge de la transcription de l’acte contesté et, le cas échéant, en marge de la transcription du dernier titre transcrit. Le bénéficiaire subrogé rembourse à l’acheteur le prix payé par ce dernier. Le vendeur est tenu de rembourser à l’acheteur les frais de l’acte. La personne subrogée n’est tenue qu’aux obligations découlant de l’acte authentique de vente dans le chef de l’acheteur et aux charges acceptées par l’acheteur que pour autant que ces charges soient inscrites ou transcrites avant l’inscription de son action. Si le juge accède à l’action en subrogation, le jugement tient lieu de titre. Tout prononcé sur une action en subrogation est inscrit à la suite de l’inscription de l’action. § 4. L’action en indemnisation doit être intentée contre le vendeur et le fonctionnaire instrumentant. Ils peuvent être condamnés solidairement à une indemnisation à concurrence de 20 pour cent du prix. CHAPITRE VI. — Dispositions modificatives Art. 17. Dans l’article 56 de la loi du 22 juillet 1970 relative au remembrement légal de biens ruraux, modifié par le décret du 16 juin 2006, le § 2 est remplacé par la disposition suivante : « § 2. Un droit de préemption est attribué à la Banque foncière flamande en cas de vente des biens ruraux tels que visés au § 1er. Le Gouvernement flamand détermine les zones dans lesquelles la Banque foncière flamande ne peut plus exercer ce droit de préemption. Le titre IV, chapitres Ier, II et VI, du décret du 16 juin 2006 portant création d’une « Vlaamse Grondenbank » (Banque foncière flamande) et portant modification de diverses dispositions, s’applique au présent droit de préemption. Le décret du 16 juin 2006 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 18. Dans l’article 76 de la loi du 12 juillet 1976 portant des mesures particulières en matière de remembrement légal de biens ruraux lors de l’exécution de grands travaux d’infrastructure, tel que modifié par le décret du 16 juin 2006, l’alinéa deux est remplacé par la disposition suivante : « Un droit de préemption est attribué à la Banque foncière flamande en cas de vente des biens ruraux visés à l’alinéa premier. En outre, les dispositions de l’article 56, § 2, et de l’article 57 de la loi du 22 juillet 1970 s’appliquent à cet effet. ». Art. 19. A l’article 8 de la loi du 19 juin 1978 relative à la gestion du territoire de la rive gauche de l’Escaut à hauteur d’Anvers et portant des mesures de gestion et d’exploitation du port d’Anvers, remplacé par le décret du 2 mars 1999 et modifié par le décret du 16 juin 2006, il est ajouté un alinéa, rédigé comme suit : « Le décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 20. L’article 28bis du décret du 4 mai 1994 relatif à l’agence autonomisée externe de droit public « Waterwegen en Zeekanaal » (Voies navigables et Canal maritime), société anonyme de droit public, tel qu’inséré par le décret du 2 avril 2004 et modifié par le décret du 16 juin 2006, est remplacé par la disposition suivante : « Article 28bis. § 1er. « Waterwegen en Zeekanaal » bénéfice d’un droit de préemption sur ces terrains qui suivant leur affectation peuvent servir à la réalisation de l’objectif social de la société. § 2. Les dispositions du titre IV, chapitres Ier, II et VI, du décret du 16 juin 2006 portant création d’une « Vlaamse Grondenbank » (Banque foncière flamande) et portant modification de diverses dispositions, s’appliquent au présent droit de préemption. § 3. Le décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 21. A l’article 85 du décret du 15 juillet 1997 contenant le Code flamand du Logement, modifié par les décrets des 18 mai 1999, 24 mars 2006 et 16 juin 2006, sont apportées les modifications suivantes : 1° dans le § 1er, alinéa trois, les mots « conformément à l’article 86, § 2 » sont remplacés par les mots « conformément à l’article 86, alinéa premier »; 2° il est inséré un § 5, rédigé comme suit : « § 5. Le décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 22. L’article 86 du même décret, modifié par les décrets des 18 mai 1999, 24 mars 2006 et 16 juin 2006, est remplacé par la disposition suivante : « Article 86. Si deux ou plusieurs bénéficiaires souhaitent exercer leur droit de préemption, le bien est attribué dans l’ordre suivant : 1° la société de logement social; 2° la VMSW; 3° la commune. Lorsque le bien est situé dans le ressort de plusieurs sociétés de logement social, le Gouvernement flamand détermine, selon les règles fixés par lui, l’ordre dans lequel ces sociétés de logement social peuvent exercer leur droit de préemption. Cet ordre leur est communiqué par la Banque foncière flamande, ensemble avec l’offre ou l’annonce de vente publique. ».


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 23. A l’article 89 du même décret, les mots « visé aux articles 86 et 87 » sont supprimés. Art. 24. A l’article 37 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel, modifié par les décrets des 18 mai 1999, 19 juillet 2002 et 16 juin 2006, le § 1er est remplacé par la disposition suivante : « § 1er. La Banque foncière flamande a le droit de préemption en cas de vente de biens immobiliers : 1° dans le VEN, à l’exception des biens immobiliers exclus par le Gouvernement flamand; 2° dans les réserves naturelles et leur périmètre d’extension situées dans les zones d’espaces verts et les zones forestières, les zones d’extension forestière et les zones de destination comparables à toutes ces zones, figurant sur les plans d’aménagement ou les plans d’exécution spatiaux d’application dans le cadre de l’aménagement du territoire, ou le VEN; 3° dans un périmètre délimité par le Gouvernement flamand, au sein des zones d’espaces verts et des zones forestières et les zones d’extension forestière et les zones de destination comparables à toutes ces zones, figurant sur les plans d’aménagement ou les plans d’exécution spatiaux d’application dans le cadre de l’aménagement du territoire, situées dans l’IVON; 4° dans la délimitation d’un projet d’aménagement de la nature. Sans préjudice de l’article 8 du décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption, ce droit de préemption ne s’applique pas en cas de vente du bien aux membres de groupements forestiers agréés qui étaient agréés avant le 20 janvier 1998, conformément à l’article 85 du décret forestier du 13 juin 1990, dans la mesure où le bien susvisé fait partie des parcelles cadastrales concernées par l’agrément, et l’acheteur a déjà des biens immobiliers en propriété ou en copropriété dans la circonscription du groupement forestier. Les biens immobiliers acquis par l’exercice du droit de préemption dans le VEN et dans les réserves naturelles et leur périmètre d’extension, sont en général désignés comme réserve naturelle, réserve forestière ou bois domanial flamands ou, après cession à une association de défense de la nature agréée pour la gestion de terrains, agréés comme réserve naturelle. ». Art. 25. A l’article 37 du même décret, modifié par les décrets des 18 mai 1999, 19 juillet 2002 et 16 juin 2006, il est ajouté un § 6, rédigé comme suit : « § 6. Le décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 26. A l’article 12 du décret du 2 mars 1999 portant sur la politique et la gestion des ports maritimes, modifié par le décret du 16 juin 2006, il est ajouté un alinéa trois, rédigé comme suit : « Le décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 27. A l’article 63 du décret du 18 mai 1999 portant organisation de l’aménagement du territoire, modifié par les décrets des 21 novembre 2003 et 16 juin 2006, il est ajouté un alinéa dix, rédigé comme suit : « Le décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 28. L’article 64 du même décret est remplacé par les dispositions suivantes : « Article 64. Sans préjudice des dispositions du décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption, le droit de préemption ne s’applique pas en cas de : 1° vente du bien à une société de personnes dont les associés actifs ou les associés qui détiennent au moins trois quarts du capital, présentent le même lien de parenté, d’alliance ou de cohabitation avec le vendeur que ceux visés à l’article 8, 1°, du décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption; 2° vente de parcelles dans un lotissement dont le permis a été délivré après l’entrée en vigueur du plan d’exécution spatiale, pour autant que le permis de lotir ait été demandé par la Région flamande, une province, une commune, une intercommunale, une institution qui relève de la Région flamande, la province ou la commune, ou une société agréée par une telle institution ou administration. ». Art. 29. A l’article 12, § 1er, du décret du 13 décembre 2002 portant création de la société anonyme de droit public « Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) », modifié par le décret du 16 juin 2006, il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit : « Le décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 30. A l’article 12, § 1er, du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l’eau, modifié par le décret du 16 juin 2006, il est inséré entre les alinéas trois et quatre un nouvel alinéa, rédigé comme suit : « Le décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 31. A l’article 10 du décret du 2 avril 2004 portant transformation du « Dienst voor de Scheepvaart » (Office de la Navigation) en agence autonomisée externe de droit public, dénomée « De Scheepvaart », modifié par le décret du 16 juin 2006, il est ajouté un § 6, rédigé comme suit : « § 6. Le décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption s’applique au présent droit de préemption. ». Art. 32. A l’article 2 du décret du 16 juin 2006 portant création d’une « Vlaamse Grondenbank » (Banque foncière flamande) et portant modification de diverses dispositions, il est ajouté un 8°, rédigé comme suit : « 8° guichet électronique de préemption : guichet électronique unique relatif à tous les droits de préemption flamands existants et futurs, tel que fixé à l’article 4 du décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption. ». Art. 33. A l’article 5, § 1er du même décret, il est ajouté un 4° : « 4° l’exécution des tâches du guichet électronique de préemption telles que fixées à l’article 4 du décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption. ».

39561


39562

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 34. A l’article 8 du même décret, le § 2 est remplacé par la disposition suivante : « § 2. La Banque foncière flamande est chargée du développement, de la gestion et de l’ouverture du guichet électronique de préemption, tel que fixé à l’article 4 du décret du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption. ». Art. 35. L’article 27 du même décret est remplacé par les dispositions suivantes : « Article 27. A l’article 2 du décret du 18 mai 1999 portant organisation de l’aménagement du territoire, tel que modifié par le décret du 10 mars 2006, il est ajouté un 9°, rédigé comme suit : « 9° la Banque foncière flamande : division de la Vlaamse Landmaatschappij, créée conformément au décret du 16 juin 2006 portant création d’une « Vlaamse Grondenbank » (Banque foncière flamande) et portant modification de diverses dispositions. ». Art. 36. L’article 38 du même décret est remplacé par les dispositions suivantes : « Article 38. A l’article 2 du décret du 15 juillet 1997 contenant le Code flamand du Logement, modifié par les décrets des 19 mars 2004, 24 décembre 2004 et 24 mars 2006, il est ajouté un 34°, rédigé comme suit : « 34° la Banque foncière flamande : division de la Vlaamse Landmaatschappij, créée conformément au décret du 16 juin 2006 portant création d’une « Vlaamse Grondenbank » (Banque foncière flamande) et portant modification de diverses dispositions. ». ». CHAPITRE VII. — Dispositions abrogatoires Art. 37. Dans le décret du 15 juillet 1997 contenant le Code flamand du Logement, les dispositions suivantes sont abrogées : 1° l’article 85, § 2, modifié par le décret du 18 mai 1999; 2° l’article 85, § 3; 3° l’article 87, modifié par les décrets des 18 mai 1999 et 16 juin 2006; 4° l’article 88, modifié par le décret du 18 mai 1999. Art. 38. Dans le décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel, les dispositions suivantes sont abrogées : 1° les articles 37, §§ 2 et 3, modifiés par les décrets des 18 mai 1999 et 16 juin 2006; 2° les articles 38 et 39, modifiés par les décrets des 18 mai 1999 et 16 juin 2006. Art. 39. Dans le décret du 18 mai 1999 portant organisation de l’aménagement du territoire, les dispositions suivantes sont abrogées : 1° l’article 63, alinéa sept, inséré par le décret du 21 décembre 2003; 2° l’article 65; 3° l’article 67, modifié par les décrets des 26 avril 2000 et 16 juin 2006; 4° les articles 66 et 68, modifiés par le décret du 16 juin 2006. Art. 40. A l’article 12 du décret du 13 décembre 2002 portant création de la société anonyme de droit public « Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) », tel que modifié par le décret du 16 juin 2006, les §§ 2 à 5 inclus sont abrogés. Art. 41. Dans le décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l’eau, les dispositions suivantes sont abrogées : 1° l’article 12, § 3; 2° l’article 12, § 4, et les articles 13 à 16 inclus, modifiés par le décret du 16 juin 2006. Art. 42. Dans le décret du 2 avril 2004 portant transformation du « Dienst voor de Scheepvaart » (Office de la Navigation) en agence autonomisée externe de droit public, dénommée « De Scheepvaart », les dispositions suivantes sont abrogées : 1° l’article 10, § 2 au § 4 inclus; 2° les articles 11 à 14 inclus, modifiés par le décret du 16 juin 2006; 3° les articles 15 et 16. CHAPITRE VIII. — Dispositions finales Art. 43. Le Gouvernement flamand fixe la date d’entrée en vigueur du présent décret. Promulguons le présent décret, ordonnons qu’il soit publié au Moniteur belge. Bruxelles, le 25 mai 2007. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, Y. LETERME Le Ministre flamand des Affaires administratives, de la Politique extérieure, des Médias et du Tourisme, G. BOURGEOIS Note (1) Session 2005-2006. Documents. — Projet de décret, 929 - N° 1. Session 2006-2007. Documents. — Amendement, 929 - N° 2. — Rapport, 929 - N° 3. — Texte adopté en séance plénière, 929 - N° 4. Annales. — Discussion et adoption : Séance du 16 mai 2007.


39563

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID N. 2007 — 3194

[C − 2007/36158]

8 JUNI 2007. — Decreet houdende instemming met de overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Federale Democratische Republiek Ethiopië inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 26 oktober 2006 (1) Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet houdende instemming met de overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Federale Democratische Republiek Ethiopië inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 26 oktober 2006 Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid. Art. 2. De overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Federale Democratische Republiek Ethiopië inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, ondertekend te Brussel op 26 oktober 2006, zal volkomen gevolg hebben. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Brussel, 8 juni 2007. De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, innovatie en Buitenlandse Handel, F. MOERMAN De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, G. BOURGEOIS Nota (1) Zitting 2006-2007 Stukken. — Ontwerp van decreet, 1138 - Nr. 1. — Verslag, 1138 - Nr. 2. — Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1138 - Nr. 3. Handelingen. — Bespreking en aanneming : Vergadering van 30 mei 2007.

TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE F. 2007 — 3194

[C − 2007/36158]

8 JUIN 2007. — Décret portant assentiment à l’accord entre l’Union économique belgo-luxembourgeoise et la République démocratique et fédérale d’Ethiopie concernant l’encouragement et la protection réciproques des investissements, signé à Bruxelles le 26 octobre 2006 (1) Le Parlement flamand a adopté et Nous, Gouvernement, sanctionnons ce qui suit : Décret portant assentiment à l’accord entre l’Union économique belgo-luxembourgeoise et la République démocratique et fédérale d’Ethiopie concernant l’encouragement et la protection réciproques des investissements, signé à Bruxelles le 26 octobre 2006 Article 1er. Le présent décret règle une matière régionale. Art. 2. L’accord entre l’Union économique belgo-luxembourgeoise et la République démocratique et fédérale d’Ethiopie concernant l’encouragement et la protection réciproques des investissements, signé à Bruxelles le 26 octobre 2006, sortira son plein et entier effet. Promulguons le présent décret, ordonnons qu’il soit publié au Moniteur belge. Bruxelles, le 8 juin 2007. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, Y. LETERME La Ministre flamande de l’Economie, de l’Entreprise, des Sciences, de l’Innovation et du Commerce extérieur, F. MOERMAN Le Ministre flamand des Affaires administratives, de la Politique extérieure, des Médias et du Tourisme, G. BOURGEOIS Note Session 2006-2007. Documents. — Projet de décret, 1138 - N° 1. – Rapport, 1138 - N° 2. — Texte adopté en séance plénière, 1138 - N° 3. Annales. — Discussion et adoption : Séance du 30 mai 2007.


39564

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID N. 2007 — 3195 [C − 2007/36161] 2 FEBRUARI 2007. — Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 houdende organisatie van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en de instellingsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel, wat betreft het optrekken van de salarisschalen voor de niveaus A en B vanaf 1 december 2004 De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 20 maart 1984, houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, inzonderheid op artikel 3, § 2, vervangen bij het decreet van 7 juli 1998; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2000 houdende de regeling van de rechtspositie van het personeel van sommige Vlaamse openbare instellingen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2006; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 houdende organisatie van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en de instellingsspecifieke regeling van de rechtspositieregeling van het personeel, gewijzigd bij besluit van 13 februari 2004; Gelet op het advies van de directieraad van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 16 september 2005; Gelet op het advies van het beheerscomité van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 7 september 2005; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 13 december 2006; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling, gegeven op 10 november 2006; Gelet op protocol nr. 241.780 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest; Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 18 januari 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming; Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. In de bijlage Ia bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 houdende organisatie van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en de instellingsspecifieke regeling van de rechtspositieregeling van het personeel, worden de salarisschalen A315, A215, A115, B213, B191v, B181v en B171v vervangen door wat volgt : A315

A215

A115

B213

B191v

B181v

B171v

1/3 x 2.050,00

1/1 x 1.050,00

1/1 x 750,00

1/1 x 500,00

1/1 x 550,00

1/1 x 550,00

1/1 x 500,00

1/3 x 2.000,00

1/1 x 950,00

1/1 x 700,00

1/1 x 550,00

1/1 x 500,00

2/1 x 500,00

1/1 x 550,00

4/3 x 2.250,00

1/1 x 1.000,00

1/1 x 750,00

1/1 x 500,00

1/1 x 550,00

1/2 x 750,00

1/1 x 500,00

2/3 x 2.500,00

1/3 x 2.000,00

1/3 x 1.800,00

5/3 x 750,00

1/2 x 900,00

1/2 x 700,00

1/2 x 700,00

1/3 x 2.050,00

1/3 x 1.750,00

4/3 x 1.000,00

1/2 x 950,00

1/2 x 800,00

2/2 x 750,00

1/3 x 1.950,00

1/3 x 1.700,00

3/2 x 900,00

2/2 x 700,00

1/2 x 700,00

1/3 x 2.050,00

1/3 x 1.800,00

1/2 x 850,00

1/2 x 750,00

1/2 x 750,00

1/3 x 1.950,00

3/3 x 1.000,00

1/2 x 900,00

2/2 x 700,00

1/2 x 700,00

1/3 x 1.750,00

1/2 x 950,00

3/2 x 750,00

1/2 x 750,00

1/3 x 1.800,00

4/2 x 900,00

1/2 x 700,00

2/2 x 700,00 1/2 x 800,00 2/2 x 700,00

0

55.100,00

34.600,00

22.600,00

24.300,00

16.950,00

16.900,00

16.550,00

1

55.100,00

35.650,00

23.350,00

24.800,00

17.500,00

17.450,00

17.050,00

2

55.100,00

36.600,00

24.050,00

25.350,00

18.000,00

17.950,00

17.600,00

3

57.150,00

37.600,00

24.800,00

25.850,00

18.550,00

18.450,00

18.100,00

4

57.150,00

37.600,00

24.800,00

25.850,00

18.550,00

18.450,00

18.100,00

5

57.150,00

37.600,00

24.800,00

25.850,00

19.450,00

19.200,00

18.800,00

6

59.150,00

39.600,00

26.600,00

26.600,00

19.450,00

19.200,00

18.800,00

7

59.150,00

39.600,00

26.600,00

26.600,00

20.400,00

19.900,00

19.550,00

8

59.150,00

39.600,00

26.600,00

26.600,00

20.400,00

19.900,00

19.550,00

9

61.400,00

41.650,00

28.350,00

27.350,00

21.300,00

20.700,00

20.300,00

10

61.400,00

41.650,00

28.350,00

27.350,00

21.300,00

20.700,00

20.300,00

11

61.400,00

41.650,00

28.350,00

27.350,00

22.200,00

21.400,00

21.000,00

12

63.650,00

43.600,00

30.050,00

28.100,00

22.200,00

21.400,00

21.000,00

13

63.650,00

43.600,00

30.050,00

28.100,00

23.100,00

22.100,00

21.750,00

14

63.650,00

43.600,00

30.050,00

28.100,00

23.100,00

22.100,00

21.750,00


39565

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD A315

A215

A115

B213

B191v

B181v

B171v

15

65.900,00

45.650,00

31.850,00

28.850,00

23.950,00

22.850,00

22.450,00

16

65.900,00

45.650,00

31.850,00

28.850,00

23.950,00

22.850,00

22.450,00

17

65.900,00

45.650,00

31.850,00

28.850,00

24.850,00

23.550,00

23.200,00

18

68.150,00

47.600,00

32.850,00

29.600,00

24.850,00

23.550,00

23.200,00

19

68.150,00

47.600,00

32.850,00

29.600,00

25.800,00

24.250,00

23.900,00

20

68.150,00

47.600,00

32.850,00

29.600,00

25.800,00

24.250,00

23.900,00

21

70.650,00

49.350,00

33.850,00

30.600,00

26.700,00

25.000,00

24.600,00

22

70.650,00

49.350,00

33.850,00

30.600,00

26.700,00

25.000,00

24.600,00

23

70.650,00

49.350,00

33.850,00

30.600,00

27.600,00

25.750,00

25.400,00

24

73.150,00

51.150,00

34.850,00

31.600,00

27.600,00

25.750,00

25.400,00

25

31.600,00

28.500,00

26.500,00

26.100,00

26

31.600,00

28.500,00

26.500,00

26.100,00

27

32.600,00

29.400,00

27.200,00

26.800,00

28

32.600,00

29

32.600,00

30

33.600,00 Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 december 2004. Art. 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 2 februari 2007. De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE F. 2007 — 3195

[C − 2007/36161]

2 FEVRIER 2007. — Arrêté du Gouvernement flamand modifiant l’arrêté du Gouvernement flamand du 10 octobre 2003 portant organisation du « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle) et règlement spécifique du statut de son personnel, en ce qui concerne l’augmentation des échelles de traitement pour les niveaus A et B à partir du 1er décembre 2004 Le Gouvernement flamand, Vu le décret du 20 mars 1984 portant création du ″Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling″ (Office flamand de l’Emploi), notamment l’article 3, § 2, remplacé par le décret du 7 juillet 1998; Vu l’arrêté du Gouvernement flamand du 30 juin 2000 réglant le statut du personnel de certains organismes publics flamands, modifié en dernier lieu par l’arrêté du Gouvernement flamand du 17 février 2006; Vu l’arrêté du Gouvernement flamand du 10 octobre 2003 portant organisation du ″Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding″ et règlement spécifique du statut de son personnel, modifié par l’arrêté du 13 février 2004; Vu l’avis du conseil de direction du « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », rendu le 16 septembre 2005; Vu l’avis du comité de gestion du ″Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding″, rendu le 7 septembre 2005; Vu l’accord du Ministre flamand chargé du budget, donné le 13 décembre 2006; Vu l’accord du Ministre flamand chargé de la politique générale en matière de personnel et de développement de l’organisation, donné le 10 novembre 2006; Vu le protocole n° 241.780 du Comité sectoriel XVIII Communauté flamande – Région flamande; Vu l’avis du Conseil d’Etat, donné le 18 janvier 2007, en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1°, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; Sur la proposition du Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation;


39566

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Après délibération, Arrête :

Article 1er. Dans l’annexe Ia à l’arrêté du Gouvernement flamand du 10 octobre 2003 portant organisation du ″Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding″ et règlement spécifique du statut de son personnel, les échelles de traitement A315, A215, A115, B213, B191v, B181v et B171v sont remplacées par ce qui suit : A315

A215

A115

B213

B191v

B181v

B171v

1/3 x 2.050,00

1/1 x 1.050,00

1/1 x 750,00

1/1 x 500,00

1/1 x 550,00

1/1 x 550,00

1/1 x 500,00

1/3 x 2.000,00

1/1 x 950,00

1/1 x 700,00

1/1 x 550,00

1/1 x 500,00

2/1 x 500,00

1/1 x 550,00

4/3 x 2.250,00

1/1 x 1.000,00

1/1 x 750,00

1/1 x 500,00

1/1 x 550,00

1/2 x 750,00

1/1 x 500,00

2/3 x 2.500,00

1/3 x 2.000,00

1/3 x 1.800,00

5/3 x 750,00

1/2 x 900,00

1/2 x 700,00

1/2 x 700,00

1/3 x 2.050,00

1/3 x 1.750,00

4/3 x 1.000,00

1/2 x 950,00

1/2 x 800,00

2/2 x 750,00

1/3 x 1.950,00

1/3 x 1.700,00

3/2 x 900,00

2/2 x 700,00

1/2 x 700,00

1/3 x 2.050,00

1/3 x 1.800,00

1/2 x 850,00

1/2 x 750,00

1/2 x 750,00

1/3 x 1.950,00

3/3 x 1.000,00

1/2 x 900,00

2/2 x 700,00

1/2 x 700,00

1/3 x 1.750,00

1/2 x 950,00

3/2 x 750,00

1/2 x 750,00

1/3 x 1.800,00

4/2 x 900,00

1/2 x 700,00

2/2 x 700,00 1/2 x 800,00 2/2 x 700,00

0

55.100,00

34.600,00

22.600,00

24.300,00

16.950,00

16.900,00

16.550,00

1

55.100,00

35.650,00

23.350,00

24.800,00

17.500,00

17.450,00

17.050,00

2

55.100,00

36.600,00

24.050,00

25.350,00

18.000,00

17.950,00

17.600,00

3

57.150,00

37.600,00

24.800,00

25.850,00

18.550,00

18.450,00

18.100,00

4

57.150,00

37.600,00

24.800,00

25.850,00

18.550,00

18.450,00

18.100,00

5

57.150,00

37.600,00

24.800,00

25.850,00

19.450,00

19.200,00

18.800,00

6

59.150,00

39.600,00

26.600,00

26.600,00

19.450,00

19.200,00

18.800,00

7

59.150,00

39.600,00

26.600,00

26.600,00

20.400,00

19.900,00

19.550,00

8

59.150,00

39.600,00

26.600,00

26.600,00

20.400,00

19.900,00

19.550,00

9

61.400,00

41.650,00

28.350,00

27.350,00

21.300,00

20.700,00

20.300,00

10

61.400,00

41.650,00

28.350,00

27.350,00

21.300,00

20.700,00

20.300,00

11

61.400,00

41.650,00

28.350,00

27.350,00

22.200,00

21.400,00

21.000,00

12

63.650,00

43.600,00

30.050,00

28.100,00

22.200,00

21.400,00

21.000,00

13

63.650,00

43.600,00

30.050,00

28.100,00

23.100,00

22.100,00

21.750,00

14

63.650,00

43.600,00

30.050,00

28.100,00

23.100,00

22.100,00

21.750,00

15

65.900,00

45.650,00

31.850,00

28.850,00

23.950,00

22.850,00

22.450,00

16

65.900,00

45.650,00

31.850,00

28.850,00

23.950,00

22.850,00

22.450,00

17

65.900,00

45.650,00

31.850,00

28.850,00

24.850,00

23.550,00

23.200,00

18

68.150,00

47.600,00

32.850,00

29.600,00

24.850,00

23.550,00

23.200,00

19

68.150,00

47.600,00

32.850,00

29.600,00

25.800,00

24.250,00

23.900,00

20

68.150,00

47.600,00

32.850,00

29.600,00

25.800,00

24.250,00

23.900,00

21

70.650,00

49.350,00

33.850,00

30.600,00

26.700,00

25.000,00

24.600,00

22

70.650,00

49.350,00

33.850,00

30.600,00

26.700,00

25.000,00

24.600,00

23

70.650,00

49.350,00

33.850,00

30.600,00

27.600,00

25.750,00

25.400,00

24

73.150,00

51.150,00

34.850,00

31.600,00

27.600,00

25.750,00

25.400,00

25

31.600,00

28.500,00

26.500,00

26.100,00

26

31.600,00

28.500,00

26.500,00

26.100,00

27

32.600,00

29.400,00

27.200,00

26.800,00

28

32.600,00

29

32.600,00

30

33.600,00


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 2. Le présent arrêté produit ses effets le 1er décembre 2004. Art. 3. Le Ministre flamand ayant la politique de l’emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 2 février 2007. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, Y. LETERME Le Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation, F. VANDENBROUCKE

* VLAAMSE OVERHEID N. 2007 — 3196

[C − 2007/36116] 30 MAART 2007. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring als gemandateerde voorziening De Vlaamse Regering

Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de oprichting van een Gezins- en Welzijnsraad en van een adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden, inzonderheid op artikel 13 tot en met 16; Gelet op het decreet van 8 december 2000 houdende diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 18; Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, inzonderheid op artikel 12 en 13, gewijzigd bij de decreten van 2 juni 2006 en 22 december 2006; Gelet op het decreet van 7 mei 2004 houdende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang, gewijzigd bij decreet van 22 december 2006, inzonderheid op artikel 5; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001, 14 december 2001, 1 februari 2002, 13 december 2002, 28 maart 2003, 21 november 2003, 20 mei 2005, 27 mei 2005, 30 juni 2006 en 29 september 2006; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 januari 2002, 10 oktober 2003 en 26 maart 2004; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang van 30 maart 2007; Gelet op het advies van het Raadgevend Comité van het agentschap Kind en Gezin, gegeven op 28 februari 2007; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 maart 2007; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Overwegende dat er, gelet op de acute behoefte aan flexibele en occasionele opvang bij de Vlaamse gezinnen, in het kader van het actieplan ter zake van de Vlaamse Regering dringend gemandateerde voorzieningen erkend moeten worden die kunnen voorzien in een flexibel en occasioneel opvangaanbod, in informatie en begeleiding voor gezinnen die naar flexibele of occasionele kinderopvang zoeken, en in de begeleiding van doelgroepwerknemers; Overwegende dat aan die gemandateerde voorzieningen doelgroepwerknemers toegewezen moeten worden, dat zij een coördinatiefunctie moeten opnemen en dat er daarvoor subsidies moeten kunnen worden toegekend; Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. — Inleidende bepalingen Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° Kind en Gezin : het intern verzelfstandigd agentschap, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin; 2° kinderdagverblijf : een kinderdagverblijf, erkend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders; 3° dienst voor onthaalouders : dienst voor onthaalouders, erkend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders; 4° buitenschoolse kinderopvang : initiatief voor buitenschoolse opvang, erkend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang; 5° voorziening : organiserend bestuur van erkende kinderdagverblijven en/of initiatieven voor buitenschoolse opvang en/of diensten voor onthaalouders; 6° vestiging : erkend kinderdagverblijf, initiatief voor buitenschoolse opvang of een dienst voor onthaalouders; 7° gemandateerde voorziening : een vestiging die erkend wordt door Kind en Gezin als coördinatiepunt voor de organisatie van en de verstrekking van informatie over flexibele en occasionele kinderopvang; 8° lokaal overleg : een gemeentelijk overleg- en adviesorgaan zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 1997 houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang. 9° pool : één of meerdere doelgroepwerknemers; 10° doelgroepwerknemer : laaggeschoolde langdurig werkloze die voldoet aan het SINE-profiel;

39567


39568

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 11° SINE-profiel : werknemers die beantwoorden aan het profiel, vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen; 12° Subsidieagentschap : het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie, opgericht bij besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 2005; 13° Resoc : het Regionaal Sociaal Economisch Overlegcomité, vermeld in artikel 18 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités; 14° sui-generis afdeling : afdeling binnen een organisatie als vermeld in artikel 1, 5°, die aan de volgende voorwaarden voldoet : a) er is een specifieke verantwoordelijke voor de activiteiten van de lokale diensteneconomie; b) de afdeling is duidelijk identificeerbaar in alle communicatie en publiciteit; c)

de inhoudelijke en financiële activiteiten van de lokale diensteneconomie worden afzonderlijk geregistreerd voor de sociale overlegstructuren binnen de organisatie en de sociale inspectie;

15° thuisopvang : opvang aan huis die uitgevoerd wordt door personeelsleden van een gemandateerde voorziening; 16° basisaanbod : — voor een kinderdagverblijf zoals bepaald in artikel 5, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders; — voor een dienst voor onthaalouders zoals bepaald in artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders; — voor buitenschoolse kinderopvang zoals bepaald in artikel 2, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang en dit voor een openingsduur van minstens 230 dagen per jaar; 17° flexibele opvang : opvang van schoolgaande kinderen of niet schoolgaande kinderen, buiten de openingstijden van het basisaanbod van de voorziening minstens in een van onderstaande gevallen : — minstens gedurende 30 minuten voor 7 uur; — minstens gedurende 30 minuten na 18 uur; of — op dagen bovenop het minimum aantal openingsdagen voor een basisaanbod; 18° occasionele opvang : opvang van een kind gedurende een periode van maximaal zes maanden, ongeacht de intensiteit van het gebruik, om één van de volgende redenen : a)

ouder werkt niet en start met opleiding;

b)

ouder werkt niet en vindt plots werk;

c)

de ouder neemt deel aan sollicitatiegesprek;

d)

er is een acute crisissituatie in het gezin;

e)

het gezin heeft behoefte aan een korte draaglastvermindering;

f)

voor het kind is om sociale en/of pedagogische motieven gedurende de dag opvang en begeleiding buiten het eigen gezin wenselijk;

19° zorggebied : verzorgingsgebied als vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot de oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding »; 20° erkende onderneming : de onderneming die erkend is overeenkomstig artikel 8 van het decreet van 7 mei 2004 houdende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang; 21° VDAB : het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap ″Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding″, opgericht bij decreet van 7 mei 2004; 22° SERV : de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen opgericht bij decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen; 23° de ministers : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie. Art. 2. Voorzieningen kunnen één (of meer) erkenning(en) als gemandateerde voorziening krijgen volgens de bepalingen van dit besluit. Aan elke erkenning is een toewijzing van een pool, een coördinatiefunctie en een bijhorende subsidiëring verbonden.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 3. § 1. Per zorggebied kan er maximaal één vestiging gemandateerd worden. Het totaal aantal gemandateerde voorzieningen voor Vlaanderen wordt vastgesteld op 111. § 2. Aan elke gemandateerde voorziening wordt een pool van doelgroepwerknemers toegekend. De omvang van die pool varieert naargelang de positie van het zorggebied in een gewogen rangordening van de zorggebieden aan de hand van volgende parameters : 1° het aantal éénoudergezinnen; 2° het aantal zelfstandigen; 3° het aantal werknemers dat werkt in arbeidssectoren die bekend staan voor flexibele uren; 4° het aantal niet- werkende werkzoekenden tussen 18 en 44 jaar met kinderen. HOOFDSTUK II. — Erkenning gemandateerde voorziening § 3. Het totaal aantal doelgroepmedewerkers voor Vlaanderen wordt vastgesteld op 200. Afdeling 1. — Voorwaarden waaraan de voorzieningen of de vestigingen moeten voldoen Art. 4. Vestigingen komen slechts in aanmerking voor erkenning als een gemandateerde voorziening als ze behoren tot een voorziening die minstens 75 erkende opvangplaatsen aanbiedt of als ze kunnen aantonen dat ze over voldoende competentie en ervaring beschikken om een coördinatiepunt te kunnen oprichten overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. Art. 5. § 1. De erkenning als gemandateerde voorziening is gebonden aan één zorggebied. § 2. Een vestiging kan enkel voor een zorggebied als gemandateerde voorziening erkend worden als ze gelokaliseerd is in dat zorggebied of in een aan dat zorggebied grenzend zorggebied. § 3. Eén vestiging kan ook meerdere erkenningen als gemandateerde voorziening krijgen. Art. 6. Een gemandateerde voorziening moet aan de volgende erkenningsvoorwaarden voldoen : § 1 De gemandateerde voorziening sluit een samenwerkingsovereenkomst af met de erkende onderneming(en) die actief is (zijn) in het zorggebied waarvoor één van haar vestigingen als gemandateerde voorziening erkend is en dit met naleving van alle voorwaarden gesteld in het decreet van 7 mei 2004 houdende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang en zijn uitvoeringsbesluiten. § 2 De gemandateerde voorziening draagt bij tot het afstemmen van vraag en aanbod van alle vormen van flexibele en occasionele opvang binnen het zorggebied en is een aanspreekpunt voor de gezinnen die zoeken naar flexibele of occasionele kinderopvang. § 3. De gemandateerde voorziening beschikt over de nodige kennis, middelen en competenties om doelgroepwerknemers te begeleiden. Afdeling 2. — Erkenningsprocedure Art. 7. De voorziening vraagt voor een vestiging de erkenning als gemandateerde voorziening aan bij Kind en Gezin. In toepassing van artikel 5, § 2 en § 3, kunnen er meerdere aanvragen voor één vestiging ingediend worden. Art. 8. § 1. De aanvraag gebeurt aan de hand van een aanvraagformulier, gezamenlijk ontworpen door Kind en Gezin en het Subsidieagentschap. § 2. Dit aanvraagformulier bestaat uit drie delen. De aanvraag moet volledig ingevuld, ondertekend en gedateerd per post of per fax verstuurd worden naar de hoofdzetel van Kind en Gezin. De aanvraag moet ook in digitale vorm bezorgd worden aan Kind en Gezin. § 3. Op deel één moeten minstens de volgende elementen ingevuld worden : 1° identificatiegegevens van de voorziening; 2° identificatiegegevens van de vestiging indien deze niet dezelfde zijn als die van de voorziening; 3° het zorggebied waarvoor de voorziening erkend wil worden; 4° de datum van de aanvraag. § 4. Deel twee moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° een gedetailleerd plan van aanpak waarin de voorziening omschrijft hoe ze concreet de opdrachten van een gemandateerde voorziening gaat realiseren; 2° een kwaliteitscharter waarin de voorziening omschrijft hoe ze de kwaliteit van de thuisopvang zal bewaken en opvolgen; 3° de geplande startdatum. § 5. Het derde deel bevat een omschrijving van de hierna volgende verbintenissen : 1° extra aanvullende tewerkstelling creëren; 2° zoveel mogelijk inspanningen leveren om kansengroepen aan te werven en gelijkwaardige kansen te bieden in de organisatie; 3° garanties bieden voor de kwaliteit van de arbeid voor kansengroepen met het oog op duurzaamheid, waarbij bij de organisatie van het werk rekening wordt gehouden met de behoeften van de werknemers; 4° doorstroom- en doorgroeimogelijkheden stimuleren en bevorderen; 5° ingebed zijn in het lokale socio-economische weefsel; 6° het reeds bestaande aanbod aanvullen; 7° een kwaliteitsvolle en toegankelijke dienstverlening verstrekken; 8° aandacht hebben voor milieuzorg; 9° als sui-generis afdeling werken.

39569


39570

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 9. Kind en Gezin controleert de ontvankelijkheid van de aanvraag op duidelijkheid en volledigheid en controleert of de aanvrager in aanmerking komt als voorziening. Kind en Gezin beslist over de ontvankelijkheid van de aanvraag en brengt het organiserende bestuur daarvan op de hoogte per aangetekende brief, uiterlijk vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag. Als de aanvraag niet ontvankelijk is, krijgt de voorziening dertig dagen de tijd, te rekenen vanaf de dag waarop de brief werd overgemaakt (de poststempel geldt als bewijs), om haar aangepaste aanvraag in te dienen. Art. 10. Kind en Gezin bezorgt, binnen vijftien dagen na de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag, deel 1 en deel 3 aan het Subsidieagentschap en informeert elk lokaal overleg in het betreffende zorggebied over de aanvraag. Het Subsidieagentschap stuurt de aanvraag door naar het Resoc dat bevoegd is voor het zorggebied waarop de aanvraag betrekking heeft. Binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de adviesvraag werd overgemaakt, bezorgt het Resoc een schriftelijk en gemotiveerd advies aan het Subsidieagentschap. Het advies dat niet tijdig aan het Subsidieagentschap wordt bezorgd, wordt geacht positief te zijn. Het Subsidieagentschap dient, na het ontvangen van het advies van het Resoc dat bevoegd is voor het zorggebied waarop de aanvraag betrekking heeft, op basis van deel 1 en deel 3 haar gemotiveerd opportuniteitsadvies over de erkenning van de voorziening als gemandateerde voorziening door te sturen naar Kind en Gezin en dit uiterlijk vijftig dagen na ontvangst van de aanvraag op het Subsidieagentschap. Art. 11. § 1. Als het Subsidieagentschap positief advies verleent over een aanvraag, kan de voorziening door Kind en Gezin erkend worden als gemandateerde voorziening voor een bepaald zorggebied. § 2. Kind en Gezin beoordeelt hiervoor : 1° de plannen van samenwerking met kinderopvanginitiatieven in het zorggebied zoals bedoeld in art 6 § 2; 2° de plannen voor de realisatie van occasionele opvang in kinderopvanginitiatieven tijdens de reguliere openingsuren; 3° de garantie dat de voorziening haar opdrachten zal kunnen waarmaken met de middelen en de personeelsomkadering waarover ze beschikt; 4° de ervaring met een flexibel en occasioneel aanbod aan kinderopvang; 5° de geplande wijze waarop de voorziening haar diensten zal bekendmaken aan de gezinnen die naar flexibele of occasionele opvang zoeken. § 3. Als er in een bepaald zorggebied meerdere kandidaten in aanmerking komen voor de erkenning als gemandateerde voorziening, zal Kind en Gezin de kandidaturen inhoudelijk met elkaar vergelijken op basis van de gegevens in deel twee van het aanvraagformulier. Indien de kandidaturen als gelijkwaardig worden beschouwd, zal de keuze in eerste instantie gebeuren op basis van het aantal opvangplaatsen dat de vestiging telt en in tweede instantie op basis van de ervaring die de vestiging heeft met flexibele en occasionele opvang. § 4. De beslissing over de erkenning als gemandateerde voorziening moet door Kind en Gezin genomen worden binnen achtentwintig dagen na het ontvangen van het advies van het Subsidieagentschap of na ontvangst van het schriftelijk verzoek zoals voorzien in artikel 19, § 4. Uiterlijk éénentwintig dagen na haar beslissing brengt Kind en Gezin de voorziening schriftelijk op de hoogte van die beslissing. Afdeling 3. — Intrekking van de erkenning Art. 12. De erkenning en de bijhorende subsidiëring kunnen op elk moment geheel of gedeeltelijk en tijdelijk of definitief worden ingetrokken door Kind en Gezin als : 1° de werking als gemandateerde voorziening niet is opgestart binnen drie maanden na de in de aanvraag vermelde startdatum of als de werking als gemandateerde voorziening, zoals vermeld in hoofdstuk III, gedurende minstens een maand onderbroken wordt, tenzij de voorziening buiten haar wil om geen doelgroepwerknemers kan begeleiden; 2° vastgesteld wordt dat de gemandateerde voorziening binnen de drie maanden na de in de aanvraag vermelde startdatum nog geen overeenkomst heeft afgesloten met de erkende onderneming(en), behalve wanneer er geen erkende onderneming in het zorggebied van de gemandateerde voorziening werkzaam is; 3° wordt vastgesteld dat niet langer voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk II, afdeling 1; 4° het Subsidieagentschap hierom verzoekt om redenen die rechtstreeks verband houden met de tewerkstelling en/of begeleiding van doelgroepwerknemers. Afdeling 4. — Beroepsprocedure Art. 13. § 1. De voorziening kan beroep aantekenen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, tegen : 1° de weigering van de erkenning na een positief advies van het Subsidieagentschap; 2° de intrekking van de erkenning, tenzij deze gebeurde op basis van artikel 12, ten vierde. § 2. De voorziening kan beroep aantekenen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, tegen : 1° de weigering van de erkenning op basis van een negatief advies van het Subsidieagentschap; 2° de intrekking van de erkenning, op basis van artikel 12, ten vierde. Art. 14. § 1. De voorziening dient uiterlijk dertig dagen na de kennisname van de beslissing een gemotiveerd en aangetekend beroepschrift in op het adres van de hoofdzetel van Kind en Gezin. § 2. Het beroepschrift bevat minstens de volgende elementen : 1° de naam en het adres van de voorziening; 2° naam en adres van de vestiging; 3° de ontvangstdatum van de betwiste beslissing; 4° een uitvoerige motivering van het beroep; 5° de datum van instelling van het beroep; 6° de naam en de handtekening van de voorzitter van het organiserende bestuur.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. Een beroepschrift dat niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in § 1 en § 2, is niet ontvankelijk. Art. 15. Kind en Gezin beslist over de ontvankelijkheid van het beroepschrift en brengt het organiserende bestuur daar, binnen éénentwintig dagen na ontvangst van het beroepschrift, per aangetekende brief van op de hoogte. Art. 16. Het beroep schorst de uitvoering van de beslissing, behalve als een ernstig gevaar voor de opgevangen kinderen, de ouders, het personeel of de onmiddellijke omgeving dreigt. Kind en Gezin beslist in dat geval over het opschortende karakter van het beroep en brengt het organiserende bestuur daar, binnen de vijftien dagen na de ontvangst van het beroepschrift, per aangetekende brief van op de hoogte. Art. 17. § 1. Kind en Gezin bezorgt binnen vijftien dagen na de ontvangst van het ontvankelijke beroepschrift, dat beroepschrift samen met het volledige administratieve dossier en eventuele verweermiddelen aan de adviserende beroepscommissie van de Vlaamse Gezins- en Welzijnsraad. Kind en Gezin bezorgt tegelijkertijd een kopie van het beroepschrift aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. § 2. Indien het beroep wordt ingesteld op basis van artikel 13, § 2, moet Kind en Gezin, in afwijking van § 1, het beroep overmaken aan het Subsidieagentschap. Art. 18. § 1. Uiterlijk drie maanden na ontvangst van het beroepschrift bedoeld in artikel 17, § 1, en het administratieve dossier bezorgt de adviserende beroepscommissie haar met redenen omkleed advies aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en aan Kind en Gezin. § 2. Als het advies van de adviserende beroepscommissie gelijkluidend is met de beslissing van de leidend ambtenaar van Kind en Gezin, wordt de definitieve beslissing, uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het advies, genomen door de leidend ambtenaar van Kind en Gezin. § 3. Als het advies van de adviserende beroepscommissie afwijkt van het met redenen omklede voornemen van de leidend ambtenaar van Kind en Gezin of als er geen advies verleend werd na het verstrijken van de termijn, vermeld in § 1, wordt de definitieve beslissing genomen door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen en dit uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het advies of na het verstrijken van de termijn vermeld in § 1. § 4. Die definitieve beslissing is met redenen omkleed. Ze wordt uiterlijk éénentwintig dagen nadat de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, of de leidend ambtenaar van Kind en Gezin zijn beslissing heeft genomen, door Kind en Gezin per aangetekende brief meegedeeld aan de indiener van het beroepschrift. Art. 19. § 1. Het Subsidieagentschap verstrekt binnen veertig dagen na ontvangst van een beroepschrift bedoeld in artikel 17, § 2, een met redenen omkleed advies aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, deelt binnen zestig dagen na ontvangst van het advies van het Subsidieagentschap zijn beslissing mee aan Kind en Gezin. § 3. Kind en Gezin brengt de indiener van het beroepschrift, uiterlijk éénentwintig dagen na ontvangst van de beslissing, met een aangetekend schrijven op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie. § 4. Indien de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, bepaalt dat het Subsidieagentschap positief diende te adviseren, kan de indiener van het beroep zijn aanvraag tot erkenning als gemandateerde voorziening op schriftelijk verzoek bij Kind en Gezin laten heractiveren. In dat geval wordt de erkenningsprocedure beperkt tot artikel 11. Ook tegen deze beslissing is beroep mogelijk. HOOFDSTUK III. — Opdrachten van de gemandateerde voorziening Afdeling 1. — Coördinatie- en informatiepunt flexibele en occasionele kinderopvang Art. 20. De gemandateerde voorziening is een toegankelijk, bereikbaar aanspreekpunt voor de gezinnen die zoeken naar flexibele en occasionele kinderopvang. De gemandateerde voorziening is verantwoordelijk voor het toeleiden van vragen voor flexibele en occasionele opvang naar het aanbod binnen haar regio. Art. 21. De gemandateerde voorziening informeert de gezinnen die flexibele en occasionele kinderopvang nodig hebben over alle mogelijke opvangvormen en zoekt samen met de gezinnen naar de meest haalbare en wenselijke opvang. Bij het zoeken naar een oplossing moet de gemandateerde voorziening steeds rekening houden met het belang en de draagkracht van het betrokken kind. Art. 22. § 1. Indien de opvang dient te gebeuren door een werknemer van een erkende onderneming, contacteert de gemandateerde voorziening de erkende onderneming(en) met wie zij een overeenkomst heeft. § 2. Indien de aanvraag effectief kan uitgevoerd worden, verwittigt de gemandateerde voorziening de kandidaat-gebruiker. Afdeling 2. — De organisatie van flexibele en occasionele kinderopvang Art. 23. De gemandateerde voorziening kan de doelgroepwerknemers in haar eigen voorziening inzetten. Art. 24. § 1. De gemandateerde voorziening kan, al dan niet aansluitend op een opvangperiode in de eigen of een andere voorziening, thuisopvang aanbieden in de woning van de gebruiker en kan eventueel met het oog hierop ook de kinderen begeleiden op weg van en naar huis. § 2. De thuisopvang moet plaats vinden in het zorggebied waarvoor de gemandateerde voorziening werd erkend. Art. 25. De mogelijkheid tot flexibele of occasionele opvang mag niet voorbehouden worden voor kinderen die al worden opgevangen door de voorziening. Ook kinderen die niet of door een andere voorziening tijdens de reguliere openingsuren worden opgevangen, moeten occasioneel of flexibel opgevangen kunnen worden. Art. 26. Thuisopvang kan in geen enkele omstandigheid gebruikt worden om een structurele opvangvraag te beantwoorden. Art. 27. Voor de betaling van de occasionele of flexibele opvang die georganiseerd wordt in of door de gemandateerde voorziening, gelden volgende specifieke bepalingen : 1° als een kind wordt opgevangen in de gemandateerde voorziening, dan wordt de bijdrage bepaald volgens de regeling voor de financiële bijdrage van het gezin die in de voorziening van kracht is; 2° als vergoeding voor de thuisopvang vraagt de gemandateerde voorziening een financiële bijdrage aan het gezin dat van het thuisopvangaanbod gebruik maakt. Die bijdrage moet betaald worden aan de gemandateerde voorziening;

39571


39572

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 3° de financiële bijdrage van het gezin is gekoppeld is aan de opvangduur van het kind of de kinderen. De eventuele tijd die nodig is om het kind of de kinderen te vervoeren, behoort tot die opvangduur; 4° de bijdrage bedraagt 0,68 euro, per begonnen halfuur, maar met een minimumbedrag van 6,15 euro per opvangprestatie aan huis; 5° als de financiële situatie van het gezin daartoe aanleiding geeft, kan een sociaal tarief gehanteerd worden. Dat sociaal tarief bedraagt 50 % van de in 3° en 4° vastgelegde financiële bijdrage. De dossiers in kwestie moeten ingekeken en beoordeeld kunnen worden door de bevoegde personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn en Volksgezondheid. Afdeling 3. — Kwaliteit van de flexibele en occasionele kinderopvang aan huis Art. 28. De gemandateerde voorziening is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de thuisopvang die door haar eigen werknemers of doelgroepwerknemers geleverd wordt. Art. 29. Als de thuisopvang door werknemers van de erkende onderneming verzorgd wordt, zal de samenwerkingsovereenkomst kwaliteitswaarborgen omvatten. De samenwerkingsovereenkomst voorziet dat de samenwerking naar aanleiding van het leveren van onvoldoende kwaliteitsvolle thuisopvang verbroken kan worden. Afdeling 4. — Begeleiding van werknemers in de pool Art. 30. De gemandateerde voorziening begeleidt de doelgroepwerknemers en ondersteunt hen bij hun opleidingstraject. HOOFDSTUK IV. — Werknemers in de pool Afdeling 1. — Algemene voorwaarden Art. 31. § 1. De gemandateerde voorziening levert maximale inspanningen om werknemers uit kansengroepen aan te werven en hen gelijkwaardige kansen te bieden in de voorziening. § 2. Startvereisten voor de doelgroepwerknemer : 1° De doelgroepwerknemer heeft een SINE – profiel. 2° De doelgroepwerknemer is geslaagd in de door de VDAB georganiseerde voorselectie waarbij nagegaan werd of de kandidaat wil werken met kinderen en of hij het groeipotentieel heeft om, na opleiding en begeleiding, te beantwoorden aan het beroepsprofiel begeleider in de kinderopvang of begeleider in de buitenschoolse opvang, zoals opgesteld door de SERV. Het groeipotentieel wordt minimaal getest door na te gaan of de kandidaat over de sleutelvaardigheden uit het voormelde beroepsprofiel beschikt. § 3. Voorwaarden inzake opleidingstrajecten : 1° De gemandateerde voorziening werkt begeleidings- en opleidingstrajecten uit voor haar doelgroepwerknemers. 2° Doelgroepwerknemers die binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit besluit worden aangeworven, moeten binnen de zes jaar na aanvang van hun tewerkstelling beschikken over een kwalificatieattest dat uitgereikt wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. 3° Doelgroepwerknemers die na de termijn zoals bepaald in paragraaf 3, 2° worden aangeworven, moeten binnen de vier jaar na aanvang van hun tewerkstelling beschikken over een kwalificatieattest dat uitgereikt wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. Afdeling 2. — Specifieke voorwaarden voor het werken in de erkende kinderopvang Art. 32. De doelgroepwerknemer legt bij de start van zijn tewerkstelling een medisch attest voor waaruit blijkt dat hij geschikt is om met kinderen te werken. Art. 33. De doelgroepwerknemer legt bij de start van zijn tewerkstelling en op vraag van de voorziening tijdens zijn tewerkstelling een uittreksel uit het strafregister (model 2) voor. Afdeling 3. — Subsidiëring van de doelgroepwerknemers Art. 34. Binnen de perken van het begrotingskrediet heeft de erkende gemandateerde voorziening per voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemer recht op een maximale loonpremie van 13.770,89 euro. Hiervan verstrekt de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, op jaarbasis maximaal 8.000 euro en Kind en Gezin maximaal 5.770,89 euro. Per voltijds equivalent doelgroepwerknemer begint de subsidieperiode op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste doelgroepwerknemer-titularis. Die periode wordt verlengd met de termijn die verlopen is tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van de definitieve vervanger. Binnen de perken van het begrotingskrediet heeft de erkende gemandateerde voorziening, per voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemer, recht op een werkingssubsidie van 1.355,20 euro op jaarbasis, toegekend door Kind en Gezin. Art. 35. Binnen de perken van het begrotingskrediet heeft de erkende gemandateerde voorziening recht op een bijkomende omkaderingspremie van 9600 euro op jaarbasis, toegekend door de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK V. — Coördinatiefunctie Afdeling 1. — Algemene voorwaarden Art. 36. De gemandateerde voorziening beschikt minimaal over een derde voltijdse coördinatiefunctie. Art. 37. De coördinator beschikt minstens over een eindstudiebewijs van een met vrucht gevolgde opleiding in een richting van het hoger, niet-universitair onderwijs van één cyclus, of van het hoger onderwijs voor sociale promotie van het korte type. Afdeling 2. — Subsidiëring van de coördinatiefunctie Art. 38. § 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet heeft de erkende gemandateerde voorziening, recht op subsidies voor de coördinatiefunctie. Deze subsidie bestaat uit een vast deel en uit een variabel deel dat varieert naargelang het aantal doelgroepwerknemers dat men in dienst heeft. § 2. Het vaste deel van de subsidie bedraagt 7554,20 euro op jaarbasis. Hiervan wordt 2400 Euro voorzien door de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie en 5154,20 euro verstrekt door Kind en Gezin. § 3. Het variabel deel van de subsidie wordt verstrekt door Kind en Gezin en hangt af van het aantal voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemers. Per voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemer is een subsidie voorzien van 3071,23 euro op jaarbasis. HOOFDSTUK VI. — Bijzondere bepalingen Afdeling 1. — Uitkering van de subsidies Art. 39. § 1. De (delen van) subsidies die, zoals vermeld in artikels 34 en 38, door Kind en Gezin worden verstrekt, worden jaarlijks uitgekeerd, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het subsidiejaar en op voorwaarde dat de voorziening de nodige stukken heeft voorgelegd. § 2. Kind en Gezin verleent elk kwartaal aan de voorzieningen een voorschot van maximum 95 % van een vierde van het bedrag dat voor een kalenderjaar verschuldigd is voor de door haar verstrekte subsidies. Dit voorschot wordt verhoudingsgewijs teruggevorderd wanneer de voorziening haar activiteiten staakt. Art. 40. De subsidies voorzien door de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, worden in twee fasen toegekend : 1° er wordt een voorschot van 70 % van de maximale subsidie uitbetaald na ondertekening en vastlegging van het subsidiebesluit betreffende de toekenning van de doelgroepwerknemers en hun omkadering; 2° het saldo, dat niet hoger kan zijn dan het verschil tussen het uitgekeerde voorschot en de maximale subsidie, wordt vereffend nadat de gemandateerde voorziening -zowel aan de hand van de inhoudelijke verantwoording als aan de hand van de financiële verantwoordingsstukken - opgave heeft gedaan van alle subsidieerbare uitgaven en deze heeft kunnen aantonen aan de hand van financiële bewijsstukken. Wanneer het bedrag van de uitbetaalde voorschotten hoger is dan de bewezen en aanvaarde uitgaven, zal het niet-verantwoorde gedeelte worden terugbetaald, dit op eenvoudig verzoek van het Subsidieagentschap. Afdeling 2. — Specifieke bepalingen in het kader van de werkdrukvermindering Art. 41. Voor elk personeelslid dat op 1 januari van het betreffende subsidiejaar 45 jaar of ouder is, en dat door Kind en Gezin wordt vereist in het kader van de financiële ondersteuning voor occasionele of flexibele opvang in of door de gemandateerde voorziening zoals bepaald in dit besluit, wordt a rato van de arbeidsprestaties een aanvullende subsidie in het kader van de werkdrukvermindering toegekend. Die aanvullende subsidie wordt voor ieder werkingsjaar apart berekend op basis van specifieke bedragen zoals voorzien in de begroting. Per jaar wordt nagegaan hoeveel personeelsleden in voorzieningen, georganiseerd door een vzw of door een openbaar bestuur in aanmerking komen. Voor de personeelsleden met een gescostatuut in initiatieven voor buitenschoolse opvang wordt de ondersteuning beperkt tot het gedeelte dat niet in de gescopremie opgenomen is. Het vastgestelde bedrag wordt omgerekend per voltijds personeelslid, waarbij de volgende voorwaarden gelden : 1° een personeelslid dat 45 jaar is of ouder maar jonger dan 50 jaar telt voor één eenheid; 2° een personeelslid dat 50 jaar is of ouder maar jonger dan 55 jaar telt voor twee eenheden; 3° een personeelslid dat 55 jaar is of ouder telt voor drie eenheden. Afdeling 3. — Indexatie van de subsidiebedragen Art. 42. De forfaitaire bedragen, vermeld in dit besluit, worden elk jaar op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van de gezondheidsindex tussen 1 november van het vorige kalenderjaar en 1 november van het voorafgaande kalenderjaar. HOOFDSTUK VII. — Toezicht en evaluatie Art. 43. Dit besluit zal, één jaar na de inwerkingtreding ervan, het voorwerp uitmaken van een evaluatie. Hierbij zullen onder meer het effect op de kinderopvang, het effect op de tewerkstelling, de indeling in zorggebieden, de financiering en het takenpakket van de gemandateerde voorziening en het functioneren van doelgroepwerknemers in de kinderopvang geëvalueerd worden. Art. 44. Kind en Gezin ziet toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit. Het toezicht op de naleving van de regelgeving wordt op stukken of ter plaatse uitgeoefend. De gemandateerde voorziening verstrekt hiertoe de door Kind en Gezin gevraagde inlichtingen of stukken over de werking. Het toezicht ter plaatse wordt uitgevoerd door de personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn en Volksgezondheid. De voorziening verstrekt de door personeelsleden van dat agentschap gevraagde inlichtingen of stukken over de werking. Dat agentschap krijgt ook toegang tot de lokalen van de opvangvoorziening. Het heeft het recht alle administratieve stukken te raadplegen en krijgt op zijn verzoek inzage in de individuele dossiers.

39573


39574

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 45. De sociaalrechtelijke inspecteurs zijn belast met het toezicht op de tewerkstelling van de doelgroepwerknemers. HOOFDSTUK VIII. — Slotbepalingen Art. 46. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2007. Art. 47. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, zijn belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 30 maart 2007. De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, I. VERVOTTE De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, K. VAN BREMPT

TRADUCTION

AUTORITE FLAMANDE F. 2007 — 3196

[C − 2007/36116] 30 MARS 2007. — Arrêté du Gouvernement flamand fixant les conditions d’agrément et de subventionnement en tant que structure mandatée Le Gouvernement flamand,

Vu le décret du 15 juillet 1997 portant création d’un Conseil de la Famille et de l’Aide sociale et d’une commission consultative d’appel pour les questions de la famille et de l’aide sociale, notamment les articles 13 à 16 inclus; Vu le décret du 8 décembre 2000 portant diverses mesures, notamment l’article 18; Vu le décret du 30 avril 2004 portant création de l’agence autonomisée interne dotée de la personnalité juridique ″Kind en Gezin″, notamment les articles 12 et 13, insérés par les décrets des 2 juin 2002 et 22 décembre 2006; Vu le décret du 7 mai 2004 portant octroi de titres-services pour la garde d’enfants, modifié par le décret du 22 décembre 2006, notamment l’article 5; Vu l’arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d’agrément et de subventionnement des garderies et des services pour familles d’accueil, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 10 juillet 2001, 14 décembre 2001, 1er février 2002, 13 décembre 2002, 28 mars 2003, 21 novembre 2003, 20 mai 2005, 27 mai 2005, 30 juin 2006 et 29 septembre 2006; Vu l’arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d’agrément et de subventionnement des initiatives d’accueil extrascolaire, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 25 janvier 2002, 10 octobre 2003 et 26 mars 2004; Vu l’arrêté du Gouvernement flamand du 30 mars 2007 relatif à l’octroi de titres-services pour la garde d’enfants; Vu l’avis du Comité consultatif de l’agence ″Kind en Gezin″, rendu le 28 février 2007; Vu l’accord du Ministre flamand chargé du budget, donné le 30 mars 2007; Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplacé par la loi du 4 juillet 1989 et modifié par la loi du 4 août 1996; Vu l’urgence; Considérant que, vu le besoin urgent d’un accueil flexible et occasionnel pour les familles flamandes, il y a lieu, dans le cadre du plan d’action en la matière du Gouvernement flamand, d’agréer d’urgence des structures mandatées capables d’assurer une offre d’accueil flexible et occasionnel, l’information et l’encadrement de familles à la recherche d’un accueil d’enfants flexible et occasionnel, et l’accompagnement des travailleurs de groupe cible; Considérant qu’il y a lieu d’assigner des travailleurs de groupe cible à ces structures mandatées, qu’elles devront exercer une fonction coordinatrice et que des subventions devront pouvoir être octroyées à cet effet; Après délibération, Arrête : CHAPITRE Ier. — Dispositions préliminaires Article 1er. Dans le présent arrêté, on entend par : 1° Kind en Gezin : l’agence autonomisée interne, créée par le décret du 30 avril 2004 portant création de l’agence autonomisée interne dotée de la personnalité juridique « Kind en Gezin;″; 2° crèche : une crèche agréée par Kind en Gezin en vertu de l’arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d’agrément et de subventionnement des garderies et des services pour parents d’accueil; 3° service pour parents d’accueil : un service pour parents d’accueil, agréé par Kind en Gezin en vertu de l’arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d’agrément et de subventionnement des garderies et des services pour parents d’accueil; 4° accueil extrascolaire : une initiative d’accueil extrascolaire, agréée par Kind en Gezin en vertu de l’arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d’agrément et de subventionnement d’initiatives d’accueil extrascolaire; 5° structure : pouvoir organisateur de crèches agréées et/ou d’initiatives d’accueil extrascolaire et/ou de services pour parents d’accueil; 6° implantation : une crèche agréée, une initiative d’accueil extrascolaire ou un service pour parents d’accueil; 7° structure mandatée : une implantation agréée par Kind en Gezin en tant que point de coordination pour l’organisation d’un accueil d’enfants flexible et occasionnel, et point d’information à ce sujet;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 8° concertation locale : un organe communal de concertation et de conseil tel que défini à l’arrêté du Gouvernement flamand du 24 juin 1997 fixant les conditions générales de l’organisation de l’accueil extrascolaire. 9° pool : un ou plusieurs travailleurs de groupe cible; 10° travailleur de groupe cible : un chômeur de longue durée peu scolarisé, qui répond au profil SINE; 11° profil SINE : les travailleurs qui répondent au profil fixé dans l’arrêté royal du 3 mai 1999 portant exécution de l’article 7, § 1er, alinéa 3, m, de l’arrêté-loi concernant la sécurité sociale des travailleurs relatif à la réinsertion de chômeurs très difficiles à placer; 12° Agence de Subventionnement : la « Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie » (Agence flamande de Subventionnement de l’Emploi et de l’Economie sociale), créée par l’arrêté du Gouvernement flamand du 21 octobre 2005; 13° Coreg : le Comité de Concertation socio-économique régional, cité à l’article 18 du décret du 7 mai 2004 relatif au statut, au fonctionnement, aux tâches et aux compétences des partenariats régionaux agréés, des conseils socio-économiques de la région et des comités de concertation socio-économiques régionaux; 14° division sui generis : une division au sein d’une organisation, telle que mentionnée à l’article 1, 5°, qui répond aux conditions suivantes : a)

il existe un responsable spécifique pour les activités de l’économie de services locaux;

b)

la division est clairement identifiable dans toute communication et publicité;

c)

les activités financières et celles au niveau du contenu de l’économie de services locaux sont enregistrées séparément pour les structures de concertation sociale au sein de l’organisation, et de l’inspection sociale;

15° accueil à domicile : l’accueil à domicile assuré par des membres du personnel d’une structure mandatée; 16° offre de base : — pour une crèche telle que visée à l’article 5, § 1er de l’arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d’agrément et de subventionnement des garderies et des services pour parents d’accueil; — pour un service pour parents d’accueil tel que visé à l’article 16 de l’arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d’agrément et de subventionnement des garderies et des services pour parents d’accueil; — pour l’accueil extrascolaire tel que visé à l’article 2, § 2 de l’arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d’agrément et de subventionnement des initiatives d’accueil extrascolaires, ce pour une durée d’ouverture d’au moins 230 jours par an; 17° accueil flexible : offre d’accueil, pour enfants en âge scolaire ou non, en dehors des heurs d’ouverture de l’offre de base de la structure, au moins dans l’un des cas suivants : — au moins pendant 30 minutes avant 7 heures; — au moins pendant 30 minutes après 18 heures; ou — les jours qui ne tombent pas dans le nombre minimal de jours d’ouverture pour une offre de base; 18° accueil occasionnel : accueil d’un enfant pendant une période de six mois au maximum, quelle que soit l’intensité, pour l’une des raisons suivantes : a)

parent ne travaille pas et entame une formation;

b)

parent ne travaille pas et trouve tout à coup du travail;

c)

le parent prend part à un entretien d’embauche;

d)

il y a une situation de crise aiguë dans la famille;

e)

la famille a besoin d’un allègement de la charge de courte durée;

f)

l’accueil et l’accompagnement de l’enfant pendant la journée, hors de sa famille, est souhaitable pour des raisons sociales et/ou pédagogiques;

19° zone de desserte : la zone de desserte telle que visée au décret du 7 mai 2004 relatif à la création de l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle); 20° entreprise agréée : l’entreprise agréée conformément à l’article 8 du décret du 7 mai 2004 portant octroi de titres-services pour la garde d’enfants; 21° VDAB : l’agence autonomisée externe de droit public ″Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding″, créée par le décret du 7 mai 2004; 22° SERV : le ″Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen″, créé par le décret du 27 juin 1985 sur le Conseil socio-économique de la Flandre; 23° les Ministres : la Ministre flamande chargée de l’assistance aux personnes et la Ministre flamande chargée de l’économie sociale.

39575


39576

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 2. Des structures peuvent obtenir un (ou plusieurs) agrément(s) en tant que structure mandatée conformément aux dispositions du présent arrêté. Chaque agrément est assorti de l’attribution d’un pool, d’une fonction coordinatrice et du subventionnement y afférent. Art. 3. § 1. Par zone de desserte, une implantation au maximum peut être mandatée. Le nombre total des implantations mandatées pour la Flandre est fixé à 111. § 2. Il est attribué à chaque structure mandatée un pool de travailleurs de groupe cible. L’ampleur du pool varie selon la position de la zone de desserte dans un ordre de rang pondéré des zones de desserte à l’aide des paramètres suivants : 1°

le nombre de ménages monoparentaux;

le nombre d’indépendants;

le nombre de travailleurs actifs dans des secteurs connus pour les heures flexibles;

le nombre des demandeurs d’emploi inoccupés entre 18 et 44 ans ayant des enfants. CHAPITRE II. — L’agrément en tant que structure mandatée

§ 3. Le nombre total des travailleurs de groupes cibles pour la Flandre est fixé à 200. Section 1re. — Les conditions que les structures ou les implantations sont tenues de remplir Art. 4. Une implantation n’est admissible à l’agrément en tant que structure mandatée que si elle appartient à une structure offrant au moins 75 places d’accueil agréées, ou si elle peut démontrer qu’elle dispose de la compétence et de l’expérience requises pour pouvoir créer un point de coordination conformément aux dispositions du présent arrêté. Art. 5. § 1. L’agrément en tant que structure mandatée est lié à une seule zone de desserte. § 2. Une implantation ne peut être agréée en tant que structure mandatée pour une zone de desserte que si elle est localisée dans cette zone de desserte ou dans une zone de desserte attenante à cette zone de desserte. § 3. Une implantation peut obtenir plusieurs agréments en tant que structure mandatée. Art. 6. Une structure mandatée répond aux conditions d’agrément suivantes : § 1er. La structure mandatée conclut un accord de coopération avec une ou plusieurs entreprises actives dans la zone de desserte pour laquelle une de ses implantations a été agréée en tant que structure mandatée, ce en répondant à toutes les conditions prévues dans le décret du 7 mai 2004 portant octroi de titres-services pour la garde d’enfants et ses arrêtés d’exécution. § 2. La structure mandatée contribue à l’harmonisation de l’offre et de la demande de toutes les formes d’accueil flexible et occasionnel dans la zone de desserte, et constitue un point de contact pour les familles à la recherche d’un accueil d’enfants flexible ou occasionnel. § 3. La structure mandatée a les connaissances, les moyens et la compétence requis pour accompagner des travailleurs de groupes cibles. Section 2. — Procédure d’agrément Art. 7. La structure sollicite auprès de Kind en Gezin l’agrément d’une implantation en tant que structure mandatée. En application de l’article 5, § 2 en § 3, plusieurs demandes peuvent être introduites pour une implantation. Art. 8. § 1. La demande se fait à l’aide d’un formulaire de demande, conc¸ u conjointement par Kind en Gezin et l’Agence de subventionnement. § 2. Ce formulaire de demande comprend trois volets. La demande doit être envoyée, dûment remplie, signée et datée, par courrier ou par fax, au siège principal de Kind en Gezin. La demande doit également être communiquée à Kind en Gezin par la voie électronique. § 3. Il y a lieu de remplir, dans le premier volet, les éléments suivants : 1°

données d’identification de la structure;

données d’identification de l’implantation, au cas où elles ne sont pas identiques à celles de la structure;

la zone de desserte pour laquelle la structure veut être agréée;

la date de la demande.

§ 4. Le deuxième volet doit au moins comprendre les éléments suivants : 1°

un plan d’approche détaillé, dans lequel la structure décrit comment elle entend réaliser concrètement les missions d’une structure mandatée;

une charte de l qualité, dans laquelle la structure décrit comment elle entend gérer et surveiller la qualité de l’accueil à domicile.

la date de départ prévue.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 5. Le troisième volet contient une définition des engagements suivants : 1°

créer des emplois additionnels;

s’efforcer au maximum à recruter des groupes à potentiel et à leur offrir des chances égales dans l’organisation;

offrir des garanties en termes de qualité du travail pour les groupes à potentiel dans la perspective de durabilité, tout en tenant compte, dans l’organisation du travail, des besoins des travailleurs;

stimuler et encourager les opportunités de transition et de promotion des travailleurs;

être intégré dans le tissu socio-économique local;

être complémentaire à l’offre existante;

offrir des services de qualité accessibles;

être attentif à la protection de l’environnement;

agir en division sui-generis.

Art. 9. Kind en Gezin contrôle si la demande est recevable quant au caractère clair et complet, et contrôle si le demandeur est admissible en tant que structure. Kind en Gezin décide de la recevabilité de la demande et en avertit le pouvoir organisateur par lettre recommandée, au plus tard quinze jours après réception de la demande. Si la demande n’est pas recevable, la structure dispose d’un délai de trente jours, à compter du jour de l’envoi de la lettre (le cachet de la poste faisant foi), pour introduire sa demande adaptée. Art. 10. Dans les quinze jours de la réception de la demande recevable, Kind en Gezin remet les volets 1 et 3 à l’Agence de subventionnement, et informe chaque concertation locale de la zone de desserte locale de la demande. L’Agence de subventionnement transmet la demande au Resoc compétent pour la zone de desserte à laquelle se rapporte la demande. Dans les trente jours, à compter du jour où la demande a été transmise, le Resoc remet un avis écrit et motivé à l’Agence de subventionnement. L’avis qui n’est pas remis à temps à l’Agence de subventionnement est réputé positif. Après avoir rec¸ u l’avis du Resoc compétent pour la zone de desserte à laquelle se rapporte la demande, l’Agence de subventionnement est tenue de transmettre à Kind en Gezin son avis motivé, fondé sur les volets 1 et 3, sur l’opportunité de l’agrément de la structure en tant que structure mandatée, ce au plus tard cinquante jours de la réception de la demande à l’Agence de subventionnement. Art. 11. § 1. Lorsque l’Agence de subventionnement formule un avis positif sur une demande, la structure peut être agréée par Kind en Gezin en tant que structure mandatée pour une zone de desserte déterminée. § 2. Kind en Gezin évalue à cet effet : 1° les plans de coopération avec des initiatives d’accueil d’enfants dans la zone de desserte, tels que visés à l’article 6, § 2; 2° les plans de réalisation d’un accueil occasionnel dans des initiatives d’accueil d’enfants pendant les heures d’ouverture régulières; 3° la garantie que la structure pourra réaliser ses missions avec les moyens et le personnel dont elle dispose; 4° l’expérience d’une offre flexible et occasionnelle d’accueil d’enfants; 5° la manière planifiée dont la structure entend informer les familles à la recherche d’un accueil flexible ou occasionnel, sur ses services. § 3. Lorsque, dans une zone de desserte déterminée, plusieurs candidats sont jugés admissibles à l’agrément en tant que structure mandatée, Kind en Gezin procédera à une comparaison de fond des candidatures, sur la base des informations du volet 2 du formulaire de demande. Si les candidatures sont jugés équivalentes, le choix se fera en premier lieu su la base du nombre de places d’accueil de l’implantation, et en second lieu sur la base de l’expérience de l’implantation en matière d’accueil flexible et occasionnel. § 4. Kind en Gezin est tenu de prendre la décision sur l’agrément en tant que structure mandatée dans les vingt-huit jours de la réception de l’avis de l’Agence de subventionnement ou de la demande écrite telle que visée à l’article 19, § 4. Au plus tard vingt-et-un jours de sa décision, Kind en Gezin informe par écrit la structure de cette décision. Section 3. — Retrait de l’agrément Art. 12. Kind en Gezin peut en tout temps retirer intégralement ou partiellement et temporairement ou définitivement l’agrément et le subventionnement y afférent, si : 1°

l’activité en tant que structure mandatée n’a pas démarré dans les trois mois de la date de départ mentionnée dans la demande, ou si l’activité en tant que structure mandatée est interrompue pendant au moins un mois, à moins que la structure se trouve dans l’impossibilité, indépendamment de sa volonté, d’accompagner des travailleurs de groupes cibles;

39577


39578

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 2°

3° 4°

il est constaté que, dans les trois mois de la date de départ mentionnée dans la demande, la structure mandatée n’a pas encore conclu un accord avec la ou les entreprise(s) agréé(s), à moins qu’aucune entreprise agréée ne soit active dans la zone de desserte de la structure mandatée; il est constaté que les conditions stipulées au chapitre II, section 1ère, ne sont plus remplies; l’Agence de subventionnement le demande pour des raisons directement liées à l’emploi et/ou l’accompagnement de travailleurs de groupes cibles. Section 4. — Procédure de recours

Art. 13. § 1. La structure peut exercer un recours auprès du Ministre flamand chargé de l’assistance aux personnes, contre : 1°

le refus de l’agrément après un avis positif de l’Agence de subventionnement;

le retrait de l’agrément, à moins qu’il ne se soit produit sur la base de l’article 12, 4°.

§ 2. La structure peut exercer un recours auprès du Ministre flamand chargé de l’économie sociale, contre : 1°

le refus de l’agrément suivant un avis négatif de l’Agence de subventionnement;

le retrait de l’agrément sur la base de l’article 12, 4°.

Art. 14. § 1. La structure adresse un recours motivé par lettre recommandée au siège principal de Kind en Gezin, au plus tard trente jours après réception de la décision. § 2. Le recours comporte au moins les éléments suivants : 1°

le nom et l’adresse de la structure;

le nom et l’adresse de l’implantation;

la date de réception de la décision contestée;

une motivation circonstanciée du recours;

la date d’introduction du recours;

le nom et la signature du président du pouvoir organisateur.

§ 3. Un recours qui ne répond pas aux conditions visées aux §§ 1 et 2, est irrecevable. Art. 15. Kind en Gezin statue sur la recevabilité du recours et en avertit le pouvoir organisateur par lettre recommandée dans les vingt-et-un jours après réception du recours. Art. 16. Le recours suspend l’exécution de la décision sauf si les enfants gardés, les parents ou l’environnement immédiats sont menacés d’un danger grave. Dans ce cas, Kind en Gezin statue sur le caractère suspensif du recours et en avertit le pouvoir organisateur par lettre recommandée au plus tard quinze jours après réception du recours. Art. 17. § 1. Kind en Gezin fait parvenir le dossier administratif complet et les moyens de défense éventuels à la commission consultative d’appel pour les questions de la famille et de l’aide sociale, dans les quinze jours après réception du recours recevable. En même temps, Kind en Gezin transmet en même temps une copie du recours au Ministre flamand chargé de l’assistance aux personnes. § 2. Si le recours est introduit su la base de l’article 13, § 2, Kind en Gezin est tenu, par dérogation au § 1er, de transmettre le recours à l’Agence de subventionnement. Art. 18. § 1. Au plus tard trois mois après la date de réception du recours visé à l’article 17, § 1er et du dossier administratif, la commission consultative d’appel rend son avis motivé au Ministre flamand chargé de l’assistance aux personnes et à Kind en Gezin. § 2. Si l’avis de la commission consultative d’appel est conforme à la décision du fonctionnaire dirigeant de « Kind en Gezin », la décision définitive est prise par le fonctionnaire dirigeant de ″Kind en Gezin″ au plus tard dans les soixante jours après réception de l’avis. § 3. Si l’avis de la commission consultative d’appel n’est pas conforme à l’intention motivée du fonctionnaire dirigeant de « Kind en Gezin » ou si aucun avis n’est rendu à l’issue du délai visé au § 1er, la décision définitive est prise par le Ministre flamand chargé de l’assistance aux personnes et cela au plus tard dans les soixante jours après réception de l’avis ou à l’issue du délai visé au § 1er. § 4. Cette décision définitive est motivée. Elle est notifiée par Kind en Gezin, sous pli recommandé, à l’auteur du recours, au plus tard vingt-et-un jours après que le Ministre flamand chargé de l’assistance aux personnes ou le fonctionnaire dirigeant de ″Kind en Gezin″ a pris sa décision. Art. 19. § 1. Au plus tard quarante jours de la réception du recours visé à l’article 17, § 2, l’Agence de subventionnement rend son avis motivé au Ministre flamand chargé de l’économie sociale. § 2. Le Ministre flamand chargé de l’économie sociale communique sa décision à Kind en Gezin dans les soixante jours de l’avis de l’Agence de subventionnement. § 3. La décision du Ministre flamand chargé de l’économie sociale est notifiée par Kind en Gezin, sous pli recommandé, à l’auteur du recours, au plus tard vingt-et-un jours après réception de la décision. § 4. Si la décision du Ministre flamand chargé de l’économie sociale stipule que l’Agence de subventionnement aurait dû émettre un avis positif, l’auteur du recours peut, sur demande écrite adressée à Kind en Gezin, faire réactiver sa demande d’agrément en tant que structure mandatée. En ce cas, la procédure d’agrément est limitée à l’article 11. Un recours peut être introduit contre cette décision.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD CHAPITRE III. — Missions de la structure mandatée re

Section 1 . — Point de coordination et d’information en matière d’accueil d’enfants flexible et occasionnel Art. 20. La structure mandatée constitue un point de contact ouvert et accessible aux familles à la recherche d’un accueil d’enfants flexible et occasionnel. La structure mandatée est responsable de l’orientation de demandes d’un accueil flexible et occasionnel vers l’offre au sein de sa région. Art. 21. La structure informe les familles nécessitant un accueil d’enfants flexible et occasionnel sur toutes les formes d’accueil possibles et cherche, avec les familles, l’accueil le mieux réalisable et souhaitable. Lors de la recherche d’une solution, la structure mandatée doit toujours tenir compte de l’intérêt et des capacités de l’enfant concerné. Art. 22. § 1. Si l’accueil doit être effectué par un employé d’une entreprise agréée, la structure mandatée contactera l’entreprise ou les entreprises avec lesquelles elle a conclu un accord. § 2. Si la demande peut être réalisée effectivement, la structure mandatée en avertir le candidat usager. Section 2. — L’organisation de l’accueil flexible et occasionnel Art. 23. La structure mandatée peut engager les travailleurs de groupes cibles dans s propre structure. Art. 24. § 1. La structure mandatée peut offrir, non nécessairement après une période d’accueil dans la propre structure ou dans une autre structure, l’accueil à domicile et l’accompagnement des enfants sur le chemin du domicile. § 2. L’accueil à domicile doit avoir lieu dans la zone de desserte pour laquelle la structure mandatée a été agréée. Art. 25. La possibilité d’un accueil flexible ou occasionnel ne peut être réservée aux enfants déjà accueillis par la structure. L’accueil flexible ou occasionnel doit être ouvert également aux enfants qui ne sont pas accueillis ou qui sont accueillis par une autre structure pendant les heures d’ouverture régulières. Art. 26. En aucun cas, l’accueil à domicile ne peut être utilisé aux fins de répondre à une demande d’accueil structurelle. Art. 27. Le paiement de l’accueil flexible ou occasionnel organisé par ou dans la structure mandatée est réglé par les dispositions spécifiques suivantes : 1°

dans le cas de l’accueil d’un enfant dans la structure mandatée, la cotisation est fixée par le règlement relatif à la cotisation financière de la famille en vigueur dans la structure;

en ce qui concerne l’accueil à domicile, la structure mandatée demande à la famille qui fait appel à cet accueil une cotisation financière. Cette cotisation est payable à la structure mandatée;

la cotisation financière de la famille est liée à la durée de l’accueil de l’enfant ou des enfants. L’éventuel temps de transport de l’enfant ou des enfants est compris dans la durée de l’accueil;

La cotisation est de 0,68 euros par demi-heure commencée, le montant minimum étant de 6,15 euros par prestation d’accueil au domicile;

Si la situation financière de la famille le justifie, un tarif social peut être appliqué. Ce tarif social est de 50 % de la cotisation financière fixée aux 3° et 4°. Les membres du personnel compétents de l’agence interne autonomisée « Inspectie Welzijn en Volksgezondheid » doivent pouvoir consulter et évaluer les dossiers en question. Section III. — La qualité de l’accueil d’enfants flexible et occasionnel à domicile.

Art. 28. La structure mandatée est responsable de la qualité de l’accueil à domicile assuré par ses propres employés ou par des travailleurs de groupes cibles. Art. 29. Lorsque l’accueil est assuré par des employés de l’entreprise agréée, l’accord de coopération contiendra des garanties en matière de qualité. L’accord de coopération prévoit que la coopération peut être terminée en cas d’accueil à domicile de qualité insuffisante. Section 4. — L’accompagnement de travailleurs dans le pool Art. 30. La structure mandatée assure l’accompagnement des travailleurs de groupes cibles et leur encadrement au parcours de formation. CHAPITRE IV. — Travailleurs dans le pool Section 1re. — Conditions générales Art. 31. § 1ère La structure mandatée s’efforce au maximum d’engager des travailleurs de groupe cible et de leur offrir des chances égales au sein de la structure. § 2. Les exigences de départ pour le travailleur de groupe cible : 1° 2°

Le travailleur de groupe cible répond au profil SINE. Le travailleur du groupe cible a réussi à la présélection organisée par le VDAB, vérifiant si le (la) candidat(e) est disposé(e) à s’occuper d’enfants et s’il ou elle a le potentiel de croissance pour répondre, après formation et encadrement, au profil professionnel d’accompagnateur dans l’accueil d’enfants ou d’accompagnateur dans l’accueil extrascolaire, tel que déterminé parle SERV. Le potentiel de croissance est testé en vérifiant au moins si le candidat dispose des aptitudes clés du profil professionnel susvisé.

§ 3. Conditions en matière de parcours de formation : 1°

La structure mandatée élabore des parcours d’insertion et de formation pour ses travailleurs de groupe cible.

Les travailleurs de groupes cibles engagés dans l’année de la date d’entrée en vigueur du présent arrêté, doivent disposer, dans les six ans du début de leur occupation, d’un certificat de qualification délivré par le Ministre flamand chargé de l’assistance aux personnes.

Les travailleurs de groupes cibles engagés dans l’année de la date d’entrée en vigueur du présent arrêté, doivent disposer, dans les six ans du début de leur occupation, d’un certificat de qualification délivré par le Ministre flamand chargé de l’assistance aux personnes.

39579


39580

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 2. — Conditions spécifiques pour le travail dans le secteur de l’accueil d’enfants agréé. Art. 32. Au début de son emploi, le travailleur de groupe cible produit un certificat médical faisant apparaître qu’il est apte à s’occuper d’enfants. Art. 33. Le travailleur de groupe cible produit, au début de son emploi et, sur demande de la structure au cours de son emploi, un extrait du casier judiciaire (modèle 2). Section 3. — Subventionnement des travailleurs de groupes cibles Art. 34. Dans les limites des crédits budgétaires, la structure mandatée agréée peut prétendre à une prime salariale maximale de 13.770,89 euros par travailleur de groupe cible en équivalent temps plein. Le Ministre flamand chargé de l’économie sociale en fournit au maximum 8.000 euros sur une base annuelle, Kind en Gezin 5.770,89 euros au maximum. La période subventionnelle prend cours, par travailleur de groupe cible équivalent temps plein, le jour de l’entrée en service du premier travailleur de groupe cible titulaire. Cette période est prolongée par le délai écoulé entre la cessation de fonctions du titulaire et l’entrée en service du remplac¸ ant définitif. Dans les limites des crédits budgétaires, la structure mandatée agréée peut prétendre à une subvention de fonctionnement maximale de 1.355,20 euros par travailleur de groupe cible en équivalent temps plein, octroyée par Kind en Gezin. Art. 35. Dans les limites des crédits budgétaires, la structure mandatée agréée peut prétendre à une prime d’encadrement additionnelle de 9.600 euros sur une base annuelle, octroyée par le Ministre flamand chargé de l’économie sociale. CHAPITRE V. — Fonction de coordination Section 1re. — Conditions générales Art. 36. La structure mandatée dispose au moins d’un tiers de fonction de coordination à temps plein. Art. 37. Le coordinateur est au moins porteur d’un certificat de fin d’études d’une formation suivie avec fruit d’une orientation de l’enseignement supérieur non universitaire d’un cycle, ou de l’enseignement supérieur de type court de promotion sociale. Section 2. — Subventionnement de la fonction de coordination Art. 38. § 1. Dans les limites des crédits budgétaires, la structure mandatée agréée peut prétendre à des subventions pour la fonction de coordination. Cette subvention comprend une partie fixe et une partie variable, qui varie en fonction du nombre de travailleurs de groupes cibles occupés. § 2. La partie fixe de la subvention est de 7.554,20 euros sur une base annuelle, dont 2400 euros sont fournis par le ministre flamand chargé de l’économie sociale, et 5.154,20 euros par Kind en Gezin. § 3. La partie variable de la subvention est fournie par Kind en Gezin, et dépend du nombre de travailleurs de groupes cibles occupés. Une subvention de 3.071,23 euros est prévue sur une base annuelle, par travailleur de groupe cible occupé en équivalent temps plein. CHAPITRE VI. — Dispositions particulières Section 1re. — Paiement des subventions Art. 39. § 1. Les (parties de) subventions visées aux articles 34 et 38, qui sont payées par Kind en Gezin, sont liquidées annuellement, au plus tard le 1er avril de l’année suivant l’année de subvention, à condition que la structure ait produit les documents requis. § 2. Kind en Gezin accorde chaque trimestre aux structures une avance de 95 % au maximum d’un quart du montant dû pour une année calendaire pour les subventions octroyée par elle. Cette avance est réclamée au prorata lorsque la structure cesse ses activités. Art. 40. Les subventions prévues par le Ministre flamand chargé de l’économie sociale, sont octroyées en deux phases : 1°

il est payé une avance de 70 % de la subvention maximale après signature et engagement de l’arrêté de subventionnement portant attribution des travailleurs de groupes cibles et leur encadrement;

Le solde, qui ne peut excéder l’écart entre l’avance versée et la subvention maximale, est liquidé après que la structure mandatée ait fait état, au moyen d’une justification de fond et des documents justificatifs financiers, de toutes les dépenses subventionnables et ait pu le démontrer à l’aide des documents probants financiers. Si le montant des avances payées excède les dépenses justifiées et acceptées, la partie non justifiée sera remboursée, ce sur simple demande de l’Agence de subventionnement. Section 2. — Dispositions spécifiques dans le cadre de la réduction de la pression du travail

Art. 41. Il est octroyé une subvention additionnelle au prorata des prestations de travail, dans le cadre de la réduction de la pression du travail, pour chaque membre du personnel ayant 45 ans ou plus au 1er janvier de l’année de subvention en question, et nécessité par Kind en Gezin dans le cadre de l’aide financière pour l’accueil occasionnel ou flexible assuré dans ou par la structure mandatée tel que prévu dans le présent arrêté. Cette subvention additionnelle est calculée pour chaque année d’activité séparément, sur la base de montants spécifiques tels que prévus dans le budget. Il est vérifié par an combien de membres de personnel des structures organisées par une a.s.b.l. ou une administration publique, entrent en ligne de compte. Pour les membres du personnel des initiatives d’accueil extrascolaire ayant le statut de contractuel subventionné, l’appui est limité à la part qui n’est pas comprise dans la prime du contractuel subventionné. Le montant fixé est calculé par membre de personnel à temps plein, étant entendu que : 1°

un membre du personnel ayant 45 ans ou plus mais moins de 50 ans compte pour une unité;

un membre du personnel ayant 50 ans ou plus mais moins de 55 ans compte pour deux unités;

un membre du personnel ayant 55 ans ou plus compte pour trois unités.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 3. — Indexation des montants des subventions Art. 42. Les montants forfaitaires mentionnés dans le présent arrêté, sont majorés le 1er janvier de chaque année de la hausse exprimée en pour cent de l’indice de santé entre le 1er novembre de l’année calendaire précédente et le 1er novembre de l’année calendaire précédant celle-là. CHAPITRE VII. — Contrôle et évaluation Art. 43. Le présent arrêté fera l’objet d’une évaluation un an après son entrée en vigueur. Feront notamment l’objet de l’évaluation : les effets sur l’accueil d’enfants, les effets sur l’emploi, la répartition en zones de desserte, le financement et les missions de la structure mandatée. Art. 44. Kind en Gezin contrôle le respect des dispositions du présent arrêté. Le contrôle du respect de la réglementation est exercé sur place ou sur pièces. La structure mandatée fournit à cet effet les informations ou les documents demandés par Kind en Gezin’ au sujet des activités. Le contrôle sur place est effectué par des membres du personnel de l’agence autonomisée interne ″ Inspectie Welzijn en Volksgezondheid ». La structure mandatée fournit les informations ou les documents demandés par ladite agence au sujet des activités. En outre, l’agence a libre accès aux locaux de la structure d’accueil. Elle a le droit de consulter tous les documents administratifs et a, à sa demande, accès aux dossiers individuels. Art. 45. Les inspecteurs des lois sociales sont chargés du contrôle de l’emploi des travailleurs des groupes cibles. CHAPITRE VIII. — Dispositions finales Art. 46. Le présent arrêté produit ses effets le 1er avril 2007. Art. 47. Le Ministre flamand en charge de l’assistance aux personnes et le Ministre flamand en charge de l’économie sociale sont chargés de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 30 mars 2007. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, Y. LETERME Le Ministre flamand du Bien-être, de la Santé publique et de la Famille, I. VERVOTTE La Ministre flamande de la Mobilité, de l’Economie sociale et de l’Egalité des Chances, K. VAN BREMPT

* VLAAMSE OVERHEID N. 2007 — 3197 [C − 2007/36157] 29 JUNI 2007. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de verdeling van het provisioneel krediet voor CAO onderwijs, ingeschreven onder organisatieafdeling 24, programma 60 – provisionele kredieten, basisallocatie 00.35 van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2007 De Vlaamse Regering Gelet op het decreet van 20 december 2006 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2007, inzonderheid artikel 57; Gelet op het protocol van het akkoord van sectorale sociale programmatie voor de jaren 2005 - 2009 voor de sector « Onderwijs » van de Vlaamse Gemeenschap; Gelet op het protocol van het akkoord van sectorale sociale programmatie voor de jaren 2005 - 2009 voor de sector « Hoger onderwijs » van de Vlaamse Gemeenschap; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor financiën en begroting, gegeven op 20 juni 2007; Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. Het provisionele krediet, zoals ingeschreven op basisallocatie 00.35 van organisatieafdeling 24, programma 60 – provisionele kredieten, van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2007, wordt voor een bedrag van 18.761.000 euro als volgt verdeeld naar deze basisallocaties : OAPR

BA

31.10

1120

Bedrag (in EUR)

31.10

4340

576

31.10

4460

1.387

31.10

4467

3.154

31.20

1120

45

31.20

4340

38

31.20

4460

138

31.20

4467

261

32.10

1120

785

32.10

33.09

2

32.10

4111

1.099

422

39581


39582

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD OAPR

BA

32.10

4340

Bedrag (in EUR) 244

32.10

4460

2.865

32.10

4467

3.972

32.20

1120

90

32.20

4340

71

32.20

4460

311

32.20

4467

202

33.10

1107

5

33.10

4002

198

34.10

1103

23

34.10

4301

328

34.10

4311

34

34.20

1120

495

34.20

4340

403

34.20

4460

676

34.40

3331

5

35.20

1120

16

35.20

4340

12

35.20

4460

100

35.40

1101

2

35.40

1111

45

35.40

1113

6

35.40

1114

12

35.40

4049

510

35.40

4110

204

35.40

4330

6

35.40

4430

19

Totaal

18.761

De in deze tabel vermelde bedragen worden gevoegd bij de overeenkomstige kredieten voor het begrotingsjaar 2007. Art. 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor financiën en begroting, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 29 juni 2007. De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE F. 2007 — 3197 [C − 2007/36157] 29 JUIN 2007. — Arrêté du Gouvernement flamand portant répartition du crédit provisionnel pour le CCT enseignement, inscrit à la division organique 24, programme 60 - crédits provisionnels, allocation de base 00.35 du budget général des dépenses de la Communauté flamande pour l’année budgétaire 2007 Le Gouvernement flamand, Vu le décret du 20 décembre 2006 contenant le budget général des dépenses de la Communauté flamande pour l’année budgétaire 2007, notamment l’article 57; Vu le protocole de l’accord de programmation sociale sectorielle pour les années 2005 - 2009 pour le secteur « Enseignement » de la Communauté flamande; Vu le protocole de l’accord de programmation sociale sectorielle pour les années 2005 - 2009 pour le secteur « Enseignement supérieur » de la Communauté flamande; Vu l’accord du Ministre flamand chargé des finances et du budget, donné le 20 juin 2007; Sur la proposition du Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation,


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Après délibération, Arrête : Article 1er. Un montant de 18.761.000 euros du crédit provisionnel, tel qu’inscrit à l’allocation de base 00.35 de la division organique 24, programme 60 – crédits provisionnels du budget général des dépenses de la Communauté flamande pour l’année budgétaire 2007, est réparti entre ces allocations de base de la fac¸ on suivante : DO PR

AB

31.10

1120

Montant (en euros)

31.10

4340

576

31.10

4460

1.387

31.10

4467

3.154

31.20

1120

45

31.20

4340

38

31.20

4460

138

31.20

4467

261

32.10

1120

785

32.10

33.09

2

32.10

4111

1.099

32.10

4340

244

32.10

4460

2.865

32.10

4467

3.972

32.20

1120

90

32.20

4340

71

32.20

4460

311

32.20

4467

202

33.10

1107

5

33.10

4002

198

34.10

1103

23

34.10

4301

328

34.10

4311

34

34.20

1120

495

34.20

4340

403

34.20

4460

676

34.40

3331

5

35.20

1120

16

35.20

4340

12

35.20

4460

100

35.40

1101

2

35.40

1111

45

35.40

1113

6

422

35.40

1114

12

35.40

4049

510

35.40

4110

204

35.40

4330

6

35.40

4430

19

Total

18.761

Les montants figurant dans ce tableau sont ajoutés aux crédits correspondants de l’année budgétaire 2007. Art. 2. Le Ministre flamand ayant les finances et le budget dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 29 juin 2007. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, P. PEETERS Le Ministre flamand des Finances et du Budget et de l’Aménagement du Territoire, D. VAN MECHELEN Le Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation, F. VANDENBROUCKE

39583


39584

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST

MINISTERE DE LA REGION WALLONNE F. 2007 — 3198

[C − 2007/27097] 24 MAI 2007. — Arrêté du Gouvernement wallon relatif à la révision du règlement technique pour la gestion du réseau de transport local d’électricité en Région wallonne et l’accès à celui-ci Le Gouvernement wallon,

Vu le décret du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité, notamment les articles 13 et 29, § 2; Vu la notification à la Commission européenne le 7 novembre 2006, n° 2006/0598/B; Vu les propositions de la CWaPE du 28 juin 2006 et du 16 mai 2007 (CD-7 E15); Vu l’avis 41.600/4 du Conseil d’Etat, donné le 11 décembre 2006 en application de l’article 84, alinéa 1er, 1°, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; Sur proposition du Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial; Après délibération, Arrête : TITRE Ier. — Généralités CHAPITRE Ier. — Définitions et champ d’application Article 1er. § 1er. Le présent règlement technique pour la gestion et l’accès au transport local d’électricité en Région wallonne, ci-après dénommé le présent règlement, est établi en vertu de l’article 13 du décret du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité. § 2. Les définitions contenues à l’article 2 du décret du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité sont applicables au présent règlement. Pour l’application du présent règlement, il y a lieu d’entendre par : 1. accès : le droit d’injecter ou de prélever de l’énergie en un ou plusieurs points d’accès; 2. charge : toute installation qui consomme de la puissance électrique, active et/ou réactive; 3. code de reconstitution : code opérationnel pour la reconstitution du système électrique après un effondrement complet ou partiel défini dans le règlement technique de transport; 4. code de sauvegarde : code opérationnel pour la préservation de la sécurité, de la fiabilité et de l’efficacité du système électrique dans des conditions d’exploitation exceptionnelles défini dans le règlement technique de transport; 5. cogénération : la production combinée d’électricité et de chaleur; 6. cogénération à haut rendement : cogénération qui satisfait aux critères définis à l’annexe III de la directive 2004/8/CE concernant la promotion de la cogénération; 7. comptage : l’enregistrement par un équipement de mesure, par période de temps, de la quantité d’énergie active ou réactive injectée ou prélevée sur le réseau; 8. contrat d’accès : un contrat entre le gestionnaire du réseau de transport local et une personne nommée « détenteur d’accès », conclu conformément au Titre 4 du présent règlement et qui contient notamment les conditions particulières relatives à l’accès au réseau de transport local; 9. contrat de coordination de l’appel des unités de production : le contrat conclu entre le gestionnaire du réseau de transport et un responsable d’équilibre pour un ou plusieurs points d’injection qui contient en particulier les conditions relatives à la coordination de l’appel des unités de production; 10. contrat de fourniture : contrat établi entre un fournisseur et un client final pour la fourniture d’électricité; 11. contrat de raccordement : le contrat conclu entre un utilisateur du réseau et le gestionnaire du réseau qui détermine les droits et obligations réciproques relatifs à un raccordement déterminé, en ce compris les spécifications techniques pertinentes; 12. courbe de charge : série mesurée de données concernant le prélèvement ou l’injection d’énergie en un point daccès par période élémentaire; 13. décret : le décret wallon du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité; 14. détenteur d’accès : la partie ayant signé un contrat d’accès avec le gestionnaire du réseau de transport local; 15. donnée de mesure : une donnée obtenue par comptage ou mesure au moyen d’un équipement de mesure; 16. code EAN : champ numérique unique (European Article Number) de 18 positions pour l’identification univoque soit d’un point d’accès (code EAN-GSRN (Global Service Related Number)), soit d’un des acteurs du marché (code EAN-GLN (Global Location Number)); 17. EDIEL : Electronic Data Interchange for the Electric Industry (fait partie de la norme internationale UN/EDIFACT pour la transmission électronique de données entre gestionnaires et utilisateurs de réseaux électriques); 18. énergie active : l’intégrale d’une puissance active sur une période de temps déterminée; 19. énergie réactive : l’intégrale de la puissance réactive sur une période de temps déterminée; 20. équipement de mesure : tout équipement pour effectuer des comptages et/ou des mesures afin de permettre au gestionnaire du réseau de remplir ses missions tels que compteurs, appareils de mesure, transformateurs de puissance ou équipements de télécommunication y afférents; 21. erreur significative : une erreur dans une donnée de mesure supérieure à la précision totale de l’ensemble des équipements de mesure déterminant cette donnée de mesure et qui est susceptible de dégrader le processus industriel lié à la mesure ou d’altérer la facturation associée à la mesure;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 22. fréquence : le nombre de cycles par seconde de la composante fondamentale de la tension, exprimée en Hertz (Hz); 23. Gestionnaire du réseau de distribution : le ou les gestionnaires des réseaux de distribution désignés conformément à l’article 10 du décret; 24. gestionnaire du réseau de transport local : la personne désignée conformément aux dispositions du chapitre II du décret; 25. gestionnaire du réseau de transport : la personne désignée conformément à l’article 10 de la loi; 26. îlotage : situation dans laquelle une unité de production, après une déconnexion soudaine du réseau, peut continuer à alimenter tout ou partie du système d’électrique. Dans ce cas doivent au moins être alimentés les services auxiliaires de l’unité de production concernée de sorte qu’elle puisse être disponible pour la reconstitution du réseau; 27. injection : la fourniture de puissance au réseau de transport local; 28. installation de raccordement : chaque équipement qui est nécessaire afin de relier les installations d’un utilisateur du réseau au réseau; 29. installation d’un utilisateur du réseau de transport local : une installation d’un utilisateur du réseau de transport local qui est électriquement relié au réseau de transport local par un raccordement sans faire partie de celui-ci; 30. installation qui fait fonctionnellement partie du réseau de transport local : une installation sur laquelle un utilisateur du réseau de transport local possède le droit de propriété ou d’usage, mais dont la fonction est celle d’une installation du réseau de transport local, cette notion étant précisée dans le contrat de raccordement ou une convention y annexée; 31. interconnexion : le contact électrique entre deux réseaux; 32. jeu de barres : l’ensemble triphasé de trois rails métalliques ou de trois conducteurs qui composent chacun les points de tensions identiques et communs à chaque phase et qui permettent la connexion des installations (instruments, lignes, câbles) entre elles; 33. jour D : un jour calendrier; 34. jour D-1 : le jour calendrier précédant le jour D; 35. jour ouvrable : chaque jour de la semaine, à l’exception du samedi, du dimanche et des jours fériés légaux; 36. loi : la loi du 29 avril 1999 relative à l’organisation du marché de l’électricité; 37. mesure : l’enregistrement, à un instant donné, d’une valeur physique par un équipement de mesure; 38. pertes actives : la dissipation de puissance active au sein du réseau de transport local lui-même et qui est causée par son utilisation; 39. plan d’adaptation : le plan envisageant les transformations liées à la structure du réseau de transport local, établi en application de l’article 15 du décret; 40. plan de délestage : plan faisant l’objet d’un arrêté ministériel fédéral et précisant les coupures, les réductions de fournitures et les priorités que le gestionnaire du réseau de transport doit imposer lorsque le réseau est en péril; 41. point d’accès : un point d’injection et/ou de prélèvement; 42. point de mesure : la localisation physique où des équipements de mesure sont connectés à l’installation de raccordement ou à l’installation d’un utilisateur du réseau; 43. point de prélèvement : la localisation physique et le niveau de tension d’un point où de la puissance est prélevée au départ du réseau; 44. point de raccordement : la localisation physique et le niveau de tension du point où le raccordement est connecté au réseau de transport local et où il est possible de connecter ou déconnecter; 45. point d’injection : la localisation physique et le niveau de tension d’un point où de la puissance peut être injectée au réseau; 46. point d’interconnexion : la localisation physique et le niveau de tension où existe un contact électrique entre deux réseaux; 47. point d’interface : la localisation physique et le niveau de tension du point où les installations d’un utilisateur du réseau sont connectées au raccordement. Ce point se situe sur le site de l’utilisateur du réseau et en tout cas après la première travée de raccordement au départ du réseau côté utilisateur; 48. prélèvement : l’extraction de puissance à partir du réseau de transport local; 49. programme d’accès : les valeurs indiquées par périodes temporelles pour la journée D des puissances prélevées ou injectées prévues à un point d’accès donné; 50. puissance active : la partie de la puissance électrique pouvant être transformée en d’autres formes de puissance telles que mécanique ou thermique. Pour un système triphasé, sa valeur est égale à v3.U.I.cos phi où U et I sont les valeurs efficaces des composantes fondamentales de la tension composée (entre phases) et du courant et où phi représente le déphasage (décalage temporel) entre les composantes fondamentales de cette tension et de ce courant; la puissance active est exprimée en Watts ou en ses multiples. Dans le cas où la tension simple (entre phase et neutre) est utilisée, la formule devient 3.U.I.cos phi; 51. puissance apparente : pour un système triphasé, la quantité égale à v3.U.I, où U et I sont les valeurs efficaces des composantes fondamentales de la tension composée et du courant. Dans le cas où la tension simple est utilisée, la formule devient 3.U.I; la puissance apparente est exprimée en VA ou en ses multiples; 52. puissance de raccordement : la puissance maximale définie dans le contrat de raccordement et exprimée en voltampères (VA) ou en ses multiples, dont l’utilisateur du réseau de transport local peut disposer au moyen de son raccordement; 53. puissance quart horaire : la puissance moyenne prélevée ou injectée sur une période d’un quart d’heure, exprimée en Watts (W) en cas de puissance active, en vars (VAr) en cas de puissance réactive, et en voltampères (VA) en cas de puissance apparente, ou en leurs multiples;

39585


39586

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 54. puissance réactive : pour un système triphasé, la quantité égale à v3.U.I.sin phi, où U et I sont les valeurs efficaces des composantes fondamentales de la tension composée et du courant et où phi représente le déphasage (décalage temporel) entre les composantes fondamentales de cette tension et de ce courant; la puissance réactive est exprimée en VAr ou en ses multiples. Dans le cas où la tension simple est utilisée, la formule devient 3.U.I.sin phi; 55. puissance souscrite : la puissance quart horaire active maximum d’injection ou de prélèvement, déterminée dans un contrat d’accès et portant sur un point d’accès et une période donnée; 56. qualité de l’électricité : l’ensemble des caractéristiques de l’électricité pouvant exercer une influence sur le réseau de transport local, les raccordements et les installations d’un utilisateur du réseau de transport local, et comprenant en particulier la continuité de la tension et les caractéristiques électriques de cette tension à savoir notamment sa fréquence, son amplitude, sa forme d’onde et sa symétrie; 57. raccordement : l’ensemble des équipements nécessaires pour relier les installations de l’utilisateur du réseau de transport local au réseau de transport local, y compris la première travée de raccordement et généralement les instruments de mesure; 58. registre d’accès : le registre tenu par le gestionnaire du réseau de transport local, où sont indiqués notamment, par point d’accès, le(s) responsable(s) d’équilibre et le(s) fournisseur(s); 59. registre des comptages : le registre tenu par le gestionnaire du réseau de transport local conformément à l’article 195 du présent règlement; 60. registre des responsables d’accès : le registre tenu par le gestionnaire du réseau de transport conformément au règlement technique de transport; 61. règlement technique de distribution : le règlement technique pour la gestion des réseaux de distribution d’électricité en Région wallonne et l’accès à ceux-ci, prévu à l’article 13 du décret; 62. règlement technique de transport : l’arrêté royal du 19 décembre 2002 établissant un règlement technique pour la gestion du réseau de transport de l’électricité et l’accès à celui-ci; 63. réseau de transport : l’ensemble des installations servant au transport de l’électricité à une tension supérieure à 70 kV, établies sur le territoire belge, telles que définies par l’article 2, 7°, de la loi; 64. responsable d’équilibre : une personne physique ou morale responsable de l’équilibre, à l’échelle du quart d’heure, d’un ensemble d’injections et de prélèvements à l’intérieur de la zone de réglage belge, et qui est enregistré à cette fin dans le registre des responsables d’accès; 65. RGIE : règlement général sur les installations électriques; 66. RGPT : règlement général pour la protection du travail; 67. services auxiliaires concernant le réseau de transport local, l’ensemble des services suivants : a) le réglage primaire de la fréquence; b) le réglage secondaire de l’équilibre de la zone de réglage belge; c) le service de black-start; d) la compensation des déséquilibres quart-horaires; e) la réserve tertiaire; f) le réglage de la tension et de la puissance réactive; g) la gestion des congestions; 68. situation d’incidents multiples : situation d’incident qui consiste en l’état physique du système électrique résultant, au départ d’un état de référence et après disparition des phénomènes transitoires, de la perte simultanée d’au moins deux composants du système électrique, à l’exclusion de la perte simultanée d’une unité/d’un ensemble de production et d’une composante du réseau de transport local; 69. système de mesure : l’ensemble des équipements de mesure destinés aux comptages et mesures en un point de mesure déterminé; 70. système électrique : l’ensemble des équipements formé des réseaux interconnectés, des installations de raccordement et des installations des utilisateurs raccordées à ces réseaux; 71. unité de production : une unité physique comprenant au moins un générateur qui produit de l’électricité; 72. unité de production décentralisée : unité de production dont l’appel n’est pas coordonné de manière centralisée; 73. unité de production locale : unité de production dont le point d’injection est identique au point de prélèvement d’une ou plusieurs charges; 74. utilisateur du réseau de transport local : un client final ou un producteur dont les installations sont raccordées au réseau de transport local. § 3. Sauf indication contraire, les délais précisés dans ce règlement sont exprimés en jours ouvrables. CHAPITRE II. — Principes généraux de fonctionnement Section 1re. — Principes de base Art. 2. Le gestionnaire du réseau de transport local exécute les tâches et obligations qui lui incombent en vertu du décret et de ses arrêtés d’exécution afin d’assurer le transport local d’électricité entre les différents utilisateurs du réseau de transport local tout en surveillant, maintenant et, le cas échéant, en rétablissant la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local. Dans ce but, le gestionnaire du réseau de transport local définit préalablement les moyens nécessaires et proportionnés à la bonne réalisation de ses missions et met tous les moyens raisonnables en œuvre pour les obtenir. Ces moyens nécessaires et proportionnés seront définis pour la première fois au moment du premier établissement du plan d’adaptation prévu à l’article 15 du décret. Ils seront réexaminés et, éventuellement, actualisés lors des révisions successives du plan d’adaptation. Dans l’exécution de ses tâches, le gestionnaire du réseau de transport local met en œuvre tous les moyens adéquats que les utilisateurs du réseau sont en droit d’attendre de lui et qui peuvent, en tenant compte de la situation particulière, être raisonnablement obtenus.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 3. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local apporte son soutien au gestionnaire du réseau de transport et se coordonne avec ce dernier pour organiser la gestion technique des flux d’électricité sur le réseau de transport local, ainsi que pour surveiller, maintenir et, le cas échéant, rétablir un équilibre permanent entre l’offre et la demande d’électricité. Il apporte également son soutien au gestionnaire du réseau de transport pour la conservation ou le rétablissement de l’équilibre global de la zone de réglage, qui aurait été compromis par des déséquilibres individuels éventuels des différents responsables d’équilibre. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local fournit le service de raccordement sur le réseau de transport local et l’accès à celui-ci afin de permettre le transport entre notamment les installations de production, les réseaux de distribution, les équipements des clients directement connectés et le réseau de transport. § 3. Il effectue la gestion du système électrique, à savoir : a) la gestion commerciale des contrats liés à l’accès au réseau de transport local et aux services auxiliaires, à savoir la gestion des demandes d’accès, des contrats d’accès et de l’achat, ainsi que de la mise en place de services auxiliaires en respectant les directives données par le gestionnaire du réseau de transport; b) la participation pour les aspects locaux à la programmation des échanges d’énergie, notamment la préparation du programme d’exploitation et la préparation du programme pouvant être mis en œuvre à la suite d’un incident; c) la conduite du réseau de transport local et la surveillance des échanges d’énergie, visant principalement l’exploitation en temps réel du réseau de transport local, qui se compose de : — la mise en œuvre pour la partie locale des programmes d’exploitation acceptés dans la programmation des échanges d’énergie; — la surveillance, le maintien, et, le cas échéant, le rétablissement de la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local; — la coordination et l’exécution ou la délégation de l’exécution des manœuvres dans le réseau de transport local nécessaires en cas de travaux sur les installations; d) la collecte et le traitement des mesures et des comptages requis pour ses propres tâches, qui comprend la gestion des équipements et des procédés en matière de mesure et de comptage, de même que l’acquisition, la validation et le traitement des données de mesure et de comptage; e) le contrôle de la qualité de l’approvisionnement et de la stabilité du réseau de transport local, comprenant : — la collecte des données relatives à la qualité de l’approvisionnement et la stabilité du réseau de transport local; — le suivi de la qualité de l’approvisionnement et de la stabilité du réseau de transport local. § 4. a) Les infrastructures du réseau de transport local sont conformes aux lois, règlements et normes en vigueur et particulièrement au RGIE. b) Elles sont conc¸ ues pour acheminer en sécurité l’énergie électrique vers les différents points de prélèvement et pour assurer la répartition de l’énergie apportée aux points d’injection. Le gestionnaire du réseau de transport local adapte le réseau de transport local aux flux normalement prévisibles. Il veille au respect des règles de l’art en matière de sécurité, et notamment aux distances de sécurités entre ses installations et les personnes ou les biens de tiers; à cet effet, dès qu’il a connaissance d’un risque, il informe les tiers des prescriptions résultant des règlements et normes en vigueur et notamment du RGIE. c) Le gestionnaire du réseau de transport local a le droit de couper les branches d’arbres susceptibles d’occasionner des courts-circuits ou des dégâts aux lignes électriques qui surplombent une propriété privée. Sauf urgence, il prévient préalablement le propriétaire par courrier recommandé. Dans ce courrier, il signale que le propriétaire peut effectuer lui-même un élagage, dans un délai d’un mois. En cas de refus du propriétaire, le gestionnaire du réseau de transport local procède lui-même à la coupe des branches incriminées en bon père de famille; le propriétaire devant lui donner accès. Si les branches incriminées dépassent d’une propriété privée et que la ligne électrique longe une voirie et soit située au-dessus du domaine public, l’élagage est à charge du propriétaire des arbres. d) Les systèmes de protection des équipements du réseau de transport local sont conc¸ us et réglés de fac¸ on à éliminer efficacement et sélectivement les défauts. Des protections sélectives de niveau supérieur sont prévues pour pallier le non fonctionnement des protections normales. Art. 4. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local, en concertation avec les gestionnaires de réseau de distribution et du réseau de transport, surveille la qualité et la fiabilité de l’approvisionnement à l’aide d’un système adapté. Ce système permet de déterminer au moins les indices de qualité suivants : a) la fréquence des interruptions; b) la durée moyenne des interruptions; c) la durée annuelle des interruptions. Le gestionnaire du réseau de transport local peut proposer des indices supplémentaires à contrôler. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local envoie chaque année à la CWaPE, avant le 31 mai, le rapport prévu par l’article 24 de l’arrêté du Gouvernement wallon du 21 mars 2002 relatif aux gestionnaires de réseaux, dans lequel il décrit la qualité de ses prestations durant l’année calendrier écoulée. Ce rapport décrit au minimum : 1° la fréquence et la durée moyenne des interruptions d’accès à son réseau de transport local, ainsi que la durée annuelle totale de l’interruption, durant l’année calendrier indiquée; 2° le respect des critères de qualité relatifs à la forme d’onde de la tension tels que décrits aux chapitres 2 et 3 de la norme NBN EN 50160; 3° la qualité des services fournis à toutes les parties concernées et, le cas échéant, les manquements aux obligations découlant du présent règlement et les raisons de ceux-ci. § 3. La CWaPE peut établir un modèle de rapport. Art. 5. Les règles opérationnelles en matière de gestion des flux d’électricité, auxquelles le gestionnaire du réseau de transport local est soumis ou qu’il met en œuvre en vertu du présent règlement, remplacent l’ensemble des règles appliquées en ladite matière au moment de l’entrée en vigueur du présent règlement, en veillant à préserver la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local ainsi qu’en assurant l’absence de discrimination entre les utilisateurs de celui-ci.

39587


39588

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 6. Les conditions générales des contrats y compris la convention de collaboration à conclure en vertu du présent règlement, ainsi que toutes modifications qui y sont apportées, sont transmises à la CWaPE, sans délai et en tout cas deux mois avant leur entrée en vigueur. Les procédures et les formulaires établis par le gestionnaire du réseau de transport local, ainsi que leurs modifications suivent la même procédure. Art. 7. Les tâches et obligations du gestionnaire du réseau de transport local peuvent être influencées en cas de situation d’urgence ainsi qu’il est précisé à la section 4 du présent titre. Art. 8. Le gestionnaire du réseau de transport local s’abstient de toute discrimination entre les utilisateurs du réseau de transport local, les fournisseurs, les responsables d’équilibre, les fournisseurs de services auxiliaires, ou entre toute autre personne concernée d’une manière ou d’une autre par le réseau de transport local dans le cadre de ses tâches et obligations, ou services prestés. Art. 9. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local effectue ses tâches et remplit ses obligations à l’égard des biens, équipements ou installations, dont il est propriétaire, ou, lorsqu’il n’en est pas propriétaire, dont il a la jouissance ou le contrôle effectif, avec l’accord du propriétaire, et des biens, équipements ou installations auxquels il a accès conformément aux dispositions du présent règlement et des contrats conclus en vertu de celui-ci. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local peut sous-traiter certaines tâches qui ne mettent pas directement en cause la sécurité et la fiabilité du réseau. Il en reste entièrement et directement responsable. Section 2. — Informations Art. 10. En l’absence d’une disposition expresse en la matière, le gestionnaire du réseau de transport local, les utilisateurs du réseau de transport local, les fournisseurs et autres parties concernées s’efforcent de communiquer dans les meilleurs délais les informations nécessaires conformément au présent règlement. Art. 11. La communication à des tiers des informations confidentielles ou commercialement sensibles, identifiées comme telles par l’émetteur, n’est pas permise, sauf mention contraire dans le présent règlement ou sauf si une au moins des conditions suivantes est remplie : 1° par le gestionnaire du réseau de transport local et/ou par les utilisateurs du réseau de transport local concernés et/ou par les responsables d’équilibre et/ou leur personnel respectif et/ou les fournisseurs si la communication aux tiers est requise dans le cadre d’une procédure judiciaire ou imposée par les autorités publiques ou demandée par la CWaPE dans le cadre de ses missions; 2° en cas d’autorisation écrite préalable de celui dont émanent les informations confidentielles ou commercialement sensibles; 3° en ce qui concerne le gestionnaire du réseau de transport local, en communication avec des gestionnaires d’autres réseaux ou dans le cadre de contrat et/ou règles avec des gestionnaires de réseaux étrangers; 4° si cette information est aisément et habituellement accessible ou disponible dans le public; 5° lorsque la communication de l’information par le gestionnaire du réseau de transport local est indispensable pour des raisons techniques ou de sécurité. Le destinataire de cette information est tenu d’assurer la confidentialité de cette information. Lorsque la communication à des tiers s’effectue sur la base des situations visées aux 2°, 3° et 5°, le destinataire de l’information doit, sans préjudice des dispositions légales ou réglementaires applicables, s’engager à donner à cette information le même degré de confidentialité que celui donné par le gestionnaire du réseau de transport local. Art. 12. Lorsqu’une partie est chargée, conformément au présent règlement ou aux contrats conclus en vertu de celui-ci, de fournir à une autre partie des informations émanant de chez elle, elle prend les dispositions nécessaires pour assurer au destinataire des informations dont le contenu a été dûment vérifié. Section 3. — Accès des personnes aux installations Sous-section 1re. — Prescrits relatifs à la sécurité des personnes Art. 13. Les dispositions légales et réglementaires belges en matière de sécurité des biens et des personnes, y compris les règles normatives telles que notamment « RGPT » et « RGIE », ainsi que la norme « NBN EN 50110-1 » et la norme « NBN EN 50110-2 » sont d’application par toute personne intervenant sur le réseau de transport local, y compris le gestionnaire du réseau de transport local, l’utilisateur du réseau de transport local et leur personnel respectif. Sous-section 2. — Accès des personnes aux installations gérées par le gestionnaire du réseau de transport local Art. 14. § 1er. L’accès à tout bien meuble ou immeuble pour lequel le gestionnaire du réseau de transport local a le droit de propriété ou la jouissance se fait, en tout temps, conformément aux procédures d’accès et de sécurité du gestionnaire du réseau de transport local et moyennant l’accord explicite préalable de celui-ci. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local a le droit d’accéder à toutes les installations sur lesquelles il possède le droit de propriété ou de jouissance et qui se trouvent sur le site de l’utilisateur du réseau de transport local. L’utilisateur du réseau de transport local veille à ce que le gestionnaire du réseau de transport local ait un accès permanent ou prend les mesures nécessaires pour le lui donner immédiatement et en tous temps. § 3. Si l’accès à un bien meuble ou immeuble du gestionnaire du réseau de transport local est subordonné à des procédures d’accès spécifiques et à des prescriptions de sécurité en vigueur chez l’utilisateur du réseau de transport local, ce dernier doit en informer au préalable et par écrit le gestionnaire du réseau de transport local. A défaut, le gestionnaire du réseau de transport local suit ses propres prescriptions de sécurité. Sous-section 3. — Accès des personnes aux installations de l’utilisateur du réseau de transport local ou des installations faisant fonctionnellement partie du réseau de transport local Art. 15. § 1er. Lorsque le gestionnaire du réseau de transport local estime que certaines installations de l’utilisateur du réseau de transport local font fonctionnellement partie du réseau de transport local ou ont une influence non négligeable sur le fonctionnement du réseau de transport local, sur le(s) raccordement(s) ou installation(s) d’autre(s) utilisateur(s) du réseau de transport local, il le signale et le justifie à l’utilisateur du réseau de transport local et à la CWaPE.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Moyennant avis favorable de la CWaPE, une convention écrite est négociée et conclue entre le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau de transport local qui reprend la liste des installations concernées, ainsi que les responsabilités de conduite, de gestion et d’entretien de ces installations. Cette convention garantit à l’utilisateur du réseau de transport local le respect de tous les engagements antérieurs, en ce compris le maintien de la capacité du raccordement existant sauf accord écrit de l’utilisateur du réseau de transport local et indemnisation adéquate de ce dernier. Elle décrit également les modalités financières de prise en charge par le gestionnaire du réseau de transport local de tous les frais occasionnés par cette modification du statut des équipements de raccordement, y compris le dédommagement du propriétaire des installations. Cette convention constitue un avenant au contrat de raccordement. Pour les nouveaux raccordements, cette convention est annexée au contrat de raccordement. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local a le droit d’accéder aux installations de l’utilisateur du réseau de transport local pour y effectuer des inspections ou, en présence d’un représentant de l’utilisateur qui ne peut refuser, faire ou organiser des essais visant à contrôler l’application du présent règlement technique. De plus, si ces installations font fonctionnellement partie du réseau de transport local, le gestionnaire du réseau de transport local doit y avoir accès pour y effectuer les interventions prévues dans la convention visée au § 1er. L’utilisateur du réseau de transport local veille à fournir un accès permanent au gestionnaire du réseau de transport local ou prend les mesures pour le lui accorder immédiatement et en tout temps. S’il doit faire ou organiser des essais, le gestionnaire du réseau de transport local s’organise pour perturber au minimum les activités de l’utilisateur du réseau de transport local, sauf cas d’urgence ou de force majeure. § 3. Dans les circonstances visées au § 2, le gestionnaire du réseau de transport local est tenu de respecter les prescrits relatifs à la sécurité des personnes et des biens qui sont appliqués par l’utilisateur du réseau de transport local. A cette fin et préalablement à l’exécution de ces inspections ou essais, l’utilisateur du réseau de transport local est tenu d’informer par écrit le gestionnaire du réseau de transport local des prescrits applicables et de lui en donner copie. § 4. A défaut de l’information visée au § 3, le gestionnaire du réseau de transport local applique, lorsqu’il effectue une inspection et des essais sur les installations d’un utilisateur du réseau de transport local, ses propres règles en matière de sécurité des personnes et des biens. § 5. Lorsque la sécurité ou la fiabilité technique du réseau de transport local l’impose, le gestionnaire du réseau de transport local est en droit de mettre l’utilisateur du réseau de transport local en demeure d’effectuer, endéans le délai fixé par la notification écrite de mise en demeure, les adaptations nécessaires telles que précisées dans la mise en demeure. En cas de non-exécution par l’utilisateur du réseau de transport local de ces travaux endéans le délai fixé par la mise en demeure ou en cas d’extrême urgence, le gestionnaire du réseau de transport local est en droit d’effectuer les travaux strictement nécessaires pour assurer la sécurité et la fiabilité du réseau de transport local. Les frais des travaux décrits à cet article sont à charge du gestionnaire du réseau de transport local, sauf s’il démontre qu’ils sont dus à des manquements de l’utilisateur. Le cas échéant, les §§ 2 à 4 du présent article sont applicables. Section 4. — Situations d’urgence et force majeure Sous-section 1re. — Définition des situations d’urgence et de force majeure Art. 16. § 1er. Dans le présent règlement, sont considérées comme situations d’urgence : les situations qui font suite à la force majeure et dans laquelle doivent être prises des mesures exceptionnelles et temporaires pour faire face aux conséquences de la force majeure afin de pouvoir maintenir ou rétablir le fonctionnement sûr et fiable du réseau de transport local, pendant le temps strictement nécessaire pour reconfigurer le réseau de transport local avec les équipements restés intacts; les situations qui font suite à un événement qui, bien qu’il ne puisse pas être qualifié de force majeure selon l’état actuel de la jurisprudence et de la doctrine, exige, selon l’évaluation du gestionnaire du réseau de transport local ou de l’utilisateur du réseau de transport local, une intervention urgente et adéquate du gestionnaire du réseau de transport local afin de pouvoir maintenir ou rétablir le fonctionnement sûr et fiable du réseau de transport local, ou d’empêcher d’autres dommages. Le gestionnaire du réseau de transport local justifie cette intervention a posteriori auprès des utilisateurs concernés et de la CWaPE. § 2. Les situations suivantes, pour autant qu’elles soient irrésistibles et imprévisibles, sont considérées comme des cas de force majeure pour le gestionnaire du réseau de transport local aux fins du présent règlement : 1° la catastrophe naturelle découlant des tremblements de terre, inondations, tempêtes, cyclones ou des autres circonstances climatologiques exceptionnelles; 2° une explosion nucléaire ou chimique et ses conséquences; 3°l’indisponibilité subite des installations pour des raisons autres que la vétusté, le manque d’entretien ou la qualification des opérateurs; y compris un effondrement du système informatique, provoqué ou non par un virus, alors que toutes les mesures préventives avaient été prises, eu égard à l’état de la technique; 4° l’impossibilité technique, temporaire ou permanente, pour le réseau de transport local de transporter l’électricité en raison de perturbations au sein de la zone de réglage causées par des flux d’électricité qui résultent d’échanges d’énergie au sein d’une autre zone de réglage ou entre deux ou plusieurs autres zones de réglage et dont l’identité des acteurs du marché concernés par ces échanges d’énergie n’est pas connue du gestionnaire du réseau de transport local et ne peut raisonnablement l’être; 5° l’impossibilité d’opérer sur le réseau de transport local ou les installations qui en font fonctionnellement partie en raison d’un conflit collectif et qui donne lieu à une mesure unilatérale, des employés (ou groupes d’employés) ou tout autre conflit social; 6° l’incendie, l’explosion, le sabotage, l’acte de nature terroriste, l’acte de vandalisme, les dégâts provoqués par des actes criminels, la contrainte de nature criminelle et les menaces de même nature; 7° la guerre déclarée ou non, la menace de guerre, l’invasion, le conflit armé, l’embargo, la révolution, la révolte; 8° le fait du prince dont notamment les situations dans lesquelles l’autorité compétente invoque l’urgence et impose des mesures exceptionnelles et temporaires au gestionnaire du réseau de transport local ou aux utilisateurs du réseau de transport local afin de pouvoir maintenir ou rétablir le fonctionnement sûr et fiable du réseau de transport local.

39589


39590

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Sous-section 2. — Intervention du gestionnaire du réseau de transport local er

Art. 17. § 1 . Le gestionnaire du réseau de transport local est autorisé à entreprendre toutes les actions qu’il juge nécessaires afin de remédier aux effets sur la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local engendrés par une situation d’urgence à laquelle le gestionnaire du réseau de transport local ou son réseau fait face ou qui est invoquée par un utilisateur du réseau de transport local, un fournisseur, un détenteur d’accès, un responsable d’équilibre, un autre gestionnaire du réseau ou toute autre personne concernée. Les modalités d’application de ces actions sont précisées dans les conditions générales des contrats conclus en vertu du présent règlement et conformes à celui-ci. Le gestionnaire du réseau de transport local prend toutes les actions préventives nécessaires aux fins de limiter les conséquences dommageables des évènements exceptionnels annoncés ou prévisibles. § 2. Les actions que le gestionnaire du réseau de transport local prend dans le cadre du § 1er lient toutes les personnes concernées. § 3. Les §§ 1er et 2 sont également d’application lorsque la situation d’urgence ne s’est pas encore matérialisée, mais que le gestionnaire du réseau de transport local estime qu’elle pourrait raisonnablement survenir. § 4. Lorsque la situation d’urgence et les situations d’incidents multiples visées à l’article 181 concernent également le réseau de transport, les dispositions du règlement technique de transport, en cas de divergence, ont priorité sur celles du présent règlement. Sous-section 3. — Suspension des obligations er

Art. 18. § 1 . L’exécution des obligations à l’égard desquelles la situation d’urgence est invoquée et celles qui donnent lieu à une intervention du gestionnaire du réseau de transport local en vertu de l’article 17, est momentanément suspendue durant la durée de la gestion de l’événement qui donne lieu à cette situation d’urgence. § 2. Les obligations à caractère financier contractées avant la situation d’urgence doivent être respectées. Art. 19. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local, l’utilisateur de ce réseau, le détenteur d’accès, le fournisseur, le responsable d’équilibre, un autre gestionnaire du réseau ou toute autre personne intéressée qui a invoqué la situation d’urgence donnant lieu à une intervention du gestionnaire du réseau de transport local (cette personne étant désignée aux fins de cet article par « la partie défaillante ») met néanmoins tout en œuvre : 1° pour minimiser les effets de la non-exécution de ses obligations; 2° pour remplir ses obligations dans les plus brefs délais. § 2. La partie défaillante communique dès que possible et par tout moyen disponible à son cocontractant et, le cas échéant, à toute personne concernée, les raisons pour lesquelles elle ne peut exécuter tout ou partie de ses obligations et la durée raisonnablement prévisible de la non-exécution de celles-ci. Section 5. — Formalités Sous-section 1re. — Notifications, communications et délais Art. 20. § 1er. Toute notification ou communication faite en exécution du présent règlement doit avoir lieu par écrit selon les formes et conditions prévues à l’article 2281 du Code civil. § 2. La notification ou communication est accomplie dès sa réception dans les formes visées au paragraphe premier. § 3. En cas d’urgence, des informations peuvent être échangées uniquement oralement. Dans tous les cas, les informations de ce type doivent être confirmées le plus rapidement possible conformément au § 1er du présent article. Art. 21. § 1er. Par dérogation à l’article 20, les informations commerciales et techniques échangées entre les différentes parties concernées sont communiquées par voie électronique (permettant la validation d’un envoi par l’émission d’un accusé de réception) selon un protocole de communication conforme à la norme EDIEL et/ou précisé dans un Message Implementation Guide (MIG). Ce MIG est convenu d’un commun accord entre l’ensemble des gestionnaires de réseau, qui en informent la CWaPE. En l’absence d’accord, la CWaPE peut imposer un MIG. § 2. Le protocole visé au § 1er n’est pas d’application obligatoire pour les échanges d’informations entre : — le gestionnaire du réseau de transport local et le gestionnaire du réseau de transport; — le gestionnaire du réseau de transport local et un utilisateur du réseau de transport local, si ce dernier préfère un autre protocole et si cela a été convenu avec le gestionnaire du réseau de transport local dans le contrat d’accès, ou dans un avenant à celui-ci; — le gestionnaire du réseau de transport local et un gestionnaire du réseau de distribution si un autre protocole a été explicitement convenu d’un commun accord, dans la convention de collaboration ou un avenant à celle-ci, avec information à la CWaPE; — le gestionnaire du réseau de transport local, le fournisseur, le responsable d’équilibre et le détenteur d’accès si le gestionnaire du réseau de transport local utilise un autre protocole d’envoi de données par voie électronique, avec information à la CWaPE, permettant la validation d’un envoi par l’émission synchrone d’une preuve de réception. Art. 22. Les dépôts, communications ou notifications visés aux articles 20 et 21 sont valablement effectués à la dernière adresse notifiée à cette fin par le destinataire. Art. 23. Les délais mentionnés au présent règlement se comptent de minuit à minuit. Ils commencent à courir le jour ouvrable qui suit la réception de la notification. En l’absence de notification, les délais commencent à courir le jour ouvrable qui suit le jour de la prise de connaissance de l’acte ou de l’événement qui y donne cours. Art. 24. Les délais comprennent le jour de l’échéance. Sous-section 2. — Tenue des registres et publication er

Art. 25. § 1 . Le gestionnaire du réseau de transport local détermine le support sur lequel il tient les registres prévus par le présent règlement et en informe la CWaPE. § 2. Si les registres sont tenus sur un support informatique, le gestionnaire du réseau de transport local prend les dispositions nécessaires pour conserver en sécurité au moins une copie non altérée sur un support identique. § 3. Le gestionnaire du réseau de transport local assure la publication des registres prévus par le présent règlement selon les modalités conformes à l’usage et la législation applicable en la matière.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 26. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local est tenu de remettre à toute personne intéressée qui lui en fait la demande écrite une copie du modèle des conditions générales, des contrats types et formulaires prévus en vertu du présent règlement. § 2. Sans préjudice de la non publication des données et informations confidentielles ou commercialement sensibles dont il a connaissance en vertu du présent règlement, le gestionnaire du réseau de transport local veille à publier sur un serveur accessible via Internet les informations raisonnablement nécessaires aux acteurs du marché dont les conditions générales, tarifs, formulaires et procédures. TITRE II. — Données de planification du réseau de transport local CHAPITRE Ier. — Données en vue d’établir un plan d’adaptation Art. 27. Dans le cadre des règles opérationnelles pour la gestion technique des flux d’électricité, le gestionnaire du réseau de transport local convient avec la CWaPE des modalités pratiques de concertation en vue de l’établissement d’un plan d’adaptation de son réseau sur base des informations telles que décrites dans le présent titre. Le plan d’adaptation du réseau de transport local est cohérent avec le plan de développement prévu par l’article 13 de la loi. Art. 28. § 1er. L’établissement d’un plan d’adaptation du réseau de transport local en vue d’améliorer la gestion des flux d’électricité qui le parcourent et de remédier aux problèmes risquant de compromettre la sécurité et la continuité de l’approvisionnement en énergie électrique comprend les phases suivantes : — une estimation détaillée des besoins du réseau de transport local, d’une part en matière de capacité de transport d’énergie et, d’autre part, en matière de sécurité, de fiabilité et de continuité de service; — l’analyse des moyens nécessaires pour rencontrer ces besoins; — la comparaison des moyens nécessaires avec les moyens existants; — l’énumération des travaux et investissements nécessaires pour adapter le réseau de transport local en vue de remédier aux problèmes décelés; — l’établissement d’un planning de réalisation. § 2. A cette fin, les actions suivantes sont entreprises : 1° le gestionnaire du réseau de transport local remet pour le 15 octobre les informations visées au § 1er à la CWaPE (ou justifie que le dernier plan approuvé par le Gouvernement wallon ne nécessite aucune adaptation); 2° le gestionnaire du réseau de transport local convient avec la CWaPE d’une date pour la présentation de son plan durant le mois de novembre; 3° la CWaPE procède ensuite à l’examen du plan et peut demander au gestionnaire du réseau de transport local de lui fournir les informations et justifications qu’elle estime nécessaires. Elle l’informe de son avis au plus tard fin décembre; 4° le gestionnaire du réseau de transport local ajuste éventuellement son plan et remet pour fin janvier, la version définitive à la CWaPE en deux exemplaires; 5° la CWaPE remet sans délai au ministre un des exemplaires accompagné de ses commentaires éventuels; 6° après approbation par le Gouvernement wallon, le plan est mis en application. CHAPITRE II. — Données de planification et modalités de transmission Section 1re. — Principes de base Art. 29. § 1er. L’utilisateur du réseau de transport local transmet au gestionnaire de ce réseau les données de planification conformément au présent Chapitre. § 2. La communication des données de planification au gestionnaire du réseau de transport local s’effectue dans la forme prévue au Titre VII du présent règlement. Section 2. — Obligation annuelle de notification des données de planification er

Art. 30. § 1 . L’utilisateur du réseau de transport local transmet au gestionnaire de ce réseau les données de planification disponibles relatives aux 7 années suivant l’année en cours. Art. 31. Le calendrier de la notification des données visées par le présent Chapitre est le même que celui du plan de développement du réseau de transport. Art. 32. Les données de planification à communiquer comportent les données visées au Titre VII du présent règlement. Art. 33. L’utilisateur du réseau de transport local peut, le cas échéant, communiquer au gestionnaire de celui-ci toutes autres informations utiles qui ne sont pas reprises dans les données de planification visées au Titre VII du présent règlement. Art. 34. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local peut requérir de l’utilisateur du réseau de transport local ou de toute partie concernée des données complémentaires, non mentionnées au titre VII du présent règlement et à son annexe 3, qu’il juge nécessaires pour remplir ses obligations. Cette demande est motivée. § 2. Après consultation de l’utilisateur du réseau de transport local, le gestionnaire du réseau de transport local communique le délai raisonnable dans lequel ces données supplémentaires doivent lui être notifiées par l’utilisateur du réseau de transport local. Art. 35. § 1er. Au cas où la communication des données de planification est incomplète, imprécise, erronée ou manifestement déraisonnable l’utilisateur du réseau concerné transmet, à la demande du gestionnaire du réseau de transport local, toute correction ou donnée complémentaire demandée. § 2. Après consultation de l’utilisateur du réseau de transport local, le gestionnaire du réseau de transport local communique le délai raisonnable dans lequel ces données lui sont notifiées par l’utilisateur du réseau de transport local. Art. 36. L’utilisateur du réseau de transport local qui n’est pas en mesure de communiquer les données demandées conformément aux articles 31 et 34 en informe le gestionnaire du réseau de transport local et motive les raisons de la communication incomplète.

39591


39592

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 37. La communication annuelle des données de planification précise leur date d’entrée en vigueur respective. Section 3. — Obligation de communication des données de planification en cas de mise en service ou de déclassement d’unité de production Art. 38. L’utilisateur du réseau de transport local qui envisage de mettre en service ou de déclasser une unité de production raccordée au réseau de transport local, communique au gestionnaire du réseau de transport local, au plus tard douze mois avant la réalisation effective de cette mise en service ou de ce déclassement, les données de planification spécifiées à l’article 243. Art. 39. La communication des données visées à l’article 38 ne préjuge ni de l’accord, ni du refus du gestionnaire du réseau de transport local, ni de la décision de l’utilisateur de réseau de transport local quant à son intention visée à l’article 38. Art. 40. La communication des données de planification en cas de mise en service, déclassement ou modification précise leur date d’entrée en vigueur respective. TITRE III. — Raccordement au réseau de transport local CHAPITRE Ier. — Prescriptions techniques de raccordement Section 1re. — Généralités Art. 41. Le Titre III s’applique : 1° à toutes les installations de raccordement, et aux systèmes de mesure pour la partie qui ne serait pas couverte au titre V; 2° à toutes les installations de l’utilisateur du réseau de transport local qui peuvent influencer la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de transport local ou des installations d’un autre utilisateur du réseau de transport local ou la qualité de la tension; 3° aux installations raccordées par une ligne directe et aux installations qui font partie d’une ligne directe; 4° à toutes les interconnexions avec les autres réseaux. Art. 42. Le raccordement est connecté au réseau de transport local aux points de raccordement. Les opérations de raccordement sont effectuées par le gestionnaire du réseau de transport local. Art. 43. § 1er. Les raccordements sont gérés par le gestionnaire du réseau de transport local conformément à l’article 9 du présent règlement. § 2. Sans préjudice pour le gestionnaire du réseau de transport local de pouvoir ériger toute installation de raccordement ou raccordement en vertu de sa désignation comme gestionnaire du réseau de transport local en application du décret, toute demande de nouveau raccordement ou de nouvelle installation de raccordement est introduite auprès du gestionnaire du réseau de transport local par tout candidat utilisateur du réseau de transport local qui peut fournir un document valant preuve qu’il dispose ou disposera, en propriété ou en jouissance, de tous les droits relatifs à la gestion, l’utilisation, le renforcement et la cession de ces installations. § 3. Lorsque des installations de raccordement sont la propriété de l’utilisateur du réseau de transport local, ce dernier est tenu de respecter ou de faire respecter toutes les dispositions du présent règlement et des contrats conclus en vertu de celui-ci relatives à son installation de raccordement. § 4. Par dérogation aux §§ 1er à 3 et uniquement si la convention visée à l’article 15, § 1er le prévoit explicitement ainsi, le gestionnaire du réseau de transport local, ou une personne mandatée par lui, est seul habilité à effectuer une intervention ou une manœuvre sur une installation qui fait fonctionnellement partie du réseau de transport local. Les frais desdites interventions et manœuvres sont à charge de l’utilisateur du réseau de transport local lorsqu’elles sont effectuées à sa demande ou lorsqu’elles trouvent leur origine dans ses propres installations. Art. 44. Les procédures pour l’exploitation et l’entretien des installations de l’utilisateur du réseau de transport local qui font fonctionnellement partie du réseau de transport local ou ont une influence sur la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local ou sur des installations des autres utilisateurs du réseau de transport local sont déterminées en fonction de la convention visée à l’article 15, § 1er. Section 2. — Prescriptions applicables à tout raccordement Sous-section 1re — Normes Art. 45. § 1er. Les installations de raccordement et les installations des utilisateurs du réseau de transport local sont conformes aux normes et règlements applicables aux installations électriques. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau concerné conviennent, dans le contrat de raccordement, de manière transparente et non discriminatoire, des normes, rapports techniques et autres règles de référence applicables. Art. 46. § 1er. Le niveau admissible des perturbations engendrées sur le réseau de transport local par les installations de raccordement et les installations des utilisateurs du réseau de transport local est déterminé par les normes généralement appliquées dans les secteurs comparables au niveau européen et notamment par les rapports techniques CEI 61000-3-6 et CEI 61000-3-7. § 2. L’utilisateur du réseau de transport local veille à ce que les installations dont il a la gestion n’engendrent pas sur le réseau de transport local des phénomènes perturbateurs qui dépassent les limites spécifiées par le § 1er et, le cas échéant, dans le contrat de raccordement. A cette fin, le gestionnaire du réseau de transport local fournit à sa demande les valeurs indicatives nécessaires, telles que les puissances de court-circuit dans les différentes situations au point de raccordement. Art. 47. Le gestionnaire du réseau de transport local fournit à l’utilisateur une tension sur le point de raccordement qui satisfait au moins à la norme EN 50160. La norme EN 50160 sert de point de référence pour tous les niveaux de tension prévus au présent règlement. Art. 48. Les modifications apportées à une norme visée à la présente Section s’appliquent aux installations de raccordement et aux installations existantes des utilisateurs du réseau de transport local pour autant que la norme ou une obligation légale le prévoie, et ne nécessitent pas d’amendement aux contrats conclus en vertu du présent règlement.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Sous-section 2. — Prescriptions techniques générales pour le raccordement des installations d’un utilisateur Art. 49. Les caractéristiques techniques générales minimales obligatoires d’une installation de raccordement et d’une installation d’un utilisateur du réseau de transport local sont mentionnées à l’annexe 1er du présent règlement. Art. 50. § 1er. Les travées des installations de raccordement sont équipées de protections, afin d’éliminer sélectivement un défaut endéans un intervalle de temps déterminé comme maximum admissible (y compris le temps de fonctionnement du disjoncteur et d’extinction de l’arc) mentionné à l’annexe 2 du présent règlement. § 2. Les protections visées au § 1er sont précisées par le gestionnaire du réseau de transport local au contrat de raccordement. Ce contrat précise si ces protections peuvent servir de protections de deuxième niveau pour l’utilisateur du réseau de transport local. Art. 51. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau concerné conviennent, dans le contrat de raccordement, en ce qui concerne les aspects non couverts par le présent règlement, des exigences techniques minimales et des paramètres de réglage à mettre en œuvre pour le raccordement au réseau de transport local dont notamment : 1° le schéma unifilaire, en ce compris la première travée de raccordement au départ du réseau de transport local, la structure du poste dont cette travée fait partie et les jeux de barres de ce poste; 2° les caractéristiques techniques fonctionnelles minimales des installations de raccordement. Ces exigences tiennent notamment compte des particularités locales du réseau. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau concerné conviennent, de manière non discriminatoire et transparente, dans le contrat de raccordement et sur le schéma unifilaire notamment : 1° du point de raccordement; 2° du point d’interface entre le raccordement et les installations de l’utilisateur du réseau; 3° du point d’injection et/ou de prélèvement; 4° du point de mesure. § 3. Les exigences techniques minimales, les paramètres de réglage et les autres dispositions visées aux §§ 1er et 2 sont repris dans le contrat de raccordement visé aux articles 109 à 112. § 4. Des installations électriques alimentées par des raccordements distincts ne peuvent jamais être reliées entre elles, sauf autorisation préalable du gestionnaire du réseau de transport local ou convention explicite dans le contrat de raccordement avec précision des modalités. Art. 52. § 1er. Le gestionnaire du réseau détermine les spécifications techniques fonctionnelles minimales à mettre en œuvre en ce qui concerne les installations de l’utilisateur du réseau, afin d’assurer la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau. Les exigences fonctionnelles minimales portent sur : 1° les performances des installations de l’utilisateur du réseau de transport local au droit du point d’interface en terme de : a) puissances de court-circuit monophasées et triphasées maximales que l’installation de l’utilisateur du réseau de transport local est susceptible d’injecter dans le réseau de transport local; b) délai maximum d’élimination du courant de défaut par les protections principales et de réserve; c) régime du neutre des installations de l’utilisateur du réseau de transport local (mise à la terre, impédances incorporées, couplages des transformateurs); d) niveaux maximum autorisés d’émission de perturbations injectées dans le réseau de transport local par l’installation de l’utilisateur du réseau de transport local; 2° les caractéristiques techniques des installations de l’utilisateur du réseau de transport local raccordées au niveau de tension du point d’interface ou, à défaut de telles installations de l’utilisateur par exemple lorsque les installations de l’utilisateur du réseau de transport local débutent par une transformation de tension, les caractéristiques techniques des installations de l’utilisateur du réseau de transport local raccordées au premier niveau de tension directement relié au niveau de tension du point d’interface par une transformation simple, en terme de : a) niveau d’isolement; b) courant de court circuit de dimensionnement; c) pouvoir de coupure des disjoncteurs. 3° d’une fac¸ on générale sur tout équipement susceptible d’influencer significativement la qualité de la tension ou d’induire des perturbations dans le réseau de transport local. 4° les moyens de télécommunication à installer chez l’utilisateur du réseau de transport local; 5° après concertation avec l’utilisateur de réseau de transport local. a) les verrouillages et les automatismes à installer chez l’utilisateur du réseau de transport local; b) les solutions techniques et les paramètres de réglage à mettre en oeuvre dans le cadre du code de sauvegarde et du code de reconstitution. § 2. Les exigences techniques, les paramètres de réglage et les autres dispositions visées au § 1er sont reprises dans le contrat de raccordement visé à l’article 112. § 3. Le Ministre, sur proposition du gestionnaire du réseau de transport local, complète la liste des exigences techniques et des paramètres de réglage déterminés au paragraphe premier du présent article. Art. 53. § 1er. L’utilisateur du réseau de transport local et le gestionnaire du réseau de transport local conviennent des aspects non couverts par le présent règlement et qui sont directement liés à la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local : 1° le schéma unifilaire de la structure du réseau de l’utilisateur du réseau de transport local comprenant : a) les plans de tension des installations de l’utilisateur de réseau de transport local contenant le ou les points d’interface; b) toutes les connexions possibles entre les différents raccordements, y compris les transformateurs, ainsi que celles aux éventuelles installations de production;

39593


39594

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD c) toutes les éventuelles installations de compensation d’énergie réactive; d) pour les transformateurs pouvant interconnecter différents raccordements, la définition de leur couplage, de leurs tensions nominales et des éventuels plots de réglage; e) tous les équipements raccordés à ces plans de tension susceptibles d’engendrer des perturbations; 2° les éventuels ré-enclenchements automatiques prévus pour les lignes aériennes; 3° les modes d’exploitation (raccordement principal et de secours). § 2. En cas de modification de la situation du réseau de transport local, le gestionnaire du réseau de transport local peut requérir de l’utilisateur du réseau de transport local qu’il apporte les adaptations nécessaires aux protections dans ses installations, afin de continuer à maintenir leur sélectivité. Le coût de ces adaptations est pris en charge par le gestionnaire du réseau de transport local. Art. 54. L’utilisateur du réseau de transport local communique d’initiative au gestionnaire du réseau de transport local toutes les informations relatives à ses installations qui ont un impact sur la qualité, la fiabilité et l’efficacité du système électrique dont notamment : 1° les caractéristiques des équipements de compensation situés dans les installations de l’utilisateur du réseau de transport local; 2° l’apport de puissance de court-circuit des équipements de l’utilisateur du réseau de transport local ou, à défaut, la puissance totale des moteurs installés dans les installations de l’utilisateur du réseau de transport local, ou, à défaut le pourcentage de la charge de l’utilisateur utilisée pour l’alimentation des moteurs à courant alternatif. Art. 55. Les exigences techniques et les paramètres de réglage visés aux articles 49 à 54 poursuivent notamment les objectifs suivants : 1° contribuer de manière non discriminatoire à ce que les conditions d’exploitation du réseau de transport local applicables ou planifiées au point de raccordement soient suffisantes pour accepter les installations de raccordement, les installations de l’utilisateur du réseau de transport local et, le cas échéant, une extension du réseau de transport local sans porter préjudice au bon fonctionnement des installations d’autres utilisateurs ou du réseau de transport local et sans rétroactions préjudiciables (notamment stabilité, harmoniques, inter harmoniques, déséquilibre, flicker, variations rapides de tension, courant de court-circuit apporté) aux installations d’autres utilisateurs ou au réseau de transport local; 2° promouvoir de manière non discriminatoire le développement harmonieux du réseau de transport local. Sous-section 3. — Dispositions spécifiques aux installations de raccordement er

Art. 56. § 1 . Dans le cas d’installations de raccordement qui sont établies sur un terrain dont le gestionnaire du réseau de transport local n’a pas la propriété et dont l’utilisateur du réseau de transport local a au moins la jouissance, l’utilisateur du réseau de transport local : 1° met à la disposition du gestionnaire du réseau de transport local un espace qui répond aux besoins de celui-ci et dont les modalités sont déterminées de commun accord; 2° veille à ce que ces installations de raccordement soient, à tout moment, accessibles au gestionnaire du réseau de transport local; 3° prend toutes les dispositions qu’on peut raisonnablement attendre de lui afin de prévenir tout dommage au réseau de transport local, aux installations de raccordement et/ou aux installations d’un autre utilisateur du réseau de transport local; 4° lorsque c’est techniquement possible et économiquement justifié dans une approche globale, veille à ce que le gestionnaire du réseau de transport local ait le droit et la possibilité d’installer des équipements de raccordement complémentaires ou supplémentaires pour cet utilisateur ou un autre utilisateur en application de l’article 102, lors d’une période planifiée d’un commun accord, sans excéder un délai raisonnable; 5° veille à ce que le gestionnaire du réseau de transport local ait le droit et la possibilité de remplacer à tout moment tout ou partie des équipements de raccordement dont il est propriétaire lors d’une période planifiée d’un commun accord, sans excéder un délai raisonnable; 6° veille, à tout moment, à ce qu’il ne soit pas porté atteinte aux droits, y compris de propriété ou de jouissance, d’accès et de contrôle effectif du gestionnaire du réseau de transport local sur tout ou partie des installations de raccordement. § 2. Les modalités d’exécution des obligations mentionnées au § 1er sont déterminées au contrat de raccordement. Sous-section 4. — Identification des équipements er

Art. 57. § 1 . Tout équipement faisant partie des installations de raccordement est identifié suivant une codification établie par le gestionnaire du réseau de transport local. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau concerné conviennent, parmi les équipements qui font partie des installations de l’utilisateur du réseau de transport local, de ceux qui doivent être identifiés suivant la codification établie par le gestionnaire du réseau de transport local. Cette disposition vise essentiellement les équipements repris à l’article 53. Art. 58. Les équipements visés aux articles 57 et 58 sont munis d’une plaque d’identification indiquant clairement la codification de l’équipement. Section 3. — Prescriptions techniques complémentaires pour le raccordement de charges Art. 59. § 1er. Après notification à l’utilisateur du réseau de transport local et sauf correction immédiate de sa part, le gestionnaire du réseau de transport local est autorisé à mettre en œuvre les moyens techniques requis pour la compensation d’énergie réactive ou, plus généralement, pour la compensation de tout phénomène perturbateur, lorsque l’installation d’un utilisateur du réseau de transport local raccordée au réseau de transport local : 1° donne lieu à un prélèvement additionnel d’énergie réactive, tel que définie à l’article 164, ou 2° perturbe la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de transport local. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local motive cette décision et la notifie à l’utilisateur du réseau concerné.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 4. — Prescriptions techniques complémentaires pour le raccordement d’unités de production Sous-section 1re. — Généralités Art. 60. Lorsque plusieurs unités de production sont raccordées en un même point de raccordement, les prescrits du présent règlement valent pour chacune de ces unités de production séparément. Sous-section 2. — Prescriptions techniques particulières pour le raccordement des unités de production d’électricité verte, des unités qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations, ainsi que des unités de production décentralisées Art. 61. Les raccordements des unités de production qui utilisent des sources d’énergie renouvelables, des unités de cogénération de qualité et/ou à haut rendement, de celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriels ainsi que des unités de production décentralisées, répondent pour les aspects techniques, à des prescriptions élaborées par le gestionnaire du réseau de transport local sur la base des prescriptions techniques Synergrid C 10/11 intitulées « Prescriptions techniques spécifiques de raccordement d’installations de production décentralisées fonctionnant en parallèle sur le réseau de distribution » ou de toute autre prescription technique au moins équivalente. Les prescriptions techniques élaborées par le gestionnaire du réseau de transport local sont transmises à la CWaPE selon les modalités de l’article 6. Sous-section 3. — Conditions de fonctionnement er

Art. 62. § 1 . Une unité de production doit pouvoir fonctionner en mode synchrone avec le réseau : 1° sans limite dans le temps si la fréquence du réseau est comprise entre 48.5 Hz et 51 Hz; et 2° pendant un temps déterminé de commun accord entre l’utilisateur du réseau de transport local et le gestionnaire du réseau de transport local si la fréquence du réseau est comprise entre 48 Hz et 48.5 Hz ainsi qu’entre 51 Hz et 52.5 Hz. § 2. La consigne du relais de fréquence provoquant l’îlotage d’une unité de production ne peut pas être activée aussi longtemps que la fréquence du réseau est égale ou supérieure à 48 Hz, sauf stipulation contraire au contrat de raccordement. Art. 63. Une unité de production doit pouvoir fonctionner en mode synchrone avec le réseau sans limite dans le temps, dans la plage hachurée du diagramme fréquence-delta U ci-après, dans lequel le delta U se réfère à l’écart de la tension aux bornes du générateur et est exprimé en pourcentage par rapport à la tension nominale du générateur.

Art. 64. § 1er. Une unité de production doit, sauf stipulation contraire au contrat de raccordement : 1° pouvoir fonctionner dans l’entièreté de son domaine de fonctionnement en mode synchrone avec le réseau, lorsque la tension au point de raccordement, exprimée en pourcentage de la tension nominale en ce point, reste, durant un creux de tension d’amplitude limitée, dans la plage hachurée du diagramme ci-après;

39595


39596

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 2° pouvoir fonctionner dans l’entièreté de son domaine de fonctionnement en mode synchrone avec le réseau, lorsque la tension au point de raccordement, exprimée en pourcentage de la tension nominale en ce point, reste, durant un creux de tension d’amplitude importante, dans la plage hachurée du diagramme ci-après.

§ 2. Par dérogation au § 1er, la tension à prendre en compte pour les unités de production locales est la tension à la sortie de l’unité de production locale. § 3. Par dérogation au § 1er, des prescriptions spécifiques sont précisées de manière objective, transparente et non discriminatoire par le gestionnaire du réseau de transport local pour les générateurs asynchrones, pour les installations qui utilisent des sources d’énergie renouvelables et de cogénération et pour celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriels. Celles-ci sont transmises à la CWaPE selon les modalités de l’article 6. Art. 65. Lors d’une variation brusque ou d’une déviation importante de la fréquence, aucun dispositif d’une unité de production ne peut contrecarrer l’action du réglage primaire de la fréquence, tel que prévu au présent règlement. Sous-section 4. — Protections Art. 66. Le gestionnaire du réseau de transport local installe un disjoncteur du côté haute tension du raccordement dont le pouvoir de coupure est supérieur ou égal à la valeur standardisée (exprimée en kA) établie par plan de tension à l’annexe 1re. Art. 67. Le courant de court-circuit monophasé ne peut dépasser le courant de court-circuit triphasé. Sous-section 5. — Spécifications pour production d’énergie réactive Art. 68. Toute unité de production dont la puissance active P1, telle que définie à l’article 73, est supérieure ou égale à 25 MW est une unité de production réglante indépendamment du niveau de tension du point de raccordement. Art. 69. Indépendamment d’autres spécifications précisées dans le présent règlement, toute unité de production réglante doit être capable d’adapter de manière automatique et à la première demande du gestionnaire du réseau de transport local, sans délai, sa fourniture de puissance réactive lors de variations lentes (à l’échelle de minutes) et brusques (à l’échelle d’une fraction de seconde) de la tension. Art. 70. Toute unité de production non réglante doit être capable d’adapter sa fourniture de puissance réactive en fonction des besoins du réseau de transport local, au minimum par une commutation de sa production de puissance réactive entre deux niveaux convenus entre le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau de transport local concerné. Art. 71. § 1er. Pour toute valeur de la puissance active susceptible d’être injectée sur le réseau de transport local comprise entre le minimum technique et la puissance maximale de raccordement, à la tension normale d’exploitation, l’unité de production réglante doit pouvoir respectivement absorber ou fournir, au point de raccordement, une puissance réactive comprise entre a minima, -0.1 P1 et 0.45 P1. § 2. Pour toute tension au point de raccordement comprise entre 0.9 et 1.05 fois la tension normale d’exploitation, l’unité de production réglante doit avoir les mêmes possibilités, exception faite lors d’une limitation due aux limitations sur la tension du générateur ou sur le courant statorique du générateur. Une limitation éventuelle sur le courant statorique ne peut pas intervenir dans le réglage rapide de la tension. Les limitations sur la tension aux bornes du générateur doivent respecter les règles décrites aux articles 63 et 64. § 3. Par dérogation aux dispositions des §§ 1er et 2, la tension, la puissance active et réactive dont il faut tenir compte pour les unités de production locales sont la tension, la puissance active et réactive à la sortie de l’unité de production locale. Art. 72. § 1er. Le régulateur de tension d’une unité de production réglante est pourvu d’un limiteur de surexcitation et d’un limiteur de sous-excitation. Ceux-ci agissent de fac¸ on automatique et seulement si la puissance réactive est en dehors de l’intervalle comme déterminé par application de l’article 71. § 2. La sortie du fonctionnement en limitation de sur-excitation ou de sous-excitation est automatique et laisse à nouveau agir le réglage primaire de la tension dès que la tension au point de raccordement est revenue dans la plage décrite à l’article 71. Art. 73. A l’intérieur du domaine de fonctionnement lors de variations lentes de tension Unet au point de raccordement, chaque unité de production réglante doit pouvoir adapter de manière automatique sa production réactive Qnet de telle sorte que le coefficient de sensibilité relative áeq soit compris entre 18 et 25,

Où : Qnet désigne la puissance réactive mesurée du côté haute tension du transformateur élévateur; P1 désigne la puissance active de l’unité de production définie au contrat de raccordement et qui détermine la fourniture continue maximale de puissance active autorisée dans le réseau.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Unet désigne la tension mesurée du côté haute tension du transformateur élévateur; Unorm.exp désigne la tension normale d’exploitation (la tension moyenne autour de laquelle le réseau de transport local est exploité). Art. 74. Si une unité de production non réglante est munie d’une régulation destinée à respecter une consigne de production de puissance réactive, celle-ci doit être lente vis-à-vis du réglage primaire de tension des unités réglantes (dont l’action produit ses effets à l’échelle des secondes) et rapide vis-à-vis de la dynamique des changeurs de prise de transformateurs commandés par un automate (agissant à l’échelle des dizaines de secondes à minutes), de manière à éviter des oscillations dans le système électrique. La constante de temps en boucle fermée de cette régulation doit être réglable, au minimum, entre 10 et 30 secondes. Sous-section 6. — Autres dispositions Art. 75. L’utilisateur du réseau de transport local et le gestionnaire du réseau de transport local conviennent, en ce qui concerne les aspects non couverts par le présent règlement et qui sont directement liés à la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local, des exigences techniques minimales et des paramètres de réglage à adopter en ce qui concerne les installations de l’utilisateur du réseau de transport local, dont en particulier : 1° le domaine de fonctionnement du générateur dans le plan actif-réactif en fonction de la tension d’exploitation; 2° l’adaptation du régulateur turbine à l’îlotage de l’unité de production (capacité et moment de l’îlotage); 3° la plage de réglage du gain du régulateur de vitesse; 4° le statisme réactif; 5° la stabilité statique et dynamique; 6° la résistance aux creux de tension du générateur et des équipements auxiliaires; 7° le plafond d’excitation; 8° la synchronisation au réseau en exploitation normale et exceptionnelle; 9° la capacité de l’unité de production de fournir des services auxiliaires; 10° pour les ensembles de production comprenant plusieurs unités de production avec auxiliaires communs et unités de production à cycle combiné, la possibilité de pannes de mode commun (y compris le contrôle-commande); 11° le Power System Stabiliser (PSS); 12° le transformateur élévateur (puissance, rapport de transformation, tension de court-circuit, mise à la terre du point neutre, limitation du courant de court-circuit monophasé). § 2. Les exigences techniques minimales, les paramètres de réglage et les autres dispositions visées au § 1er sont repris dans le contrat de raccordement. Section 5. — Spécifications pour fourniture d’un service auxiliaire Art. 76. Le gestionnaire du réseau de transport local précise au contrat de raccordement des spécifications techniques additionnelles, par rapport aux spécifications techniques générales énoncées à la Section 4 du présent Chapitre, pour qu’une unité de production soit autorisée à fournir un service auxiliaire au réseau de transport local. Art. 77. § 1er. Pour pouvoir fournir le service auxiliaire de réglage primaire de la fréquence, une unité de production doit être munie d’un régulateur de vitesse automatique. § 2. Pour pouvoir fournir le service auxiliaire de réglage de la puissance réactive et de la tension, une unité de production doit être réglante ou non réglante. CHAPITRE II. — Demande d’étude d’orientation pour un raccordement au réseau de transport local Section 1re. — Mesures de confidentialité pour les unités de production Art. 78. Le gestionnaire du réseau de transport local ne peut utiliser, pour les contacts avec les producteurs raccordés à son réseau ou souhaitant s’y raccorder, que son propre personnel ou un expert indépendant des producteurs, des responsables d’équilibre, des détenteurs de licence de fourniture et des intermédiaires. Il en est de même pour la réalisation d’études et la préparation de contrats. Section 2. — Introduction de la demande d’étude d’orientation Art. 79. Toute personne intéressée, y compris tout utilisateur du réseau de transport local, peut introduire auprès du gestionnaire du réseau de transport local une demande d’étude d’orientation concernant respectivement : 1° un nouveau raccordement pourvu qu’il rentre dans les critères de puissance prévus par l’article 51 du règlement technique de distribution; 2° l’adaptation d’un raccordement existant, de ses installations et/ou de leurs modes d’exploitation. Art. 80. La demande d’étude d’orientation est matérialisée par un formulaire de demande d’étude d’orientation, contient les informations suivantes : 1° l’identité et les coordonnées du demandeur d’étude et, s’il s’agit d’une société, la raison sociale et la dénomination, la forme juridique et le siège social ainsi que les documents attestant les pouvoirs des signataires de la demande; 2° la localisation géographique et la puissance du raccordement projeté; 3° les données techniques générales et les paramètres technologiques; 4° son engagement de payer le tarif lié à l’étude d’orientation. Le demandeur informe spontanément le gestionnaire du réseau de transport local s’il envisage d’augmenter ultérieurement la puissance de ses installations. Art. 81. Le gestionnaire du réseau de transport local met à la disposition de toute personne intéressée, sur demande écrite, le formulaire de demande d’étude d’orientation visé à l’article 80.

39597


39598

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 82. § 1er. Le demandeur d’étude identifie dans sa demande les informations commercialement sensibles qu’il considère, le cas échéant, comme confidentielles. § 2. Le demandeur d’étude fait de même pour les informations complémentaires demandées par le gestionnaire du réseau de transport local. Art. 83. § 1er. Dans un délai de dix jours ouvrables suivant l’introduction de la demande d’étude d’orientation, le gestionnaire du réseau de transport local vérifie si la demande est complète. Si elle est incomplète, le gestionnaire du réseau de transport local signale au demandeur d’étude les informations ou documents qui font défaut et lui accorde un délai pour compléter sa demande. Si elle est complète, il envoie un accusé de réception. § 2. Si le gestionnaire du réseau de transport local estime que la demande d’étude d’orientation est manifestement déraisonnable au regard de la sécurité, de la fiabilité et de l’efficacité du réseau de transport local, il le notifie et le motive au demandeur dans le même délai. Section 3. — Examen de la demande d’étude d’orientation Art. 84. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local examine la demande d’étude d’orientation et l’évalue, de manière non discriminatoire, eu égard notamment : 1° au maintien de l’intégrité, de la sécurité, de la fiabilité et de l’efficacité du réseau de transport local; 2° au bon fonctionnement par rapport à la sécurité, la fiabilité et l’efficacité des installations des autres utilisateurs du réseau de transport local; 3° au développement harmonieux du réseau de transport local; 4° aux raccordements déjà existants et aux réservations existantes de capacités; 5° au respect des dispositions du décret, de ses arrêtés d’exécution et des articles 51 et 52 du règlement technique de distribution; 6° au respect du droit de l’environnement et de l’aménagement du territoire; 7° au maintien d’une capacité de transport nécessaire à l’approvisionnement des besoins futurs liés à des obligations de service public selon les dispositions légales; 8° à la priorité à donner aux installations de production utilisant des sources d’énergie renouvelables et aux unités de cogénération de qualité et/ou à haut rendement et à celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriels. Les études d’orientation concernant ces installations sont traitées prioritairement par rapport aux autres demandes pendantes auprès du gestionnaire du réseau de transport local. § 2. L’évaluation peut porter sur d’autres points déterminés d’un commun accord par le gestionnaire du réseau de transport local et le demandeur d’étude d’orientation. Art. 85. Le gestionnaire du réseau de transport local peut, à tout moment, demander au demandeur d’étude d’orientation de lui communiquer dans un délai de dix jours ouvrables des données complémentaires nécessaires aux fins d’examiner la demande d’étude d’orientation. Art. 86. L’introduction d’une demande d’étude d’orientation ne fait naître aucune obligation dans le chef du gestionnaire du réseau de transport local de déterminer ou d’attribuer une réservation de capacité. Section 4. — Etude d’orientation Art. 87. § 1er. Dans les meilleurs délais mais au plus tard dans les 30 jours ouvrables suivant l’introduction de la demande d’étude d’orientation, sous réserve de l’extension de ce délai suite à l’application éventuelle de l’article 83, le gestionnaire du réseau de transport local notifie au demandeur le résultat de son étude d’orientation contenant les informations techniques décrites ci-après à l’article 88 ou toutes autres à convenir. § 2. Lorsqu’une demande ne peut être traitée dans le délai prévu au § 1er en raison de l’application de l’article 84, § 1er, 8°, ce délai est porté à 60 jours ouvrables. § 3. Les délais visés dans cet article peuvent être prolongés d’un commun accord des parties concernées. § 4. L’étude d’orientation ne préjuge pas des options finales qui seront prises dans l’éventuel contrat de raccordement. Art. 88. Les informations techniques contiennent au moins les éléments suivants : 1° un schéma du raccordement ou de l’adaptation projetée; 2° le cas échéant, les contraintes spécifiques (techniques, légales ou autres) liées à la localisation du raccordement ou de l’adaptation projetée; 3° le cas échéant, les éléments nécessaires pour la mise en conformité des installations de raccordement et des installations de l’utilisateur du réseau de transport local ou des adaptations projetées en vertu du décret et ses arrêtés d’exécution; 4° le cas échéant, l’indication de la nécessité de procéder à une étude concernant des appareils de filtrage et/ou compensation et/ou une étude concernant l’influence sur la stabilité du réseau de transport local; 5° le cas échéant, une évaluation indicative des éventuels renforcements à apporter au réseau de transport local pour le raccordement ou l’adaptation projetée et une évaluation indicative de la durée normale requise à cet effet; 6° une évaluation indicative des délais pour la réalisation des travaux de raccordement ou d’adaptation projetés; 7° une estimation indicative des coûts pour la réalisation des travaux de raccordement ou d’adaptation projetés. Art. 89. Le gestionnaire du réseau de transport local peut refuser, en tout ou en partie, la demande de fournir tout ou partie des informations techniques visées à l’article 88 lorsque le demandeur d’étude d’orientation n’a pas fourni, dans les délais raisonnables, les données complémentaires requises par le gestionnaire du réseau de transport local pour mener à bien son étude.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 90. Dans les cas visés à l’article 89, le gestionnaire du réseau de transport local notifie au demandeur d’étude d’orientation son refus motivé. CHAPITRE III. — Modification mineure Art. 91. A l’occasion d’un projet — de modification, qu’il juge mineure, des installations de raccordement ou de leurs mode d’exploitation; — de modification des installations de l’utilisateur ou de leurs modes d’exploitation, modification jugée mineure mais susceptible d’avoir un impact sur la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de transport local, l’utilisateur du réseau de transport local notifie au gestionnaire du réseau de transport local les modifications projetées et les raisons pour lesquelles il les estime mineures. Art. 92. Le gestionnaire du réseau de transport local examine la notification visée à l’article 91, apprécie et, le cas échéant, confirme le caractère mineur de la modification. Art. 93. § 1er. Suite à l’examen visé à l’article 92, le gestionnaire du réseau de transport local peut : 1° approuver les modifications projetées sans autres formalités; 2° proposer la conclusion d’un avenant au contrat de raccordement; 3° proposer que, en l’absence de caractère mineur de la modification, la modification s’effectue dans le respect de la procédure prévue au Chapitre IV du présent Titre. § 2. La conclusion d’un avenant tel que visé au § 1er, 2° ne dispense pas le demandeur de raccordement d’obtenir une notification de la conformité du raccordement conformément au Chapitre V du présent Titre. CHAPITRE IV. — Demande de raccordement re

Section 1 . — Introduction de la demande de raccordement avec l’étude de détail Art. 94. Toute personne intéressée, y compris tout utilisateur du réseau de transport local, peut introduire auprès du gestionnaire du réseau de transport local une demande de raccordement, laquelle inclut l’étude de détail pour : 1° un nouveau raccordement projeté pour autant qu’il reste dans les critères de puissance prévus par l’article 51 du règlement technique de distribution; 2° une modification projetée d’un raccordement existant; 3° une modification projetée des installations de l’utilisateur du réseau de transport local et/ou de leur mode d’exploitation susceptible d’avoir un impact sur la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de transport local. Art. 95. La demande de raccordement contient les informations suivantes, reprises dans le formulaire de demande de raccordement, dûment complété : 1° l’identité et les coordonnées du demandeur de raccordement et, s’il s’agit d’une société, la raison sociale et la dénomination, la forme juridique, le siège social, ainsi que les documents attestant des pouvoirs des signataires de la demande; 2° la localisation géographique, la puissance et les caractéristiques détaillées et techniques du raccordement projeté et/ou des installations à raccorder au réseau de transport local; 3° son engagement à payer le tarif applicable à l’étude de détail en vue de nouveaux équipements de raccordement ou en vue de l’adaptation d’équipements de raccordement existants, sauf si la demande a déjà été introduite une première fois, n’a pas donné lieu à la conclusion d’un contrat en fonction de l’article 110, et pour autant qu’il n’y ait pas eu de modifications au réseau ayant une incidence sur les conditions de raccordement. Le demandeur informe spontanément le gestionnaire du réseau de transport local s’il envisage d’augmenter ultérieurement la puissance de ses installations. Art. 96. Le demandeur de raccordement identifie dans sa demande de raccordement les informations commercialement sensibles qu’il considère comme confidentielles. Le demandeur de raccordement fait de même pour les informations complémentaires demandées, le cas échéant, par le gestionnaire du réseau de transport local. Art. 97. Dans un délai de dix jours ouvrables suivant l’introduction de la demande de raccordement, le gestionnaire du réseau de transport local vérifie si la demande est complète. Si elle est incomplète, le gestionnaire du réseau de transport local signale au demandeur de raccordement les informations ou documents qui font défaut et lui accorde un délai pour compléter sa demande. Si elle est complète, il envoie un accusé de réception. Art. 98. Lorsque la demande de raccordement est complète, le gestionnaire du réseau de transport local attribue au demandeur de raccordement, sans préjudice de l’article 99, une réservation de capacité en tenant compte de la capacité demandée et de la localisation du raccordement. Art. 99. Par dérogation à l’article 98, l’attribution d’une capacité dans le cadre d’une demande de raccordement faite pour une unité de production et jusqu’à la notification du projet de raccordement visé à l’article 107 s’effectue moyennant, le cas échéant, la fourniture de la preuve par le demandeur de raccordement d’une déclaration préalable ou d’une autorisation de production d’électricité conformément à la législation ou réglementation en vigueur. Section 2. — Examen de la demande de raccordement er

Art. 100. § 1 . Le gestionnaire du réseau de transport local examine la demande de raccordement et l’évalue, de manière non discriminatoire, eu égard notamment : 1° au maintien de l’intégrité, de la sécurité, de la fiabilité et de l’efficacité du réseau de transport local; 2° au bon fonctionnement du réseau de transport local par rapport à la sécurité, la fiabilité et l’efficacité des installations des autres utilisateurs du réseau de transport local; 3° à la nécessité de promouvoir de manière non discriminatoire le développement harmonieux du réseau de transport local; 4° aux raccordements déjà existants et des réservations existantes de capacités d’injection ou de prélèvement; 5° au respect des dispositions du décret et de ses arrêtés d’exécution ainsi que des articles 51 et 52 du règlement technique de distribution;

39599


39600

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 6° au respect du droit de l’environnement et de l’aménagement du territoire; 7° au maintien d’une capacité de transport nécessaire à l’approvisionnement des besoins futurs liés à des obligations de service public; 8° à la priorité à donner aux installations de production utilisant des sources d’énergie renouvelables et aux unités de cogénération de qualité et/ou à haut rendement et à celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriels. Les demandes de raccordement concernant ces installations sont traitées prioritairement par rapport aux autres demandes de raccordement pendantes auprès du gestionnaire du réseau de transport local. Cette priorité vaut également pour les réservations de capacité. § 2. Dans l’examen de la demande de raccordement et dans la proposition de raccordement, le gestionnaire du réseau de transport local agira toujours en veillant à l’intérêt technique et économique du demandeur, sans préjudice de l’intérêt global des autres utilisateurs du réseau de transport local et sans que cela ne donne le droit au demandeur d’exiger un mode de raccordement plus favorable que celui prévu par l’article 51 du règlement technique distribution. § 3. Le gestionnaire du réseau de transport local notifie à l’utilisateur le résultat de l’évaluation de sa demande de raccordement. Art. 101. Le gestionnaire du réseau de transport local peut, à tout moment, demander au demandeur de raccordement de lui communiquer dans un délai raisonnable des données complémentaires nécessaires aux fins d’examiner la demande de raccordement. Section 3. — Cession de capacité Art. 102. Un demandeur de raccordement peut utiliser les installations de raccordement existantes, dont la capacité n’est pas épuisée, pour autant que l’utilisateur du réseau de transport local déjà raccordé au réseau de transport local par ses installations accepte de céder au demandeur de raccordement ou au gestionnaire du réseau de transport local une partie ou l’entièreté de la capacité pour laquelle il détient des droits. Art. 103. § 1er. En vue d’assurer la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local, l’utilisateur du réseau de transport local déjà raccordé doit, lorsqu’il rec¸ oit une demande visée à l’article 102 d’un demandeur de raccordement ou du gestionnaire du réseau de transport local, d’abord faire offre au gestionnaire du réseau de transport local d’acquérir la capacité de raccordement disponible et non utilisée aux mêmes termes et conditions commerciales que ce qui est offert au demandeur du raccordement. § 2. Pour les rachats, fusions et restructurations de sociétés appartenant à un même groupe comme visé conformément à l’article 11 du Code des Sociétés, le § 1er n’est pas d’application. Art. 104. Le gestionnaire du réseau de transport local dispose de vingt jours ouvrables pour accepter ou refuser l’offre de capacité précisée à l’article 103. Il notifie sa décision à l’utilisateur du réseau de transport local déjà raccordé au plus tard à l’expiration du délai précité. Section 4. — Phase technique d’étude de détail er

Art. 105. § 1 . Dans les meilleurs délais mais au plus tard dans les vingt jours ouvrables suivant la réception de la demande dûment complétée le gestionnaire du réseau de transport local et le demandeur de raccordement examinent ensemble les informations techniques fournies par le demandeur de raccordement dans sa demande de raccordement. § 2. Dans les meilleurs délais mais au plus tard dans les cinquante jours ouvrables suivant la réception de la demande dûment complétée, le gestionnaire du réseau de transport local et le demandeur de raccordement concluent un accord sur les solutions techniques pour le raccordement. Ces délais peuvent être portés à 65 jours ouvrables s’il n’y a pas eu d’étude d’orientation. § 3. Lorsqu’une demande ne peut être traitée dans les délais visés aux §§ 1er et 2 en raison de l’application de l’article 100, § 1er, 8°, ces délais peuvent être portés à quarante jours ouvrables pour le § 1er et à cent jours ouvrables pour le § 2. § 4. Les délais visés à la présente section peuvent être prolongés de commun accord entre le gestionnaire du réseau de transport local et le demandeur de raccordement, qui en informeront la CWaPE, si la complexité de la demande de raccordement ou les circonstances, et notamment les périodes de congé ou les accumulations de demandes l’exigent. La réservation de capacité visée à l’article 88 peut être maintenue tant qu’aucune autre demande n’a été introduite. Art. 106. A défaut de solutions techniques conformes à la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local, dans le délai visé à l’article 105, § 2, la procédure de raccordement prend fin sans conclusion d’un contrat de raccordement et entraîne l’annulation de la réservation de capacité visée à l’article 98. Section 5. — Projet de raccordement Art. 107. Au plus tard dans les 10 jours ouvrables suivant la conclusion de l’accord sur les solutions techniques pour le raccordement, le gestionnaire du réseau de transport local notifie au demandeur de raccordement un projet d’un contrat de raccordement. Art. 108. Le délai visé à l’article 107 peut être prolongé de commun accord entre le gestionnaire du réseau de transport local et le demandeur du raccordement, qui en informeront la CWaPE, si la complexité de la demande de raccordement et/ou le nombre de variantes à étudier l’exigent. La réservation de capacité peut être maintenue tant qu’aucune autre demande n’a été introduite. Section 6. — Contrat de raccordement er

Art. 109. § 1 . Au plus tard dans les 20 jours ouvrables suivant la notification du projet de contrat de raccordement visé à l’article 107, le gestionnaire du réseau de transport local et le demandeur de raccordement concluent le contrat de raccordement selon les modalités visées à la présente section. § 2. Le contrat de raccordement peut contenir une condition suspensive liée à l’obtention des permis ou autorisations concernant les installations pour lesquelles la procédure administrative est en cours; la CWaPE en est alors informée. Si le gestionnaire du réseau de transport local refuse une telle condition suspensive, il communique les motifs de sa décision au demandeur et à la CWaPE. Art. 110. § 1er. A défaut d’un contrat de raccordement dans le délai visé à l’article 109, la procédure de raccordement prend fin. Le gestionnaire du réseau de transport local prévient le demandeur dix jours ouvrables avant l’expiration de ce délai et informe la CWaPE en cas de caducité de la demande de raccordement.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Sur demandes motivées, le demandeur peut obtenir des prolongations du délai visé à l’article 109, § 1er, de maximum 20 jours chacune, avec maintien de la réservation de capacité tant qu’aucune autre demande n’a été introduite. Art. 111. La non conclusion d’un contrat de raccordement dans le délai visé à l’article 109 entraîne l’annulation de la réservation de capacité visée à l’article 98 et ne donne aucunement lieu au remboursement du tarif visé à l’article 95, 5°. Art. 112. § 1er. Le contrat de raccordement contient au moins les éléments suivants : 1° les conditions générales relatives à : a) la preuve de la solvabilité financière du cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local; b) les modalités pour le recouvrement par ou pour le gestionnaire du réseau de transport local des impayés éventuels du cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local; c) les modalités de paiement, termes et délais concernant les factures adressées au cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local; d) les dispositions relatives à la confidentialité des informations commerciales relatives au cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local; e) le règlement des litiges, y compris le cas échéant, les clauses de conciliation et d’arbitrage; f) les dispositions générales à prendre en cas de situation d’urgence par le cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local; g) les modalités et les conditions de résiliation et de suspension du contrat de raccordement conformément au présent règlement; h) les modalités de retrait temporaire de conformité et les périodes maximales de retrait en cas d’application des mesures prévues à l’article 134; i) la procédure et les modalités prévues en article 137; j) la condition suspensive prévue à l’article 116; 2° les conditions particulières notamment relatives à : a) l’identité et les coordonnées des parties ainsi que celles de leurs représentants respectifs; b) la durée du contrat de raccordement; c) les garanties financières à fournir par le cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local; d) l’identification du raccordement (code EAN) et notamment sa localisation géographique et sa tension nominale; e) la puissance apparente maximale du raccordement; f) le schéma de raccordement et les modes d’exploitation du raccordement; g) l’identification des installations de raccordement; h) les modalités relatives à la conformité des installations de raccordement et des installations du cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local; i) les dispositions relatives aux droits de propriété et d’utilisation du raccordement; j) les dispositions et spécifications minimales à respecter par le cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local et/ou ses installations notamment en matière de caractéristiques techniques, de mesures et comptages, de changements de modes d’exploitation, d’entretien, de fonctionnalités des protections, la sécurité des biens et des personnes; k) les dispositions concernant l’accès des personnes aux installations de raccordement et aux installations du cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local; l) la possibilité et les modalités de modification ou d’interruption de la puissance sur le point d’injection et/ou de prélèvement; m) le cas échéant, les dispositions spécifiques prises par le cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local pour assurer l’insensibilité de ses installations aux creux de tension; n) le cas échéant, les dispositions spécifiques relatives à la qualité; o) le cas échéant, les dispositions spécifiques concernant la fourniture de services auxiliaires par le cocontractant du gestionnaire du réseau de transport local; p) les modalités et les délais pour la réalisation du raccordement; 3° pour les demandes visées à l’article 94, 1° et 2°, un document valant preuve que le candidat utilisateur du réseau de transport local dispose ou disposera, en propriété ou en jouissance, de tous les droits relatifs à la gestion, l’utilisation, le renforcement et la cession des installations de raccordement projetées. § 2. La conclusion du contrat de raccordement n’empêche pas le gestionnaire du réseau de transport local, moyennant notification motivée et après en avoir informé la CWaPE, d’adapter, de manière transparente et non discriminatoire, les exigences techniques minimales et les fonctionnalités établies pour le plan de protection du raccordement, pour des raisons de sécurité, fiabilité et efficacité du réseau de transport local. Le coût de ces adaptations est pris en charge en premier stade par le gestionnaire du réseau de transport local qui peut les répercuter à une tierce partie responsable le cas échéant, sauf si elles résultent d’une modification des installations d’un utilisateur du réseau de transport local, auquel cas ce dernier prend en charge ces coûts. CHAPITRE V. — Réalisation et conformité du raccordement Section 1re. — Réalisation du raccordement Art. 113. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local et le demandeur de raccordement se chargent, chacun respectivement pour ses installations de raccordement, d’introduire les demandes nécessaires pour l’obtention des autorisations et des permis requis pour le raccordement. A cette fin, le demandeur de raccordement et le gestionnaire du réseau de transport local s’apportent toute l’aide nécessaire.

39601


39602

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local donne la priorité, par rapport aux autres travaux non urgents, aux raccordements des installations de cogénération de qualité et/ou à haut rendement, à des installations de production qui utilisent des sources d’énergie renouvelables ainsi qu’à celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriels. Les travaux non urgents visés à cet article sont ceux dont le retardement ne provoque ni un danger pour les personnes, ni un dommage réel direct aux installations existantes. Section 2. — Conformité du raccordement Sous-section 1re. — Généralités Art. 114. Les essais de conformité sont mis en œuvre soit par le gestionnaire du réseau de transport local, soit par un organisme indépendant, désigné, le cas échéant, par le gestionnaire du réseau de transport local et en sa présence s’il en fait la demande. Art. 115. Les données techniques générales réelles contenues à l’annexe 3 du présent règlement sont notifiées au gestionnaire du réseau de transport local par l’utilisateur de réseau de transport local. Art. 116. § 1er. La condition suspensive relative à la conformité des installations du raccordement et des installations de l’utilisateur du réseau de transport local est réalisée lorsque cette conformité est constatée par la réalisation concluante des essais visés à l’article 114 et lorsque les données techniques générales visées à l’article 115 ont été notifiées au gestionnaire du réseau de transport local par l’utilisateur du réseau de transport local. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local notifie à l’utilisateur du réseau de transport local le résultat des essais visés à l’article 114 et, le cas échéant, la réalisation de la condition suspensive. Art. 117. Pour les unités de production décentralisées et standardisées, utilisant des sources d’énergie renouvelables ou de cogénération, de puissance inférieure ou égale à 25 MW, une procédure simplifiée est développée pour la recherche de conformité. Art. 118. Dans le cas où le raccordement n’est plus conforme aux prescriptions techniques de raccordement définie au chapitre Ier du présent titre, celui-ci peut être déconnecté du réseau de transport local, après mise en demeure fixant un délai raisonnable de remise en conformité et sur décision motivée du gestionnaire du réseau de transport local selon les dispositions du présent règlement et/ou des contrats conclu en vertu de celui-ci, avec le gestionnaire du réseau de transport local. La décision motivée du gestionnaire du réseau de transport local est transmise sans délais à la CWaPE. Sous-section 2. — Conformité pour la fourniture d’un ou de plusieurs services auxiliaires Art. 119. Au cas où les installations de raccordement et les installations de l’utilisateur du réseau de transport local sont conformes aux dispositions du présent règlement et du contrat de raccordement, et notamment aux spécifications pour fourniture de services auxiliaires visées à la Section 5 du Chapitre Ier du Titre III, l’utilisateur du réseau de transport local est autorisé à se proposer auprès du gestionnaire du réseau de transport local comme fournisseur de services auxiliaires. Art. 120. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local, après la réalisation d’essais concluants, notifie à l’utilisateur du réseau de transport local visé à l’article 119 qu’il est autorisé à se proposer auprès du gestionnaire du réseau de transport local comme fournisseur de services auxiliaires. § 2. Les essais visés au § 1er sont mis en œuvre soit par le gestionnaire du réseau de transport local, soit par un organisme indépendant, désigné, le cas échéant, par le gestionnaire du réseau de transport local et en sa présence s’il en fait la demande. Art. 121. Les premiers essais d’autorisation ainsi que les essais périodiques déterminés au contrat de raccordement et/ou ses avenants sont réalisés soit aux frais de l’utilisateur du réseau de transport local soit du gestionnaire du réseau de transport local selon les dispositions applicables. Section 3. — Registre interne de conformité des raccordements Art. 122. Le gestionnaire du réseau de transport local tient un registre interne de conformité des raccordements. Art. 123. Le gestionnaire du réseau de transport local identifie, pour chaque raccordement conforme, le raccordement concerné et l’utilisateur du réseau de transport local qui est connecté au réseau de transport local par ce raccordement. CHAPITRE VI. — Essais et contrôle des raccordements et des installations des utilisateurs du réseau de transport local Section 1re. — Essais réalisés par un utilisateur du réseau de transport local Art. 124. Un accord écrit préalable doit être obtenu du gestionnaire du réseau de transport local par tout utilisateur qui demande de mettre en œuvre des essais, soit sur ses installations, soit sur les installations de raccordement auquel il est raccordé, qui sont susceptibles d’influencer le réseau de transport local, les installations de raccordement ou les installations d’un autre utilisateur. Art. 125. § 1er. La demande d’autorisation visée à l’article 124 doit être notifiée au gestionnaire du réseau de transport local. La demande doit : 1° être motivée par l’utilisateur du réseau de transport local; 2° contenir au moins les informations techniques relatives aux essais demandés, leur nature, la procédure, le responsable des essais, leur calendrier et l’installation ou les installations à laquelle ou auxquelles les essais ont trait. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local examine l’objet de la demande par rapport à la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local et des installations des utilisateurs du réseau de transport local et se concerte, le cas échéant, avec le demandeur. § 3. A défaut de pouvoir autoriser les essais, le gestionnaire du réseau de transport local les refuse par décision motivée ou demande à l’utilisateur du réseau de transport local des informations complémentaires. La décision motivée du gestionnaire du réseau de transport local est transmise sans délais à la CWaPE. § 4. Le cas échéant, le gestionnaire du réseau de transport local autorise les essais demandés, leur procédure et leur programmation. Il en informe l’utilisateur du réseau de transport local qui souhaite mettre en œuvre ces essais et, autant que possible, les autres utilisateurs du réseau de transport local susceptibles d’être concernés. § 5. L’utilisateur du réseau de transport local informe le gestionnaire du réseau de transport local de l’état d’avancement des essais ainsi que de tout changement par rapport au programme des travaux.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 6. L’utilisateur du réseau de transport local qui souhaite mettre en œuvre des essais, y compris par le gestionnaire du réseau de transport local, est tenu au paiement des services prestés, y compris les équipements ou autres matériels utilisés dans le cadre de ces essais. Chaque partie assume la pleine et entière responsabilité des essais menés sous son autorité. Dans le cas des essais mis en œuvre soit par le gestionnaire du réseau de transport local, soit par un organisme indépendant, désigné par le gestionnaire du réseau de transport local, ce dernier s’assure de la réalisation de ces essais au moindre coût. Art. 126. Sans préjudice de l’accord donné par le gestionnaire du réseau de transport local conformément à l’article 125, l’utilisateur du réseau de transport local reste tenu de ses obligations prévues par et/ou en vertu du présent règlement et des contrats conclus en vertu de celui-ci. Section 2. — Essais réalisés par le gestionnaire du réseau de transport local à la demande d’un utilisateur du réseau de transport local en cas de perturbation électrique Art. 127. Sans préjudice du contrôle de conformité visé à la section 2 du chapitre V du présent titre, l’utilisateur du réseau de transport local qui présume ou constate des perturbations sur ses installations raccordées au réseau de transport local, est tenu d’informer le gestionnaire du réseau de transport local dans les plus brefs délais. Art. 128. § 1er. Dans le cas visé à l’article 127, le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau de transport local conviennent des essais à réaliser sur les installations raccordées au réseau de transport local de cet utilisateur de réseau de transport local et/ou sur toute autre installation sur laquelle ils estiment nécessaire d’effectuer des essais. § 2. A défaut d’accord, la décision appartient au gestionnaire du réseau de transport local qui est tenu d’agir de manière raisonnable et non discriminatoire. § 3. Le gestionnaire du réseau de transport local transmet à l’utilisateur du réseau de transport local concerné un rapport sur la réalisation des essais. Art. 129. § 1er. L’utilisateur du réseau de transport local visé à l’article 127 est tenu au paiement des services prestés, y compris les équipements ou autres matériels utilisés dans le cadre des essais si le rapport visé à l’article 128, § 3, démontre qu’aucun manquement n’est à charge du gestionnaire du réseau de transport local, d’un autre utilisateur du réseau de transport local ou de toute autre personne. § 2. Lorsque le rapport démontre un manquement à charge d’une personne autre que l’utilisateur du réseau visé à l’article 127, cette personne est tenue au paiement des services prestés, y compris les équipements ou autres matériels utilisés dans le cadre de ces essais. Art. 130. La personne visée à l’article 129, § 2, apporte sans délai les modifications nécessaires aux installations si le rapport visé à l’article 128, § 3 démontre que l’installation de cette personne ne répond pas aux exigences du présent règlement ou des contrats conclus en vertu de celui-ci. Section 3. — Essais de conformité réalisés par le gestionnaire du réseau de transport local Art. 131. Pour des raisons liées à la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de transport local, le gestionnaire du réseau de transport local peut à tout moment vérifier la conformité du raccordement et des installations d’un utilisateur du réseau de transport local aux dispositions du présent règlement et/ou du contrat de raccordement. A cette fin, le gestionnaire du réseau de transport local peut notamment : 1° obtenir sans délai de l’utilisateur du réseau de transport local les informations nécessaires à cet effet; 2° contrôler, sur place, le raccordement jusqu’au point d’interface et au moyen de mesures et/ou de comptages les installations de l’utilisateur du réseau de transport local; 3° demander à l’utilisateur du réseau de transport local de faire la preuve de la compétence technique du personnel affecté à l’entretien, au fonctionnement et à l’opération de ses installations relatives au(x) raccordement(s) concerné(s); 4° en cas de présomption de non respect de la conformité des installations de l’utilisateur du réseau de transport local, effectuer ou faire effectuer des essais sur ces installations. Art. 132. § 1er. Après concertation, le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau de transport local concerné conviennent d’une procédure, d’une programmation et des moyens à utiliser pour la réalisation des essais visés à l’article 131. § 2. A défaut d’accord, la décision appartient au gestionnaire du réseau de transport local qui est tenu d’agir de manière raisonnable et non discriminatoire. Il notifie et motive sa décision à l’utilisateur concerné. La décision motivée du gestionnaire du réseau de transport local est transmise sans délais à la CWaPE. Art. 133. § 1er. Les essais visés à l’article 131 sont réalisés aux frais de l’utilisateur du réseau de transport local. § 2. Le résultat de ces essais est transmis dans les meilleurs délais à l’utilisateur concerné. Si le résultat de ces essais fait état d’un fonctionnement conforme, les frais encourus par l’utilisateur du réseau de transport local sont remboursés par le gestionnaire du réseau de transport local. Art. 134. § 1er. En cas de non-conformité des installations de raccordement et/ou des installations d’un utilisateur du réseau de transport local, par rapport au présent règlement et/ou au contrat de raccordement, le gestionnaire du réseau de transport local peut, après consultation de l’utilisateur, retirer pour une période déterminée, moyennant motivation, la conformité de raccordement de cet utilisateur. Les dispositions de l’article 118 sont alors d’application. § 2. La conformité de raccordement ne pourra être délivrée à nouveau qu’après la mise en conformité et la réalisation d’essais concluants, visés à l’article 116. Art. 135. § 1er. Au cas où, lors de la mesure des performances en exploitation courante, il apparaît que le fonctionnement d’une unité de production n’est pas conforme aux dispositions du présent règlement ou du contrat de service auxiliaire, l’utilisateur du réseau de transport local n’est plus habilité à fournir le ou les services auxiliaires concernés. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local notifie à l’utilisateur du réseau de transport local par décision motivée qu’il n’est plus habilité, conformément au § 1er, à fournir le ou les services auxiliaires concernés. § 3. L’utilisateur du réseau de transport local ne pourra être réhabilité pour fournir des services auxiliaires qu’après la réalisation et la réussite de nouveaux essais.

39603


39604

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 136. Les frais encourus par le gestionnaire du réseau de transport local à l’occasion des contrôles prévus notamment à l’article 131 et ceux nécessaires pour l’application de l’article 134, § 2, sont fixés dans les tarifs applicables approuvés par la CREG. Art. 137. Les conditions générales du contrat de raccordement précisent notamment : 1° les dispositions générales qui peuvent être prises par le gestionnaire du réseau de transport local lorsqu’une installation de raccordement ou une installation raccordée est susceptible de porter préjudice à la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de transport local et/ou d’une installation d’un autre utilisateur du réseau de transport local; 2° les modalités de prise en charge des frais encourus par le gestionnaire du réseau de transport local et/ou l’utilisateur du réseau de transport local en matière de contrôle et essais des raccordements et des installations de l’utilisateur du réseau de transport local, conformément aux Chapitres V et VI du présent Titre. CHAPITRE VII. — Informations relatives aux raccordements existants Art. 138. Le gestionnaire du réseau de transport local peut demander aux utilisateurs du réseau de transport local déjà raccordés avant l’entrée en vigueur du présent règlement de lui fournir toute information nécessaire lui permettant d’assurer la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local et des installations d’autres utilisateurs du réseau de transport local, et plus particulièrement toute information relative notamment : 1° à la propriété du raccordement; 2° à l’entretien de celui-ci; 3° au régime des responsabilités; 4° au régime d’exploitation; 5° aux caractéristiques techniques visées par le règlement technique. L’utilisateur du réseau de transport local répond dans les 2 semaines qui suivent la réception de la demande. CHAPITRE VIII. — Dispositions transitoires Art. 139. Une installation de raccordement et/ou une installation d’un utilisateur de réseau de transport local, existant avant l’entrée en vigueur du présent règlement, et qui n’est pas conforme aux prescriptions du présent règlement, peut être utilisée dans l’état dans lequel elle se trouve : — pendant 5 ans si la non-conformité ne risque pas, dans des conditions normales de fonctionnement du réseau, de porter préjudice au réseau de transport local, au gestionnaire du réseau de transport local, à un autre utilisateur du réseau de transport local ou à toute autre personne; — pendant 15 ans si la non-conformité ne peut en aucun cas porter préjudice au réseau de transport local, au gestionnaire du réseau de transport local, à un autre utilisateur du réseau de transport local ou à toute autre personne. Art. 140. Une installation de raccordement et/ou une installation d’un utilisateur du réseau de transport local existant avant l’entrée en vigueur du présent règlement qui porte ou qui pourrait porter préjudice au réseau de transport local, au gestionnaire du réseau de transport local, à un autre utilisateur du réseau de transport local ou à toute autre personne, doit être mise en conformité dès que possible, par celui qui en répond, le cas échéant, après mise en demeure du gestionnaire du réseau de transport local. Art. 141. § 1er. Il appartient à chaque utilisateur du réseau de transport local qui n’a pas, au moment de l’entrée en vigueur du présent règlement, conclu un contrat de raccordement conclu conformément au présent règlement, de prendre toutes les dispositions nécessaires pour : 1° s’assurer que ses installations sont conformes au présent règlement; 2° s’assurer que ses installations ne portent pas ou ne pourraient pas porter préjudice au réseau de transport local, au gestionnaire du réseau de transport local ou à un autre utilisateur du réseau de transport local ou à toute autre personne; 3° contacter le gestionnaire du réseau de transport local en vue d’obtenir toute information utile et d’entamer une concertation en vue d’élaborer des contrats de raccordement conformément au présent Titre; 4° établir l’état des lieux de ses installations visées aux points 1° et 2°, des mesures envisagées en vue de remédier éventuellement à leur non conformité et délais indicatifs. § 2. S’il n’a pas rec¸ u l’état des lieux et les mesures visées au § 1er dans un délai raisonnable, le gestionnaire du réseau de transport local contacte d’initiative l’utilisateur du réseau de transport local concerné et l’invite à transmettre ces éléments à bref délai. § 3. Avant l’établissement d’un contrat de raccordement pour les raccordements existants, les conventions arrêtées précédemment entre les parties concernées par ce raccordement restent d’application, dans la mesure où celles-ci ne sont pas contraires au présent règlement. § 4. Si nécessaire, la CWaPE proposera au Gouvernement wallon un planning pour la mise en ordre des contrats de raccordements. CHAPITRE IX. — Enlèvement d’un raccordement Art. 142. § 1er. Tout raccordement peut être enlevé sur demande écrite par recommandé du propriétaire du bien immeuble et après vérification par le gestionnaire du réseau de transport local que plus aucun utilisateur du réseau de transport local n’en fasse encore usage. § 2. Les frais d’enlèvement d’un raccordement, ainsi que les frais de remise des locaux, des voies d’accès et des terrains dans leur état d’origine, sont à charge du propriétaire des installations concernées. § 3. Le gestionnaire du réseau de transport local peut, moyennant notification préalable au propriétaire du bien immeuble concerné, enlever ou déconnecter tout raccordement qui n’a plus été utilisé depuis plus d’un an, sauf si l’utilisateur du réseau de transport local déclare que ce raccordement lui sert d’alimentation de secours ou s’il veut garder ce raccordement en réserve pour la réalisation de projet à l’étude. Dans ce dernier cas, il participe aux frais d’entretien selon des modalités à convenir avec le gestionnaire du réseau de transport local.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD TITRE IV. — Accès au réseau de transport local CHAPITRE Ier. — Contrat d’accès Section 1re. — Choix d’un fournisseur et du responsable d’équilibre Art. 143. § 1er. Avant qu’une demande d’accès ne puisse être introduite auprès du gestionnaire du réseau de transport local selon les modalités définies à la section 2 du présent chapitre, un contrat d’une durée minimale de trois mois doit être établi entre l’utilisateur du réseau de transport local, un fournisseur titulaire d’une licence de fourniture valable et un responsable d’équilibre, par point d’accès dans le cas d’une fourniture. Si le fournisseur est/a son propre responsable d’équilibre, l’utilisateur du réseau de transport local ne signe le contrat qu’avec le fournisseur qu’il a choisi et en informe le gestionnaire du réseau de transport local lors de l’introduction de la demande d’accès. § 2. Par dérogation au § 1er, l’utilisateur du réseau de transport local peut désigner par point d’accès plusieurs fournisseurs titulaires d’une licence de fourniture valable, chacun d’eux ayant un responsable d’équilibre. Dans ce cas, il introduit lui-même la demande d’accès en application de l’article 146. § 3. Le gestionnaire du réseau de transport local tient à jour un registre d’accès qui reprend, pour chaque point d’accès caractérisé par un seul code EAN-GSRN, les éléments suivants : — le/les fournisseur(s) et, pour chaque fournisseur, le responsable d’équilibre associé; — le cas échéant, le code NACE; — la puissance de raccordement et le niveau de tension; — le cas échéant, la puissance souscrite. § 4. Chaque mois, le gestionnaire du réseau de transport local effectue un instantané (snapshot) du registre d’accès, fixant les données contenues dans ce registre le premier quart d’heure du premier jour du mois. Ce faisant, il fixe les données suivantes par point d’accès : — l’EAN-GSRN du point d’accès; — le nom indicatif de l’utilisateur du réseau lié au point d’accès; — l’EAN-GLN du gestionnaire du réseau avec, à titre optionnel, le nom du gestionnaire du réseau; — l’EAN-GLN du fournisseur avec, à titre optionnel, le nom du fournisseur; — l’EAN-GLN du responsable d’équilibre avec, à titre optionnel, le nom du responsable d’équilibre; — la date du début de la fourniture au point d’accès; — la date de la fin de la fourniture au point d’accès (si elle est connue); — le groupe tarifaire. Le fournisseur peut avoir accès gratuitement aux données de tous les points d’accès qui lui sont attribués le premier quart d’heure du premier jour du mois et ce, sous forme d’une liste informatisée. Art. 144. § 1er. Lorsqu’une charge est alimentée en tout ou partie par de la production locale, deux responsables d’équilibre, l’un chargé du prélèvement et l’autre chargé de l’injection, peuvent être désignés. § 2. Si l’utilisateur du réseau de transport local désigne deux responsables d’équilibre, il précise dans les contrats d’accès que : soit des comptages distincts sont installés en vue de compter séparément l’énergie produite de l’énergie prélevée. Chaque responsable d’équilibre n’est responsable que des comptages qui le concernent; soit un seul comptage est prévu qui effectue la somme algébrique de ces deux énergies et indique par période si, globalement, l’énergie résultante est injectée dans le réseau ou est prélevée. Dans ce cas, les responsables d’équilibre ne sont chacun responsables que si le flux d’énergie s’effectue dans le sens pour lequel ils ont été désignés. § 3. Dans la mesure où l’utilisateur du réseau et le responsable d’équilibre chargé de l’injection ne respectent pas les dispositions du présent article, le gestionnaire du réseau de transport local prend les mesures nécessaires en vue de garantir la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de transport local, sans préjudice des recours du gestionnaire du réseau de transport local à l’égard de l’utilisateur du réseau et du responsable d’équilibre concernés. § 4. L’absence de désignation d’un responsable d’accès chargé de l’injection et/ou de contrat y afférent dans un délai raisonnable suivant l’entrée en vigueur du présent règlement entraîne, en cas de risque pour la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau et après mise en demeure fixant un délai raisonnable, la suspension de l’accès au réseau de l’unité de production locale concernée. Art. 145. § 1er. Tout changement de fournisseur et/ou de responsable d’équilibre sortira ses effets au plus tôt cinq jours ouvrables après la notification de ce changement par le nouveau fournisseur ou le détenteur d’accès au gestionnaire du réseau de transport local suivant une procédure spécifiée dans le contrat d’accès. Le gestionnaire du réseau de transport local ou le détenteur d’accès avertit alors les autres parties en cause, dont l’ancien fournisseur et/ou l’ancien responsable d’équilibre. Si un fournisseur et/ou un responsable d’équilibre, dont le contrat arrive à échéance, n’a pas été averti d’un changement de fournisseur et/ou de responsable d’équilibre par le détenteur d’accès et ne compte pas prolonger sa fourniture et/ou son service de responsable d’équilibre, il avertit le détenteur d’accès et le gestionnaire du réseau de transport local au moins un mois avant l’échéance, faute de quoi il pourra être considéré par le gestionnaire du réseau de transport local comme restant fournisseur et/ou responsable d’équilibre. Si le détenteur d’accès n’a pas désigné de nouveau fournisseur et/ou de responsable d’équilibre suite à l’avertissement précité, le gestionnaire du réseau de transport local met l’utilisateur du réseau en demeure de retrouver un fournisseur et/ou un responsable d’équilibre au plus tard cinq jours avant la date d’échéance, faute de quoi son accès sera suspendu (art. 157, § 1er). § 2. Tout intervenant qui commettrait une erreur dans le cadre des changements définis dans cet article veille à la faire réparer au plus vite sans que l’utilisateur du réseau de transport local ne soit lésé.

39605


39606

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 2. — Modalités d’établissement des contrats d’accès avec le gestionnaire du réseau de transport local Sous-section 1re. — Généralités Art. 146. L’accès au réseau de transport local suppose la conclusion préalable et l’exécution conforme d’un contrat d’accès entre le gestionnaire du réseau de transport local et un utilisateur du réseau de transport local ou son fournisseur ou son responsable d’équilibre, la partie signataire étant dénommée le détenteur d’accès. Tout contrat d’accès doit être précédé d’une demande d’accès à approuver par le gestionnaire du réseau de transport local. Sauf si l’utilisateur du réseau de transport local a décidé de le faire lui-même ou de le demander au responsable d’équilibre, le fournisseur introduit la demande d’accès. Sous-section 2. — Demande d’accès auprès du gestionnaire du réseau de transport local Art. 147. § 1er. Toute demande d’accès est introduite selon la procédure établie par le gestionnaire du réseau de transport local et communiquée à la CWaPE selon les modalités de l’article 6. Cette procédure spécifie les conditions que doivent remplir les demandes d’accès pour être déclarées recevables par le gestionnaire du réseau de transport local. § 2. Une demande d’accès contient, entre autres, les éléments suivants : — l’identité du demandeur (nom, adresse, numéros d’identification,...) le nom de la personne de contact; — la date à partir de laquelle l’accès au réseau de transport local est demandé; — la liste des points d’accès (code EAN) avec mention du responsable d’équilibre ainsi que la puissance souscrite; — la preuve de l’existence d’un lien contractuel entre l’utilisateur et son (ses) fournisseur(s) ainsi qu’avec le responsable d’équilibre associé à chaque fournisseur. Art. 148. Dans les cinq jours ouvrables suivant l’introduction d’une demande d’accès, le gestionnaire du réseau de transport local vérifie si la demande est complète. Si elle est incomplète, le gestionnaire du réseau de transport local signale au demandeur d’accès les informations ou documents qui font défaut et lui accorde un délai pour compléter sa demande. Sous-section 3. — Contrat d’accès avec le gestionnaire du réseau de transport local Art. 149. Tout fournisseur peut conclure un contrat d’accès avec le gestionnaire du réseau de transport local à condition que sa demande d’accès soit jugée recevable. A cette fin, le gestionnaire du réseau de transport local vérifie si les conditions suivantes ont été remplies : — le fournisseur dispose d’une licence de fourniture valable; — la demande d’accès est complète; — les puissances souscrites ne dépassent pas la puissance de raccordement du raccordement concerné; — le(s) responsable(s) d’équilibre est/sont repris dans le registre des Responsables d’accès. Art. 150. Un utilisateur du réseau de transport local peut conclure un contrat d’accès avec le gestionnaire du réseau de transport local (et donc être repris au registre d’accès qui mentionne également le(s) fournisseur(s) et le(s) responsable(s) d’équilibre respectif(s) s’il répond aux conditions suivantes : — un contrat de raccordement a été passé avec le gestionnaire du réseau de transport local pour le raccordement concerné et les puissances souscrites ne dépassent pas la puissance de raccordement; — le(s) fournisseur(s) choisi(s) par l’utilisateur de réseau de transport local est (sont) titulaire(s) d’une licence de fourniture valable; — le(s) responsable(s) d’équilibre est/sont repris dans le registre des Responsables d’accès. Art. 151. Un responsable d’équilibre peut conclure un contrat d’accès avec le gestionnaire du réseau de transport local à condition que sa demande d’accès soit jugée recevable. A cette fin, le gestionnaire du réseau de transport local vérifie si les conditions suivantes ont été remplies : — le(s) responsable(s) d’équilibre est/sont repris dans le registre des Responsables d’accès; — le fournisseur dispose d’une licence de fourniture valable; — la demande d’accès est complète; — les puissances souscrites ne dépassent pas la puissance de raccordement du raccordement concerné. Art. 152. Le contrat d’accès comprend, au moins, les éléments suivants : 1° l’identité des parties concernées (nom, adresse, numéro de T.V.A., numéro au registre de commerce,...) en ce compris le(s) fournisseur(s) et le(s) responsable(s) d’équilibre; 2° l’indication des personnes de contact; 3° les dispositions relatives à la confidentialité, les responsabilités mutuelles; 4° la date d’entrée en vigueur du contrat d’accès et la durée de ce contrat; 5° la liste des points d’accès (code EAN), le cas échéant, la puissance souscrite par point d’accès ou par ensemble cohérent de points d’accès et la durée du droit d’accès pour la puissance souscrite; 6° les unités de production par point d’accès (avec indication de la puissance nette développable maximale et la durée d’utilisation attendue) dans le cas où, suite aux unités de production raccordées, tant une injection qu’un prélèvement de puissance peut se produire à un point d’accès précis, il convient, pour la période considérée, de définir une puissance souscrite tant pour l’injection que pour le prélèvement de puissance; 7° le cas échéant, les dispositions particulières liées au prélèvement ou à l’injection de puissance réactive; 8° le cas échéant, les dispositions en cas d’urgence; 9° les modalités de paiement, éventuellement les garanties financières et les indemnisations en cas de dysfonctionnement.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Sous-section 4. — Garanties à donner par le détenteur d’accès er

Art. 153. § 1 . Le détenteur d’accès garantit au gestionnaire du réseau de transport local que pendant la durée du contrat d’accès les prélèvements et injections seront couverts par un contrat de fourniture, selon l’article 143. § 2. Le détenteur d’accès s’engage à informer immédiatement le gestionnaire du réseau de transport local en cas de modification d’un des éléments repris aux articles 147 à 152. CHAPITRE II. — Accès au réseau de transport local Section 1re. — Généralités Art. 154. § 1er. Dès la signature du contrat d’accès, l’utilisateur du réseau de transport local raccordé au réseau de transport local a droit à l’accès à ce réseau à concurrence de la puissance souscrite sur le raccordement. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local prévoit dans ses conditions générales les modalités de réparation des dommages consécutifs à l’absence d’information de l’utilisateur conformément au § 2 de l’article 155; ainsi que les modalités de réparation des dégâts visés à l’article 18 de l’Arrêté du Gouvernement wallon du 30 mars 2006 relatif aux obligations de service public dans le marché de l’électricité. Section 2. — Interruptions d’accès planifiées er

Art. 155. § 1 . Le gestionnaire du réseau de transport local a le droit, après concertation avec l’utilisateur concerné, d’interrompre l’accès au réseau haute tension si la sécurité, la fiabilité et/ou l’efficacité du réseau de transport local ou du raccordement exigent la réalisation de travaux sur le réseau de transport local ou le raccordement. § 2. Sans préjudice du § 1er, sauf s’il justifie une situation d’urgence ou une situation d’incidents multiples visée à l’article 181, le gestionnaire du réseau de transport local informe l’utilisateur du réseau de transport local, ainsi que son responsable d’équilibre, au minimum dix jours ouvrables à l’avance, du début de l’interruption et de la durée probable de l’interruption. Ce délai est ramené à cinq jours ouvrables s’il s’agit de la régularisation d’une réparation provisoire. Le responsable d’équilibre informe le fournisseur le cas échéant. § 3. En plus des informations prévues au § 2, le gestionnaire du réseau de transport local publie sur son site internet la liste, la durée et les causes des interruptions planifiées qui ont eu lieu et ce, avec moins de cinq jours de délai. Section 3. — Interruptions d’accès non planifiées Art. 156. § 1er. En cas d’interruption non planifiée de l’accès au réseau de transport local, le gestionnaire du réseau de transport local informe immédiatement l’utilisateur du réseau de transport local et le détenteur d’accès sur la nature de l’interruption et sa durée estimée. Sur demande, il informe par écrit dans les 10 jours l’utilisateur du réseau de transport local, le détenteur d’accès et le responsable d’équilibre sur la nature et sur le déroulement de l’interruption. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local publie sur son site internet la liste, la durée approximative et les causes succinctes relatives au réseau des interruptions non planifiées. Ces informations dûment tenues à jour avec un délai inférieur à dix jours sont maintenues sur le site pendant au moins un an. Le gestionnaire du réseau de transport local informe trimestriellement la CWaPE des causes non relatives au réseau qui ne seraient pas publiées sur son site. Section 4. — Suspension d’accès er

Art. 157. § 1 . Le gestionnaire du réseau de transport local se réserve le droit de suspendre complètement ou partiellement l’accès à son réseau de transport local durant le temps strictement nécessaire à la régularisation des situations suivantes : 1° en cas de situation d’urgence; 2° s’il justifie qu’il existe un risque sérieux que le bon fonctionnement du réseau de transport local et/ou la sécurité des personnes ou des équipements soit menacés; 3° dans le cas où la puissance de raccordement est dépassée d’une fac¸ on notable; 4° après mise en demeure fixant un délai raisonnable de mise en conformité, si un utilisateur du réseau de transport local ou son (ses) fournisseur(s) ne respecte(nt) pas ses (leurs) obligations financières ou si, à un moment donné, il n’y a plus de fournisseur ou de responsable d’équilibre désigné. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local justifie dans les plus brefs délais sa décision à l’utilisateur du réseau concerné et à la CWaPE. Art. 158. La puissance réellement prélevée ou injectée par l’utilisateur du réseau de transport local à un point de raccordement ne peut, en aucun cas, dépasser la puissance de raccordement, telle que spécifiée dans le contrat de raccordement. Dans le cas où la puissance apparente n’est pas mesurée, il est tenu compte d’un facteur de puissance (cos phi) de 0.95 sur la puissance injectée ou prélevée. Section 5. — Accès aux autres réseaux Art. 159. Le gestionnaire du réseau de transport local est responsable, vis-à-vis du détenteur d’accès ayant conclu un contrat d’accès avec lui, de l’accès aux réseaux interconnectés à son réseau de transport local. Les interconnexions entre réseaux ne peuvent être interrompues, sauf en application de dispositions légales ou réglementaires. CHAPITRE III. — Prescriptions spécifiques pour l’accès au réseau de transport local Section 1re. — Programme d’accès Art. 160. Si le gestionnaire du réseau de transport local l’estime nécessaire (en fonction du niveau de puissance prélevée et/ou injectée et/ou sur base d’autres critères objectifs et non discriminatoires), il peut, en certains points d’accès, exiger journellement un programme d’accès du/des responsables(s) d’équilibre, avant d’octroyer l’accès au réseau de transport local. Dans ce cas, les dispositions du chapitre XI du titre IV du règlement technique de transport sont applicables. Le programme journalier d’accès relatif au jour « D » est déposé au plus tard le jour « D-1 » à une heure déterminée selon une procédure et des conditions de recevabilité, transparentes et non discriminatoires. Il peut aussi exiger annuellement des prévisions de la part de cette partie.

39607


39608

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 161. Le détenteur d’accès avertit sans délai le gestionnaire du réseau de transport local dès qu’elle prévoit que le profil de prélèvement ou d’injection réel s’écartera notablement du programme ou des prévisions précitées. Section 2. — Prélèvement d’énergie réactive Art. 162. Le gestionnaire du réseau de transport local accorde, par intervalle de temps, au détenteur d’accès un droit de prélèvement d’une quantité d’énergie réactive par point de prélèvement sur lequel porte le contrat. Art. 163. Les quantités relatives au fonctionnement en régime inductif et capacitif sont mesurées et sont compensées au sein d’un intervalle de temps. Art. 164. § 1er. Le détenteur d’accès bénéficie par intervalle de temps d’un droit de prélèvement d’une quantité forfaitaire d’énergie réactive, en régime inductif et capacitif. § 2. Sous réserve des dispositions du § 3, cette quantité forfaitaire d’énergie réactive par intervalle de temps correspond à 32,9 % de la quantité d’énergie active prélevée au point de prélèvement pendant cet intervalle de temps. § 3. Ce droit de prélèvement d’énergie réactive par intervalle de temps ne peut être inférieur à 3,29 % de la quantité d’énergie active conforme à la durée de l’intervalle de temps multipliée par la puissance souscrite par la partie visée à l’article 162 sur le point de prélèvement concerné. § 4. La différence positive entre la quantité en régime inductif et la quantité forfaitaire, attribuée conformément à cette section, est imputée à la partie visée à l’article 162 selon le tarif correspondant approuvé par la CREG. § 5. La différence positive entre la quantité en régime capacitif et la quantité forfaitaire, attribuée conformément à cette section, est imputée à la partie visée à l’article 162 selon le tarif correspondant approuvé par la CREG. § 6. Pour l’application de cette section, l’intervalle de temps concerné correspond à un quart d’heure, sauf convention contraire conclue d’un commun accord entre toutes les parties concernées, avec information à la CWaPE. CHAPITRE IV. — Gestion du réseau re

Section 1 . — Coordination de la mise en service des unités de production er

Art. 165. § 1 . Le gestionnaire du réseau de transport local et le gestionnaire du réseau de transport se mettent d’accord au sujet des unités de production raccordées au réseau de transport local à prendre en considération pour la coordination de leurs mises en service par le gestionnaire du réseau de transport. Pour ces unités, un contrat de coordination de mise en service des unités de production est conclu entre le gestionnaire du réseau de transport et le responsable d’équilibre en question. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local informe la CWaPE des unités de production pour lesquelles le § 1er est d’application. Art. 166. § 1er. La coordination de la mise en service des unités de production répond aux prescriptions relatives du règlement technique de transport. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local et le gestionnaire du réseau de transport se prêtent mutuellement assistance lors de l’exécution de la coordination de la mise en service des unités de production. Section 2. — Compensation des pertes du réseau de transport local Art. 167. Le gestionnaire du réseau de transport local compense les pertes d’énergie dans son réseau de transport local par des achats appropriés d’énergie. Section 3. — Services auxiliaires A. Réglage de la tension et de la puissance réactive Art. 168. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local spécifie les spécifications concernant la disponibilité et la fourniture de réglage de tension et de la puissance réactive et les communique à la CWaPE. § 2. La disponibilité et la fourniture de réglage de tension et de la puissance réactive, visées dans cet article font l’objet d’un achat par une procédure de mise en concurrence (appel d’offres ou adjudication). § 3. Les modalités relatives à la disponibilité et à la fourniture de réglage de la tension et de la puissance réactive visées au présent article sont précisées, de manière transparente et non discriminatoire, par le gestionnaire du réseau de transport local et le fournisseur de services auxiliaires concerné dans un ou plusieurs contrats de services auxiliaires. § 4. Dans le cas où le réglage de la tension et de la puissance réactive mise à la disposition du gestionnaire du réseau de transport local ne suffit pas pour maintenir la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de transport local, les producteurs raccordés à son réseau de transport local sont tenus, à la demande du gestionnaire du réseau de transport local, de mettre à sa disposition et de lui fournir le réglage de la tension et de la puissance réactive à un prix équitable basé sur des critères fixés par la CREG et en tenant compte des critères techniques visés au présent règlement. § 5. Le gestionnaire du réseau de transport local précise, sur une base individuelle et sur la base de critères techniques et transparents, la quantité d’énergie réactive que chaque producteur met à disposition, et, le cas échéant, fournit au gestionnaire du réseau de transport local. Art. 169. Le producteur qui fournit le réglage de la tension et de la puissance réactive doit, pour chacune des unités réglantes qui injectent de la puissance active dans le réseau de transport local : 1° disposer d’une puissance réactive dans les limites prévues par le contrat précité; 2° ne pas entraver le fonctionnement du régulateur primaire de tension dans les limites prévues; 3° se conformer aux consignes de production de puissance réactive communiquées par le gestionnaire du réseau de transport local. Art. 170. Le producteur qui fournit le réglage de la tension et de la puissance réactive, doit pour chacune des unités non réglantes qui injectent de la puissance active dans le réseau de transport local, se conformer, sans délai, aux consignes de production de puissance réactive communiquées par le gestionnaire du réseau de transport local. Art. 171. Les consignes en question à l’article 170 correspondent aux niveaux convenus entre le gestionnaire du réseau de transport local et le fournisseur de ce service auxiliaire.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD B. Services auxiliaires fournis par l’utilisateur du réseau de transport local Art. 172. § 1er. Les services auxiliaires fournis par l’utilisateur du réseau de transport local au gestionnaire du réseau de transport répondent aux prescriptions reprises à ce sujet dans le règlement technique de transport. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local prête assistance au gestionnaire du réseau de transport pour le contrôle de la disponibilité et la fourniture des services auxiliaires visés au § 1er. Section 4. — Gestion des congestions Art. 173. § 1er. En veillant sur le droit de priorité accordé aux installations de production qui utilisent des sources d’énergie renouvelables, aux unités de cogénération de qualité et/ou à haut rendement et à celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriels, le gestionnaire du réseau de transport local met en œuvre les moyens dont il dispose afin de gérer de manière sûre, fiable et efficace les flux d’électricité sur le réseau de transport local, en concertation avec le gestionnaire du réseau de transport. § 2. Lors de la préparation de l’exploitation, les moyens visés au § 1 permettent notamment : — de coordonner la mise en service des unités de production conformément à la section 1er de ce chapitre en concertation avec et via le gestionnaire du réseau de transport; — de prévoir l’interruption ou la réduction du prélèvement réalisé par un utilisateur du réseau de transport local au cas où celui-ci participe à la gestion des congestions; — d’invoquer une situation d’urgence conformément à la section 4 du chapitre II du titre Ier. § 3. Lors de l’exploitation du réseau de transport local par le gestionnaire du réseau de transport local, les moyens visés au § 1er permettent notamment : — de coordonner la mise en service des unités de production conformément à la section 1re du chapitre IV du Code d’accès en concertation avec et via le gestionnaire du réseau de transport; — de réduire ou d’interrompre, si nécessaire, le prélèvement d’un utilisateur du réseau de transport local au cas où celui-ci participe à la gestion des congestions; — d’invoquer une situation d’urgence conformément à la section 4 du chapitre II du titre Ier. Art. 174. § 1er. Les modalités d’interruption ou de réduction du prélèvement prévues à l’article 173 sont fixées dans un contrat entre le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau de transport local ou le responsable d’équilibre. § 2. Dans le cas où les modalités ont été fixées avec le responsable d’équilibre, celui-ci fournit au gestionnaire du réseau de transport local la preuve qu’il peut mobiliser cette coupure de puissance au point d’injection et/ou de prélèvement. Le gestionnaire du réseau de transport local décide de la validité de cette mobilisation, sur une base transparente et non discriminatoire. Cette décision est transmise sans délais à la CWaPE. Section 5. — Valeurs de réglage en exploitation A. Puissance active Art. 175. § 1er. Le responsable d’équilibre pour un point d’injection notifie aux unités de production situées sur ses points d’injection les valeurs des paramètres de production. Il donne en même temps une copie de ces données aux gestionnaires du réseau de transport local et de transport. § 2. Le responsable d’équilibre procure immédiatement toute information qui peut influencer les procédures de la coordination de la mise en service des unités de production aux gestionnaires du réseau de transport local et de transport. Art. 176. § 1er. Si le gestionnaire du réseau de transport local et/ou le gestionnaire du réseau de transport, en collaboration, estiment que l’entièreté ou une partie des valeurs des paramètres de production visées à l’article 175 peuvent porter atteinte à la sécurité, à la fiabilité ou à l’efficacité du réseau de transport local ou du réseau de transport, le gestionnaire du réseau de transport local et/ou le gestionnaire du réseau de transport transmet au responsable d’équilibre du point d’injection les modifications des valeurs des paramètres de production. Le responsable d’équilibre est tenu de faire appliquer immédiatement ces valeurs par les unités de production concernées, en conformité avec le contrat de coordination de la mise en service des unités de production. § 2. Le responsable d’équilibre pour un point d’injection est tenu de supporter les coûts encourus par les gestionnaires de réseau de transport local concernés, dans le cas où ces valeurs des paramètres de production s’écartent du programme journalier d’accès de ce responsable d’équilibre, sauf consignes données par le gestionnaire du réseau de transport local ou de transport dans le cadre du § 1er. Art. 177. § 1er. L’utilisateur du réseau de transport local informe sans délai le gestionnaire du réseau de transport local d’une anomalie de fonctionnement d’une de ses installations qui peut influencer immédiatement ou à terme la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau. Il fournit sans délai les informations complémentaires demandées par le gestionnaire du réseau de transport local. § 2. Sauf pour les unités de production décentralisées, le responsable d’équilibre pour un point d’injection communique au gestionnaire du réseau de transport local et de transport, dans les trois minutes après l’arrêt de l’unité de production sur un de ses point d’injection, tout arrêt non programmé, individuel, complet ou partiel de cette unité de production en précisant la raison ainsi que la meilleure prévision pour la durée de l’arrêt. Art. 178. Le gestionnaire du réseau de transport local et le gestionnaire du réseau de transport se prêtent assistance mutuellement pour la mise en œuvre des conditions de cette section. B. Tension et puissance réactive Art. 179. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local communique aux unités de production concernées les consignes destinées au réglage de la tension et de la puissance réactive à injecter ou à prélever pour les unités réglantes et non-réglantes. § 2. Les moyens techniques mis en œuvre pour la communication visée au § 1er sont déterminés par le gestionnaire du réseau de transport local dans le contrat pour les services auxiliaires.

39609


39610

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 180. Les consignes mentionnées à l’article 179 ne peuvent être modifiées sans l’accord préalable du gestionnaire du réseau de transport local. CHAPITRE V. — Mesures d’intervention en cas de situation d’urgence Art. 181. En cas de situation d’urgence telle que définie à l’article 16 du présent règlement et dans le cadre des modalités d’intervention définies à l’article 17, ou en situation d’incidents multiples ne pouvant pas raisonnablement être prise en compte dans la préparation de l’exploitation et qui ne peut être rétablie malgré l’application des règles de l’art adaptées aux circonstances et avec les moyens du gestionnaire du réseau de transport local, ce dernier évalue cette situation et peut entreprendre en concertation avec le gestionnaire du réseau de transport toute action nécessaire, et en particulier : 1° faire modifier la fourniture de puissance active des unités de production; 2° faire modifier la fourniture de puissance réactive des unités de production; 3° faire modifier ou interrompre un prélèvement à un point de prélèvement conformément au contrat liant le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau de transport local ou le détenteur d’accès ou le responsable d’équilibre; 4° interrompre les interconnexions avec les autres réseaux dans la zone de réglage; 5° s’il l’estime nécessaire, faire enclencher le code de sauvegarde et, en particulier, en concertation avec le gestionnaire du réseau de transport, modifier ou interrompre les prélèvements selon le plan de délestage. Art. 182. Les mesures prises en vertu de l’article 181 : 1° sont temporaires; 2° sont prioritaires, et peuvent être modifiées à tout moment et sans préavis par le gestionnaire du réseau de transport local tant que la situation d’urgence persiste; 3° sont notifiées à la CWaPE dans les meilleurs délais et font l’objet de la part du gestionnaire du réseau d’un rapport spécifique transmis à la CWaPE. TITRE V. — Comptages et mesures CHAPITRE Ier. — Equipements et données de mesure Section 1re. — Principes généraux Art. 183. § 1er. Les équipements de mesures au sens du présent titre sont les équipements sur lesquels le gestionnaire du réseau de transport local doit exercer un contrôle en vue d’assurer l’exploitation du réseau de transport local et la facturation dans le cadre de ses missions. § 2. Les équipements de mesures doivent être conformes aux critères techniques, aux règles relatives à leur mise en œuvre et utilisation, à la transmission des données de mesures et à l’accès aux installations, visés au présent Titre. § 3. Sans préjudice des dispositions du présent règlement, les équipements utilisés dans l’installation de mesure doivent répondre aux exigences des règlements et normes belges et des normes internationales applicables aux installations de mesure ou à leurs composants, et notamment à l’arrêté royal du 6 juillet 1981 relatif aux instruments destinés à la mesure de l’énergie électrique. § 4. Le contrat de raccordement règle la manière dont le comptage est effectué. Art. 184. L’utilisateur du réseau de transport local est tenu de payer les services prestés, y compris fournitures et frais généraux, conformément aux dispositions du présent Titre et aux contrats conclus en vertu du présent règlement et selon le tarif applicable. Art. 185. Les contrats conclus conformément au présent règlement contiennent des dispositions relatives aux critères techniques de conformité des instruments de mesure ainsi qu’à la mise en œuvre et l’utilisation des équipements de mesure, la transmission et la mise à disposition des données de mesure, l’accès aux installations et les modalités de paiement. Section 2. — Localisation Art. 186. Le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau concerné conviennent dans le contrat de raccordement de la localisation des équipements de mesure, qui sont notamment installés : 1° sur chaque raccordement, connexion ou unité de production lorsqu’un équipement de mesure est nécessaire pour déterminer, par rapport au réseau de transport local ou à tout autre raccordement ou connexion, la quantité d’énergie active et/ou d’énergie réactive injectée et/ou prélevée sur l’installation concernée; 2° sur le raccordement ou l’installation d’un utilisateur du réseau de transport local lorsque cette installation fournit un service auxiliaire au réseau de transport local; 3° sur chaque raccordement ou installation d’un utilisateur du réseau de transport local lorsque le gestionnaire du réseau de transport local est d’avis que cette installation ou la fac¸ on dont elle est exploitée peut perturber la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de transport local. Art. 187. § 1er. Si l’utilisateur du réseau de transport local souhaite intégrer des équipements supplémentaires dans l’installation de mesure relative à son raccordement, afin de réaliser une mesure de contrôle, il s’adresse au gestionnaire du réseau de transport local qui évalue, sur base de critères objectifs et non discriminatoires si cette installation peut être réalisée sans compromettre la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de transport local et la qualité des mesures de base. En cas d’évaluation positive, le placement des équipements supplémentaires est effectué selon les modalités de l’article 193. Ces équipements doivent répondre aux prescriptions du présent règlement et ne peuvent influencer la mesure principale. En cas d’évaluation négative, une copie du rapport sera communiquée à la CWaPE. § 2. Tous les frais afférents à ces équipements supplémentaires sont à charge de l’utilisateur du réseau de transport local qui les a demandés.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 3. — Point de mesure Art. 188. § 1er. Les équipements de mesure sont connectés à l’installation de raccordement ou à l’installation d’un utilisateur du réseau de transport local en un point intitulé « point de mesure » dans le présent Titre. § 2. Les comptages et mesures relatifs à un raccordement sont effectués au point de mesure déterminé par la présente section. Art. 189. § 1er. Pour les comptages visés à l’article 186, 1°, le point de mesure coïncide avec le point de raccordement, sauf disposition contraire dans le contrat de raccordement. § 2. Lorsque le point de raccordement déterminé dans le contrat de raccordement ne permet pas d’effectuer les comptages visés à l’article 186, 1° conformément au présent règlement, le gestionnaire du réseau de transport local convient avec l’utilisateur un autre point de mesure. Art. 190. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau de transport local conviennent du point de mesure pour les mesures mentionnées aux articles 186, 2° et 186, 3°. § 2. A défaut d’accord, le gestionnaire du réseau de transport local détermine le point de mesure et en informe la CWaPE. Section 4. — Propriété Art. 191. Lorsque le gestionnaire du réseau de transport local n’est pas propriétaire des équipements de mesure, l’utilisateur du réseau de transport local est tenu de respecter ou de faire respecter toutes les dispositions du présent règlement et des contrats conclus en vertu de celui-ci relatives aux équipements de mesure. L’utilisateur du réseau de transport local garantit au gestionnaire du réseau de transport local l’accès à tout moment aux équipements de mesure et aux données de mesure. Section 5. — Installation Art. 192. L’installation des équipements de mesure est réalisée conformément au présent règlement et aux contrats conclus en vertu de celui-ci. Art. 193. Le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau de transport local désignent le responsable de l’installation des équipements de mesure. Section 6. — Scellés er

Art. 194. § 1 . Le gestionnaire du réseau de transport local détermine, après concertation avec l’utilisateur du réseau, les équipements de mesure qui doivent être scellés et procède ou fait procéder à la mise en place des scellés. § 2. Les scellés visés au § 1er ne peuvent pas être rompus sans le consentement écrit préalable du gestionnaire du réseau de transport local. En cas de bris des scellés ou d’intervention non autorisée, le gestionnaire du réseau de transport local prévient notamment le fournisseur et le responsable d’équilibre. Section 7. — Enregistrement des équipements de mesure dans le registre des comptages Art. 195. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local inscrit les équipements de mesure et leurs spécificités techniques dans le « registre des comptages » lorsque les équipements de mesure utilisés pour les mesures visées au présent Chapitre sont conformes au présent règlement. § 2. Cette inscription atteste, jusqu’à preuve du contraire, de la conformité des équipements de mesure au présent règlement au moment de l’inscription. § 3. Le gestionnaire du réseau de transport local retire du registre des comptages les équipements de mesure qui ne sont plus conformes au présent règlement. CHAPITRE II. — Critères techniques et conditions générales relatifs auxéquipements de mesure Section 1re. — Critères techniques Art. 196. Le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur du réseau déterminent les critères techniques auxquels les équipements de mesure doivent être conformes notamment : 1° les normes applicables; 2° les grandeurs à mesurer et les unités employées; 3° la périodicité des mesures; 4° la précision des mesures; 5° le cas échéant, le dédoublement des équipements de mesure. Art. 197. Les critères sont précisés dans le contrat de raccordement ou, le cas échéant, dans le contrat de services auxiliaires et communiqués à la CWaPE. Section 2. — Procédures spécifiques Art. 198. Le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur concerné conviennent des procédures spécifiques objectives, transparentes et non discriminatoires relatives aux équipements de mesure que le gestionnaire du réseau de transport local et l’utilisateur de réseau de transport local mettent en œuvre. Le gestionnaire du réseau de transport local notifie celles-ci, sans délai, à la CWaPE. CHAPITRE III. — Accès aux équipements de mesure et données de mesure Section 1re. — Accès aux équipements de mesure et aux données de mesure Art. 199. § 1er. Toute personne, y compris l’utilisateur du réseau de transport local, qui accède aux installations où se trouvent des équipements de mesure est responsable notamment du respect de la confidentialité des données de mesure auxquelles cet utilisateur du réseau de transport local ou ces autres personnes peuvent avoir accès. § 2. L’accès aux instruments de mesure ne peut pas avoir pour conséquence de perturber la sécurité du réseau de transport local, ni ne peut engendrer des dommages aux personnes ou aux biens.

39611


39612

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 2. — Accès aux équipements de mesure et données de mesure par le gestionnaire du réseau de transport local Art. 200. § 1er. L’utilisateur du réseau de transport local garantit au gestionnaire du réseau de transport local l’accès, à tout moment, aux équipements de mesure situés dans les installations d’un utilisateur du réseau de transport local. § 2. Conformément à l’article 15 du présent règlement, le gestionnaire du réseau de transport local qui accède aux équipements de mesures situés dans les installations d’un utilisateur du réseau de transport local respecte les prescrits relatifs à la sécurité des personnes et des biens qui sont appliqués par l’utilisateur concerné. Section 3. — Accès aux données de mesures par l’utilisateur du réseau de transport local Art. 201. § 1er. En vue d’une utilisation interne, l’utilisateur du réseau de transport local a le droit de disposer en continu des données de mesure localement disponibles dans l’installation de mesure relative à son raccordement. Dans les cas exceptionnels où l’installation de mesure se trouve dans un endroit qui n’est pas accessible à l’utilisateur du réseau de transport local, ce dernier s’adressera au gestionnaire du réseau de transport local qui lui donnera accès dans un délai raisonnable, conformément aux dispositions mentionnées à l’article 14. § 2. Les données de mesure mentionnées au § 1 comprennent au moins les mesures servant à la facturation. A la demande de l’utilisateur du réseau de transport local, le gestionnaire du réseau de transport local donnera les renseignements nécessaires pour l’interprétation des données de mesure. CHAPITRE IV. — Contrôle des equipements de mesure par le gestionnaire du réseau de transport local Section 1re. — Vérification de la conformité des équipements de mesure Art. 202. Le gestionnaire du réseau de transport local est autorisé à contrôler ou faire contrôler la conformité des équipements de mesure visée par le présent règlement et par les contrats conclus en vertu du présent règlement. Art. 203. Lorsque les contrôles visés à l’article 202 démontrent que des équipements de mesure, dont le gestionnaire du réseau de transport local n’est pas propriétaire, ne sont pas conformes aux dispositions du présent règlement ou aux contrats conclus en vertu du présent règlement, l’utilisateur du réseau de transport local met ou fait mettre ces équipements en conformité dans les trente jours suivant la notification à cet effet par le gestionnaire du réseau de transport local. Section 2. — Contrôle des équipements de mesure Art. 204. § 1er. Toute personne concernée estimant de manière motivée qu’une erreur significative a affecté une donnée de mesure communiquée par le gestionnaire du réseau de transport local conformément à l’article 226, le notifie sans délai au gestionnaire du réseau de transport local. § 2. La personne visée au § 1er demande, le cas échéant, par écrit au gestionnaire du réseau de transport local que des contrôles soient effectués sur les équipements de mesure concernés et s’engage à assumer l’ensemble des frais y afférents sans préjudice de l’article 209. Art. 205. § 1er. La personne visée à l’article 204, § 2 et le gestionnaire du réseau de transport local conviennent des types de contrôle à effectuer et des équipements de mesure à contrôler. § 2. A défaut d’accord, le gestionnaire du réseau de transport local détermine, le cas échéant, les contrôles requis et les modalités en la matière et en informe la CWaPE. § 3. Lorsque le gestionnaire du réseau de transport local n’est pas propriétaire des équipements de mesures concernés, il notifie la demande de contrôle à l’utilisateur du réseau concerné. § 4. En tout cas, les contrôles dont il est question dans la présente section doivent satisfaire aux dispositions légales et réglementaires. Art. 206. § 1er. Lorsque le gestionnaire du réseau de transport local n’est pas propriétaire des équipements de mesure concernés, l’utilisateur du réseau de transport local veille à ce que les contrôles visés à l’article 205 soient effectués. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local est autorisé à assister et/ou à participer aux contrôles effectués par l’utilisateur du réseau de transport local visés au § 1er. § 3. L’utilisateur du réseau de transport local visé au, § 1er notifie au gestionnaire du réseau de transport local le résultat des contrôles visés à la présente Section au plus tard dix jours ouvrables après leur réalisation. Art. 207. Lorsque le gestionnaire du réseau de transport local est propriétaire des équipements de mesure concernés, le gestionnaire du réseau de transport local veille à ce que les contrôles visés à l’article 205 soient réalisés. Art. 208. Le gestionnaire du réseau de transport local notifie dans les dix jours ouvrables suivant la réception du résultat des contrôles, à la personne qui les a demandés, le résultat de ces contrôles. Art. 209. Lorsque les contrôles visés à l’article 205 démontrent l’existence d’une erreur significative : 1° les équipements de mesure concernés sont réputés non conformes au présent règlement; 2° le gestionnaire du réseau de transport local, lorsqu’il est propriétaire des équipements de mesure concernés, met ces équipements en conformité au plus tard dans les trente jours suivant la notification visée à l’article 208, prend en charge le coût des contrôles et procède, le cas échéant, aux rectifications de facturation résultant de la non conformité des équipements de mesure; 3° lorsque le gestionnaire du réseau de transport local n’est pas propriétaire des équipements de mesure concernés, l’utilisateur du réseau de transport local concerné fait en sorte de mettre ces équipements en conformité au plus tard dans les trente jours suivant la notification visée à l’article 208. L’utilisateur du réseau de transport local est tenu de payer les services prestés (y compris fournitures et frais généraux) dans le cadre des contrôles effectués et de la mise en conformité y compris les services prestés dans le cadre de la correction des données de mesure et de la rectification des facturations par le gestionnaire du réseau de transport local résultant de la non conformité des équipements de mesure.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 210. En l’absence d’une erreur significative, la personne qui demande les contrôles est tenue de payer les services prestés dans le cadre des contrôles. CHAPITRE V. — Etalonnage des équipements de mesure Section 1re. — Généralités Art. 211. § 1er. L’étalonnage des équipements de mesure est effectué par un organisme ayant la qualification « Belac/Beltest » ou une qualification équivalente sur base d’un cahier des charges établi par le gestionnaire du réseau de transport local. § 2. Toute personne intéressée peut, moyennant une demande écrite notifiée au gestionnaire du réseau de transport local obtenir un exemplaire de ce cahier des charges. Art. 212. L’étalonnage des équipements de mesure est réalisé avant la mise en service des équipements de mesure et par la suite périodiquement, selon des modalités déterminées par le gestionnaire du réseau de transport local, dans les contrats conclus en vertu du présent règlement et conformément aux dispositions applicables. Section 2. — Etalonnage par l’utilisateur du réseau de transport local er

Art. 213. § 1 . L’utilisateur du réseau de transport local réalise ou fait réaliser, à ses frais, l’étalonnage des équipements de mesure lorsque le gestionnaire du réseau de transport local n’est pas propriétaire des équipements de mesure concernés. § 2. L’utilisateur du réseau de transport local visé au § 1er notifie au gestionnaire du réseau de transport local un rapport des étalonnages effectués dans les deux semaines suivant chaque étalonnage. Section 3. — Etalonnage par le gestionnaire du réseau de transport local er

Art. 214. § 1 . Le gestionnaire du réseau de transport local réalise, ou fait réaliser, l’étalonnage des équipements de mesure relatifs au raccordement de l’utilisateur du réseau de transport local dont le gestionnaire du réseau de transport local est propriétaire. § 2. A la demande de l’utilisateur du réseau de transport local, le gestionnaire du réseau de transport local fournit un rapport des étalonnages effectués dans les quinze jours suivant cette demande. CHAPITRE VI. — Données de mesure Section 1re. — Périodicité des mesures Art. 215. § 1er. Les comptages d’énergie active visés à l’article 186, 1° sont effectués par intervalle de temps. § 2. Le cas échéant, une distinction est faite entre l’énergie active prélevée et l’énergie active injectée par l’utilisateur du réseau de transport local. Art. 216. § 1er. Les comptages de l’énergie réactive visés à l’article 186, 1° sont effectués par intervalle de temps. § 2. Le cas échéant, une distinction est faite entre l’énergie réactive prélevée et l’énergie réactive injectée par l’utilisateur du réseau de transport local. § 3. L’intervalle de temps est normalement le quart d’heure, sauf convention contraire conclue d’un commun accord entre toutes les parties concernées, avec information à la CWaPE. Art. 217. Les comptages visés à l’article 186, 1° sont effectués de manière à satisfaire, au minimum, aux intervalles de temps déterminés par le gestionnaire du réseau de transport local dans le contrat de raccordement. Section 2. — Collecte des données de mesure er

Art. 218. § 1 . Le gestionnaire du réseau de transport local collecte les données de mesure mentionnées à l’article 186 de manière électronique dans ses systèmes centraux de collecte de données de mesure. Il prend les dispositions nécessaires pour en assurer la confidentialité. § 2. L’utilisateur du réseau de transport local dispose de tous les droits d’un propriétaire pour ses données de comptage. Art. 219. § 1er. Lorsque le gestionnaire du réseau de transport local n’est pas propriétaire des équipements de mesure, l’utilisateur du réseau de transport local est responsable de la transmission des données de mesures vers les systèmes centraux de collecte de données visés à l’article 218, du réseau de transport local jusqu’au point de collecte défini par le gestionnaire du réseau de transport local dans les contrats conclus en vertu du présent règlement. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local ne peut, pour la collecte des données de mesure et d’accès, faire appel qu’à des personnes qui ne sont ni producteurs, ni responsables d’équilibre, ni détenteurs de licence de fourniture, ni intermédiaires, ni entreprises qui leur sont liées. Art. 220. Le gestionnaire du réseau de transport local établit les protocoles, les formats, l’encodage et les fréquences de la transmission des données de mesure visées aux articles 218 et 219 dans les contrats conclus en vertu du présent règlement et les transmet sans délais à la CWaPE. Art. 221. Lorsque le gestionnaire du réseau de transport local n’est pas propriétaire des équipements de mesure et qu’en raison d’une perturbation ou d’un défaut de l’équipement de mesure, l’obtention des données conformément aux articles 218, 219 et 220 ou la transmission vers le point de collection n’est pas possible, ou pour toute autre raison, le gestionnaire du réseau de transport local est autorisé, à tout moment, à collecter aux frais de l’utilisateur du réseau de transport local les données de mesure ou toute autre donnée, sur place, en consultant les équipements de mesure concernés dans le respect des prescriptions relatives à l’accès à ces équipements. Section 3. — Validation des données de mesure Art. 222. Les données de mesure sont réputées validées par le gestionnaire du réseau de transport local après la mise en œuvre des méthodes visées à la présente section. Art. 223. Lorsque le gestionnaire du réseau de transport local n’a pas rec¸ u certaines données de mesure ou s’il estime que les données de mesure qui sont en sa possession sont erronées, illisibles, incomplètes ou non plausibles, en fonction des méthodes de validation établies dans les contrats conclus en vertu du présent règlement, il détermine la valeur de manière raisonnable sur base des données auxquelles il a raisonnablement accès.

39613


39614

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 224. § 1er. Lorsque le point de mesure ne coïncide pas avec le point de raccordement, le gestionnaire du réseau de transport local corrige les données de mesure mentionnées à l’article 186, 1° afin de tenir compte des pertes et de toute autre erreur induite par la non coïncidence des deux points. L’ensemble des pertes et erreurs en question est appelé dans ce Titre « déviation systématique ». § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local établit la méthode de calcul de la déviation systématique qu’il transmet sans délais à la CWaPE et qui se base notamment et le cas échéant soit : 1° sur un calcul tenant compte des caractéristiques des installations entre le point de mesure et le point d’injection et/ou de prélèvement; 2° sur les résultats de contrôles réalisés sur les installations concernées. § 3. La méthode de calcul visée au § 2 est précisée dans le contrat. Section 4. — Mise à disposition des données de mesure relatives à un point d’injection et/ou de prélèvement Art. 225. Le gestionnaire du réseau de transport local détermine, après en avoir informé la CWaPE, les données de mesure relatives aux injections ou aux prélèvements pour chaque point d’injection et/ou de prélèvement sur base des données validées conformément à la Section 3 du présent Titre. Art. 226. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local met chaque jour ouvrable, selon des procédures établies dans le cadre de l’article 143, les données de mesure suivantes à la disposition du (des) fournisseur(s) concerné(s) et du détenteur d’accès sur une base quart horaire pour les points d’accès sur lesquels il fournit ou injecte de l’énergie et qui sont pourvus d’une lecture automatique : 1° pour le jour ouvrable D-1 et pour les jours intermédiaires éventuels : les données de mesure non validées par point d’accès, sauf instruction contraire des destinataires; 2° les données de comptage validées pour le jour D-1 et les éventuels jours intermédiaires. Il communique au plus vite les divergences éventuelles par rapport aux données de comptage non validées. Le dixième jour ouvrable après la consommation, toutes les données de comptage sont fournies et validées. Pour au moins 95 % des points d’accès, les données de comptage du mois sont validées et sont disponibles au plus tard le quatrième jour du mois suivant. Les données de mesure fournies incluent les éventuels coefficients correctifs, les données corrigées ou estimées étant identifiées. 3° En ce qui concerne l’énergie réactive, les données validées peuvent être fournies dans des délais différents, selon des modalités à définir de commun accord entre toutes les parties concernées, dans le respect des articles 162 à 164. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local peut convenir avec le/les fournisseur(s) concerné(s) et le détenteur d’accès de délais différents dans les cas suivants : contrats interruptibles, fourniture de bandes et livraison de services auxiliaires. La CWaPE en est informée avant l’entrée en vigueur de la convention. § 3. Les données visées au § 1er sont également transmises à l’utilisateur du réseau sur demande écrite de sa part et moyennant paiement des frais selon tarif approuvé par la CREG. § 4. Le gestionnaire du réseau de transport local met à la disposition de chaque responsable d’équilibre les mêmes informations sous forme globalisée, c’est-à-dire agrégées pour chaque fournisseur pour lesquels il assume la responsabilité de l’équilibre. § 5. Le gestionnaire du réseau de transport local peut mettre à la disposition du(des) fournisseur(s) concerné(s) ou du détenteur d’accès ou du/des responsable(s) d’équilibre, à sa(leur) demande, les données, validées ou non, mentionnées ci-dessus à une fréquence plus élevée que celle visée au § 1er. La personne concernée s’adresse à cette fin au gestionnaire du réseau de transport local qui évalue la demande sur la base de critères objectifs et non discriminatoires et réalise les tâches qui en résultent. Les frais y afférents sont supportés par le demandeur, selon tarif approuvé par la CREG. § 6. En cas de panne de l’installation de mesure, le gestionnaire du réseau de transport local remplace les données manquantes par sa meilleure estimation de celles-ci. Art. 227. § 1er. Le gestionnaire du réseau de transport local précise, dans les contrats conclus en vertu du présent règlement, les modalités applicables pour cette mise à disposition. § 2. Les données visées au présent Chapitre et communiquées par le gestionnaire du réseau de transport local, sont considérées comme confidentielles conformément aux articles 11 et 12 du présent règlement. Section 5. — Données de consommation historiques er

Art. 228. § 1 . 1° Chaque utilisateur du réseau de transport local peut obtenir au maximum une fois par an ses données de consommation relatives aux trois dernières années, gratuitement, sur simple demande, auprès du gestionnaire du réseau de transport local, moyennant communication de son code EAN. Il peut également confier cette tâche à un fournisseur auquel il donne la procuration nécessaire. 2° Les données de consommation réclamées doivent être mises à la disposition du demandeur par le gestionnaire du réseau de transport local, au plus tard vingt jours ouvrables après la demande, à condition que l’utilisateur du réseau de transport local concerné était actif au même point d’accès pendant la période de référence, et à condition que les données soient existantes. 3° Les informations doivent être classées de manière claire et uniforme, par code EAN, par période et par type de consommation (actif, capacitif, inductif) selon un format pré existant et documenté : — la consommation active par quart d’heure; — la consommation inductive et capacitive par quart d’heure. § 2 . Si un utilisateur du réseau de transport local change de fournisseur, les données de consommation historiques disponibles, sur une base mensuelle ou annuelle, sont mises gratuitement à la disposition du nouveau fournisseur. La demande de changement de fournisseur fait en même temps office de demande de mise à disposition des données de consommation historiques, à moins que l’utilisateur du réseau de transport local concerné refuse ceci au moyen d’une communication écrite adressée au gestionnaire du réseau de transport local.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 6. — Archives Art. 229. § 1er. Toute donnée de mesure donnant lieu à une facturation est conservée par le gestionnaire du réseau de transport local pendant une période de cinq ans. § 2. Pour les données visées au § 1er, le gestionnaire du réseau de transport local conserve les données de mesure validées. Section 7. — Plaintes et rectifications Art. 230. § 1er. Toute contestation doit être communiquée par une partie directement concernée au gestionnaire du réseau de transport local par écrit, au plus tard un mois après la mise en évidence d’une erreur, sauf si un autre délai a été défini de commun accord entre le gestionnaire du réseau de transport local et le détenteur d’accès. § 2. Une éventuelle rectification des données de mesure et de la facturation qui en résulte portera au maximum, et sauf en cas de mauvaise foi, sur la période de deux ans précédant la dernière facturation. CHAPITRE VII. — Dispositions diverses Art. 231. § 1er. Les équipements de mesure en service au moment de l’entrée en vigueur du présent règlement, et qui ne sont pas conformes au présent règlement et aux contrats conclus en vertu du présent règlement, peuvent rester en service pour autant qu’ils ne soient pas susceptibles de porter préjudice à un détenteur d’accès, à un utilisateur du réseau de transport local, au gestionnaire du réseau de transport local ou à toute autre personne. § 2. Les équipements de mesure en service au moment de l’entrée en vigueur du présent règlement et qui ne sont pas conformes au présent règlement et aux dispositions contractuelles applicables, sont mis en conformité avec le présent règlement et les dispositions contractuelles applicables au plus tard dans les trois mois suivant la notification du gestionnaire du réseau de transport local à cet effet lorsque ces équipements peuvent porter préjudice à tout autre utilisateur du réseau de transport local, à un détenteur d’accès, au gestionnaire du réseau de transport local ou à toute autre personne. TITRE VI. — Modalités spécifiques entre le gestionnaire du réseau de transport local et les gestionnaires de réseau de distribution ou de transport de la zone de réglage CHAPITRE Ier. — Règles de base Art. 232. La même société étant gestionnaire du réseau de transport et du réseau de transport local, elle règle elle-même les interfaces entre ses deux réseaux. Art. 233. Les relations entre le gestionnaire du réseau de transport local et les gestionnaires des réseaux de distribution sont couvertes par le titre VI du règlement technique de distribution. TITRE VII. — Enregistrement des données CHAPITRE Ier. — Généralités Art. 234. § 1er. Le tableau en annexe 3 du présent règlement contient une liste des données qui doivent être fournies par l’utilisateur du réseau de transport local, à ses frais, au gestionnaire du réseau de transport local conformément au présent règlement. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local peut à tout moment demander à l’utilisateur du réseau de transport local des données complémentaires qu’il juge nécessaires pour mener à bien ses tâches. § 3. Si l’utilisateur du réseau de transport local est d’avis que certaines données ne lui sont pas applicables, il peut omettre ces données sans préjudice de la décision du gestionnaire du réseau de transport local. L’omission doit être motivée et notifiée au gestionnaire du réseau de transport local. § 4. En cas de modification, l’utilisateur du réseau de transport local informe sans délai le gestionnaire du réseau de transport local. Art. 235. § 1er. La première colonne du tableau repris à l’annexe 3 distingue deux types de raccordements : les raccordements d’unités de production (« Pr ») et les raccordements de charges (« Ch »). ″Tous″ concernent tous les types de raccordement, production et charges. § 2. Le gestionnaire du réseau de transport local peut demander, à tout moment, tout ou une partie des données ou informations techniques de type « Pr » (raccordements d’unités de production) pour le raccordement d’une charge alimentée en tout ou partie par une production locale. § 3. Le gestionnaire du réseau de transport local peut demander, à tout moment, tout ou une partie des données ou informations techniques de type « Ch » (raccordements de charges) pour le raccordement d’une unité de production qui alimente tout ou partie d’une charge locale. Art. 236. La deuxième colonne du tableau repris à l’annexe 3 est intitulée « Phase » et désigne le Titre concerné du présent règlement et, le cas échéant, la phase d’une procédure. Les sigles « I » et « R » correspondent respectivement aux phases « Demande d’étude d’orientation » et « Demande de raccordement » visées au Titre III; le sigle « P » est relatif à la planification visée au titre II. Art. 237. La troisième colonne du tableau repris à l’annexe 3 est intitulée « Définition » et décrit les données ou les informations techniques pour le type de raccordement et la phase correspondants. Lorsqu’un signe (*) figure dans cette colonne, il indique que la donnée correspondante peut être omise à condition de spécifier la marque et le type des équipements auxquels elle s’applique. Art. 238. La quatrième colonne du tableau repris à l’annexe 3 est intitulée « Sigle » et donne la représentation symbolique de la donnée ou de l’information. Art. 239. La cinquième colonne du tableau repris à l’annexe 3 est intitulée « Unité » et donne l’unité de la mesure.

39615


39616

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 240. La sixième colonne du tableau repris à l’annexe 3 est intitulée « Période » et établit le nombre d’années de validité pour lesquelles la donnée ou l’information est transmise au gestionnaire du réseau de transport local. Art. 241. En cas de divergence entre la description d’une donnée ou d’une information communiquée dans le tableau repris à l’annexe 3 et une autre description dans un autre Titre du présent règlement, la description donnée dans l’autre Titre prévaut. Art. 242. Les données de planification au Titre II sont celles identifiées à l’annexe 3 par le signe « P » dans la colonne « Phase » et à propos desquelles, dans la colonne « Type de raccordement », le signe « Ch » ou « Pr » selon que le raccordement concerne respectivement une charge ou une unité de production. Art. 243. Les données de planification en cas de mise en service ou de déclassement d’unité de production dont il est question à l’article 38 sont celles identifiées à l’annexe 3 par le signe « R » dans la colonne « Phase » et, à propos desquelles, dans la colonne « Type de raccordement », le signe « Ch » ou « Pr » est utilisé selon que le raccordement concerne respectivement une charge ou une unité de production. Art. 244. Les données ou informations techniques générales dont il est question dans la demande d’étude d’orientation pour un raccordement au réseau de transport local sont celles identifiées à l’annexe 3 par le signe « I » dans la colonne « Phase » et, à propos desquelles, dans la colonne « Type de raccordement », le signe « Ch » ou « Pr » est utilisé selon que le raccordement concerne respectivement une charge ou une unité de production. Art. 245. Les données ou informations techniques détaillées dont il est question dans la demande de raccordement sont celles identifiées à l’annexe 3 par le signe « R » dans la colonne « Phase » et, à propos desquelles, dans la colonne « Type de raccordement », le signe « Ch » ou « Pr » est utilisé selon que le raccordement concerne respectivement une charge ou une unité de production. CHAPITRE II. — Forme de communication des données ou des informations Art. 246. § 1er. Les données ou les informations visées par le présent règlement sont communiquées par voie de courrier électronique permettant de fournir la preuve de la transmission et de la réception ou, exceptionnellement, par lettre recommandée avec accusé de réception selon un protocole défini par le gestionnaire du réseau de transport local. § 2. Comme précisé à l’article 21 du présent règlement, les informations commerciales qui sont échangées entre les différentes parties concernées sont communiquées par courrier électronique (permettant la validation d’un envoi par l’émission d’un accusé de réception), selon un protocole conforme à la norme de communication EDIEL. CHAPITRE III. — Principes d’établissement des schémas électriques er

Art. 247. § 1 . Les schémas électriques sont de type unifilaire suivant un format A4 ou A3. § 2. Tous les équipements et installations à haute tension sont indiqués sur les schémas électriques en adoptant la symbolique IEC série 617 ou par toute autre symbolique que notifie le gestionnaire du réseau de transport local. § 3. Un schéma reprend la situation normale d’exploitation du site. Le schéma d’exploitation normale indique la position des engins de coupure. Art. 248. § 1er. Les équipements suivants doivent être repris sur le schéma d’exploitation normale : 1 ° les jeux de barres; 2° les disjoncteurs; 3° les sectionneurs barres, lignes, câbles, de mise à la terre; 4° les organes de coupure en charge; 5° les générateurs; 6° les transformateurs de puissance, y compris leur mode de raccordement éventuel à la terre, et le raccordement des enroulements auxiliaires; 7° les batteries de condensateurs; 8° les bobines d’induction; 9° les compensateurs statiques (SVC); 10° les transformateurs de courant (TI); 11° les transformateurs de potentiel (TP); et 12° les limiteurs de surtension. § 2. Dans la mesure du possible, il est tenu compte de la situation géographique des engins dans l’établissement des schémas unifilaires. Cependant leur disposition réelle dans les travées doit être respectée. § 3. Le cartouche du schéma comprend notamment une place réservée au numéro du schéma, à l’indice de révision et à la date. TITRE VIII. — Prescriptions particulières CHAPITRE Ier. — Lignes directes Art. 249. Toutes les lignes directes sont soumises aux prescriptions applicables du présent règlement et tout particulièrement au RGIE. Art. 250. Pour permettre à la CWaPE de donner au Ministre son avis sur l’autorisation de construction d’une nouvelle ligne directe, l’utilisateur de réseau de transport local qui est demandeur introduit un dossier justificatif détaillé auprès de la CWaPE, en deux exemplaires et par lettre recommandée ou remise contre accusé de réception.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 251. § 1er La CWaPE vérifie si tous les documents nécessaires pour l’examen de la demande sont en sa possession. Si elle estime que la demande doit être complétée, elle en avise le demandeur par lettre recommandée dans un délai de quinze jours à dater de la réception de la demande. Elle précise les informations complémentaires souhaitées et fixe un délai qui ne peut excéder trois semaines, prescrit à peine de déchéance de la demande, dans lequel le demandeur est invité à compléter sa demande. § 2. La CWaPE vérifie à l’aide de tout document en sa possession si la demande est justifiée et qu’il n’y a aucune autre alternative techniquement et économiquement valable. Lorsque la CWaPE estime la demande non justifiée, elle en avise le demandeur par lettre recommandée dans un délai d’un mois à dater de la réception de la demande ou, le cas échéant, de la réception des compléments obtenus en application de l’article 29. Elle précise les raisons pour lesquelles elle considère la demande non justifiée et fixe un délai d’un mois maximum, prescrit à peine de déchéance de la demande, dans lequel le demandeur peut fournir par lettre recommandée ses observations, justifications ou tout autre complément d’information. La CWaPE est tenue d’entendre le demandeur qui en fait la requête. Art. 252. Dans un délai de deux mois à dater de la réception de la demande ou, le cas échéant, des compléments, observations et justifications visées aux articles 29 et 30, la CWaPE transmet au Ministre le texte de la demande, ses annexes ainsi que son avis motivé. CHAPITRE II. — Enfouissement des lignes électriques Art. 253. § 1er. Lorsque l’amélioration, le renouvellement ou l’extension du réseau de transport local conduit à établir de nouvelles liaisons, à renouveler ou à modifier fortement des liaisons existantes les nouvelles liaisons seront réalisées par des câbles souterrains et il sera procédé à l’enfouissement des liaisons à renouveler ou à modifier fortement. § 2. Ces projets d’enfouissement seront communiqués à la CWaPE soit à l’occasion de l’établissement du plan d’adaptation du réseau de transport local soit lors de toute demande spécifique de modification du réseau de transport local. § 3. Si le gestionnaire du réseau de transport local estime ne pas pouvoir respecter cette priorité à l’enfouissement, il établira pour chaque cas une justification qu’il enverra à la CWaPE par envoi dont elle a approuvé la forme, préalablement à toute réalisation et ne pourra effectuer les travaux avant réception de la décision de la CWaPE prévue au § 5 ci-après. Cette justification portera au minimum sur les aspects suivants : 1° les aspects techniques tels que notamment les modifications des transferts d’énergie dans le réseau, la modification de la puissance de court-circuit et son incidence sur les équipements avoisinants, la fiabilité et la disponibilité de la liaison, le temps moyen de réparation, les courants respectifs et la variation du facteur de puissance, les risques de surtension et les pertes, la sensibilité aux courants vagabonds et les risques éventuels liés à la proximité d’autres équipements externes; 2° les aspects économiques tels que notamment les coûts comparatifs d’installation de contrôle, d’entretien, de renforcement des lignes aériennes et des câbles souterrains et les coûts des pertes en réseau, les incidences éventuelles sur la structure du réseau ou sur les équipements électriques avoisinants, les possibilités et durées d’amortissement de ces frais compte tenu notamment des durée de vie estimées; 3° les aspects légaux et réglementaires tels que, notamment l’occupation du sous-sol de la voirie et l’ouverture de celle-ci lors de la pose ou d’intervention éventuelle, les modifications prévisibles de cette voirie et de sa destination; 4° les aspects environnementaux et patrimoniaux tels que l’incidence sur le paysage, les biens protégés, le sous-sol archéologique, et sur la structure du sol, le voisinage avec des habitations et l’importance des champs électriques et magnétiques induits, l’influence sur la faune et sur la flore; 5°les réalisations alternatives proposées par le gestionnaire du réseau de transport local afin de mieux satisfaire l’objectif poursuivi dans l’enfouissement des lignes. § 4. La CWaPE peut demander des informations complémentaires dans les 15 jours de la réception des dossiers justificatifs. § 5. Dans un délai de 2 mois après la réception du dossier complet, la CWaPE prend une décision qu’elle transmet au gestionnaire du réseau de transport local et, le cas échéant, au ministre. Ce délai peut être raccourci en cas d’urgence exceptionnelle. Cette décision de la CWaPE ne concerne que l’application du décret. Si elle est positive, elle ne dispense pas le gestionnaire du réseau de transport local d’obtenir les autorisations normalement requises pour les travaux concernés. TITRE IX. — Dispositions finales Art. 254. Le Ministre qui a l’Energie dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Art. 255. L’arrêté du Gouvernement wallon du 16 octobre 2003 relatif au règlement technique pour la gestion du réseau de transport local d’électricité en Région wallonne et l’accès à celui-ci est abrogé. Art. 256. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge. Namur, le 24 mai 2007. Le Ministre-Président, E. DI RUPO Le Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial, A. ANTOINE

39617


39618

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Annexe 1re. — Caractéristiques techniques d’une installation Un utilisateur du réseau de transport local peut dévier des données mentionnées ci-dessous uniquement pour des raisons motivées et sous condition de l’approbation notifiée du gestionnaire du réseau de transport local. Chaque déviation devra être signalée dans le contrat de raccordement applicable.

Niveau de tension (kV)

Um Equipement (kV)

70

82.5

36

40.5

30

36

26 15 11-12

Disjoncteurs LIWV Uw (kV) Hors Liège

zone

Isc (kA)

380

Zone Liège

Autres équipements I thermique

20

380

Durée

(kA)

I dynamique (kA)

>= 1 s

20

50

31.5

>= 1 s

31.5

80

31.5

>= 1.2 s

31.5

80

170

31.5

>= 1.2 s

31.5

80

30

145

25

>= 2 s (1)

25

63

17.5

95

20

>= 2 s (1)

20

50

17.5

95

25

>= 2 s (1)

25

63

10

12

75

25

>= 2 s (1)

25

63

6

7.2

60

25

>= 2 s (1)

25

63

200 ou

3

170 (*)

Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement du 24 mai 2007 relatif au règlement technique pour la gestion du réseau de transport local d’électricité en Région wallonne et l’accès à celui-ci. Namur, le 24 mai 2007. Le Ministre-Président, E. DI RUPO Le Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial, A. ANTOINE Notes (*) : suivant décision gestionnaire du réseau de transport local. (1) : correspondant au temps de déclenchement de la protection en réserve.

Annexe 2. — Temps maximal d’élimination d’un défaut par protections Un utilisateur du réseau de transport local peut dévier des données mentionnées ci-dessous uniquement pour des raisons motivées et sous condition de l’approbation notifiée du gestionnaire du réseau de transport local. Chaque déviation devra être signalée dans le contrat de raccordement applicable. LIGNES, CABLES, TRANSFO * Niveau de tension (KV)

Base (ms)

Refus Protect (ms)

Refus disj. (ms)

Refus disj. (ms)

Déf. mono.

Déf. poly.

Réserve ligne/ câble suivant (ms)

Défaut JEUX DE BARRES

Réserve jeux de barres suivants (ms) **** Déf. mono.

Réenclenchement ligne (ms)

Déf. poly.

Mono.

Polyphasé

Base (ms)

Réserve du couplage (ms) Déf. Mono.

Déf. poly.

70

120**

2250

-

-

1000

600

600

-

***

600

-

-

36

120

2250

-

-

1200

1200

1200

-

***

600

-

-

30

120

2250

-

-

1200

1200

1200

-

***

600

-

-

15

1100

3100

-

-

-

1800

1800

-

***

1800

-

-

12

1100

3100

-

-

-

1800

1800

-

***

1800

-

-

10

1100

3100

-

-

-

1800

1800

-

***

1800

-

-

Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement du 24 mai 2007 relatif au règlement technique pour la gestion du réseau de transport local d’électricité en Région wallonne et l’accès à celui-ci. Namur, le 24 mai 2007. Le Ministre-Président, E. DI RUPO Le Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial, A. ANTOINE


39619

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Notes * Transformateur : niveau de tension = tension nominale max. du transformateur ** Pour les lignes, cette valeur est d’application pour l’extrémité située le plus proche du défaut; pour l’autre extrémité, un temps d’élimination de 500 ms est autorisé. *** A préciser par le gestionnaire du réseau de transport local en fonction des paramètres de réglage des protections des installations avoisinantes **** Aussi applicable pour défaut entre transformateur de courant et disjoncteur Remarque : tous les temps sont les valeurs maximales permises.

Annexe 3. — Tableau des données Les données sont : Type de Raccordement

Phase

Définition

Tous

Toutes

Identification du Raccordement

Tous

Toutes

Nom + Adresse Utilisateur

NOM + ADRESSE

Ch

Toutes

Consommation : Identifiant

CO_CH_NAME

Ch

Toutes

Consommation : Planning

CO_DATE_CONS

Ch

Toutes

Consommation : Pointe active Utilisateur

CO_PUI_ACT

MW

7 ans

Ch

Toutes

Consommation : Taux d’accroissement Annuel

CO_ACC_ACT

%

7 ans

Ch

Toutes

Consommation : Réactif à la pointe active

CO_PUI_REA

MVAr

7 ans

Ch

Toutes

Consommation : Cos Phi à la pointe active

CO_COSPHI

Ch

Toutes

Consommation : Puissance installée en compensation du réactif

CO_COMP

Pr

Toutes

Unité de Production : Nom & Numéro

PR_GEN_NAME

Pr

Toutes

Unité de Production : Code de l’Unité

PR_CODE

Pr

Toutes

Unité de Production : Cycle de Révision (standard)

PR_CYCL_REVIS

7 ans

Pr

Toutes

Unité de Production : Horaire de disponibilité (si spécial)

PR_HORAIR_DISP

7 ans

Pr

Toutes

Générateur : Puissance active brute maximale normale

PR_PMAX_BR

MW

7 ans

Pr

Toutes

Générateur : Puissance de production attendue

PR_PROD_PREV

MW

7 ans

Sigle

Unité

Période

mm/yyyy

7 ans

IDENT

7 ans MVAr

7 ans

Pr

Toutes

Générateur : Diagramme d’utilisation

PR_DIAG_UTIL

Pr

Toutes

Générateur : Puissance active brute au minimum technique

PR_PMIN_BR

MW

7 ans

7 ans

Pr

Toutes

Générateur : Puissance active brute en surcharge (durée limitée)

PR_PSURCH_BR

MW

7 ans

Pr

Toutes

Générateur : Durée maximale de surcharge

PR_TSURCH

Min

7 ans

Pr

Toutes

Générateur : Cos phi à puissance maximale

PR_COSPHI_MAX

Tous

I,R

Type de dossier

TYPE_DOSS

7 ans e {List}

Tous

I,R

Date de démarrage du dossier

DATE_INI

Tous

I,R

Point de Fourniture

PT_FOURNIT

Code P

Date

Ch

I,R

Consommation : Type d’alimentation

CO_TYP_ALIM

e {List} e {List}

Ch

I,R

Consommation : Type de contrat

TYPE_CONTRAT

Ch

I,R

Puissance de Court-circuit minimale au point de raccordement.

PCC_LIM_INF

Ch

I,R

Nature du Prélèvement : Puissance moteurs MT/ Nombre + Val. unitaire ancienne

CO_NATPR_MOT_anc

Nb + MVA

Ch

I,R

Nature du Prélèvement : Puissance moteurs MT/ Nombre + Val. unitaire nouvelle

CO_NATPR_MOT_nou

Nb + MVA

Ch

I,R

Nature du Prélèvement : Charge perturbatrice type Laminoir

CO_NATPR_PERT_1

MW

Ch

I,R

Nature du Prélèvement : Charge perturbatrice type Four à Arc

CO_NATPR_PERT_2

MW

Ch

I,R

Nature du Prélèvement : Charge perturbatrice type Electronique de Puissance

CO_NATPR_PERT_3

MW

MVA


39620

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Type de Raccordement

Phase

Définition

Ch

I,R

Nature du Prélèvement : Charge perturbatrice type Alimentation monophasée

CO_NATPR_PERT_4

MW

Ch

I,R

Nature du Prélèvement : Charge perturbatrice type Autre

CO_NATPR_PERT_5

Type / MW

Ch

I,R

Rythme Prélèvement : type

CO_RYTPR_TYP

e {List}

Ch

I,R

Rythme de Prélèvement : mode

CO_RYTPR_MODE

e {List}

Ch

I,R

Transformateur abaisseur : Réactance de court-circuit

TR_XCC

Pr

I,R

Unité de Production : Type

PR_TYP_UNITE

Pr

I,R

Unité de Production : Type(s) de combustible(s) avec % prévus si multiples

PR_TYP_COMBUS

Pr

I,R

Unité de Prodution : Modèle

PR_MODEL_UNITE

Pr

I,R

Unité de Production : Type utilisation : Unité liée ou non à un processus industriel

PR_TYPE_UTILIS

Pr

I,R

Unité de Production : Date de première prise de parallèle au réseau de transport local (projet)

PR_DATE_RACC

mm/yyyy

Pr

I,R

Unité de Production : Date de premier test à PMAX

PR_DATE_PMAX

mm/yyyy

Pr

I,R

Unité de Production : Date de mise en service industriel (projet)

PR_DATE_MSI

mm/yyyy

Pr

I,R

Générateur : Tension de référence nominale aux bornes

PR_TENS_REF

KV

Pr

I,R

Générateur : Puissance apparente de référence

PR_PUIS_REF

MVA

Pr

I,R

Générateur : Courant maximale avec refroidissement standard

PR_I_REF

MVA

Pr

I,R

Description et paramètres du refroidissement standard (ex : pression hydrogène, température maximale,...)

PR_TYPE_COOL

Pr

I,R

Auxiliaires : Type de raccordement

AUX_RACC

Pr

I,R

Auxiliaires : Consommation active à Puissance maximale

AUX_P_ACT_MAX

MW

Pr

I,R

Auxiliaires : Consommation réactive à Puissance maximale

AUX_P_REA_MAX

MVAr

Pr

I,R

Transformateur élévateur : Puissance apparente de référence

TM_PUI_TFO

MVA

Pr

I,R

Transformateur élévateur : Tension nominale (côté haute tension)

TM_U1_TFO

kV

Pr

I,R

Transformateur élévateur : Tension nominale (côté basse tension)

TM_U2_TFO

kV

Sigle

Unité

%pu e {List}

Pr

I,R

Transformateur élévateur : couplage

TM_COUPL

Pr

I,R

Transformateur élévateur : Réactance de court-circuit

TM_XCC_TFO

%pu

Pr

I,R

Transformateur élévateur : pertes à vide

TM_PERT_0

kW

Pr

I,R

Transformateur élévateur : pertes à puissance maximale

TM_PERT_MAX

kW

Pr

I,R

Transformateur élévateur : changeur de prise en charge et hors charge

TM_CHANG_PRI

Pr

I,R

Transformateur élévateur : pertes cuivre

TM_PERT_CU

kW kW

Pr

I,R

Transformateur élévateur : pertes fer

TM_PERT_FE

Pr

I,R

Transformateur élévateur : courant de magnétisation

TM_AMP_MAGN

Tous

R

Schéma de Principe du raccordement

RAC_SCHEM

Tous

R

Travée de Raccordement : Référence fabricant.

TRAV_REF_FABR

Tous

R

Travée de Raccordement : tension maximale Um (*)

TRAV_UN

kV

Tous

R

Travée de Raccordement : courant nominal (*)

TRAV_IN

A

A

Tous

R

Travée de Raccordement : LIWV

TRAV_LIWV

kV

Tous

R

Travée de Raccordement : Insulation Level Power frequency 1 min.

TRAV_NIV_ISOL

kV

Période


39621

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Type de Raccordement

Phase

Définition

Tous

R

Travée de Raccordement : tenue thermique au courant de court-circuit pendant 1 seconde (*)

TRAV_ICC

kA

Tous

R

Travée de Raccordement : tenue aux efforts électrodynamiques (*)

TRAV_IDYN

kA

Tous

R

Travée de Raccordement : type de la Protection principale

TRAV_TYP_PROTP

Tous

R

Travée de Raccordement : type de la Protection de réserve

TRAV_TYP_PROTR

Tous

R

Travée de Raccordement (disjoncteur) : courant de coupure (Isc)

TRAV_I_COUP

kA

Tous

R

Travée de Raccordement (disjoncteur) : temps de déclenchement

TRAV_T_COUP

msec

Tous

R

Câbles à Haute Tension : Référence fabricant

CAB_REF_FABR

Tous

R

Câbles à Haute Tension (*) : type

CAB_TYP

e {List}

Tous

R

Câbles à Haute Tension (*) : section de l’âme conductrice

CAB_SECT

mm2

Tous

R

Câbles à Haute Tension (*) : tenue thermique minimale au courant de court-circuit

CAB_ICC

Tous

R

Câbles à Haute Tension : type de mise à la terre des écrans

CAB_MALT

e {List}

Tous

R

Câbles à Haute Tension : type de pose

CAB_POSE

e {List}

Tous

R

Câbles à Haute Tension : plan de pose

CAB_PLANPOSE

Tous

R

Ligne aérienne : type de l’armement

LI_ARMEM

e {List}

Tous

R

Ligne aérienne : type des conducteurs

LI_TYP

e {List}

Tous

R

Ligne aérienne : section des conducteurs

LI_SECT

mm2

Sigle

Tous

R

Ligne aérienne : nombre de conducteurs par phase

LI_NB_COND

Tous

R

Ligne aérienne : tenue thermique minimale au courant de court-circuit

LI_ICC

Tous

R

Ligne aérienne : plan d’implantation des pylônes

LI_IMPL

Unité

kA

kA

Tous

R

Ligne aérienne : profil en long de la liaison

LI_PROFIL

Tous

R

Ligne aérienne : câble de garde : type conducteur

LI_CG_TYP

e {List}

Tous

R

Ligne aérienne : câble de garde : section conducteur

LI_CG_SECT

mm2

Tous

R

Ligne aérienne : câble de garde : tenue thermique minimale au courant de court-circuit

LI_CG_ICC

Ch

R

Consommation : Point de Raccordement en cas de perte du raccordement principal

CO_REPORT

Ch

R

Description et paramètres du comportement dynamique des charges

CO_DYN

Ch

R

Protection en tension et fréquence menant à un délestage

CO_PROT_DELEST

Ch

R

Transformateur abaisseur : Référence fabricant

TR_REF_FABR

Ch

R

Transformateur abaisseur : puissance nominale selon la norme IEC 354

TR_PUISS

Ch

R

Transformateur abaisseur : tension nominale (côté HT)

TR_U1

kV

Ch

R

Transformateur abaisseur : tension nominale (côté BT)

TR_U2

kV

Ch

R

Transformateur abaisseur : type

TR_TYP

Ch

R

Transformateur abaisseur : couplage

TR_COUPL

Ch

R

Transformateur abaisseur : niveau de bruit mesuré selon la norme IEC 551

TR_BRUIT

dBA

Ch

R

Transformateur abaisseur : pertes à vide

TR_PERT_0

kW

Ch

R

Transformateur abaisseur : pertes à puissance maximale

TR_PERT_MAX

kW

Ch

R

Transformateur abaisseur : pertes cuivre

TR_PERT_CU

kW

Ch

R

Transformateur abaisseur : pertes fer

TR_PERT_FE

kW

kA

MVA

e {List}

Période


39622

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Type de Raccordement

Phase

Définition

Ch

R

Transformateur abaisseur : courant de magnétisation

TR_AMP_MAGN

Ch

R

Transformateur abaisseur : mode de Raccordement à la terre des enroulements

TR_TERR

Ch

R

Transformateur abaisseur : type de Protections

TR_PROT

Ch

R

Transformateur abaisseur : Cahier des Charges ou essais de réception

TR_ESSAI

Ch

R

Transformateur abaisseur : schéma d’implantation

TR_IMPL

Ch

R

Transformateur abaisseur : changeur de prise

TR_CHANG_PRI

Pr

R

Unité de Production : Caractéristiques des Protections du groupe

PR_PROT_GR

Pr

R

Unité de Production : Temps de démarrage à froid

PR_T_DEM_FR

min

Pr

R

Unité de Production : Temps de démarrage après arrêt de 36 h

PR_T_DEM_36

min

Pr

R

Unité de Production : Temps de démarrage à chaud (arrêt de nuit)

PR_T_DEM_CH

min

Pr

R

Unité de Production : nature de la liaison HT

PR_TYP_LIAIS

Pr

R

Générateur : nombre de paires de pôles

PR_PP

Pr

R

Générateur : pertes supplémentaires en % base Puissance

PR_PSUPPL

Pr

R

Générateur : Saturation : Courant rotor nominal (0), suivant la formule ci-dessous

PR_SAT_IFN0

Pr

R

Générateur : Coefficient de saturation m, suivant la formule ci-dessous

PR_SAT_M

Pr

R

Générateur : Coefficient de saturation n, suivant la formule ci-dessous

PR_SAT_N

Pr

R

Générateur : résistance de l’enroulement statorique en courant continu (1)

PR_RA

Ohm

Pr

R

Générateur : réactance directe, non saturée, en mode synchrone (1)

PR_XDNS

%pu

Pr

R

Générateur : réactance directe, non saturée, en mode transitoire (1)

PR_X1DNS

%pu

Pr

I,R

Générateur : réactance directe, non saturée, en mode subtransitoire (1)

PR_X2DNS

%pu

Pr

R

Générateur : réactance en quadrature, non saturée, en mode synchrone (1)

PR_XQNS

%pu

Pr

R

Générateur : réactance en quadrature, non saturée, mode transitoire (1)

PR_X1QNS

%pu

Pr

R

Générateur : réactance en quadrature, non saturée, en mode subtransitoire (1)

PR_X2QNS

%pu

Pr

R

Générateur : Constante de temps directe en mode transitoire (1)

PR_T1D

s

Pr

R

Générateur : Constante de temps directe en mode subtransitoire (1)

PR_T2D

s

Pr

R

Générateur : Constante de temps transversale en mode transitoire (1)

PR_T1Q

s

Pr

R

Générateur : Constante de temps transversale en mode subtransitoire (1)

PR_T2Q

s

Pr

R

Générateur : Constante de temps du stator (1)

PR_TA

s

Pr

R

Générateur : Réactance de fuite du stator (1)

PR_XL

%pu

Sigle

Unité A e {List}

%pu A

Période


39623

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Type de Raccordement

Phase

Pr

R

Générateur : Réactance de Potier (1)

PR_XP

%pu

Pr

R

Générateur : Constante de temps de l’enroulement d’amortissement (1)

PR_TX

s

Pr

R

Générateur : inertie

PR_PD2_ALT

ton m2

Pr

R

Unité de Production : Inertie de l’ensemble turbine(s) + générateur

PR_PD2_ALT+TURB

ton m2

Pr

R

Générateur : Capability curves

PR_CAP_CURV

Pr

R

Unité de Production : Description fonctionnelle et Paramètres du régulateur de vitesse

PR_REGUL_VIT

Pr

R

Unité de Production : Régulateur de Vitesse : Statisme

PR_REG_VIT_G

Pr

R

Unité de Production : Description fonctionnelle et Paramètres du régulateur de tension

PR_REGUL_TENS

Pr

R

Unité de Production : Caractéristiques dynamiques des limiteurs de surexcitation et sous-excitation

PR_DYN_LIMIT

Pr

R

Unité de Production : Description fonctionnelle et Paramètres du système de contrôle de l’excitation

PR_EXCIT

Pr

R

Unité de Production : Description fonctionnelle et paramètres dynamiques de la machine d’entraînement du générateur et du système qui alimente celle-ci. (turbine + source d’énergie + réglage de la source)

PR_ENTR_DYN

Pr

R

Unité de Production : Plage de puissance dans laquelle un réglage primaire est possible

PR_REGL_PRIM

Pr

R

Auxiliaires : cos Phi

AUX_COSPHI

Pr

R

Auxiliaires : Puissance active à vide

AUX_P_ACT_0

Pr

R

Transformateur élévateur : Référence fabricant

TM_REF_FABR

Pr

R

Transformateur élévateur : mode de mise à la terre des enroulements

TM_TERR

Pr

R

Transformateur élévateur : réactance de mise à la terre

TM_X_MALT

Ohm %pu

Définition

Sigle

Pr

R

Transformateur élévateur : réactance homopolaire

TM_X_HOM

Pr

R

Transformateur élévateur : Cahier des Charges ou essai de réception

TM_ESSAI

Pr

R

Transformateur élévateur : schéma d’implantation

TM_IMPL

Pr

P

Unité de Production : Planning de Production industrielle

PR_DATE_PROD

Unité

Période

MW/Hz

MW e {List}

mm/yyyy

7ans

Notes (1) En remplacement des paramètres externes du générateur, l’utilisateur peut également fournir les paramètres internes, suffisants pour déduire les paramètres externes.Légende « Pr » : unités de productions « Ch » : charges « I » : la phase « demande d’étude d’orientation » du Titre III « Pr » : la phase « Planification » du Titre II Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement du 24 mai 2007 relatif au règlement technique pour la gestion du réseau de transport local d’électricité en Région wallonne et l’accès à celui-ci. Namur, le 24 mai 2007.

Le Ministre-Président, E. DI RUPO

Le Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial, A. ANTOINE


39624

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ÜBERSETZUNG MINISTERIUM DER WALLONISCHEN REGION D. 2007 — 3198 [C − 2007/27097] 24. MAI 2007 — Erlass der Wallonischen Regierung bezüglich der Revision der technischen Regelung für den Betrieb des lokalen Stromübertragungsnetzes in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesem Netz Die Wallonische Regierung, Aufgrund des Dekrets vom 12. April 2001 bezüglich der Organisation des regionalen Elektrizitätsmarkts, insbesondere der Artikel 13 und 29, § 2; Aufgrund der am 7. November 2006 an die europäische Kommission gerichteten Mitteilung Nr. 2006/0598/B; Aufgrund der Vorschläge der CWaPE vom 28. Juni 2006 und 16. Mai 2007 (CD-7 E15); Aufgrund des am 11. Dezember 2006 vom Staatsrat in Anwendung von Artikel 84, Absatz 1, 1° der koordinierten Gesetze über den Staatsrat abgegebenen Gutachtens Nr. 41.600/4; Auf Vorschlag des Ministers des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung; Nach Beratung, Beschließt: TITEL I — Allgemeines KAPITEL I — Definitionen und Anwendungsbereich Artikel 1 - § 1. Die vorliegende technische Regelung für den Betrieb und den Zugang zu der lokalen Stromübertragung in der Wallonischen Regierung, nachstehend ″die vorliegende Regelung″ genannt, wird kraft Art. 13 des Dekrets vom 12. April 2001 bezüglich der Organisation des regionalen Elektrizitätsmarkts aufgestellt. § 2. Die in Artikel 2 des Dekrets vom 12. April 2001 bezüglich der Organisation des regionalen Elektrizitätsmarkts enthaltenen Definitionen sind auf die vorliegende Regelung anwendbar. Zur Anwendung der vorliegenden Regelung gelten folgende Definitionen: 1. Zugang: Recht bezüglich der Energieeinspeisung und/oder -entnahme an einer oder mehreren Zugangsstellen; 2. Last: jede Anlage, die elektrische Wirk- oder Blindleistung verbraucht; 3. Ordnung zur Versorgungswiederaufnahme: operationelle Ordnung für die Wiederherstellung des elektrischen Systems nach einem vollständigen oder teilweisen Zusammenbruch im Sinne der technischen Regelung zur ¨ bertragung; U 4. Ordnung bei Großstörungen: operationelle Ordnung für die Gewährleistung der Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des elektrischen Systems unter außerordentlichen Betriebsbedingungen im Sinne der technischen ¨ bertragung; Regelung zur U 5. Kraft/Wärme-Kopplung: gleichzeitige Erzeugung von Strom und Wärme; 6. hocheffiziente Kraft/Wärme-Kopplung: Kraft/Wärme-Kopplung, die den in der Anlage III zur Richtlinie 2004/8/EG über die Förderung der Kraft/Wärme-Kopplung bestimmten Kriterien genügt; 7. Zählung: Aufzeichnung durch eine Messausrüstung und nach zeitlichen Perioden der Menge Wirk- oder Blindenergie, die ins Netz eingespeist oder aus ihm entnommen wird; 8. Zugangsvertrag: ein gemäß dem Titel 4 der vorliegenden Regelung zwischen dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes und einer Person genannt ″Zugangsinhaber″ abgeschlossener Vertrag, der insbesondere die U ¨ bertragungsnetz beinhaltet; Sonderbedingungen bezüglich des Zugangs zum lokalen U 9. Koordinierungsvertrag zur Inanspruchnahme der Erzeugungseinheiten: der zwischen dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes und einem Ausgleichsverantwortlichen für einen oder mehrere Einspeisungspunkte abgeschlosU sene Vertrag, der hauptsächlich die Bedingungen bezüglich der Koordinierung der Inanspruchnahme der Erzeugungseinheiten enthält; 10. Liefervertrag: zwischen einem Versorger und einem Endkunden im Hinblick auf die Lieferung von Strom abgeschlossener Vertrag; 11. Anschlussvertrag: zwischen einem Benutzer des Netzes und dem Betreiber des Netzes abgeschlossener Vertrag, in dem die gegenseitigen Rechte und Verpflichtungen in Bezug auf eine bestimmte Anschlussstelle einschließlich der sachgerechten technischen Spezifikationen bestimmt werden; 12. Lastprofil: Reihe von gemessenen Daten bezüglich der Energieentnahme oder -einspeisung an einer Zugangsstelle pro Taktperiode; 13. Dekret: das Wallonische Dekret vom 12. April 2001 bezüglich der Organisation des regionalen Elektrizitätsmarkts; ¨ bertragungsnetzes einen Zugangsvertrag 14. Zugangsinhaber: Vertragspartner, der mit dem Betreiber des lokalen U unterzeichnet hat; 15. Messangabe: eine durch eine Zählung oder Messung mittels einer Messausrüstung erzielte Angabe; 16. EAN-Code: ein einziges 18-stelliges numerisches Feld (European Article Number) zur eindeutigen Identifikation entweder einer Zugangsstelle (EAN-Code-GSRN (Global Service Related Number)) oder eines der Marktteilnehmer (EAN-Code-GLN (Global Location Number)); 17. EDIEL: Electronic Data Interchange for the Electric Industry (gehört zu der internationalen Norm UN/EDIFACT für die elektronische Datenübermittlung zwischen Betreibern und Benutzern von Stromnetzen); 18. Wirkenergie: Integral einer Wirkleistung während eines bestimmten Zeitraums; 19. Blindenergie: Integral der Blindleistung während eines bestimmten Zeitraums; 20. Messausrüstung: jegliche Ausrüstung zur Durchführung von Zählungen und/oder Messungen verwendete Ausrüstung wie Zähler, Messgeräte, Leistungstransformatoren oder damit verbunden Telekommunikationsausrüstungen, die es dem Netzbetreiber möglich macht, seine Aufgaben zu erfüllen;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 21. signifikanter Fehler: ein Fehler in einer Messangabe, der größer als die gesamte Präzision der gesamten Messausrüstungen ist, die diese Messangabe bestimmen, und der den Industrieprozess oder die mit dieser Messangabe verbundene Abrechnung beeinträchtigen kann; 22. Frequenz: Anzahl Schwingungen pro Sekunde der Spannungsgrundschwingung, ausgedrückt in Hertz (Hz); 23. Betreiber des Verteilernetzes: der (die) gemäß Artikel 10 des Dekrets bezeichnete(n) Betreiber eines Verteilernetzes; ¨ bertragungsnetzes: die gemäß den Bestimmungen des Kapitels II des Dekrets 24. Betreiber des lokalen U bezeichnete Person; ¨ bertragungsnetzes: die gemäß Artikel 10 des Gesetzes bezeichnete Person; 25. Betreiber des U 26. Inselbildung: Situation, in der eine Erzeugungseinheit nach einer plötzlichen Abschaltung des Netzes das elektrische System weiterhin ganz oder teilweise versorgen kann. In diesem Fall müssen mindestens die Hilfsdienste der betroffenen Erzeugungseinheit versorgt werden, damit sie für die Wiederherstellung des Netzes verfügbar sein kann; ¨ bertragungsnetz; 27. Einspeisung: die Leistungslieferung an das lokale U 28. Anschlussanlage: jegliche Einrichtung, die notwendig ist, um die Anlagen eines Benutzers des Netzes an das Netz anzuschließen; ¨ bertragungsnetzes: eine Anlage eines Benutzers des lokalen U ¨ bertra29. Anlage eines Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetz verbunden ist, ohne diesem gungsnetzes, die über einen elektrischen Anschluss mit dem lokalen U anzugehören; ¨ bertragungsnetz gehörende Anlage: eine Anlage, für die ein Benutzer des 30. Betriebsmäßig zu dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes über das Eigentums- oder Nutzungsrecht verfügt, die jedoch wie eine Anlage des lokalen lokalen U ¨ bertragungsnetzes betrieben wird, wobei dieser Begriff in dem Anschlussvertrag oder in einer dazugehörenden U Vereinbarung näher erläutert wird; 31. Verbindung: der elektrische Kontakt zwischen zwei Netzen; 32. Sammelschiene: das dreiphasige Gefüge aus drei Metallschienen oder aus drei Phasenleitern, die jede(r) für jede Phase einen identischen Spannungspunkt bildet, woran die Anlagen (Instrumente, Leitungen, Kabel) untereinander verbunden werden können; 33. Tag D: ein Kalendertag; 34. Tag D-1: der Kalendertag vor dem Tag D; 35. Werktag: jeder Wochentag, außer samstags, sonntags und den gesetzlichen Feiertagen; 36. Gesetz: Gesetz vom 29. April 1999 über die Organisation des Elektrizitätsmarkts; 37. Messung: Aufzeichnung mittels einer Messausrüstung eines physikalischen Werts zu einem gegebenen Zeitpunkt; ¨ bertragungsnetzes selbst, der durch 38. Wirkleistungsverlust: der Verlust an Wirkleistung innerhalb des lokalen U dessen Benutzung verursacht wird; ¨ bertragungsnetzes zusammenhängenden 39. Anpassungsplan: der Plan, in dem die mit der Struktur des lokalen U ¨ nderungen in Betracht gezogen werden, der in Anwendung von Art. 15 des Dekrets erstellt wird; A 40. Stromabschaltungsplan: Plan, der Gegenstand eines föderalen Ministerialerlasses ist und in dem die ¨ bertragungsStromabschaltungen, Liefereinschränkungen und Prioritäten angegeben werden, die der Betreiber des U netzes auferlegen muss, wenn das Netz gefährdet ist; 41. Zugangsstelle: ein Einspeisungs- und/oder Entnahmepunkt; 42. Messstelle: die physische Stelle, wo Messausrüstungen an die Anschlussanlage oder an die Anlage eines Benutzers des Netzes angeschlossen sind; 43. Entnahmepunkt: die physische Stelle und das Spannungsniveau eines Punktes, an dem Leistung von dem Netz entnommen wird; 44. Anschlussstelle: die physische Stelle und das Spannungsniveau der Stelle, an der der Anschluss mit dem ¨ bertragungsnetz verbunden ist und an der ein- und ausgeschaltet werden kann; lokalen U 45. Einspeisungspunkt: die physische Stelle und das Spannungsniveau eines Punktes, an dem Leistung in das Netz eingespeist werden kann; 46. Verbindungsstelle: die physische Stelle und das Spannungsniveau, wo es einen elektrischen Kontakt zwischen zwei Netzen gibt; 47. Schnittstelle: die physische Stelle und das Spannungsniveau des Punktes, an dem die Anlagen eines Benutzers des Netzes an den Anschluss verbunden sind; Diese Stelle befindet sich auf dem Standort des Benutzers des Netzes und auf jedem Fall nach dem ersten Anschlussfeld ab dem Netz auf Benutzerseite; ¨ bertragungsnetz; 48. Entnahme: Leistungsentnahme aus dem lokalen U 49. Fahrplan: vernünftige Prognose der Einspeisungen und Entnahmen von viertelstündiger Wirkleistung für eine Zugangsstelle und für einen gegebenen Tag; 50. Wirkleistung: Teil der elektrischen Leistung, der in andere Leistungsformen wie mechanische oder thermische Leistung umgewandelt werden kann. Für ein Dreiphasensystem entspricht deren Wert v3.U.I.cos phi, wobei U und I den Effektivwerten der Grundschwingungen der Dreieckspannung (Spannung zwischen Phasen) und des Stroms entsprechen und phi der Phasenverschiebung (zeitlichen Verschiebung) zwischen den Grundschwingungen dieser Spannung und dieses Stroms entspricht; die Wirkleistung wird in Watt oder in dessen Vielfachen ausgedrückt. Falls die Sternspannung (zwischen Phase und Nullleiter) benutzt wird, gilt die Formel 3.U.I.cos phi. 51. Scheinleistung: für ein Dreiphasensystem, die Menge gleich v3.U.I, wobei U und I den Effektivwerten der Grundschwingungen der Dreieckspannung und des Stroms entsprechen. Falls die Sternspannung benutzt wird, gilt die Formel 3.U.I.; die Scheinleistung wird in VA oder in dessen Vielfachen ausgedrückt;

39625


39626

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 52. Anschlussleistung: die in dem Anschlussvertrag festgelegte und in Voltamperen (VA) oder in dessen Vielfachen ¨ bertragungsnetzes mittels seines Anschlusses ausgedrückte Höchstleistung, über die der Benutzer des lokalen U verfügen kann; 53. viertelstündige Leistung: die über einen Zeitraum von einer Viertelstunde entnommene oder eingespeiste Durchschnittsleistung, die bei Wirkleistung in Watt (W), bei Blindleistung in Var (VAr) und bei Scheinleistung in Voltamperen (VA) oder in deren Vielfachen ausgedrückt wird; 54. Blindleistung: für ein Dreiphasensystem, die Menge gleich v3.U.I.sin phi, wobei U und I den Effektivwerten der Grundschwingungen der Dreieckspannung und des Stroms entsprechen und phi der Phasenverschiebung (zeitlichen Verschiebung) zwischen den Grundschwingungen dieser Spannung und dieses Stroms entspricht; die Blindleistung wird in VAr oder in dessen Vielfachen ausgedrückt. Falls die Sternspannung benutzt wird, gilt die Formel 3.U.I.sin phi. 55. bestellte Leistung: die maximale eingespeiste oder entnommene viertelstündige Wirkleistung, die in einem Zugangsvertrag festgelegt wird und sich auf eine Zugangsstelle und einen gegebenen Zeitraum bezieht; ¨ bertragungs56. Spannungsqualität: die gesamten Eigenschaften der Spannung, die einen Einfluss auf das lokale U ¨ bertragungsnetzes ausüben können und die netz, die Anschlüsse und die Anlagen eines Benutzers des lokalen U insbesondere die Kontinuität der Spannung und die elektrischen Eigenschaften dieser Spannung, das heißt insbesondere deren Frequenz, Amplitude, Wellenform und Symmetrie, betreffen; 57. Anschluss: die gesamten Ausrüstungen, die zur Verbindung der Anlagen des Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes mit diesem Netz erforderlich sind, einschließlich des ersten Anschlussfeldes und im allgemeinen U der Messeinrichtungen; ¨ bertragungsnetzes geführte Register, in dem 58. Zugangsregister: das von dem Betreiber des lokalen U insbesondere für jede Zugangsstelle der Ausgleichsverantwortliche und der Versorger angegeben werden; ¨ bertragungsnetzes in U ¨ bereinstimmung mit Art. 195 der 59. Zählregister: das von dem Betreiber des lokalen U vorliegenden Regelung geführte Register; ¨ bertragung von dem 60. Register der Zugangsverantwortlichen: das gemäß der technischen Regelung zur U ¨ bertragungsnetzes geführte Register; Betreiber des U 61. technische Verteilungsregelung: die in Artikel 13 des Dekrets vorgesehene technische Regelung für den Betrieb der Stromverteilernetze in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesen Netzen; ¨ bertragung: Königlicher Erlass vom 19. Dezember 2002 zur Festlegung einer 62. technische Regelung zur U technischen Regelung für den Betrieb des Stromübertragungsnetzes und den Zugang zu diesem Netz; ¨ bertragungsnetz: die gesamten, auf dem belgischen Gebiet eingerichteten Anlagen im Sinne des Artikels 2, 7° 63. U des Gesetzes, die zur Stromübertragung bei einer Spannung von über 70 Kilovolt dienen; 64. Ausgleichsverantwortlicher: eine natürliche oder juristische Person, die für das Gleichgewicht der gesamten Einspeisungen und Entnahmen im Lauf einer Viertelstunde innerhalb des belgischen Regelgebiets verantwortlich ist, und die zu diesem Zweck in dem Register der Zugangsverantwortlichen eingetragen wird; 65. ″AOEA″: Allgemeine Ordnung für elektrische Anlagen; 66. ″AASO″: Allgemeine Arbeitsschutzordnung; ¨ bertragungsnetz, die Gesamtheit der folgenden Dienste: 67. Hilfsdienste: für das lokale U a) die primäre Einstellung der Frequenz; b) die sekundäre Einstellung des Gleichgewichts im belgischen Regelgebiet; c) der ″Black-Start″ Dienst; d) der Ausgleich der viertelstündigen Gleichgewichtsverluste; e) die tertiäre Reserve; f) die Spannungs- und Wirkleistungsregelung; g) die Verwaltung der Engpässe; 68. Situation mit mehrfachen Störfällen: Störfallsituation, die die physikalische Lage des elektrischen Systems betrifft, die sich aus dem gleichzeitigen Verlust - von einer Referenzlage ausgehend und nach dem Verschwinden der zeitweiligen Phänomene - von mindestens zwei Komponenten des elektrischen Systems ergibt, mit Ausnahme des ¨ bertragungsnetzes; gleichzeitigen Verlusts einer Erzeugungseinheit/-gruppe und einer Komponente des lokalen U 69. Messsystem: die gesamten Messausrüstungen, die für die Messungen und Zählungen an einer bestimmten Messstelle bestimmt sind; 70. elektrisches System: die Gesamtheit der Ausrüstungen, die sich aus den Verbundnetzen, den Anschlussanlagen und den Anlagen der an diese Netze angeschlossenen Benutzer zusammensetzen; 71. Erzeugungseinheit: eine physische Einheit, die mindestens einen Strom erzeugenden Generator enthält; 72. dezentrale Erzeugungseinheit: Erzeugungseinheit, deren Inanspruchnahme nicht zentral koordiniert wird; 73. lokale Erzeugungseinheit: Erzeugungseinheit, deren Einspeisungspunkt mit dem Entnahmepunkt einer oder mehrerer Lasten gleich ist; ¨ bertragungsnetzes: ein Endverbraucher oder ein Erzeuger, dessen Anlagen an das lokale 74. Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetz angeschlossen sind. U § 3. Wenn nicht anders vorgesehen, werden die Fristen in dieser Regelung angeführten Fristen in Werktagen angegeben. KAPITEL II — Allgemeine Betriebsgrundsätze Abschnitt 1 — Grundsätze ¨ bertragungsnetzes führt die ihm kraft des Dekrets und seiner DurchführungsArt. 2 - Der Betreiber des lokalen U erlasse obliegenden Aufgaben und Verpflichtungen aus, um die lokale Stromübertragung zwischen den verschiedenen ¨ bertragungsnetzes zu gewährleisten, wobei er für die U ¨ berwachung, Aufrechterhaltung und Benutzern des lokalen U ggf. Wiederherstellung der Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit dieses Netzes sorgt. ¨ bertragungsnetzes im Voraus die erforderlichen und Zu diesem Zweck bestimmt der Betreiber des lokalen U angemessenen Mittel zur Durchführung seiner Aufgaben und setzt alle vernünftigen Mittel ein, um diese zu erzielen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Die Festlegung dieser erforderlichen und angemessenen Mittel erfolgt zum ersten Mal bei der ersten Aufstellung des in Art. 15 des Dekrets vorgesehenen Anpassungsplans. Bei den aufeinanderfolgenden Revisionen des Anpassungsplans werden sie jeweils überprüft und ggf. aktualisiert. ¨ bertragungsnetzes alle geeigneten Mittel ein, Bei der Ausübung seiner Aufgaben setzt der Betreiber des lokalen U die die Benutzer des Netzes berechtigterweise von ihm erwarten können und die unter Berücksichtigung der besonderen Lage vernünftigerweise erzielt werden können. ¨ bertragungsnetzes gewährt dem Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes Art. 3 - § 1. Der Betreiber des lokalen U Unterstützung und stimmt sich mit ihm ab, um den technischen Betrieb der Stromflüsse auf dem lokalen ¨ bertragungsnetz zu organisieren, sowie um das stetige Gleichgewicht zwischen der Stromnachfrage und dem U Stromangebot zu überwachen, aufrechtzuerhalten und ggf. wiederherzustellen. Er gewährt dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes ebenfalls Unterstützung, um das gesamte Gleichgewicht des Regelgebiets, das durch individuelle U Gleichgewichtsverluste seitens der verschiedenen Ausgleichsverantwortlichen beeinträchtigt werden könnte, aufrechtzuerhalten oder wiederherzustellen. ¨ bertragungsnetzes leistet den Dienst für den Anschluss an das lokale § 2. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetz und den Zugang zu diesem Netz, um die Stromübertragung insbesondere zwischen den U Erzeugungsanlagen, den Verteilernetzen, den Ausrüstungen der direkt angeschlossenen Kunden und dem Stromübertragungsnetz zu gewährleisten. § 3. Er gewährleistet den Betrieb des elektrischen Systems, d.h.: a) die gewerbliche Verwaltung der Verträge in Zusammenhang mit dem Zugang zu dem lokalen Stromübertragungsnetz und den Hilfsdiensten, nämlich die Verwaltung der Zugangsanträge und -verträge und des Ankaufs, sowie die Verwaltung des Ankaufs und Bereitstellung der Hilfsdienste unter Einhaltung der von dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes gegebenen Vorschriften. U b) die Beteiligung, was die lokalen Aspekte angeht, an der Programmierung der Energieaustausche, insbesondere die Vorbereitung des Betriebsprogramms und die Vorbereitung des Programms, das anschließend an einen Zwischenfall eingesetzt werden kann; ¨ bertragungsnetzes und die U ¨ berwachung der Energieaustausche, hauptsächlich was c) die Leitung des lokalen U ¨ bertragungsnetzes angeht, bestehend aus folgenden Teilaufgaben: den Echtzeitbetrieb des lokalen U — die Umsetzung für den lokalen Bereich der Betriebsprogramme, die in der Programmierung der Energieaustausche angenommen werden; ¨ berwachung, Aufrechterhaltung und ggf. Wiederherstellung der Sicherheit, Zuverlässigkeit und — die U ¨ bertragungsnetzes; Wirksamkeit des lokalen U — die Koordinierung und Durchführung, oder Beauftragung der Durchführung, der bei Arbeiten an den ¨ bertragungsnetz; Anlagen notwendigen Handlungen auf dem lokalen U d) die Sammlung und die Verarbeitung der für seine eigenen Aufgaben notwendigen Messungen und Zählungen, einschließlich des Betriebs der Ausrüstungen und Verfahren in Sachen Messungen und Zählungen, sowie der Erfassung, Validierung und Verarbeitung der Mess- und Zähldaten; ¨ bertragungsnetzes, e) die Kontrolle der Qualität des gekauften Stroms und der Stabilität des lokalen U einschließlich: — der Sammlung der Daten über die Qualität des gekauften Stroms und die Stabilität des lokalen ¨ bertragungsnetzes; U ¨ berwachung der Qualität des gekauften Stroms und der Stabilität des lokalen U ¨ bertragungs— der ständigen U netzes. ¨ bertragungsnetzes genügen den geltenden Gesetzen, Verordnungen und § 4. a) Die Infrastrukturen des lokalen U Normen, und insbesondere der allgemeinen Ordnung für elektrische Anlagen. b) Sie sind entworfen worden, um die elektrische Energie in aller Sicherheit allen Entnahmepunkten zuzuleiten, und die Verteilung der den Einspeisungspunkten zugeleiteten Energie zu gewährleisten. Der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes passt das lokale Ubertragungsnetz an die normalerweise vorhersehbaren Flüsse an. Er sorgt für U die Einhaltung der Regeln der guten fachlichen Praxis in Sachen Sicherheit, insbesondere was die Sicherheitsabstände zwischen seinen Anlagen und Drittpersonen oder deren Gütern angeht; zu diesem Zweck informiert er die Drittpersonen über die Vorschriften, die sich aus geltenden Verordnungen und Normen, insbesondere aus der allgemeinen Ordnung für elektrische Anlagen, ergeben. ¨ bertragungsnetzes ist berechtigt, Baumäste, die Kurzschlüsse oder Schäden an den c) Der Betreiber des lokalen U elektrischen Linien über Privatbesitzen verursachen könnten, zu schneiden. Außer in Dringlichkeitsfällen benachrichtigt er den Eigentümer im Voraus per Einschreiben. In diesem Schreiben wird angegeben, dass der Eigentümer selbst eine Ausästung binnen einer Frist von einem Monat vornehmen kann. Verweigert sich der Eigentümer zur Ausästung, ¨ bertragungsnetzes selbst die betreffenden A ¨ ste ab, wobei er mit der Sorgfalt so schneidet der Betreiber des lokalen U eines guten Familienvaters handelt; der Eigentümer ist verpflichtet, ihm den Zugang zu erlauben. ¨ ste über das Privateigentum hinaus ragen und die elektrische Linie einer Straße entlang Wenn die betreffenden A geht und sich über dem öffentlichen Eigentum befindet, so ist die Ausästung zu Lasten des Besitzers der Bäume. ¨ bertragungsnetzes sind so geplant und eingestellt, d) Die Systeme zum Schutz der Ausrüstungen des lokalen U dass Fehler zweckmäßig und auf selektive Weise beseitigt werden. Selektive Schutzvorrichtungen einer höheren Stufe werden vorgesehen, um Funktionsversagen der normalen Schutzvorrichtungen abzuhelfen. ¨ bertragungsnetzes überwacht der Art. 4 - § 1. Im Einvernehmen mit den Betreibern des Verteilernetzes und des U ¨ bertragungsnetzes die Qualität und Zuverlässigkeit der Stromversorgung anhand eines Betreiber des lokalen U geeigneten Systems. Dieses System ermöglicht die Festlegung von mindestens folgenden Qualitätsindizien: a) die Häufigkeit der Unterbrechungen; b) die durchschnittliche Dauer der Unterbrechungen; c) die jährliche Dauer der Unterbrechungen. ¨ bertragungsnetzes kann zusätzliche Indizien vorschlagen, die zu überwachen sind. Der Betreiber des lokalen U

39627


39628

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes übermittelt der CWaPE jedes Jahr vor dem 31. Mai den in § 2. Der Betreiber des lokalen U Art. 24 des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 21. März 2002 bezüglich der Netzbetreiber vorgesehenen Bericht, in dem er die Qualität seiner Leistungen während des abgelaufenen Kalenderjahres beschreibt. In diesem Bericht wird mindestens das Folgende beschrieben: 1° die Häufigkeit und durchschnittliche Dauer der Unterbrechungen bei dem Zugang zu seinem lokalen ¨ bertragungsnetz, einschließlich der jährlichen Gesamtunterbrechungsdauer, während des angegebenen KalenderjahU res; 2° die Einhaltung der Qualitätskriterien bezüglich der Wellenform der Spannung, so wie diese in den Kapiteln 2 und 3 der Norm NBN EN 50160 beschrieben werden; 3° die Qualität der allen betroffenen Parteien erbrachten Dienstleistungen und gegebenenfalls die Verstöße gegen die sich aus der vorliegenden Regelung ergebenden Verpflichtungen und deren Gründe. § 3. Die CWaPE kann ein Muster für diesen Bericht aufstellen. Art. 5 - Die operationellen Regeln hinsichtlich des Betriebs der Stromflüsse, denen der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes unterliegt oder die er kraft der vorliegenden Regelung umsetzt, ersetzen die gesamten U einschlägigen Regeln, die zum Zeitpunkt des Inkrafttretens der vorliegenden Regelung anwendbar sind, wobei die ¨ bertragungsnetzes gewährleistet werden müssen und keine Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U Diskriminierung zwischen den Benutzern dieses Netzes entstehen darf. Art. 6 - Die allgemeinen Bedingungen der Verträge einschließlich der kraft der vorliegenden Regelung ¨ nderungen, werden der CWaPE unverabzuschließenden Zusammenarbeitsvereinbarung, sowie alle angebrachten A züglich und auf alle Fälle zwei Monate vor deren Inkrafttreten übermittelt. ¨ bertragungsnetzes erstellten Verfahren und Vordrucke, sowie deren Die von dem Betreiber des lokalen U Abänderungen, unterliegen demselben Verfahren. ¨ bertragungsnetzes können in Notfällen Art. 7 - Die Aufgaben und Verpflichtungen des Betreibers des lokalen U beeinflusst werden, wie in Abschnitt 4 des vorliegenden Titels genauer angegeben. ¨ bertragungsnetzes verzichtet auf jegliche Diskriminierung zwischen den Art. 8 - Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, den Versorgern, den Ausgleichsverantwortlichen, den Erbringern von Benutzern des lokalen U Hilfsdiensten, oder zwischen allen sonstigen Personen, die im Rahmen ihrer Aufgaben und Verpflichtungen oder ¨ bertragungsnetz zu tun haben. geleisteten Dienste auf die eine oder andere Weise mit dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes führt seine Aufgaben und Verpflichtungen hinsichtlich Art. 9 - § 1. Der Betreiber des lokalen U der Güter, Ausrüstungen oder Anlagen, die zu seinem Eigentum gehören, aus. Dies gilt ebenfalls mit der Zustimmung des Eigentümers für die Güter, Ausrüstungen oder Anlagen, die nicht zu seinem Eigentum gehören, über deren Nutzungsrecht oder tatsächliches Kontrollrecht er jedoch verfügt sowie für die Güter, Ausrüstungen oder Anlagen, zu denen er gemäß den Bestimmungen der vorliegenden Regelung und der kraft dieser abgeschlossenen Verträge Zugang hat. ¨ bertragungsnetzes kann bestimmte Aufgaben, die die Sicherheit und § 2. Der Betreiber des lokalen U Zuverlässigkeit des Netzes nicht unmittelbar beeinträchtigen, Subunternehmern anvertrauen. Er haftet jedoch völlig und unmittelbar für diese Aufgaben. Abschnitt 2 — Information ¨ bertragungsnetzes, Art. 10 - Mangels ausdrücklicher Bestimmungen bemühen sich der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, die Versorger und die sonstigen betroffenen Parteien darum, die die Benutzer des lokalen U erforderlichen Informationen im Sinne der vorliegenden Regelung schnellstmöglich weiterzuleiten. Art. 11 - Die Mitteilung von vertraulichen oder gewerblich empfindlichen Informationen, die vom Emittenten als solche identifiziert werden, wird untersagt, es sei denn, es liegen in der vorliegenden Regelung anderslautende Bestimmungen vor, oder mindestens eine der folgenden Voraussetzungen wird erfüllt: ¨ bertragungsnetzes bzw. der betroffenen Benutzer des lokalen U ¨ bertragungs1° seitens des Betreibers des lokalen U netzes bzw. der Ausgleichsverantwortlichen bzw. ihres jeweiligen Personals bzw. der Versorger, wenn die Mitteilung an Drittpersonen im Rahmen eines Gerichtsverfahrens erforderlich ist oder von den öffentlichen Behörden auferlegt oder von der CWaPE im Rahmen ihrer Aufgaben verlangt wird; 2° bei Vorhandensein einer vorherigen schriftlichen Zustimmung desjenigen, von dem die vertraulichen oder gewerblich empfindlichen Informationen stammen; ¨ bertragungsnetzes angeht, wenn es sich um Mitteilungen an Betreiber anderer 3° was den Betreiber des lokalen U Netze handelt, oder im Rahmen von Verträgen bzw. Regeln mit Betreibern von Netzen im Ausland; ¨ ffentlichkeit leicht und gewöhnlich zugänglich oder verfügbar ist; 4° wenn diese Information für die O ¨ bertragungsnetzes aus technischen oder 5° wenn die Mitteilung der Information durch den Betreiber des lokalen U sicherheitsbedingten Gründen erforderlich ist. Der Empfänger dieser Information ist verpflichtet, für deren Vertraulichkeit zu sorgen. Wenn die Mitteilung an Drittpersonen auf der Grundlage der unter 2°, 3° und 5° angegebenen Bedingungen erfolgt, muss sich der Empfänger der Information unbeschadet anwendbarer Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen dazu verpflichten, diese Information mit demselben Vertraulichkeitsgrad zu behandeln wie mit demjenigen, der ¨ bertragungsnetzes gegeben wurde. vom Betreiber des lokalen U ¨ bereinstimmung mit der vorliegenden Regelung oder mit den kraft dieser Art. 12 - Wenn eine Vertragspartei in U abgeschlossenen Verträgen damit beauftragt wird, einer anderen Partei von ihr stammende Informationen mitzuteilen, trifft sie die notwendigen Maßnahmen, damit dem Empfänger Informationen mitgeteilt werden, deren Inhalt ordnungsgemäß geprüft worden ist. Abschnitt 3 — Zugang der Personen zu den Anlagen Unterabschnitt 1 — Vorschriften in Zusammenhang mit der Sicherheit der Personen Art. 13 - Die belgischen Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen in Zusammenhang mit der Sicherheit von Gütern und Personen, einschließlich der normativen Regeln wie insbesondere die allgemeine Arbeitsschutzordnung und die allgemeine Ordnung für elektrische Anlagen, so wie die Normen NBN EN 13 und NBN EN 50110-1 sind für ¨ bertragungsnetz eingreift, einschließlich des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsjede Person, die auf dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes und ihres jeweiligen Personals anwendbar. netzes, des Benutzers des lokalen U


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Unterabschnitt 2 — Zugang der Personen zu den Anlagen, ¨ bertragungsnetzes verwaltet werden die von dem Betreiber des lokalen U Art. 14 - § 1. Der Zugang zu jedem beweglichen oder unbeweglichen Gut, für welches der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes über das Eigentums- oder Nutzungsrecht verfügt, erfolgt zu jeder Zeit unter Einhaltung der U ¨ bertragungsnetzes mittels dessen ausdrücklichen und Zugangs- und Sicherheitsverfahren des Betreibers des lokalen U vorherigen Zustimmung. ¨ bertragungsnetzes hat Zugang zu allen Anlagen, für die er über das Eigentums§ 2. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes befinden. oder Nutzungsrecht verfügt, und die sich auf dem Standort des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes sorgt dafür, dass der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes über Der Benutzer des lokalen U einen ständigen Zugang verfügt, oder trifft die notwendigen Maßnahmen, um ihm diesen Zugang sofort und zu jeder Zeit zu geben. ¨ bertragungs§ 3. Wenn der Zugang zu einem beweglichen oder unbeweglichen Gut des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes geltenden Sicherheitsnetzes spezifischen Zugangsverfahren und bei dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes davon schriftlich im Voraus vorschriften unterliegt, muss letzterer den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes seine eigenen Sicherheitsvorschrifinformieren. Mangels dessen beachtet der Betreiber des lokalen U ten. ¨ bertragungsnetzes Unterabschnitt 3 - Zugang der Personen zu den Anlagen des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetz gehören oder den Anlagen, die betriebsmäßig zu dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes der Ansicht ist, dass bestimmte Anlagen des Art. 15 - § 1. Wenn der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes betriebsmäßig zu dem lokalen U ¨ bertragungsnetz gehören oder einen nicht Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, auf den Anschluss oder die Anschlüsse oder unbedeutenden Einfluss auf die Funktion des lokalen U ¨ bertragungsnetzes haben, teilt er dies dem Benutzer des Anlage(n) eines anderen oder anderer Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und der CWaPE mit, und gibt die Gründe dafür an. lokalen U Mittels eines günstigen Gutachtens der CWaPE wird eine schriftliche Vereinbarung zwischen dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes und dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes verhandelt und abgeschlossen; in lokalen U dieser Vereinbarung werden die betroffenen Anlagen aufgelistet und die verschiedenen Verantwortungen für die Leitung, den Betrieb und die Wartung dieser Anlagen angegeben. ¨ bertragungsnetzes die Beachtung aller vorherigen Durch diese Vereinbarung wird dem Benutzer des lokalen U Verpflichtungen garantiert, einschließlich was die Erhaltung der Kapazität des bestehenden Anschlusses angeht, außer ¨ bertragungsnetzes vorliegt und dieser auf wenn eine schriftliche Zustimmung des Benutzers des lokalen U angemessene Weise entschädigt wird. ¨ bernahme durch den Betreiber des In dieser Vereinbarung werden ebenfalls die finanziellen Modalitäten für die U ¨ bertragungsnetzes aller sich aus dieser A ¨ nderung des Status der Anschlussausrüstungen ergebenden lokalen U Unkosten, einschließlich der für den Eigentümer der Anlagen bestimmten Entschädigung, beschrieben. Diese Vereinbarung bildet einen Nachtrag zum Anschlussvertrag. Was die neuen Anschlüsse angeht, wird diese Vereinbarung dem Anschlussvertrag beigefügt. ¨ bertragungsnetzes verfügt über das Zugangsrecht zu den Anlagen des Benutzers § 2. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, um dort Kontrollen durchzuführen oder in Anwesenheit eines Vertreters des des lokalen U Benutzers, der es nicht verweigern kann, Versuche durchzuführen oder zu organisieren, die darauf abzielen, die Anwendung der vorliegenden technischen Regelung zu kontrollieren. Wenn diese Anlagen betriebsmäßig zum lokalen ¨ bertragungsnetz gehören, muss der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes darüber hinaus dazu Zugang haben, U um die in der in § 1 erwähnten Vereinbarung vorgesehenen Eingriffe zu tätigen. Der Benutzer des lokalen ¨ bertragungsnetzes sorgt dafür, dass der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes über einen ständigen Zugang U verfügt, oder trifft die notwendigen Maßnahmen, um ihm diesen Zugang sofort und zu jeder Zeit zu geben. Falls er ¨ bertragungsnetzes die notwendigen Tests und/oder Versuche durchführen muss, trifft der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes so wenig wie möglich zu stören, außer Maßnahmen, um die Aktivitäten des Benutzers des lokalen U in Dringlichkeitsfällen oder bei höherer Gewalt. ¨ bertragungsnetzes verpflichtet, die § 3. Unter den in § 2 erwähnten Umständen ist der Betreiber des lokalen U Vorschriften hinsichtlich der Sicherheit von Personen und Gütern zu beachten, die von dem Benutzer des lokalen ¨ bertragungsnetzes angewandt werden. Zu diesem Zweck ist der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes vor der U ¨ bertragungsnetzes über die Durchführung dieser Kontrollen oder Versuche verpflichtet, den Betreiber des lokalen U anwendbaren Vorschriften zu informieren und ihm eine Abschrift davon abzugeben. ¨ bertragungsnetzes seine eigenen § 4. Mangels der in § 3 erwähnten Information, wendet der Betreiber des lokalen U Regeln hinsichtlich der Sicherheit von Personen und Gütern an, wenn er eine Kontrolle oder Versuche in den Anlagen ¨ bertragungsnetzes durchführt. eines Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes § 5. Wenn dies aus Gründen der Sicherheit oder technischen Zuverlässigkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes das Recht, den Benutzer des lokalen U ¨ bertragungserforderlich ist, hat der Betreiber des lokalen U netzes aufzufordern, innerhalb der in dem Aufforderungsschreiben festgelegten Frist die in diesem Schreiben beschriebenen, erforderlichen Anpassungen vorzunehmen. ¨ bertragungsnetzes diese Arbeiten innerhalb der in dem Aufforderungsschreiben Falls der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes festgelegten Frist nicht ausführt oder in äußerst dringenden Fällen hat der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes das Recht, die strikt zur Gewährleistung der Sicherheit und Zuverlässigkeit des lokalen U notwendigen Arbeiten auszuführen. Die Kosten für die in vorliegendem Artikel beschriebenen Arbeiten gehen zu ¨ bertragungsnetzes, außer wenn er nachweist, dass sie auf Versäumnisse seitens des Lasten des Betreibers des lokalen U Benutzers zurückzuführen sind. Gegebenenfalls sind die § 2 bis 4 des vorliegenden Artikels anwendbar. Abschnitt 4 — Notzustände und Fälle höherer Gewalt Unterabschnitt 1 — Definition der Notzustände und der Fälle höherer Gewalt Art. 16 - § 1. Gelten als Notzustände im Sinne der vorliegenden Regelung: die Zustände, die auf einen Fall höherer Gewalt folgen, und in denen außergewöhnliche und zeitweilige Maßnahmen getroffen werden müssen, um die Folgen der höheren Gewalt zu bewältigen und somit den sicheren und ¨ bertragungsnetzes aufrechtzuerhalten oder wiederherzustellen, dies während der zuverlässigen Betrieb des lokalen U ¨ bertragungsnetz mit den intakt gebliebenen Ausrüstungen wieder strikt notwendigen Zeit, um das lokale U aufzubauen; die Zustände, die auf ein Ereignis folgen, das zwar nicht als höhere Gewalt nach dem aktuellen Stand der Rechtsprechung und der Rechtslehre eingestuft werden kann, aber trotzdem nach der Einschätzung des Betreibers des

39629


39630

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes oder des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes einen dringenden und orientierten lokalen U ¨ bertragungsnetzes benötigt, um den sicheren und zuverlässigen Betrieb des Eingriff des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes aufrechterhalten oder wiederherstellen zu können, oder weitere Schäden zu vermeiden. lokalen U ¨ bertragungsnetzes begründet nachträglich diesen Eingriff bei den betroffenen Benutzern Der Betreiber des lokalen U und bei der CWaPE. § 2. Im Sinne der vorliegenden Regelung werden die folgenden Situationen für den Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes als Fälle höherer Gewalt betrachtet, insofern sie unwiderstehlich und unvorhersehbar sind: U ¨ berschwemmungen, Stürme, Wirbelstürme, oder sonstige 1° eine Naturkatastrophe im Anschluss an Erdbeben, U außergewöhnliche Witterungsverhältnisse; 2° eine chemische oder Kernexplosion und ihre Folgen; ¨ beralterung, mangelnder Wartung 3° die plötzliche Nichtverfügbarkeit der Anlagen aus anderen Gründen als U oder der Qualifikation des Betreiberpersonals; einschließlich eines Zusammenbruchs des EDV-Systems, ob durch ein Virus verursacht oder nicht, obwohl alle Präventivmaßnahmen unter Berücksichtigung des Stands der Technik getroffen worden waren; 4° die - zeitweilige oder ständige - technische Unmöglichkeit der Stromübertragung durch das lokale ¨ bertragungsnetz wegen Betriebsstörungen innerhalb des Regelgebiets, die auf Stromflüsse zurückzuführen sind, die U sich aus Energieaustauschen innerhalb eines anderen Regelgebiets oder zwischen zwei oder mehreren Regelgebieten ergeben, wobei die Identität der von diesen Energieaustauschen betroffenen Marktteilnehmer bei dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes nicht bekannt ist und vernünftigerweise nicht bekannt werden dürfte; lokalen U ¨ bertragungsnetz oder den betriebsmäßig dazu gehörenden Anlagen zu 5° die Unmöglichkeit auf dem lokalen U handeln, wegen einer kollektiven Arbeitsstreitigkeit die zu einer einseitigen Maßnahme seitens der Arbeitnehmer (oder Gruppen von Arbeitnehmern) führt, oder jede sonstige Arbeitsstreitigkeit; 6° Brand, Explosion, Sabotage, Aktionen terroristischer Art, Vandalismus, Schäden aus kriminellen Handlungen, Nötigung oder Drohungen krimineller Art; 7° erklärter oder nicht erklärter Krieg, Kriegsdrohung, Invasion, bewaffneter Konflikt, Embargo, Revolution, Aufstand; 8° Verfügungen von hoher Hand, insbesondere Situationen, in denen die zuständige Behörde sich auf den ¨ bertragungsnetzes außergewöhnliche und zeitweilige Maßnahmen Notstand beruft um dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes aufrechterhalten oder aufzuerlegen, damit der sichere und zuverlässige Betrieb des lokalen U wiederhergestellt werden kann. ¨ bertragungsnetzes Unterabschnitt 2 — Eingreifen des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes ist befugt, alle Maßnahmen zu treffen, die er für Art. 17 - § 1. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertraerforderlich hält, um den Auswirkungen auf die Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsgungsnetzes abzuhelfen, die auf einen Notzustand zurückzuführen sind, die der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, ein Versorger, ein netzes oder sein Netz zu bewältigen hat, oder die ein Benutzer des lokalen U Zugangsinhaber, ein Ausgleichsverantwortlicher, ein anderer Netzbetreiber oder jegliche andere betroffene Person anführt. Die Durchführungsbestimmungen für diese Maßnahmen werden in den allgemeinen Bedingungen der ¨ bereinstimmung mit der vorliegenden Regelung abgeschlossen werden. Verträge angegeben, die kraft und in U ¨ bertragungsnetzes trifft alle notwendigen Präventivmaßnahmen, um die schädlichen Der Betreiber des lokalen U Auswirkungen angekündigter oder vorhersehbarer Ereignisse zu beschränken. ¨ bertragungsnetzes im Rahmen von § 1 getroffenen Maßnahmen sind für alle § 2. Die vom Betreiber des lokalen U betroffenen Personen verbindlich. § 3. Die §§ 1 und 2 sind ebenfalls anwendbar wenn der Notzustand noch nicht materiell aufgetreten ist, der ¨ bertragungsnetzes jedoch betrachtet, dass sie vernünftigerweise auftreten könnte. Betreiber des lokalen U § 4. Wenn der Notzustand und die in Art. 181 gemeinten Situationen mit mehrfachen Störfällen ebenfalls das ¨ bertragungsnetz betreffen, haben die Bestimmungen der technischen Regelung zur U ¨ bertragung im Falle von U Abweichungen Vorrang vor den Bestimmungen der vorliegenden Regelung. Unterabschnitt 3 — Aussetzung der Verpflichtungen Art. 18 - § 1. Die Erfüllung der Verpflichtungen entgegen denen der Notzustand angeführt wird und derjenigen, ¨ bertragungsnetzes veranlassen, wird während der Dauer der die kraft Art. 17 einen Eingriff des Betreibers des lokalen U Bewältigung des Ereignisses, das diesen Notzustand veranlasst, zeitweilig ausgesetzt. § 2. Die Verpflichtungen finanzieller Art, die vor dem Notzustand eingegangen waren, müssen erfüllt werden. ¨ bertragungsnetzes, der Benutzer dieses Netzes, der Zugangsinhaber, der Art. 19 - § 1. Der Betreiber des lokalen U Versorger, der Ausgleichsverantwortliche, ein anderer Netzbetreiber oder jede andere betroffene Person, die sich auf ¨ bertragungsnetzes geführt hat (im den Notzustand berufen hat, die zu einem Eingriff des Betreibers des lokalen U Rahmen dieses Artikels wird diese Person mit dem Begriff ″die ausgefallene Partei″ bezeichnet) trifft jedoch alle notwendigen Maßnahmen: 1° um die Auswirkungen der Nichterfüllung seiner / ihrer Verpflichtungen zu minimieren; 2° um seine/ihre Verpflichtungen so bald wie möglich zu erfüllen. § 2. Die ausgefallene Partei teilt ihrem Vertragspartner und ggf. jeder betroffenen Person so bald wie möglich und durch alle möglichen Mittel mit, aus welchen Gründen sie ihre Verpflichtungen ganz oder teilweise nicht erfüllen kann sowie die vernünftigerweise vorhersehbare Dauer dieser Nichterfüllung. Abschnitt 5 — Formalitäten Unterabschnitt 1 — Notifizierungen, Mitteilungen und Fristen Art. 20 - § 1. Jegliche Notifizierung oder Mitteilung in Ausführung der vorliegenden Regelung muss schriftlich erfolgen, unter Beachtung der in Art. 2281 des Zivilgesetzbuches vorgeschriebenen Formen und Bedingungen. § 2. Es wird davon ausgegangen, dass die Notifizierung oder Mitteilung stattgefunden hat, sobald sie unter Beachtung der in § 1 erwähnten Formen eingegangen ist. § 3. Im Notfalle können Informationen nur mündlich ausgetauscht werden. Unter allen Umständen müssen die ¨ bereinstimmung mit dem § 1 des vorliegenden Artikels bestätigt Informationen dieser Art so schnell wie möglich in U werden.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 21 - § 1. In Abweichung von Art. 20 werden die gewerblichen und technischen Informationen, die zwischen den verschiedenen betroffenen Parteien ausgetauscht werden, in elektronischer Form mitgeteilt (wobei jeder Versand durch eine Empfangsbestätigung beglaubigt wird) unter Einsatz eines Kommunikationsprotokolls, das mit der Norm EDIEL übereinstimmt und/oder in einem sog. » Message Implementation Guide″ (MIG) angegeben ist. Dieses MIG wird unter den gesamten Netzbetreibern vereinbart, welche anschließend die CWaPE benachrichtigen. Mangels einer solchen Vereinbarung kann die CWaPE ein MIG auferlegen. § 2. Die Benutzung des in § 1 erwähnten Protokolls ist nicht Pflicht für die Informationsaustausche zwischen: ¨ bertragungsnetzes und dem Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes; — dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und einem Benutzer des lokales U ¨ bertragungsnetzes, wenn — dem Betreiber des lokalen U letzterer ein anderes Protokoll vorzieht und die Benutzung dieses anderen Protokolls mit dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes in seinem Zugangsvertrag oder einem Nachtrag vereinbart hat; lokalen U ¨ bertragungsnetzes und einem Betreiber des Verteilernetzes, wenn ein anderes — dem Betreiber des lokalen U Protokoll im gegenseitigen Einverständnis in der Zusammenarbeitsvereinbarung oder in einem Nachtrag zu dieser ausdrücklich vereinbart und dies der CWaPE mitgeteilt wurde; ¨ bertragungsnetzes, dem Versorger, dem Ausgleichsverantwortlichen und dem — dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes ein anderes Protokoll für die Zugangsinhaber, wenn der Betreiber des lokalen U elektronische Sendung der Daten benutzt, durch welches jede Sendung durch eine gleichzeitige Empfangsbestätigung beglaubigt wird, wobei die CWaPE darüber informiert wird. Art. 22 - Die in Art. 20 und 21 erwähnten Hinterlegungen, Mitteilungen oder Notifizierungen sind gültig, wenn sie an der letzten Anschrift erfolgen, die zu diesem Zweck vom Empfänger mitgeteilt worden ist. Art. 23 - Die in der vorliegenden Regelung angegebenen Fristen laufen von Mitternacht bis Mitternacht. Sie laufen ab dem Werktag nach dem Empfang der Notifizierung. Mangels einer Notifizierung laufen die Fristen ab dem Werktag nach demjenigen, an dem der Akt oder das Ereignis, das diesen Akt veranlasst hat, zur Kenntnis genommen wurde. Art. 24 - Der Fälligkeitstag ist in den Fristen mit einbegriffen. Unterabschnitt 2 — Führung der Register und Veröffentlichung ¨ bertragungsnetzes bestimmt den Träger, auf dem er die in der Art. 25 - § 1. Der Betreiber des lokalen U vorliegenden Regelung vorgesehenen Register führt, und informiert die CWaPE darüber. ¨ bertragungsnetzes § 2. Falls diese Register auf einem EDV-Träger geführt werden, trifft der Betreiber des lokalen U die notwendigen Maßnahmen, damit zumindest eine nicht beschädigte Kopie auf einem ähnlichen Träger in aller Sicherheit aufbewahrt bleibt. ¨ bertragungsnetzes sorgt für die Veröffentlichung der in der vorliegenden Regelung § 3. Der Betreiber des lokalen U vorgesehenen Register nach den üblichen Modalitäten und unter Berücksichtigung der in diesem Bereich anwendbaren Gesetzgebung. ¨ bertragungsnetzes ist verpflichtet, jeder interessierten Person, die es Art. 26 - § 1. Der Betreiber des lokalen U schriftlich beantragt, eine Abschrift des Musters mit den allgemeinen Bedingungen, der Musterverträge und der Vordrucke, die kraft der vorliegenden Regelung vorgesehen sind, zukommen zu lassen. § 2. Unbeschadet der Nichtveröffentlichung der vertraulichen oder gewerblich empfindlichen Daten und Informationen, von denen er kraft der vorliegenden Regelung Kenntnis hat, sorgt der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes für die Veröffentlichung auf einem über das Internet zugänglichen Server der Informationen, die U vernünftigerweise für die Marktteilnehmer nötig sind; die gilt u.a. für die allgemeinen Bedingungen, die Tarife, die Formulare und Verfahren. ¨ bertragungsnetzes TITEL II — Daten für die Planung des lokalen U KAPITEL I — Daten im Hinblick auf die Erstellung eines Anpassungsplans Art. 27 - Im Rahmen der operationellen Regeln für den technischen Betrieb der Stromflüsse vereinbart der ¨ bertragungsnetzes mit der CWaPE die praktischen Modalitäten der Konzertierung im Hinblick Betreiber des lokalen U auf die Aufstellung des Plans zur Anpassung seines Netzes auf der Grundlage der im vorliegenden Titel beschriebenen ¨ bertragungsnetzes wird parallel zum in Art. 13 des Gesetzes Informationen. Der Plan zur Anpassung des lokalen U vorgesehenen Entwicklungsplan erstellt. ¨ bertragungsnetzes zwecks der Art. 28 - § 1. Die Aufstellung eines Plans zur Anpassung des lokalen U Verbesserung des Betriebs der Stromflüsse, die dieses Netz durchqueren, und der Lösung der Probleme, die die Sicherheit und Kontinuität der Stromversorgung beeinträchtigen können, umfasst die folgenden Stufen: ¨ bertragungsnetzes, einerseits hinsichtlich der eine detaillierte Veranschlagung der Bedürfnisse des lokalen U Energietransportkapazität und andererseits hinsichtlich der Sicherheit, Zuverlässigkeit und Kontinuität des Dienstes; die Analyse der notwendigen Mittel, um diesen Bedürfnissen zu genügen; der Vergleich zwischen den erforderlichen und bestehenden Mitteln; ¨ bertragungsnetz anzupassen, damit die Auflistung der notwendigen Arbeiten und Investitionen, um das lokale U den festgestellten Problemen abgeholfen werden kann; die Erstellung einer Durchführungsplanung. § 2. Zu diesem Zweck werden folgende Aktionen unternommen: ¨ bertragungsnetzes übermittelt der CWaPE vor dem 15. Oktober die in § 1 erwähnten 1° der Betreiber des lokalen U Informationen (oder begründet, dass der letzte von der Wallonischen Regierung genehmigte Plan keine Anpassung benötigt); ¨ bertragungsnetzes vereinbart mit der CWaPE einen Termin für die Vorstellung seines 2° der Betreiber des lokalen U Plans im Laufe des Monats November; ¨ bertragungsnetzes auffordern, 3° die CWaPE untersucht danach diesen Plan und kann den Betreiber des lokalen U ihr die Informationen und Begründungen zu übermitteln, die sie als erforderlich betrachtet. Sie informiert ihn über ihre Stellungnahme spätestens Ende Dezember;

39631


39632

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes passt ggf. seinen Plan an und übermittelt der CWaPE vor Ende 4° der Betreiber des lokalen U Januar dessen endgültige Fassung in zwei Abfertigungen; 5° die CWaPE übermittelt fristlos dem Minister eins dieser Exemplare, dem sie ggf. ihr Kommentar beifügt; 6° nach der Genehmigung des Plans durch die Wallonische Regierung wird dieser Plan umgesetzt. ¨ bermittlungsmodalitäten KAPITEL II — Planungsdaten und U Abschnitt 1 — Grundsätze ¨ bertragungsnetzes übermittelt dem Betreiber dieses Netzes die Art. 29 - § 1. Der Benutzer des lokalen U ¨ bereinstimmung mit dem vorliegenden Kapitel. Planungsdaten in U ¨ bermittlung der Planungsdaten an den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes erfolgt in der in § 2. Die U Titel VII der vorliegenden Regelung vorgesehenen Form. Abschnitt 2 — Verpflichtung zur jährlichen Zustellung der Planungsdaten ¨ bertragungsnetzes übermittelt dem Betreiber dieses Netzes die Art. 30 - § 1. Der Benutzer des lokalen U verfügbaren Planungsdaten bezüglich der 7 Jahre, die auf das laufende Jahr folgen. Art. 31 - Der Zeitplan für die Zustellung der Daten im Sinne des vorliegenden Kapitels ist derselbe wie derjenige ¨ bertragungsnetzes. des Plans zur Entwicklung des U Art. 32 - Die mitzuteilenden Planungsdaten umfassen die in Kapitel VII der vorliegenden Regelung erwähnten Daten. ¨ bertragungsnetzes kann ggf. dem Betreiber dieses Netzes jegliche sonstige Art. 33 - Der Benutzer des lokalen U nützliche Information mitteilen, die nicht in den in Titel VII der vorliegenden Regelung erwähnten Daten enthalten ist. ¨ bertragungsnetzes kann vom dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsArt. 34 - § 1. Der Betreiber des lokalen U netzes oder jeder betroffenen Partei zusätzliche Daten anfordern, die nicht in Titel VII der vorliegenden Regelung und ihrer Anlage 3 erwähnt sind, die er aber für notwendig betrachtet, um seine Verpflichtungen zu erfüllen. Er begründet den diesbezüglichen Antrag. ¨ bertragungsnetzes teilt der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungs§ 2. Nach Anhörung des Benutzers des örtlichen U netzes die vernünftige Frist mit, innerhalb deren ihm diese zusätzliche Daten vom Benutzer des örtlichen ¨ bertragungsnetzes zugestellt werden müssen. U Art. 35 - § 1. Wenn die mitgeteilten Planungsdaten unzureichend, ungenau, falsch oder offenbar unsinnig sind, ¨ bertragungsnetzes jegliche beantragte teilt der Benutzer des betroffenen Netzes auf Antrag des Betreibers des lokalen U Korrektur oder zusätzliche Angabe mit. ¨ bertragungsnetzes teilt der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungs§ 2. Nach Anhörung des Benutzers des örtlichen U ¨ bertragungsnetzes netzes die vernünftige Frist mit, innerhalb deren ihm diese Daten vom Benutzer des örtlichen U zugestellt werden müssen. ¨ bertragungsnetzes, der nicht imstande ist, die beantragten Daten gemäß Art. 36 - Der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes über diesen Zustand und Art. 31 und 34 mitzuteilen, informiert den Betreiber des lokalen U begründet die unvollständige Mitteilung. Art. 37 - Die jährliche Mitteilung der Planungsdaten gibt deren jeweiliges Inkrafttretedatum an. Abschnitt 3 — Verpflichtung zur Mitteilung der Planungsdaten bei der Inbetriebnahme oder Außerbetriebnahme einer Erzeugungseinheit ¨ bertragungsnetzes, der beabsichtigt, eine an das lokale U ¨ bertragungsnetz Art. 38 - Der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes angeschlossene Erzeugungseinheit in oder außer Betrieb zu setzen, teilt dem Betreiber des lokalen U spätestens zwölf Monate vor der tatsächlichen Verwirklichung dieser In- oder Außerbetriebsetzung die in Art. 243 angegebenen Planungsdaten mit. Art. 39 - Die Mitteilung der in Art. 38 erwähnten Daten greift weder der Zustimmung noch der Verweigerung des ¨ bertragungsnetzes, noch der Entscheidung des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Betreibers des lokalen U hinsichtlich seiner in Art. 38 gemeinten Absicht vor. ¨ nderung Art. 40 - Die Mitteilung der Planungsdaten bei einer Inbetriebsetzung, Außerbetriebsetzung oder A enthält das jeweilige Inkrafttretedatum. ¨ bertragungsnetz TITEL III — Anschluss an das lokale U KAPITEL I — Technische Anschlussvorschriften Abschnitt 1 — Allgemeines Art. 41 - Titel III findet Anwendung auf: 1° die gesamten Anschlussanlagen und die Messsysteme für den Teil, der nicht durch Titel V gedeckt wäre; ¨ bertragungsnetzes, die die Sicherheit, Zuverlässigkeit und 2° die gesamten Anlagen des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder der Anlagen eines anderen Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsWirksamkeit des lokalen U netzes oder die Spannungsqualität beeinflussen können; 3° die durch eine Direktleitung angeschlossenen Anlagen und die Anlagen, die einer Direktleitung angehören; 4° die gesamten Verbindungen mit den anderen Netzen. ¨ bertragungsnetz verbunden. Die Art. 42 - Der Anschluss ist an den Anschlussstellen mit dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes getätigt. Anschlussvorgänge werden durch den Betreiber des lokalen U Art. 43 - § 1. Die Anschlüsse werden gemäß Artikel 9 der vorliegenden Regelung durch den Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes verwaltet. U ¨ bertragungsnetzes, jegliche Anschlussanlage oder § 2. Unbeschadet des Rechts für den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes in Anwendung des Dekrets jeglichen Anschluss kraft seiner Bezeichnung als Betreiber des lokalen U einzurichten, wird jeder Antrag auf einen neuen Anschluss oder auf eine neue Anschlussanlage durch jeglichen ¨ bertragungsnetzes, der ein Dokument liefern kann, das als Beweis dient, dass er bewerbenden Benutzer des lokalen U


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD als Eigentümer oder Nießbraucher über die gesamten Rechte betreffend den Betrieb, die Benutzung, die Verstärkung ¨ bertragungsnetzes und die Abtretung dieser Anlagen verfügt oder verfügen wird, beim Betreiber des lokalen U eingereicht. ¨ bertragungsnetzes sind, ist § 3. Wenn bestimmte Anschlussanlagen das Eigentum des Benutzers des lokalen U dieser verpflichtet, die gesamten Bestimmungen der vorliegenden Regelung und der aufgrund deren abgeschlossenen Verträge betreffend seine Anschlussanlage zu beachten oder deren Beachtung aufzuerlegen. § 4. In Abweichung von §§ 1 bis 3 und nur wenn die in Artikel 15, § 1 erwähnte Vereinbarung es ausdrücklich ¨ bertragungsnetzes oder eine durch ihn bevollmächtigte Person befugt, um vorsieht, ist nur der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetz gehörenden Anlage einen Eingriff oder eine Handlung an einer betriebsmäßig zu dem lokalen U vorzunehmen. Die Kosten der besagten Eingriffe und Handlungen gehen zu Lasten des Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes, wenn diese auf seinen Antrag hin ausgeführt werden oder auf seine Anschlussanlage U zurückzuführen sind. ¨ bertragungsArt. 44 - Die Verfahren in Sachen Betrieb und Wartung der Anlagen des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetz gehören, oder die die Sicherheit, Zuverlässigkeit und netzes, die betriebsmäßig zu dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder der Anlagen eines anderen Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsWirksamkeit des lokalen U netzes beeinflussen, werden aufgrund der in Artikel 15 § 1 erwähnten Vereinbarung festgelegt. Abschnitt 2 — Auf jeden Anschluss anwendbare Vorschriften Unterabschnitt 1 — Normen ¨ bertragungsnetzes entsprechen Art. 45 - § 1. Die Anschlussanlagen und die Anlagen der Benutzer des lokalen U den auf die elektrischen Anlagen anwendbaren Normen und Regelungen. ¨ bertragungsnetzes und der Benutzer des § 2. Im Anschlussvertrag bestimmen der Betreiber des lokalen U betroffenen Netzes auf transparente und nicht diskriminierende Weise die anwendbaren Normen, technischen Berichte und sonstigen Bezugsregeln. ¨ bertragungsnetz durch die Art. 46 - § 1. Das zulässige Niveau der Störungen, die auf dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes verursacht werden, wird in den Anschlussanlagen und die Anlagen des Benutzers des lokalen U Normen, die in vergleichbaren Sektoren auf Europäischer Ebene allgemein angewandt sind, und insbesondere in den technischen Empfehlungen CEI 61000-3-6 und CEI 61000-3-7 festgelegt. ¨ bertragungsnetzes sorgt dafür, dass die von ihm verwalteten Anlagen auf dem § 2. Der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetz keine Störerscheinungen verursachen, die die im § 1 und gegebenenfalls im Anschlussverlokalen U trag angegebenen Begrenzungen überschreiten. ¨ bertragungsnetzes auf Antrag des Benutzers dieses Netzes die Zu diesem Zweck teilt der Betreiber des lokalen U erforderlichen Richtwerte mit, worunter die Kurzschlussleistungen an der Anschlussstelle für die verschiedenen Situationen. ¨ bertragungsnetzes liefert dem Benutzer eine Spannung an der AnschlussArt. 47 - Der Betreiber des lokalen U stelle, die mindestens der Norm EN 50160 genügt Die Norm EN 50160 gilt als Bezugspunkt für alle in vorliegender Regelung vorgesehenen Spannungsstufen. ¨ nderungen sind auf die Art. 48 - Die an einer in vorliegendem Abschnitt erwähnten Norm angebrachten A ¨ bertragungsnetzes anwendbar, unter der Anschlussanlagen und bestehenden Anlagen der Benutzer des lokalen U Voraussetzung, dass dies von der Norm oder einer Rechtsverpflichtung vorgesehen wird, und erfordern keinen Nachtrag zu den kraft vorliegender Regelung geschlossenen Verträgen. Unterabschnitt 2 — Allgemeine technische Vorschriften für den Anschluss der Anlagen eines Benutzers Art. 49 - Die allgemeinen technischen Mindestanforderungen einer Anschlussanlage und einer Anlage eines ¨ bertragungsnetzes werden in der Anlage 1 zur vorliegenden Regelung angegeben. Benutzers des lokalen U Art. 50 - § 1. Die Felder der Anschlussanlagen werden mit Schutzvorrichtungen ausgestattet, um einen Fehler innerhalb einer als zulässige Höchstdauer bestimmten Zeitspanne (einschließlich der Betriebszeit des Leistungsschalters und der Bogenlöschzeit), das in der Anlage 2 zur vorliegenden Regelung angegeben ist, auf selektive Weise zu beseitigen. ¨ bertragungsnetzes im § 2. Die in § 1 erwähnten Schutzvorrichtungen werden vom Betreiber des lokalen U Anschlussvertrag angegeben. Dieser Vertrag verdeutlicht, ob diese Schutzvorrichtungen als zweites Schutzniveau für ¨ bertragungsnetzes dienen können. den Benutzer des lokalen U Art. 51 - § 1. Was die nicht durch die vorliegende Regelung betroffenen Aspekte betrifft, bestimmen der Betreiber ¨ bertragungsnetzes und der Benutzer des betroffenen Netzes im Anschlussvertrag die technischen des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Mindestanforderungen und die Einstellungsparameter, die für den Anschluss des lokalen U anzuwenden sind, insbesondere: ¨ bertragungsnetz, der 1° das einphasige Netzschema, einschließlich des ersten Anschlussfeldes an dem lokalen U Struktur der Schaltanlage, zu der dieses Feld gehört und die Sammelschienen dieser Schaltanlage; 2° die technischen funktionellen Mindesteigenschaften der Anchlussanlagen. Diese Anforderungen berücksichtigen die lokalen Eigentümlichkeiten des Netzes. § 2. Im Anschlussvertrag und auf dem einphasigen Netzschema bestimmen der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes und der Benutzer des betroffenen Netzes auf transparente und nicht diskriminierende Weise U insbesondere das Folgende: 1° die Anschlussstelle; 2° die Schnittstelle zwischen dem Anschluss und den Anlagen des Benutzers des Netzes; 3° der Einspeisungspunkt und/oder der Entnahmepunkt; 4° die Messstelle. § 3. Die technischen Mindestanforderungen, Einstellungsparameter und sonstigen in §§ 1 und 2 erwähnten Bestimmungen werden im in Artikel 109 bis 112 erwähnten Anschlussvertrag angegeben. § 4. Durch unterschiedliche Anschlüsse gespeiste elektrische Anlagen dürfen nie miteinander verbunden werden, ¨ bertragungsnetzes oder einer ausdrücklichen vorbehaltlich der vorherigen Zustimmung des Betreibers des lokalen U Vereinbarung im Anschlussvertrag mit der genauen Angabe der Modalitäten.

39633


39634

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 52 - § 1. Der Betreiber des Netzes bestimmt die funktionellen technischen Mindestspezifikationen, die, was die Anlagen des Benutzers des Netzes betrifft, anzuwenden sind, um die Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des Netzes zu gewährleisten. Die funktionellen Mindestanforderungen beziehen sich auf: ¨ bertragungsnetzes an der Schnittstelle 1° die Leistungsfähigkeit der Anlagen des Benutzers des lokalen U hinsichtlich: a) der höchsten einphasigen und dreiphasigen Kurzschlussleistungen, die die Anlage des Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes in das lokale U ¨ bertragungsnetz einspeisen könnte; U b) der Höchstdauer für die Beseitigung des Fehlerstroms durch die Haupt- und Reserveschutzvorrichtungen; ¨ bertragungsnetzes (Erdung, eingebaute c) der Sternpunktbehandlung der Anlagen des Benutzers des lokalen U Impedanzen, Schaltgruppe der Transformatoren); d) der höchsten zulässigen Niveaus der Emission von Störungen, die durch die Anlage des Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes in das lokale U ¨ bertragungsnetz eingespeist werden; U ¨ bertragungsnetzes, die am Spannungs2° die technischen Eigenschaften der Anlagen des Benutzers des lokalen U niveau der Schnittstelle angeschlossen sind, oder mangels solcher Anlagen des Benutzers, z.B. wenn die Anlagen des ¨ bertragungsnetzes mit einer Spannungsumwandlung anfangen, die technischen Eigenschaften Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, die am ersten Spannungsniveau angeschlossen sind, das der Anlagen des Benutzers des lokalen U durch eine einfache Umwandlung direkt mit dem Spannungsniveau der Schnittstelle verbunden ist, hinsichtlich: a) des Isolationspegels; b) des Entwurfskurzschlussstroms; c) des Ausschaltvermögens der Leistungsschalter. 3° im allgemeinen jede Ausrüstung, die die Spannungsqualität bedeutsam beeinflussen könnte oder die Störungen ¨ bertragungsnetz einführen könnte. ins lokale U ¨ bertragungsnetzes zu installierenden Fernmeldemittel; 4° die beim Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes. 5° Nach einer Konzertierung mit dem Benutzer des lokalen U ¨ a) die beim Benutzer des lokalen Ubertragungsnetzes zu installierenden Verriegelungen und Automatik; b) die technischen Lösungen und Einstellungsparameter, die im Rahmen der Ordnungen bei Großstörungen und zur Versorgungswiederaufnahme anzuwenden sind. § 2. Die in § 1 erwähnten technischen Anforderungen, Einstellungsparameter und sonstigen Bestimmungen werden im in Artikel 112 erwähnten Anschlussvertrag angegeben. ¨ bertragungsnetzes ergänzt der Minister die Liste der in § 1 des § 3. Auf Vorschlag des Betreibers des lokalen U vorliegenden Artikels bestimmten technischen Anforderungen und Einstellungsparameter. ¨ bertragungsnetzes und der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Art. 53 - § 1. Der Benutzer des lokalen U bestimmen die Aspekte, die durch die vorliegende Regelung nicht gedeckt sind, und die mit der Sicherheit, ¨ bertragungsnetzes direkt verbunden sind: Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, das das 1° das einphasige Schaltbild mit der Struktur des Netzes des Betreibers des lokalen U Folgende umfasst: ¨ bertragungsnetzes mit Angabe der Schnittstela) die Spannungsebenen der Anlagen des Benutzers des lokalen U le(n); b) die gesamten möglichen Verbindungen zwischen den verschiedenen Anschlüssen, einschließlich der Transformatoren, sowie ggf. die Verbindungen zu den Erzeugungsanlagen; c) ggf. die gesamten Anlagen zum Ausgleich der Blindenergie; d) für die Transformatoren, die verschiedene Anschlüsse zusammen verbinden können, die Bestimmung ihrer Schaltgruppe, ihrer Nennspannungen und ggf. der Stufenregelung; e) die gesamten mit diesen Spannungsebenen verbundenen Ausrüstungen, die Störungen verursachen könnten; 2° die eventuellen für die Freileitungen vorgesehenen automatischen Kurzunterbrechungsvorrichtungen; 3° die Betriebsarten (Haupt- und Hilfsanschluss). ¨ nderung der Lage auf dem lokalen U ¨ bertragungsnetz, dann kann der Betreiber des lokalen § 2. Im Falle einer A ¨ bertragungsnetzes von dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes verlangen, dass er die notwendigen U Anpassungen an den Schutzvorrichtungen in seinen Anlagen anbringt, damit ihre Selektivität erhalten bleibt. Die ¨ bertragungsnetzes. Kosten für diese Anpassungen gehen zu Lasten des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes dem Betreiber des Art. 54 - Auf eigene Initiative übermittelt der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes die gesamten Auskünfte betreffend seine Anlagen, die eine Wirkung auf die Sicherheit, lokalen U Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des elektrischen Systems haben, insbesondere auf: 1° die Eigenschaften der Ausgleichsvorrichtungen, die sich in den Anlagen des Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes befinden; U ¨ bertragungsnetzes 2° die Zufuhr von Kurzschlussleistung seitens der Ausrüstungen des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder mangels dessen die Gesamtleistung der in den Anlagen des Benutzers des lokalen U installierten Motoren, oder mangels dessen den Prozentsatz der Last des Benutzers, die für die Versorgung der Wechselstrommotoren benutzt wird. Art. 55 - Die in Artikeln 49 bis 54 erwähnten technischen Anforderungen und Einstellungsparameter verfolgen insbesondere die folgenden Ziele: ¨ bertragungsnet1° auf nicht diskriminierende Weise dazu beitragen, dass die Betriebsbedingungen des lokalen U zes, die auf die Anschlussstelle anwendbar sind oder dafür geplant werden, zureichend sind, um die Anschlussanla¨ bertragungsnetzes und ggf. eine Ausbreitung des lokalen U ¨ bertragungsgen, die Anlagen des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes netzes zu erlauben, ohne die Betriebsfähigkeiten der Anlagen anderer Benutzer oder des lokalen U ¨ bertragungsnetz nachteilige zu beeinträchtigen und ohne für die Anlagen anderer Benutzer oder für das lokale U Rückwirkungen (insbesondere in Sachen Stabilität, Oberschwingungen, zwischenharmonische Schwingungen, Schieflast, Flicker, schnelle Spannungsänderungen, zugeführter Kurzschlussstrom); ¨ bertragungsnetzes zu fördern. 2° auf nicht diskriminierende Weise die harmonische Entwicklung des lokalen U


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Unterabschnitt 3 — Spezifische Bestimmungen für die Anschlussanlagen Art. 56 - § 1. Im Falle von Anschlussanlagen, die auf einem Gelände aufgestellt sind, von dem der Betreiber des ¨ bertragungsnetzes nicht Eigentümer ist und von dem der Benutzer mindestens das Nutzungsrecht hat, hat lokalen U ¨ bertragungsnetzes: der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes zu stellen, der seinen Bedürfnissen 1° einen Raum zur Verfügung des Betreibers des lokalen U entspricht. Die dazu bestimmten Modalitäten werden in gegenseitigem Einvernehmen festgelegt; ¨ bertragungsnetzes 2° dafür zu sorgen, dass diese Anschlussanlagen jederzeit für den Betreiber des lokalen U zugänglich wird; 3° die gesamten Bestimmungen zu treffen, die von ihm vernünftigerweise zu erwarten sind, um jeglichen Schäden ¨ bertragungsnetz, an den Anschlussanlagen und/oder an den Anlagen eines anderen Benutzers des am lokalen U ¨ bertragungsnetzes vorzubeugen; lokalen U 4° wenn dies technisch möglich und auf globaler Ebene wirtschaftlich gerechtfertigt ist, dafür zu sorgen, dass der ¨ bertragungsnetzes das Recht und die Möglichkeit hat, ergänzende oder zusätzliche Betreiber des lokalen U Anschlussausrüstungen für diesen Benutzer oder für einen anderen Benutzer in Anwendung von Artikel 102 zu installieren, und zwar im Laufe eines in gegenseitigem Einvernehmen festgelegten Zeitraums, ohne eine angemessene Frist zu überschreiten; ¨ bertragungsnetzes das Recht und die Möglichkeit hat, jederzeit 5° dafür zu sorgen, dass der Betreiber des lokalen U die Gesamtheit oder einen Teil der Anschlussausrüstungen, von denen er Eigentümer ist, zu ersetzen, und zwar im Laufe eines in gegenseitigem Einvernehmen festgelegten Zeitraums, ohne eine angemessene Frist zu überschreiten; ¨ bertragungsnetzes, einschließlich des 6° jederzeit dafür zu sorgen, dass die Rechte des Betreibers des lokalen U Eigentums- und Nutzungsrechts, betreffend den Zugang und die effektive Kontrolle für die Gesamtheit oder einen Teil der Anschlussanlagen nicht beeinträchtigt werden. § 2. Die Modalitäten für die Durchführung der in § 1 erwähnten Verpflichtungen werden im Anschlussvertrag angegeben. Unterabschnitt 4 — Kennzeichnung der Ausrüstungen Art. 57 - § 1. Jegliche Ausrüstung, die zu den Anschlussanlagen gehört, wird nach einer durch den Betreiber des ¨ bertragungsnetzes bestimmten Kodifizierung gekennzeichnet. lokalen U ¨ bertragungsnetzes und der Benutzer des betroffenen Netzes bestimmen, welche § 2. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes gehören, nach der Ausrüstungen, unter denjenigen, die zu den Anlagen des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes bestimmten Kodifizierung gekennzeichnet werden müssen. durch den Betreiber des lokalen U Diese Bestimmung betrifft hauptsächlich die in Artikel 53 angegebenen Ausrüstungen. Art. 58 - Die in Artikeln 57 und 58 erwähnten Ausrüstungen werden mit einem Kennschild ausgestattet, auf dem diese Kodifizierung deutlich ersichtlich ist. Abschnitt 3 — Ergänzende technische Vorschriften für den Anschluss von Lasten ¨ bertragungsnetzes davon benachrichtigt worden ist und Art. 59 - § 1. Nachdem der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsvorbehaltlich einer sofortigen von Letzterem ausgehenden Berichtigung wird der Betreiber des lokalen U netzes erlaubt, die gesamten technischen Mittel einzusetzen, die für den Ausgleich von Blindenergie oder allgemein für ¨ bertragungsnetz angeschlossenen den Ausgleich jeglicher Störerscheinung erforderlich sind, wenn die an das lokale U Anlage eines Benutzers: 1° Anlass zu einer zusätzlichen Blindenergieentnahme im Sinne von Art. 164 gibt, oder ¨ bertragungsnetzes beeinträchtigt. 2° die Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes begründet seinen Beschluss und teilt ihn dem Benutzer des § 2. Der Betreiber des lokalen U betroffenen Netzes mit. Abschnitt 4 — Ergänzende technische Vorschriften für den Anschluss von Erzeugungseinheiten Unterabschnitt 1 — Allgemeines Art. 60 - Wenn mehrere Erzeugungseinheiten an eine selbe Anschlussstelle angeschlossen werden, gelten die Bestimmungen der vorliegenden Regelung getrennt für jede dieser Erzeugungseinheiten. Unterabschnitt 2 — Technische Sondervorschriften für den Anschluss der Grünstromerzeugungseinheiten, der Einheiten, die Strom aus Abfällen und zurückgewonnenen Materialien erzeugen, und der dezentralizierten Erzeugungseinheiten Art. 61 - Was die technischen Aspekt angeht, genügen die Anschlüsse für Erzeugungseinheiten, die erneuerbare Energiequellen benutzen, für hochwertige und/oder hocheffiziente Kraft/Wärme-Kopplungseinheiten, für Erzeugungseinheiten, die Strom aus Abfällen und zurückgewonnenen Materialien bei Industrieprozessen produzieren, sowie für ¨ bertragungsnetzes auf der die dezentralizierten Erzeugungseinheiten, den Vorschriften, die vom Betreiber des lokalen U ¨ berschrift ″Spezifische technische Vorschriften für Grundlage der technischen Vorschriften Synergrid C 10/11 mit der U den Anschluss von dezentralen Erzeugungseinheiten, die auf dem Versorgungsnetz parallel funktionieren″ oder auf der Grundlage jeglicher anderen mindestens gleichwertigen technischen Vorschrift erstellt werden. Die vom Betreiber ¨ bertragungsnetzes erstellten technischen Vorschriften werden der CwaPE nach den Modalitäten von des lokalen U Artikel 6 übermittelt. Unterabschnitt 3 — Betriebsbedingungen Art. 62 - § 1. Eine Erzeugungseinheit muss mit dem Netz synchron und wie folgt funktionieren können: 1° ohne Zeitbegrenzung, wenn die Netzfrequenz zwischen 48.5 Hz und 51 Hz liegt; ¨ bertragungsnetzes und vom Betreiber des lokalen U ¨ bertragungs2° während einer vom Benutzer des lokalen U netzes in gegenseitigem Einvernehmen bestimmten Zeit, wenn die Netzfrequenz zwischen 48 Hz und 48.5 Hz sowie zwischen 51 Hz und 52.5 Hz liegt. § 2. Die Ausgangsgröße des Frequenzrelais, die zum Inselbetrieb einer Erzeugungseinheit führt, darf nicht aktiviert werden, solange die Netzfrequenz mindestens 48 Hz entspricht, es sei denn, es liegen ausdrückliche anderslautende Bestimmungen im Anschlussvertrag vor.

39635


39636

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 63 - Eine Erzeugungseinheit muss mit dem Netz synchron und zeitlich unbegrenzt funktionieren können, wenn der Betrieb innerhalb des schraffierten Teils des nachstehenden Frequenz/Delta U-Diagramms, in dem Delta U sich auf die Spannungsabweichung an den Klemmen des Generators bezieht und in Prozenten im Verhältnis zu der Nennspannung des Generators ausgedrückt ist, erfolgt.

Art. 64 - § 1. Es sei denn, es liegen ausdrückliche anderslautende Bestimmungen im Anschlussvertrag vor, muss eine Erzeugungseinheit: 1° in ihrem gesamten Betriebsbereich mit dem Netz synchron funktionieren können, wenn die Spannung an der Anschlussstelle, die in Prozenten der Nennspannung an dieser Stelle ausgedrückt wird, während eines begrenzten Spannungseinbruchs im schraffierten Teil des nachstehenden Diagramms bleibt;

2° in ihrem gesamten Betriebsbereich mit dem Netz synchron funktionieren können, wenn die Spannung an der Anschlussstelle, die in Prozenten der Nennspannung an dieser Stelle ausgedrückt wird, während eines wichtigeren Spannungseinbruchs im schraffierten Teil des nachstehenden Diagramms bleibt.

§ 2. In Abweichung von § 1 handelt es sich bei der Spannung, die für die lokalen Erzeugungseinheiten in Betracht zu ziehen ist, um die Spannung am Ausgang der lokalen Erzeugungseinheit. ¨ bertragungsnetzes auf objektive, transparente § 3. In Abweichung von § 1 werden von dem Betreiber des lokalen U und nicht diskriminierende Weise spezifische Vorschriften für die asynchronen Generatoren, die Anlagen, die erneuerbare Energiequellen benutzen, die Kraft/Wärme-Kopplungseinheiten, die Anlagen, die Strom aus Abfällen und aus der Rückgewinnung bei Industrieprozessen produzieren, angegeben. Diese werden der CWaPE nach den Modalitäten des Artikels 6 übermittelt.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 65 - Bei einer plötzlichen Schwankung oder einer bedeutenden Abweichung der Frequenz darf keine Vorrichtung einer Erzeugungseinheit die Aktion der Primärregelung der Frequenz, wie sie in der vorliegenden Regelung vorgesehen ist, behindern. Unterabschnitt 4 — Schutzvorrichtungen ¨ bertragungsnetzes stellt einen Leistungsschalter auf die Hochspannungsseite Art. 66 - Der Betreiber des lokalen U des Anschlusses ein, dessen Ausschaltvermögen mindestens dem standardisierten Wert (ausgedrückt in kA) entspricht, der in dem in der Anlage 1 stehenden Spannungsebene bestimmt ist. Art. 67 - Der einphasige Kurzschlussstrom darf den dreiphasigen Kurzschlussstrom nicht überschreiten. Unterabschnitt 5 — Spezifikationen für die Erzeugung von Blindenergie Art. 68 - Jegliche Erzeugungseinheit, deren wie in Artikel 73 bestimmte Wirkleistung P1 mindestens 25 MW entspricht, gilt regelnde Erzeugungseinheit unabhängig vom Spannungsniveau an der Anschlussstelle. Art. 69 - Unabhängig von weiteren, in der vorliegenden Regelung angegebenen Spezifikationen muss jegliche ¨ bertragungsnetzes ihre regelnde Erzeugungseinheit fähig sein, auf ersten Antrag des Betreibers des lokalen U Blindleistungslieferung bei langsamen (innerhalb von Minuten) und plötzlichen (innerhalb eines Sekundenbruchs) Spannungsschwankungen automatisch und unverzüglich anzupassen. Art. 70 - Jegliche nicht regelnde Erzeugungseinheit muss fähig sein, ihre Blindleistungslieferung je nach den ¨ bertragungsnetzes wenigstens durch eine Umschaltung ihrer Blindleistungserzeugung Bedürfnissen des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und vom Benutzer des betroffenen lokalen zwischen zwei Niveaus, die vom Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes festgelegt werden, anzupassen. U ¨ bertragungsnetz eingespeist werden könnte, Art. 71 - § 1. Für jeden Wert der Wirkleistung, der in das lokale U und der zwischen dem technischen Mindestwert und der höchsten Anschlussleistung liegt, muss die regelnde Erzeugungseinheit fähig sein, an der Anschlussstelle eine Blindleistung, die zwischen mindestens -0.1 P1 und 0.45 P1 liegt, aufzunehmen bzw. zu liefern. § 2. Für jede Spannung an der Anschlussstelle, die zwischen 0.9 und 1.05 Mal die normale Betriebsspannung liegt, muss die regelnde Erzeugungseinheit die gleichen Möglichkeiten haben, außer bei einer Begrenzung infolge Begrenzungen der Generatorspannung oder des Ständerstroms des Generators. Eine eventuelle Begrenzung des Ständerstroms darf bei der schnellen Spannungsregelung nicht vorkommen. Die Begrenzungen der Spannung an den Klemmen des Generators müssen die in Artikeln 63 und 64 beschriebenen Regeln beachten. § 3. In Abweichung von den Bestimmungen von §§ 1 und 2 handelt es sich bei der Spannung, der Wirk- und Blindleistung, die für die lokalen Erzeugungseinheiten berücksichtigt werden müssen, um die Spannung, die Wirkund Blindleistung am Ausgang der lokalen Erzeugungseinheit. ¨ bererregungs- und einem Art. 72 - § 1. Der Spannungsregler einer regelnden Erzeugungseinheit wird mit einem U Untererregungsbegrenzer ausgestattet. Diese Regler arbeiten automatisch und nur wenn die Blindleistung außerhalb des in Anwendung von Artikel 71 festgelegten Intervalls liegt. ¨ bererregungs- oder Untererregungsbegrenzung hört automatisch auf und die Primärregelung der § 2. Die U Spannung funktioniert wieder dann, wenn die Spannung an der Anschlussstelle sich wieder innerhalb des in Artikel 71 beschriebenen Intervalls befindet. Art. 73 - Innerhalb des Betriebsbereichs und bei langsamen Spannungsschwankungen Unet an der Anschlussstelle muss jede regelnde Erzeugungseinheit ihre Blinderzeugung Qnet automatisch anpassen können, so dass ihre relative Empfindlichkeit áeq zwischen 18 und 25 liegt,

wobei: Qnet die Blindleistung bezeichnet, die an der Hochspannungsseite des Maschinentransformators gemessen wird; P1 die Wirkleistung der Erzeugungseinheit bezeichnet, die im Anschlussvertrag festgelegt wird und die die im Netz genehmigte höchste Dauerlieferung von Wirkleistung bestimmt. Unet die Spannung bezeichnet, die an der Hochspannungsseite des Maschinentransformators gemessen wird; ¨ bertragungsnetz Unorm.exp die normale Betriebsspannung bezeichnet (die mittlere Spannung, um die das lokale U betrieben wird). Art. 74 - Wenn eine nicht regelnde Erzeugungseinheit mit einer Regelung ausgestattet ist, die die Erzeugung von Blindleistung auf einen Sollwert regelt, muss diese Regelung in Bezug auf die Primärregelung der Spannung der regelnden Einheiten langsam sein (mit einer Wirkung innerhalb von Sekunden)und in Bezug auf die Dynamik der durch Automaten gesteuerten Stufenschalter schnell sein (mit Wirkung innerhalb von Zehntelsekunden bis Minuten), um Schwingungen im elektrischen System zu vermeiden. Die Zeitkonstante dieser Regelung bei geschlossener Schleife muss mindestens zwischen 10 und 30 Sekunden einstellbar sein. Unterabschnitt 6 — Sonstige Bestimmungen Art. 75 - Was die Aspekte betrifft, die nicht durch die vorliegende Regelung gedeckt werden und direkt mit der ¨ bertragungsnetzes verbunden sind, vereinbaren der Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes die technischen Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsMindestanforderungen und die Einstellungsparameter, die für die Anlagen des Benutzers des lokalen U netzes anzuwenden sind, und insbesondere: 1° den Betriebsbereich des Generators in der Ebene Wirkstrom/Blindstrom je nach der Betriebsspannung; 2° die Anpassung des Turbinenreglers an die Inselbildung der Erzeugungseinheit (Kapazität und Zeitpunkt der Inselbildung); 3° den Regelungsbereich der Verstärkung des Drehzahlreglers; 4° die Statik der Blindstromerzeugung;

39637


39638

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 5° die statische und dynamische Stabilität; 6° die Festigkeit gegen Spannungseinbrüche des Generators und der Hilfsausrüstungen; 7° den Höchstwert der Erregung; 8° die Synchronisierung mit dem Netz im normalen und außergewöhnlichen Betrieb; 9° die Fähigkeit der Erzeugungseinheit, Hilfsdienste zu liefern; 10° die Möglichkeit von gemeinsamen Störungen (einschließlich der Steuerung) für die Erzeugungsgruppen, die mehrere Erzeugungseinheiten mit gemeinsamen Hilfsausrüstungen umfassen und die Erzeugungseinheiten mit Kombizyklus; 11° den Power System Stabiliser (PSS); 12° den Maschinentransformator (Leistung, Umspannverhältnis, Kurzschlussstrom, Erdung des Sternpunktes, Begrenzung des einphasigen Kurzschlussstroms). § 2. Die in § 1 erwähnten technischen Mindestanforderungen, Einstellungsparameter und sonstigen Bestimmungen werden im Anschlussvertrag angegeben. Abschnitt 5 — Spezifikationen für die Erbringung eines Hilfsdienstes ¨ bertragungsnetzes gibt im Anschlussvertrag die zusätzlichen technischen Art. 76 - Der Betreiber des lokalen U Spezifikationen im Verhältnis zu den allgemeinen technischen Spezifikationen, die in Abschnitt 4 des vorliegenden ¨ bertragungsnetKapitels aufgeführt sind, an, damit eine Erzeugungseinheit genehmigt wird, zugunsten des lokalen U zes einen Hilfsdienst zu leisten. Art. 77 - § 1. Um den Hilfsdienst der Primärregelung der Frequenz erbringen zu können, muss eine Erzeugungseinheit mit einem automatischen Drehzahlreglers ausgestattet sein. § 2. Um den Hilfsdienst der Primärregelung der Blindleistung und der Spannung erbringen zu können, muss eine Erzeugungseinheit regelnd oder nicht regelnd sein. ¨ bertragungsnetz KAPITEL II — Antrag auf eine Orientierungsstudie für einen Anschluss an das lokale U Abschnitt 1 — Vertraulichkeitsmaßnahmen für die Erzeugungseinheiten ¨ bertragungsnetzes kann für die Kontakte mit den Produzenten, die an sein Art. 78 - Der Betreiber des lokalen U Netz angeschlossenen sind oder sich daran anschließen möchten, nur sein eigenes Personal oder einen von den Produzenten, Ausgleichsverantwortlichen, Inhabern einer Erzeugungslizenz und Zwischenpersonen unabhängigen Sachverständigen gebrauchen. Dies gilt ebenfalls für die Durchführung von Studien und die Vorbereitung von Verträgen. Abschnitt 2 — Einreichung des Antrags auf eine Orientierungsstudie ¨ bertragungsnetzes kann bei dem Art. 79 - Jede interessierte Person, einschließlich jedes Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes einen Antrag auf eine Orientierungsstudie über das Folgende einreichen: Betreiber des lokalen U 1° einen neuen Anschluss, insofern er den in Art. 51 der technischen Verteilungsregelung vorgesehenen Leistungskriterien entspricht; 2° die Anpassung eines bestehenden Anschlusses, seiner Anlagen und/oder ihrer Betriebsarten. Art. 80 - Der Antrag auf eine Orientierungsstudie besteht in einem einschlägigen Formular, der folgende Auskünfte enthält: 1° die Identität und die näheren Angaben zum Antragsteller für die Studie und, wenn es sich um eine Gesellschaft handelt, deren Gesellschaftsname und Bezeichnung, die Rechtsform und den Gesellschaftssitz sowie die Unterlagen zur Bescheinigung der Vollmachten der Unterzeichner des Antrags; 2° den Standort und die Leistung des geplanten Anschlusses; 3° die allgemeinen technischen Daten und technologischen Parameter; 4° seine Verpflichtung zur Zahlung des mit der Orientierungsstudie zusammenhängenden Tarifs. ¨ bertragungsnetzes, wenn er die Absicht hat, die Der Antragsteller informiert spontan den Betreiber des lokalen U Leistung seiner Anlagen später zu erhöhen. ¨ bertragungsnetzes stellt jeder interessierten Person, die dazu einen Art. 81 - Der Betreiber des lokalen U schriftlichen Antrag stellt, das in Art. 80 erwähnte Formular für den Antrag auf eine Orientierungsstudie zur Verfügung. Art. 82 - § 1. Der Antragsteller für eine Studie gibt in seinem Antrag an, welche gewerblich empfindlichen Informationen er gegebenenfalls als vertraulich betrachtet. § 2. Der Antragsteller für eine Studie tut dasselbe für die zusätzlichen Informationen, die vom Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes beantragt werden. U Art. 83 - § 1. Innerhalb einer Frist von zehn Werktagen nach der Einreichung des Antrags auf eine ¨ bertragungsnetzes ob der Antrag vollständig ist. Wenn er Orientierungsstudie prüft der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes dem Antragsteller der Studie mit, welche unvollständig ist, teilt der Betreiber des lokalen U Informationen oder Unterlagen fehlen und gewährt ihm eine Frist, um seinen Antrag zu vervollständigen. Ist der Antrag vollständig, so lässt er ihm eine Empfangsbestätigung zukommen. ¨ bertragungsnetzes der Ansicht ist, dass der Antrag auf eine Orientierungs§ 2. Wenn der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsstudie offenbar unvernünftig ist, was die Sicherheit, Zuverlässigkeit und Zweckmäßigkeit des lokalen U netzes angeht, so teilt er dies dem Antragsteller innerhalb der gleichen Frist mit, wobei er ihm gleichzeitig die Gründe dafür angibt.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Abschnitt 3 — Untersuchung des Antrags auf eine Orientierungsstudie ¨ bertragungsnetzes untersucht den Antrag auf eine Orientierungsstudie Art. 84 - § 1. Der Betreiber des lokalen U und bewertet ihn auf nicht diskriminierende Weise, insbesondere was das Folgende angeht: ¨ bertragungs1° die Aufrechterhaltung der Integrität, Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U netzes; ¨ bertragungsnetzes in Sachen 2° die einwandfreie Funktion der Anlagen der anderen Benutzer des lokalen U Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit; ¨ bertragungsnetzes; 3° die harmonische Entwicklung des lokalen U 4° die bereits bestehenden Anschlüsse und die bestehenden Kapazitätsreservierungen; 5° die Beachtung der Bestimmungen des Dekrets, seiner Durchführungserlasse und der Artikel 51 und 52 der technischen Verteilungsregelung; 6° die Beachtung der in Sachen Umwelt und Raumordnung geltenden Rechtsbestimmungen; 7° die Aufrechterhaltung einer zureichenden Stromübertragungskapazität für die Versorgung der künftigen Bedürfnisse in Zusammenhang mit der Erfüllung der gemeinnützigen Verpflichtungen unter Beachtung der gesetzlichen Bestimmungen; 8° den Vorrang, der den Erzeugungsanlagen, die erneuerbare Energiequellen benutzen, den hochwertigen und/oder hocheffizienten Kraft/Wärme-Kopplungsanlagen und den Anlagen zu geben ist, die Strom aus Abfällen und aus der Rückgewinnung bei Industrieprozessen erzeugen. Die Orientierungsstudien betreffend diese Anlagen werden vorrangig behandelt im Verhältnis zu den sonstigen bei ¨ bertragungsnetzes anhängenden Anträgen. dem Betreiber des lokalen U § 2. Die Bewertung kann andere Punkte betreffen, die im Einvernehmen zwischen dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes und dem Antragsteller für eine Orientierungsstudie festgelegt werden. U ¨ bertragungsnetzes kann zu jeder Zeit den Antragsteller für eine Studie Art. 85 - Der Betreiber des lokalen U auffordern, ihm innerhalb einer Frist von zehn Werktagen zusätzliche Angaben mitzuteilen, die für die Untersuchung des Antrags auf eine Orientierungsstudie notwendig sind. Art. 86 - Durch die Einreichung eines Antrags auf eine Orientierungsstudie entstehen seitens des Betreibers des ¨ bertragungsnetzes keine Verpflichtungen zur Festlegung oder Zuweisung einer Kapazitätsreservierung. lokalen U Abschnitt 4 — Orientierungsstudie ¨ bertragungsnetzes teilt dem Antragsteller so schnell wie möglich, jedoch Art. 87 - § 1. Der Betreiber des lokalen U spätestens innerhalb von 30 Werktagen nach der Einreichung des Antrags auf eine Orientierungsstudie, und unter Vorbehalt einer Verlängerung dieser Frist im Anschluss an die eventuelle Anpassung von Art. 83, das Ergebnis seiner Orientierungsstudie einschließlich der nachstehend in Art. 88 beschriebenen technischen Auskünfte oder anderer, zu vereinbarender Informationen mit. § 2. Falls ein Antrag wegen der Anwendung von Art. 84, § 1, 8° nicht innerhalb der in § 1 vorgesehenen Frist behandelt werden kann, wird diese Frist auf 60 Werktage verlängert. § 3. Die in diesem Artikel erwähnten Fristen können im gegenseitigen Einvernehmen beider Parteien verlängert werden. § 4. Die Orientierungsstudie greift den endgültigen Entscheidungen, die ggf. im Anschlussvertrag getroffen werden, nicht vor. Art. 88 - Die technischen Auskünfte umfassen zumindest die folgenden Punkte: 1° ein Schema des geplanten Anschlusses oder der geplanten Anpassung; 2° ggf. die spezifischen (technischen, gesetzlichen oder sonstigen) Auflagen in Zusammenhang mit der Lage des geplanten Anschlusses oder der geplanten Anpassung; 3° ggf. die erforderlichen Elemente, damit die Anschlussanlagen und die Anlagen des Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes oder die geplanten Anpassungen den Bestimmungen des Dekrets und seiner DurchführungsU erlasse genügen; 4° ggf. die Angabe der Notwendigkeit der Durchführung einer Studie über Filtrierungs- bzw. Ausgleichsgeräte ¨ bertragungsnetzes; bzw. einer Studie über den Einfluss auf die Stabilität des lokalen U 5° ggf. eine nur als Hinweis dienende Bewertung der Verstärkungen, die im Hinblick auf den geplanten Anschluss ¨ bertragungsnetz eingebaut werden müssen, und eine nur als Hinweis oder die geplante Anpassung ggf. in das lokale U dienende Bewertung der zu diesen Zweck normalerweise notwendigen Frist; 6° eine nur als Hinweis dienende Bewertung der für die Durchführung der geplanten Anschluss- oder Anpassungsarbeiten notwendigen Fristen; 7° eine nur als Hinweis dienende Kostenschätzung für die Durchführung der geplanten Anschluss- oder Anpassungsarbeiten; ¨ bertragungsnetzes kann den Antrag auf die vollständige oder teilweise Art. 89 - Der Betreiber des lokalen U Mitteilung der in Art. 88 erwähnten technischen Auskünfte teilweise oder ganz ablehnen, wenn der Antragsteller für ¨ bertragungsnetzes zur eine Orientierungsstudie innerhalb vernünftiger Fristen die von dem Betreiber des lokalen U Durchführung seiner Studie angeforderten Informationen nicht mitgeteilt hat. ¨ bertragungsnetzes dem Antragsteller Art. 90 - In den in Art. 89 gemeinten Fällen teilt der Betreiber des lokalen U für eine Orientierungsstudie seine begründete Ablehnung mit.

39639


39640

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ nderung KAPITEL III — Geringfügige A Art. 91 - Anlässlich eines Projekts, das er für geringfügig hält: ¨ nderung der Anschlussanlagen oder ihrer Betriebsarten, — zur A ¨ nderung der Benutzeranlagen oder ihrer Betriebsarten, die trotz des geringfügigen Charakters jedoch — zur A ¨ bertragungsnetzes haben eine Auswirkung auf die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes die kann, teilt der Benutzer des lokalen U ¨ nderungen und die Gründe mit, weswegen er diese A ¨ nderungen für geringfügig hält. geplanten A ¨ bertragungsnetzes untersucht die in Art. 91 erwähnte Mitteilung, bewertet Art. 92 - Der Betreiber des lokalen U ¨ nderung. und bestätigt ggf. den geringfügigen Charakter der A Art. 93 - § 1. Im Anschluss an die in Art. 92 erwähnte Untersuchung kann der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes: U ¨ nderungen ohne weitere Formalitäten zustimmen; 1° den geplanten A 2° den Abschluss eines Nachtrags zum Anschlussvertrag vorschlagen; ¨ nderung unter Einhaltung des in Kapitel IV des vorliegenden Titels vorgesehenen 3° vorschlagen, dass die A Verfahrens stattfindet, da sie nicht als geringfügig gewertet werden kann. § 2. Der Abschluss eines Nachtrags im Sinne von § 1, 2° befreit den Antragsteller für einen Anschluss nicht von der ¨ bereinstimmung mit Kapitel V des Verpflichtung, eine Notifizierung über die Konformität des Anschlusses in U vorliegenden Titels zu erhalten. KAPITEL IV — Anschlussantrag Abschnitt 1 — Einreichung des Anschlussantrags mit der Detailstudie ¨ bertragungsnetzes, kann bei dem Art. 94 - Jede interessierte Person, einschließlich jedes Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes einen Anschlussantrag einreichen, der die Detailstudie für Folgendes enthält: Betreiber des lokalen U 1° einen neuen geplanten Anschluss, insofern er den in Art. 51 der technischen Verteilungsregelung vorgesehenen Leistungskriterien weiterhin entspricht; ¨ nderung eines bestehenden Anschlusses; 2° eine geplante A ¨ nderung der Anlagen des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes bzw. ihrer Betriebsart, die 3° eine geplante A ¨ bertragungsnetzes haben könnte. eine Auswirkung auf die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit des lokalen U Art. 95 - Der Anschlussantrag enthält die folgenden Informationen, die im ordnungsgemäß ausgefüllten Formular zum Anschlussantrag angeführt sind: 1° die Identität und die näheren Angaben zum Antragsteller für den Anschluss und, wenn es sich um eine Gesellschaft handelt, deren Gesellschaftsname und Bezeichnung, die Rechtsform und den Gesellschaftssitz sowie die Unterlagen zur Bescheinigung der Vollmachten der Unterzeichner des Antrags; 2° die geographische Lage, die Leistung und die detaillierten und technischen Merkmale des geplanten ¨ bertragungsnetz bzw. der anzuschließenden Anlagen; Anschlusses an das lokale U 3° seine Verpflichtung zur Zahlung des für die Detailstudie bezüglich neuer Anschlussausrüstungen oder der Anpassung bestehender Anschlussausrüstungen anwendbaren Tarifs, außer wenn der Antrag schon ein erstes Mal eingereicht worden ist, den Abschluss eines Vertrags nach Art. 110 nicht veranlasst hat, und dies insofern an dem Netz ¨ nderungen stattgefunden haben, die eine Auswirkung auf die Anschlussbedingungen haben. keine A ¨ bertragungsnetzes, wenn er die Absicht hat, die Der Antragsteller informiert spontan den Betreiber des lokalen U Leistung seiner Anlagen später zu erhöhen. Art. 96 - Der Antragsteller für den Anschluss gibt in seinem Anschlussantrag an, welche gewerblich empfindlichen Informationen er gegebenenfalls als vertraulich betrachtet. Der Antragsteller für den Anschluss tut dasselbe für ¨ bertragungsnetzes beantragt werden. die zusätzlichen Informationen, die ggf. vom Betreiber des lokalen U Art. 97 - Innerhalb einer Frist von zehn Werktagen nach der Einführung des Anschlussantrags prüft der Betreiber ¨ bertragungsnetzes ob der Antrag vollständig ist. des lokalen U ¨ bertragungsnetzes dem Antragsteller für den Anschluss Wenn er unvollständig ist, teilt der Betreiber des lokalen U mit, welche Informationen oder Unterlagen fehlen und gewährt ihm eine Frist, um seinen Antrag zu vervollständigen. Ist der Antrag vollständig, so lässt er ihm eine Empfangsbestätigung zukommen. ¨ bertragungsnetzes dem Art. 98 - Wenn der Anschlussantrag vollständig ist, weist der Betreiber des lokalen U Antragsteller für den Anschluss unbeschadet von Art. 99 eine Kapazitätsreservierung zu, unter Berücksichtigung der beantragten Kapazität und der Lage des Anschlusses. Art. 99 - In Abweichung von Art. 98 erfolgt die Zuweisung einer Kapazität im Rahmen eines Anschlussantrags für eine Erzeugungseinheit bis zur Notifizierung des in Art. 107 erwähnten Anschlussprojekts ggf. mittels der Erbringung des Nachweises durch den Antragsteller für den Anschluss einer vorherigen Erklärung oder einer ¨ bereinstimmung mit der geltenden Gesetzgebung oder RegelungsbestimmunGenehmigung zur Stromerzeugung in U gen. Abschnitt 2 — Untersuchung des Anschlussantrags ¨ bertragungsnetzes untersucht den Anschlussantrag und bewertet ihn Art. 100 - § 1. Der Betreiber des lokalen U auf nicht diskriminierende Weise, insbesondere was das Folgende angeht: ¨ bertragungs1° die Aufrechterhaltung der Integrität, Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U netzes; ¨ bertragungsnetzes hinsichtlich der Sicherheit, Zuverlässigkeit und 2° den einwandfreien Betrieb des lokalen U ¨ bertragungsnetzes; Wirksamkeit der Anlagen der anderen Benutzer des lokalen U ¨ bertragungs3° die Notwendigkeit, auf nicht diskriminierende Weise die harmonische Entwicklung des lokalen U netzes zu fördern; 4° die bereits bestehenden Anschlüsse und die bestehenden Reservierungen für Einspeisungs- oder Entnahmekapazitäten;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 5° die Beachtung der Bestimmungen des Dekrets, seiner Durchführungserlasse und der Artikel 51 und 52 der technischen Verteilungsregelung; 6° die Beachtung der in Sachen Umwelt und Raumordnung geltenden Rechtsbestimmungen; 7° die Aufrechterhaltung einer zureichenden Stromübertragungskapazität für die Versorgung der künftigen Bedürfnisse in Zusammenhang mit der Erfüllung der gemeinnützigen Verpflichtungen; 8° den Vorrang, der den Erzeugungsanlagen, die erneuerbare Energiequellen benutzen, den hochwertigen und/oder hocheffizienten Kraft/Wärme-Kopplungsanlagen und den Anlagen zu geben ist, die Strom aus Abfällen und aus der Rückgewinnung bei Industrieprozessen erzeugen. Die Anschlussanträge betreffend diese Anlagen werden vorrangig behandelt im Verhältnis zu den sonstigen, bei ¨ bertragungsnetzes anhängenden Anträgen. Diese Priorität gilt ebenfalls für die dem Betreiber des lokalen U Kapazitätsreservierungen. § 2. Bei der Untersuchung des Anschlussantrags und im Anschlussvorschlag wird der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes immer unter Berücksichtigung des technischen und wirtschaftlichen Interesses des Antragstellers U ¨ bertragungsnetzes, und ohne handeln, unbeschadet des allgemeinen Interesses der anderen Benutzer des lokalen U dass daraus für den Antragsteller das Recht entsteht, einen günstigeren Anschlussmodus anzufordern als denjenigen, der in Art. 51 der technischen Verteilungsregelung vorgesehen ist. ¨ bertragungsnetzes teilt dem Benutzer das Ergebnis der Bewertung seines § 3. Der Betreiber des lokalen U Anschlussantrages mit. ¨ bertragungsnetzes kann zu jeder Zeit den Antragsteller für den Anschluss Art. 101 - Der Betreiber des lokalen U auffordern, ihm innerhalb einer vernünftigen Frist zusätzliche Angaben mitzuteilen, die für die Untersuchung des Anschlussantrags notwendig sind. Abschnitt 3 — Kapazitätsabtretung Art. 102 - Ein Antragsteller für den Anschluss kann die bestehenden Anschlussanlagen, deren Kapazität nicht ¨ bertragungsnetzes, der durch seine eigenen Anlagen bereits erschöpft ist, benutzen, insofern der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetz angeschossen ist, damit einverstanden ist, dem Antragsteller für den Anschluss oder an das lokale U ¨ bertragungsnetzes einen Teil oder die Gesamtheit der Kapazität, für die er Rechte besitzt, dem Betreiber des lokalen U abzutreten. ¨ bertragungsArt. 103 - § 1. Zur Gewährleistung der Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, wenn er von einem Antragsteller für netzes muss der bereits angeschlossene Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes einen Antrag im Sinne von Art. 102 erhält, einen Anschluss oder von dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes das Angebot machen, die verfügbare und nicht benutzte zunächst dem Betreiber des lokalen U Anschlusskapazität zu erwerben, und dies unter denselben Voraussetzungen und Geschäftsbedingungen, als denjenigen, die dem Antragsteller für den Anschluss angeboten werden. § 2. Der § 1 ist nicht anwendbar für die Rückkäufe, Zusammenschlüsse und Umstrukturierungen von ¨ bereinstimmung mit Art. 11 des Gesetzbuches über die Gesellschaften, die einer gleichen Gruppe angehören, in U Gesellschaften. ¨ bertragungsnetzes verfügt über eine Frist von zwanzig Werktagen um das Art. 104 - Der Betreiber des lokalen U Kapazitätsangebot im Sinne von Art. 103 anzunehmen oder abzulehnen. Spätestens am Ablauf der vorgenannten Frist ¨ bertragungsnetzes seinen Beschluss mit. teilt er dem bereits angeschlossenen Benutzer des lokalen U Abschnitt 4 — Technische Phase der Detailstudie Art. 105 - § 1. So schnell wie möglich, jedoch spätestens innerhalb von zwanzig Werktagen nach dem Eingang des ¨ bertragungsnetzes und der Antragsteller ordnungsgemäß ausgefüllten Antrags untersuchen der Betreiber des lokalen U für den Anschluss zusammen die vom Antragsteller für den Anschluss in seinem Anschlussantrag gelieferte technische Information. § 2. So schnell wie möglich, jedoch spätestens innerhalb von fünfzig Werktagen nach dem Eingang des ¨ bertragungsnetzes und der Antragsteller ordnungsgemäß ausgefüllten Antrags schließend der Betreiber des lokalen U für den Anschluss eine Vereinbarung ab über die technischen Lösungen für den Anschluss. Diese Fristen können auf 65 Werktage verlängert werden, wenn es keine Orientierungsstudie gegeben hat. § 3. Falls ein Antrag wegen der Anwendung von Art. 100, § 1, 8° nicht innerhalb der in §§ 1 und 2 vorgesehenen Fristen behandelt werden kann, können diese Fristen für den § 1 auf vierzig Werktage und für den § 2 auf hundert Werktage verlängert werden. § 4. Die in diesem Abschnitt angeführten Fristen können im Einvernehmen zwischen dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes und dem Antragsteller für den Anschluss, welche die CWaPE informieren, verlängert werden, U wenn dies wegen der Schwierigkeit des Anschlussantrags oder der Umstände, insbesondere hinsichtlich der Ferienperioden oder der Anhäufung von Anträgen, erforderlich ist. Die in Artikel 88 erwähnte Kapazitätsreservierung kann aufrechterhalten werden, solange kein anderer Antrag eingereicht worden ist. Art. 106 - Mangels technischer Lösungen innerhalb der in Art. 105, § 2 angegebenen Frist, die mit der Sicherheit, ¨ bertragungsnetzes vereinbar sind, geht das Anschlussverfahren zu Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U Ende, ohne dass ein Anschlussvertrag abgeschlossen wird, was die Annullierung der Kapazitätsreservierung im Sinne von Art. 98 veranlasst. Abschnitt 5 — Anschlussprojekt Art. 107 - Spätestens innerhalb von 10 Werktagen nach dem Abschluss der Vereinbarung über die technischen ¨ bertragungsnetzes dem Antragsteller für den Lösungen für den Anschluss übermittelt der Betreiber des lokalen U Anschluss ein Projekt zu einem Anschlussvertrag. Art. 108 - Die in Artikel 107 angeführte Frist kann im Einvernehmen zwischen dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes und dem Antragsteller für den Anschluss, welche die CWaPE informieren, verlängert werden, U wenn dies wegen der Schwierigkeit des Anschlussantrags oder der Anzahl zu prüfender Alternativen erforderlich ist. Die Kapazitätsreservierung kann aufrechterhalten werden, solange kein anderer Antrag eingereicht worden ist.

39641


39642

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Abschnitt 6 — Anschlussvertrag ¨ bertragungsnetzes und der Antragsteller für den Anschluss schließen Art. 109 - § 1. Der Betreiber des lokalen U den Anschlussvertrag nach den im vorliegenden Abschnitt angeführten Bestimmungen spätestens binnen 20 Werktagen nach der Zustellung des Entwurfs des Anschlussvertrags im Sinne von Artikel 107. § 2. Der Anschlussvertrag kann eine aufschiebende Bedingung in Verbindung mit dem Erhalt der Genehmigungen oder Zulassungen bezüglich der Anlagen, für die das administrative Verfahren läuft, enthalten; in diesem Fall wird die ¨ bertragungsnetzes eine solche aufschiebende CWaPE davon in Kenntnis gesetzt. Lehnt der Betreiber des lokalen U Bedingung ab, so teilt er dem Antragsteller und die CWaPE die Gründe für seine Entscheidung mit. Art. 110 - § 1. In Ermangelung eines Anschlussvertrages innerhalb der in Art. 109 erwähnten Frist geht das Anschlussverfahren zu Ende. Falls der Anschlussantrag hinfällig wird, benachrichtigt der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes den Antragsteller zehn Werktage vor der Ablauf dieser Frist und informiert er die CWaPE. U § 2. Mittels begründeter Anträge kann der Antragsteller Verlängerungen der in Art. 109, § 1 erwähnten Frist um jeweils höchstens zwanzig Tage erhalten, mit Aufrechterhaltung der Leistungsreservierung solange kein weiterer Antrag eingereicht wurde. Art. 111 - Wird innerhalb der in Art. 109 erwähnten Frist kein Anschlussvertrag abgeschlossen, so wird die in Art. 98 erwähnte Kapazitätsreservierung annulliert; hierdurch wird keine Rückzahlung des in Art. 95, 5° Tarifs veranlasst. Art. 112 - § 1. Der Anschlussvertrag enthält mindestens die folgenden Angaben: 1° die allgemeinen Bedingungen in Zusammenhang mit: ¨ bertragungsnetzes; a) dem Nachweis der Zahlungskräftigkeit des Vertragspartners des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes der ggf. b) den Modalitäten für die Beitreibung durch oder für den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes offenstehenden Beträge, seitens des Vertragspartners des Betreibers des lokalen U c) den Zahlungsmodalitäten, Bedingungen und Fristen betreffend der an den Vertragspartner des lokalen ¨ bertragungsnetzes gerichteten Rechnungen; U d) den Bestimmungen in Bezug auf die Vertraulichkeit der gewerblichen Informationen betreffend den ¨ bertragungsnetzes; Vertragspartner des Betreibers des lokalen U e) der Beilegung von Streitfällen ggf. einschl. der Schlichtungs- und Schiedsklauseln; ¨ bertragungsf) den allgemeinen Maßnahmen, die in Notfällen vom Vertragspartner des Betreibers des lokalen U netzes zu treffen sind; g) den Modalitäten und Bedingungen für die Kündigung und Aussetzung des Anschlussvertrags gemäß der vorliegenden Regelung; h) den Modalitäten für den zeitweiligen Entzug der Konformität und den maximalen Zeiträumen für den Entzug bei Anwendung der in Art. 134 vorgesehenen Maßnahmen; i) dem Verfahren und Modalitäten gemäß Art. 137; j) der aufschiebenden Bedingung im Sinne von Art. 116; 2° die besonderen Bedingungen, insbesondere in Zusammenhang mit: a) der Identität und der näheren Angaben der Parteien und ihrer jeweiligen Vertreter; b) der Dauer des Anschlussvertrags; ¨ bertragungsnetzes gegebenen finanziellen Garantien; c) den vom Vertragspartner des Betreibers des lokalen U d) der Identifizierung des Anschlusses (EAN-Kode), und insbesondere seinem geographischen Standort und seiner Nennspannung; e) der maximalen Scheinleistung des Anschlusses; f) dem Anschlussschema und den Betriebsarten des Anschlusses; g) der Identifizierung der Anschlussanlagen; h) den Modalitäten bezüglich der Konformität der Anschlussanlagen und der Anlagen des Vertragspartners des ¨ bertragungsnetzes; Betreibers des lokalen U i) den Bestimmungen bezüglich der Eigentums- und Benutzungsrechte für den Anschluss; j) den Bestimmungen und Mindestanforderungen, die vom Vertragspartner des Betreibers des lokalen ¨ bertragungsnetzes und/oder dessen Anlagen einzuhalten sind, insbesondere was die technischen Merkmale, die U ¨ nderungen in der Betriebsart, die Wartung, die Funktion der Schutzvorrichtungen, Messungen und Zählungen, die A die Sicherheit der Güter und Personen angeht; k) den Bestimmungen betreffend den Zugang der Personen zu den Anschlussanlagen und Anlagen des ¨ bertragungsnetzes; Vertragspartners des Betreibers des lokalen U ¨ nderung oder Unterbrechung der Leistung an dem Einspeisungsl) der Möglichkeit und den Modalitäten zur A und/oder Entnahmepunkt; ¨ bertragungsnetzes getroffenen m) ggf. den spezifischen vom Vertragspartner des Betreibers des lokalen U Maßnahmen um die Unempfindlichkeit bei Spannungseinbrüchen zu sichern; n) ggf. den spezifischen Vorschriften in Sachen Qualität; o) ggf. den spezifischen Bestimmungen betreffend die Lieferung von Hilfsdiensten durch den Vertragspartner des ¨ bertragungsnetzes; Betreibers des lokalen U p) den Modalitäten und Fristen für die Ausführung des Anschlusses. 3° für die Anträge im Sinne von Art. 94, 1°, 2° und: ein Dokument, das als Beweis dafür dient, dass der bewerbende ¨ bertragungsnetzes über alle Eigentums- oder Nutzungsrechte bezüglich des Betriebs, der Benutzer des lokalen U Benutzung, Verstärkung und Abtretung der geplanten Anschlussanlagen verfügt oder verfügen wird; und


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes nicht daran, die § 2. Der Abschluss des Anschlussvertrags hindert den Betreiber des lokalen U technischen Mindestanforderungen und Funktionalitäten, die für den Schutzplan des Anschlusses erstellt wurden, auf transparente und nicht diskriminierende Weise anzupassen, und zwar aus Gründen der Sicherheit, Zuverlässigkeit und ¨ bertragungsnetzes, im Anschluss an eine Notifizierung, in der die Gründe dafür angegeben Wirksamkeit des lokalen U werden, und nachdem die CWaPE darüber informiert worden ist. Die Kosten für diese Anpassungen werden in einem ¨ bertragungsnetzes übernommen; dieser kann sie ggf. auf eine ersten Stadium vom Betreiber des lokalen U ¨ nderung der Anlagen des Benutzers des verantwortliche Drittpartei übertragen, es sei denn, sie ergeben sich aus einer A ¨ bertragungsnetzes, wobei letzter diese Kosten übernimmt. lokalen U KAPITEL V — Durchführung und Konformität des Anschlusses Abschnitt 1 — Durchführung des Anschlusses ¨ bertragungsnetzes und der Antragsteller für den Anschluss Art. 113 - § 1. Der Betreiber des lokalen U übernehmen jeder jeweils für seine Anschlussanlagen, die Einreichung der zum Erhalt der für den Anschluss erforderten Zulassungen und Genehmigungen notwendigen Anträge. Zu diesem Zweck geben sich der Antragsteller ¨ bertragungsnetzes die nötige Hilfe. für den Anschluss und der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes gibt den Anschlüssen der hochwertigen und/oder § 2. Der Betreiber des lokalen U hocheffizienten Kraft/Wärme-Kopplungsanlagen, den Anschlüssen der Erzeugungsanlagen, die erneuerbare Energiequellen benutzen, sowie derjenigen, die Strom aus den Abfällen und der Rückgewinnung bei Industrieprozessen erzeugen, gegenüber den anderen, nicht dringenden Arbeiten den Vorrang. Die in diesem Artikel gemeinten, nicht dringenden Arbeiten sind diejenigen, deren Verzögerung weder eine Gefahr für die Personen, noch einen direkten reellen Schaden an den vorhandenen Anlagen verursacht. Abschnitt 2 — Konformität des Anschlusses Unterabschnitt 1 — Allgemeines ¨ bertragungsnetzes oder Art. 114 - Die Konformitätsversuche werden entweder von dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes bezeichneten unabhängigen Einrichtung von einer gegebenenfalls von dem Betreiber des lokalen U und in Anwesenheit des Betreibers auf dessen Antrag hin durchgeführt. Art. 115 - Die in der Anlage 3 der vorliegenden Regelung enthaltenen reellen allgemeinen technischen Daten ¨ bertragungsnetzes von dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes zugestellt. werden dem Betreiber des lokalen U Art. 116 - § 1. Die aufschiebende Bedingung bezüglich der Konformität der Anschlussanlagen und der Anlagen ¨ bertragungsnetzes wird erreicht, wenn diese Konformität durch die schlüssige des Benutzers des lokalen U Durchführung der in Artikel 114 erwähnten Versuche festgestellt wird und wenn die in Artikel 115 erwähnten ¨ bertragungsnetzes von dem Benutzer des lokalen allgemeinen technischen Daten dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes zugestellt wurden. U ¨ bertragungsnetzes stellt dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes das § 2. Der Betreiber des lokalen U Ergebnis der in Artikel 114 erwähnten Versuche und gegebenenfalls die Durchführung der aufschiebenden Bedingung zu. Art. 117 - Für dezentrale und dezentralisierte Erzeugungseinheiten, die erneuerbare Energiequellen oder Kraft-Wärme-Kopplung benutzen, deren Leistung höchstens 25 MW beträgt, wird für die Konformitätsermittlung ein vereinfachtes Verfahren entwickelt. Art. 118 - Falls der Anschluss nicht mehr mit den technischen Vorschriften des in Kapitel 1 des vorliegenden ¨ bereinstimTitels bestimmten Anschlusses übereinstimmt, kann dieser nach einer Mahnung, in der eine vernünftige U ¨ bertragungsnetzes gemäß den mungsfrist festgelegt wird, und auf begründeten Beschluss des Betreibers des lokalen U Bestimmungen der vorliegenden Regelung und/oder der aufgrund der Letzteren mit dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes abgeschlossenen Verträge von dem lokalen U ¨ bertragungsnetz abgeschaltet werden. Der begrünU ¨ bertragungsnetzes wird der CWaPE unverzüglich übermittelt. dete Beschluss des Betreibers des lokalen U Unterabschnitt 2 — Konformität für die Erbringung eines oder mehrerer Hilfsdienste ¨ bertragungsnetzes mit den Art. 119 - Falls die Anschlussanlagen und die Anlagen des Benutzers des lokalen U Bestimmungen der vorliegenden Regelung und dem Anschlussvertrag, und insbesondere mit den Spezifikationen für die Erbringung von in dem Abschnitt 5 des Kapitels I des Titels III erwähnten Hilfsdiensten, übereinstimmen, ist der ¨ bertragungsnetzes befugt, sich bei dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes als Erbringer Benutzer des lokalen U von Hilfsdiensten anzubieten. ¨ bertragungsnetzes teilt dem in Artikel 119 erwähnten Benutzer des Art. 120 - § 1. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes nach der Durchführung von schlüssigen Versuchen mit, dass er befugt ist, sich bei dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes als Erbringer von Hilfsdiensten anzubieten. Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder von § 2. Die in § 1 erwähnten Versuche werden entweder von dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes bezeichneten unabhängigen Einrichtung und einer gegebenenfalls von dem Betreiber des lokalen U in Anwesenheit des Betreibers auf dessen Antrag hin durchgeführt. Art. 121 - Die ersten Zulassungsversuche, sowie die im Anschlussvertrag und/oder Nachträgen bestimmten periodischen Versuche werden gemäß den anwendbaren Bestimmungen entweder auf Kosten des Benutzers des ¨ bertragungsnetzes, oder des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes durchgeführt. lokalen U Abschnitt 3 — Internes Konformitätsregister der Anschlüsse ¨ bertragungsnetzes führt ein internes Konformitätsregister der Anschlüsse. Art. 122 - Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes den Art. 123 - Für jeden ordnungsgemäßen Anschluss identifiziert der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, der durch diesen Anschluss an das lokale betreffenden Anschluss und den Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetz angeschlossen ist. U

39643


39644

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD KAPITEL VI — Versuche und Kontrolle der Anschlüsse und der Anlagen der Benutzer ¨ bertragungsnetzes des lokalen U ¨ bertragungsnetzes durchgeführte Versuche Abschnitt 1 — Von einem Benutzer des lokalen U Art. 124 - Jeder Benutzer, der entweder an seinen Anlagen oder an Anlagen, an die er angeschlossen ist und die ¨ bertragungsnetz, die Anschlussanlagen oder die Anlagen eines anderen Benutzers beeinflussen können, das lokale U die Durchführung von Versuchen beantragt, muss vorher eine schriftliche Zustimmung des Betreibers des lokalen ¨ bertragungsnetzes erhalten. U ¨ bertragungsArt. 125 - § 1. Der in Artikel 124 erwähnte Genehmigungsantrag muss dem Betreiber des lokalen U netzes zugestellt werden. Der Antrag muss: ¨ bertragungsnetzes begründet werden; 1° von dem Benutzer des lokalen U 2° mindestens die technischen Informationen bezüglich der beantragten Versuche, deren Art, das Verfahren, den Verantwortlichen für die Versuche, deren Zeitplan und die Anlage(n), auf die sich die Versuche beziehen, enthalten. ¨ bertragungsnetzes überprüft den Gegenstand des Antrags in Bezug auf die § 2. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und der Anlagen der Benutzer des Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und spricht sich gegebenenfalls mit dem Antragsteller ab. lokalen U ¨ bertragungsnetzes die Versuche nicht zulassen kann, muss er den Beschluss § 3. Falls der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes zusätzliche Informationen der Verweigerung begründen oder von dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes wird der CWaPE unverzüglich verlangen. Der begründete Beschluss des Betreibers des lokalen U übermittelt. ¨ bertragungsnetzes die Versuche, deren Verfahren und § 4. Gegebenenfalls genehmigt der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, der diese Versuche durchführen möchte, und Programmierung. Er setzt den Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, die betroffen sein könnten, davon in soweit wie möglich die anderen Benutzer des lokalen U Kenntnis. ¨ bertragungsnetzes informiert den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes über § 5. Der Benutzer des lokalen U ¨ nderung in Bezug auf das Arbeitsprogramm. den Fortschritt der Versuche, sowie über jegliche A ¨ bertragungsnetzes, der Versuche durchführen möchte, einschließlich durch den § 6. Der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, ist zur Zahlung der erbrachten Dienstleistungen, einschließlich der Betreiber des lokalen U Ausrüstungen oder anderen, im Rahmen dieser Versuche verwendeten Materials verpflichtet. Jede Partei trägt die volle und vollständige Verantwortung für die unter ihrer Aufsicht geführten Versuche. ¨ bertragungsnetzes, oder von einer von dem Betreiber des Im Falle von entweder durch den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes bezeichneten, unabhängigen Einrichtung durchgeführten Versuchen, stellt der Letztere lokalen U sicher, dass diese Versuche möglichst kostengünstig durchgeführt werden. ¨ bertragungsnetzes gemäß Artikel 125 gegebenen Art. 126 - Unbeschadet des von dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes seine durch und/oder aufgrund der Einverständnisses muss der Benutzer des lokalen U vorliegenden Regelung und der aufgrund der Letzteren abgeschlossenen Verträge vorgesehenen Verpflichtungen weiterhin einhalten. ¨ bertragungsnetzes Abschnitt 2 — Von dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes bei Stromstörung durchgeführte Versuche auf Antrag eines Benutzers des lokalen U Art. 127 - Unbeschadet der in dem Abschnitt 2 des Kapitels V des vorliegenden Titels erwähnten Konformitäts¨ bertragungsnetzes, der Störungen an seinen an das lokale U ¨ bertragungsnetz kontrolle ist der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes angeschlossenen Anlagen vermutet oder feststellt, verpflichtet, den Betreiber des lokalen U schnellstmöglich davon in Kenntnis zu setzen. ¨ bertragungsnetzes Art. 128 - § 1. In dem in Artikel 127 erwähnten Fall vereinbaren der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes untereinander die Versuche, die an den an das lokale und der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetz angeschlossenen Anlagen dieses Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und/oder an jeglicher U anderen Anlage, an der sie die Versuche für erforderlich erachten, durchzuführen sind. ¨ bertragungsnetzes § 2. In Ermangelung eines Einvernehmens bleibt der Beschluss dem Betreiber des lokalen U vorbehalten, der verpflichtet ist, vernünftig und nicht diskriminatorisch zu handeln. ¨ bertragungsnetzes übermittelt dem betroffenen Benutzer des lokalen U ¨ bertra§ 3. Der Betreiber des lokalen U gungsnetzes einen Bericht über die Durchführung der Versuche. ¨ bertragungsnetzes ist zur Zahlung der Art. 129 - § 1. Der in Artikel 127 erwähnte Benutzer des lokalen U erbrachten Dienstleistungen, einschließlich der Ausrüstungen oder anderen, im Rahmen dieser Versuche verwendeten Materials, verpflichtet, wenn der in Artikel 128, § 3 erwähnte Bericht nachweist, dass dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes, einem anderen Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder jeglicher anderen Personen U keinerlei Versäumnis angelastet werden kann. § 2. Wenn sich aus dem Bericht herausstellt, dass einer Person, die nicht der Benutzer des Netzes im Sinne von Artikel 127 ist, ein Versäumnis angelastet werden kann, ist diese Person verpflichtet, für die geleisteten Dienste, einschließlich der Ausrüstungen oder sonstigen im Rahmen dieser Versuche benutzten Ausrüstungen zu zahlen. Art. 130 - Die in Artikel 129, § 2 erwähnte Person führt unverzüglich die an den Anlagen erforderlichen ¨ nderungen durch, wenn der in Artikel 128, § 3 erwähnte Bericht nachweist, dass die Anlage dieser Person den A Anforderungen der vorliegenden Regelung oder der kraft dieser geschlossenen Verträge nicht genügt.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes durchgeführte Konformitätsversuche Abschnitt 3 — Von dem Betreiber des lokalen U Art. 131 - Aus Gründen in Zusammenhang mit der Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit des lokalen ¨ bertragungsnetzes kann der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes jederzeit die Konformität des Anschlusses und U ¨ bertragungsnetzes mit den Bestimmungen der vorliegenden Regelung der Anlagen eines Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und/oder des Anschlussvertrags überprüfen. Zu diesem Zweck kann der Betreiber des lokalen U insbesondere: ¨ bertragungsnetzes unverzüglich die zu diesem Zweck notwendigen 1° von dem Benutzer des lokalen U Informationen erhalten; 2° an Ort und Stelle den Anschluss bis an die Schnittstelle und anhand von Messungen und/oder Zählungen die ¨ bertragungsnetzes kontrollieren; Anlagen des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes verlangen, dass er die technische Kompetenz des für die 3° von dem Benutzer des lokalen U Wartung, den Betrieb und die Bedienung dieser Anlagen in Verbindung mit dem oder den betroffenen Anschlüssen eingesetzten Personals nachweist; 4° im Falle einer Vermutung der Nichteinhaltung der Konformität der Anlagen des Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes Versuche an diesen Anlagen durchführen oder durchführen lassen. U ¨ bertragungsnetzes und der Art. 132 - § 1. Nach gegenseitiger Absprache vereinbaren der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes untereinander ein Verfahren, ein Programm und die Mittel, die zur Benutzer des lokalen U Durchführung der in Artikel 131 erwähnten Versuche zu verwenden sind. ¨ bertragungsnetzes § 2. In Ermangelung eines Einvernehmens bleibt der Beschluss dem Betreiber des lokalen U vorbehalten, der verpflichtet ist, vernünftig und nicht diskriminatorisch zu handeln. Er stellt dem betroffenen Benutzer ¨ bertragungsnetzes wird seinen begründeten Beschluss zu. Der begründete Beschluss des Betreibers des lokalen U unverzüglich der CWaPE übermittelt. Art. 133 - § 1. Die in Artikel 131 erwähnten Versuche werden auf Kosten des Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes durchgeführt. U § 2. Das Ergebnis dieser Versuche wird schnellstmöglich dem betroffenen Benutzer übermittelt. Falls das Ergebnis ¨ bertragungsnetzes dieser Versuche eine konforme Betriebsfähigkeit angibt, werden die von dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes zurückerstattet. getragenen Kosten von dem Betreiber des lokalen U Art. 134 - § 1. Im Falle einer Nichtübereinstimmung der Anschlussanlagen und/oder der Anlagen eines ¨ bertragungsnetzes im Verhältnis zu der vorliegenden Regelung und/oder dem AnschlussverBenutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes nach Anhörung des Benutzers die Konformität des trag, kann der Betreiber des lokalen U Anschlusses dieses Benutzers für einen bestimmten Zeitraum und unter Vorbehalt einer Begründung entziehen. Die Bestimmungen von Artikel 118 sind dann anwendbar. § 2. Die Konformität des Anschlusses kann lediglich dann wieder ausgestellt werden, wenn der Anschluss in ¨ bereinstimmung gebracht wurde und schlüssige Versuche gemäß Artikel 116 durchgeführt wurden. U Art. 135 - § 1. Falls sich während der Leistungsmessung bei Normalbetrieb herausstellt, dass das Funktionieren einer Erzeugungseinheit nicht mit den Bestimmungen der vorliegenden Regelung oder des Hilfsdienstvertrags ¨ bertragungsnetzes nicht mehr befugt, den oder die betreffenden übereinstimmt, ist der Benutzer des lokalen U Hilfsdienste zu erbringen. ¨ bertragungsnetzes teilt dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes durch § 2. Der Betreiber des lokalen U begründeten Beschluss mit, dass er gemäß dem § 1 nicht mehr befugt ist, den oder die betreffenden Hilfsdienste zu erbringen. ¨ bertragungsnetzes kann lediglich nach der Durchführung und dem erfolgreichen § 3. Der Benutzer des lokalen U Abschluss neuer Versuche wieder befugt werden, Hilfsdienste zu erbringen. Art. 136 - Die anlässlich der insbesondere in Artikel 131 vorgesehenen Kontrollen von dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes getragenen Kosten und die zur Anwendung des Artikels 134 § 2 notwendigen Kosten werden in U den von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission genehmigten Tarifen festgelegt. Art. 137 - In den allgemeinen Bedingungen des Anschlussvertrags wird insbesondere Folgendes angegeben: ¨ bertragungsnetzes getroffen werden 1° die allgemeinen Vorkehrungen, die von dem Betreiber des lokalen U können, wenn eine Anschlussanlage oder eine angeschlossene Anlage die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit ¨ bertragungsnetzes und/oder einer Anlage eines anderen Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes des lokalen U beeinträchtigen könnte; ¨ bernahme der von dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und/oder von dem 2° die Modalitäten für die U ¨ bertragungsnetzes zu tragenden Kosten in Sachen Kontrolle und Versuche der Anschlüsse und Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes gemäß den Kapiteln V und VI des vorliegenden Titels. der Anlagen des Benutzers des lokalen U KAPITEL VII — Informationen über die bereits vorhandenen Anschlüsse ¨ bertragungsnetzes kann von den bereits vor dem Inkrafttreten der Art. 138 - Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes verlangen, ihm jegliche notwenvorliegenden Regelung angeschlossenen Benutzern des lokalen U ¨ bertradige Information zu liefern, mittels derer er die Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes gewährleisten kann, und zwar gungsnetzes und der Anlagen anderer Benutzer des lokalen U insbesondere jegliche Information in Bezug auf: 1° das Eigentum des Anschlusses; 2° dessen Wartung; 3° die Verantwortungsregelung; 4° die Betriebsregelung; 5° die in der technischen Regelung erwähnten technischen Merkmale. ¨ bertragungsnetzes antwortet innerhalb von 2 Wochen, die auf den Erhalt des Antrags Der Benutzer des lokalen U folgen.

39645


39646

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bergangsbestimmungen KAPITEL VIII — U ¨ bertragungsnetzes, die Art. 139 - Eine Anschlussanlage und/oder eine Anlage eines Benutzers des lokalen U bereits vor dem Inkrafttreten der vorliegenden Regelung vorhanden war, und die nicht mit den Bestimmungen der vorliegenden Regelung übereinstimmt, kann in dem Zustand benutzt werden, in der sie sich befindet, und zwar: — während 5 Jahren, wenn die Nichtübereinstimmung unter normalen Betriebsbedingungen des Netzes nicht ¨ bertragungsnetz, dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, einem anderen Benutzer des dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder jeglichen anderen Person zu schaden droht; lokalen U ¨ bertragungsnetz, dem — während 15 Jahren, wenn die Nichtübereinstimmung auf keinen Fall dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes, einem anderen Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder Betreiber des lokalen U jeglichen anderen Person schaden kann. ¨ bertragungsnetzes, die Art. 140 - Eine Anschlussanlage und/oder eine Anlage eines Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetz, dem bereits vor dem Inkrafttreten der vorliegenden Regelung vorhanden war, und die dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes, einem anderen Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder jeglichen Betreiber des lokalen U anderen Person schadet oder zu schaden droht, muss von demjenigen, der für sie haftet, gegebenenfalls nach einer ¨ bertragungsnetzes, sobald wie möglich in U ¨ bereinstimmung gebracht werden. Mahnung des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, der zum Zeitpunkt des Inkrafttretens Art. 141 - § 1. Es gebührt jedem Benutzer des lokalen U der vorliegenden Regelung nicht einen Anschlussvertrag gemäß der vorliegenden Regelung abgeschlossen hat, alle erforderlichen Maßnahmen zu treffen, um: 1° sich zu vergewissern, dass seine Anlagen mit der vorliegenden Regelung übereinstimmen; ¨ bertragungsnetz, dem Betreiber des lokalen 2° sich zu vergewissern, dass seine Anlagen dem lokalen U ¨ bertragungsnetzes, einem anderen Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder jeglichen anderen Person nicht U schaden oder schaden könnten; ¨ bertragungsnetzes in Verbindung zu setzen, um jegliche nützliche 3° sich mit dem Betreiber des lokalen U Information zu erhalten und eine Verhandlung im Hinblick auf die Erstellung von Anschlussverträgen gemäß dem vorliegenden Titel einzuleiten; 4° die Bestandsaufnahme seiner in den Punkten 1° und 2° erwähnten Anlagen, der in Aussicht genommenen Maßnahmen im Hinblick auf die eventuelle Behebung ihrer Nichtübereinstimmung und einschließlich der informativen Fristen zu erstellen. ¨ bertragungsnetzes die Bestandsaufnahme und die in § 1 erwähnten § 2. Wenn der Betreiber des lokalen U Maßnahmen nicht innerhalb einer vernünftigen Frist erhalten hat, setzt er sich auf eigene Initiative mit dem betroffenen ¨ bertragungsnetzes in Verbindung und fordert ihn auf, diese Elemente schnellstens zu Benutzer des lokalen U übermitteln. § 3. Vor der Erstellung eines Anschlussvertrags für die bereits vorhandenen Anschlüsse bleiben die vorher zwischen den von diesem Anschluss betroffenen Parteien getroffenen Vereinbarungen weiterhin anwendbar, insofern diese nicht im Gegensatz zu der vorliegenden Regelung stehen. § 4. Erforderlichenfalls schlägt die CWaPE der Wallonischen Regierung eine Planung zur Inordnungbringung der Anschlussverträge vor. KAPITEL IX — Beseitigung eines Anschlusses Art. 142 - § 1. Jeglicher Anschluss kann auf schriftlichen Antrag per Einschreiben des Eigentümers des ¨ berprüfung durch den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, dass kein weiterer Immobilienguts und nach U ¨ bertragungsnetzes noch Gebrauch von ihm macht, beseitigt werden. Benutzer des lokalen U § 2. Die Kosten für die Beseitigung eines Anschlusses, sowie die Kosten der Rückversetzung der Räumlichkeiten, der Zugangswege und der Gelände in ihren ursprünglichen Zustand gehen zu Lasten des Eigentümers des betreffenden Anlagen. ¨ bertragungsnetzes kann vorbehaltlich einer vorherigen Mitteilung an den § 3. Der Betreiber des lokalen U Eigentümer des betroffenen Immobilienguts jeglichen Anschluss, der seit mehr als einem Jahr nicht mehr benutzt ¨ bertragungsnetzes erklärt, dass dieser wurde, beseitigen oder abstellen, außer wenn der Benutzer des lokalen U Anschluss ihm als Notversorgung dient oder dass er diesen Anschluss zur Durchführung von Projekten in Vorbereitung aufbewahren will. In dem letzten Fall beteiligt er sich an den Wartungskosten gemäß den Modalitäten, ¨ bertragungsnetzes zu vereinbaren sind. die mit dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetz TITEL IV — Zugang zum lokalen U KAPITEL I — Zugangsvertrag Abschnitt 1 — Wahl eines Versorgers und des Ausgleichsverantwortlichen ¨ bertragungsnetzes gemäß den in Art. 143 - § 1. Bevor ein Zugangsantrag bei dem Betreiber des lokalen U Abschnitt 2 des vorliegenden Kapitels festgelegten Modalitäten eingereicht werden kann, muss pro Zugangsstelle im Fall einer Lieferung ein Vertrag von einer Dauer von mindestens drei Monaten zwischen dem Benutzer des lokalen ¨ bertragungsnetzes, einem Versorger, der Inhaber einer gültigen Versorgungslizenz ist, und einem AusgleichsverantU wortlichen erstellt werden. Wenn der Versorger über seinen eigenen Ausgleichsverantwortlichen verfügt oder dieser ¨ bertragungsnetzes den Vertrag nur mit dem von ihm ausgewählten selbst ist, unterzeichnet der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes bei der Einreichung des Zugangsantrags davon in Versorger und setzt den Betreiber des lokalen U Kenntnis. ¨ bertragungsnetzes je Zugangsstelle mehrere Versorger § 2. In Abweichung von § 1 kann der Benutzer des lokalen U bezeichnen, die Inhaber einer gültigen Versorgungslizenz sind, und jeder über einen Ausgleichsverantwortlichen verfügen. In diesem Fall reicht er selbst den Zugangsantrag in Anwendung von Artikel 146 ein. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes führt ein Zugangsregister, in dem für jede mit einem einzigen EAN-GSRN Code gekennzeichnete Zugangsstelle folgende Elemente angegeben werden: — der/die Versorger und, für jeden Versorger, der mit ihm verbundene Ausgleichsverantwortliche; — ggf. die NACE-Kennzahl; — die Anschlussleistung und das Spannungsniveau; — ggf. die bestellte Leistung.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes eine Momentaufnahme (″snapshot″) des § 4. Jeden Monat führt der Betreiber des lokalen U Zugangsregisters aus, durch welches die in diesem Register enthaltenen Daten für die erste Viertelstunde des ersten Tags des Monats festgehalten werden. Zu diesem Zweck werden pro Zugangsstelle folgende Daten festgehalten: — die EAN-GSRN-Nummer der Zugangsstelle; — die Bezeichnung (der Name) des an die Zugangsstelle verbundenen Netzbenutzers; — die EAN-GLN-Nummer des Netzbetreibers, ggf. mit dem Namen des Netzbetreibers; — die EAN-GLN-Nummer des Versorgers, ggf. mit dem Namen des Versorgers; — die EAN-GLN-Nummer des Ausgleichsverantwortlichen, ggf. mit dem Namen des Ausgleichsverantwortlichen; — das Datum des Anfangs der Lieferung an der Zugangsstelle; — das Datum des Endes der Lieferung an der Zugangsstelle (wenn bekannt); — die Tarifgruppe. Der Versorger hat kostenlosen Zugang zu den Daten aller Zugangsstellen, die ihm in der ersten Viertelstunde des ersten Tags des Monats in der Form einer EDV-Liste zugeteilt werden. Art. 144 - § 1. Wenn eine Last völlig oder teilweise durch lokale Erzeugung versorgt wird, können zwei Ausgleichsverantwortliche bezeichnet werden, wobei der eine mit der Entnahme und der andere mit der Einspeisung beauftragt ist. ¨ bertragungsnetzes zwei Ausgleichsverantwortliche bezeichnet, vermerkt er § 2. Wenn der Benutzer des lokalen U in den Zugangsverträgen, dass: entweder getrennte Zählsysteme eingerichtet werden, um die erzeugte und entnommene Energie getrennt zu zählen. Jeder Ausgleichsverantwortliche ist für die Zählung verantwortlich, die ihn betrifft; oder ein einziges Zählsystem vorgesehen ist, das die algebraische Summe dieser beiden Energien durchführt und in Zeitabschnitten angibt, ob die sich daraus ergebende Summe Energie global in das Netz eingespeist oder ihm entnommen wird. In diesem Fall sind die Ausgleichsverantwortlichen jeder nur dann verantwortlich, wenn der Energiestrom in der Richtung erfolgt, für die sie bezeichnet wurden. § 3. Sofern der Benutzer des Netzes und der mit der Einspeisung beauftragte Ausgleichsverantwortliche die ¨ bertragungsnetzes Bestimmungen des vorliegenden Artikels nicht beachten, setzt der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und dem ungeachtet seiner Rechtsmittel entgegen dem betroffenen Benutzer des lokalen U Ausgleichsverantwortlichen die erforderlichen Maßnahmen zur Gewährleistung der Sicherheit, der Zuverlässigkeit ¨ bertragungsnetzes ein. und der Wirksamkeit des lokalen U § 4. Wenn nicht innerhalb einer vernünftigen Frist nach dem Inkrafttreten der vorliegenden Regelung ein mit der Einspeisung und/oder dem damit verbundenen Vertrag beauftragter Zugangsverantwortlicher bezeichnet wird, führt dies im Falle einer Gefahr für die Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des Netzes und nach einer Mahnung mit Angabe einer vernünftigen Frist zur Aussetzung des Zugangs zum Netz der betroffenen lokalen Erzeugungseinheit. Art. 145 - § 1. Jeder Wechsel des Versorgers und/oder des Ausgleichsverantwortlichen wird frühestens fünf ¨ nderung durch den neuen Versorger oder Zugangsinhaber an den Betreiber des Werktage nach der Zustellung dieser A ¨ bertragungsnetzes gemäß einem in dem Zugangsvertrag näher bestimmten Verfahren rechtskräftig. Der lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder der Zugangsinhaber setzt daraufhin die anderen betroffenen Parteien, Betreiber des lokalen U worunter der frühere Versorger und/oder der frühere Ausgleichsverantwortliche, in Kenntnis. Wenn ein Versorger und/oder Ausgleichsverantwortlicher, dessen Vertrag abläuft, von dem Zugangsinhaber nicht über den Wechsel des Versorgers und/oder Ausgleichsverantwortlichen in Kenntnis gesetzt wurde und nicht beabsichtigt seine Stromversorgung und/oder Dienstleistung als Ausgleichsverantwortlicher zu verlängern, setzt er ¨ bertragungsnetzes mindestens einen Monat vor dem den Zugangsinhaber und den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes weiterhin als Vertragsablauf davon in Kenntnis; andernfalls kann er von dem Betreiber lokalen U Versorger und/oder Ausgleichsverantwortlicher betrachtet werden. Wenn der Zugangsinhaber anschließend an die vorerwähnte Benachrichtigung keinen neuen Versorger und/oder Ausgleichsverantwortlichen bestimmt hat, mahnt ¨ bertragungsnetzes den Benutzer des Netzes dazu, einen Versorger und/oder Ausgleichsder Betreiber des lokalen U verantwortlichen spätestens binnen fünf Tagen vor dem Ablaufdatum zu finden; andernfalls wird sein Zugang aufgehoben (Art. 157 § 1). ¨ nderungen einen Fehler begehen § 2. Jeder Beteiligte, der im Rahmen der in vorliegendem Artikel bestimmten A würde, trägt dafür Sorge, dass dieser schnellstens wieder gutgemacht wird, ohne dass der Benutzer des lokalen ¨ bertragungsnetzes benachteiligt wird. U Abschnitt 2 — Modalitäten zur Erstellung der Zugangsverträge ¨ bertragungsnetzes mit dem Betreiber des lokalen U Unterabschnitt 1 — Allgemeines ¨ bertragungsnetz setzt den vorherigen Abschluss und die vorschriftsmäßige Art. 146 - Der Zugang zum lokalen U ¨ bertragungsnetzes und einem Benutzer des Erfüllung eines Zugangsvertrags zwischen dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder dessen Versorger oder Ausgleichsverantwortlichen voraus, wobei die unterzeichlokalen U nende Partei ″der Zugangsinhaber″ genannt wird. Jedem Zugangsvertrag muss ein Zugangsantrag vorhergehen, der ¨ bertragungsnetzes zu genehmigen ist. Der Versorger reicht den Zugangsantrag ein, es von dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes hat beschlossen, es selbst zu tun, oder den Ausgleichsverantsei denn, der Benutzer des lokalen U wortlichen darum bittet. ¨ bertragungsnetzes Unterabschnitt 2 — Zugangsantrag bei dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Art. 147 - § 1. Jeder Zugangsantrag wird gemäß dem von dem Betreiber des lokalen U erstellten Verfahren eingereicht und der CWaPE gemäß den Modalitäten des Artikels 6 übermittelt. Dieses Verfahren legt die Bedingungen fest, die diese Zugangsanträge erfüllen müssen, um von dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes für zulässig erklärt zu werden. U

39647


39648

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Ein Zugangsantrag beinhaltet unter anderem folgende Elemente: — die Identität des Antragstellers (Name, Anschrift, Erkennungsnummern,...) und den Namen der Kontaktperson; ¨ bertragungsnetz beantragt wird; — das Datum ab dem der Zugang zum lokalen U — die Liste der Zugangsstellen (EAN-Code) unter Angabe des Ausgleichsverantwortlichen, sowie der bestellten Leistung; — den Nachweis des Vorhandenseins eines Vertragsverhältnisses zwischen dem Benutzer und dessen Versorger(n), sowie mit dem(den) mit jedem Versorger verbundenen Ausgleichsverantwortlichen. Art. 148 - Innerhalb von fünf Werktagen ab der Einreichung eines Zugangsantrags überprüft der Betreiber des ¨ bertragungsnetzes, ob der Antrag vollständig ist. Wenn er unvollständig ist, teilt der Betreiber des lokalen lokalen U ¨ bertragungsnetzes dem Antragsteller des Zugangs mit, welche Informationen oder Unterlagen fehlen und gewährt U ihm eine Frist, um seinen Antrag zu vervollständigen. ¨ bertragungsnetzes Unterabschnitt 3 — Zugangsvertrag mit dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes einen Zugangsvertrag Art. 149 - Jeder Versorger kann mit dem Betreiber des lokalen U abschließen, unter der Bedingung, dass sein Zugangsantrag für zulässig erachtet wird. ¨ bertragungsnetzes, ob die nachstehenden Bedingungen Zu diesem Zweck überprüft der Betreiber des lokalen U erfüllt wurden: — der Versorger verfügt über eine gültige Versorgungslizenz; — der Zugangsantrag ist vollständig; — die bestellten Leistungen überschreiten nicht die Anschlussleistung des betroffenen Anschlusses. — der(die) Ausgleichsverantwortliche(n) wird(werden) im Register der Zugangsverantwortlichen angegeben. ¨ bertragungsnetzes kann mit dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Art. 150 - Ein Benutzer des lokalen U einen Zugangsvertrag abschließen (und somit im Zugangsregister eingetragen werden, in dem ebenfalls der(die) Versorger und der(die) Ausgleichsverantwortliche(n) angegeben werden), wenn er folgende Bedingungen erfüllt: ¨ bertragungsnetzes — für den betroffenen Anschluss wurde ein Anschlussvertrag mit dem Betreiber des lokalen U abgeschlossen und die bestellten Leistungen überschreiten nicht die Anschlussleistung; ¨ bertragungsnetzes ausgewählte(n) Versorger verfügt(en) über eine — der(die) von dem Benutzer des lokalen U gültige Versorgungslizenz; — der(die) Ausgleichsverantwortliche(n) wird(werden) im Register der Zugangsverantwortlichen angegeben. ¨ bertragungsnetzes einen Art. 151 - Ein Ausgleichsverantwortlicher kann mit dem Betreiber des lokalen U Zugangsvertrag abschließen, unter der Bedingung, dass sein Zugangsantrag für zulässig erachtet wird. Zu diesem ¨ bertragungsnetzes, ob folgende Bedingungen erfüllt wurden: Zweck überprüft der Betreiber des lokalen U — der(die) Ausgleichsverantwortliche(n) wird(werden) im Register der Zugangsverantwortlichen angegeben. — der Versorger verfügt über eine gültige Versorgungslizenz; — der Zugangsantrag ist vollständig; — die bestellten Leistungen überschreiten nicht die Anschlussleistung des betroffenen Anschlusses. Art. 152 - Der Zugangsvertrag enthält mindestens folgende Elemente: 1° die Identität der betroffenen Parteien (Name, Anschrift, Mehrwertsteuernummer, Nummer des Handelsregisters,...), einschließlich des(der) Versorger(s) und des(der) Ausgleichsverantwortlichen; 2° die Angabe der Kontaktpersonen; 3° die Bestimmungen bezüglich der Vertraulichkeit, der gegenseitigen Verantwortungen; 4° das Datum des Inkrafttretens des Zugangsvertrags und die Dauer dieses Vertrags; 5° die Liste der Zugangsstellen (EAN-Code), gegebenenfalls die je Zugangsstelle oder je einheitliche Gruppe von Zugangsstellen bestellte Leistung und die Dauer des Zugangsrechts für die bestellte Leistung; 6° die Erzeugungseinheiten je Zugangsstelle (unter Angabe der maximalen zu entwickelnden Nettoleistung und der erwarteten Benutzungsdauer); falls bezugnehmend auf die angeschlossenen Erzeugungseinheiten an einer bestimmten Zugangsstelle sowohl eine Leistungseinspeisung, als auch eine Leistungsentnahme stattfinden kann, ist es angebracht, für die betreffende Periode sowohl für die Leistungseinspeisung, als auch für die Leistungsentnahme eine bestellte Leistung festzulegen; 7° gegebenenfalls die Sonderbestimmungen in Bezug auf die Entnahme oder Einspeisung von Blindleistung; 8° gegebenenfalls die Bestimmungen im Notfall; 9° die Zahlungsmodalitäten, etwaigen finanziellen Garantien und Schadenersatzzahlungen bei Störfällen. Unterabschnitt 4 — Von dem Zugangsinhaber zu bietende Garantien ¨ bertragungsnetzes, dass während der Art. 153 - § 1. Der Zugangsinhaber garantiert dem Betreiber lokalen U Dauer des Zugangsvertrags die Entnahmen und Einspeisungen gemäß Artikel 143 durch einen Liefervertrag gedeckt werden. ¨ bertragungsnetzes im Falle § 2. Der Zugangsinhaber verpflichtet sich, unverzüglich den Betreiber des lokalen U ¨ nderung eines der in den Artikeln 147 bis 152 angeführten Elemente in Kenntnis zu setzen. einer A ¨ bertragungsnetz KAPITEL II — Zugang zum lokalen U Abschnitt 1 — Allgemeines ¨ bertragungsnetz angeschlosArt. 154 - § 1. Sobald der Zugangsvertrag unterzeichnet ist, hat der an das lokale U ¨ bertragungsnetzes Zugang zu diesem Netz zu der für den Anschluss bestellten Leistung. sene Benutzer des lokalen U


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes die Modalitäten zur § 2. In seinen allgemeinen Bedingungen sieht der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes gemäß Entschädigung der Schäden infolge mangelnder Information des Benutzers des lokalen U dem § 2 des Artikels 155, sowie die Modalitäten zur Entschädigung der in Artikel 18 des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 30. März 2006 über die Verpflichtungen öffentlichen Dienstes im Elektrizitätsmarkt erwähnten Schäden vor. Abschnitt 2 — Geplante Unterbrechungen des Zugangs ¨ bertragungsnetzes ist nach Absprache mit dem betroffenen Benutzer Art. 155 - § 1. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes berechtigt, den Hochspannungszugang zu unterbrechen, wenn für die Sicherheit, des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder des Anschlusses Arbeiten am lokalen Zuverlässigkeit und/oder Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetz oder am Anschluss erforderlich sind. U ¨ bertragungsnetzes einen Notzustand oder § 2. Unbeschadet von § 1 und außer wenn der Betreiber des lokalen U eine Situation mit mehrfachen Störfällen im Sinne von Art. 181 nachweisen kann, setzt er den Benutzer des lokalen ¨ bertragungsnetzes, sowie dessen Ausgleichsverantwortlichen mindestens zehn Werktage im Voraus von dem Beginn U und der wahrscheinlichen Dauer der Unterbrechung in Kenntnis. Diese Frist wird auf fünf Werktage herabgesetzt, wenn es sich um die Regularisierung einer vorläufigen Reparatur handelt. Gegebenenfalls setzt der Ausgleichsverantwortliche den Versorger davon in Kenntnis. ¨ bertragungs§ 3. Zusätzlich zu den in § 2 vorgesehenen Informationen veröffentlicht der Betreiber des lokalen U netzes auf seiner Internet-Webseite die Liste, die Dauer und die Gründe der geplanten Unterbrechungen, die stattgefunden haben, und dies binnen weniger als fünf Tagen. Abschnitt 3 — Ungeplante Unterbrechungen des Zugangs ¨ bertragungsnetz setzt der Betreiber Art. 156 - § 1. Bei ungeplanten Unterbrechungen des Zugangs zum lokalen U ¨ bertragungsnetzes den Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und den Zugangsinhaber unverzüglich des lokalen U von der Art der Unterbrechung und seiner geschätzten Dauer in Kenntnis. Auf Anfrage informiert er schriftlich den ¨ bertragungsnetzes, den Zugangsinhaber und den Ausgleichsverantwortlichen über die Art und Benutzer des lokalen U den Verlauf der Unterbrechung, dies binnen 10 Tagen. ¨ bertragungsnetzes veröffentlicht auf seiner Internet-Webseite die Liste, die § 2. Der Betreiber des lokalen U annähernde Dauer und die kurz erläuterten mit dem Netz verbundenen Ursachen der ungeplanten Unterbrechungen. Diese binnen einer Frist von weniger als 10 Tagen gebührend auf dem neuesten Stand gehaltenen Informationen ¨ bertragungsnetzes setzt die CWaPE werden mindestens ein Jahr auf der Webseite bewahrt. Der Betreiber des lokalen U jedes Trimester von den nicht mit dem Netz verbundenen Ursachen, die auf seiner Webseite nicht veröffentlicht würden, in Kenntnis. Abschnitt 4 — Aussetzung des Zugangs ¨ bertragungsnetzes behält sich das Recht vor, den Zugang zu seinem Art. 157 - § 1. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetz während des strengstens für die Regularisierung der nachstehenden Situationen benötigten lokalen U Zeitraums völlig oder teilweise auszusetzen: 1° in einem Notzustand; 2° wenn er den Nachweis erbringt, dass die schwerwiegende Gefahr besteht, dass die optimale Betriebsfähigkeit ¨ bertragungsnetzes und/oder die Sicherheit der Personen oder der Güter gefährdet sind; des lokalen U 3° wenn die Anschlussleistung merklich überschritten wird; ¨ bertragungs4° nach einer Mahnung mit einer vernünftigen Frist zur Anpassung, falls ein Benutzer des lokalen U netzes oder sein(e) Versorger seine(ihre) finanziellen Verpflichtungen nicht einhält(en) oder wenn auf einmal kein bezeichneter Versorger oder Ausgleichsverantwortlicher mehr vorhanden ist. ¨ bertragungsnetzes bestätigt dem betroffenen Benutzer des Netzes und der CWaPE § 2. Der Betreiber des lokalen U schnellstmöglich seinen Beschluss. ¨ bertragungsnetzes an einer Anschlussstelle tatsächlich entnomArt. 158 - Die von dem Benutzer des lokalen U mene oder eingespeiste Leistung darf auf keinen Fall die in dem Anschlussvertrag angegebene Anschlussleistung überschreiten. Falls die Scheinleistung nicht gemessen wurde, wird ein Leistungsfaktor (cos phi) von 0,95 auf der eingespeisten oder entnommenen Leistung berücksichtigt. Abschnitt 5 — Zugang zu anderen Netzen ¨ bertragungsnetzes ist entgegen dem Zugangsinhaber, der mit ihm einen Art. 159 - Der Betreiber des lokalen U Zugangsvertrag abgeschlossen hat, für den Zugang zu den mit seinem Netz verbundenen Netzen verantwortlich. Die Verbindungen unter den Netzen dürfen nicht unterbrochen werden, außer in Anwendung der Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen. ¨ bertragungsnetz KAPITEL III — Spezifische Vorschriften für den Zugang zum lokalen U Abschnitt 1 — Fahrplan ¨ bertragungsnetzes es für erforderlich erachtet (je nach dem Art. 160 - Wenn der Betreiber des lokalen U entnommenen und/oder eingespeisten Leistungsniveau und/oder aufgrund anderer sachlicher und nicht diskriminatorischer Kriterien), kann er an bestimmten Zugangsstellen von dem Zugangsinhaber täglich einen Fahrplan ¨ bertragungsnetz gewährt. In diesem Fall sind die Bestimmungen des verlangen, bevor er den Zugang zum lokalen U ¨ bertragung″ anwendbar. Kapitels XI des Titels IV der ″technischen Regelung zur U Der tägliche Fahrplan für den Tag ″D″ wird spätestens am Tag ″D - 1″ hinterlegt, und zwar zu einem Zeitpunkt, der nach einem Verfahren und transparenten, nicht diskriminatorischen Zulässigkeitsbedingungen festgelegt wird. Für den täglichen Fahrplan können seitens des Zugangsinhabers auch jährliche Prognosen verlangt werden. ¨ bertragungsnetzes unverzüglich davon in Art. 161 - Der Zugangsinhaber setzt den Betreiber des lokalen U Kenntnis, sobald er vorhersieht, dass sich das tatsächliche Entnahme- oder Einspeisungsprofil merklich von dem Programm oder den vorerwähnten Erwartungen abweicht. Abschnitt 2 — Blindenergieentnahme ¨ bertragungsnetzes gewährt dem Zugangsinhaber in Zeitintervallen ein Art. 162 - Der Betreiber des lokalen U Recht zur Entnahme einer Menge Blindenergie pro Entnahmepunkt, auf die sich der Vertrag bezieht.

39649


39650

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 163 - Die Mengen bezüglich des induktiven und kapazitiven Betriebs werden gemessen und innerhalb eines Zeitintervalls kompensiert. Art. 164 - § 1. Der Zugangsinhaber verfügt in Zeitintervallen über das Recht zur Entnahme einer Pauschalmenge von induktiver und kapazitiver Blindenergie. § 2. Unter Vorbehalt der Bestimmungen des § 3 entspricht diese Pauschalmenge von Blindenergie in Zeitintervallen 32,9 % der Wirkenergie, die während dieses Zeitintervalls an dem Entnahmepunkt entnommen wird. § 3. Dieses Recht auf die Entnahme von Blindenergie in Zeitintervallen darf nicht unter 3,29 % der Menge Wirkenergie liegen, die der Dauer des Zeitabstands multipliziert mit der an dem betroffenen Entnahmepunkt von der in Artikel 162 erwähnten Partei entnommenen bestellten Leistung entspricht. § 4. Die positive Differenz zwischen der induktiven Menge und der gemäß dem vorliegenden Abschnitt zugeteilten Pauschalmenge geht zu Lasten der in Artikel 162 erwähnten Partei entsprechend dem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission (CREG) genehmigten Tarif. § 5. Die positive Differenz zwischen der kapazitiven Menge und der gemäß dem vorliegenden Abschnitt zugeteilten Pauschalmenge geht zu Lasten des Zugangsinhabers entsprechend dem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission genehmigten Tarif. § 6. Zur Anwendung dieses Abschnitts entspricht das betreffende Zeitintervall einer Viertelstunde, es sei denn, es besteht eine anderslautende Vereinbarung zwischen allen betroffenen Parteien, die der CWaPE mitgeteilt wird KAPITEL IV — Betrieb des Netzes Abschnitt 1 — Koordinierung der Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten ¨ bertragungsnetzes und der Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes einigen Art. 165 - § 1. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetz angeschlossenen Erzeugungseinheiten, die für die Koordinierung ihrer sich über die an das lokale U ¨ bertragungsnetzes in Betracht zu ziehen sind. Für diese Einheiten wird Inbetriebsetzung durch den Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes und dem betroffenen Ausgleichsverantwortlichen ein Vertrag zur zwischen dem Betreiber des U Koordinierung der Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten abgeschlossen. ¨ bertragungsnetzes setzt die CWaPE von den Erzeugungseinheiten in Kenntnis, für § 2. Der Betreiber des lokalen U die der § 1 anwendbar ist. Art. 166 - § 1. Die Koordinierung der Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten stimmt mit den Vorschriften der ¨ bertragung überein. technischen Regelung zur U ¨ bertragungsnetzes und der Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes sind sich bei der § 2. Der Betreiber des lokalen U Durchführung der Koordinierung der Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten gegenseitig behilflich. ¨ bertragungsnetz Abschnitt 2 — Ausgleich der Verluste im lokalen U ¨ bertragungsnetzes gleicht die Energieverluste in seinem lokalen U ¨ bertraArt. 167 - Der Betreiber des lokalen U gungsnetz durch den angemessenen Kauf von Energie aus. Abschnitt 3 — Hilfsdienste A. Spannungshaltung und Blindleistungshaushalt ¨ bertragungsnetzes gibt die Spezifikationen an, die die Verfügbarkeit Art. 168 - § 1. Der Betreiber des lokalen U und Lieferung der Spannungshaltung und des Blindleistungshaushalts betreffen, und übermittelt diese der CWaPE. § 2. Die in diesem Artikel erwähnte Verfügbarkeit und Lieferung der Spannungshaltung und des Blindleistungshaushalts sind Gegenstand eines Kaufs durch ein Wettbewerbsverfahren (Angebotsaufruf oder Ausschreibung). § 3. Die Modalitäten bezüglich der in dem vorliegenden Artikel erwähnten Verfügbarkeit und Lieferung der ¨ bertragungsnetzes und Spannungshaltung und des Blindleistungshaushalts werden von dem Betreiber des lokalen U dem betroffenen Versorger von Hilfsdiensten in einem oder mehreren Hilfsdienstverträgen auf transparente und nicht diskriminatorische Art und Weise angegeben. ¨ bertragungsnetzes zur Verfügung gestellten Spannung § 4. Falls die Einstellung der dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetund Blindleistung nicht ausreicht, um die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetz angeschlossenen Erzeuger verpflichtet, auf Antrag zes aufrechtzuerhalten, sind die an sein lokales U ¨ bertragungsnetzes ihm die Spannungshaltung und den Blindleistungshaushalt zur des Betreibers des lokalen U Verfügung zu stellen und zu liefern, und zwar zu einem auf den von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission festgelegten Kriterien beruhenden fairen Preis und unter Berücksichtigung der in der vorliegenden Regelung erwähnten technischen Kriterien. ¨ bertragungsnetzes gibt auf der Grundlage individueller, wie auch technischer und § 5. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes transparenter Kriterien, die Menge Blindenergie an, die jeder Erzeuger dem Betreiber des lokalen U zur Verfügung stellt und gegebenenfalls liefert. ¨ bertragungsnetz einspeisen, muss Art. 169 - Für jede der regelnden Einheiten, die Wirkleistung in das lokale U der Erzeuger, der die Spannungshaltung und den Blindleistungshaushalt liefert: 1° über eine Blindleistung in dem durch den vorerwähnten Vertrag vorgesehenen Rahmen verfügen; 2° nicht den Betrieb des in dem vorgesehenen Rahmen vorgesehenen primären Spannungsreglers beeinträchtigen; ¨ bertragungsnetzes übermittelten Anweisungen für die Blindleistungs3° den von dem Betreiber des lokalen U erzeugung Folge leisten. Art. 170 - Der Erzeuger, der die Spannungshaltung und den Blindleistungshaushalt liefert, muss für jede der ¨ bertragungsnetz einspeisen, unverzüglich den von dem nicht regelnden Einheiten, die Wirkleistung in das lokale U ¨ bertragungsnetzes übermittelten Anweisungen für die Blindleistungserzeugung Folge leisten. Betreiber des lokalen U Art. 171 - Die in Artikel 170 erwähnten Anweisungen entsprechen den zwischen dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes und dem Versorger dieses Hilfsdienstes vereinbarten Niveaus. U ¨ bertragungsnetzes erbrachten Hilfsdienste B. Von dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes von dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Art. 172 - § 1. Die dem Betreiber des U ¨ bertragung diesbezüglich angegebenen erbrachten Hilfsdienste stimmen mit den in der technischen Regelung zur U Vorschriften überein.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes ist dem Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes bei der Kontrolle der § 2. Der Betreiber des lokalen U Verfügbarkeit und der Lieferung der in § 1 erbrachten Leistungen behilflich. Abschnitt 4 — Verwaltung der Engpässe ¨ bertragungsnetzes über das Vorrangsrecht wacht, das den Art. 173 - § 1. Während der Betreiber des lokalen U erneuerbare Energiequellen benutzenden Erzeugungsanlagen, den hochwertigen und/oder hocheffizienten Kraft/WärmeKopplungseinheiten und denjenigen Einheiten, die Strom aus Abfällen und aus der Rückgewinnung bei Industrieprozessen produzieren, eingeräumt wird, setzt er die Mittel ein, über die er verfügt, um die Elektrizitätsströme auf dem ¨ bertragungsnetz im Einvernehmen mit dem Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes sicher, zuverlässig und lokalen U wirksam zu verwalten. § 2. Bei der Vorbereitung des Betriebs ermöglichen die in § 1 erwähnten Mittel insbesondere: — die Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten gemäß dem Abschnitt 1 dieses Kapitels im Einvernehmen mit ¨ bertragungsnetzes zu koordinieren; und durch den Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes durchge— die Unterbrechung oder Einschränkung der von einem Benutzer des lokalen U führten Entnahme vorzusehen, falls dieser an der Verwaltung der Engpässe teilnimmt; — sich auf einen Notzustand gemäß dem Abschnitt 4 des Kapitels II des Titels I zu berufen. ¨ bertragungsnetzes durch den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes § 3. Beim Betrieb des lokalen U ermöglichen in § 1 erwähnten Mittel insbesondere: — die Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten gemäß dem Abschnitt 1 des Kapitels IV der Zugangsordnung ¨ bertragungsnetzes zu koordinieren; im Einvernehmen mit und durch den Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes einzuschränken oder zu — erforderlichenfalls die Entnahme eines Benutzers des lokalen U unterbrechen, falls dieser an der Verwaltung der Engpässe teilnimmt; — sich auf einen Notzustand gemäß dem Abschnitt 4 des Kapitels II des Titels I zu berufen. Art. 174 - § 1. Die in Artikel 173 vorgesehenen Modalitäten für die Unterbrechung oder Einschränkung der ¨ bertragungsnetzes und dem Benutzer des Entnahme werden in dem Vertrag zwischen dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder Ausgleichsverantwortlichen festgelegt. lokalen U § 2. Falls die Modalitäten mit dem Ausgleichsverantwortlichen festgelegt wurden, erbringt dieser dem Betreiber ¨ bertragungsnetzes den Nachweis, dass er diese Leistungsunterbrechung an dem Einspeisungs- und/oder des lokalen U ¨ bertragungsnetzes beschließt auf einer transparenten Entnahmepunkt mobilisieren kann. Der Betreiber des lokalen U und nicht diskriminatorischen Grundlage über die Gültigkeit dieser Mobilisierung. Dieser Beschluss wird der CWaPE unverzüglich übermittelt. Abschnitt 5 — Einstellungswerte bei Betrieb A. Wirkleistung Art. 175 - § 1. Der Ausgleichsverantwortliche für einen Einspeisungspunkt teilt den an seinen Einspeisungspunkten gelegenen Erzeugungseinheiten die Werte der Erzeugungsparameter mit. Gleichzeitig übermittelt er den Betreibern ¨ bertragungsnetzes und des U ¨ bertragungsnetzes eine Abschrift dieser Daten. des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und des U ¨ bertragungs§ 2. Der Ausgleichsverantwortliche liefert den Betreibern des lokalen U netzes unverzüglich jegliche Information, die die Verfahren zur Koordinierung der Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten beeinflussen kann. ¨ bertragungsnetzes und/oder der Betreiber des U ¨ bertragungsArt. 176 - § 1. Wenn der Betreiber des lokalen U netzes in gegenseitiger Zusammenarbeit der Ansicht sind, dass die Gesamtheit oder ein Teil der Werte der in Artikel ¨ bertragungsnet175 erwähnten Erzeugungsparameter die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes beeinträchtigen können, übermittelt der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes zes oder des U ¨ bertragungsnetzes dem Ausgleichsverantwortlichen des Einspeisungspunkts die und/oder der Betreiber des U ¨ nderungen der Werte der Erzeugungsparameter. Der Ausgleichsverantwortliche ist verpflichtet, diese Werte in A ¨ bereinstimmung mit dem Koordinierungsvertrag der Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten unverzüglich von U den betroffenen Erzeugungseinheiten anwenden zu lassen. § 2. Der Ausgleichsverantwortliche für einen Einspeisungspunkt ist verpflichtet, die Kosten zu tragen, denen die ¨ bertragungsnetze ausgesetzt sind, wenn diese Werte der Erzeugungsparameter von betroffenen Betreiber der lokalen U dem täglichen Fahrplan dieses Ausgleichsverantwortlichen abweichen, außer wenn der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes oder des U ¨ bertragungsnetzes im Rahmen des § 1 Anweisungen erteilt. U ¨ bertragungsnetzes informiert den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsArt. 177 - § 1. Der Benutzer des lokalen U netzes unverzüglich über eine Betriebsstörung einer seiner Anlagen, die die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit des Netzes unmittelbar oder auf Zeit beeinflussen kann. Er liefert unverzüglich die von dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes geforderten zusätzlichen Informationen. lokalen U § 2. Außer für die dezentralen Erzeugungseinheiten teilt der Ausgleichsverantwortliche für einen Einspeisungs¨ bertragungsnetzes und des U ¨ bertragungsnetzes innerhalb von drei Minuten nach punkt dem Betreiber des lokalen U dem Stillstand der Erzeugungseinheit an einer seiner Einspeisungspunkte die nicht programmierte, individuelle, vollständige oder teilweise Unterbrechung dieser Erzeugungseinheit mit, indem er den Grund, sowie die bestmögliche Voraussicht für die Dauer der Unterbrechung angibt. ¨ bertragungsnetzes und der Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes sind sich bei Art. 178 - Der Betreiber des lokalen U der Durchführung der Bedingungen des vorliegenden Abschnitts behilflich. B. Spannung und Blindleistung ¨ bertragungsnetzes übermittelt den betroffenen Erzeugungseinheiten die Art. 179 - § 1. Der Betreiber des lokalen U zur Spannungshaltung und zum Haushalt der einzuspeisenden oder zu entnehmenden Blindleistung für die regelnden und nicht regelnden Einheiten bestimmten Anweisungen. ¨ bermittlung eingesetzten technischen Mittel werden von dem Betreiber des § 2. Die zu der in § 1 erwähnten U ¨ bertragungsnetzes in dem Vertrag für die Hilfsdienste festgelegt. lokalen U Art. 180 - Die in Artikel 179 angegebenen Anweisungen können nicht ohne das vorherige Einverständnis des ¨ bertragungsnetzes geändert werden. Betreibers des lokalen U

39651


39652

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD KAPITEL V — Eingriffsmaßnahmen in einem Notzustand Art. 181 - Im Falle eines Notzustands im Sinne des Artikels 16 der vorliegenden Regelung und im Rahmen der in Artikel 17 festgelegten Eingriffsmodalitäten oder in einer Situation von Mehrfachstörungen, die nicht vernünftigerweise in der Vorbereitung des Betriebs berücksichtigt werden kann und die trotz der Anwendung der den Umständen ¨ bertragungsnetzes angepassten bewährten Vorgehensweise und mit den Mitteln, über die der Betreiber des lokalen U verfügt, nicht behoben werden kann, schätzt der Letztere diese Situation ein und kann im Einvernehmen mit dem ¨ bertragungsnetzes jegliche notwendige Handlung vornehmen, und zwar insbesondere: Betreiber des U 1° die Lieferung der Wirkleistung der Erzeugungseinheiten ändern lassen; 2° die Lieferung der Blindleistung der Erzeugungseinheiten ändern lassen; ¨ bertragungsnet3° eine Entnahme an einem Entnahmepunkt gemäß dem Vertrag, der den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder den Zugangsinhaber oder den Ausgleichsverantwortlichen zes und den Benutzer des lokalen U bindet, ändern oder unterbrechen lassen; 4° die Verbindungen mit den anderen Netzen in dem Regelgebiet unterbrechen; ¨ bertragungsnetzes es für notwendig erachtet, die Ordnung bei Großstörungen 5° wenn der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes die Entnahmen nach einschalten lassen und insbesondere im Einvernehmen mit dem Betreiber des U dem Stromabschaltungsplan ändern oder unterbrechen. Art. 182 - Die aufgrund des Artikels 181 getroffenen Maßnahmen: 1° sind vorübergehend; 2° sind vorrangig und können jederzeit und ohne Ankündigungsfrist von dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes geändert werden, solange der Notzustand andauert; U 3° werden der CWaPE schnellstmöglich mitgeteilt und sind seitens des Netzbetreibers Gegenstand eines der CWaPE übermittelten Sonderberichts. TITEL V — Zählungen und Messungen KAPITEL I — Messausrüstungen und -Daten Abschnitt 1 — Allgemeine Grundsätze Art. 183 - § 1. Die Messausrüstungen im Sinne des vorliegenden Titels sind die Ausrüstungen, an denen der ¨ bertragungsnetzes eine Kontrolle im Hinblick auf die Gewährleistung des Betriebs des Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes und die Abrechnung im Rahmen seiner Aufgaben ausführen muss. U § 2. Die Messausrüstungen müssen den in dem vorliegenden Titel erwähnten technischen Kriterien, den Regeln hinsichtlich ihrer Einsetzung und Benutzung, der Messdatenübermittlung und dem Zugang zu den Anlagen entsprechen. § 3. Unbeschadet der Bestimmungen der vorliegenden Regelung müssen die in der Messanlage benutzten Ausrüstungen den auf die Messanlagen oder deren Bestandteile anwendbaren Anforderungen der belgischen Regelungen und Normen und internationalen Normen, insbesondere des Königlichen Erlasses vom 6. Juli 1981 über die zur Messung der elektrischen Energie bestimmten Vorrichtungen, entsprechen. § 4. Der Anschlussvertrag regelt die Art und Weise, wie die Zählung durchgeführt wird. ¨ bertragungsnetzes ist verpflichtet, die erbrachten Dienste, einschließlich der Art. 184 - Der Benutzer des lokalen U Lieferungen und Gemeinkosten, gemäß den Bestimmungen des vorliegenden Titels und den aufgrund der vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträgen und zu dem angewandten Tarif zu zahlen. Art. 185 - Die aufgrund der vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträge enthalten Bestimmungen bezüglich der technischen Konformitätskriterien der Messinstrumente, sowie der Einsetzung und Benutzung der ¨ bertragung und Zurverfügungstellung der Messdaten, des Zugangs zu den Anlagen und der Messausrüstungen, der U Zahlungsmodalitäten. Abschnitt 2 — Standort ¨ bertragungsnetzes und der betroffene Benutzer des Netzes vereinbaren im Art. 186 - Der Betreiber des lokalen U Anschlussvertrag den Standort der Messausrüstungen, die insbesondere an folgenden Stellen eingerichtet werden: 1° an jedem Anschluss, jeder Verbindung oder jeder Erzeugungseinheit, wenn eine Messausrüstung zur Bestimmung der Menge der in die betreffende Anlage eingespeisten und/oder aus ihr entnommenen Wirk- und/oder ¨ bertragungsnetz oder jeglichem anderen Anschluss oder jeglicher anderen Blindenergie im Verhältnis zum lokalen U Verbindung erforderlich ist; ¨ bertragungsnetzes, wenn diese Anlage dem 2° an dem Anschluss oder der Anlage eines Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetz einen Hilfsdienst erbringt; lokalen U ¨ bertragungsnetzes, wenn der Betreiber des 3° an jedem Anschluss oder jeder Anlage eines Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes der Ansicht ist, dass diese Anlage oder die Art und Weise, wie sie betrieben wird, die lokalen U ¨ bertragungsnetzes stören kann. Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des lokalen U ¨ bertragungsnetzes zusätzliche Ausrüstungen in die Messanlage Art. 187 - § 1. Wenn der Benutzer des lokalen U in Verbindung mit seinem Anschluss einzubauen wünscht, um eine Kontrollmessung durchzuführen, wendet er sich ¨ bertragungsnetzes, der auf der Grundlage sachlicher und nicht diskriminatorischer an den Betreiber des lokalen U Kriterien bewertet, ob diese Anlage eingerichtet werden kann, ohne die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit ¨ bertragungsnetzes und die Qualität der Basismessung zu beeinträchtigen. des lokalen U Im Falle einer günstigen Bewertung wird die Einrichtung der zusätzlichen Ausrüstungen gemäß den Modalitäten des Artikels 193 ausgeführt. Diese Ausrüstungen müssen mit den Vorschriften der vorliegenden Regelung übereinstimmen und dürfen die Hauptmessung nicht beeinflussen. Im Falle einer ungünstigen Bewertung wird der CWaPE eine Abschrift des Berichts übermittelt. § 2. Alle Kosten in Verbindung mit diesen zusätzlichen Ausrüstungen gehen zu Lasten des Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes, der sie beantragt hat. U Abschnitt 3 — Messstelle Art. 188 - § 1. Die Messausrüstungen sind an die Anschlussanlage oder Anlage eines Benutzers des lokalen ¨ bertragungsnetzes an einer in dem vorliegenden Abschnitt ″Messstelle″ genannten Stelle angeschlossen. U


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Die Zählungen und Messungen bezüglich eines Anschlusses werden an der durch den vorliegenden Abschnitt bestimmten Messstelle durchgeführt. Art. 189 - § 1. Für die in Artikel 186 1° erwähnten Zählungen stimmt die Messstelle mit der Anschlussstelle überein, sofern der Anschlussvertrag keine anderslautende Bestimmung vorsieht. § 2. Wenn die in Artikel 186 1° erwähnten Zählungen nicht gemäß der vorliegenden Regelung an der in dem Anschlussvertrag bestimmten Anschlussstelle durchgeführt werden können, vereinbart der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes mit dem Benutzer eine andere Messstelle. U ¨ bertragungsnetzes und der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Art. 190 - § 1. Der Betreiber des lokalen U vereinbaren die Messstelle für die in den Artikeln 186, 2° und 186, 3° erwähnten Messungen. ¨ bertragungsnetzes die Messstelle § 2. In Ermangelung eines Einvernehmens bestimmt der Betreiber des lokalen U und setzt die CWaPE davon in Kenntnis. Abschnitt 4 — Eigentum ¨ bertragungsnetzes nicht Eigentümer der Messausrüstungen ist, ist Art. 191 - Wenn der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes verpflichtet, alle Bestimmungen der vorliegenden Regelung und der der Benutzer des lokalen U aufgrund dieser abgeschlossenen Verträge bezüglich der Messausrüstungen einzuhalten oder einhalten zu lassen. Der ¨ bertragungsnetzes gewährt dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes jederzeit den Benutzer des lokalen U Zugang zu den Messausrüstungen und Messdaten. Abschnitt 5 — Einrichtung Art. 192 - Die Einrichtung der Messausrüstungen erfolgt gemäß der vorliegenden Regelung und den aufgrund dieser abgeschlossenen Verträgen. ¨ bertragungsnetzes und der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Art. 193 - Der Betreiber des lokalen U bezeichnen die für die Einrichtung der Messausrüstungen verantwortliche Person. Abschnitt 6 — Versiegelung ¨ bertragungsnetzes bestimmt der Betreiber des Art. 194 - § 1. Nach Absprache mit dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes die Messausrüstungen, die zu versiegeln sind, und bringt die Siegel an oder lässt sie lokalen U anbringen. § 2. Die in § 1 erwähnten Siegel dürfen nicht ohne die vorherige schriftliche Zustimmung des Betreibers des lokalen ¨ bertragungsnetzes gebrochen werden. Bei Siegelbruch oder unerlaubtem Eingriff setzt der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes insbesondere den Versorger und den Ausgleichsverantwortlichen davon in Kenntnis. U Abschnitt 7 — Eintragung der Messausrüstungen in das Register der Zählungen ¨ bertragungsnetzes trägt die Messausrüstungen und deren spezifischen Art. 195 - § 1. Der Betreiber des lokalen U technischen Merkmale in das Register der Zählungen ein, wenn die für die in dem vorliegenden Kapitel erwähnten Messungen benutzten Messausrüstungen mit der vorliegenden Regelung übereinstimmen. ¨ bereinstimmung der Messausrüstungen mit der § 2. Diese Eintragung bescheinigt bis auf Gegenbeweis die U vorliegenden Regelung zum Zeitpunkt der Eintragung. ¨ bertragungsnetzes streicht die Messausrüstungen, die nicht mehr mit der § 3. Der Betreiber des lokalen U vorliegenden Regelung übereinstimmen, aus dem Register der Zählungen. KAPITEL II — Technische Kriterien und allgemeine Bedingungen bezüglich der Messausrüstungen Abschnitt 1 — Technische Kriterien ¨ bertragungsnetzes und der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Art. 196 - Der Betreiber des lokalen U bestimmen die technischen Kriterien, mit denen die Messausrüstungen übereinstimmen müssen, und zwar insbesondere: 1° die anwendbaren Normen; 2° die zu messenden Größen und die benutzten Einheiten; 3° die Häufigkeit der Messungen; 4° die Genauigkeit der Messungen; 5° gegebenenfalls die Verdoppelung der Messausrüstungen. Art. 197 - Die Kriterien werden in dem Anschlussvertrag oder gegebenenfalls im Vertrag der Hilfsdienste angegeben und der CWaPE übermittelt. Abschnitt 2 — Sonderverfahren ¨ bertragungsnetzes und der betroffene Benutzer vereinbaren die sachlichen, Art. 198 - Der Betreiber des lokalen U transparenten und nicht diskriminatorischen Sonderverfahren bezüglich der Messausrüstungen, die der Betreiber des ¨ bertragungsnetzes und der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes einsetzen. Der Betreiber des lokalen lokalen U ¨ bertragungsnetzes übermittelt diese unverzüglich der CWaPE. U KAPITEL III — Zugang zu den Messausrüstungen und Messdaten Abschnitt 1 — Zugang zu den Messausrüstungen und den Messdaten ¨ bertragungsnetzes, der Zugang zu den Art. 199 - § 1. Jede Person, einschließlich des Benutzers des lokalen U Anlagen hat, wo sich die Messausrüstungen befinden, ist insbesondere für die Beachtung der Vertraulichkeit der ¨ bertragungsnetzes oder diese anderen Personen Messdaten verantwortlich, zu denen dieser Benutzer des lokalen U Zugang haben können. ¨ bertragungsnetzes § 2. Der Zugang zu den Messinstrumenten darf weder eine Störung der Sicherheit des lokalen U zur Folge haben, noch Schäden bei Personen oder Gütern verursachen.

39653


39654

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes zu den Messausrüstungen und -daten Abschnitt 2 — Zugang des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes gewährt dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsArt. 200 - § 1. Der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes befindenden netzes jederzeit den Zugang zu den sich in den Anlagen eines Benutzers des lokalen U Messausrüstungen. ¨ bertragungsnetzes, der zu § 2. Gemäß Artikel 15 der vorliegenden Regelung beachtet der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes befindenden Messausrüstungen Zugang hat, den sich in den Anlagen eines Benutzers des lokalen U die von dem betroffenen Benutzer angewandten Vorschriften bezüglich der Sicherheit der Personen und der Güter. ¨ bertragungsnetzes zu den Messdaten Abschnitt 3 — Zugang des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes Art. 201 - § 1. Im Hinblick auf eine interne Benutzung ist der Benutzer des lokalen U berechtigt, ständig über die vororts in den Messanlagen bezüglich seines Anschlusses vorhandenen Messdaten zu verfügen. In außerordentlichen Fällen, in denen sich die Messanlage an einer Stelle befindet, die dem Benutzer des ¨ bertragungsnetzes nicht zugänglich ist, wendet sich dieser an den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, lokalen U der ihm gemäß den in Artikel 14 angegebenen Bestimmungen innerhalb einer vernünftigen Frist den Zugang gewährt. § 2. Die in § 1 angegebenen Messeinheiten enthalten mindestens die Messdaten, die für die Inrechnungstellung ¨ bertragungsnetzes gibt der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes dienen. Auf Antrag des Benutzers des lokales U die zur Auslegung der Messdaten erforderlichen Auskünfte. ¨ bertragungsnetzes KAPITEL IV — Kontrolle der Messausrüstungen durch den Betreiber des lokalen U ¨ berprüfung der Konformität der Messausrüstungen Abschnitt 1 — U ¨ bertragungsnetzes ist befugt, die Konformität der in der vorliegenden Art. 202 - Der Betreiber des lokalen U Regelung und in den kraft der vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträgen erwähnten Messausrüstungen zu kontrollieren oder kontrollieren zu lassen. Art. 203 - Wenn die in Artikel 202 erwähnten Kontrollen darauf hinweisen, dass die Messausrüstungen, die nicht ¨ bertragungsnetzes gehören, den Bestimmungen der vorliegenden Regelung zum Eigentum des Betreibers des lokalen U oder den kraft der vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträgen nicht entsprechen, sind diese Ausrüstungen ¨ bertragungsnetzes innerhalb dreißig Tagen nach der diesbezüglichen Notifizierung durch den Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes in Konformität zu bringen oder bringen zu lassen. durch den Betreiber des lokalen U Abschnitt 2 — Kontrolle der Messausrüstungen Art. 204 - § 1. Jegliche betroffene Person, die aus gutem Grunde der Auffassung ist, dass ein signifikanter Fehler ¨ bertragungsnetzes gemäß Artikel 226 mitgeteilte Messangabe beeinflusst hat, eine durch den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes unverzüglich davon. benachrichtigt den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, § 2. Die in § 1 erwähnte Person verlangt gegebenenfalls schriftlich vom Betreiber des lokalen U dass an den betroffenen Messausrüstungen Kontrollen vorgenommen werden und verpflichtet sich, die gesamten damit verbundenen Kosten unbeschadet von Artikel 209 zu tragen. ¨ bertragungsnetzes Art. 205 - § 1. Die in Artikel 204 § 2 erwähnte Person und der Betreiber des lokalen U bestimmen im Einvernehmen die Arten der vorzunehmenden Kontrollen und die zu kontrollierenden Messausrüstungen. ¨ bertragungsnetzes gegebenenfalls § 2. In Ermangelung eines Einvernehmens bestimmt der Betreiber des lokalen U die erforderlichen Kontrollen und die einschlägigen Modalitäten. Er benachrichtigt die CWaPE davon. ¨ bertragungsnetzes nicht Eigentümer der betroffenen Messausrüstungen ist, § 3. Wenn der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes den Antrag auf Kontrolle zu. stellt er dem Benutzer des lokalen U § 4. In allen Fällen müssen die im vorliegenden Abschnitt erwähnten Kontrollen den Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen genügen. ¨ bertragungsnetzes nicht Eigentümer der betroffenen MessausArt. 206 - § 1. Wenn der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes dafür, dass die in Artikel 205 erwähnten Kontrollen rüstungen ist, sorgt der Benutzer des lokalen U ausgeführt werden. ¨ bertragungsnetzes ist befugt, den in § 1 erwähnten Kontrollen, die vom Benutzer § 2. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes ausgeführt werden, beizuwohnen oder an diesen teilzunehmen. des lokalen U ¨ bertragungsnetzes teilt dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungs§ 3. Der in § 1 erwähnte Benutzer des lokalen U netzes das Ergebnis der im vorliegenden Abschnitt erwähnten Kontrollen spätestens zehn Werktage nach deren Ausführung mit. ¨ bertragungsnetzes Eigentümer der betroffenen Messausrüstungen ist, Art. 207 - Wenn der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes dafür, dass die in Artikel 205 erwähnten Kontrollen ausgeführt sorgt der Betreiber des lokalen U werden. Art. 208 - Innerhalb zehn Werktagen nach dem Erhalt des Ergebnisses der Kontrollen teilt der Betreiber des ¨ bertragungsnetzes der Person, die sie beantragt hat, das Ergebnis dieser Kontrollen mit. lokalen U Art. 209 - Wenn die in Artikel 205 erwähnten Kontrollen das Bestehen eines signifikanten Fehlers aufweisen: 1° werden die betroffenen Messausrüstungen als mit der vorliegenden Regelung nicht übereinstimmend betrachtet; ¨ bertragungsnetzes, wenn er Eigentümer der betroffenen Messausrüstungen 2° bringt der Betreiber des lokalen U ist, diese Ausrüstungen spätestens innerhalb dreißig Tagen nach der in Artikel 208 erwähnten Mitteilung in Konformität; er übernimmt die Kosten für die Kontrollen und nimmt gegebenenfalls die Berichtigungen der Abrechnung, die sich aus der Nichtübereinstimmung der Messausrüstungen ergeben, vor; ¨ bertragungsnetzes, wenn er nicht Eigentümer der betroffenen Messausrüs3° handelt der Betreiber des lokalen U tungen ist, so, dass diese Ausrüstungen spätestens innerhalb dreißig Tagen nach der in Artikel 208 erwähnten ¨ bertragungsnetzes ist verpflichtet, für die Mitteilung in Konformität gebracht werden. Der Benutzer des lokalen U Dienste (einschließlich der Lieferungen und der allgemeinen Kosten), die im Rahmen der ausgeführten Kontrollen und der Angleichung an die Vorschriften geleistet wurden, einschließlich der Dienste, die im Rahmen der Korrektur der ¨ bertragungsnetzes, die sich aus der Messdaten und der Berichtigung der Abrechnung durch den Betreiber des lokalen U Nichtübereinstimmung der Messausrüstungen ergeben, zu zahlen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 210 - Gibt es keinen signifikanten Fehler, so ist die Person, die die Kontrollen beantragt, verpflichtet, für die im Rahmen der Kontrollen geleisteten Dienste zu zahlen. KAPITEL V — Eichung der Messausrüstungen Abschnitt 1 — Allgemeines Art. 211 - § 1. Die Eichung der Messausrüstungen wird durch eine Einrichtung, die über die ″Belac/Beltest″Qualifikation oder eine gleichwertige Qualifikation verfügt, auf der Grundlage eines durch den Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes aufgestellten Lastenheftes ausgeführt. U ¨ bertragungsnetzes § 2. Jegliche interessierte Person kann mittels eines schriftlichen, beim Betreiber des lokalen U eingereichten Antrags ein Exemplar dieses Lastenheftes erhalten. Art. 212 - Die Eichung der Messausrüstungen wird vor der Inbetriebsetzung der Messausrüstungen und nachher ¨ bertragungsnetzes in den kraft der in regelmäßigen Zeitabständen nach den durch den Betreiber des lokalen U vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträgen festgelegten Modalitäten und gemäß den anwendbaren Bestimmungen ausgeführt. ¨ bertragungsnetzes Abschnitt 2 — Eichung durch den Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes nicht Eigentümer der betroffenen MessausArt. 213 - § 1. Wenn der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes die Eichung der Messausrüstungen selbst aus oder rüstungen ist, führt der Benutzer des lokalen U lässt er diese auf seine Kosten ausführen. ¨ bertragungsnetzes übermittelt dem Betreiber des lokalen § 2. Der in § 1 erwähnte Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes einen Bericht über die ausgeführten Eichungen innerhalb zwei Wochen nach jeder Eichung. U ¨ bertragungsnetzes Abschnitt 3 — Eichung durch den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes führt die Eichung der Messausrüstungen betreffend Art. 214 - § 1. Der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes, die zum Eigentum des Betreibers des lokalen den Anschluss des Benutzers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes gehören, aus oder er lässt sie ausführen. U ¨ bertragungsnetzes übermittelt der Betreiber des lokalen § 2. Auf Antrag des Benutzers der lokalen U ¨ bertragungsnetzes einen Bericht über die durchgeführten Eichungen innerhalb fünfzehn Tagen nach diesem Antrag. U KAPITEL VI — Messdaten Abschnitt 1 — Häufigkeit der Messungen Art. 215 - § 1. Die in Artikel 186 1° erwähnten Zählungen von Wirkenergie werden in Zeitintervallen ausgeführt. ¨ bertragungsnetzes entnommenen und § 2. Gegebenenfalls wird zwischen der durch den Benutzer des lokalen U eingespeisten Wirkenergie unterschieden. Art. 216 - § 1. Die in Artikel 186 1° erwähnten Zählungen von Blindenergie werden in Zeitintervallen ausgeführt. ¨ bertragungsnetzes entnommenen und § 2. Gegebenenfalls wird zwischen der durch den Benutzer des lokalen U eingespeisten Blindenergie unterschieden. § 3. Das betreffende Zeitintervall ist normalerweise die Viertelstunde, es sei denn, es besteht eine anderslautende Vereinbarung zwischen allen betroffenen Parteien, die der CWaPE mitgeteilt wird Art. 217 - Die in Artikel 186 1° erwähnten Zählungen werden so vorgenommen, dass mindestens die ¨ bertragungsnetzes im Anschlussvertrag festgelegt werden, Zeitintervalle, die durch den Betreiber des lokalen U beachtet werden. Abschnitt 2 — Sammlung der Messdaten ¨ bertragungsnetzes sammelt die in Artikel 186 aufgeführten Messdaten Art. 218 - § 1. Der Betreiber des lokalen U in seinen elektronischen Zentralsystemen zur Messdatenerfassung. Er trifft die notwendigen Maßnahmen, um deren Vertraulichkeit zu gewährleisten. ¨ bertragungsnetzes verfügt über alle Rechte eines Eigentümers für seine Zähldaten. § 2. Der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes nicht Eigentümer der Messausrüstungen ist, Art. 219 - § 1. Wenn der Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes für die U ¨ bermittlung der Messdaten zu den in Artikel 218 erwähnten ist der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetz bis zur vom Betreiber des lokalen Zentralsystemen zur Messdatenerfassung vom lokalen U ¨ bertragungsnetzes in den kraft der vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträgen bestimmten Sammlungsstelle U verantwortlich. ¨ bertragungsnetzes lediglich § 2. Für die Sammlung von Mess- und Zugangsdaten darf der Betreiber des lokalen U Personen heranziehen, die weder Erzeuger, Ausgleichsverantwortliche, Inhaber einer Versorgungslizenz oder Zwischenhändler, noch mit ihnen verbundene Unternehmen sind. ¨ bertragungsnetzes legt die Protokolle, die Formate, die Dateneingabe und Art. 220 - Der Betreiber des lokalen U ¨ bermittlung der in Artikeln 218 und 219 erwähnten Messdaten in den kraft der vorliegenden die Häufigkeit der U Regelung abgeschlossenen Verträgen fest und übermittelt diese unverzüglich der CWaPE. ¨ bertragungsnetzes nicht Eigentümer der Messausrüstungen ist und Art. 221 - Wenn der Betreiber des lokalen U wenn infolge einer Betriebsstörung oder eines Fehlers der Messausrüstung die Erfassung der Daten gemäß ¨ bermittlung zur Sammlungsstelle nicht möglich ist, oder aus irgendwelchem Artikeln 218, 219 und 220 oder deren U ¨ bertragungsnetzes die Messdaten oder Grund, ist der Betreiber jederzeit befugt, auf Kosten des Benutzers des lokalen U irgendwelche andere Angabe vor Ort zu erfassen, wobei er die betroffenen Messausrüstungen unter Einhaltung der Vorschriften über den Zugang zu diesen Ausrüstungen inspiziert. Abschnitt 3 — Validierung der Messdaten ¨ bertragungsnetzes nach der Anwendung der Art. 222 - Die Messdaten werden durch den Betreiber des lokalen U im vorliegenden Abschnitt erwähnten Methoden als validiert betrachtet. ¨ bertragungsnetzes gewisse Messdaten nicht erhalten hat oder wenn Art. 223 - Wenn der Betreiber des lokalen U er der Ansicht ist, dass die Messdaten in seinem Besitz je nach den Methoden, die in den kraft der vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträge festgelegt sind, unrichtig, unlesbar, unvollständig oder unglaubwürdig sind, bestimmt er auf rationale Weise den Wert auf der Grundlage der Daten, zu denen er vernünftig Zugang hat.

39655


39656

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 224 - § 1. Wenn die Messstelle nicht mit der Anschlussstelle übereinstimmt, korrigiert der Betreiber des ¨ bertragungsnetzes die in Artikel 186 1° erwähnten Messdaten, um die Verluste und jeglichen anderen durch lokalen U die Nichtübereinstimmung der beiden Stellen verursachten Fehler zu berücksichtigen. Die Gesamtheit der betreffenden Verluste und Fehler wird in diesem Titel ″systematische Abweichung″ genannt. ¨ bertragungsnetzes legt die Methode zur Berechnung der systematischen § 2. Der Betreiber des lokalen U Abweichung fest, die er der CWaPE unverzüglich übermittelt und die ggf. insbesondere auf dem Folgenden beruht: 1° einer Berechnung, die die Eigenschaften der Anlagen zwischen der Messstelle und dem Einspeisungs- und/oder Entnahmepunkt berücksichtigt; 2° den Ergebnissen der an den betroffenen Anlagen durchgeführten Kontrollen. § 3. Die in § 2 erwähnte Berechnungsmethode ist im Vertrag genau angegeben. Abschnitt 4 Zurverfügungstellung der Messdaten betreffend einen Einspeisungs- und/oder Entnahmepunkt ¨ bertragungsnetzes die CWaPE davon benachrichtigt hat, Art. 225 - Nachdem der Betreiber des lokalen U bestimmt er die Messdaten betreffend die Einspeisungen oder die Entnahmen für jeden Einspeisungs- und/oder Entnahmepunkt auf der Grundlage der gemäß dem Abschnitt 3 des vorliegenden Titels validierten Daten. Art. 226 - § 1. Je nach den im Rahmen des Artikels 143 erstellten Verfahren stellt der Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes jeden Werktag dem bzw. denen betroffenen Versorger(n) und dem Zugangsinhaber auf einer U viertelstündigen Basis für die von ihm versorgten oder mit Energie bespeisten Zugangsstellen, die mit einer automatischen Ablesung versehen sind, folgende Messdaten zur Verfügung: 1° für den Tag D-1 und für die eventuellen Zwischentage: die nicht validierten Messdaten je Zugangsstelle, es sei denn die Adressaten geben anderslautende Anweisungen; 2° die für den Tag D-1 und die eventuellen Zwischentage validierten Zähldaten. Die eventuellen Unterschiede mit den nicht validierten Zähldaten teilt er so schnell wie möglich mit. Am zehnten Werktag nach dem Verbrauch sind alle Zähldaten mitgeteilt und validiert. Für mindestens 95% der Zugangsstellen müssen die Zähldaten des Monats spätestens am vierten Tag des darauffolgenden Monats validiert und verfügbar sein. Die übermittelten Messdaten schließen unter Umständen die Korrekturkoeffizienten mit ein, wobei die korrigierten oder geschätzten Daten identifiziert sind. 3° Was die Blindenergie angeht, können die validierten Daten in unterschiedlichen Fristen übermittelt werden, nach Modalitäten, die im Einvernehmen zwischen allen betroffenen Parteien und unter Einhaltung der Artikel 162 bis 164 festzulegen sind. ¨ bertragungsnetzes kann mit dem (den) betreffenden Versorger(n) und dem § 2. Der Betreiber des lokalen U Zugangsinhaber andere Fristen vereinbaren, und zwar in folgenden Fällen: unterbrechbare Verträge, Lieferung von Bändern und Bereitstellung von Hilfsdiensten. Die CWaPE wird vor dem Inkrafttreten der Vereinbarung darüber informiert. § 3. Die in § 1 erwähnten Daten werden ebenfalls dem Benutzer des Netzes auf dessen schriftlichen Antrag übermittelt, unter der Voraussetzung, dass letzter die Kosten dafür übernimmt, nach einem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission (CREG) genehmigten Tarif. ¨ bertragungsnetzes stellt jedem Ausgleichsverantwortlichen dieselben Informa§ 4. Der Betreiber des lokalen U tionen in globalisierter Form zur Verfügung, das heißt für jeden Versorger gruppiert, für den er die Ausgleichsverantwortung übernimmt. ¨ bertragungsnetzes kann dem bzw. den betroffenen Versorger(n) oder dem § 5. Der Betreiber des lokalen U Zugangsinhaber oder dem bzw. den Ausgleichsverantwortlichen auf dessen bzw. deren Antrag hin die oben erwähnten validierten oder nicht validierten Daten häufiger als in § 1 vorgesehen zur Verfügung stellen. Zu diesem Zweck wendet ¨ bertragungsnetzes, der den Antrag auf der Grundlage sich die betroffene Person an den Betreiber des lokalen U sachlicher und nicht diskriminatorischer Kriterien bewertet und die sich daraus ergebenden Aufgaben ausführt. Die damit verbundenen Kosten gehen zu Lasten des Antragstellers, nach einem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission (CREG) genehmigten Tarif.. ¨ bertragungsnetzes die fehlenden Daten § 6. Im Falle einer Panne der Messanlage ersetzt der Betreiber des lokalen U durch seine beste Einschätzung dieser Daten. ¨ bertragungsnetzes gibt in den kraft der vorliegenden Regelung Art. 227 - § 1. Der Betreiber des lokalen U abgeschlossenen Verträgen die auf diese Zurverfügungstellung anwendbaren Modalitäten genau an. ¨ bertragungsnetzes § 2. Die im vorliegenden Kapitel erwähnten und durch den Betreiber des lokalen U übermittelten Daten werden als vertraulich gemäß Artikeln 11 und 12 der vorliegenden Regelung betrachtet. Abschnitt 5 — Historische Verbrauchsdaten Art. 228 - § 1. ¨ bertragungsnetzes kann höchstens einmal pro Jahr seine Verbrauchsdaten 1° Jeder Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes bezüglich der letzten drei Jahre kostenlos auf einfachen Antrag beim Betreiber des lokalen U erhalten; zu diesem Zweck hat er seinen EAN-Code zu übermitteln. Diese Aufgabe kann er ebenfalls einem Versorger anvertrauen, dem er die erforderliche Vollmacht gibt. ¨ bertragungsnetzes hat die verlangten Verbrauchsdaten dem Antragsteller höchstens 2° Der Betreiber des lokalen U zwanzig Werktage nach seinem Antrag zur Verfügung zu stellen, unter der Voraussetzung, dass der Benutzer des ¨ bertragungsnetzes während der Bezugsperiode an der gleichen Zugangsstelle aktiv war, und dass betroffenen lokalen U die Daten tatsächlich bestehen. 3° Die Informationen müssen auf deutliche und einheitliche Weise nach EAN-Code, nach Zeitraum und Verbrauchskategorie (Wirkstrom, kapazitiv, induktiv) geordnet sein, unter Beachtung eines vorgegebenen und dokumentierten Formats: — der Wirkstromverbrauch pro Viertelstunde; — der induktive und kapazitive Verbrauch pro Viertelstunde; ¨ bertragungsnetzes den Versorger wechselt, werden die verfügbaren § 2. Wenn ein Benutzer des lokalen U historischen Verbrauchsdaten auf monatlicher oder jährlicher Basis kostenlos dem neuen Versorger zur Verfügung gestellt. Der Antrag auf Wechsel des Versorgers gilt ebenfalls als Antrag auf Zurverfügungstellung der historischen


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetzes lehnt dies mittels einer an den Verbrauchsdaten, es sei denn, der Benutzer des betreffenden lokalen U ¨ bertragungsnetzes gerichteten schriftlichen Mitteilung ab. Benutzer des lokalen U Abschnitt 6 — Archiv Art. 229 - § 1. Alle Messdaten, die zu einer Abrechnung Anlass geben, werden vom Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes während eines Zeitraums von mindestens fünf Jahren aufbewahrt. U ¨ bertragungsnetzes die validierten § 2. Für die in § 1 erwähnten Daten bewahrt der Betreiber des lokalen U Messdaten auf. Abschnitt 7 — Beschwerden und Berichtigungen Art. 230 - § 1. Jede Anfechtung muss von einer unmittelbar betroffenen Partei dem Betreiber des Verteilernetzes spätestens einen Monat nach der Feststellung eines Fehlers schriftlich mitgeteilt werden, es sei denn, es ist eine andere ¨ bertragungsnetzes und dem Zugangsinhaber vereinbart worden. Frist zwischen dem Betreiber des lokalen U § 2. Eine eventuelle Berichtigung der Messdaten und der sich daraus ergebende Abrechnung bezieht sich höchstens und außer im Falle bösen Glaubens auf die Periode von zwei Jahren, die der letzten Abrechnung vorhergeht. KAPITEL VII — Verschiedene Bestimmungen Art. 231 - § 1. Die zum Zeitpunkt des Inkrafttretens der vorliegenden Regelung bereits vorhandenen Messausrüstungen, die nicht mit der vorliegenden Regelung und den kraft der vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträgen übereinstimmen, können weiterhin benutzt werden, insofern sie einen Zugangsinhaber, einen Benutzer des ¨ bertragungsnetzes, den Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder jegliche andere Person nicht lokalen U benachteiligen können. § 2. Die zum Zeitpunkt des Inkrafttretens der vorliegenden Regelung bereits vorhandenen Messausrüstungen, die nicht mit der vorliegenden Regelung und den kraft der vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträgen übereinstimmen, werden spätestens innerhalb drei Monaten nach der diesbezüglichen Notifizierung durch den ¨ bertragungsnetzes mit der vorliegenden Regelung und den anwendbaren VertragsbestimmunBetreiber des lokalen U ¨ bereinstimmung gebracht, wenn diese Ausrüstungen jeglichen anderen Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsgen in U ¨ bertragungsnetzes oder jegliche anderen Person nicht netzes, einen Zugangsinhaber, den Betreiber des lokalen U benachteiligen können. ¨ bertragungsnetzes TITEL VI — Spezifische Modalitäten, die zwischen dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes im Regelgebiet vereinbart werden und den Betreibern des Verteiler- oder U KAPITEL I — Grundregeln ¨ bertragungsnetzes und des lokalen U ¨ bertragungsnetzes ist, Art. 232 - Da dieselbe Gesellschaft Betreiber des U regelt sie selbst die Schnittstellen zwischen diesen beiden Netzen. ¨ bertragungsnetzes und den Betreibern der Art. 233 - Die Beziehungen zwischen dem Betreiber des lokalen U Verteilernetze werden durch den Titel VI der technischen Verteilungsregelung gedeckt. TITEL VII — Datenspeicherung KAPITEL I — Allgemeines Art. 234 - § 1. Die Tabelle in der Anlage 3 zur vorliegenden Regelung umfasst eine Liste der Daten, die der ¨ bertragungsnetzes gemäß der vorliegenden Regelung auf seine Kosten dem Betreiber des Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes mitteilen muss. lokalen U ¨ bertragungsnetzes kann jederzeit bei dem Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnet§ 2. Der Betreiber des lokalen U zes zusätzliche Daten anfordern, die er für die erfolgreiche Erfüllung seiner Aufgabe als notwendig erachtet. ¨ bertragungsnetzes der Ansicht ist, dass gewisse Daten nicht auf ihn § 3. Wenn der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes anwendbar sind, kann er diese Daten unbeschadet des Beschlusses des Betreibers des lokalen U ¨ bertragungsnetzes übermittelt auslassen. Dieses Auslassen muss begründet sein und dem Betreiber des lokalen U werden. ¨ nderung benachrichtigt der Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes den Betreiber des § 4. Im Falle einer A ¨ bertragungsnetzes unverzüglich davon. lokalen U Art. 235 - § 1. Die erste Spalte der in der Anlage 3 stehenden Tabelle unterscheidet zwischen zwei Anschlussarten: die Anschlüsse der Erzeugungseinheiten (″Pr″) und die Anschlüsse von Lastentnahmen (″Ch″). ″Alle″ betrifft die gesamten Anschlussarten (Erzeugung und Belastung) ¨ bertragungsnetzes kann jederzeit die Gesamtheit oder einen Teil der Daten oder § 2. Der Betreiber des lokalen U technischen Informationen des Typs ″Pr″ (Anschlüsse von Erzeugungseinheiten) für den Anschluss einer Lastentnahme, die ganz oder teilweise durch eine lokale Erzeugung versorgt wird, beantragen. ¨ bertragungsnetzes kann jederzeit die Gesamtheit oder einen Teil der Daten oder § 3. Der Betreiber des lokalen U technischen Informationen des Typs ″Ch″ (Lastanschlüsse) für den Anschluss einer Erzeugungseinheit, die ganz oder teilweise eine lokale Erzeugung versorgt, beantragen. Art. 236 - Die zweite Spalte der Tabelle in der Anlage 3 trägt den Titel ″Phase″ und bezieht sich auf den von vorliegenden Regelung betroffenen Titel und ggf. die Phase eines Verfahrens. Die Abkürzungen ″I″ und ″R″ entsprechen den Phasen ″Antrag auf eine Orientierungsstudie″ bzw. ″Anschlussantrag″ gemäß dem Titel III; die Abkürzung ″P″ bezieht sich auf die im Titel II erwähnte Planung. Art. 237 - Die dritte Spalte der in der Anlage 3 stehenden Tabelle trägt den Titel ″Bestimmung″ und beschreibt die Daten oder die technischen Informationen für den entsprechenden Typ des Anschlusses und die Phase. Wenn ein Kennzeichen (*) in dieser Spalte steht, bedeutet es, dass die entsprechende Angabe ausgelassen werden kann, unter der Bedingung, dass die Marke und die Art der Ausrüstungen, auf die sie Anwendung findet, angegeben werden. Art. 238 - Die vierte Spalte der in der Anlage 3 stehenden Tabelle trägt den Titel ″Kurzzeichen″ und gibt die symbolische Darstellung der Angabe oder der Information an. Art. 239 - Die fünfte Spalte der in der Anlage 3 stehenden Tabelle trägt den Titel ″Einheit″ und gibt die Messeinheit an.

39657


39658

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 240 - Die sechste Spalte der in der Anlage 3 stehenden Tabelle trägt den Titel ″Periode″ und bestimmt die ¨ bertragungsnetzes Anzahl Gültigkeitsjahre, für die die Angabe oder die Information dem Betreiber des lokalen U übermittelt wird. Art. 241 - Im Falle von Abweichungen zwischen der Beschreibung einer in der Tabelle der Anlage 3 angegebenen Angabe oder Information und einer anderen Beschreibung in einem anderen Titel der vorliegenden Regelung hat die im anderen Titel angegebene Beschreibung Vorrang. Art. 242 - Die Planungsdaten im Titel II sind diejenigen, die in der Anlage 3 durch die Abkürzung ″P″ in der Spalte ″Phase″ identifiziert sind, und für die in der Spalte ″Anschlussart″ die Abkürzung ″Ch″ oder ″Pr″ benutzt wird, je nachdem der Anschluss jeweils eine Last oder eine Erzeugungseinheit betrifft. Art. 243 - Die Planungsdaten im Falle der in Artikel 38 erwähnten Inbetriebnahme oder Außerbetriebnahme einer Erzeugungseinheit sind diejenigen, die in der Anlage 3 durch die Abkürzung ″R″ in der Spalte ″Phase″ identifiziert sind, und für die in der Spalte ″Anschlussart″ die Abkürzung ″Ch″ oder ″Pr″ benutzt wird, je nachdem der Anschluss jeweils eine Last oder eine Erzeugungseinheit betrifft. Art. 244 - Die allgemeinen Daten oder technischen Informationen, die im Antrag auf eine Orientierungsstudie für ¨ bertragungsnetz erwähnt sind, sind diejenigen, die in der Anlage 3 durch die einen Anschluss an das lokale U Abkürzung ″I″ in der Spalte ″Phase″ identifiziert sind, und für die in der Spalte ″Anschlussart″ die Abkürzung ″Ch″ oder ″Pr″ benutzt wird, je nachdem der Anschluss jeweils eine Last oder eine Erzeugungseinheit betrifft. Art. 245 - Die ausführlichen Daten oder technischen Informationen, die im Anschlussantrag erwähnt sind, sind diejenigen, die in der Anlage 3 durch die Abkürzung ″R″ in der Spalte ″Phase″ identifiziert sind, und für die in der Spalte ″Anschlussart″ die Abkürzung ″Ch″ oder ″Pr″ benutzt wird, je nachdem der Anschluss jeweils eine Last oder eine Erzeugungseinheit betrifft. KAPITEL II — Form für die Mitteilung der Daten oder der Informationen Art. 246 - § 1. Die in der vorliegenden Regelung erwähnten Daten oder Informationen werden per elektronische Post mitgeteilt, wobei das Erbringen eines Sende- oder Empfangsnachweises möglich sein muss, oder ausnahmsweise ¨ bertragungsnetzes per Einschreibebrief mit Empfangsbestätigung, nach einem durch den Betreiber des lokalen U bestimmten Protokoll. § 2. Wie in Artikel 21 der vorliegenden Regelung angegeben, werden die gewerblichen Informationen, die zwischen den verschiedenen betroffenen Parteien ausgetauscht werden, in elektronischer Form mitgeteilt (wobei jeder Versand durch eine Empfangsbestätigung beglaubigt werden kann) unter Einsatz eines Protokolls, das mit der Kommunikationsnorm EDIEL übereinstimmt. KAPITEL III — Grundsätze für die Aufstellung der Schaltbilder Art. 247 - § 1. Bei den Schaltbildern handelt es sich um einphasige Netzschemen in einem Format A4 oder A3. § 2. Die gesamten Hochspannungsausrüstungen und -anlagen werden auf den Schaltbildern angegeben, wobei die ¨ bertragungsnetzes mitteilt, Symbolik IEC Serie 617 oder jegliche andere Symbolik, die der Betreiber des lokalen U angewandt wird. § 3. Ein Schema umfasst die normalen Betriebsverhältnisse des Standorts. Das normale Betriebsschema gibt die Lage der Unterbrechungsvorrichtungen an. Art. 248 - § 1. Die folgenden Ausrüstungen müssen auf dem normalen Betriebsschema angegeben werden: 1° die Sammelschienen; 2° die Leistungsschalter; 3° die Trennschalter für die Sammelschienen, Leitungen, Kabel und Erdung 4° die Vorrichtungen für die Abschaltung unter Last; 5° die Generatoren; 6° die Leistungstransformatoren, einschließlich ihrer eventuellen Erdung und des Anschlusses der Hilfswicklungen; 7° die Kondensatorenbatterien; 8° die Induktionsspulen; 9° die statischen Kompensatoren (SVC); 10° die Stromwandler (TI); 11° die Spannungswandler (TP); ¨ berspannungsbegrenzer. 12° die U § 2. Nach Möglichkeit wird die geographische Lage der Vorrichtungen bei der Aufstellung der einphasigen Schaltbildern berücksichtigt. Ihre tatsächliche Anordnung in den Feldern muss jedoch beachtet werden. § 3. Das Schriftfeld auf den Zeichnungen umfasst insbesondere eine für die Nummer des Schemas, das Nachprüfungszeichen und das Datum bestimmte Stelle. TITEL VIII — Sondervorschriften KAPITEL I — Direktleitungen Art. 249 - Alle Direktleitungen unterliegen den anwendbaren Vorschriften der vorliegenden Regelung, insbesondere der Allgemeinen Ordnung für elektrische Anlagen. Art. 250 - Damit die CWaPE dem Minister ihr Gutachten über die Genehmigung zum Bau einer neuen ¨ bertragungsnetzes in seiner Eigenschaft als Direktleitung übermitteln kann, reicht der Benutzer des lokalen U Antragsteller bei der CWaPE per Einschreiben oder Aushändigung gegen Empfangsbescheinigung eine ausführliche Begründungsakte in zwei Exemplaren ein. ¨ berprüfung des Antrags erforderlichen Unterlagen Art. 251 - § 1. Die CWaPE prüft nach, ob sie über alle zur U verfügt.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Wenn sie der Ansicht ist, dass der Antrag vervollständigt werden muss, setzt sie den Antragsteller innerhalb einer Frist von fünfzehn Tagen ab dem Erhalt des Antrags per Einschreiben davon in Kenntnis. Sie gibt die erwünschten zusätzlichen Informationen an und legt eine zur Vermeidung des Verfalls des Antrags vorgeschriebene Frist fest, die drei Wochen nicht überschreiten darf, innerhalb deren der Antragsteller aufgefordert wird, seinen Antrag zu vervollständigen. § 2. Die CWaPE überprüft mit Hilfe aller Unterlagen, über die sie verfügt, ob der Antrag gerechtfertigt ist und dass keine andere technisch oder wirtschaftlich annehmbare Alternative besteht. Wenn die CWaPE den Antrag für ungerechtfertigt erachtet, setzt sie den Antragsteller innerhalb einer Frist von einem Monat ab dem Erhalt des Antrags oder gegebenenfalls ab dem Erhalt der in Anwendung des Artikels 29 erhaltenen zusätzlichen Unterlagen per Einschreiben davon in Kenntnis. Sie gibt die Gründe an, aus denen sie den Antrag für ungerechtfertigt erachtet, und legt eine zur Vermeidung des Verfalls des Antrags vorgeschriebene Frist von höchstens einem Monat fest, innerhalb deren der Antragsteller per Einschreiben seine Bemerkungen, Begründungen oder jegliche andere zusätzliche Information liefern kann. Die CWaPE ist verpflichtet, den Antragsteller anzuhören, falls dieser es beantragt. Art. 252 - Innerhalb einer Frist von zwei Monaten ab dem Erhalt des Antrags oder gegebenenfalls der in den Artikeln 29 und 30 erwähnten zusätzlichen Unterlagen, Bemerkungen und Begründungen übermittelt die CWaPE dem Minister den Text des Antrags, dessen Anlagen, sowie ihr begründetes Gutachten. KAPITEL II — Vergrabung der elektrischen Leitungen ¨ bertragungsnetzes zur Art. 253 - § 1. Falls die Verbesserung, Erneuerung oder Erweiterung des lokalen U ¨ nderung der bereits vorhandenen Einrichtung neuer Verbindungen, zur Erneuerung oder zu einer merklichen A Verbindungen führt, werden die neuen Verbindungen mittels unterirdischer Kabel durchgeführt und die zu erneuernden oder merklich zu ändernden Leitungen vergraben. § 2. Diese Vergrabungspläne werden der CWaPE entweder anlässlich der Erstellung des Anpassungsplans des ¨ bertragungsnetzes, oder bei jeder spezifischen Beantragung einer A ¨ nderung des lokalen U ¨ bertragungsnetzes lokalen U übermittelt. ¨ bertragungsnetzes der Ansicht ist, dass er diese Priorität der Vergrabung § 3. Wenn der Betreiber des lokalen U nicht einhalten kann, verfasst er vor jeder Arbeitsausführung für jeden Fall eine Begründung, die er der CWaPE mittels einer von ihr angenommenen Sendungsart übermittelt, und kann er die Arbeiten nicht vor dem Erhalt des im unten stehenden § 5 vorgesehenen Beschlusses der CWaPE durchführen. Diese Begründung bezieht sich mindestens auf folgende Aspekte: ¨ nderungen der Energieübertragungen im Netz, die A ¨ nderung 1° die technischen Aspekte, wie insbesondere die A der Kurzschlussleistung und deren Auswirkung auf die Nebenausrüstungen, die Zuverlässigkeit und Verfügbarkeit der Verbindung, die durchschnittliche Reparaturdauer, die jeweiligen Ströme und die Schwankung des Leistungsfak¨ berspannungsrisiken und Verluste, die Empfindlichkeit entgegen Streustrom und die eventuellen, mit der tors, die U Nähe anderer auswärtiger Ausrüstungen verbundenen Risiken; 2° die wirtschaftlichen Aspekte, wie insbesondere die Vergleichskosten für die Anlage, Kontrolle, Wartung, Verstärkung der Freileitungen und unterirdischen Kabel und die Kosten für die Verluste im Netz, die eventuellen Auswirkungen auf die Netzstruktur oder elektrischen Nebenausrüstungen, die Möglichkeiten oder Dauer der Tilgung dieser Kosten, insbesondere unter Berücksichtigung der veranschlagten Nutzungsdauer; 3° die gesetzlichen und vorschriftsmäßigen Aspekte, wie insbesondere die Benutzung des Untergrunds der ¨ nderungen Verkehrswege und deren Aufriss beim Leitunglegen oder bei eventuellen Eingriffen, die vorhersehbaren A dieser Verkehrswege und deren Bestimmung; 4° die umwelt- und patrimonialbezogenen Aspekte, wie die Auswirkung auf die Landschaft, die geschützten Güter, den archäologischen Unterboden und die Bodenstruktur, die Nachbarschaft mit den Wohngebäuden und die Höhe der verursachten elektrischen und magnetischen Felder, die Auswirkung auf die Tier- und Pflanzenwelt; ¨ bertragungsnetzes vorgeschlagen 5° die alternativen Durchführungen, die von dem Betreiber des lokalen U werden, um der in der Priorität einer Vergrabung der Leitungen verfolgten Zielsetzung besser zu genügen. § 4. Die CWaPE kann innerhalb von 15 Tagen ab dem Erhalt der Begründungsakten zusätzliche Informationen beantragen. § 5. Innerhalb einer Frist von 2 Monaten nach dem Erhalt der vollständigen Akte fasst die CWaPE einen Beschluss, ¨ bertragungsnetzes und ggf. dem Minister übermittelt. Diese Frist kann im den sie dem Betreiber des lokalen U außergewöhnlichen Notfall verkürzt werden. Dieser Beschluss der CwaPE betrifft nur die Anwendung des Dekrets. ¨ bertragungsnetzes nicht davon, die normalerweise für die Wenn er positiv ist, befreit er den Betreiber des lokalen U betroffenen Arbeiten erforderlichen Genehmigungen zu erhalten. TITEL IX — Schlussbestimmungen Art. 254 - Der Minister, zu dessen Zuständigkeitsbereich die Energie gehört, wird mit der Durchführung des vorliegenden Erlasses beauftragt. Art. 255 - Der Erlass der Wallonischen Regierung vom 16. Oktober 2003 über die technische Regelung für den Betrieb des lokalen Stromübertragungsnetzes in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesem Netz wird außer Kraft gesetzt. Art. 256 - Der vorliegende Erlass tritt am Tag seiner Veröffentlichung im Belgisches Staatsblatt in Kraft. Namur, den 24. Mai 2007 Der Minister-Präsident, E. DI RUPO Der Minister des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung, A. ANTOINE

39659


39660

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Anlage 1 — Technische Eigenschaften einer Anlage ¨ bertragungsnetzes kann lediglich aus motivierten Gründen und vorbehaltlich der Ein Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes von den hierunter aufgeführten Angaben übermittelten Zustimmung des Betreibers des lokalen U abweichen. Jede Abweichung muss im anwendbaren Anschlussvertrag gemeldet werden. Leistungsschalter

Um Ausrüstung (kV)

Spannungsniveau (kV)

70

82.5

Sonstige Ausrüstungen

LIWV Uw (kV)

I thermisch

Isc (kA) Außerhalb Zone Lüttich Zone Lüttich 200 oder

3

Dauer

(kA)

I dynamisch (kA)

380

20

>=1s

20

50

380

31.5

>=1s

31.5

80

36

40.5

31.5

> = 1.2 s

31.5

80

30

36

170

31.5

> = 1.2 s

31.5

80

26

30

145

25

> = 2 s (1)

25

63

15

17.5

95

20

> = 2 s (1)

20

50

11-12

17.5

95

25

> = 2 s (1)

25

63

10

12

75

25

> = 2 s (1)

25

63

6

7.2

60

25

> = 2 s (1)

25

63

170 (*)

Gesehen, um dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 24. Mai 2007 bezüglich der Revision der technischen Regelung für die Verwaltung des lokalen Stromübertragungsnetzes in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesem Netz als Anlage beigefügt zu werden. Namur, den 24. Mai 2007 Der Minister-Präsident, E. DI RUPO Der Minister des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung, A. ANTOINE Notes ¨ bertragungsnetzes. (*): nach Entscheidung des Betreibers des lokalen U (1): entspricht der Auslösezeit des Reserveschutzes

Anlage 2 — Maximale Fehlerabschaltzeit durch Schutzvorrichtungen ¨ bertragungsnetzes kann lediglich aus motivierten Gründen und vorbehaltlich der Ein Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes von den hierunter aufgeführten Angaben übermittelten Zustimmung des Betreibers des lokalen U abweichen. Jede Abweichung muss im anwendbaren Anschlussvertrag gemeldet werden.

Verweigerung des Leistungsschalters (ms)

Fehler Einphase.

Fehler Mehrphase

Reserve nächste Leitung/ Kabel (ms)

Verweigerung des Leistungsschalters (ms)

Schutzverweigerung (ms)

Basis (ms)

Spannungsniv eau (kV)

LEITUNGEN, KABEL, TRAFO *

Fehler SAMMELSCHIENEN

Reserve nächste Sammelschienen (ms) ****

Wiedereinschaltung Leitung (ms)

Déf. mono.

Déf. poly.

Mono.

Polyphasé

Basis (ms)

Reserve bei der Schaltgruppe (ms)

Déf. Mono.

Déf. poly.

70

120**

2250

-

-

1000

600

600

-

***

600

-

-poly.poly.

36

120

2250

-

-

1200

1200

1200

-

***

600

-

poly.poly.

30

120

2250

-

-

1200

1200

1200

-

***

600

-

-

15

1100

3100

-

-

-

1800

1800

-

***

1800

-

-

12

1100

3100

-

-

-

1800

1800

-

***

1800

-

-

10

1100

3100

-

-

-

1800

1800

-

***

1800

-

-


39661

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Gesehen, um dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 24. Mai 2007 bezüglich der Revision der technischen Regelung für die Verwaltung des lokalen Stromübertragungsnetzes in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesem Netz als Anlage beigefügt zu werden. Namur, den 24. Mai 2007 Der Minister-Präsident, E. DI RUPO Der Minister des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung, A. ANTOINE Fußnoten * Trafo: Spannungsniveau = Höchstnennspannung des Trafos ** Für die Leitungen findet dieser Wert auf das Ende Anwendung, das dem Fehler am nächsten ist; Für das andere Ende wird eine Beseitigungszeit von 500 ms erlaubt.. ¨ bertragungsnetzes je nach den Einstellungsparametern der angrenzenden Anlagen *** Vom Betreiber des lokalen U anzugeben. **** Auch anwendbar auf Fehler zwischen Stromwandler und Leistungsschalter Anmerkung: Alle Zeitangaben sind erlaubte Höchstwerte.

Anlage 3 — Datentabelle Die Daten sind: Anschlussart:

Phase

Bestimmung

Kurzzeichen

Einheit

Periode

mm/yyyy

7 Jahre

Alle

Alle

Identifizierung des Anschlusses

Alle

Alle

Name + Anschrift Benutzer

IDENT NOM + ADRESSE

Ch

Alle

Verbrauch: Bezeichnung

CO_CH_NAME

Ch

Alle

Verbrauch: Zeitplan

CO_DATE_CONS

Ch

Alle

Verbrauch: Wirkleistungsspitze Benutzer

CO_PUI_ACT

MW

7 Jahre

Ch

Alle

Verbrauch: jährliche Zuwachsrate

CO_ACC_ACT

%

7 Jahre

Ch

Alle

Verbrauch: Blindstrom bei der Wirkleistungsspitze

CO_PUI_REA

MVAr

7 Jahre

Ch

Alle

Verbrauch: Cos Phi bei der Wirkleistungsspitze

CO_COSPHI

Ch

Alle

Verbrauch: installierte Leistung zum Ausgleich des Blindstroms

CO_COMP

MVAr

7 Jahre

Pr

Alle

Erzeugungseinheit: Name & Nummer

PR_GEN_NAME

Pr

Alle

Erzeugungseinheit: Code der Einheit

PR_CODE

Pr

Alle

Erzeugungseinheit: Revisionszyklus(Standard)

PR_CYCL_REVIS

7 Jahre

Pr

Alle

Erzeugungseinheit: Verfügbarkeitszeitplan (wenn besonders)

PR_HORAIR_DISP

7 Jahre

Pr

Alle

Generator: normale höchste Bruttowirkleistung

PR_PMAX_BR

MW

Pr

Alle

Generator: erwartete Produktionsleistung

PR_PROD_PREV

MW

Pr

Alle

Generator: Benutzungsdiagramm

PR_DIAG_UTIL

Pr

Alle

PR_PMIN_BR

MW

7 Jahre

Pr

Alle

PR_PSURCH_BR

MW

7 Jahre

Pr

Alle

Generator: Bruttowirkleistung beim technischen Mindestniveau ¨ berbelastung Generator: Bruttowirkleistung bei U (beschränkte Dauer) ¨ berbelastungsdauer Generator: maximale U

PR_TSURCH

Min

7 Jahre

Pr

Alle

Generator: Cos phi bei Höchstleistung

PR_COSPHI_MAX

Alle

I,R

Aktentyp

TYPE_DOSS

e {List}

Alle

I,R

Einleitungsdatum der Akte

DATE_INI

Datum

7 Jahre

7 Jahre 7 Jahre 7 Jahre

7 Jahre

Alle

I,R

Lieferungsstelle

PT_FOURNIT

Code P

Ch

I,R

Verbrauch: Versorgungsart

CO_TYP_ALIM

e {List}

Ch

I,R

Verbrauch: Vertragsart

TYPE_CONTRAT

e {List}

Ch

I,R

Minimale Kurzschlussleistung an der Anschlussstelle

PCC_LIM_INF

Ch

I,R

Art der Entnahme: Leistung Motoren MT / Anzahl + ehemaliger Einheitswert

CO_NATPR_MOT_anc

Nb + MVA

Ch

I,R

Art der Entnahme: Leistung Motoren MT / Anzahl + neuer Einheitswert

CO_NATPR_MOT_nou

Nb + MVA

Ch

I,R

Art der Entnahme: Störlast des Typs Walzwerk

CO_NATPR_PERT_1

MW

Ch

I,R

Art der Entnahme: Störlast des Typs Lichtbogenofen

CO_NATPR_PERT_2

MW

MVA


39662

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Anschlussart:

Phase

Bestimmung

Ch

I,R

Art der Entnahme: Störlast des Typs Leistungselektronik

CO_NATPR_PERT_3

MW

Ch

I,R

Art der Entnahme: Störlast des Typs einphasige Versorgung

CO_NATPR_PERT_4

MW Typ/MW

Kurzzeichen

Einheit

Ch

I,R

Art der Entnahme: Störlast sonstiger Art

CO_NATPR_PERT_5

Ch

I,R

Rhythmus der Entnahme: Typ:

CO_RYTPR_TYP

e {List}

Ch

I,R

Rhythmus der Entnahme: Modus

CO_RYTPR_MODE

e {List}

Ch

I,R

Abwärtstransformator: Kurzschlusseaktanz

TR_XCC

Pr

I,R

Erzeugungseinheit: Typ:

PR_TYP_UNITE

%pu Iˆ {List}

Pr

I,R

Erzeugungseinheit: Brennstoffart(en) mit vorgesehenen Prozenten, wenn es mehrere gibt

PR_TYP_COMBUS

Pr

I,R

Erzeugungseinheit: Muster

PR_MODEL_UNITE

Pr

I,R

Erzeugungseinheit: Benutzungstyp: mit einem Industrieprozess verbundene oder nicht verbundene Einheit

PR_TYPE_UTILIS

Pr

I,R

Erzeugungseinheit: Datum des ersten Parallelschal¨ bertragungsnetz (Projekt) tens zum lokalen U

PR_DATE_RACC

mm/yyyy

Pr

I,R

Erzeugungseinheit: Datum erster Prüfung bei PMAX

PR_DATE_PMAX

mm/yyyy

Pr

I,R

Erzeugungseinheit: Datum der industriellen Inbetriebsetzung (Projekt)

PR_DATE_MSI

mm/yyyy

Pr

I,R

Generator: nominale Referenzspannung an den Klemmen

PR_TENS_REF

kV

Pr

I,R

Generator: Referenzscheinleistung

PR_PUIS_REF

MVA MVA

Pr

I,R

Generator: Höchststrom mit Standardkühlung

PR_I_REF

Pr

I,R

Beschreibung und Parameter der Standardkühlung (zB.:Wasserstoffdruck, Höchsttemperatur,...)

PR_TYPE_COOL

Pr

I,R

Zugehörende Ausrüstungen: Anschlussart:

AUX_RACC

Pr

I,R

Zugehörende Ausrüstungen: Wirkstromverbrauch bei Höchstleistung

AUX_P_ACT_MAX

MW

Pr

I,R

Zugehörende Ausrüstungen: Blindstromverbrauch bei Höchstleistung

AUX_P_REA_MAX

MVAr

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Referenzscheinleistung

TM_PUI_TFO

MVA

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Nennspannung (Hochspannungsseite)

TM_U1_TFO

kV

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Nennspannung (Niederspannungsseite)

TM_U2_TFO

kV

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Schaltgruppe

TM_COUPL

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Kurzschlusseaktanz

TM_XCC_TFO

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Leerlaufverluste

TM_PERT_0

kW

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Verluste bei Höchstleistung

TM_PERT_MAX

kW

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Stufenschalter unter Last und im Leerlauf

TM_CHANG_PRI

%pu

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Kupferverluste

TM_PERT_CU

kW

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Eisenverluste

TM_PERT_FE

kW

Pr

I,R

Aufwärtstransformator: Magnetisierungsstrom

TM_AMP_MAGN

Alle

R

Prinzipschema des Anschlusses

RAC_SCHEM

A

Alle

R

Anschlussfeld: Angabe des Herstellers

TRAV_REF_FABR

Alle

R

Anschlussfeld: Höchstspannung Um (*)

TRAV_UN

Alle

R

Anschlussfeld: Nennstrom (*)

TRAV_IN

A

Alle

R

Anschlussfeld: LIWV

TRAV_LIWV

kV

Alle

R

Anschlussfeld: Insulation Level Power frequency 1 min.

TRAV_NIV_ISOL

kV

Alle

R

Anschlussfeld: thermische Widerstandsfähigkeit gegen Kurzschlussstrom während 1 Sek. (*)

TRAV_ICC

kA

Alle

R

Anschlussfeld: Widerstandsfähigkeit gegen elektrodynamische Beanspruchungen (*)

TRAV_IDYN

kA

Alle

R

Anschlussfeld: Typ des Hauptschutzes

TRAV_TYP_PROTP

kV

Periode


39663

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Anschlussart:

Phase

Alle

R

Anschlussfeld: Typ des Reserveschutzes

TRAV_TYP_PROTR

Alle

R

Anschlussfeld (Leistungsschalter): Abschaltstrom (Isc)

TRAV_I_COUP

kA

Alle

R

Anschlussfeld (Leistungsschalter): Auslösungszeit

TRAV_T_COUP

msec

Alle

R

Hochspannungskabel: Angaben des Herstellers

CAB_REF_FABR

Alle

R

Hochspannungskabel (*): Typ:

CAB_TYP

e {List}

Alle

R

Hochspannungskabel (*): Querschnitt des Leitkerns

CAB_SECT

mm2

Alle

R

Hochspannungskabel (*): minimale thermische Widerstandsfähigkeit gegen Kurzschlussstrom

CAB_ICC

Alle

R

Hochspannungskabel: Typ der Erdung der Abschirmungen

CAB_MALT

e {List}

Alle

R

Hochspannungskabel: Typ der Verkabelung

CAB_POSE

e {List}

Alle

R

Hochspannungskabel: Plan der Verkabelung

CAB_PLANPOSE

Alle

R

Freileitung: Typ der Ummantelung

LI_ARMEM

e {List}

Alle

R

Freileitung: Typ der Leiter

LI_TYP

e {List}

Alle

R

Freileitung: Querschnitt der Leiter

LI_SECT

mm2

Alle

R

Freileitung: Anzahl Leiter pro Phase

LI_NB_COND

Alle

R

Freileitung: minimale thermische Widerstandsfähigkeit gegen Kurzschlussstrom

LI_ICC

Alle

R

Freileitung: Aufstellungssplan der Maste

LI_IMPL

Alle

R

Freileitung: Längsprofil der Verbindung

LI_PROFIL

Alle

R

Freileitung: Erdseil: Typ des Leiters

LI_CG_TYP

e {List}

Alle

R

Freileitung: Erdseil: Querschnitt der Leiter

LI_CG_SECT

mm2

Alle

R

Freileitung: Erdseil: minimale thermische Widerstandsfähigkeit gegen Kurzschlussstrom

LI_CG_ICC

Ch

R

Verbrauch: Anschlussstelle bei Verlust des Hauptanschlusses

CO_REPORT

Ch

R

Beschreibung und Parameter des dynamischen Verhaltens der Lasten

CO_DYN

Ch

R

Spannungs- und Frequenzschutz, der zu einer Stromabschaltung führt

CO_PROT_DELEST

Ch

R

Abwärtstransformator: Angaben des Herstellers

TR_REF_FABR

Ch

R

Abwärtstransformator: Nennleistung nach der Norm IEC 354

TR_PUISS

Ch

R

Abwärtstransformator: Nennspannung (Hochspannungsseite)

TR_U1

kV

Ch

R

Abwärtstransformator: Nennspannung (Niederspannungsseite)

TR_U2

kV

Ch

R

Abwärtstransformator: Typ:

TR_TYP

Ch

R

Abwärtstransformator: Schaltgruppe

TR_COUPL

Ch

R

Abwärtstransformator: nach der Norm IEC 551 gemessener Geräuschpegel

TR_BRUIT

Ch

R

Abwärtstransformator: Leerlaufverluste

TR_PERT_0

kW

Ch

R

Abwärtstransformator: Verluste bei Höchstleistung

TR_PERT_MAX

kW

Ch

R

Abwärtstransformator: Kupferverluste

TR_PERT_CU

kW

Ch

R

Abwärtstransformator: Eisenverluste

TR_PERT_FE

kW

Ch

R

Abwärtstransformator: Magnetisierungsstrom

TR_AMP_MAGN

Ch

R

Abwärtstransformator: Art der Erdung der Wicklungen

TR_TERR

Ch

R

Abwärtstransformator: Typ des Schutzes

TR_PROT

Ch

R

Abwärtstransformator: Lastenheft oder Abnahmeprüfungen

TR_ESSAI

Ch

R

Abwärtstransformator: Aufstellungsschema

TR_IMPL

Ch

R

Abwärtstransformator: Stufenschalter

TR_CHANG_PRI

Pr

R

Erzeugungseinheit: Merkmale des Einheitsschutzes

PR_PROT_GR

Pr

R

Erzeugungseinheit: Kaltstartzeit

PR_T_DEM_FR

Bestimmung

Kurzzeichen

Einheit

kA

kA

kA

MVA

e {List} dBA

A e {List}

min

Periode


39664

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Anschlussart:

Phase

Bestimmung

Pr

R

Erzeugungseinheit: Startzeit nach einer 36 St. langen Abschaltung

PR_T_DEM_36

min

Pr

R

Erzeugungseinheit: Warmstartzeit (Nachtabschaltung)

PR_T_DEM_CH

min

Pr

R

Erzeugungseinheit: Art der Hochspannungsverbindung

PR_TYP_LIAIS

Pr

R

Generator: Anzahl Polpaare

PR_PP

Pr

R

Generator: zusätzliche Verluste in % auf Grundlage der Leistung

PR_PSUPPL

Pr

R

Generator: Sättigung: Läufernennstrom (0), nach der nachstehenden Formel

PR_SAT_IFN0

Pr

R

Generator: Sättigungsgrad m, nach der nachstehenden Formel

PR_SAT_M

Pr

R

Generator: Sättigungsgrad n, nach der nachstehenden Formel

PR_SAT_N

Pr

R

Generator: Widerstand der Statorwicklung bei Gleichstrom (1)

PR_RA

Ohm

Pr

R

Generator: ungesättigte synchrone Mitreaktanz (1)

PR_XDNS

%pu

Pr

R

Generator: ungesättigte transiente Mitreaktanz (1)

PR_X1DNS

%pu

Pr

I,R

Generator: ungesättigte subtransiente Mitreaktanz (1)

PR_X2DNS

%pu

Pr

R

Generator: ungesättigte synchrone Querreaktanz (1)

PR_XQNS

%pu

Pr

R

Generator: ungesättigte transiente Querreaktanz (1)

PR_X1QNS

%pu

Pr

R

Generator: ungesättigte subtransiente Querreaktanz (1)

PR_X2QNS

%pu

Pr

R

Generator: transiente Durchlasszeitkonstante (1)

PR_T1D

s

Pr

R

Generator: subtransiente Durchlasszeitkonstante (1)

PR_T2D

s

Pr

R

Generator: transiente Zeitkonstante der Querachse (1)

PR_T1Q

s

Pr

R

Generator: subtransierte Zeitkonstante der Querachse (1)

PR_T2Q

s

Pr

R

Generator: Zeitkonstante des Stators (1)

PR_TA

s

Pr

R

Generator: Streureaktanz des Stators (1)

PR_XL

%pu

Pr

R

Generator: Potier-Reaktanz (1)

PR_XP

%pu

Pr

R

Generator: Zeitkonstante der Dämpfwicklung (1)

PR_TX

Pr

R

Generator: Trägheit

PR_PD2_ALT

ton m2

Pr

R

Erzeugungseinheit: Trägheit des Komplexes Turbine(n) + Generator

PR_PD2_ALT+TURB

ton m2

Pr

R

Generator: Capability curves

PR_CAP_CURV

Pr

R

Erzeugungseinheit: Funktionale Beschreibung und Parameter des Drehzahlreglers

PR_REGUL_VIT

Pr

R

Erzeugungseinheit: Drehzahlregler: Statik

PR_REG_VIT_G

Pr

R

Erzeugungseinheit: Funktionale Beschreibung und Parameter des Spannungsreglers

PR_REGUL_TENS

Pr

R

Erzeugungseinheit: Dynamische Kennlinien der ¨ bererregungs- und Untererregungsbegrenzer U

PR_DYN_LIMIT

Pr

R

Erzeugungseinheit: Funktionale Beschreibung und Parameter des Erregungsüberwachungssystems

PR_EXCIT

Pr

R

Erzeugungseinheit: Funktionale Beschreibung und dynamische Parameter der Generatorantriebsmaschine und des Systems, das diese speist (Turbine + Energiequelle + Quellenregelung)

PR_ENTR_DYN

Pr

R

Erzeugungseinheit: Leistungsbereich, in dem eine Primärregelung möglich ist

PR_REGL_PRIM

Pr

R

Zugehörende Ausrüstungen: cos Phi

AUX_COSPHI

Kurzzeichen

Einheit

%pu A

s

MW/Hz

Periode


39665

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Anschlussart:

Phase

Bestimmung

Pr

R

Zugehörende Ausrüstungen: Wirkleistung (ausgeschaltet)

AUX_P_ACT_0

Pr

R

Aufwärtstransformator: Angaben des Herstellers

TM_REF_FABR

Pr

R

Aufwärtstransformator: Art der Erdung der Wicklungen

TM_TERR

Pr

R

Aufwärtstransformator: Erdungsreaktanz

TM_X_MALT

Ohm

Pr

R

Aufwärtstransformator: Nullreaktanz

TM_X_HOM

%pu

Pr

R

Aufwärtstransformator: Lastenheft oder Abnahmeprüfung

TM_ESSAI

Pr

R

Aufwärtstransformator: Aufstellungsschema

TM_IMPL

Pr

P

Erzeugungseinheit: Planung der industriellen Produktion

PR_DATE_PROD

Kurzzeichen

Einheit

Periode

MW

e {List}

mm/yyyy

7 Jahre

Fußnoten (1) Statt der externen Parameter des Generators kann der Benutzer ebenfalls die internen Parameter liefern, die zureichen, um die externen Parameter abzuleiten. Legende « Pr″: Erzeugungseinheiten « Ch″: Lasten « I″: die Phase ″Antrag auf eine Orientierungsstudie″ des Titels III « Pr″: die Phase ″Planung″ des Titels II Gesehen, um dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 24. Mai 2007 bezüglich der Revision der technischen Regelung für die Verwaltung des lokalen Stromübertragungsnetzes in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesem Netz als Anlage beigefügt zu werden. Namur, den 24. Mai 2007. Der Minister-Präsident, E. DI RUPO Der Minister des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung, A. ANTOINE

VERTALING MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST N. 2007 — 3198 [C − 2007/27097] 24 MEI 2007. — Besluit van de Waalse Regering betreffende de herziening van het technisch reglement voor het beheer van het lokale elektriciteitstransmissienet in het Waalse Gewest en de toegang ertoe De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, inzonderheid op de artikelen 13 en 29, § 2; Gelet op de kennisgeving aan de Europese Commissie op 7 november 2006, nr. 2006/0598/B; Gelet op de voorstellen van de CWaPE (Waalse Energiecommissie) van 28 juni 2006 en 16 mei 2007 (CD-7 E15); Gelet op het advies 41.600/4 van de Raad van State, gegeven op 11 december 2006, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Op de voordracht van de Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling; Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. —Algemeen HOOFDSTUK I. — Definities en toepassingsgebied Artikel 1. § 1. Dit technisch reglement voor het beheer van en de toegang tot het lokale elektriciteitstransmissienet in het Waalse Gewest, hierna dit reglement genoemd, wordt vastgesteld krachtens artikel 13 van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt. § 2. De definities in artikel 2 van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt gelden voor dit reglement. Voor de toepassing van dit reglement dient te worden verstaan onder : 1. toegang : het recht om op één of meerdere toegangspunten energie te injecteren of af te nemen; 2. belasting : belasting : elke installatie die actief of reactief elektrisch vermogen verbruikt; 3. beschermingscode : heropbouwcode : operationele code voor de heropbouw van het elektrische systeem na een gehele of gedeeltelijke instorting zoals omschreven in het technische transmissiereglement; 4. beschermingscode : operationele code voor de vrijwaring van de veiligheid, de betrouwbaarheid en de doeltreffendheid van het elektrisch systeem onder de uitzonderlijke exploitatievoorwaarden zoals omschreven in het technisch transmissiereglement;


39666

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 5. warmtekrachtkoppeling : gecombineerde productie van elektriciteit en warmte; 6. hoogrenderende warmtekrachtkoppeling : warmtekrachtkoppeling volgens de criteria bedoeld in bijlage III van Richtlijn 2004/8/E.G. inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling; 7. telling : opname via een meetinrichting en per tijdsperiode van de hoeveelheid actieve of reactieve energie die in het net geïnjecteerd of van het net afgenomen wordt; 8. toegangscontract : een contract tussen de beheerder van het lokale transmissienet en een persoon, ″toegangsgerechtigde″ genaamd, gesloten overeenkomstig Titel 4 van dit reglement, houdende meer bepaald de bijzondere voorwaarden in verband met de toegang tot het lokale transmissienet; 9. contract voor de coördinatie van de inschakeling van de productie-eenheden : een contract dat gesloten wordt tussen de transmissienetbeheerder en een evenwichtsverantwoordelijke voor één of meerdere injectiepunten dat in het bijzonder de voorwaarden bevat in verband met de coördinatie van de inschakeling van de productie-eenheden; 10. leveringscontract : contract opgesteld tussen een leverancier en een eindafnemer voor de levering van elektriciteit; 11. aansluitingscontract : een contract dat gesloten wordt tussen een netgebruiker en de netbeheerder en dat de wederzijdse rechten, verplichtingen regelt in verband met een bepaalde aansluiting, evenals de relevante technische bepalingen; 12. belastingscurve : gemeten reeks gegevens betreffende de afname of de injectie van energie op een toegangspunt per elementaire periode; 13. decreet : het Waals decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt; 14. toegangsgerechtigde : de partij die een toegangscontract gesloten heeft met de beheerder van het lokale transmissienet; 15. meetgegeven : een gegeven dat door meting aan de hand van een meetinrichting verkregen is; 16. EAN code : uniek numeriek veld (European Article Number) van 18 posities voor de eenduidige identificatie van een toegangspunt (EAN-GSRN code (Global Service Related Number) of een marktdeelnemer (EAN-GLN code (Global Location Number)); 17. EDIEL : Electronic Data Interchange for the Electric Industry (maakt deel uit van de internationale UN/EDIFACT-standaard voor elektronisch dataverkeer tussen beheerders en gebruikers van elektriciteitsnetten); 18. actieve energie : de integraal van het actieve vermogen gedurende een bepaalde tijdsperiode; 19. reactieve energie : de integraal van het reactieve vermogen gedurende een bepaalde tijdsperiode; 20. meetinrichting : elke uitrusting voor het verrichten van de tellingen en/of metingen waarme de netbeheerher zijn opdrachten kan vervullen zoals de tellers, de meetapparaten, de vermogenstransformatoren of de overeenstemmende telecommunicatie-uitrustingen; 21. significante fout : een fout op een meetwaarde groter dan de totale nauwkeurigheid van de meetinrichting die deze meetwaarde bepaalt en die het industrieel proces verbonden met deze meetwaarde kan beschadigen of de facturatie verbonden met deze meetwaarde kan aantasten; 22. frequentie : het aantal cycli per seconde van de fundamentele component in de spanning, uitgedrukt in Hertz (Hz); 23. Distributienetbeheerder : de distributienetbeheerder(s) aangewezen overeenkomstig artikel 10 van het decreet; 24. lokaal transmissienetbeheerder : de persoon aangewezen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van het decreet; 25. transmissienetbeheerder : de persoon aangewezen overeenkomstig artikel 10 van de wet; 26. eilandbedrijf : situatie waarbij een productie-eenheid na plotse uitschakeling van het net het elektriciteitssysteem geheel of gedeeltelijk verder kan voeden. In dat geval moeten minstens de ondersteunende diensten van de betrokken productie-eenheid gevoed worden om beschikbaar te zijn voor de heropbouw van het net; 27. injectie : het leveren van vermogen aan het plaatselijk transmissienet; 28. aansluitingsinstallatie : elk uitrusting die nodig is om de installatie van een netgebruiker aan het net te verbinden; 29. installatie van een gebruiker van het lokale transmissienet : een installatie van een gebruiker van het lokale transmissienet dat via een aansluiting elektrisch aangesloten is op het lokale transmissienet zonder er deel van uit te maken; 30. installatie die functioneel deel uitmaakt van het lokale transmissienet : een installatie waarop een gebruiker van het lokale transmissienet het eigendoms- of gebruiksrecht geniet, maar die de functie heeft van een installatie voor het lokale transmissienet, waarbij laatstgenoemd begrip nauwkeurig omschreven wordt in het aansluitingscontract of de daarbij gevoegde overeenkomst; 31. koppelpunt : het elektrisch contact tussen twee netten; 32. railstel : het driefasig geheel van drie metalen rails of geleiders die voor elke fase afzonderlijk een gemeenschappelijk spanningspunt vormen en waarop de verschillende installaties (instrumenten, lijnen, kabels) aangesloten zijn teneinde onderling verbonden te worden; 33. D-dag : een kalenderdag; 34. D-1-dag : de kalenderdag vóór de D-dag; 35. werkdag : elke dag van de week, de zaterdag, de zondag en de wettelijke feestdagen uitgezonderd; 36. wet : de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; 37. meting : de opname aan de hand van een meetinrichting van een fysieke grootheid op een bepaald tijdstip; 38 actieve verliezen : het verbruik van actief vermogen door het lokale transmissienet zelf, veroorzaakt door het gebruik ervan; 39. aanpassingsplan : het plan dat de transformaties gebonden aan de structuur van het lokale transmissienet in het vooruitzicht stelt, opgesteld overeenkomstig artikel 15 van het decreet;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 40. afschakelplan : het plan dat het voorwerp uitmaakt van een federaal ministerieel besluit en waarin de onderbrekingen, de verminderingen en de prioriteiten aangegeven worden die de transmissienetbeheerder dient op te leggen wanneer het net in gevaar is; 41. toegangspunt : een afname- en/of injectiepunt; 42. meetpunt : de fysieke plaats waar meetuitrustingen aan de aansluitingsinstallatie of aan de installatie van een netgebruiker worden gekoppeld; 43. afnamepunt : de fysieke plaats en het spanningsniveau van het punt waar vermogen vanuit het net wordt afgenomen; 44. aansluitingspunt : de fysieke plaats en het spanningsniveau van het punt waar de aansluiting is verbonden met het distributienet en waar aangesloten of afgeschakeld kan worden; 45. injectiepunt : de fysieke plaats en het spanningsniveau van het punt waar vermogen in het net geïnjecteerd kan worden; 46. koppelpunt : de fysieke plaats en het spanningsniveau waar elektrisch contact bestaat tussen twee netten; 47. interfacepunt : de fysieke plaats en het spanningsniveau van het punt waar de installaties van een netgebruiker verbonden zijn met de aansluiting. Dit punt bevindt zich op de site van de netgebruiker en in ieder geval na het eerste aansluitingsveld vanaf het net aan de zijde van de gebruiker; 48. afname : het afnemen van vermogen vanuit het lokale transmissienet; 49. toegangsprogramma : de voor de dag D per tijdsperiodes aangegeven grootheden van het voorziene vermogen dat op een gegeven toegangspunt afgenomen of geïnjecteerd wordt; 50. actief vermogen : het gedeelte van het elektrisch vermogen dat kan worden omgezet naar andere vormen van vermogen zoals mechanisch of thermisch. Voor een driefasig systeem is diens waarde gelijk aan V3.U.I.cos phi waarbij U en I de effectieve waarden van de fundamentele componenten van de samengestelde spanning (tussen fasen) en van de stroom zijn en waarbij phi het faseverschil tussen de fundamentele componenten van die spanning en van die stroom zijn; het actieve vermogen wordt in Watt en veelvouden ervan uitgedrukt. In het geval waarin de eenvoudige spanning (tussen fase en neutraal) gebruikt wordt, wordt de formule 3.U.I.cos phi; 51. schijnbaar vermogen : voor een driefasig systeem, de hoeveelheid gelijk aan V3.U.I., waarbij U en I de effectieve waarden van de fundamentele componenten van de samengestelde spanning en van de stroom zijn. In het geval waarin de eenvoudige spanning gebruikt wordt, wordt de formule 3.U.I.; het schijnbaar vermogen wordt in VA en veelvouden ervan uitgedrukt; 52. aansluitingsvermogen : het maximaal vermogen, bepaald in het aansluitingscontract en uitgedrukt in voltampère (VA) of veelvouden ervan, waarover de gebruiker van het lokale transmissienet kan beschikken door zijn aansluiting; 53. kwartiervermogen : het gemiddeld afgenomen of geïnjecteerd vermogen over een periode van een kwartier, uitgedrukt in Watts (W) in geval van actief vermogen, in vars (Var) in geval van reactief vermogen, en in voltampère (VA) in geval van schijnbaar vermogen, of in veelvouden ervan; 54. reactief vermogen : voor een driefasig systeem, de hoeveelheid gelijk aan V3.U.I.sin phi, waarbij U en I de effectieve waarden zijn van de fundamentale componenten van de samengestelde spanning en van de stroom en waarbij phi het faseverschil tussen de fundamentele componenten van die spanning en die stroom vertegenwoordigen; het reactief vermogen wordt uitgedrukt in Var of in één van de veelvouden ervan. In het geval waarin eenvoudige spanning gebruikt wordt, wordt de formule 3.U.I.sin phi; 55. ondergeschreven vermogen : het maximale actieve injectie- of afnamekwartiervermogen, bepaald in een toegangscontract en met betrekking tot een toegangspunt en een gegeven periode; 56. kwaliteit van de elektriciteit : het geheel van de karakteristieken van elektriciteit die een invloed kunnen hebben op het lokale transmissienet, de aansluitingen en de installaties van een gebruiker van het lokale transmissienet, en met inbegrip van meer bepaald de continuïteit van de spanning en de elektrische kenmerken van die spanning, namelijk frequentie, amplitude, golfvorm en symmetrie; 57. aansluiting : het geheel van aansluitingen dat nodig is om de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet met het lokale transmissienet te verbinden, inclusief het eerste aansluitingsveld en in het algemeen de meetinrichtingen; 58. toegangsregister : het register dat door de beheerder van het lokale transmissienet bijgehouden wordt en waarin meer bepaald per toegangspunt de evenwichtsverantwoordelijke(n) en de leverancier(s) aangegeven worden; 59. tellingenregister : het register dat door de beheerder van het lokale transmissienet bijgehouden wordt overeenkomstig artikel 195 van dit reglement; 60. register van de toegangsverantwoordelijken : het register dat door de beheerder van het transmissienet bijgehouden wordt overeenkomstig het technisch transmissiesreglement; 61. technisch distributiereglement : het technisch reglement voor het beheer van de elektriciteitsdistributienetten in het Waalse Gewest en de toegang ertoe, bepaald in artikel 13 van het decreet; 62. technisch transmissiereglement : het koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe; 63. transmissienet : het geheel der installaties die dienen tot de transmissie van de elektriciteit met een spanning hoger dan 70 kV, opgesteld op het Belgisch grondgebied, zoals bepaald in artikel 2, 7°, van de wet; 64. evenwichtsverantwoordelijke : een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het evenwicht, op kwartierbasis, van een geheel van injecties of afnames binnen de Belgische regelzone, en die hiertoe geregistreerd is in het register van de toegangsverantwoordelijken; 65. AREI : Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties; 66. ARAB : Algemeen Reglement op de arbeidsbescherming; 67. ondersteunende diensten betreffende het lokale transmissienet, alle volgende diensten : a) de primaire regeling van de frequentie;

39667


39668

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD b) de secundaire regeling van het evenwicht in de Belgische regelzone;

c) de black-startdienst;

d) de compensatie van het kwartieronevenwicht;

e) de tertiaire reserve;

f) de regeling van de spanning en van het reactieve vermogen;

g) het congestiebeheer;

68. meervoudige incidentsituatie : de incidentsituatie, namelijk de fysieke toestand van het elektrisch systeem die, vertrekkend van een referentietoestand en na het verdwijnen van de overgangsverschijnselen, ontstaat uit het gelijktijdige verlies van minstens twee componenten van het elektrisch systeem, uitgezonderd het gelijktijdige verlies van een eenheid/van een productiegeheel en van een component van het lokale transmissienet;

69. meetsysteem : het geheel van de meetinrichtingen bestemd voor de tellingen en metingen op een bepaald meetpunt;

70. elektrisch systeem : het geheel van de uitrustingen dat alle gekoppelde netten, alle aansluitingsinstallaties en alle installaties van de netgebruikers aangesloten op deze netten omvat;

71. productie-eenheid : een fysieke eenheid die minstens één elektrische generator omvat;

72. gedecentraliseerde productie-eenheid : productie-eenheid waarvan de inschakeling niet op gecentraliseerde wijze gecoördineerd is;

73. lokale productie-eenheid : productie-eenheid waarvan het injectiepunt identiek is aan het afnamepunt van één of meer belastingen;

74. gebruiker van het lokale transmissienet : een eindafnemer of een producent waarvan de installaties aangesloten zijn op het lokale transmissienet.

§ 3. Tenzij anders vermeld, worden de termijnen in dit reglement uitgedrukt in werkdagen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK II. — Algemene werkingsbeginselen Afdeling 1. — Basisbeginselen Art. 2. De beheerder van het lokale transmissienet voert de taken en verplichtingen uit die hij dient uit te voeren krachtens het decreet en diens uitvoeringsbepalingen teneinde de lokale elektriciteitstransmissie tussen de verschillende gebruikers van het lokale transmissienet te garanderen en het behoud van de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het net te bewaken, te handhaven dan wel te herstellen. Daartoe bepaalt de beheerder van het lokale transmissienet vooraf de noodzakelijke en aangepaste middelen voor de zorgvuldige uitvoering van diens opdrachten en zet alle redelijke middelen in om dat doel te bereiken. Die noodzakelijke en aangepaste middelen zullen voor het eerste bepaald worden op het ogenblik waarop het aanpassingsplan bedoeld in artikel 15 van het decreet voor het eerst wordt vastgesteld. Zij worden dan opnieuw onderzocht en eventueel bijgesteld bij elke opeenvolgende herziening van het aanpassingsplan. Bij de uitvoering van diens taken zet de beheerder van het lokale transmissienet alle adequate middelen in die de netgebruikers van hem mogen verwachten en die, rekening houdend met de bijzondere toestand, redelijk verkregen kunnen worden. Art. 3. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet ondersteunt de beheerder van het transmissienet en zorgt voor de coördinatie met laatstgenoemde om het technische beheer van de elektriciteitsstromen op het lokale transmissienet te organiseren en om een permanent evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van elektriciteit te bewaken, te handhaven dan wel te herstellen. Hij ondersteunt eveneens de beheerder van het transmissienet voor de handhaving of het herstel van het globale evenwicht van de regelzone, indien dat in gevaar zou zijn gebracht door het eventuele individuele onevenwicht tussen de verschillende evenwichtsverantwoordelijken. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet verzorgt de dienst van aansluiting op het lokale transmissienet en toegang ertoe teneinde de transmissie mogelijk te maken tussen onder meer productie-installaties, distributienetten, uitrustingen van direct aangesloten afnemers en het distributienet. § 3. Hij neemt het beheer van het elektrische systeem waar, met name : a) het commerciële beheer van de contracten in verband met de toegang tot het lokale transmissienet en met de ondersteunende diensten, namelijk het beheer van de toegangsaanvragen, de toegangscontracten en de aankoop, evenals het beheer van de aankoop, de installatie van de ondersteunende diensten waarbij hij de door de beheerder van het transmissienet gegeven richtlijnen naleeft; b) de deelname voor de lokale aspecten aan de programmering van de energie-uitwisselingen, meer bepaald de voorbereiding van het exploitatieprogramma en de voorbereiding van het programma dat ingeschakeld kan worden ten gevolge van een incident; c) het besturen van het lokale transmissienet en het bewaken van de energie-uitwisselingen, hoofdzakelijk gericht op de exploitatie in reële tijd van het lokale transmissienet, die bestaat uit : — het uitvoeren voor het lokale gedeelte van de exploitatieprogramma’s die aanvaard zijn bij de programmering van de energie-uitwisselingen; — het bewaken, handhaven dan wel herstellen van de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het lokale transmissienet; — het coördineren en het uitvoeren of laten uitvoeren van de schakelingen in het lokale transmissienet die noodzakelijk zijn bij werken aan de installaties; d) het verzamelen en de behandeling van de nodige metingen en tellingen voor zijn eigen taken, wat het beheer van de uitrustingen en procédés inzake meting en telling omvat, alsook het verwerven, valideren en behandelen van de meet- en telgegevens; e) de controle op de kwaliteit van de bevoorrading en op de stabiliteit van het lokale transmissienet, die bestaat uit : — het verzamelen van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de bevoorrading en de stabiliteit van het lokale transmissienet; — het opvolgen van de kwaliteit van de bevoorrading en de stabiliteit van het lokale transmissienet. § 4. a) De infrastructuren van het lokale transmissienet zijn conform de vigerende wetten, reglementen en normen en meer bepaald conform het AREI. b) Zij zijn opgevat om de elektrische energie in alle veiligheid naar de verschillende afnamepunten te vervoeren en de verdeling van de energie die naar de injectiepunten wordt gebracht, te verzorgen. De beheerder van het lokale transmissienet past het lokale transmissienet aan de normaal te voorziene stromen aan. Hij waakt over de naleving van de regels van goed vakmanschap inzake veiligheid, en meer bepaald over de veiligheidsafstanden tussen diens installaties en de personen of de goeden van derden; daartoe licht hij, zodra hij kennis heeft van enig risico, de derden in over de voorschriften voortvloeiende uit de vigerende reglementen en normen en meer bepaald het AREI. c) De beheerder van het lokale transmissienet heeft het recht om de boomtakken te verwijderen die kortsluitingen kunnen aanrichten of de elektrische lijnen die over een privé-eigendom hangen, kunnen beschadigen. Behalve in geval van dringende noodzakelijkheid, verwittigt hij eerst de eigenaar per aangetekend schrijven. In dit schijven vermeldt hij dat de eigenaar zelf kan snoeien binnen een termijn van een maand. Indien de eigenaar weigert, zal de beheerder van het lokale transmissienet zelf als goede huisvader de takken snoeien; de eigenaar moet hem toegang tot zijn eigendom verlenen. Als de takken buiten het privé-eigendom uitsteken en de elektrische lijn langs een openbare weg loopt en zich boven het publiek domein bevindt, valt het snoeien ten laste van de eigenaar van de bomen. d) De beschermingssystemen van de uitrustingen van het lokale transmissienet zijn opgevat en geregeld om doeltreffend en selectief de defecten uit te schakelen. Er wordt in selectieve beschermingen van een hoger niveau voorzien om de niet-werking van de normale beschermingen te verhelpen. Art. 4. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet waakt, na gezamenlijk overleg met de beheerders van het distributienet en van het transmissienet over de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de levering met een aangepast systeem. Dit systeem maakt het mogelijk om tenminste volgende kwaliteitsaanduidingen te bepalen : a) de frequentie van de onderbrekingen; b) de gemiddelde duur van de onderbrekingen;

39669


39670

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD c) de jaarlijkse duur van de onderbrekingen. De beheerder van het lokale transmissienet bepaalt de bijkomende kwaliteitsaspecten die dienen te worden gecontroleerd. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet richt jaarlijks vóór 31 mei het verslag bepaald bij artikel 24 van het besluit van de Waalse Regering van 21 maart 2002 betreffende de netbeheerders aan de CWaPE, waarin hij de kwaliteit van zijn prestaties gedurende het afgelopen kalenderjaar omschrijft. In dat verslag worden minstens omschreven : 1° de frequentie en de gemiddelde duur van de onderbrekingen in de toegang tot het lokale transmissienet, evenals de totale jaarlijkse duur van de onderbeking, gedurende het aangegeven kalenderjaar; 2° de naleving van de kwaliteitscriteria in verband met de golfvorm van de spanning zoals omschreven in de hoofdstukken 2 en 3 van de NBN EN 50160-norm; 3° de kwaliteit van de aan alle betrokken partijen verstrekte diensten en, in voorkomend geval, de tekortkomingen inzake de verplichtingen voortvloeiend uit dit reglement en de redenen daarvoor. § 3. De CWaPE kan een model van verslag opmaken. Art. 5. De operationele regels inzake het beheer van de elektriciteitsstromen waaraan de beheerder van het lokale transmissienet onderworpen is en die hij in werking stelt krachtens dit reglement, vervangen het geheel van toepasselijke regels in voornoemde materie op het moment van de inwerkingtreding van dit reglement, toeziende op het behoud van de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet alsook de afwezigheid van discriminatie tussen de netgebruikers te waarborgen. Art. 6. De algemene voorwaarden van de contracten met inbegrip van de samenwerkingsovereenkomst die krachtens dit reglement gesloten worden, evenals elke wijziging die erin wordt aangebracht, worden onverwijld en in elk geval twee maanden vóór inwerkingtreding aan de CWaPE overgemaakt. De procedures en de formulieren die vastgesteld zijn door de beheerder van het lokale transmissienet, evenals hun wijzigingen, volgen dezelfde procedures. Art. 7. De taken en verplichtingen van de beheerder van het lokale transmissienet kunnen beïnvloed worden in geval van noodsituaties, zoals bepaald in afdeling 4 van deze Titel. Art. 8. De beheerder van het lokale transmissienet onthoudt zich van elke discriminatie tussen gebruikers van het lokale transmissienet, leveranciers, evenwichtsverantwoordelijken, leveranciers van ondersteunende diensten of tussen elk andere persoon die op een of andere manier met het lokale transmissienet verbonden is in het kader van zijn taken en verplichtingen of uitgevoerde diensten. Art. 9. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet voert de taken uit en vervult zijn verplichtingen met betrekking tot de goederen, uitrustingen of installaties, waarvan hij eigenaar is, of, indien hij er geen eigenaar van is, waarvan hij het genot of een effectieve controle heeft in instemming met de eigenaar, en de goederen, uitrustingen of installaties tot dewelke hij toegang heeft overeenkomstig de bepalingen van dit reglement en de krachtens dit reglement gesloten contracten. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet kan bepaalde taken in aanbesteding geven indien ze de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net niet rechtstreeks in gevaar brengen. Hij blijft er volledig en rechtstreeks aansprakelijk voor. Afdeling 2. — Inlichtingen Art. 10. Bij afwezigheid van uitdrukkelijke bepaling daaromtrent, zetten de beheerder van het lokale transmissienet, de gebruikers van het lokale transmissienet, de leveranciers en andere betrokken partijen zich in om zo spoedig mogelijk de noodzakelijke informatie overeenkomstig dit reglement mee te delen. Art. 11. De mededeling aan derden van vertrouwelijke of commercieel gevoelige informatie, die als dusdanig door de afzender ervan geïdentificeerd wordt, is niet toegelaten, behoudens andersluidende bepaling in dit reglement of behoudens wanneer minstens één der volgende voorwaarden nageleefd wordt : 1° door de beheerder van het lokale transmissienet en/of door de betrokken gebruikers van het lokale transmissienet en/of door de evenwichtsverantwoordelijken en/of door het respectievelijke personeel en/of door de leveranciers indien de mededeling aan derden vereist is in het kader van een gerechtelijke procedure of door de overheid opgelegd wordt of door de CWaPE in het kader van haar opdrachten aangevraagd wordt; 2° in het geval van een voorafgaand schriftelijk akkoord van diegene van wie de vertrouwelijke of commercieel gevoelige informatie uitgaat; 3° wat betreft de beheerder van het lokale transmissienet, in overleg met beheerders van andere netten of in het kader van contracten en/of regels met de buitenlandse netbeheerders; 4° indien deze informatie gemakkelijk en gewoonlijk toegankelijk of voor het publiek beschikbaar is; 5° wanneer de mededeling door de netbeheerder onmisbaar is om technische of veiligheidsredenen. De bestemmeling van deze informatie is ertoe gehouden de vertrouwelijkheid van deze informatie te verzekeren. Indien de mededeling aan derden verricht wordt op grond van de situaties bedoeld in 2°, 3° en 5° moet de bestemmeling van de informatie onverminderd de geldende wettelijke of regelgevende bepalingen zich ertoe verbinden die informatie dezelfde vertrouwelijkheidsgraad te verlenen als die, welke door de beheerder van het lokale transmissienet verleend wordt. Art. 12. Wanneer een partij overeenkomstig dit reglement of de krachtens dit besluit gesloten contracten, informatie dient te geven aan een andere partij, neemt zij de nodige maatregelen om de bestemmeling te waarborgen dat haar inhoud behoorlijk is nagekeken. Afdeling 3. — Toegang van de personen tot de installaties Onderafdeling 1. — Voorschriften in verband met de veiligheid van de personen Art. 13. De Belgische wets- en regelgevende bepalingen inzake veiligheid van personen en goederen, met inbegrip van de normatieve regels zoals onder meer het ″ARAB″ en het ″AREI″, evenals de ″NBN EN 50110-1°″- en de ″NBN EN 50110-2°″-norm, gelden voor elke persoon die op het lokale transmissienet actief is, met inbegrip van de beheerder van het lokale transmissienet, de gebruiker van het lokale transmissienet en hun respectievelijke personeel.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Onderafdeling 2. — Toegang van de personen tot de installaties die beheerd worden door de beheerder van het lokale transmissienet Art. 14. § 1. De toegang tot elk roerend of onroerend goed waarvoor de beheerder van het lokale transmissienet het eigendoms- of genotsrecht heeft, gebeurt te allen tijde overeenkomstig de toegangs- en veiligheidsprocedures van de beheerder van het lokale transmissienet en mits voorafgaandelijke uitdrukkelijke instemming van laatstgenoemde. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet heeft het recht om toegang te hebben tot alle installaties waarop hij het eigendoms- of genotsrecht heeft en die zich op de site van de gebruiker van het lokale transmissienet bevinden. De gebruiker van het lokale transmissienet waakt erover dat de beheerder van het lokale transmissienet een permanente toegang heeft of treft alle noodzakelijke maatregelen om hem onmiddellijk en te allen tijde die toegang te verschaffen. § 3. Als de toegang tot een roerend of onroerend goed van de beheerder van het lokale transmissienet ondergeschikt is aan specifieke toegangsprocedures en aan veiligheidsvoorschriften die bij de gebruiker van het lokale transmissienet gelden, dient laatstgenoemde er de beheerder van het lokale transmissienet van vooraf en schriftelijk op de hoogte te stellen. Bij ontstentenis volgt de beheerder van het lokale transmissienet zijn eigen veiligheidsvoorschriften. Onderafdeling 3. — Toegang van de personen tot de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet of de installaties die functioneel deel uitmaken van het lokale transmissienet Art. 15. § 1. Indien de beheerder van het lokale transmissienet van mening is dat bepaalde installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet functioneel deel uitmaken van het lokale transmissienet of een niet te verwaarlozen invloed hebben op de werking van het lokale transmissienet, op de aansluiting(en) of op installatie(s) van een of meer andere gebruikers van het lokale transmissienet, maakt hij daar melding van en verantwoordt dat tegenover de gebruiker van het lokale transmissienet en tegenover de CWaPE. Mits gunstig advies van de CWaPE wordt er over een schriftelijke overeenkomst onderhandeld die gesloten wordt tussen de beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van het lokale transmissienet waarin de lijst vermeld wordt van betrokken installaties, evenals de aansprakelijkheden inzake leiding over, beheer en onderhoud van die installaties. Die overeenkomst garandeert tegenover de gebruiker van het lokale transmissienet dat alle voorgaande verbintenissen worden nageleefd, met inbegrip van het behoud van de bestaande capaciteit van de aansluiting behoudens schriftelijke instemming van de gebruiker van het lokale transmissienet en mits gepaste vergoeding van laatstgenoemde. Daarin worden eveneens de financiële modaliteiten omschreven voor de overname door de beheerder van het lokale transmissienet van alle kosten die ontstaan uit die wijziging van het statuut van de aansluitingsuitrustingen, met inbegrip van de schadeloosstelling van de eigenaar van de installaties. Die overeenkomst vormt een addendum bij het aansluitingscontract. Voor de nieuwe aansluitingen wordt die overeenkomst bij het aansluitingscontract gevoegd. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet heeft het recht om toegang te hebben tot de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet om er inspecties of, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de gebruiker die niet mag weigeren, tests te ondernemen of te organiseren met het oog op de controle op de naleving van dit technisch reglement. Bovendien dient de beheerder van het lokale transmissienet, als die installaties functioneel deel uitmaken van het lokale transmissienet, er toegang toe hebben om de interventies zoals bepaald bij de overeenkomst bedoeld in § 1 te verrichten. De gebruiker van het lokale transmissienet waakt erover de beheerder van het lokale transmissienet een permanente toegang te verschaffen of treft de maatregelen om die toegang onmiddellijk en te allen tijde te verschaffen. Als hij tests moet ondernemen of organiseren, neemt de beheerder van het lokale transmissienet de nodige maatregelen om de activiteiten van de gebruiker van het lokale transmissienet zo weinig mogelijk te storen, behalve in geval van hoogdringendheid of overmacht. § 3. In de omstandigheden bedoeld in § 2 is de beheerder van het lokale transmissienet ertoe verplicht de voorschriften na te leven in verband met de veiligheid van de personen en de goederen die voor de gebruiker van het lokale transmissienet gelden. Daartoe en vóór uitvoering van bedoelde inspecties of tests is de gebruiker van het lokale transmissienet ertoe verplicht de beheerder van lokale transmissienet in te lichten over de geldende voorschriften en er hem afschrift van te verstrekken. § 4. Bij gebreke van de informatie bedoeld in § 3 past de beheerder van het lokale transmissienet, indien hij een inspectie of tests verricht op de installaties van een gebruiker van het lokale transmissienet, zijn eigen regels toe inzake de veiligheid van personen en goederen. § 5. Wanneer de veiligheid of de technische betrouwbaarheid van het lokale transmissienet het vereisen, heeft de beheerder van het lokale transmissienet het recht om de gebruiker van het lokale transmissienet in gebreke te stellen om binnen de termijn zoals vastgelegd in de schriftelijke kennisgeving van ingebrekestelling, de noodzakelijke aanpassingen te verrichten zoals aangegeven in de ingebrekestelling. Indien die werkzaamheden niet binnen de termijn zoals vastgelegd in de ingebrekestelling niet uitgevoerd worden door de gebruiker van het lokale transmissienet of in geval van uiterste spoedeisendheid, heeft de beheerder van het lokale transmissienet het recht om de strikt noodzakelijke werken uit te voeren voor de veiligheid en de betrouwbaarheid van het lokale transmissienet. De kosten voor de in dit artikel omschreven werken zijn ten laste van de beheerder van het lokale transmissienet, behalve indien hij bewijst dat ze toe te schrijven zijn aan tekortkomingen vanwege de gebruiker. In voorkomend geval gelden de §§ 2 tot en met 4 van dit artikel. Afdeling 4. — Noodsituaties en overmacht Onderafdeling 1. — Definitie van de begrippen noodsituatie en overmacht Art. 16. § 1. In dit reglement worden als noodsituaties beschouwd : de situaties die uit overmacht voortvloeien en waarin uitzonderlijke en tijdelijke maatregelen getroffen dienen te worden om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de overmacht om de veilige en betrouwbare werking van het lokale transmissienet te handhaven of te herstellen, gedurende de tijd die strikt noodzakelijk is om het lokale transmissienet opnieuw in overeenstemming te brengen met de ongeschonden gebleven installatie; de situaties die voortvloeien uit een gebeurtenis die, hoewel hij niet als overmacht verstaan kan worden volgens de huidige stand van rechtspraak en rechtsleer, volgens de evaluatie door de beheerder van het lokale transmissienet of de gebruiker van het lokale transmissienet een dringende en aangepaste interventie van de beheerder van het lokale transmissienet vereist om de veilige en betrouwbare werking van het lokale

39671


39672

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD transmissienet te handhaven of te herstellen of om andere schade te voorkomen. De beheerder van het lokale transmissienet verantwoordt die interventie achteraf bij de betrokken gebruikers en de CWaPE. § 2. Volgende situaties worden, voor zover ze onvermijdelijk en onvoorspelbaar zijn, worden als gevallen van overmacht beschouwd voor de beheerder van het lokale transmissienet ten einde van dit reglement : 1° de natuurramp voortvloeiende uit aardbevingen, overstromingen, stormen, windhozen of andere uitzonderlijke klimaatomstandigheden; 2° een kern- of chemische ontploffing en de gevolgen ervan; 3° de plotse onbeschikbaarheid van de installaties om andere redenen dan de ouderdom, het gebrekkige onderhoud of de kwalificatie van de operatoren; met inbegrip van een instorting van het informaticasysteem al dan niet veroorzaakt door een virus, terwijl alle preventiemaatregelen waren getroffen rekening houdend met de techniek; 4° de technische, tijdelijke of permanente onmogelijkheid voor het lokale transmissienet om elektriciteit te vervoeren wegens storingen binnen de regelzone veroorzaakt door elektriciteitsstromen die voortvloeien uit energie-uitwisselingen in een andere regelzone of tussen twee of meerdere regelzones en waarvan de identiteit van de marktdeelnemers die betrokken zijn bij die energie-uitwisselingen niet gekend is door de beheerder van het lokale transmissienet en die redelijkerwijs niet gekend kan zijn; 5° de onmogelijkheid om op het lokale transmissienet of op de installaties die er functioneel deel van uitmaken, actief te zijn wegens een collectief conflict en die aanleiding geeft tot een eenzijdige maatregel van de werknemers (of van een groep werknemers) of elk ander sociaal conflict; 6° de brand, de ontploffing, de sabotage, de terreurdaad, de akte van vandalisme, de schade veroorzaakt door misdaden, de dwang van criminele aard en de bedreigingen van dezelfde aard; 7° de al dan niet verklaarde oorlog, de oorlogsdreiging, de invasie, het gewapend conflict, het embargo, de omwenteling, de opstand; 8° de maatregel van hogerhand waaronder meer bepaald de situaties waarin de bevoegde overheid de spoedeisendheid inroept en uitzonderlijke en tijdelijke maatregelen oplegt aan de beheerders van het lokale transmissienet of aan de gebruikers van het lokale transmissienet om de veilige en betrouwbare werking van het lokale transmissienet te handhaven of te herstellen. Onderafdeling 2. — Interventie van de beheerder van het lokale transmissienet Art. 17. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet is gemachtigd om alle acties te verrichten die hij noodzakelijk acht om de gevolgen van een noodsituatie waaraan hij of zijn net het hoofd moet bieden en of die ingeroepen wordt door een gebruiker van het lokale transmissienet, een leverancier, een toegangsgerechtigde, een evenwichtsverantwoordelijke, een andere netbeheerder of elke andere persoon op de veiligheid, de betrouwbaarheid of de doeltreffendheid van het lokale transmissienet te verhelpen. De wijze waarop hij die acties doorvoert worden aangegeven in de algemene voorwaarden van de contracten die hij krachtens dit reglement of in overeenstemming ermee sluit. De beheerder van het lokale transmissienet neemt alle preventieve acties die noodzakelijk zijn om de schadelijke gevolgen van de aangekondigde of onvoorspelbare uitzonderlijke gebeurtenissen te beperken. § 2. De acties die de beheerder van het lokale transmissienet neemt in het kader van § 1 verbinden alle betrokken personen. § 3. De §§ 1 en 2 gelden eveneens indien de noodsituatie zich nog niet heeft voorgedaan en de beheerdervan het lokale transmissienet van mening is dat hij zich redelijkerwijs zou kunnen voordoen. § 4. Indien de noodsituatie en de meervoudige incidentsituaties bedoeld in artikel 181 eveneens betrekking hebben op het transmissienet, hebben de bepalingen van het technisch transmissiereglement voorrang op die van dit reglement. Onderafdeling 3. — Opschorting van de verplichtingen Art. 18. § 1. De uitvoering van de verplichtingen waarvoor de noodsituatie wordt ingeroepen en de verplichtingen die aanleiding geven tot een interventie van de beheerder van het lokaal transmissienet krachtens artikel 17, wordt tijdelijk opgeschort voor de duur van het beheer van de gebeurtenis die aanleiding geeft tot die noodsituatie. § 2. De verplichtingen met financieel karakter die zijn aangegaan vóór de noodsituatie dienen te worden nageleefd. Art. 19. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet, de gebruiker van dat net, de toegangsgerechtigde, de leverancier, de evenwichtsverantwoordelijke, een andere netbeheerder of elke andere belanghebbende persoon die de noodsituatie ingeroepen heeft die aanleiding geeft tot een interventie van de beheerder van het lokale transmissienet (waarbij die persoon in het kader van dit artikel ″in gebreke blijvende partij″ genoemd wordt) stelt niettemin alles in het werk om : 1° om de gevolgen van de niet-uitvoering van zijn verplichtingen zo miniem mogelijk te houden; 2° om zijn verplichtingen onverwijld uit te voeren. § 2. De in gebreke blijvende partij deelt zo spoedig mogelijk en via elk beschikbaar middel aan zijn medeoondertekenende partij en, in voorkomend geval, aan iedere betrokken persoon, de redenen mee waarom hij zijn verplichtingen niet of slechts gedeeltelijk kan nakomen, evenals de redelijkerwijs voorspelbare duur van de niet-uitvoering ervan. Afdeling 5. — Formaliteiten Onderafdeling 1. — Kennisgevingen, mededelingen en termijnen Art. 20. § 1. Elke kennisgeving of mededeling ter uitvoering van dit reglement dient schriftelijk te geschieden overeenkomstig de vormen en voorwaarden bepaald bij artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek. § 2. De kennisgeving of mededeling is vervuld onmiddellijk na ontvangst ervan in de vormen bedoeld in de eerste paragraaf. § 3. In geval van spoedeisendheid kunnen inlichtingen enkel mondeling uitgewisseld worden. In alle gevallen dienen dergelijke inlichtingen zo spoedig mogelijk bevestigd te worden overeenkomstig § 1 van dit artikel.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 21. § 1. In afwijking van artikel 20 worden de commerciële en technische inlichtingen die tussen de verschillende betrokken partijen uitgewisseld worden, op elektronische wijze medegedeeld (waardoor de validering van een zending door uitgave van een ontvangstbewijs mogelijk wordt) volgens een communicatieprotocol conform de EDIEL-standaard en/of aangegeven in een Message Implementation Guide (MIG). Deze MIG wordt na onderlinge overeenstemming overeengekomen tussen alle netbeheerders, die de CWaPE erover inlichten. Bij gebreke van overeenstemming kan de CWaPE een MIG opleggen. § 2. Het protocol bedoeld in § 1 geldt niet verplicht voor de informatie-uitwisselingen tussen : — de beheerder van het lokale transmissienet en de beheerder van het transmissienet; — de beheerder van het lokale transmissienet en een gebruiker van het lokale transmissienet, als laatstgenoemde een ander protocol verkiest en daarover een overeenkomst is bereikt met de beheerder van het lokale transmissienet in diens toegangscontract, of in een addendum daarbij; — de beheerder van het lokale transmissienet en een distributienetbeheerder als er uitdrukkelijk onderlinge overeenstemming is bereikt over een ander protocol, in een samenwerkingsovereenkomst of een addendum daarbij, met mededeling aan de CWaPE; — de beheerder van het lokale transmissienet, de leverancier, de evenwichtsverantwoordelijke en de toegangsgerechtigde, als de beheerder van het lokale transmissienet een ander protocol voor de verzending van gegevens per e-mail gebruikt, met mededeling aan de CWaPE, die de validering van een verzending mogelijk maakt door de gelijktijdige productie van een ontvangstbewijs. Art. 22. De neerleggingen, mededelingen of kennisgevingen bedoeld in de artikelen 20 en 21 worden geldig verricht op het laatst daartoe door de geadresseerde opgegeven adres. Art. 23. De termijnen vermeld in dit reglement lopen van middernacht tot middernacht. Zij lopen vanaf de werkdag volgend op de ontvangst van de kennisgeving. Bij gebreke van kennisgeving gaan de termijnen in op de werkdag volgend op de dag waarop van de handeling of van de gebeurtenis die er aanleiding toe is kennis wordt genomen. Art. 24. In de termijnen is de vervaldag inbegrepen. Onderafdeling 2. — Houden van de registers en bekendmaking Art. 25. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet bepaalt de informatiedrager die hij gebruikt voor het houden van de registers bepaald bij dit reglement en licht de CWaPE daarover in. § 2. Als de registers op een elektronische informatiedrager bijgehouden worden, treft de beheerder van het lokale transmissienet alle nodige maatregelen om minstens één niet gewijzigde copie op een identieke informatiedrager veilig te bewaren. § 3. De beheerder van het lokale transmissienet verzorgt de bekendmaking van de registers bepaald bij dit reglement volgens de gebruikelijke modaliteiten en de ter zake geldende wetgeving. Art. 26. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet is ertoe verplicht aan elke belanghebbende persoon die er schriftelijk om verzoekt, een afschrift over te maken van het model van de algemene voorwaarden, typecontracten en formulieren bepaald krachtens dit reglement. § 2. Onverminderd de niet-bekendmaking van de vertrouwelijke of commercieel gevoelige gegevens en inlichtingen waar hij krachtens dit reglement kennis van heeft, waakt de beheerder van het lokale transmissienet erover de voor de marktdeelnemers redelijkerwijs noodzakelijke inlichtingen, waaronder de algemene voorwaarden, tarieven, formulieren en procedures, op een via internet toegankelijke server bekend te maken. TITEL II. — Planificatiegegevens van het lokale transmissienet HOOFDSTUK I. — Gegevens met het oog op de vaststelling van een aanpassingsplan Art. 27. In het kader van de operationele regels voor het technisch beheer van de elektriciteitsstromen komt de beheerder van het lokale transmissienet de praktische overlegmodaliteiten met de CWaPE overeen met het oog op de vaststelling van een plan voor de aanpassing van zijn net op grond van de inlichtingen zoals omschreven in deze Titel. Het plan voor de aanpassing van het lokale transmissienet is in overeenstemming met het ontwikkelingsplan bepaald bij artikel 13 van de wet. Art. 28. § 1. De vaststelling van een plan voor de aanpassing van het lokale transmissienet met het oog op de verbetering van het beheer van de elektriciteitsstromen die het net doorlopen en op het verhelpen van de problemen die de veiligheid en de continuïteit van de levering van elektrische energie bedreigen, bestaat uit de volgende fasen : een gedetailleerde raming van de behoeften van het lokale transmissienet, enerzijds inzake de capaciteit van energietransmissie en, anderzijds inzake de veiligheid, de betrouwbaarheid en de continuïteit van de dienst; — de analyse van de middelen die nodig zijn om aan die behoeften te voldoen; — de vergelijking van de noodzakelijke middelen met de bestaande middelen; — de opsomming van de werken en investeringen die noodzakelijk zijn om het lokale transmissienet aan te passen met het oog op het verhelpen van de ontdekte problemen; — de vaststelling van een verwezenlijkingsplanning. § 2. Daartoe worden volgende acties ondernomen : 1° de beheerder van het lokale transmissienet maakt tegen 15 oktober de inlichtingen bedoeld in § 1 aan de CWaPE over (of verantwoordt dat het laatst door de Waalse Regering goedgekeurde plan geen enkele aanpassing behoeft); 2° de beheerder van het lokale transmissienet komt met de CWaPE een datum overeen voor de overlegging van zijn plan tijdens de maand november; 3° de CWaPE behandelt vervolgens het plan en kan de beheerder van het lokale transmissienet erom verzoeken hem de inlichtingen en verantwoordingen te verstrekken die hij nodig acht. De CWaPE licht hem over zijn advies in, uiterlijk eind december; 4° de beheerder van het lokale transmissienet past zijn plan eventueel aan en maakt tegen eind januari de uiteindelijke versie aan de CWaPE over in twee exemplaren; 5° de CWaPE maakt onverwijld één van de exemplaren, samen met diens eventuele commentaar, aan de minister over;

39673


39674

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 6° na goedkeuring door de Waalse Regering wordt het plan in werking gesteld. HOOFDSTUK II. — Planificatiegegevens en wijze van overmaking Afdeling 1. — Basisbeginselen Art. 29. § 1. De gebruiker van het lokale transmissienet maakt aan de beheerder van dat net de planificatiegegevens over overeenkomstig dit Hoofdstuk. § 2. De mededeling van de planificatiegegevens aan de beheerder van het lokale transmissienet wordt onder de vorm bepaald bij Titel VII van dit reglement verricht. Afdeling 2. — Jaarlijkse kennisgevingsverplichting aangaande de planificatiegegevens Art. 30. § 1. De gebruiker van het lokale transmissienet maakt aan de beheerder van dat net de beschikbare planificatiegegevens over met betrekking tot de zeven jaar volgend op het lopende jaar. Art. 31. De kalender voor de kennisgeving van de gegevens bedoeld bij dit hoofdstuk is dezelfde als de kalender voor de ontwikkeling van het transmissienet. Art. 32. De mede te delen planificatiegegevens houden de gegevens bedoeld in titel VII van dit reglement in. Art. 33. De gebruiker van het lokale transmissienet kan, in voorkomend geval, de beheerder ervan alle andere nuttige informatie mededelen die niet vermeld is in de planificatiegegevens bedoeld in Titel VII van dit reglement. Art. 34. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet kan van de gebruiker van het lokale transmissienet of van elke andere betrokken partij aanvullende gegevens eisen die niet vermeld zijn in Titel VII van dit reglement en diens bijlage 3 en die hij nodig acht voor het nakomen van zijn verplichtingen. Dit verzoek wordt gemotiveerd. § 2. Na raadpleging van de gebruiker van het lokale transmissienet deelt de beheerder van het lokale transmissienet de redelijke termijn mee waarin die bijkomende gegevens hem door de gebruiker van het lokale transmissienet medegedeeld zullen worden. Art. 35. § 1. Indien de mededeling van de planificatiegegevens onvolledig, onnauwkeurig, foutief of duidelijk onredelijk is, maakt de gebruiker van het betrokken net op verzoek van de beheerder van het lokale transmissienet elke correctie of elk aanvullend verzocht gegeven over. § 2. Na raadpleging van de gebruiker van het lokale transmissienet deelt de beheerder van het lokale transmissienet de redelijke termijn mee waarin die gegevens door de gebruiker van het lokale transmissienet hem medegedeeld zullen worden. Art. 36. De gebruiker van het lokale transmissienet die niet in staat is om de verzochte gegevens mede te delen overeenkomstig de artikelen 31 en 34 licht de beheerder van het lokale tranmissienet daarover in en motiveert de redenen voor die onvolledige mededeling. Art. 37. In de jaarlijkse mededeling van de planificatiegegevens wordt van hun respectievelijke inwerkingtredingsdatum melding gemaakt. Afdeling 3. — Verplichting tot mededeling van de planificatiegegevens in geval van ingebruikname of buitengebruikstelling van een productie-eenheid Art. 38. De gebruiker van het lokale transmissienet die een productie-eenheid die is aangesloten op het lokale transmissienet in gebruik wil nemen of buiten gebruik wil stellen, deelt de beheerder van het lokale transmissienet uiterlijk twaalf maanden vóór daadwerkelijke verwezenlijking van die ingebruikname of buitengebruikstelling de planificatiegegevens mee zoals gespecifieerd in artikel 243. Art. 39. De mededeling van de gegevens bedoeld in artikel 38 loopt niet vooruit noch op de instemming, noch op de weigering van de beheerder van het lokale transmissienet, noch op de beslissing van de gebruiker van het lokale transmissienet wat zijn bedoeling waarvan sprake in artikel 38 betreft. Art. 40. De mededeling van de planificatiegegevens in geval van ingebruikname, buitengebruikstelling of wijziging geeft de respectievelijke inwerkingsdatum aan. TITEL III. — Aansluiting op het lokale transmissienet HOOFDSTUK I. — Technische aansluitingsvoorschriften Afdeling 1. — Algemeen Art. 41. Titel III geldt : 1° voor alle aansluitingsinstallaties en voor de meetsystemen voor het gedeelte dat niet in titel V gedekt zou worden; 2° voor alle installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet die de veiligheid, de betrouwbaarheid of de doeltreffendheid van het lokale transmissienet of van de installaties van een andere gebruiker van het lokale transmissienet of de kwaliteit van de spanning zou kunnen beïnvloeden; 3° voor de installaties die door een rechstreekse lijn aangesloten zijn en voor de installaties die deel uitmaken van een rechtstreekse lijn; 4° voor alle koppelingen met de andere netten. Art. 42. De aansluiting wordt via de aansluitingspunten op het lokale transmissienet gekoppeld. De aansluiting wordt door de de beheerder van het lokale transmissienet verricht. Art. 43. § 1. De aansluitingen worden beheerd door de beheerder van het lokale transmissienet overeenkomstig artikel 9 van dit reglement. § 2. Onverminderd voor de beheerder van het lokale transmissienet om elke aansluitingsinstallatie of aansluiting te mogen verrichten krachtens zijn aanwijzing als beheerder van het lokale transmissienet overeenkomstig het decreet, wordt elke aanvraag voor een nieuwe aansluiting of voor een nieuwe aansluitingsinstallatie bij de beheerder van het lokale transmissienet ingediend door elke kandidaat-gebruiker van het lokale transmissienet die een document als bewijsstuk kan voorleggen waaruit blijkt dat hij in eigendom of in genot over alle rechten beschikt of zal beschikken met betrekking tot het beheer, het gebruik, de versterking of de afstand van die installaties.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. Indien aansluitingsinstallaties eigendom zijn van de gebruiker van het lokale transmissienet, is laatstgenoemde ertoe verplicht alle bepalingen van dit reglement en van de krachtens dit regelement gesloten contracten met betrekking tot diens aansluitingsinstallatie na te leven en te doen naleven. § 4. In afwijking van de §§ 1 tot en met 3 en enkel als de overeenkomst bedoeld in artikel 15, § 1, daar uitdrukkelijk in voorziet, is de beheerder van het lokale transmissienet, of een door hem gemachtigd persoon als enige bevoegd om een interventie of een schakeling op een installatie te verrichten die functioneel deel uitmaakt van het lokale transmissienet. De kosten voor bedoelde interventies en schakelingen worden overgenomen door de gebruiker van het lokale transmissienet indien zij op diens verzoek worden verricht en indien zij hun oorsprong vinden in zijn eigen installaties. Art. 44. De procedures voor de exploitatie en het onderhoud van de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet die functioneel deel uitmaken van het lokale transmissienet of van invloed zijn op de veiligheid, de betrouwbaarheid en de doeltreffendheid van het lokale transmissienet of op installaties van de andere gebruikers van het lokale transmissienet worden bepaald naar gelang van de overeenkomst bedoeld in artikel 15, § 1. Afdeling 2. — Voorschriften geldend voor elke aansluiting Onderafdeling 1. — Normen Art. 45. § 1. De aansluitingsinstallaties en de installaties van de gebruikers van het lokale transmissienet zijn conform de normen en reglementen geldend voor elektrische installaties. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van betrokken net komen in het aansluitingscontract op transparente en niet-discriminerende wijze overeen over de normen, de technische verslagen en de andere geldende referentieregels. Art. 46. § 1. Het toegelaten niveau van de storingen die op het lokale transmissienet ontstaan door toedoen van de aansluitingsinstallaties en van de installaties van de gebruikers van het lokale transmissienet wordt bepaald door de algemeen geldende normen in de sectoren die op Europees niveau vergelijkbaar zijn en meer bepaald de technische verslagen CEI 61000-3-6 en CEI 61000-3-7. § 2. De gebruiker van het lokale transmissienet zorgt ervoor dat de installaties die hij beheert op het lokale transmissienet geen storingsverschijnselen veroorzaken die de grenzen bedoeld in § 1 en, in voorkomend geval, in het aansluitingscontract overschrijden. Daartoe verstrekt de beheerder van het lokale transmissienet op zijn verzoek de nodige indicatieve waarden, zoals de kortsluitvermogens op het aansluitingspunt in de verschillende situaties. Art. 47. De beheerder van het lokale transmissienet verstrekt de gebruiker een spanning op het aansluitingspunt die minstens voldoet aan de norm EN 50160. De norm EN 50160 geldt als referentie voor alle andere spanningsniveaus bedoeld in dit reglement. Art. 48. De wijzigingen in een norm bedoeld bij deze Afdeling gelden voor de aansluitingsinstallaties en voor de bestaande installaties van de gebruikers van het lokale transmissienet voor zover de norm of een wettelijke verplichting daarin voorziet en geen aanpassing vereisen in de krachtens dit reglement gesloten contracten. Onderafdeling 2 Algemene technische voorschriften voor de aansluiting van de installaties van de gebruiker Art. 49. De verplichte algemene technische minimumkenmerken van een aansluitingsinstallatie en van een installatie van een gebruiker van het lokale transmissienet zijn vermeld in bijlage 1 van dit reglement. Art. 50. § 1. De aansluitingsvelden van de aansluitingsinstallaties zijn uitgerust met beveiligingen, teneinde selectief een fout uit te schakelen binnen een maximum toegelaten tijdsinterval (waarin begrepen de tijd voor de werking van de vermogenschakelaar en het doven van de boog) zoals vermeld in bijlage 2 van dit reglement. § 2. De beveiligingen bedoeld in § 1 worden door de beheerder van het lokale transmissienet gepreciseerd in het aansluitingscontract. In dat contract wordt aangegeven of de beveiligingen als beveiligingen van het tweede niveau kunnen dienen voor de gebruiker van het lokale transmissienet. Art. 51. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van het betrokken net bepalen in het aansluitingscontract voor wat betreft de aspecten die niet geregeld worden in dit reglement, de technische minimumeisen en regelparameters die tot uitvoering moeten gebracht worden met betrekking tot de aansluiting op het net, waarvan onder meer : 1° het eendraadsschema met inbegrip van het eerste aansluitingsveld vanaf het lokale transmissienet, de structuur van de post waarvan dit veld deel uitmaakt en de railstellen van deze post; 2° de technisch-functionele minimumkenmerken van de aansluitingsinstallaties. Die vereisten houden onder meer rekening met de plaatselijke bijzondere kenmerken van het net. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van het betrokken net bepalen, op niet discriminerende en transparante wijze in het aansluitingscontract en op het eendraadsschema, onder meer : 1° het aansluitingspunt; 2° het punt van interface tussen de aansluiting en de installaties van de gebruiker van het net; 3° het injectie- en/of afnamepunt; 4° het meetpunt. § 3. De technische minimumeisen, de regelparameters en andere bepalingen bedoeld in §§ 1 en 2 worden opgenomen in het aansluitingscontract bedoeld in de artikelen 109 tot 112. § 4. Elektrische installaties die door afzonderlijke aansluitingen gevoed worden, mogen nooit met elkaar worden verbonden, behoudens voorafgandelijke toelating van de beheerder van het lokale transmissienet of uitdrukkelijke overeenkomst in het aansluitingscontract met duidelijke vermelding van de modaliteiten.

39675


39676

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 52. § 1. De netbeheerder bepaalt de technisch-functionele minimumvereisten die aangewend dienen te worden voor de installaties van de netgebruiker, ten einde de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het net te waarborgen. Deze functionele minimumvereisten hebben betrekking op : 1° de effecten teweeggebracht door de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet ter hoogte van het punt van interface in termen van : a) de maximale eenfasige en driefasige kortsluitvermogens die de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet kunnen injecteren in het lokale transmissienet; b) de maximale foutafschakeltijd door de hoofd- en reservebeveiligingen; c) de nulpuntschakeling van de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet (aarding, aardingsimpedanties, wikkelingschakelschema van de transformatoren); d) de maximaal toegelaten niveaus van storingsemissies geïnjecteerd in het lokale transmissienet door de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet; 2° de technische karakteristieken van de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet aangesloten op het spanningsniveau van het punt van interface of, bij ontbreken van dergelijke installaties bijvoorbeeld in geval de installaties van de de gebruiker van het lokale transmissienet beginnen met een spanningstransformatie, de technische karakteristieken van de installaties van de netgebruiker aangesloten op het eerste spanningsniveau rechtstreeks verbonden met het spanningsniveau van het punt van interface via een enkele transformatie, in termen van : a) isolatieniveau; b) nominale kortsluitstroom; c) onderbrekingsvermogen van de vermogenschakelaars; 3° in het algemeen elke uitrusting die een niet verwaarloosbare invloed kan hebben op de kwaliteit van de spanning of storingen in het lokale transmissienet kan veroorzaken; 4° de telecommunicatiemiddelen te installeren bij de gebruiker van het lokale transmissienet; 5° na overleg met de gebruiker van het lokale transmissienet : a) de vergrendelingen en de automatismen te installeren bij de gebruiker van het lokale transmissienet; b) de technische oplossingen en de regelparameters aan te wenden in het kader van de reddingscode en de heropbouwcode. § 2. De technische eisen, regelparameters en andere bepalingen bedoeld in § 1 worden in het aansluitingscontract bedoeld in artikel 112 opgenomen. § 3. De Minister vervolledigt, na voorstel van de beheerder van het lokale transmissienet, de lijst van de technische eisen en de regelparameters bepaald in de eerste paragraaf van dit artikel. Art. 53. § 1. De gebruiker van het lokale transmissienet en de beheerder van het lokale transmissienet bepalen de aspecten die niet geregeld worden in dit reglement en die rechtstreeks verbonden zijn met de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet : 1° het eendraadsschema van de structuur van het lokale transmissienet, bestaande uit : a) de spanningsniveaus van de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet die het (de) punt(en) van interface bevat(ten); b) alle mogelijke verbindingen tussen de verschillende aansluitingen met inbegrip van de transformatoren evenals de eventuele verbindingen met de productie-installaties; c) de eventuele apparatuur voor het compenseren van reactieve energie; d) voor de transformatoren die verschillende aansluitingen kunnen verbinden, de bepaling van hun wikkelingschakelschema, de nominale spanningen en de eventuele regelstanden; e) alle uitrustingen aangesloten op deze spanningsniveaus die storingen kunnen teweegbrengen; 2° de eventuele automatische wederinschakeling van luchtlijnen; 3° de exploitatiewijzen (hoofdaansluiting en noodaansluiting). § 2. Indien de toestand van het lokale transmissienet een wijziging ondergaat, kan de beheerder van het lokale transmissienet van de gebruiker van het lokale transmissienet eisen dat laatstgenoemde de nodige aanpassingen verricht aan de beveiligingen in diens installaties om hun selectiviteit te blijven behouden. De kostprijs voor deze aanpassingen wordt door de beheerder van het lokale transmissienet overgenomen. Art. 54. De gebruiker van het lokale transmissienet deelt uit eigen beweging aan de beheerder van het lokale transmissienet alle informatie mee met betrekking tot zijn installaties die een impact hebben op de kwaliteit, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het elektrisch systeem, waaronder onder meer : 1° de kenmerken van de compensatietoestellen gesitueerd in de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet; 2° de aanvoer van kortsluitvermogen vanuit de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet of, bij het ontbreken daarvan, het totale vermogen van de motoren geïnstalleerd in de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet, of, bij het ontbreken daarvan, het percentage van de belasting van de gebruiker van het lokale transmissienet dat aangewend wordt voor de voeding van motoren op wisselstroom. Art. 55. De technische eisen en de regelparameters zoals beschreven in de artikelen 49 tot 54 hebben onder meer volgende doelstellingen : 1° er op niet-discriminerende wijze toe bijdragen dat de toepasselijke of geplande exploitatievoorwaarden voor het lokale transmissienet op het aansluitingspunt volstaan om de aansluitingsinstallaties, de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet en, in voorkomend geval, een uitbreiding van het lokale transmissienet te aanvaarden zonder afbreuk te doen aan de goede werking van de installaties van andere gebruikers of van het lokale transmissienet en zonder schadelijke retroactieve werking (onder meer stabiliteit, harmonische, interharmonische, onevenwicht, flicker, snelle spanningswijzigingen, kortsluitstroom) aan de installaties van andere netgebruikers, of aan het lokale transmissienet gebracht; 2° er op niet-discriminerende wijze toe bijdragen de harmonieuze ontwikkeling van het lokale transmissienet te bevorderen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Onderafdeling 3. — Specifieke bepalingen met betrekking tot de aansluitingsinstallaties Art. 56. § 1. In het geval dat de aansluitingsinstallaties op een terrein staan, dat niet de eigendom is van de beheerder van het lokale transmissienet en waarvan de gebruiker van het lokale transmissienet minstens het genot heeft, dient de gebruiker van het lokale transmissienet : 1° een ruimte ter beschikking van de beheerder van het lokale transmissienet te stellen dat aan diens behoeften voldoet en waarvan de modaliteiten in onderling overleg worden bepaald; 2° erop toe te zien dat deze aansluitingsinstallaties op elk moment voor de beheerder van het lokale transmissienet toegankelijk zijn; 3° alle maatregelen te nemen, die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden om elke beschadiging aan het lokale transmissienet, aan de aansluitingsinstallaties, en/of aan de installaties van een andere gebruiker van het lokale transmissienet te voorkomen; 4° indien dit technisch mogelijk en economisch verantwoord is in een globale aanpak, erop toe te zien dat de beheerder van het lokale transmissienet het recht en de mogelijkheid heeft aanvullende of bijkomende aansluitingsuitrustingen te plaatsen voor deze gebruiker of een andere gebruiker overeenkomstig artikel 102, tijdens een in onderlinge overeenstemming geplande periode zonder een redelijke termijn te overschrijden; 5° erop toe te zien dat de beheerder van het lokale transmissienet het recht en de mogelijkheid heeft om op elk moment het geheel of een gedeelte van de aansluitingsuitrustingen, waarvan hij eigenaar is, te vervangen tijdens een in onderlinge overeenstemming geplande periode zonder een redelijke termijn te overschrijden; 6° erop toe te zien dat, op geen elk moment, de rechten van de beheerder van het lokale transmissienet, met inbegrip van de eigendom of het genot, de toegang en de effectieve controle op het geheel of een gedeelte van de aansluitingsinstallaties worden aangetast. § 2. De uitvoeringsmodaliteiten voor het uitoefenen van de verplichtingen vermeld in § 1 worden bepaald in het aansluitingscontract. Onderafdeling 4. — Identificatie van de uitrustingen. Art. 57. § 1. Elke uitrusting die van een aansluitingsinstallatie deel uitmaakt wordt geïdentificeerd overeenkomstig een code opgesteld door de beheerder van het lokale transmissienet. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van betrokken net komen onder de uitrustingen die deel uitmaken van de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet, de uitrustingen overeen die geïdentificeerd worden overeenkomstig een code opgesteld door de beheerder van het lokale transmissienet. Die bepaling beoogt hoofdzakelijk de uitrustingen vermeld in artikel 53. Art. 58. De uitrustingen bedoeld in de artikelen 57 en 58 worden van een identificatieplaat voorzien die de code van de uitrusting duidelijk vermeldt. Afdeling 3. — Bijkomende technische voorschriften voor de aansluiting van belastingen Art. 59. § 1. Na kennisgeving aan de gebruiker van het lokale transmissienet en behoudens onmiddellijke rechtzetting door de betrokken gebruiker van het lokale transmissienet heeft de beheerder van het lokale transmissienet het recht de technische middelen aan te wenden die nodig zijn voor de compensatie van reactieve energie, of, meer in het algemeen, voor de compensatie van ieder verstorend fenomeen, wanneer de installatie van een gebruiker van het lokale transmissienet die op het lokale transmissienet aangesloten is : 1° aanleiding geeft tot een bijkomende afname van reactieve energie, zoals bepaald in artikel 164, of 2° de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het lokale transmissienet verstoort. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet motiveert zijn beslissing en deelt deze mede aan de betrokken gebruiker van het lokale transmissienet. Afdeling 4. — Bijkomende technische voorschriften voor de aansluiting van productie-eenheden Onderafdeling 1. — Algemeen Art. 60. Wanneer meerdere productie-eenheden zijn aangesloten op eenzelfde aansluitingspunt, gelden de voorschriften van dit besluit voor elk van deze productie-eenheden afzonderlijk. Onderafdeling 2. — Bijzondere technische voorschriften voor de aansluiting van de productie-eenheden voor groene elektriciteit, eenheden die elektriciteit produceren uit afvalstoffen en recuperaties en gedecentraliseerde productie-eenheden Art. 61. De aansluitingen van de productie-eenheden die van hernieuwbare energiebronnen gebruik maken, van de kwaliteitsvolle warmte-krachtkoppelingseenheden, van de eenheden die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en recuperaties uit industriële processen, evenals van de gedecentraliseerde productie-eenheden, beantwoorden voor de technische aspecten aan voorschriften die zijn uitgewerkt door de beheerder van het lokale transmissienet op grond van de technische voorschriften Synergrid C 10/11 genoemd ″Specifieke technische voorschriften voor de aansluiting van gedecentraliseerde productie-installaties die parallel aan het distributienet werken″ of van elk ander minstens gelijkwaardig technisch voorschrift. De technische voorschriften die zijn uitgewerkt door de beheerder van het lokale transmissienet worden aan de CWaPE overgemaakt volgens de modaliteiten van artikel 6. Onderafdeling 3. — Werkingsvoorwaarden Art. 62. § 1. Een productie-eenheid moet synchroon met het net kunnen werken : 1° zonder beperking in tijd indien de netfrequentie begrepen is tussen 48.5 Hz en 51 Hz; en 2° tijdens een in gemeenschappelijk akkoord tussen de gebruiker van het lokale transmissienet en de beheerder van het lokale transmissienet bepaalde tijd indien de frequentie van het net tussen 48 Hz en 48.5 Hz, alsook tussen 51 Hz en 52.5 Hz ligt. § 2. Het frequentierelais dat de overgang van een productie-eenheid naar een eilandbedrijf bewaakt, mag niet geactiveerd worden zolang de frequentie van het net groter of gelijk is aan 48 Hz, behoudens andersluidende bepaling in het aansluitingscontract.

39677


39678

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 63. Een productie-eenheid moet zonder beperking in tijd synchroon kunnen werken met het net, binnen het gearceerde gebied in onderstaande grafiek delta U-frequentie, waarin delta U verwijst naar de spanningsafwijking aan de klemmen van de generator uitgedrukt in % van de nominale spanning ervan.

Art. 64. § 1. Een productie-eenheid moet, behoudens andersluidende bepaling in het aansluitingscontract :

1° over haar gehele werkingsdomein synchroon met het net kunnen werken als de spanning op het aansluitingspunt, uitgedrukt in procent van de nominale spanning op het aansluitingspunt, gedurende een spanningsval met beperkte amplitude, binnen het gearceerde gebied van de onderstaande grafiek blijft;

2° over haar gehele werkingsdomein synchroon met het net kunnen werken als de spanning op het aansluitingspunt, uitgedrukt in procent van de nominale spanning op het aansluitingspunt, gedurende een spanningsval met belangrijke amplitude, binnen het gearceerde gebied van de onderstaande grafiek blijft :

§ 2. In afwijking van wat voorzien is in § 1, is de spanning, waarmee rekening dient gehouden te worden in lokale productie-eenheden, de spanning aan de uitgang van de lokale productie-eenheid. § 3. In afwijking van § 1 worden specifieke voorschriften op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze bepaald door de beheerder van het lokale transmissienet voor de asynchrone generatoren, voor de installaties die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling en voor de eenheden die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en recuperaties uit industriële processen. Die worden aan de CWaPE overgemaakt volgens de modaliteiten van artikel 6.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 65. Tijdens een plotse wijziging of een belangrijke afwijking van de frequentie mag geen enkel toestel van een productie-eenheid ingaan tegen de werking van de primaire frequentieregeling zoals die in dit reglement voorzien is. Onderafdeling 4. — Beveiligingen Art. 66. De beheerder van het lokale transmissienet plaatst aan de hoogspanningszijde van de aansluiting een vermogenschakelaar waarvan het onderbrekingsvermogen groter dan of gelijk is aan de standaardwaarde (uitgedrukt in kA) opgesteld per spanningsplan in bijlage 1. Art. 67. De eenfasige kortsluitstroom mag niet groter zijn dan de driefasige kortsluitstroom. Onderafdeling 5. — Specificaties voor productie van reactieve energie Art. 68. Elke productie-eenheid waarvan het actief vermogen P1 zoals bepaald in artikel 73 groter dan of gelijk is aan 25 MW is een regelende productie-eenheid onafhankelijk van het niveau van de spanning van het aansluitingspunt. Art. 69. Onafhankelijk van de andere specificaties omschreven in dit reglement, moet elke regelende productieeenheid in staat zijn haar levering van reactief vermogen automatisch en op het eerste verzoek van de beheerder van het lokale transmissienet, zonder verwijl, aan te passen tijdens langzame (in orde van minuten) en plotse (in orde van een fractie van seconde) wijzigingen in de spanning. Art. 70. Elke niet-regelende productie-eenheid moet in staat zijn haar levering van reactief vermogen aan te passen in functie van de noden van het lokale transmissienet, ten minste door een omschakeling van de productie van het reactieve vermogen te kunnen omschakelen tussen twee niveaus overeengekomen tussen de beheerder van het lokale transmissienet en de betrokken gebruiker ervan. Art. 71. § 1. Voor elke waarde van het actief vermogen dat op het lokale transmissienet geïnjecteerd kan worden tussen het technisch minimum en het maximaal aansluitingsvermogen bij normale exploitatiespanning, moet de regelende productie-eenheid, in het aansluitingspunt een reactief vermogen respectievelijk kunnen absorberen of leveren tussen minimum -0.1 P1 en 0.45 P1. § 2. Voor elke spanning op het aansluitingspunt tussen 0.9 en 1.05 maal de normale exploitatiespanning, moet de regelende productie-eenheid dezelfde mogelijkheden hebben, met uitzondering van een beperking veroorzaakt door spanningsbeperkingen van de generator of veroorzaakt door de statorstroom van de generator. Een eventuele statorstroombeperking mag niet tussenkomen bij de snelle regeling van de spanning. De beperkingen op de spanning aan de klemmen van de generator dienen de bepalingen van de artikelen 63 en 64 te respecteren. § 3. In afwijking van wat voorzien is in §§ 1 en 2, zijn de spanning, het actief en het reactief vermogen waarmee dient rekening gehouden te worden voor lokale productie-eenheden de spanning, het actief en het reactief vermogen aan de uitgang van de lokale productie-eenheid. Art. 72. § 1. De spanningsregelaar van een regelende productie-eenheid is voorzien van een over- en onderbekrachtigingsbegrenzer. Deze werken automatisch en enkel indien het reactief vermogen zich buiten het interval bevindt zoals bepaald bij toepassing van het artikel 71. § 2. De uitgang van de werking als over- en onderbekrachtigingsbegrenzing is automatisch en laat de primaire regeling van de spanning opnieuw werken zodra de spanning op het aansluitingspunt opnieuw binnen het bereik omschreven in artikel 71 is gekomen. Art. 73. Binnen het werkingsgebied dient elke regelende productie-eenheid bij trage wijzigingen van de spanning Unet op het aansluitingspunt, op automatische wijze haar reactieve productie Qnet aan te kunnen passen zodat de relatieve gevoeligheidscoëfficiënt aeq begrepen is tussen 18 en 25,

waarbij : Q/net het reactief vermogen gemeten aan de hoogspanningszijde van de opvoertransformator; P1 het actieve vermogen van de productie-eenheid bepaald in het aansluitingscontract en die de continue maximale levering van actief vermogen zoals in het net toegelaten. Unet de spanning, gemeten aan de hoogspanningszijde van de opvoertransformator; U/norm,exp de normale exploitatiespanning (de gemiddelde spanning waarrond het net geëxploiteerd wordt) is. Art. 74. Indien een niet-regelende productie-eenheid uitgerust is met een regelaar bestemd om het geproduceerd reactief vermogen te volgen, dient deze traag te zijn ten opzichte van de primaire spanningsregeling van de regelende eenheden (waarvan de werking ingrijpt op een schaal van seconden) en snel ten opzichte van de dynamica van de transformatoren met automatische regelschakelaars (inwerkende op een schaal van tientallen seconden tot minuten) om zodoende spanningsschommelingen in het elektrisch systeem te vermijden. De tijdsconstante van gesloten keten van deze regelaar moet minstens tussen 10 en 30 seconden ingesteld kunnen worden. Onderafdeling 6. — Andere bepalingen Art. 75. De gebruiker van het lokale transmissienet en de beheerder van het lokale transmissienet bepalen, voor wat betreft de aspecten die niet geregeld worden in dit reglement en die rechtstreeks verbonden zijn met de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet, de aan te wenden technische eisen en regelparameters met betrekking tot de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet, waaronder : 1° het werkingsgebied van de generator in het actief-reactief diagram in functie van de exploitatiespanning; 2° de aanpassing van de turbineregelaar aan het eilandbedrijf van de productie-eenheid (mogelijkheid en moment van eilandbedrijf); 3° het regelbereik van de versterking van de snelheidsregelaar; 4° het reactief statisme; 5° de statische en dynamische stabiliteit; 6° de weerstand aan een spanningsdip van de generator en van de ondersteunende diensten;

39679


39680

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 7° het bekrachtigingsplafond; 8° de synchronisatie met het net bij normale en buitengewone exploitatie; 9° de mogelijkheid van de productie-eenheid tot het leveren van ondersteunende diensten; 10° de mogelijkheid van gemeenschappelijke storingen (inbegrepen de controle en bediening) van productiegroepen die meerdere productie-eenheden met gemeenschappelijke ondersteunende diensten en productie-eenheden met gecombineerde cyclus omvatten; 11° de Power System Stabiliser (PSS); 12° de opvoertransformator (vermogen, wikkelverhouding, kortsluitingspanning, aarding van het nulpunt, beperking van de eenfasige kortsluitstroom). § 2. De technische minimumeisen, de regelparameters en andere bepalingen bedoeld in § 1 worden opgenomen in het aansluitingscontract. Afdeling 5. — Specificaties voor levering van een ondersteunende dienst Art. 76. De beheerder van het lokale transmissienet bepaalt in het aansluitingscontract bijkomende technische specificaties ten opzichte van de technische specificaties verwoord in Afdeling 4 van dit hoofdstuk, opdat een productie-eenheid het recht heeft om een ondersteunende dienst aan het lokale transmissienet te leveren. Art. 77. § 1. Om de ondersteunende dienst van primaire regeling van de frequentie te kunnen leveren, moet een productie-eenheid met een automatische snelheidsregelaar uitgerust zijn. § 2. Om de ondersteunende dienst van regeling van het reactief vermogen en van de spanning te kunnen leveren, dient een productie-eenheid regelend of niet-regelend te zijn. HOOFDSTUK II. — Aanvraag voor een oriëntatiestudie voor een aansluiting op het lokale transmissienet Afdeling 1. — Betrouwbaarheidsmaatregelen voor de productie-eenheden Art. 78. De beheerder van het lokale transmissienet mag voor de contacten met de producenten die op zijn net zijn aangesloten of erop aangesloten willen worden, enkel een beroep doen op eigen personeel of één van de producenten onafhankelijk deskundige, evenwichtsverantwoordelijken, houders van een licentie voor de levering of tussenpersonen. Hetzelfde geldt voor de verwezenlijking van studies en de voorbereiding van contracten. Afdeling 2. — Indiening van de oriëntatiestudieaanvraag Art. 79. Elke geïnteresseerde persoon, inbegrepen elke gebruiker van het lokale transmissienet, kan een oriëntatiestudieaanvraag bij de netbeheerder indienen, respectievelijk met betrekking tot : 1° een nieuwe aansluiting voor zover hij de vermogenscriteria bepaald bij artikel 51 van het technisch distributiereglement vervult; 2° een aanpassing van een bestaande aansluiting, van de installaties die ermee verbonden zijn of van hun exploitatiewijzen. Art. 80. Een oriëntatiestudie wordt aangevraagd d.m.v. een formulier dat de volgende gegevens bevat : 1° de identiteit en de personalia van de aanvrager en, indien het een vennootschap betreft, het maatschappelijk doel en de benaming, de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel, alsook de documenten die de bevoegdheden van de ondertekenaars van de aanvraag aantonen; 2° de geografische ligging en het vermogen van de voorgenomen aansluiting; 3° de algemene technische gegevens en de technologische parameters; 4° zijn verbintenis om het tarief voor een oriëntatiestudie te betalen. De aanvrager licht de beheerder van het lokale transmissienet spontaan in als hij van plan is om het vermogen van zijn installaties later te verhogen. Art. 81. De beheerder van het lokale transmissienet stelt op schriftelijke aanvraag aan elke geïnteresseerde persoon het oriëntatiestudieformulier, zoals bedoeld in artikel 80, ter beschikking. Art. 82. § 1. De studieaanvrager geeft in zijn informatieaanvraag de commercieel gevoelige gegevens aan die hij, in voorkomend geval, als vertrouwelijk beschouwt. § 2. De studieaanvrager doet hetzelfde voor de bijkomende gegevens gevraagd door de beheerder van het lokale transmissienet. Art. 83. § 1. Binnen een termijn van tien werkdagen volgend op het indienen van de oriëntatiestudieaanvraag, ziet de beheerder van het lokale transmissienet na of de aanvraag volledig is. In geval van onvolledigheid, meldt de beheerder van het lokale transmissienet aan de studieaanvrager welke informatie of documenten ontbreken en staat hem een termijn toe om zijn aanvraag te vervolledigen. In geval van volledigheid wordt een bericht van ontvangst verstuurd. § 2. Indien de beheerder van het lokale transmissienet oordeelt dat de aanvraag voor een oriëntatiestudie duidelijk onredelijk is voor wat betreft de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet, meldt hij dit aan de aanvrager met vermelding van de motieven binnen dezelfde termijn. Afdeling 3. — Onderzoek van de oriëntatiestudieaanvraag Art. 84. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet onderzoekt de oriëntatiestudieaanvraag en beoordeelt deze op niet discriminerende wijze onder meer in het licht van : 1° het behoud van de integriteit, de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet; 2° de goede werking ten opzichte van de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van de installaties van andere gebruikers van het lokale transmissienet; 3° de harmonieuze ontwikkeling van het lokale transmissienet; 4° de reeds bestaande aansluitingen en bestaande capaciteitsreserveringen;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 5° de naleving van de bepalingen van het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten en van de artikelen 51 en 52 van het technisch distributiereglement; 6° naleving van het milieurecht en het recht van ruimtelijke ordening; 7° het behoud van een vereiste transportcapaciteit voor de bevoorrading van toekomstige behoeften, betreffende openbare dienstverplichtingen, overeenkomstig de wettelijke bepalingen; 8° de voorrang aan de productie-installaties die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen en aan de kwaliteitsvolle en/of hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheden en aan de eenheden die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en recuperaties uit industriële processen. De oriëntatiestudies die betrekking hebben op die installaties worden bij voorrang behandeld ten opzichte van de andere aanvragen die bij de beheerder van het lokale transmissienet hangende zijn. § 2. De evaluatie kan betrekking hebben op andere punten die bepaald zijn in een gemeenschappelijk akkoord van de beheerder van het lokale transmissienet en de oriëntatiestudieaanvrager. Art. 85. De beheerder van het lokale transmissienet kan, op elk ogenblik, aan de oriëntatiestudieaanvrager vragen om hem binnen een termijn van tien werkdagen, bijkomende noodzakelijke gegevens over te maken om te dien einde de oriëntatiestudieaanvraag te onderzoeken. Art. 86. De indiening van een oriëntatiestudieaanvraag verplicht de beheerder van het lokale transmissienet er niet toe om een capaciteitsreservering te bepalen of toe te kennen. Afdeling 4. — Oriëntatiestudie Art. 87. § 1. Zo spoedig mogelijk, maar ten laatste binnen de 30 werkdagen volgend op de indiening van de oriëntatiestudieaanvraag onder voorbehoud van de verlenging van deze termijn als gevolg van de eventuele toepassing van artikel 83, bezorgt de beheerder van het lokale transmissienet aan de oriëntatiestudieaanvrager het resultaat van zijn studie ter kennis betreffende de technische gegevens hierna beschreven in artikel 88 of andere overeen te komen. § 2. Indien een aanvraag niet behandeld kan worden in de termijn bepaald bij § 1 wegens toepassing van artikel 84, § 1, 8°, wordt die termijn op 60 werkdagen gebracht. § 3. De termijnen bedoeld in dit artikel kunnen in onderling overleg met de betrokken partijen verlengd worden. § 4. De oriëntatiestudie houdt geen oordeel in over de definitieve opties die in het eventueel aansluitingscontract zullen genomen worden. Art. 88. De technische gegevens bevatten tenminste de volgende bestanddelen : 1° een schema van de voorgenomen aansluiting of aanpassing; 2° in voorkomend geval, de specifieke beperkingen (technische, wettelijke of andere) verbonden aan de ligging van de voorgenomen aansluiting of aanpassing; 3° in voorkomend geval, de noodzakelijke elementen voor het in conformiteit brengen van de aansluitingsinstallaties en de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet of de voorgenomen aanpassingen krachtens het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten; 4° in voorkomend geval, de aanwijzing van de noodzaak om over te gaan tot een studie van filters en/of compensatietoestellen en/of een studie betreffende de invloed op de stabiliteit van het lokale transmissienet; 5° in voorkomend geval, een indicatieve evaluatie van eventuele versterkingen die aan het lokale transmissienet moeten worden aangebracht voor de voorgenomen aansluitingen of aanpassingen en een indicatieve evaluatie van de hiervoor normaal vereiste duur; 6° een indicatieve evaluatie van termijnen voor de verwezenlijking van de aansluitingswerken of voorgenomen aanpassingswerken; 7° een indicatieve raming van de uitvoeringskosten van aansluitingswerken of voorgenomen aanpassingswerken. Art. 89. De beheerder van het lokale transmissienet kan geheel of gedeeltelijk de aanvraag weigeren om geheel of gedeeltelijke technische informatie bedoeld in artikel 88 te bezorgen wanneer de oriëntatiestudieaanvrager niet binnen een redelijke termijn, de bijkomende gegevens heeft verstrekt die door de beheerder van het lokale transmissienet worden gevraagd om de studie tot een goed einde te brengen. Art. 90. In het geval zoals in artikel 89 bedoeld, geeft de beheerder van het lokale transmissienet aan de oriëntatiestudieaanvrager kennis van zijn gemotiveerde weigering. HOOFDSTUK III. — Geringe wijziging Art. 91. Ter gelegenheid van een project — van wijziging die hij als gering beschouwt, in de aansluitingsinstallaties of hun exploitatiewijze; — van wijziging van de installaties van de gebruiker of hun exploitatiewijze, die hij als gering beschouwt maar die een impact zouden kunnen hebben op de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het lokale transmissienet, brengt de gebruiker van het lokale transmissienet de voorgenomen wijzigingen en de redenen waarom hij ze als gering beschouwt aan de beheerder van het lokale transmissienet ter kennis. Art. 92. De beheerder van het lokale transmissienet onderzoekt de kennisgeving bedoeld in het artikel 91, beoordeelt en, in voorkomend geval, motiveert de geringe aard van de wijziging. Art. 93. § 1. Volgend op het onderzoek, bedoeld in artikel 92 kan de beheerder van het lokale transmissienet : 1° de voorgenomen wijzigingen zonder andere formaliteiten goedkeuren; 2° het afsluiten van een addendum bij het aansluitingscontract voorstellen; 3° voorstellen dat hij de wijziging niet als gering beschouwt en de wijziging met inachtneming van de procedure voorzien in Hoofdstuk IV van deze Titel dient te gebeuren. § 2. Het sluiten van een addendum zoals bedoeld in § 1, 2°, stelt de aansluitingsaanvrager niet vrij van het verkrijgen van een kennisgeving van conformiteit met de aansluiting overeenkomstig Hoofdstuk V van deze Titel.

39681


39682

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK IV. — Aansluitingsaanvraag Afdeling 1. — Indiening van de aansluitingsaanvraag met detailstudie Art. 94. Elke geïnteresseerde persoon, inbegrepen elke gebruiker van het lokale transmissienet, kan een aansluitingsaanvraag bij de beheerder van het lokale transmissienet indienen. Deze aanvraag voorziet een detailstudie voor : 1° een nieuwe voorgenomen aansluiting voor zover hij de vermogenscriteria bepaald bij artikel 51 van het technisch distributiereglement vervult; 2° een voorgenomen wijziging van een bestaande aansluiting; 3° een voorgenomen wijziging van de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet en/of hun exploitatiewijze die een invloed zou kunnen hebben op de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet. Art. 95. De aansluitingsaanvraag bevat de volgende in het aansluitingsaanvraagformulier opgenomen gegevens, behoorlijk ingevuld : 1° de identiteit en de gegevens van de aansluitingsaanvrager en, indien het een vennootschap betreft, het maatschappelijk doel en de benaming, de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel evenals de documenten die de bevoegdheden van de ondertekenaars van de aanvraag aantonen; 2° de geografische ligging, het vermogen en de gedetailleerde technische kenmerken van de voorgenomen aansluiting en/of van de aan het lokale transmissienet aan te sluiten installaties; 3° zijn verbintenis om het geldend tarief verbonden met het detailonderzoek betreffende nieuwe aansluitingssystemen of de aanpassing van reeds bestaande aansluitingsystemen, te betalen, behalve indien de aanvraag reeds een eerste maal is ingediend, niet aanleiding gegeven heeft tot het sluiten van een contract in functie van artikel 110 en voor zover er geen wijzigingen zijn opgetreden in het net met een weerslag op de aansluitingsvoorwaarden. De aanvrager licht de beheerder van het lokale transmissienet spontaan in als hij van plan is om het vermogen van zijn installaties later te verhogen. Art. 96. De aansluitingsaanvrager identificeert in zijn aansluitingsaanvraag de commercieel gevoelige gegevens die hij als vertrouwelijk beschouwt. De aansluitingsaanvrager doet hetzelfde voor de bijkomende gegevens die in voorkomend geval worden gevraagd door de beheerder van het lokale transmissienet. Art. 97. Binnen een termijn van tien werkdagen volgend op het indienen van de aansluitingsaanvraag, ziet de beheerder van het lokale transmissienet na of de aanvraag volledig is. In geval van onvolledigheid, meldt de beheerder van het lokale transmissienet aan de aansluitingsaanvrager dat informatie of documenten ontbreken en staat hem een termijn toe om zijn aanvraag te vervolledigen. In geval van volledigheid wordt een bericht van ontvangst verstuurd. Art. 98. Als de aansluitingsaanvraag volledig is kent de beheerder van het lokale transmissienet aan de aansluitingsaanvrager, onverminderd artikel 99, een capaciteitsreservering toe, hierbij rekening houdend met de gevraagde capaciteit en de ligging van de aansluiting. Art. 99. In afwijking van artikel 98 geschiedt de toekenning van een capaciteit in het kader van een aansluitingsaanvraag, gedaan voor een productie-eenheid en tot aan de kennisgeving van het aansluitingsvoorstel bedoeld in artikel 107, door de levering, in voorkomend geval, door de aansluitingsaanvrager van het bewijs van een voorafgaandelijke verklaring of vergunning overeenkomstig de vigerende wet- of regelgeving. Afdeling 2. — Onderzoek van de aansluitingsaanvraag Art. 100. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet onderzoekt de aansluitingsaanvraag en beoordeelt deze op niet discriminerende wijze, onder meer in het licht van : 1° het behoud van de integriteit, de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet; 2° de goede werking van het lokale transmissienet ten aanzien van de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van de installaties van de andere gebruikers van het lokale transmissienet; 3° de noodzaak tot het bevorderen van een harmonieuze ontwikkeling van het lokale transmissienet op niet discriminerende wijze; 4° de reeds bestaande aansluitingen en bestaande capaciteitsreserveringen voor injectie of afname; 5° de naleving van de bepalingen van het decreet en diens uitvoeringsbesluiten, evenals van de artikelen 51 en 52 van het technisch distributiereglement; 6° naleving van het milieurecht en het recht van ruimtelijke ordening; 7° het behoud van noodzakelijke transportcapaciteit voor de bevoorrading van toekomstige behoeften in verband met openbare dienstverplichtingen; 8° de voorrang aan de productie-installaties die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen en aan de kwaliteitsvolle en/of hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheden en aan de eenheden die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en recuperaties uit industriële processen. De aansluitingsaanvragen betreffende die installaties worden bij voorrang behandeld tegenover de andere aansluitingsaanvragen die bij de beheerder van het lokale transmissienet hangende zijn. Die voorrang geldt eveneens voor de capaciteitsreserveringen. § 2. Bij de behandeling van de aansluitingsaanvraag en bij het aansluitingsvoorstel handelt de beheerder van het lokale transmissienet steeds met aandacht voor het technische en bedrijfsbelang van de aanvrager, overminderd het globaal belang van de andere gebruikers van het lokale transmissienet en zonder dat dit de aanvrager het recht geeft om een gunstiger aansluitingswijze dan de wijze bepaald bij artikel 51 van het technisch distributereglement aan te vragen. § 3. De beheerder van het lokale transmissienet deelt het resultaat van de evaluatie van zijn aansluitingsaanvraag aan de gebruiker mee. Art. 101. De beheerder van het lokale transmissienet kan, op elk ogenblik, aan de aansluitingsaanvrager vragen om binnen een redelijke termijn bijkomende gegevens die nodig zijn om de aansluitingsaanvraag te onderzoeken, mee te delen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 3. — Capaciteitsoverdracht Art. 102. Een aansluitingsaanvrager kan van de bestaande aansluitingsinstallaties gebruik maken waarvan de capaciteit niet volledig gebruikt wordt, voor zover de reeds op het lokale transmissienet aangesloten gebruiker ervan door zijn aansluitingsinstallaties aanvaardt dat het geheel of het gedeelte van de capaciteit waarop hij rechten bezit, aan de aansluitingsaanvrager of aan de beheerder van het lokale transmissienet wordt overgedragen. Art. 103. § 1. Teneinde de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet te waarborgen, dient de reeds op het lokale transmissienet aangesloten gebruiker ervan bij het ontvangen van een aanvraag van een aansluitingsaanvrager of van de beheerder van het lokale transmissienet bedoeld in artikel 102, bij voorrang de beschikbare en niet-gebruikte capaciteit van de aansluiting aan de beheerder van het lokale transmissienet aan te bieden overeenkomstig dezelfde bepalingen en commerciële voorwaarden als diegene die aan de aansluitingsaanvrager aangeboden worden. § 2. Voor overnames, fusies en herstructureringen van vennootschappen behorende tot eenzelfde groep zoals bepaald overeenkomstig artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen, geldt § 1 niet. Art. 104. De netbeheerder beschikt over twintig werkdagen om het in artikel 103 aangegeven aanbod van capaciteit te aanvaarden of te weigeren. Hij deelt zijn beslissing aan de gebruiker van het lokale transmissienet ten laatste bij het verstrijken van voornoemde termijn mede. Afdeling 4. — Technische fase van de detailstudie Art. 105. § 1. Zo spoedig mogelijk, maar ten laatste binnen twintig werkdagen volgend op de ontvangst van de naar behoren ingevulde aanvraag, onderzoeken de beheerder van het lokale transmissienet en de aanvrager gezamenlijk de technische informatie die door de aanvrager in zijn aansluitingsaanvraag verstrekt wordt. § 2. Binnen de kortste tijd maar ten laatste binnen de vijftig werkdagen volgend op de ontvangst van de naar behoren ingevulde aanvraag, sluiten de beheerder van het lokale transmissienet en de aansluitingsaanvrager een akkoord over de technische oplossingen voor de aansluiting. Die termijnen mogen op 65 dagen gebracht worden als er geen oriëntatiestudie plaatsgevonden heeft. § 3. Indien een aanvraag niet binnen de termijnen bedoeld in de §§ 1 en 2 behandeld kunnen worden wegens toepassing van artikel 100, 1 –8°, kunnen die termijnen op veertig werkdagen gebracht worden voor § 1 en op honderd werkdagen voor § 2. § 4. De termijnen bepaald bij deze afdeling kunnen met gezamenlijk akkoord tussen de beheerder van het lokale transmissienet en de aansluitingsaanvrager, die er de CWaPE over inlichten, verlengd worden wanneer de complexiteit van de aansluitingsaanvraag of de voorwaarden, met name de verlofperiodes of een aanzienlijk aantal aanvragen, het vereisen. De capaciteitsreservering bedoeld in artikel 88 wordt in stand gehouden zolang geen andere aanvraag is ingediend. Art. 106. Bij ontstentenis van technische oplossingen die conform zijn aan de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet binnen de termijn voorzien in artikel 105, § 2, neemt de aansluitingsprocedure een einde zonder het afsluiten van een aansluitingscontract en brengt de annulatie van de capaciteitsreservering zoals bedoeld in artikel 98 met zich mee. Afdeling 5. — Voorstel van aansluiting Art. 107. Uiterlijk binnen de 10 werkdagen volgend op het afsluiten van het akkoord in verband met technische oplossingen aangaande de aansluiting brengt de beheerder van het lokale transmissienet aan de aansluitingsaanvrager een voorstel van aansluitingscontract ter kennis. Art. 108. De termijn voorzien in artikel 107 mag in samenspraak tussen de beheerder van het lokale transmissienet en de aansluitingsaanvrager, die de CWaPE erover inlichten, worden verlengd indien de complexiteit van de aansluitingsaanvraag en/of het aantal te bestuderen varianten dit vergen. De capaciteitsreservering kan in stand gehouden worden zolang geen andere aanvraag is ingediend. Afdeling 6. — Aansluitingscontract Art. 109. § 1. Ten laatste binnen de 20 werkdagen volgend op de kennisgeving van het aansluitingsproject bedoeld in artikel 107 sluiten de beheerder van het lokale transmissienet en de aansluitingsaanvrager een aansluitingscontract volgens de modaliteiten bedoeld in deze Afdeling. § 2. Het aansluitingscontract kan een opschortende voorwaarde inhouden die verband houdt met het bekomen van de vergunningen of machtigingen betreffende de installaties waarvoor de administratieve procedure aan de gang is; dan wordt de CWaPE daarover ingelicht. Als de beheerder van het lokale transmissienet een dergelijke opschortende voorwaarde weigert, deelt hij de motieven van diens beslissing aan de aanvrager en aan de CWaPE mede. Art. 110. § 1. Bij ontstentenis van een aansluitingscontract, binnen de termijn bedoeld in artikel 109, neemt de aansluitingsprocedure een einde. De beheerder van het lokale transmissienet verwittigt de aanvrager tien werkdagen vóór verstrijken van die termijn en licht de CWaPE erover in dat de aansluitingsaanvraag vervalt. § 2. Op gemotiveerde verzoeken kan de aanvrager verlengingen van de termijn bedoeld in artikel 109, § 1, met maximum 20 dagen elk krijgen, met behoud van de capaciteitsreservering en zolang geen enkele andere aanvraag is ingediend. Art. 111. Het niet-aangaan van een aansluitingscontract binnen de termijn bedoeld in artikel 109, geeft aanleiding tot de annulatie van de capaciteitsreservering, bedoeld in artikel 98 en geeft geen recht op terugbetaling van het tarief, zoals voorzien in artikel 95, 5°. Art. 112. § 1. Het aansluitingscontract bevat tenminste de volgende elementen : 1° de algemene voorwaarden met betrekking tot : a) het bewijs van de financiële solvabiliteit van de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet; b) de modaliteiten voor het invorderen door of voor de beheerder van het lokale transmissienet van eventueel onbetaalde sommen van de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet; c) de betalingsmodaliteiten, voorwaarden en termijnen van de facturen geadresseerd aan de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet; d) de bepalingen betreffende de confidentialiteit van de commerciële informatie betreffende de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet;

39683


39684

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD e) de regeling van geschillenbeslechting, met inbegrip van, in voorkomend geval, de bepalingen inzake bemiddeling en arbitrage; f) de algemene maatregelen die medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet dient te nemen in een noodsituatie; g) de modaliteiten en voorwaarden voor ontbinding en schorsing van het aansluitingscontract overeenkomstig dit reglement; h) de modaliteiten van tijdelijke intrekking van conformiteit en de maximale duur van de intrekking in geval van toepassing van de maatregelen bedoeld in artikel 134; i) de procedure en de modaliteiten bedoeld in artikel 137; j) de opschortende voorwaarde bedoeld in artikel 116; 2° de bijzondere voorwaarden inzake onder meer : a) de identiteit en de gegevens van de partijen, alsook deze van hun respectievelijke vertegenwoordigers; b) de duur van het aansluitingscontract; c) de financiële waarborgen te leveren door de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet; d) de identificatie van de aansluiting (EAN-code) en onder meer zijn geografische ligging en zijn nominale spanning; e) het maximum schijnbaar vermogen van de aansluiting; f) het aansluitingsschema en de exploitatiewijzen van de aansluiting; g) de identificatie van de aansluitingsinstallaties; h) de modaliteiten met betrekking tot de conformiteit van de aansluitingsinstallaties en de installaties van de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet; i) de bepalingen met betrekking tot de eigendoms- en gebruiksrechten op de aansluiting; j) de bepalingen en de minimumspecificaties die door de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet en/of zijn installaties na te leven zijn, onder meer inzake de technische eigenschappen, de metingen en tellingen, de wijzigingen van exploitatiewijzen, het onderhoud, de functionaliteiten van de beveiligingen, de veiligheid van personen en goederen; k) de bepalingen betreffende de toegang van de personen tot de aansluitingsinstallaties en de installaties van de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet; l) de mogelijkheid en de modaliteiten om het vermogen op de injectie- en/of het afnamepunt te wijzigen of te onderbreken; m) in voorkomend geval de specifieke maatregelen genomen door de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet om zijn installaties ongevoelig voor spanningsdips te maken; n) in voorkomend geval, de specifieke bepalingen betreffende de kwaliteit; o) in voorkomend geval, de specifieke bepalingen betreffende de levering van ondersteunende diensten door de medecontractant van de beheerder van het lokale transmissienet; p) de modaliteiten en de uitvoeringstermijnen voor de verwezenlijking van de aansluiting; 3° voor de aanvragen bedoeld in artikel 94, 1° en 2°, een document dat staaft dat de kandidaat gebruiker van het lokale transmissienet beschikt of zal beschikken, in eigendom of in genot, van alle rechten met betrekking tot het beheer, het gebruik, het versterken en de overdracht van de geplande aansluitingsinstallaties. § 2. Het sluiten van het aansluitingscontract verhindert de beheerder van het lokale transmissienet niet om, bij gemotiveerde kennisgeving en na er de CWaPE over te hebben ingelicht, de voor de aansluiting uitgevoerde minimale technische vereisten en de functionaliteiten opgemaakt voor het beveiligingsschema op transparante en nietdiscriminerende wijze te herzien, dit om redenen van veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het lokale transmissienet. De kostprijs voor deze aanpassingen wordt eerst door de beheerder van het lokale transmissienet overgenomen, die ze, in voorkomend geval, op een verantwoordelijke derde partij kan afschuiven, behalve als ze voortvloeien uit een wijziging van de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet, in welk geval laatstgenoemde de kosten overneemt. HOOFDSTUK V. — Uitvoering en conformiteit van de aansluiting Afdeling 1. — Uitvoering van de aansluiting Art. 113. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet en de aansluitingsaanvrager staan, elk respectievelijk voor hun aansluitingsinstallaties, in voor het indienen van hun noodzakelijke aanvragen tot het verkrijgen van de vereiste toelatingen en vergunningen voor een aansluiting. Te dien einde zullen de aansluitingsaanvrager en de beheerder van het lokale transmissienet elkaar alle noodzakelijke hulp verschaffen. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet geeft ten overstaan van de andere niet-dringende werken voorrang aan de aansluitingen van de kwaliteitsvolle en/of hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties, aan productieinstallaties die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen evenals aan de eenheden die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en recuperaties uit industriële processen. De niet-dringende werken bedoeld in dit artikel zijn de werken die, indien uitgesteld, geen enkel gevaar inhouden voor de personen noch enige rechtstreekse werkelijke schade aan de bestaande installaties.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 2. — Conformiteit van de aansluiting Onderafdeling 1. — Algemeen Art. 114. De conformiteitstests worden uitgevoerd ofwel door de beheerder van het lokale transmissienet ofwel door een onafhankelijk organisme, aangewezen in voorkomend geval door de beheerder van het lokale transmissienet en in zijn aanwezigheid indien hij dit vraagt. Art. 115. De werkelijke algemene technische gegevens vervat in bijlage 3 van dit reglement worden door de gebruiker van het lokale transmissienet aan de beheerder van het lokale transmissienet ter kennis gegeven. Art. 116. § 1. De opschortende voorwaarde met betrekking tot de conformiteit van de aansluitingsinstallaties en van de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet, wordt verwezenlijkt wanneer deze conformiteit door afdoende verwezenlijking van de tests bedoeld in artikel 114 wordt vastgesteld en wanneer de algemene technische gegevens bedoeld in artikel 115 door de gebruiker van het lokale transmissienet aan de beheerder ervan ter kennis worden gebracht. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet brengt de gebruiker van het lokale transmissienet de resultaten van de tests, zoals bedoeld in artikel 114 en, in voorkomend geval, de verwezenlijking van de opschortende voorwaarde, ter kennis. Art. 117. Voor gestandaardiseerde en gedecentraliseerde productie-eenheden, die hernieuwbare energiebronnen of warmtekrachtkoppeling van een vermogen lager of gelijk aan 25 MW gebruiken, wordt een vereenvoudigde procedure voor het onderzoek naar de conformiteit uitgewerkt. Art. 118. Indien de aansluiting niet langer conform de technische voorschriften van de aansluiting bepaald in Hoofdstuk I van deze Titel is, kan de verbinding met het lokale transmissienet verbroken worden, na ingebrekestelling waarbij een redelijke termijn voor het opnieuw in conformiteit brengen ervan en op gemotiveerde beslissing van de beheerder van het lokale transmissienet volgens de bepalingen van dit reglement en/of van de krachtens het decreet contracten gesloten met de beheerder van het lokale transmissienet. De gemotiveerde beslissing van de beheerder van het lokale transmissienet wordt onverwijld aan de CWaPE overgemaakt. Onderafdeling 2. — Conformiteit voor de levering van één of meerdere ondersteunende diensten Art. 119. In het geval dat de aansluitingsinstallaties en de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet conform zijn met de bepalingen van dit reglement en van het aansluitingscontract, en onder meer met de specificaties voor de levering van ondersteunende diensten zoals bedoeld in Afdeling 5 van Hoofdstuk I van Titel III, mag de gebruiker van het lokale transmissienet zich bij de beheerder van het lokale transmissienet voorstellen als leverancier van ondersteunende diensten. Art. 120. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet deelt na de uitvoering van geslaagde tests aan de gebruiker van het lokale transmissienet, bedoeld in artikel 119, mee dat hij zich mag voorstellen bij de beheerder van het lokale transmissienet als leverancier van ondersteunende diensten. § 2. De tests bedoeld in § 1 worden uitgevoerd door de beheerder van het lokale transmissienet, of door een onafhankelijk organisme dat, in voorkomend geval, door de beheerder van het lokale transmissienet wordt aangewezen en in diens aanwezigheid indien deze dit vraagt. Art. 121. De eerste toelatingstests alsook de periodieke tests die in het aansluitingscontract en/of zijn addenda bepaald zijn, zijn voor rekening van de gebruiker van het lokale transmissienet of van de beheerder ervan naargelang de toepasselijke bepalingen. Afdeling 3. — Intern register van conformiteit van de aansluitingen Art. 122. De beheerder van het lokale transmissienet houdt een intern register van conformiteit van de aansluitingen bij. Art. 123. Voor elke conforme aansluiting identificeert de beheerder van het lokale transmissienet de betrokken aansluiting en de gebruiker van het lokale transmissienet die door deze aansluiting op het lokale transmissienet is aangesloten. HOOFDSTUK VI Tests en controle van de aansluitingen en van de installaties van de gebruikers van het lokale transmissienet Afdeling 1. — Tests uitgevoerd door een gebruiker van het lokale transmissienet Art. 124. Elke gebruiker van het lokale transmissienet die tests wenst uit te voeren op zijn installaties of aansluitingsinstallaties waarop hij is aangesloten en die mogelijkerwijze een invloed kunnen uitoefenen op het lokale transmissienet, op de aansluitingsinstallaties of op de installaties van een andere gebruiker, moet de voorafgaande schriftelijke toestemming bekomen van de beheerder van het lokale transmissienet. Art. 125. § 1. De aanvraag tot toestemming bedoeld in artikel 124 dient aan de beheerder van het lokale transmissienet ter kennis gegeven te worden. De aanvraag dient : 1° gemotiveerd te zijn door de gebruiker van het lokale transmissienet; 2° minstens de technische gegevens te bevatten met betrekking tot de gevraagde tests, hun aard, de procedure, de verantwoordelijke voor de tests, hun kalender en de installatie of de installaties waarop de tests betrekking hebben. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet onderzoekt het voorwerp van de aanvraag rekening houdend met de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het lokale transmissienet en van de installaties van de gebruikers van het lokale transmissienet en overlegt, in voorkomend geval, met de aanvrager. § 3. Bij gebrek aan toelating voor de tests, weigert de beheerder van het lokale transmissienet de tests bij gemotiveerde beslissing of vraagt hij aan de gebruiker van het lokale transmissienet bijkomende gegevens. De gemotiveerde beslissing van de beheerder van het lokale transmissienet wordt onverwijld aan de CWaPE overgemaakt. § 4. In voorkomend geval laat de beheerder van het lokale transmissienet de gevraagde tests, alsook hun procedure en programmering, toe. Hij meldt dit aan de gebruiker van het lokale transmissienet, die de tests wenst uit te voeren en de desbetreffende gebruikers van het lokale transmissienet, voorzover deze identificeerbaar zijn. § 5. De gebruiker van het lokale transmissienet informeert de beheerder van het lokale transmissienet over de stand van zaken met betrekking tot de tests alsook over iedere wijziging met betrekking tot het programma van de werken.

39685


39686

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 6. De gebruiker van het lokale transmissienet die tests wenst uit te voeren, met inbegrip van tests uit te voeren door de beheerder van het lokale transmissienet, dient de geleverde diensten te betalen, inclusief de uitrustingen en andere materialen die gebruikt worden in het kader van deze tests. Elke partij draagt de volledige en gehele verantwoordelijkheid voor de tests die onder zijn verantwoordelijkheid zijn verricht. In het geval van tests die uitgevoerd worden ofwel door de beheerder van het lokale transmissienet ofwel door een onafhankelijk organisme, aangewezen door de beheerder van het lokale transmissienet, waarborgt de beheerder van het lokale transmissienet de verwezenlijking van deze tests met zo weinig mogelijk kosten. Art. 126. Onverminderd de toelating die door de beheerder van het lokale transmissienet gegeven wordt, overeenkomstig artikel 125, blijft de gebruiker van het lokale transmissienet gehouden aan zijn verplichtingen voorzien door en/of krachtens dit reglement en de contracten afgesloten krachtens dit reglement. Afdeling 2. — Tests uitgevoerd door de beheerder van het lokale transmissienet op aanvraag van een gebruiker van het lokale transmissienet in geval van elektrische storing Art. 127. Onverminderd de conformiteitscontrole bedoeld in Afdeling 2 van Hoofdstuk V van deze Titel, is de gebruiker van het lokale transmissienet ertoe verplicht zo snel mogelijk de beheerder van het lokale transmissienet te verwittigen van storingen die hij op zijn op het lokale transmissienet aangesloten installaties vermoedt of vaststelt. Art. 128. § 1. In het geval zoals bedoeld in artikel 127, komen de beheerder en de gebruiker van het lokale transmissienet, de uit te voeren tests op de op het lokale transmissienet aangesloten installaties van de gebruiker ervan overeen en/of op elke andere installatie waarop zij het nodig achten om testen uit te voeren. § 2. Bij gebrek aan een overeenstemming beslist de beheerder van het lokale transmissienet die ertoe verplicht is om op een redelijke en niet-discriminerende manier te handelen. § 3. De beheerder van het lokale transmissienet maakt aan de desbetreffende gebruiker van het lokale transmissienet een rapport over met betrekking tot de uitvoering van de tests. Art. 129. § 1. De gebruiker van het lokale transmissienet, bedoeld in artikel 127, is ertoe verplicht de geleverde diensten, met inbegrip van de uitrustingen of andere materialen gebruikt in het kader van deze tests te betalen, indien het rapport bedoeld in artikel 128, § 3 aantoont dat geen enkel gebrek ten laste van de beheerder van het lokale transmissienet, van een andere gebruiker ervan of van elke andere persoon is. § 2. Als het rapport een gebrek aantoont ten laste van een andere persoon dan de netgebruiker bedoeld in artikel 127, is deze persoon ertoe verplicht de geleverde diensten, met inbegrip van de uitrustingen of andere materialen gebruikt in het kader van deze tests te betalen. Art. 130. De persoon bedoeld in artikel 129, § 2, brengt zonder verwijl de nodige wijzigingen in zijn installaties aan indien het rapport, zoals bedoeld in artikel 128, § 3, aantoont dat de installatie van die persoon niet beantwoordt aan de eisen gesteld in dit reglement of in de contracten die afgesloten zijn krachtens dit reglement. Afdeling 3. — Conformiteitstests uitgevoerd door de beheerder van het lokale transmissienet Art. 131. Om redenen verbonden met de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het lokale transmissienet, kan de beheerder ervan op elk ogenblik de conformiteit van de aansluiting en van de installaties van een gebruiker van het lokale transmissienet voor wat betreft de bepalingen van dit reglement en/of het aansluitingscontract nagaan. Daarvoor kan de beheerder van het lokale transmissienet onder meer : 1° zonder uitstel de hiervoor noodzakelijke gegevens van de gebruiker van het lokale transmissienet verkrijgen; 2° ter plaatse de aansluiting controleren tot het punt van interface en de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet door middel van metingen en/of tellingen; 3° de gebruiker van het lokale transmissienet erom verzoeken de technische bekwaamheid aan te tonen van het technisch personeel dat door de gebruiker van het lokale transmissienet beschikbaar gesteld is voor het onderhoud, voor de werking en voor de verrichtingen op zijn installaties met betrekking tot de desbetreffende aansluiting(en); 4° indien het vermoeden bestaat dat de installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet niet conform zijn, tests op deze installaties uitvoeren of laten uitvoeren. Art. 132. § 1. Na overleg komen de beheerder van het lokale transmissienet en de betrokken gebruiker ervan een procedure, een programmering en de middelen die gebruikt dienen te worden voor de uitvoering van de tests bedoeld in artikel 131 overeen. § 2. Bij gebrek aan een overeenstemming beslist de beheerder van het lokale transmissienet die ertoe verplicht is om op een redelijke en niet-discriminerende manier te handelen. Hij geeft kennis van zijn beslissing aan de betrokken netgebruiker en motiveert deze beslissing. De gemotiveerde beslissing van de beheerder van het lokale transmissienet wordt onverwijld aan de CWaPE overgemaakt. Art. 133. § 1. De tests bedoeld in artikel 131 worden op kosten van de gebruiker van het lokale transmissienet uitgevoerd. § 2. Het resultaat van deze tests wordt zonder verwijl aan de betrokken gebruiker overgemaakt. Indien het resultaat van deze tests een conforme werking uitwijst, worden de kosten van de gebruiker van het lokale transmissienet door de beheerder ervan terugbetaald.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 134. § 1. Indien de aansluitingsinstallaties en/of de installaties van een gebruiker van het lokale transmissienet niet conform zijn aan dit reglement en/of met het aansluitingscontract kan de beheerder van het lokale transmissienet, na raadpleging van de gebruiker en mits motivering, de conformiteit van de aansluiting van deze gebruiker intrekken voor een bepaalde periode. De bepalingen van artikel 118 zijn dan van toepassing. § 2. De conformiteit van de aansluiting zal slechts opnieuw kunnen afgeleverd worden nadat ze opnieuw in conformiteit is gebracht en na het doorslaggevend resultaat van de tests, zoals voorzien in artikel 116. Art. 135. § 1. In het geval dat bij de meting van de performantie bij courante exploitatie blijkt dat de werking van een productie-eenheid niet conform is met de bepalingen van dit reglement of van het contract van ondersteunende dienst, is de gebruiker van het lokale transmissienet niet meer gerechtigd om de betrokken ondersteunende dienst te leveren. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet brengt de gebruiker ervan met gemotiveerde beslissing ter kennis dat hij niet meer gerechtigd is om, overeenkomstig § 1, de betrokken ondersteunende diensten te leveren. § 3. De gebruiker van het lokale transmissienet kan slechts opnieuw gerechtigd worden om de betrokken ondersteunende diensten te leveren mits voorafgaandelijke uitvoering en welslagen van nieuwe tests. Art. 136. De kosten opgelopen door de beheerder van het lokale transmissienet ter gelegenheid van de controles voorzien onder meer in artikel 131 en deze noodzakelijk voor de toepassing van artikel 134, § 2, zijn vastgesteld in de door de CREG goedgekeurde en geldende tarieven. Art. 137. De algemene voorwaarden van het aansluitingscontract bepalen onder meer : 1° de algemene maatregelen die door de beheerder van het lokale transmissienet kunnen genomen worden indien een aansluitingsinstallatie of een aangesloten installatie van die aard is dat ze schade kan toebrengen aan de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het lokale transmissienet en/of van een installatie van een andere gebruiker ervan; 2° de modaliteiten voor de overname van de kosten opgelopen door de beheerder van het lokale transmissienet en/of de gebruiker ervan inzake controle op aansluitingen en op installaties van de gebruiker van het lokale transmissienet, overeenkomstig Hoofdstukken V en VI van deze Titel. HOOFDSTUK VII. — Informatie met betrekking tot bestaande aansluitingen Art. 138. De beheerder van het lokale transmissienet kan aan de gebruikers ervan die reeds aangesloten waren vóór de inwerkingtreding van dit reglement, vragen om hem alle nodige gegevens te verstrekken die hem toelaten de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet en de installaties van andere gebruikers ervan te waarborgen en onder meer alle informatie met betrekking tot : 1° de eigendom van de aansluiting; 2° het onderhoud daarvan; 3° het stelsel van de verantwoordelijkheden; 4° het exploitatiestelsel; 5° de technische kenmerken bedoeld in dit besluit. De gebruiker van het lokale transmissienet antwoordt binnen de twee weken volgend op de ontvangst van het verzoek. HOOFDSTUK VIII. — Overgangsbepalingen Art. 139. Een aansluitingsinstallatie en/of een installatie van een gebruiker van het lokale transmissienet die reeds vóór de inwerkingtreding van dit reglement bestond en die niet conform is met de voorschriften van dit reglement, kan in deze toestand worden gebruikt : — gedurende vijf jaar indien de niet-conformiteit in de normale werkingsvoorwaarden van het net geen schade dreigt toe te brengen aan het lokale transmissienet, aan de beheerder ervan, aan een andere gebruiker ervan of aan elke andere persoon; — gedurende vijftien jaar indien de niet-conformiteit in geen enkel geval schade kan toebrengen aan het lokale transmissienet, aan de beheerder ervan, aan een andere gebruiker ervan of aan elke andere persoon. Art. 140. Een aansluitingsinstallatie en/of een installatie van een gebruiker van het lokale transmissienet die reeds bestond vóór de inwerkingtreding van dit reglement en die schade berokkent of zou kunnen berokkenen aan het lokale transmissienet, aan de beheerder ervan, aan een andere gebruiker ervan of aan elke andere persoon, moet zo snel mogelijk in conformiteit worden gebracht, in voorkomend geval, na ingebrekestelling van de beheerder van het lokale transmissienet, door degene die ervoor verantwoordelijk is. Art. 141. § 1. Elke gebruiker van het lokale transmissienet die op het moment van de inwerkingtreding van dit reglement niet beschikt over een aansluitingscontract afgesloten overeenkomstig dit reglement, dient volgende maatregelen te nemen : 1° zich ervan verzekeren dat zijn installaties conform met dit reglement zijn; 2° zich ervan verzekeren dat zijn installaties geen schade berokkenen of kunnen berokkenen aan het lokale transmissienet, aan de beheerder ervan, aan een andere gebruiker ervan of aan ieder andere persoon; 3° contact opnemen met de beheerder van het lokale transmissienet om elke nodige informatie te verkrijgen en om onderhandelingen te starten om aansluitingscontracten overeenkomstig deze Titel uit te werken; 4° een plaatsbeschrijving van de installaties bedoeld in de punten 1° en 2° opmaken en de voorgenomen maatregelen en de indicatieve termijnen voorstellen om eventueel de niet-conformiteit te verhelpen. § 2. Indien de beheerder van het lokale transmissienet de plaatsbeschrijving en de maatregelen voorzien in § 1e, niet binnen afzienbare tijd ontvangen heeft, neemt hij het initiatief om de betrokken gebruiker ervan te contacteren en nodigt hem uit om op korte termijn deze elementen over te maken. § 3. Vóór het vaststellen van een aansluitingscontract voor de bestaande aansluitingen blijven de overeenkomsten die de bij die aansluiting betrokken partijen voorheen hebben vastgesteld, geldig voor zover ze niet strijdig zijn met dit reglement. § 4. Indien nodig stelt de CWaPE de Waalse Regering een planning voor om de aansluitingscontracten in orde te brengen.

39687


39688

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK IX. — Verwijdering van een aansluiting Art. 142. § 1. Elke aansluiting kan op schriftelijk verzoek, ingediend bij aangetekend schrijven van de eigenaar van het onroerend goed en nadat de beheerder van het lokale transmissienet nagekeken heeft of weldegelijk geen enkele gebruiker van het lokale transmissienet er nog gebruik van maakt, verwijderd worden. § 2. De kosten voor de verwijdering van een aansluiting, evenals de kosten voor het herstel van de lokalen, de toegangswegen en de terreinen in hun oorspronkelijke staat, zijn ten laste van de eigenaar van de betrokken installaties. § 3. De beheerder van het lokale transmissienet kan mits voorafgaandelijke kennisgeving aan de eigenaar van het betrokken onroerend goed elke aansluiting die sinds één jaar niet meer gebruikt is, verwijderen of loskoppelen behalve indien de gebruiker van het lokale transmissienet verklaart dat hij zich van die aansluiting bedient als noodvoeding of indien hij die aansluiting apart behoudt voor het verwezenlijken van ter studie liggende projecten. In dat laatste geval neemt hij deel in de onderhoudskosten volgens de modaliteiten die hij met de beheerder van het lokale transmissienet overeen dient te komen. TITEL IV. — Toegang tot het lokale transmissienet HOOFDSTUK I. — Toegangscontract Afdeling 1. — Keuze van een leverancier en de evenwichtsverantwoordelijke Art. 143. § 1. Vóór er een toegangsaanvraag bij de beheerder van het lokale transmissienet kan worden ingediend volgens de modaliteiten bepaald in afdeling 2 van dit hoofdstuk, dient er een contract met een minimale duur van drie maanden te worden opgesteld tussen de gebruiker van het lokale transmissienet, een leverancier die houder is van een geldige leveringsvergunning en een evenwichtsverantwoordelijke, per toegangspunt in geval van levering. Indien de leverancier zijn eigen evenwichtsverantwoordelijke heeft/is, sluit de gebruiker van het lokale transmissienet het contract enkel met de leverancier van zijn keuze af en licht de beheerder van het lokale transmissienet daarover in bij de indiening van de toegangsaanvraag. § 2. In afwijking van § 1 kan de gebruiker van het lokale transmissienet per toegangspunt meerdere leveranciers die houder zijn van een geldige leveringsvergunning aanwijzen. Ieder van hen heeft een evenwichtsverantwoordelijke. In dat geval dient hij zelf de toegangsaanvraag in overeenkomstig artikel 146. § 3. De beheerder van het lokale transmissienet houdt een toegangsregister waarin voor elk door één enkele EAN-GSRN code gekenmerkt toegangspunt de volgende gegevens opgenomen zijn : — de leverancier(s) en, voor elke leverancier, de verbonden evenwichtsverantwoordelijke; — in voorkomend geval, de NACE-code; — het aansluitvermogen en het spanningsniveau; — in voorkomend geval, het vermogen waarop ingeschreven wordt. § 4. Elke maand maakt de beheerder van het lokale transmissienet een momentopname (snapshot) van het toegangsregister die de gegevens van dit register het eerste kwartier van de eerste dag van de maand vastlegt. Zo doende legt hij de volgende gegevens per toegangspunt vast : — de EAN-GSRN van het toegangspunt; — de indicatieve naam van de netgebruiker verbonden met het toegangspunt; — de EAN-GLN van de netbeheerder met als optie de naam van de netbeheerder; — de EAN-GLN van de leverancier met als optie de naam van de leverancier; — de EAN-GLN van de evenwichtsverantwoordelijke met als optie de naam van de evenwichtsverantwoordelijke; — de begindatum van de levering aan het toegangspunt; — de einddatum van de levering aan het toegangspunt (indien gekend); — de tariefgroep. De leverancier heeft gratis toegang tot de gegevens van elk toegangspunt dat hem wordt toegewezen het eerste kwartier van de eerste dag van de maand en dit, onder de vorm van een geïnformatiseerde lijst. Art. 144. § 1. Indien een belasting gedeeltelijk of geheel gevoed wordt door lokale productie, kunnen twee evenwichtsverantwoordelijken, één voor de afname en de andere voor de injectie aangewezen worden. § 2. Als de gebruiker van het lokale transmissienet twee evenwichtsverantwoordelijken aanwijst, wordt door hem in de toegangscontracten aangegeven dat : — er ofwel afzonderlijke tellingen geïnstalleerd worden om de geproduceerde energie afzonderlijk van de afgenomen energie te tellen. Elke evenwichtsverantwoordelijke is enkel verantwoordelijk voor de tellingen die op hem betrekking hebben; — er ofwel in één enkele telling is voorzien, die de algebrische som verricht van beide energievormen en per periode aangeeft of de voortvloeiende energie globaal gezien in het net geïnjecteerd dan wel van het net afgenomen wordt. In dat geval zijn de evenwichtsverantwoordelijken enkel verantwoordelijk voor de energiestromen in de richting waarvoor ze zijn aangewezen. § 3. Voorzover de netgebruiker en de evenwichtsverantwoordelijke belast met de injectie de bepalingen van dit artikel niet naleven, treft de beheerder van het lokale transmissienet de nodige maatregelen om de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het lokale transmissienet te waarborgen, onverminderd de beroepen van de beheerder van het lokale transmissienet ten opzichte van de betrokken netgebruiker en evenwichtsverantwoordelijke. § 4. Het uitblijven van de aanwijzing van een evenwichtsverantwoordelijke belast met de injectie en/of van een daarmee verband houdend contract binnen een redelijke termijn volgend op de inwerkingtreding van dit reglement resulteert in geval van risico voor de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het net en na ingebrekestelling waarmee een redelijke termijn wordt vastgelegd, in de opschorting van de toegang tot het net van de betrokken lokale productie-eenheid.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 145. § 1. Elke wijziging van leverancier en/of evenwichtsverantwoordelijke heeft hoogstens uitwerking vijf werkdagen na kennisgeving van deze wijziging door de nieuwe leverancier of de toegangsgerechtigde aan de beheerder van het lokale transmissienet volgens een in het toegangscontract omschreven procedure. De beheerder van het lokale transmissienet of de toegangsgerechtigde verwittigt dan de andere in het geding zijnde partijen, waaronder de voormalige leverancier en/of de voormalige evenwichtsverantwoordelijke. Als een leverancier en/of evenwichtsverantwoordelijke wiens contract vervalt niet is ingelicht over een wijziging van leverancier en/of evenwichtsverantwoordelijke door de toegangsgerechtigde en zijn levering en/of dienst van evenwichtsverantwoordelijke niet wil verlengen, verwittigt hij de toegangsgerechtigde en de beheerder van het lokale transmissienet minstens één maand vóór de vervaldag, aangezien hij in het tegenovergestelde geval door de beheerder van het lokale transmissienet verder als leveranciers en/of evenwichtsverantwoordelijke kan worden beschouwd. Als een toegangsgerechtigde geen nieuwe leverancier en of evenwichtsverantwoordelijke na de bovenvermelde waarchuwing heeft aangewezen, stelt de beheerder van het lokale transmissienet de netgebruiker in gebreke om een leverancier en/of evenwichtsverantwoordelijke minstens vijf dagen vóór de vervaldatum terug te vinden, aangezien zijn toegang in het tegenovergestelde geval kan worden opgeschort (art. 157, § 1). § 2. Elke interveniënt die een fout zou begaan in het kader van de wijzigingen omschreven in dit artikel zorgt ervoor om deze fout zo snel mogelijk rech te zetten zonder de beheerder van het lokale transmissienet te benadelen. Afdeling 2. — Modaliteiten voor de vaststelling van de toegangscontracten met de beheerder van het lokale transmissienet Onderafdeling 1. — Algemeen Art. 146. De toegang tot het lokale transmissienet veronderstelt het voorafgaandelijk afsluiten en de conforme uitvoering van een toegangscontract tussen de beheerder van het lokale transmissienet en een gebruiker van het lokale transmissienet of diens leverancier of diens evenwichtsverantwoordelijke, waarbij de ondertekenende partij de toegangsgerechtigde wordt genoemd. Elk toegangscontract dient vooraf te worden gegaan door een toegangsaanvraag die goedgekeurd dient te worden door de beheerder van het lokale transmissienet. De leverancier dient de toegangsaanvraag in, behalve indien de gebruiker van het lokale transmissienet beslist heeft om dat op zich te nemen of het aan de evenwichtsverantwoordelijke te vragen. Onderafdeling 2. — Toegangsaanvraag aan de beheerder van het lokale transmissienet Art. 147. § 1. Elke toegangsaanvraag wordt ingediend volgens de door de beheerder van het lokale transmissienet vastgestelde procedure en meegedeeld aan de CWaPE volgens de modaliteiten van artikel 6. In die procedure worden de voorwaarden omschreven waaraan de toegangsaanvragen dienen te beantwoorden om ontvankelijk te worden verklaard door de beheerder van het lokale transmissienet. § 2. Een toegangsaanvraag bevat onder meer volgende bestanddelen : — de identiteit van de aanvrager (naam, adres, identificatienummers,...) en de naam van de contactpersoon; — de datum vanaf welke de toegang tot het lokale transmissienet wordt aangevraagd; — de lijst met de toegangspunten (EAN-code) met vermelding van de evenwichtsverantwoordelijke, evenals met het vermogen waarop ingeschreven wordt; — het bewijs van het bestaan van een contractueel verband tussen de gebruiker en diens leverancier(s), evenals met de evenwichtsverantwoordelijke die met elke leverancier verbonden is. Art. 148. Binnen de vijf werkdagen volgend op de indiening van een toegangsaanvraag kijkt de beheerder van het lokale transmissienet na of de aanvraag volledig is. Indien de aanvraag onvolledig is, licht de beheerder van het lokale transmissienet de toegangsaanvrager in over de ontbrekende informatie of stukken en kent hem een termijn toe om zijn aanvraag te vervolledigen. Onderafdeling 3. — Toegangscontract met de beheerder van het lokale transmissienet Art. 149. Elke leverancier kan een toegangscontract sluiten met de beheerder van het lokale transmissienet op voorwaarde dat de toegangsaanvraag ontvankelijk wordt geacht. Daartoe kijkt de beheerder van het lokale transmissienet na of volgende voorwaarden zijn nageleefd : — de leverancier beschikt over een geldige leveringsvergunning; — de toegangsaanvraag is volledig; — de vermogens waarop ingeschreven wordt overschrijden niet het aansluitingsvermogen van de betrokken aansluiting; — de evenwichtsverantwoordelijke(n) is/zijn vermeld in het register van de toegangsverantwoordelijken. Art. 150. Een gebruiker van het lokale transmissienet kan een toegangscontract sluiten met de beheerder van het lokale transmissienet (en dus opgenomen worden in het toegangsregister dat eveneens de leverancier(s) en de respectievelijke evenwichtsverantwoordelijke(n) vermeldt indien hij aan volgende voorwaarden beantwoordt : — een aansluitingscontract is gesloten met de beheerder van het lokale transmissienet voor de betrokken aansluiting en de vermogens waarop ingeschreven wordt overschrijden niet het aansluitingsvermogen; — de door de gebruiker van het lokale transmissienet gekozen leverancier(s) is/zijn houder van een geldige leveringsvergunning; — de evenwichtsverantwoordelijke(n) is/zijn vermeld in het register van de toegangsverantwoordelijken. Art. 151. Een evenwichtsverantwoordelijke kan een toegangscontract sluiten met de beheerder van het lokale transmissienet op voorwaarde dat zijn toegangsaanvraag ontvankelijk geacht wordt. Daartoe kijkt de beheerder van het lokale transmissienet na of volgende voorwaarden zijn nageleefd : — de evenwichtsverantwoordelijke(n) is/zijn vermeld in het register evenwichtsverantwoordelijken; — de leverancier beschikt over een geldige leveringsvergunning; — de toegangsaanvraag is volledig; — de vermogens waarop ingeschreven wordt overschrijden niet het aansluitingsvermogen van de betrokken aansluiting.

39689


39690

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 152. Het toegangscontract bevat minstens volgende bestanddelen : 1° de identiteit van betrokken partijen (naam, adres, BTW-nummer, nummer in het handelsregister,...) met inbegrip van de leverancier(s) en de evenwichtsverantwoordelijke(n); 2° de vermelding van de contactpersonen; 3° de bepalingen met betrekking tot de vertrouwelijkheid, de wederzijdse aansprakelijkheden; 4° de datum van inwerkingtreding van het toegangscontract en de duur van dat contract; 5° de lijst met de toegangspunten (EAN-code), in voorkomend geval, het vermogen waarop ingeschreven wordt per toegangspunt of per samenhangend geheel van toegangspunten en de duur van het toegangsrecht voor het vermogen waarop ingeschreven wordt; 6° de productie-eenheden per toegangspunt (met vermelding van het maximum ontwikkelbare nettovermogen en de verwachte gebruiksduur) in het geval waarin ten gevolge van de aangesloten productie-eenheden zowel een injectie als een afname van vermogen zich kan voordoen op een welbepaald toegangspunt, dient voor de in aanmerking genomen periode een vermogen waarop ingeschreven wordt bepaald te worden zowel voor de injectie als voor de afname van vermogen; 7° in voorkomend geval, de bijzondere bepalingen in verband met de afname of de injectie van reactief vermogen; 8° in voorkomend geval, de bepalingen in geval van spoedeisendheid; 9° de betaalwijze, eventueel de financiële waarborgen en de vergoedingen in geval van functiestoornis. Onderafdeling 4. — Waarborgen die door de toegangsgerechtigde verleend dienen te worden Art. 153. § 1. De toegangsgerechtigde waarborgt de beheerder van het lokale transmissienet dat de afnames en injecties tijdens de dur van het toegangscontract geregeld zullen worden door een leveringscontract volgens artikel 143. § 2. De toegangsgerechtigde verbindt zich ertoe de beheerder van het lokale transmissienet er onmiddellijk over in te lichten in geval van wijziging van één van de bestanddelen opgenomen in de artikelen 147 tot en met 152. HOOFDSTUK II. — Aansluiting op het lokale transmissienet Afdeling 1. — Algemeen Art. 154. § 1. Onmiddellijk na de ondertekening van het toegangscontract heeft de gebruiker van het lokale transmissienet die op het lokale transmissienet is aangesloten het recht op toegang tot dat net in overeenstemming met het aansluitingsvermogen waarop ingeschreven is. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet voorziet in zijn algemene voorwaarden in de modaliteiten voor het herstel van schade voortvloeiend uit het uitblijven van informatieverlening aan de gebruiker overeenkomstig artikel 155, § 2; evenals in de modaliteiten voor het herstel van schade zoals bedoeld in artikel 18 van het besluit van de Waalse Regering van 30 maart 2006 betreffende de openbare dienstverplichtingen op de elektriciteitsmarkt. Afdeling 2. — Geplande onderbrekingen in de toegang Art. 155. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet heeft het recht om na overleg met de betrokken gebruiker de toegang tot het hoogspanningsnet te onderbreken indien de veiligheid, de betrouwbaarheid en/of de doeltreffendheid van het lokale transmissienet of van de aansluiting de uitvoering van werken op het lokale transmissienet of de aansluiting vereisen. § 2. Onverminderd § 1 licht de beheerder van het lokale transmissienet, behalve indien hij een noodsituatie of een meervoudige incidentsituatie zoals bedoeld in artikel 181 verantwoordt, de gebruiker van het lokale transmissienet in, evenals diens evenwichtsverantwoordelijke minstens tien werkdagen op voorhand in over de aanvang van de onderbreking en over de vermoedelijke duur van de onderbreking. Die termijn wordt op vijf werkdagen teruggebracht indien het de regularisering van een voorlopige herstelling betreft. In voorkomend geval licht de evenwichtsverantwoordelijke de leverancier in. § 3. Naast de inlichtingen bepaald bij § 2 maakt de beheerder van het lokale transmissienet de lijst, de duur en de oorzaken van de geplande onderbrekingen die plaatsgevonden hebben, op zijn website bekend en dit, binnen minder dan vijf dagen. Afdeling 3. — Niet-geplande onderbrekingen in de toegang Art. 156. § 1. In geval van niet-geplande onderbreking in de toegang tot het lokale transmissienet licht de beheerder van het lokale transmissienet de gebruiker van het lokale transmissienet en de toegangsgerechtigde onmiddellijk in over de aard van de onderbreking en de geschatte duur. Op aanvraag licht hij de gebruiker van het lokale transmissienet, de toegangsgerechtigde en de evenwichtsverantwoordelijke binnen 10 dagen schriftelijk in over de aard en het verloop van de onderbreking. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet maakt de lijst, de bij benadering geschatte duur en de bondig omschreven oorzaken van de niet-geplande onderbrekingen in verband met het net op zijn website bekend. De met een termijn van minder dan tien dagen behoorlijk bijgewerkte inlichtingen blijven minstens één jaar op de website staan. De beheerder van het lokale transmissienet licht de CWaPE driemaandelijks in over de oorzaken die geen verband houden met het net en die niet op zijn website worden bekendgemaakt. Afdeling 4. — Opschorting van de toegang Art. 157. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet behoudt zich het recht voor om de toegang tot het lokale transmissienet geheel of gedeeltelijk op te schorten gedurende de tijd die strikt noodzakelijk is voor de regularisering van volgende omstandigheden : 1° in geval van noodsituaties; 2° indien hij verantwoordt dat er een ernstig risico bestaat dat de goede werking van het lokale transmissienet en/of de veiligheid van de personen of van de uitrustingen bedreigd zijn; 3° in het geval waarin het aansluitingsvermogen op kennelijke wijze overschreden wordt; 4° na ingebrekestelling waarmee een redelijke termijn voor het in conformiteit brengen wordt vastgelegd, indien een gebruiker van het lokale transmissienet of diens leverancier(s) hun financiële verplichting(en) niet naleven of indien, op een gegeven tijdstip, er geen aangewezen leverancier of evenwichtsverantwoordelijke meer is.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. De beheerder van het lokale transmissienet verantwoordt binnen de kortst mogelijke termijn zijn beslissing aan de gebruiker van het betrokken net en aan de CWaPE. Art. 158. Het werkelijk door de gebruiker van het lokale transmissienet op een aansluitingspunt afgenomen of geïnjecteerd vermogen mag in geen enkel geval het aansluitingsvermogen overschrijden zoals nauwkeurig omschreven in het aansluitingscontract. In het geval waarin het schijnbaar vermogen niet gemeten wordt, wordt er rekening gehouden met een vermogensfactor (cos phi) van 0.95 op het geïnjecteerde of het afgenomen vermogen. Afdeling 5. — Toegang tot de andere netten Art. 159. De beheerder van het lokale transmissienet is ten opzichte van de toegangsgerechtigde die een toegangscontract met hem afgesloten heeft, aansprakelijk voor de toegang tot de netten die aan zijn lokale transmissienet gekoppeld zijn. De koppelingen tussen de netten mogen niet onderbroken worden, behalve bij toepassing van wets- of regelgevende bepalingen. HOOFDSTUK III. — Specifieke voorschriften voor de toegang tot het lokale transmissienet Afdeling 1. — Toegangsprogramma Art. 160. Indien de beheerder van het lokale transmissienet het noodzakelijk acht (naar gelang van het afgenomen en/of geïnjecteerde vermogensniveau en/of op grond van andere objectieve en niet-discriminerende criteria) kan hij op bepaalde toegangspunten dagelijks een toegangsprogramma van de evenwichtsverantwoordelijke(n) eisen voor hij de toegang tot het lokale transmissienet verleent. In dat geval gelden de bepalingen van hoofdstuk XI van titel IV van het technisch transmissiereglement. Het dagelijks toegangsprogramma betreffende de dag ″D″ wordt uiterlijk op de dag ″D-1″ op een welbepaald uur ingediend volgens een procedure en transparante en niet-discriminerende ontvankelijkheidsvoorwaarden die nauwkeurig in elk toegangscontract omschreven zijn. Hij kan eveneens jaarlijks vooruitzichten vanwege die partij eisen. Art. 161. De toegangsgerechtigde verwittigt onverwijld de beheerder van het lokale transmissienet zodra hij voorziet dat het reële afname- of injectieprofiel kennelijk zal afwijken van bovenvermeld programma of bovenvermelde vooruitzichten. Afdeling 2. — Afname van reactieve energie Art. 162. De beheerder van het lokale transmissienet verleent per tijdsinterval de toegangsgerechtigde een afnamerecht voor een hoeveelheid reactieve energie per afnamepunt waarop het contract betrekking heeft. Art. 163. De hoeveelheden met betrekking tot de werking in het inductieve en capacitieve stelsel worden binnen een tijdsinterval gemeten en gecompenseerd. Art. 164. § 1. De toegangsgerechtigde geniet per tijdsinterval een afnamerecht voor een forfaitaire hoeveelheid reactieve energie in inductief en capacitief stelsel. § 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van § 3 beantwoordt die forfaitaire hoeveelheid reactieve energie per tijdsinterval aan 32,9% van de actieve energiehoeveelheid die op het afnamepunt afgenomen wordt tijdens die tijdsinterval. § 3. Het afnamerecht voor reactieve energie per tijdsinterval mag niet lager zijn dan 3,29 % van de hoeveelheid actieve energie die conform is aan de duur van de tijdsinterval vermenigvuldigd met het vermogen waarop ingeschreven wordt door de partij bedoeld in artikel 162 op het betokken afnamepunt. § 4. Het positieve verschil tussen de hoeveelheid in het inductieve stelsel en de forfaitaire hoeveelheid die overeenkomstig deze afdeling toegewezen wordt, wordt aangerekend aan de partij bedoeld in artikel 162 volgens het overeenkomstige tarief zoals goedgekeurd door de CREG. § 5. Het positieve verschil tussen de hoeveelheid in het capacitieve stelsel en de forfaitaire hoeveeheid die overeenkomstig deze afdeling toegewezen wordt, wordt aangerekend aan de partij bedoeld in artikel 162 volgens het overeenkomstige tarief zoals goedgekeurd door de CREG. § 6. Voor de toepassing van deze afdeling komt het betrokken tijdsinterval overeen met één kwartier, behalve andersluidende overeenkomst gesloten in onderlinge overeenstemming tussen alle betrokken partijen, met mededeling aan de CWaPE. HOOFDSTUK IV. — Beheer van het net Afdeling 1. — Coördinatie van de ingebruikname van de productie-eenheden Art. 165. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet en de transmissienetbeheerder bereiken een overeenstemming over de productie-eenheden die op het lokale transmissienet aangesloten zijn en die in overweging genomen dienen te worden voor de coördinatie van hun ingebruiknames door de transmissienetbeheerder. Voor die eenhden wordt er een coördinatiecontract voor de ingebruikname van de productie-eenheden gesloten tussen de transmissienetbeheerder en de desbetreffende evenwichtsverantwoordelijke. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet licht de CWaPE in over de productie-eenheden waarvoor § 1 geldt. Art. 166. § 1. De coördinatie van de ingebruikname van de productie-eenheden beantwoordt aan de voorschriften met betrekking tot het technisch transmissiereglement. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet en de transmissienetbeheerder verlenen elkaar bijstand bij de uitvoering van de coördinatie van de ingebruikname van de productie-eenheden.

39691


39692

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 2. — Compensatie van de verliezen van het lokale transmissienet Art. 167. De beheerder van het lokale transmissienet compenseert de energieverliezen in diens lokale transmissienet door gepaste energie-aankopen. Afdeling 3. —Ondersteunende diensten A. Spanningsregeling en reactief vermogen Art. 168. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet omschrijft nauwkeurig de specificaties betreffende de beschikbaarheid en de levering van de spanningsregeling en het reactief vermogen en deelt ze aan de CWaPE mee. § 2. De beschikbaarheid en de levering van de spanningsregeling en het reactief vermogen bedoeld in dit artikel worden aangekocht volgens een mededingingsprocedure (prijsaanvraag en aanbesteding). § 3. De modaliteiten met betrekking tot de beschikbaarheid en de levering van de spanningsregeling en het reactief vermogen zoals bedoeld in dit artikel worden op transparante en niet-discriminerende wijze omschreven door de beheerder van het lokale transmissienet en de leverancier van de betrokken ondersteunende diensten in één of meerdere hulpdienstcontracten. § 4. In het geval waarin de spanningsregeling en de regeling van het reactief vermogen dat ter beschikking wordt gesteld van de beheerder van het lokale transmissienet niet voldoet om de veiligheid, de betrouwbaarheid of de doeltreffendheid van het lokale transmissienet te vrijwaren, zijn de producenten die op zijn lokale transmissienet zijn aangesloten, ertoe verplicht op verzoek van de beheerder van het lokale transmissienet de spanningsregeling en de regeling van het reactief vermogen te zijner beschikking te stellen tegen een billijke prijs die gegrond os op de criteria vastgesteld door de CREG en waarbij rekening gehouden wordt met de technische criteria bedoeld in dit reglement. § 5. De beheerder van het lokale transmissienet omschrijft nauwkeurig op individuele basis en op grond van technische en transparante criteria de hoeveelheid reactieve energie die elke producent ter beschikking stelt van en, in voorkomend geval, levert aan de beheerder van het lokale transmissienet. Art. 169. De producent die de spanningsregeling en de regeling van het reactief vermogen levert moet voor elke regelende eenheid die actief vermogen in het lokale transmissienet injecteert : 1° over een reactief vermogen beschikken binnen de perken bepaald bij voornoemd contract; 2° de werking van de primaire spanningsregelaar binnen de voorziene perken niet belemmeren; 3° zich in overeenstemming brengen met de richtlijnen voor de productie van reactief vermogen zoals medegedeeld door de beheerder van het lokale transmissienet. Art. 170. De producent die de spanningsregeling en de regeling van het reactieve vermogen levert dient voor elke niet-regelende eenheid die actief vermogen in het lokale transmissienet injecteert, zich onverwijld in overeenstemming brengen met de richtlijnen voor de productie van reactief vermogen zoals medegedeeld door de beheerder van het lokale transmissienet. Art. 171. De richtlijnen waarvan sprake in artikel 170 beantwoorden aan de niveaus die zijn overeengekomen tussen de beheerder van het lokale transmissienet en de leverancier van die hulpdienst. B. Ondersteunende diensten geleverd door de gebruiker van het lokale transmissienet Art. 172. § 1. De ondersteunende diensten die zijn geleverd door de gebruiker van het lokale transmissienet aan de transmissienetbeheerder beantwoorden aan de voorschriften in dat verband opgenomen in het technisch transmissiereglement. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet verleent bijstand aan de transmissienetbeheerder voor de controle op de beschikbaarheid en de levering van de ondersteunende diensten als bedoeld onder § 1. Afdeling 4. — Beheer van de congesties Art. 173. § 1. Door te waken over het voorrangsrecht dat verleend wordt aan de productie-installaties die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen, aan de kwaliteitsvolle en/of hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheden en aan de eenheden die elektriciteit produceren uit afvalstoffen en recuperaties op industriële processen, zet de beheerder van het lokale transmissienet de middelen waarover hij beschikt in om de elektriciteitsstromen op het lokale transmissienet op veilige, betrouwbare en doeltreffende manier te beheren in overleg met de transmissienetbeheerder. § 2. Bij de voorbereiding van de exploitatie maken de middelen bedoeld in § 1 onder meer het volgende mogelijk : — de coördinatie van de ingebruikname van de productie-eenheden overeenkomstig afdeling 1 van dit hoofdstuk in overleg met en via de transmissienetbeheerder; — het voorzien in de onderbreking of het terugbrengen van de afname doorgevoerd door een gebruiker van het lokale transmissienet indien laatstgenoemde deelneemt aan het beheer van de congesties; — het inroepen van een noodsituatie overeenkomstig afdeling 4 van hoofdstuk II van titel I. § 3. Bij de exploitatie van het lokale transmissienet door de beheerder van het lokale transmissienet maken de middelen bedoeld in § 1 onder meer het volgende mogelijk : — de coördinatie van de ingebruikname van de productie-eenheden overeenkomstig afdeling 1 van hoofdstuk IV van de toegangscode in overleg met en via de transmissienetbeheerder; — het terugbrengen of het onderbreken, indien nodig, van de afname van een gebruiker van het lokale transmissienet indien laatstgenoemde deelneemt aan het beheer van de congesties; — het inroepen van een noodsituatie overeenkomstig afdeling 4 van hoofdstuk II van titel I. Art. 174. § 1. De modaliteiten voor het onderbreken of terugbrengen van de afname bepaald bij artikel 173 worden vastgelegd in het contract tussen de beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van het lokale transmissienet of de evenwichtsverantwoordelijke. § 2. In het geval waarin de modaliteiten zijn vastgelegd met de evenwichtsverantwoordelijke, levert laatstgenoemde aan de beheerder van het lokale transmissienet het bewijs dat hij die vermogensonderbreking in het injectie- en/of afnamepunt kan inzetten. De beheerder van het lokale transmissienet beslist over de geldigheid van die inzet op een transparante en niet-discriminerende basis. Die beslissing wordt aan de CWaPE overgemaakt.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 5. — Regelingswaarden bij exploitatie A. Actief vermogen Art. 175. § 1. De evenwichtsverantwoordelijke voor een injectiepunt geeft aan de productie-eenheden die op die injectiepunten liggen kennis van de waarden van de productieparameters. Tezelfder tijd geeft hij een afschrift van die waarden aan de beheerders van het lokale transmissienet en aan de transmissienetbeheerders. § 2. De evenwichtsverantwoordelijke verstrekt onmiddellijk elke informatie die de procedures voor de coördinatie van de ingebruikname van de productie-eenheden kan beïnvloeden aan de beheerders van het lokale transmissienet en aan de transmissienetbeheerders. Art. 176. § 1. Indien de beheerder van het lokale transmissienet en/of de transmissienetbeheerder in samenwerking achten dat het geheel of een gedeelte van de waarden van de productieparameters bedoeld in artikel 175 schade kunnen toebrengen aan de veiligheid, aan de betrouwbaarheid of aan de doeltreffendheid van het lokale transmissienet of aan het transmissienet, maakt de beheerder van het lokale transmissienet of de transmissienetbeheerder aan de evenwichtsverantwoordelijke van het injectiepunt de wijzigingen van de waarden van de productieparameters over. De evenwichtsverantwoordelijke is ertoe verplicht die waarden onmiddellijk te laten overnemen door de betrokken productie-eenheden, in overeenstemming met het coördinatiecontract voor de ingebruikname van de productie-eenheden. § 2. De evenwichtsverantwoordelijke voor een injectiepunt is ertoe verplicht de kosten opgelopen door de betrokken beheerders van het lokale transmissienet over te nemen, in het geval waarin die waarden van de productieparameters afwijken van het dagelijks toegangsprogramma van die evenwichtsverantwoordelijke, behalve bij richtlijnen die gegeven zijn door de beheerder van het lokale transmissienet of de transmissienetbeheerder in het kader van § 1. Art. 177. § 1. De gebruiker van het lokale transmissienet licht de beheerder van het lokale transmissienet onmiddellijk in over elk werkingsgebrek van één van diens installaties die onmiddellijk of op termijn van invloed kan zijn op de veiligheid, de betrouwbaarheid of de doeltreffendheid van het net. Hij verstrekt onverwijld de aanvullende inlichtingen waarom door de beheerder van het lokale transmissienet verzocht heeft. § 2. Behalve voor de gedecentraliseerde productie-eenheden deelt de evenwichtsverantwoordelijke voor een injectiepunt binnen de drie minuten na het stilvallen van de productie-eenheid op één van de injectiepunten elk niet-geprogrammeerd, individueel, volledig of gedeeltelijk stilleggen van die productie-eenheid aan de beheerder van het lokale transmissienet of aan de transmissienetbeheerder mee waarbij hij de reden opgeeft, evenals het beste vooruitzicht voor de duur van de stilstand. Art. 178. De beheerder van het lokale transmissienet en de transmissienetbeheerder verlenen elkaar bijstand voor de uitvoering van de voorwaarden van deze afdeling. B. Spanning en reactief vermogen Art. 179. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet deelt aan de betrokken productie-eenheden de richtlijnen mee voor de regeling van de spanning en van het reactief vermogen dat geïnjecteerd of afgenomen dient te worden voor de regelende en de niet-regelende eenheden. § 2. De technische middelen die ingezet dienen te worden voor de mededeling bedoeld in § 1 worden bepaald door de beheerder van het lokale transmissienet in het contract voor de ondersteunende diensten. Art. 180. De richtlijnen vermeld in artikel 179 mogen niet gewijzigd worden zonder voorafgaandelijke instemming van de beheerder van het lokale transmissienet. HOOFDSTUK V. — Interventiemaatregelen in noodsituaties Art. 181. In noodsituatiegevallen zoals bepaald in artikel 16 van het technisch reglement en in het kader van de modaliteiten voor de interventie bepaald in artikel 17, of in meervoudige incidentsituaties die redelijkerwijs niet in rekening kunnen worden genomen bij de voorbereiding van de exploitatie en die niet hersteld kunnen worden ondanks de toepassing van de regels van het goed vakmanschap aangepast aan de omstandigheden en met de middelen van de beheerder van het lokale transmissienet, evalueert laatstgenoemde die situatie en kan in overleg met de transmissienetbeheerder elke actie ondernemen die noodzakelijk is, en in het bijzonder : 1° de levering van het actief vermogen van de productie-eenheden laten wijzigen; 2° de levering van het reactief vermogen van de productie-eenheden laten wijzigen; 3° een afname op een afnamepunt wijzigen of onderbreken overeenkomstig het contract dat de beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van het lokale transmissienet of de toegangsgerechtigde of de evenwichtsverantwoordelijke bindt; 4° de koppelingen onderbreken met de andere netten in de regelzone; 5° indien hij het nodig acht, de beschermingscode in werking brengen en, in het bijzonder, in overleg met de transmissienetbeheerder, de afnames wijzigen of onderbreken volgens het ontlastingsplan. Art. 182. De maatregelen die getroffen worden krachtens artikel 181 : 1° zijn tijdelijk; 2° hebben voorrang en kunnen te allen tijde worden gewijzigd en zonder vooropzeg door de beheerder van het lokale transmissienet zolang de noodsituatie voortduurt; 3° worden onverwijld ter kennis gegeven aan de CWaPE en maken vanwege de transmissienetbeheerder het voorwerp uit van een specifiek verslag dat aan de CWaPE wordt overgemaakt.

39693


39694

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD TITEL V. — Tellingen en metingen HOOFDSTUK I. — Meetuitrustingen en meetgegevens Afdeling 1. — Algemene beginselen Art. 183. § 1. De meetuitrustingen in de zin van deze titel zijn de uitrustingen waarop de beheerder van het lokale transmissienet een controle dient uit te oefenen met het oog op de exploitatie van het lokale transmissienet en de facturering in het kader van diens opdrachten. § 2. De meetuitrustingen dienen conform te zijn aan de technische criteria, aan de regels met betrekking tot hun uitvoering en gebruik, aan de mededeling van de meetgegevens en aan de toegang tot de installaties zoals bedoeld in deze titel. § 3. Onverminderd de bepalingen van dit reglement dienen de uitrustingen die gebruikt worden in de meetinstallatie te beantwoorden aan de eisen van de Belgische reglementen en normen en van de internationale normen die gelden voor de meetinstallaties of hun samenstellende delen, en meer bepaald het koninklijk besluit van 6 juli 1981 besluit betreffende de instrumenten bestemd voor het meten van de elektrische energie. § 4. In het aansluitingscontract wordt de wijze geregeld waarop de telling verricht wordt. Art. 184. De gebruiker van het lokale transmissienet is ertoe verplicht de gepresteerde diensten te betalen, met inbegrip van de leveringen en algemene kosten, overeenkomstig de bepalingen van deze titel en de contracten die krachtens dit reglement zijn gesloten en volgens het geldende tarief. Art. 185. De contracten die gesloten worden overeenkomstig dit reglement bevatten bepalingen met betrekking tot de technische conformiteitscriteria van de meetinstrumenten, evenals met betrekking tot de uitvoering en het gebruik van de meetuitrustingen, de mededeling en de terbeschikkingstelling van de meetgegevens, de toegang tot de installaties en de betaalwijze. Afdeling 2. — Ligging Art. 186. De beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van het betrokken net komen in het aansluitingscontract de plaats van ligging van de meetinstrumenten overeen, die meer bepaald geïnstalleerd zijn : 1° op elke aansluiting, koppeling of productie-eenheid indien een meetuitrusting noodzakelijk is om ten opzichte van het lokale transmissienet of elke andere aansluiting of koppeling de hoeveelheid actieve energie en/of reactieve energie te bepalen die geïnjecteerd wordt in of afgenomen wordt van de betrokken installatie; 2° op de aansluiting of de installatie van een gebruiker van het lokale transmissienet indien die installatie een hulpdienst levert aan het lokale transmissienet; 3° op elke aansluiting of installatie van een gebruiker van het lokale transmissienet indien de beheerder van het lokale transmissienet van mening is dat die installatie of de wijze waarop ze geëxploiteerd wordt de veiligheid, de betrouwbaarheid of de doeltreffendheid van het lokale transmissienet kan verstoren. Art. 187. § 1. Indien de gebruiker van het lokale transmissienet bijkomende installaties wenst te integreren in de meetinstallatie met betrekking tot zijn aansluiting om een controlemeting te verrichten, richt hij zich tot de beheerder van het lokale transmissienet die op grond van objectieve en niet-discriminerende criteria evalueert of die installatie verwezenlijkt kan worden zonder de veiligheid, de betrouwbaarheid of de doeltreffendheid van het lokale transmissienet en de kwaliteit van de basismetingen in het gedrang te brengen. In geval van positieve evaluatie worden de bijkomende uitrustingen geplaatst volgens artikel 193. Die uitrustingen dienen te beantwoorden aan de voorschriften van dit reglement en mogen de hoofdmeting niet beïnvloeden. In geval van negatieve evaluatie wordt een afschrift van het verslag aan de CWaPE medegedeeld. § 2. Alle kosten in verband met die bijkomende uitrustingen zijn ten laste van de gebruiker van het lokale transmissienet die erom verzocht heeft. Afdeling 3. — Meetpunt Art. 188. § 1. De meetuitrustingen zijn aan de aansluitingsinstallatie of aan de installatie van een gebruiker van het lokale transmissienet gekoppeld op een punt dat in deze titel ″meetpunt″ wordt genoemd. § 2. De tellingen en metingen met betrekking tot een aansluiting worden op het bij deze afdeling bepaalde meetpunt verricht. Art. 189. § 1. Voor de tellingen bedoeld in artikel 186, 1°, valt het meetpunt samen met het aansluitingspunt, behalve andersluidende bepaling in het aansluitingscontract. § 2. Indien het aansluitingspunt bepaald in het aansluitingscontract het niet mogelijk maakt om de tellingen bedoeld in artikel 186, 1°, overeenkomstig dit reglement te verrichten, komt de beheerder van het lokale transmissienet een ander meetput met de gebruiker overeen. Art. 190. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van het lokale transmissienet komen het meetpunt overeen voor de metingen vermeld in de artikelen 186, 2° en 186, 3°. § 2. Bij ontstentenis van overeenstemming bepaalt de beheerder van het lokale transmissienet het meetpunt en licht er de CWaPE over in. Afdeling 4. — Eigendom Art. 191. Indien de beheerder van het lokale transmissienet niet eigenaar is van de meetuitrustingen, is de gebruiker van het lokale transmissienet ertoe verplicht de bepalingen van dit reglement na te leven en te doen naleven, evenals de contracten die gesloten zijn krachtens dit reglement die betrekking hebben op de meetuitrustingen. De gebruiker van het lokale transmissienet waarborgt aan de beheerder van het lokale transmissienet te allen tijde de toegang tot de meetuitrustingen en de meetgegevens.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 5. — Installatie Art. 192. De meetuitrustingen worden overeenkomstig dit reglement en de krachtens dit reglement gesloten contracten geïnstalleerd. Art. 193. De beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van het lokale transmissienet wijzen de verantwoordelijke van de installatie van de meetuitrustingen aan. Afdeling 6. — Verzegeling Art. 194. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet bepaalt na overleg met de netgebruiker de meetuitrustingen die verzegeld dienen te worden en verzegelt ze of laat ze verzegelen. § 2. De zegels bedoeld in § 1 mogen niet verbroken worden zonder de voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de beheerder van het lokale transmissienet. Indien de zegels gebroken worden of in geval van niet toegelaten interventie verwittigt de beheerder van het lokale transmissienet onder meer de leverancier en de evenwichtsverantwoordelijke. Afdeling 7. — Registratie van de meetuitrustingen in het telregister Art. 195. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet noteert de meetinstrumenten en hun technische specificiteiten in het ″telregister″ indien de meetuitrustingen die gebruikt worden voor de metingen bedoeld in dit hoofdstuk conform zijn aan dit reglement. § 2. Met die notering wordt tot bewijs van het tegendeel de conformiteit van de meetuitrustingen met dit reglement op het ogenblik van de notering bewezen. § 3. De beheerder van het lokale transmissienet schrapt de meetinstrumenten die niet meer conform aan dit reglement zijn, van het telregister. HOOFDSTUK II. — Technische criteria en algemene voorwaarden met betrekking tot de meetinstrumenten Afdeling 1. — Technische criteria Art. 196. De beheerder van het lokale transmissienet en de netgebruiker bepalen de technische criteria waaraan de meetuitrustingen conform dienen te zijn, meer bepaald : 1° de geldende normen; 2° de te meten grootheden en de gebruikte eenheden; 3° de periodiciteit van de metingen; 4° de nauwkeurigheid van de metingen; 5° in voorkomend geval, het voorzien in extra meetinstrumenten. Art. 197. De criteria worden nauwkeurig omschreven in het aansluitingscontract of, in voorkomend geval, in het ondersteunende dienstencontract en worden aan de CWaPE medegedeeld. Afdeling 2. — Specifieke procedures Art. 198. De beheerder van het lokale transmissienet en de betrokken gebruiker komen specifieke objectieve, transparante en niet-discriminerende procedures overeen met betrekking tot de meetinstrumenten die worden ingezet door de beheerder van het lokale transmissienet en de gebruiker van het lokale transmissienet. De beheerder van het lokale transmissienet geeft er onverwijld kennis van aan de CWaPE. HOOFDSTUK III. — Toegang tot de meetinstrumenten en de meetgegevens Afdeling 1. — Toegang tot de meetinstrumenten en de meetgegevens Art. 199. § 1. Elke persoon, met inbegrip van de gebruiker van het lokale transmissienet, die toegang heeft tot de installaties waar zich de meetuitrustingen bevinden is onder meer verantwoordelijk voor de naleving van de vertrouwelijkheid van de meetgegevens waartoe die gebruiker van het lokale transmissienet of die andere personen toegang kunnen hebben. § 2. De toegang tot de meetinstrumenten mag niet tot gevolg hebben dat de veiligheid van het lokale transmissienet verstoord wordt, noch dat schade berokkend wordt aan de personen of aan de goeden. Afdeling 2. — Toegang tot de meetuitrustingen en de meetgegevens door de beheerder van het lokale transmissienet Art. 200. § 1. De gebruiker van het lokale transmissienet waarborgt aan de beheerder van het lokale transmissienet te allen tijde de toegang tot de meetuitrustingen die zich in de installaties van een gebruiker van het lokale transmissienet bevinden. § 2. Overeenkomstig artikel 15 van dit reglement leeft de beheerder van het lokale transmissienet die toegang heeft tot de meetuitrustingen die zich in de installaties van een gebruiker van het lokale transmissienet bevinden, de voorschriften na met betrekking tot de veiligheid van de personen en de goederen die door de betrokken gebruiker toegepast worden. Afdeling 3. — Toegang tot de meetgegevens door de gebruiker van het lokale transmissienet Art. 201. § 1. Met het oog op het interne gebruik heeft de gebruiker van het lokale transmissienet het recht om continu over de meetgegevens te beschikken die plaatselijk beschikbaar zijn in de meetinstallatie met betrekking tot zijn aansluiting. In de uitzonderlijke gevallen waarin de meetinstallatie zich op een plaats bevindt die niet toegankelijk is voor de gebruiker van het lokale transmissienet, richt laatstgenoemde zich tot de beheerder van het lokale transmissienet die hem toegang zal verschaffen binnen een redelijke termijn, overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 14. § 2. De meetgegevens vermeld in § 1 bevatten minstens de facturatiemetingen. Op verzoek van de gebruiker van het lokale transmissienet geeft de beheerder van het lokale transmissienet de noodzakelijke inlichtingen voor de interpretatie van de meetgegevens.

39695


39696

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK IV. — Controle van de meetuitrustingen door de beheerder van het lokale transmissienet Afdeling 1. — Verificatie van de conformiteit van de meetuitrustingen Art. 202. De beheerder van het lokale transmissienet is gemachtigd om de conformiteit van de meetuitrustingen bedoeld bij dit reglement en bij de krachtens dit reglement gesloten contracten te controleren of te laten controleren. Art. 203. Indien de controles bedoeld in artikel 202 aantonen dat meetuitrustingen waarvan de beheerder van het lokale transmissienet niet eigenaar is niet conform zijn aan de bepalingen van dit reglement of van de krachtens dit reglement gesloten contracten, brengt de gebruiker van het lokale transmissienet ze in overeenstemming of laat ze in overeenstemming brengen binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving die de beheerder van het lokale transmissienet daartoe opgesteld heeft. Afdeling 2. — Controle van de meetuitrustingen Art. 204. § 1. Elke betrokken persoon die op gemotiveerde wijze van mening is dat er een significante vergissing in een door de beheerder van het lokale transmissienet overeenkomstig artikel 226 medegedeeld meetgegeven is geslopen, geeft daar onverwijld kennis van aan de beheerder van het lokale transmissienet. § 2. De persoon bedoeld in § 1 verzoekt in voorkomend geval de beheerder van het lokale transmissienet schriftelijk om controles te verrichten op de betrokken meetuitrustingen en verbindt zich ertoe alle kosten met betrekking daartoe over te nemen onverminderd artikel 209. Art. 205. § 1. De persoon bedoeld in artikel 204, § 2, en de beheerder van het lokale transmissienet komen de soorten controles overeen die verricht dienen te worden, evenals de meetuitrustingen die gecontroleerd dienen te worden. § 2. Bij ontstentenis van overeenstemming bepaalt de beheerder van het lokale transmissienet in voorkomend geval de vereiste controles en de modaliteiten ter zake en licht er de CWaPE over in. § 3. Indien de beheerder van het lokale transmissienet niet eigenaar is van de betrokken meetuitrustingen, geeft hij van het verzoek om controle kennis aan de betrokken netgebruiker. § 4. In ieder geval dienen de controles waarvan sprake in deze afdeling de wets- en regelgevende bepalingen na te leven. Art. 206. § 1. Indien de beheerder van het lokale transmissienet niet eigenaar is van de betrokken meetuitrustingen, waakt de gebruiker van het lokale transmissienet erover dat de controles bedoeld in artikel 205 worden verricht. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet is gemachtigd om de controles die door de gebruiker van het lokale transmissienet zoals bedoeld in § 1 worden verricht bij te wonen of eraan deel te nemen. § 3. De gebruiker van het lokale transmissienet bedoeld in § 1 geeft aan de beheerder van het lokale transmissienet kennis van het resultaat van de controles bedoeld in deze afdeling uiterlijk tien werkdagen na verwezenlijking ervan. Art. 207. Indien de beheerder van het lokale transmissienet eigenaar is van de betrokken meetuitrustingen, waakt de beheerder van het lokale transmissienet erover dat de controles bedoeld in artikel 205 verricht worden. Art. 208. De beheerder van het lokale transmissienet geeft binnen de tien werkdagen volgend op de ontvangst van het resultaat van de controles aan de persoon die erom verzocht heeft, kennis van het resultaat van die controles. Art. 209. Indien de controles bedoeld in artikel 205 het bestaan van een significante fout aantonen : 1° zijn de betrokken meet uitrustingen niet-conform geacht aan dit reglement; 2° brengt de beheerder van het lokale transmissienet, indien hij eigenaar is van de betrokken meetuitrustingen, die uitrustingen in overeenstemming uiterlijk dertig dagen volgend op de kennisgeving bedoeld in artikel 208, neemt de kost van de controles over en verricht in voorkomend geval de correcties in de facturatie voortvloeiend uit de niet-conformiteit van de meetuitrustingen; 3° zorgt de betrokken gebruiker van het lokale transmissienet, indien de beheerder van het lokale transmissienet niet-eigenaar is van de betrokken meetuitrustingen, ervoor dat die uitrustingen uiterlijk binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving bedoeld in artikel 208 in overeenstemming worden gebracht. De gebruiker van het lokale transmissienet is ertoe verplicht de gepresteerde diensten te betalen (met inbegrip van de leveringen en de algemene kosten) in het kader van de verrichte controles en het in overeenstemming brengen met inbegrip van de diensten die gepresteerd zijn in het kader van de correctie van de meetgegevens en de correctie in de facturatie door de beheerder van het lokale transmissienet voortvloeiend uit de niet-conformiteit van de meetuitrustingen. Art. 210. In afwezigheid van een significante fout is de persoon die om de controles verzoekt ertoe verplicht de in het kader van de controles gepresteerde diensten te betalen. HOOFDSTUK V. — IJking van de meetuitrustingen Afdeling 1. — Algemeen Art. 211. § 1. De ijking van de meetuitrustingen wordt door een organisme verricht met de kwalificatie ″Belac/Beltest″ of een gelijkwaardige kwalificatie op grond van een bestek dat door de beheerder van het lokale transmissienet is opgesteld. § 2. Elke belanghebbende persoon kan middels een schriftelijke aanvraag waarvan kennis wordt gegeven aan de beheerder van het lokale transmissienet een exemplaar van dat bestek krijgen. Art. 212. De ijking van de meetuitrustingen wordt vóór de ingebruikname van de meetuitrustingen en vervolgens periodisch verricht, op de wijze bepaald bij de beheerder van het lokale transmissienet, in de contracten die krachtens dit reglement zijn gesloten en overeenkomstig de geldende bepalingen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 2. — IJking door de gebruiker van het lokale transmissienet Art. 213. § 1. De gebruiker van het lokale transmissienet verricht of laat op eigen kosten de ijking van de meetuitrustingen verrichten indien de beheerder van het lokale transmissienet niet-eigenaar is van de betrokken meetuitrustingen. § 2. De gebruiker van het lokale transmissienet bedoeld in § 1 geeft aan de beheerder van het lokale transmissienet kennis van een verslag van de verrichte ijkingen binnen twee weken volgend op elke ijking. Afdeling 3. — IJking door de beheerder van het lokale transmissienet Art. 214. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet verricht of laat de ijking van de meetuitrustingen met betrekking tot de aansluiting van de gebruiker van het lokale transmissienet waarvan de beheerder van het lokale transmissienet eigenaar is, verrichten. § 2. Op verzoek van de gebruiker van het lokale transmissienet verstrekt de beheerder van het lokale transmissienet een verslag van de verrichte ijkingen binnen de vijftien dagen volgend op dat verzoek. HOOFDSTUK VI. — Meetgegevens Afdeling 1. — Periodiciteit van de metingen Art. 215. § 1. De tellingen van actieve energie bedoeld in artikel 186, 1°, worden per tijdsinterval verricht. § 2. In voorkomend geval wordt er een onderscheid gemaakt tussen de actieve energie die afgenomen en respectievelijk geïnjecteerd wordt door de gebruiker van het lokale transmissienet. Art. 216. § 1. De tellingen van de reactieve energie bedoeld in artikel 186, 1°, worden per tijdsinterval verricht. § 2. In voorkomend geval wordt er een onderscheid gemaakt tussen de reactieve energie die afgenomen en respectievelijk geïnjecteerd wordt door de gebruiker van het lokale transmissienet. § 3 Het betrokken tijdsinterval beantwoordt normaliter aan één kwartier, behalve andersluidende overeenkomst gesloten in onderlinge overeenstemming tussen alle betrokken partijen, met mededeling aan de CWaPE Art. 217. De tellingen bedoeld in artikel 186, 1°, worden zodanig verricht dat minstens de tijdsintervallen bepaald door de beheerder van het lokale transmissienet in het aansluitingscontract worden nageleefd. Afdeling 2. — Inzameling van de meetgegevens Art. 218. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet zamelt de meetgegevens in vermeld in artikel 186 op elektronische wijze in zijn centrale inzamelsystemen voor meetgegevens. Hij treft de maatregelen die noodzakelijk zijn om er het vertrouwelijk karakter van te vrijwaren. § 2. De gebruiker van het lokale transmissienet beschikt over alle rechten van een eigenaar voor zijn telgegevens. Art. 219. § 1. Indien de beheerder van het lokale transmissienet niet eigenaar is van de meetuitrustingen, is de gebruiker van het lokale transmissienet verantwoordelijk voor de mededeling van de meetgegevens naar de centrale inzamelsystemen voor meetgegevens zoals bedoeld in artikel 218, vanaf het lokale transmissienet tot aan het inzamelpunt bepaald bij de beheerder van het lokale transmissienet in de contracten die krachtens dit reglement zijn gesloten. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet kan voor de inzameling van de meet- en toeganggegevens enkel een beroep doen op personen die noch producenten, noch evenwichtsverantwoordelijken, noch leveringsvergunningshouders, noch tussenpersonen, noch met hen verbonden ondernemingen zijn. Art. 220. De beheerder van het lokale transmissienet stelt de protocollen, de formaten, de code-invoering en het aantal keer dat de meetgegevens bedoeld in de artikelen 218 en 219 overgemaakt worden, in de contacten afgesloten krachtens dit reglement vast en maakt ze onverwijld over aan de CWaPE. Art. 221. Indien de beheerder van het lokale transmissienet niet eigenaar is van de meetuitrustingen en het verkrijgen van de gegevens overeenkomstig de artikelen 218, 219 en 220 of de overmaking naar het inzamelpunt wegens een storing of een defect van de meetuitrusting of om elke andere reden onmogelijk is, is de beheerder van het lokale transmissienet gemachtigd om te allen tijde op kosten van de gebruiker van het lokale transmissienet de meetgegevens of elk ander gegeven ter plaatse in te zamelen waarbij hij de betrokken meetinstrumenten raadpleegt met inachtneming van de voorschriften met betrekking tot de toegang tot die uitrustingen. Afdeling 3. — Validering van de meetgevens Art. 222. De meetgegevens zijn geacht door de beheerder van het lokale transmissienet gevalideerd te zijn na uitvoering van de methodes bedoeld in deze afdeling. Art. 223. Indien de beheerder van het lokale transmissienet sommige meetgegevens niet gekregen heeft of indien hij oordeelt dat de meetgegevens die in zijn bezit zijn, foutief, onleesbaar, onvolledig of niet plausibel zijn naar gelang van de valideringsmethodes die zijn vastgesteld in de contracten die zijn gesloten krachtens dit reglement, bepaalt hij de waarde op redelijke wijze op grond van de gegevens waartoe hij redelijkerwijs toegang heeft. Art. 224. § 1. Indien het meetpunt niet samenvalt met het aansluitingspunt, corrigeert de beheerder van het lokale transmissienet de meetgegevens vermeld in artikel 186, 1°, om rekening te houden met de verliezen en elke andere fout die toe te schrijven is aan het niet-samenvallen van beide punten. Het geheel van verliezen en fouten waarvan sprake wordt in deze Titel ″systematische afwijking″ genoemd. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet stelt de berekeningsmethode van de systematische afwijking vast die hij onverwijld aan de CWaPE overmaakt en die onder meer gegrond is in voorkomend geval ofwel : 1° op een berekening waarbij rekening gehouden wordt met de kenmerken van de installaties tussen meet- en injectie- dan wel afnamepunt; 2° op de resultaten van de controles die op de betrokken installaties zijn verricht. § 3. De berekeningsmethode bedoeld in § 2 wordt in het contract nauwkeurig omschreven.

39697


39698

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 4. — Terbeschikkingstelling van de meetgegevens met betrekking tot een injectie- en/of afnamepunt Art. 225. De beheerder van het lokale transmissienet bepaalt, na er de CWaPE over te hebben ingelicht, de meetgegevens met betrekking tot de injecties en de afnames voor elk injectie- en/of afnamepunt op grond van de overeenkomstig Afdeling 3 van deze Titel gevalideerde gegevens. Art. 226. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet stelt elke werkdag volgens de in het kader van artikel 143 vastgestelde procedures de volgende meetgegevens ter beschikking van de betrokken leverancier(s) en toegangsgerechtigde op kwartierbasis voor de toegangspunten waarop hij energie levert of injecteert en die met een automatische lezing zijn uitgerust : 1° voor de werkdag D-1 en voor de eventuele tussenliggende dagen : de niet-gevalideerde meetgegevens per toegangspunt, behalve anderluidende instructies van de bestemmeling; 2° de gevalideerde telgegevens voor de dag D-1 en de eventuele tussenliggende dagen. Hij moet de eventuele afwijkingen ten opzichte van de niet-gevalideerde telgegevens zo vlug mogelijk meedelen. De tiende werkdag na het verbruik wordt elk telgegeven verstrekt en gevalideerd. Voor minstens 95 % van de toegangspunten zijn de telgegevens van de maand gevalideerd en beschikbaar uiterlijk de vierde dag van de volgende maand. De verstrekte meetgegevens houden de eventuele correctiecoëfficiënten in, de rechtgezette of geraamde gegevens zijn geïdentificeerd. 3° Wat de reactieve energie betreft, kunnen de gevalideerde gegevens op verschillende termijnen worden bezorgd volgens modaliteiten die in onderling overleg worden bepaald tussen de betrokken partijen, met inachtneming van de artikelen 162 tot 164. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet kan met de betrokken leverancier(s) en de toegangsgerechtigde verschillende termijnen afspreken in de volgende gevallen : onderbreekbare contracten, levering van banden en levering van ondersteunende diensten. De CWaPE wordt daarover ingelicht vóór de inwerkingtreding van de overeenkomst. § 3. De gegevens bedoeld in § 1 worden eveneens aan de netgebruiker overgemaakt op diens schriftelijk verzoek en mits betaling van de kosten volgens het tarief goedgekeurd door de CREG. § 4. De beheerder van het lokale transmissienet stelt dezelfde inlichtingen ter beschikking van elke evenwichtsverantwoordelijke in geglobaliseerde vorm, namelijk samengevoegd voor elke leverancier voor wie hij voor het evenwicht verantwoordelijk is. § 5. De beheerder van het lokale transmissienet kan de al dan niet gevalideerde gegevens die hierboven vermeld zijn op een hogere frequentie dan bedoeld in § 1 ter beschikking stellen van de betrokken leverancier(s) of de toegangsgerechtigde of de evenwichtsverantwoordelijk(en) op zijn (hun) eigen verzoek. De betrokken persoon richt zich daartoe aan de beheerder van het lokale transmissienet die het verzoek evalueert op grond van objectieve en niet-discriminerende criteria en voert de taken uit die daaruit voortvloeien. De daarmee verband houdende kosten worden door de verzoeker overgenomen volgens het door de GREG goedgekeurde tarief. § 6. In het geval van een defect aan een meetinstallatie vervangt de beheerder van het lokale transmissienet de ontbrekende gegevens door een betere schatting ervan. Art. 227. § 1. De beheerder van het lokale transmissienet omschrijft in de contracten die krachtens dit reglement zijn gesloten, nauwkeurig de modaliteiten die voor die terbeschikkingstelling gelden. § 2. De gegevens bedoeld in dit hoofdstuk en die door de beheerder van het lokale transmissienet medegedeeld worden, worden als vertrouwelijk beschouwd overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van dit reglement. Afdling 5. — Historische verbruiksgegevens Art. 228. § 1. 1° Elke gebruiker van het lokale transmissienet kan maximaal een keer per jaar zijn verbruiksgegevens van de drie laatste jaren, gratis krijgen, op gewoon verzoek, bij de beheerder van het lokale transmissienet, tegen mededeling van zijn EAN-code. Hij kan deze taak ook aan een leverancier toevertrouwen aan wie hij de nodige volmacht verleent. 2° De geëiste verbruiksgegevens worden ter beschikking gesteld van de aanvrager door de beheerder van het lokale transmissienet uiterlijk twintig dagen na de aanvraag op voorwaarde dat de gebruiker van het betrokken lokale transmissienet actief was op hetzelfde toegangspunt tijdens de referentieperiode en op voorwaarde dat er gegevens bestaan. 3° De informatie moet op een duidelijke en eenvormige manier, per EAN code, per periode en per verbruikstype (actief, capacitief, inductief) volgens een al bestaande en gedocumenteerde formaat worden gerangschikt : — het actief verbruik per kwartier; — het inductief en capacitief verbruik per kwartier. § 2. Als een gebruiker van het lokale transmissienet van leverancier verandert, worden de beschikbare historische verbruiksgegevens op maand- of jaarbasis gratis ter beschikking gesteld van de nieuwe leverancier. De aanvraag tot de leverancierswissel geldt gelijktijdig als een aanvraag tot het ter beschikking stellen van de historische verbruiksgegevens tenzij de betrokken gebruiker van het lokale transmissienet dit weigert door middel van een schriftelijke medeling gericht aan de beheerder van het lokale transmissienet. Afdeling 6. — Archief Art. 229. § 1. Elk meetgegeven dat aanleiding geeft tot een facturatie wordt gedurende een periode van vijf jaar door de beheerder van het lokale transmissienet bewaard. § 2. Voor de gegevens bedoeld in § 1 bewaart de beheerder van het lokale transmissienet de gevalideerde meetgegevens. Afdeling 7. — Klachten en rechtzettingen Art. 230. § 1. Elke rechtzetting moet schriftelijk worden meegedeeld door een rechtstreeks betrokken partij aan de distributienetbeheerder ten laatste één maand nadat een fout in het licht werd gesteld, behalve indien een andere termijn in onderling overleg tussen de beheerder van het lokale transmissienet en de toegangsgerechtigde wordt bepaald.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Behoudens kwade trouw kan een eventuele rechtzetting van de meetgegevens en de daaruit voortvloeiende facturatie slechts betrekking hebben op een periode van maximaal twee jaar voorafgaand aan de laatste facturatie. HOOFDSTUK VII. — Verscheidene bepalingen Art. 231. § 1. De meetuitrustingen die in bedrijf zijn op het ogenblik van inwerkingtreding van dit reglement en die er niet conform aan zijn noch aan de krachtens dit reglement gesloten contracten, kunnen in bedrijf blijven voor zover ze geen schade zouden kunnen berokkenen aan een toegangsgerechtigde, aan een gebruiker van het lokale transmissienet, aan de beheerder van het lokale transmissienet of aan elke andere persoon. § 2. De meetuitrustingen die in bedrijf zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit reglement en die er niet conform aan zijn noch aan de toepasselijke contractuele bepalingen, worden met dit reglement en de geldende contractuele bepalingenin overeenstemming gebracht uiterlijk binnen drie maanden volgend op de kennisgeving daartoe van de beheerder van het lokale transmissienet indien die uitrustingen schade kunnen berokkenen aan elke andere gebruiker van het lokale transmissienet, aan een toegangsgerechtigde, aan de beheerder van het lokale transmissienet of aan elke andere persoon. TITEL VI. — Specifieke modaliteiten tussen de beheerder van het lokale transmissienet en de distributie- of transmissienetbeheerders van de regelzone HOOFDSTUK I. — Basisregels Art. 232. Aangezien dezelfde vennootschap transmissienetbeheerder en beheerder van het lokale transmissienet is, regelt ze zelf de interfaces tussen beide netten. Art. 233. De betrekkingen tussen de beheerder van het lokale transmissienet en de distributienetbeheerdes vallen onder titel VI van het technisch distributiereglement. TITEL VII. — Registratie van de gegevens HOOFDSTUK I. — Algemeen Art. 234. § 1. De tabel in bijlage 3 bij dit reglement bevat een lijst met de gegevens die door de gebruiker van het lokale transmissienet op eigen kosten verstrekt dienen te worden aan de beheerder van het lokale transmissienet overeenkomstig dit reglement. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet kan te allen tijde de gebruiker van het lokale transmissienet verzoeken om bijkomende gegevens die hij noodzakelijk acht om zijn taken tot een goed einde te brengen. § 3. Indien de gebruiker van het lokale transmissienet oordeelt dat bepaalde gegevens niet voor hem gelden, kan hij die gegevens weglaten onverminderd de beslissing van de beheerder van het lokale transmissienet. Het weglaten ervan dient te worden gemotiveerd en medegedeeld aan de beheerder van het lokale transmissienet. § 4. In geval van wijziging licht de gebruiker van het lokale transmissienet de beheerder van het lokale transmissienet onverwijld in Art. 235. § 1. De eerste kolom van de tabel opgenomen in bijlage 3 onderscheidt twee soorten aansluitingen : de aansluitingen van productie-eenheden (″Pr″) en de aansluitingen van belastingen (″Ch″). ″Alle″ betreft alle soorten aansluitingen, productie en belastingen. § 2. De beheerder van het lokale transmissienet kan te allen tijde om het geheel of een deel van de technische gegevens of inlichtingen van het type ″Pr″ (aansluitingen van productie-eenheden) verzoeken voor de aansluiting van een belasting die geheel of gedeeltelijk gevoed wordt door een lokale productie. § 3. De beheerder van het lokale transmissienet kan te allen tijde om het geheel of een deel van de technische gegevens of inlichtingen van het type ″Ch″ (aansluitingen van belastingen) verzoeken voor de aansluiting van een productie-eenheid die geheel of gedeeltelijk een lokale belasting voedt. Art. 236. De tweede kolom van de tabel opgenomen in bijlage 3 draagt het opschrift ″Fase″ en wijst de betrokken titel van dit reglement aan, en in voorkomend geval de fase van een procedure. De afkortingen ″I″ en ″R″ beantwoorden respectievelijk aan de fases ″oriënteringsstudieaanvraag″ en ″aansluitingsaanvraag″ bedoeld in Titel III; de afkorting ″P″ heeft betrekking op de planning bedoeld in Titel II. Art. 237. De derde kolom van de tabel opgenomen in bijlage 3 draagt het opschrift ″Definitie″ en omschrijft de technische gegevens of inlichtingen voor het soort aansluiting en de overeenstemmende fase. Indien een teken (*) in die kolom afgedrukt is, wijst dit erop dat het overeenstemmende gegeven weggelaten kan worden op voorwaarde dat het merk en het type uitrustingen waarvoor het geldt gespecifieerd worden. Art. 238. De vierde kolom van de tabel opgenomen in bijlage 3 draagt het opschrift ″afkorting″ en geeft de symbolische weergave van het gegeven of de inlichting aan. Art. 239. De vijfde kolom van de tabel opgenomen in bijlage 3 draagt het opschrift ″Eenheid″ en geeft de meeteenheid aan. Art. 240. De zesde kolom van de tabel opgenomen in bijlage 3 draagt het opschrift ″Periode″ en stelt het aantal geldigheidsjaren vast waarvoor het gegeven of de inlichting overgemaakt is aan de beheerder van het lokale transmissienet. Art. 241. Indien er een afwijking bestaat tussen de omschrijving van een gegeven of een inlichting die in de tabel opgenomen in bijlage 3 is medegedeeld en een andere omschrijving in een andere titel van dit reglement, heeft de omschrijving van de andere titel voorrang.

39699


39700

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 242. De planningsgegevens in titel II zijn de gegevens die zijn geïdentificeerd in bijlage 3 door het teken ″P″ in de kolom ″Fase″ en waarvoor in kolom ″Soort aansluiting″ het teken ″Ch″ of ″Pr″ naar gelang de aansluiting respectievelijk betrekking heeft op een belasting of een productie-eenheid. Art. 243. De planningsgegevens in geval van ingebruikname of van afdanking van een productie-eenheid waarvan sprake in artikel 38 zijn de gegevens geïdentificeerd in bijlage 3 door het teken ″R″ in de kolom ″Fase″ en waarvoor in de kolom ″Soort aansluiting″ het teken ″Ch″ of ″Pr″ gebruikt wordt naar gelang de aansluiting respectievelijk betrekking heeft op een belasting of een productie-eenheid. Art. 244. De algemene technische gegevens of inlichtingen waarvan sprake in de oriënteringsstudieaanvraag voor een aansluiting op het lokale transmissienet zijn de gegevens geïdentificeerd in bijlage 3 door de afkorting ″I″ in de kolom ″Fase″ en waarvoor in de kolom ″Soort aansluiting″ het teken ″Ch″ of ″Pr″ gebruikt wordt naar gelang de aansluiting respectievelijk een belasting of een productie-eenheid betreft. Art. 245. De gedetailleerde technische gegevens of inlichtingen waarvan sprake in de aansluitingsaanvraag zijn de gegevens in bijlage 3 door het teken ″R″ in de kolom ″Fase″ en waarvoor in de kolom ″Soort aansluiting″ het teken ″Ch″ of ″Pr″ gebruikt wordt naar gelang de aansluiting respectievelijk een belasting of een productie-eenheid betreft. HOOFDSTUK II. — Vorm van de mededeling van de gegevens of de inlichtingen Art. 246. § 1. De gegevens of inlichtingen bedoeld bij dit reglement worden via e-mail medegedeeld waardoor het bewijs kan worden geleverd van de overmaking of van de ontvangst of, bij wijze van uitzondering, bij aangetekend schrijven met ontvangstbericht volgens een protocol bepaald door de beheerder van het lokale transmissienet. § 2. Zoals nauwkeurig omschreven in artikel 21 van dit reglement worden de commerciële inlichtingen die uitgewisseld worden tussen de verschillende betrokken partijen, via e-mail medegedeeld (wat de validering van een toezending door de uitgifte van een ontvangstbericht mogelijk maakt) volgens een protocol conform aan de communicatienorm EDIEL. HOOFDSTUK III. — Beginselen voor de vaststelling van de elektrische schema’s Art. 247. § 1. De elektrische schema’s zijn van het eendradige type volgens een A4 of A3-formaat. § 2. Alle hoogspanningsuitrustingen en -installaties zijn op de elektrische schema’s aangegeven middels de IEC-symboliek reeks 617 of middels elke andere symboliek waarvan door de beheerder van het lokale transmissienet kennis gegeven wordt. § 3. Een schema toont de normale exploitatiesituatie van de site. Het normale exploitatieschema vermeldt de positie van de onderbrekingstoestellen. Art. 248. § 1. De volgende uitrustingen dienen op het normale bedrijfsschema te worden opgenomen : 1 de railstellen; 2° de schakelaars; 3° de stroomverbrekers rails, lijnen, kabels, van de aarding; 4° de voor onderbreking in belasting zijnde organen; 5° de generatoren; 6° de vermogenstransformatoren, met inbegrip van hun eventuele aardingswijze, en de hulpwikkelingen; 7° de condensatorbatterijen; 8° de stroomspoelen; 9° de statische compensator (SVC); 10° de stroomtransformator; 11° de potentieeltransformator; 12° de ventielafleider. § 2. Voorzover mogelijk wordt er rekening gehouden met de geografische ligging van de toestellen in de vaststelling van de eendradige schema’s. Hun werkelijke ligging in de velden dient evenwel te worden nageleefd. § 3. Het karton bevat onder meer een plaats voorbehouden voor het schemanummer, de revisie-index en de datum. TITEL VIII. — Bijzondere voorschriften HOOFDSTUK I. — Directe lijnen Art. 249. Alle directe lijnen zijn onderworpen aan de voorschriften die voor dit reglement gelden en meer bepaald het AREI. Art. 250. Om de CWaPE de mogelijkheid te geven om de Minister van advies te dienen over de machtiging tot de aanleg van een nieuwe directe lijn, dient de gebruiker van het lokale transmissienet die aanvrager is een omstandig verantwoordingsdossier bij de CWaPE in twee exemplaren en bij aangetekend schrijven of met overhandiging tegen ontvangstbewijs in. Art. 251. § 1. De CWaPE kijkt na of alle voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijke documenten in zijn bezit zijn. Indien de CWaPE oordeelt dat de aanvraag aangevuld dient te worden, licht hij de aanvrager daar bij aangetekend schrijven binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag over in. Hij geeft nauwkeurig de aanvullende inlichtingen aan die hij wenst te krijgen en stelt een termijn vast die de drie weken niet mag overschrijden zoniet vervalt de aanvraag en waarin de aanvrager uitgenodigd wordt om zijn aanvraag te vervolledigen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. De CWaPE kijkt met behulp van elk document in zijn bezit na of de aanvraag verantwoord is en of er er geen enkel ander technisch of economisch geldig alternatief bestaat. Indien de CWaPE acht dat de aanvraag niet verantwoord is, geeft hij daar bericht van aan de aanvrager bij aangetekend schrijven binnen een termijn van één maand te rekenen van de ontvangst van de aanvraag of, in voorkomend geval, van de ontvangst van de overeenkomstig artikel 29 gekregen aanvullende inlichtingen. Hij geeft nauwkeurig de redenen op waarom hij de aanvraag als niet verantwoord beschouwt en stelt een maximumtermijn van één maand vast zoniet vervalt de aanvraag en waarin de aanvrager bij aangetekend schrijven zijn opmerkingen, verantwoordingen en aanvullende informatie kan overmaken. De CWaPE is ertoe verplicht de aanvrager die daarom verzoekt, te horen. Art. 252. Binnen een termijn van twee maanden te rekenen van de ontvangst van de aanvraag of, in voorkomend geval, van de aanvullende inlichtingen, de opmerkingen en de verantwoordingen bedoeld in de artikelen 29 en 30, maakt de CWaPE de tekst van de aanvraag, de bijlagen ervan en zijn gemotiveerd advies aan de Minister over. HOOFDSTUK II. — Ingraving van de elektrische lijnen Art. 253. § 1. Indien de verbetering, de vernieuwing of de uitbreiding van het lokale transmissienet ertoe leidt nieuwe verbindingen aan te leggen of bestaande verbindingen te vernieuwen of ingrijpend te wijzigen, worden de nieuwe verbindingen verwezenlijkt via ondergrondse kabels en worden de te vernieuwen of de ingrijpend te wijzigen verbindingen ingegraven. § 2. Die ingravingsprojecten worden aan de CWaPE medegedeeld ofwel ter gelegenheid van de vaststelling van het aanpassingsplan van het lokale transmissienet ofwel bij elke specifieke wijzigingsaanvraag betreffende het lokale transmissienet. § 3. Indien de beheerder van het lokale transmissienet acht dat hij die voorrang voor de ingraving niet kan naleven, stelt hij voor dat geval een verantwoording vast die hij per zending onder een vorm goedgekeurd door de CWaPE aan haar overmaakt voorafgaand aan elke verwezenlijking en zal hij de werken pas kunnen uitvoeren vóór ontvangst van de beslissing van de CWaPE bepaald bij § 5 hiernavolgend. Die verantwoording dient minstens betrekking te hebben op : 1° de technische aspecten zoals onder meer de wijzigingen van de energietransferten in het net, de wijziging van het kortsluitingsvermogen en de impact ervan op de naburige uitrustingen, de betrouwbaarheid en de beschikbaarheid van de verbinding, de gemiddelde hersteltijd, de respectievelijke stromen en de variatie van de vermogensfactor, de overspanningsrisico’s en de verliezen, de gevoeligheid voor zwerfstroom en de eventuele risico’s verbonden met de nabijheid van andere externe uitrustingen; 2° de economische aspecten zoals onder meer de vergelijkende kosten voor de installatie, de controle, het onderhoud, de versterking van de luchtlijnen en de ondergrondse kabels en de kosten van de verliezen op het net, de eventuele impact op de structuur van het net of op de naburige elektrische uitrustingen, de mogelijkheden en duur van de afschrijving van die kosten rekening houdend onder meer met de geschatte levensduur; 3° de wettelijke en regelgevende aspecten zoals onder meer de inneming van de ondergrond van de wegenen de opening ervan bij het aanleggen of bij eventuele interventie, de voorspelbare wijziging van die wegen en de bestemming ervan; 4° de ecologische en erfgoedaspecten zoals de impact op het landschap, de beschermde goeden, de archeologische ondergrond en de bodemstructuur, de naburigheid met de woningen en het belang van de geïnduceerde elektrische en magnetische velden, de invloed op fauna en flora; 5° les de alternatieve verwezenlijkingen die door de beheerder van het lokale transmissienet voorgesteld worden om beter te voldoen aan de doelstelling beoogd door het ingraven van de lijnen. § 4. De CWaPE kan aanvullende inlichtingen vragen binnen de vijftien dagen na de ontvangst van de verantwoordingsdossiers. § 5. Binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het volledige dossier, neemt de CWaPE een beslissing dat ze aan de beheerder van het lokale transmissienet en, in voorkomend geval, aan de minister zal overmaken. Die termijn kan bij uitzonderlijke hoogdringenheid ingekort worden. Deze beslissing van de CWaPE heeft alleen betrekking op de toepassing van het decreet. Een positieve beslissing stelt de beheerder van het lokale transmissienet niet vrij van het verkrijgen van de normaal vereiste vergunningen voor de betrokken werken. TITEL IX. — Slotbepalingen Art. 254. De Minister bevoegd voor het Energiebeleid is belast met de uitvoering van dit besluit. Art. 255. Het besluit van de Waalse Regering van 16 oktober 2003 betreffende het technisch reglement voor het beheer van het lokale elektriciteitstransmissienet in het Waalse Gewest en de toegang ertoe wordt opgeheven. Art. 256. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Namen, 24 mei 2007. De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

39701


39702

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Bijlage 1. — Technische karakteristieken van een installatie Een gebruiker van het lokale transmissienet kan enkel afwijken van de hieronder vermelde waarden om gemotiveerde redenen en mits meegedeelde goedkeuring door de beheerder van het lokale transmissienet. Elke afwijking wordt vermeld in het van toepassing zijnde aansluitingscontract.

Um Apparatuur (kV)

Spanningsniveau (kV)

Vermogenschakelaars

LIWV Uw (kV)

Andere apparatuur I thermisch Duur

(kA)

I dynamisch (kA)

>=1s

20

50

31.5

>=1s

31.5

80

31.5

> = 1.2 s

31.5

80 80

Isc (kA) Buiten Zone Luik

380

20

70

82.5

36

40.5

30

36

170

31.5

> = 1.2 s

31.5

26

30

145

25

> = 2 s (1)

25

63

15

17.5

95

20

> = 2 s (1)

20

50

11-12

17.5

95

25

> = 2 s (1)

25

63

10

12

75

25

> = 2 s (1)

25

63

6

7.2

60

25

> = 2 s (1)

25

63

Zone Luik

380 3

200 of

170 (*)

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende het technisch reglement voor het beheer van het lokale elektriciteitstransmissienet in het Waalse Gewest en de toegang ertoe. Namen, 24 mei 2007. De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE Nota’s (*) : Volgens de beslissing van de beheerder van het lokale transmissienet. (1) : Corresponderend met de uitschakeltijd van de reservebeveiliging.

Weigering verm.schak.. (ms)

1 f. fout

Meerf.

Reserve volgende lijn/ kabel (ms)

Weigering verm.schak.. (ms)

Weigering beveiliging (ms)

LIJNEN, KABELS, TRANSFORMATOREN Basis (ms)

Spanningsniveau (kV)

Bijlage 2. — maximale foutafschakeltijd door beveiligingen Een gebruiker van het lokale transmissienet kan enkel afwijken van de hieronder vermelde waarden om gemotiveerde redenen en mits meegedeelde goedkeuring door de beheerder van het lokale transmissienet. Elke afwijking wordt vermeld in het van toepassing zijnde aansluitingscontract.

Reserve volgend railstel (ms) 1 f. fout

RAILFOUT

Herinschakeling lijn (ms)

Meerf.

1 f. fout

Meerf

Basis (ms)

Reserve van de koppeling (ms) 1 f. fout

Meerf.

70

120**

2250

-

-

1000

600

600

-

***

600

-

-

36

120

2250

-

-

1200

1200

1200

-

***

600

-

-

30

120

2250

-

-

1200

1200

1200

-

***

600

-

-

15

1100

3100

-

-

-

1800

1800

-

***

1800

-

-

12

1100

3100

-

-

-

1800

1800

-

***

1800

-

-

10

1100

3100

-

-

-

1800

1800

-

***

1800

-

-

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende het technisch reglement voor het beheer van het lokale elektriciteitstransmissienet in het Waalse Gewest en de toegang ertoe. Namen, 24 mei 2007. De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE


39703

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Nota’s * Transformator : spanningsniveau = nominale maximumspanning van de transformator. ** Voor de lijnen geldt deze waarde voor het uiteinde het dichtst bij de fout; voor het andere uiteinde wordt een afschakeltijd van 500 ms toegelaten. *** Te bepalen door de beheerder van het lokale transmissienet in functie van de regelingsparameters van de beveiligingen van nabije installaties. **** Ook toepasbaar voor fout tussen stroomtransformator en vermogensschakelaar. Opmerking : Alle opgegeven tijden zijn de maximaal toegelaten waarden.

Bijlage 3. — Gegevenstabel De gegevens zijn : Type aansluiting

Fase

Definitie

Letterwoord

Alle

Alle

Identificatie van de aansluiting

IDENT

Alle

Alle

Naam + adres gebruiker

NAAM + ADRES

Eenheid

Periode

mm/yyyy

7 jaar

Ch

Alle

Belasting : Identificatie

CO_CH_NAME

Ch

Alle

Belasting : Planning

CO_DATE_CONS

Ch

Alle

Belasting : Piek actief vermogen Gebruiker

CO_PUI_ACT

MW

7 jaar

Ch

Alle

Belasting : Jaarlijkse groei

CO_ACC_ACT

%

7 jaar

Ch

Alle

Belasting : Reactief bij de actieve piek

CO_PUI_REA

MVAr

7 jaar

Ch

Alle

Belasting : Cos Phi bij de actieve piek

CO_COSPHI

Ch

Alle

Belasting : Geïnstalleerd reactief compensatievermogen

CO_COMP

MVAr

7 jaar

Pr

Alle

Productie-eenheid : naam & nummer

PR_GEN_NAME

Pr

Alle

Productie-eenheid : eenheidscode

PR_CODE

Pr

Alle

Productie-eenheid : revisiecyclus (standaard)

PR_CYCL_REVIS

7 jaar

Pr

Alle

Productie-eenheid : beschikbaarheidsuurrooster (indien speciaal)

PR_HORAIR_DISP

7 jaar

Pr

Alle

Generator : Normaal maximaal bruto actief vermogen

PR_PMAX_BR

MW

Pr

Alle

Generator : Verwacht geproduceerd vermogen

PR_PROD_PREV

MW

Pr

Alle

Generator : gebruiksdiagram

PR_DIAG_UTIL

Pr

Alle

Generator : technisch minimaal bruto actief vermogen

PR_PMIN_BR

MW

7 jaar

Pr

Alle

Generator : bruto actief vermogen bij overbelasting (beperkte duur)

PR_PSURCH_BR

MW

7 jaar

Pr

Alle

Generator : maximale tijdsduur van de overbelasting

PR_TSURCH

Min

7 jaar

7 jaar

7 jaar 7 jaar 7 jaar

Pr

Alle

Generator : Cos phi bij het maximaal vermogen

PR_COSPHI_MAX

Alle

I,R

Type dossier

TYPE_DOSS

7 jaar

Alle

I,R

Datum opening van het dossier

DATE_INI

Alle

I,R

Leveringspunt

PT_FOURNIT

Code P

Ch

I,R

Belasting : type van voeding

CO_TYP_ALIM

e {List} e {List}

e {List} Date

Ch

I,R

Belasting : Type van het contract

TYPE_CONTRAT

Ch

I,R

Minimaal kortsluitvermogen op het aansluitpunt

PCC_LIM_INF

Ch

I,R

Aard van de afname : motorvermogen MS/Aantal + oud eenheidsvermogen

CO_NATPR_MOT_anc

Nb + MVA

Ch

I,R

Aard van de afname : motorvermogen MS/Aantal + nieuw eenheidsvermogen

CO_NATPR_MOT_nou

Nb + MVA

Ch

I,R

Aard van de afname : Storende belasting type walserij

CO_NATPR_PERT_1

MW

Ch

I,R

Aard van de afname : Storende belasting type boogoven

CO_NATPR_PERT_2

MW

Ch

I,R

Aard van de afname : Storende belasting type vermogenelectronica

CO_NATPR_PERT_3

MW

Ch

I,R

Aard van de afname : Storende belasting type eenfasige voeding

CO_NATPR_PERT_4

MW

MVA


39704

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Type aansluiting

Fase

Definitie

Ch

I,R

Aard van de afname : Storende belasting ander type

CO_NATPR_PERT_5

Letterwoord

Eenheid Type / MW

Ch

I,R

Afnameritme : Type

CO_RYTPR_TYP

e {List}

Ch

I,R

Afnameritme : manier

CO_RYTPR_MODE

e {List}

Ch

I,R

Voedingstransformator : kortsluitreactantie

TR_XCC

Pr

I,R

Productie-eenheid : Type

PR_TYP_UNITE

%pu

Pr

I,R

Productie-eenheid : brandtsoftype(s) met voorziene % indien meerdere

PR_TYP_COMBUS

Pr

I,R

Productie-eenheid : model

PR_MODEL_UNITE

Pr

I,R

Productie-eenheid : type gebruik : eenheid al dan niet verbonden aan een industrieel proces

PR_TYPE_UTILIS

Pr

I,R

Productie-eenheid : datum van eerste parallelneming met het net (voorzien)

PR_DATE_RACC

mm/yyyy

Pr

I,R

Productie-eenheid : datum van de eerste test op PMAX

PR_DATE_PMAX

mm/yyyy

Pr

I,R

Productie-eenheid : datum van industriële indienstneming

PR_DATE_MSI

mm/yyyy

Pr

I,R

Generator : referentiespanning aan de klemmen

PR_TENS_REF

KV

Pr

I,R

Generator : referentie schijnbaar vermogen

PR_PUIS_REF

MVA

Pr

I,R

Generator : maximale statorstroom bij standaard koeling

PR_I_REF

MVA

Pr

I,R

Beschrijving en parameters van de standaardkoeling (bijvoorbeeld waterstofdruk, maximale temperatuur,..)

PR_TYPE_COOL

Pr

I,R

Ondersteunende diensten : type aansluiting

AUX_RACC

Pr

I,R

Ondersteunende diensten : actieve belasting bij maximaal vermogen

AUX_P_ACT_MAX

MW

Pr

I,R

Ondersteunende diensten : reactieve belasting bij maximaal vermogen

AUX_P_REA_MAX

MVAr

Pr

I,R

Opvoertransformator : referentie schijnbaar vermogen

TM_PUI_TFO

MVA

Pr

I,R

Opvoertransformator : nominale spanning (kant hoogspanning)

TM_U1_TFO

kV

Pr

I,R

Opvoertransformator : nominale spanning (kant laagspanning)

TM_U2_TFO

kV

Pr

I,R

Opvoertransformator : wikkelschema

TM_COUPL

Pr

I,R

Opvoertransformator : kortsluitreactantie

TM_XCC_TFO

Pr

I,R

Opvoertransformator : nullastverliezen

TM_PERT_0

kW

Pr

I,R

Opvoertransformator : verliezen bij maximaal vermogen

TM_PERT_MAX

kW

Pr

I,R

Opvoertransformator : standenwisselaar onder stroom en stroomloos

TM_CHANG_PRI

Pr

I,R

Opvoertransformator : koperverliezen

TM_PERT_CU

kW

Pr

I,R

Opvoertransformator : ijzerverliezen

TM_PERT_FE

kW

Pr

I,R

Opvoertransformator : magnetisatiestroom

TM_AMP_MAGN

Alle

R

Principeschema van de aansluiting

RAC_SCHEM

Alle

R

Aansluitingsveld : referentie fabrikant

TRAV_REF_FABR

Alle

R

Aansluitingsveld : maximaal spanning Um (*)

TRAV_UN

kV

Alle

R

Aansluitingsveld : nominale spanning (*)

TRAV_IN

A

Alle

R

Aansluitingsveld : LIWV

TRAV_LIWV

kV

Alle

R

Aansluitingsveld : Insulation Level Power frequency 1 min.

TRAV_NIV_ISOL

kV

Alle

R

Aansluitingsveld : thermische weerstand aan kortsluitstroom gedurende 1 seconde (*)

TRAV_ICC

kA

Alle

R

Aansluitingsveld : weerstand aan elektrodynamische krachten (*)

TRAV_IDYN

kA

e{List}

%pu

A

Periode


39705

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Type aansluiting

Fase

Alle

R

Aansluitingsveld : type hoofdbeveiliging

TRAV_TYP_PROTP

Alle

R

Aansluitingsveld : type reservebeveiliging

TRAV_TYP_PROTR

Alle

R

Aansluitingsveld (vermogenschakelaar) : afschakelbare kortsluitstroom (Isc)

TRAV_I_COUP

kA

Alle

R

Aansluitingsveld (vermogenschakelaar) : uitschakeltijd

TRAV_T_COUP

msec

Alle

R

Hoogspanningskabels : referentie fabricant

CAB_REF_FABR

Alle

R

Hoogspanningskabels (*) : Type

CAB_TYP

e {List}

Alle

R

Hoogspanningskabels (*) : doorsnede van de geleider

CAB_SECT

mm2

Alle

R

Hoogspanningskabels (*) : minimale thermische weerstand aan kortsluitstroom

CAB_ICC

Alle

R

Hoogspanningskabels : type van aarding van de mantel

CAB_MALT

e {List}

Alle

R

Hoogspanningskabels : type van plaatsing

CAB_POSE

e {List}

Alle

R

Hoogspanningskabels : plan van plaatsing

CAB_PLANPOSE

Alle

R

Luchtlijn : type van wapening

LI_ARMEM

e {List}

Alle

R

Luchtlijn : type van geleider

LI_TYP

e {List}

Alle

R

Luchtlijn : doorsnede van de geleiders

LI_SECT

mm2

Alle

R

Luchtlijn : aantal geleiders per fase

LI_NB_COND

Alle

R

Luchtlijn : minimale thermische weerstand aan kortsluitstroom

LI_ICC

Alle

R

Luchtlijn : inplantingsplan van de masten

LI_IMPL

Alle

R

Luchtlijn : langsprofiel van de verbinding

LI_PROFIL

Alle

R

Luchtlijn : bliksemdraad : type van de geleider

LI_CG_TYP

e {List}

Alle

R

Luchtlijn : bliksemdraad : doorsnede van de geleider

LI_CG_SECT

mm2

Alle

R

Luchtlijn : bliksemdraad : minimale thermische weerstand aan kortsluitstroom

LI_CG_ICC

Ch

R

Belasting : aansluitingspunt bij verlies van de hoofdaansluiting

CO_REPORT

Ch

R

Beschrijving en parameters van het dynamisch gedrag van de belastingen

CO_DYN

Ch

R

Spannings- en frequentiebeveiliging die een afschakeling veroorzaken

CO_PROT_DELEST

Ch

R

Voedingstransformator : referentie fabricant

TR_REF_FABR

Ch

R

Voedingstransformator : nominaal vermogen volgens IEC-norm 354

TR_PUISS

Ch

R

Voedingstransformator : nominale spanning (kant hoogspanning)

TR_U1

kV

Ch

R

Voedingstransformator : nominale spanning (kant laagspanning)

TR_U2

kV

Ch

R

Voedingstransformator : type

TR_TYP

Ch

R

Voedingstransformator : wikkelschema

TR_COUPL

Ch

R

Voedingstransformator : geluidsniveau gemeten volgens IEC-norm 551

TR_BRUIT

dBA

Ch

R

Voedingstransformator : nullastverliezen

TR_PERT_0

kW

Ch

R

Voedingstransformator : verliezen bij maximaal vermogen

TR_PERT_MAX

kW

Definitie

Letterwoord

Eenheid

kA

kA

kA

MVA

e {List}

Periode


39706

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Type aansluiting

Fase

Ch

R

Voedingstransformator : koperverliezen

TR_PERT_CU

kW

Ch

R

Voedingstransformator : ijzerverliezen

TR_PERT_FE

kW

Ch

R

Voedingstransformator : magnetisatiestroom

TR_AMP_MAGN

Ch

R

Voedingstransformator : wijze van aarding van de wikkelingen

TR_TERR

Ch

R

Voedingstransformator : type van de beveiligingen

TR_PROT

Ch

R

Voedingstransformator : bestek of opleveringsproef

TR_ESSAI

Ch

R

Voedingstransformator : implantingsschema

TR_IMPL

Ch

R

Voedingstransformator : standenwisselaar

TR_CHANG_PRI

Pr

R

Productie-eenheid : Karakteristieken van de beveiliging van de groep

PR_PROT_GR

Pr

R

Productie-eenheid : starttijd bij koude start

PR_T_DEM_FR

min

Pr

R

Productie-eenheid : starttijd na 36u stilstand

PR_T_DEM_36

min

Pr

R

Productie-eenheid : starttijd bij warme start (nachtstilstand)

PR_T_DEM_CH

Min

Pr

R

Productie-eenheid : aard van de HS-aansluiting

PR_TYP_LIAIS

Pr

R

Generator : aantal poolparen

PR_PP

Pr

R

Generator : bijkomende verliezen in % basisvermogen

PR_PSUPPL

Pr

R

Generator : verzadiging : nominale rotorstroom (0), volgens de formule hieronder

PR_SAT_IFN0

Pr

R

Generator : verzadigingscoëfficiënt m volgens de formule hieronder

PR_SAT_M

Pr

R

Generator : verzadigingscoëfficiënt n volgens de formule hieronder

PR_SAT_N

Pr

R

Generator : gelijkstroomweerstand van de statorwikkeling (1)

PR_RA

Ohm

Pr

R

Generator : synchrone, onverzadigde, directe reactantie (1)

PR_XDNS

%pu

Pr

R

Generator : transitorische, onverzadigde, directe reactantie (1)

PR_X1DNS

%pu

Pr

I,R

Generator : subtransitorische, onverzadigde, directe reactantie (1)

PR_X2DNS

%pu

Pr

R

Generator : synchrone, onverzadigde, quadratuur reactantie (1)

PR_XQNS

%pu

Pr

R

Generator : transitorische, onverzadigde, quadratuur reactantie (1)

PR_X1QNS

%pu

Pr

R

Generator : subtransitorische, onverzadigde, quadratuur reactantie (1)

PR_X2QNS

%pu

Pr

R

Generator : transitorische directe tijdsconstante (1)

PR_T1D

s

Pr

R

Generator : subtransitorische directe tijdsconstante (1)

PR_T2D

s

Pr

R

Generator : transitorische quadratuur tijdsconstante (1)

PR_T1Q

s

Pr

R

Generator : substransitorische quadratuur tijdsconstante (1)

PR_T2Q

s

Pr

R

Generator : tijdsconstante van de stator (1)

PR_TA

s

Definitie

Letterwoord

Eenheid

A e {List}

%pu A

Periode


39707

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Type aansluiting

Fase

Pr

R

Generator : lekreactantie van de stator (1)

PR_XL

%pu

Pr

R

Generator : reactantie van Potier (1)

PR_XP

%pu

Pr

R

Generator : tijdsconstante demperwikkeling (1)

PR_TX

Pr

R

Generator : traagheidsmoment

PR_PD2_ALT

ton m2

Pr

R

Productie-eenheid : traagheidsmoment van het geheel turbine(s) + generator

PR_PD2_ALT+TURB

ton m2

Pr

R

Generator : Capability curves

PR_CAP_CURV

Pr

R

Productie-eenheid : functionele beschrijving en parameters van de snelheidsregelaar

PR_REGUL_VIT

Pr

R

Productie-eenheid : statisme van de snelheidsregelaar

PR_REG_VIT_G

Pr

R

Productie-eenheid : functionele beschrijving en parameters van de spanningsregelaar

PR_REGUL_TENS

Pr

R

Productie-eenheid : dynamische karakteristieken van de over- en onderbekrachtigingsbegrenzers

PR_DYN_LIMIT

Pr

R

Productie-eenheid : functionele beschrijving en parameters van de controle van de bekrachtiging

PR_EXCIT

Pr

R

Productie-eenheid : functionele beschrijving en dynamische parameters van de aandrijfmachine van de generator en van zijn voeding (turbine + energiebron + regeling van de energiebron)

PR_ENTR_DYN

Pr

R

Productie-eenheid : vermogenbereik waarbinnen primaire regeling mogelijk is

PR_REGL_PRIM

Pr

R

Ondersteunende diensten : cos Phi

AUX_COSPHI

Pr

R

Ondersteunende diensten : actief nullastvermogen

AUX_P_ACT_0

Pr

R

Opvoertransformator : referentie fabrikant

TM_REF_FABR

Pr

R

Opvoertransformator : aardingswijze van de wikkelingen

TM_TERR

Pr

R

Opvoertransformator : aardingsreactantie

TM_X_MALT

Ohm

Pr

R

Opvoertransformator : homopolaire reactantie

TM_X_HOM

%pu

Pr

R

Opvoertransformator : bestek of opleveringsproef

TM_ESSAI

Pr

R

Opvoertransformator : inplantingsschema

TM_IMPL

Pr

P

Productie-eenheid : planning industriële productie

PR_DATE_PROD

Definitie

Letterwoord

Eenheid

s

MW/Hz

MW e {List}

mm/yyyy

Nota’s

(1) Ter vervanging van de externe parameters van de generator kan de gebruiker eveneens de interne parameters verstrekken die voldoen om er de externe parameters uit af te leiden. Randschrift « Pr » : productie-eenheden « Ch » : belastingen « I » : de fase « aanvraag voor een oriëntatiestudie » van titel III « Pr » : de fase « Planning » van titel II Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende het technisch reglement voor het beheer van het lokale elektriciteitstransmissienet in het Waalse Gewest en de toegang ertoe. Namen, 24 mei 2007. De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

Periode

7jaar


39708

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD MINISTERE DE LA REGION WALLONNE F. 2007 — 3199 [C − 2007/27098] 24 MAI 2007. — Arrêté du Gouvernement wallon relatif à la révision du règlement technique pour la gestion des réseaux de distribution d’électricité en Région wallonne et l’accès à ceux-ci Le Gouvernement wallon, Vu le décret du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité, notamment les articles 13 et 29, § 2; Vu la notification à la Commission européenne le 7 novembre 2006, n° 2006/0597/B; Vu la proposition de la CWaPE CD-7 E15 du 16 mai 2007; Vu l’avis 41.599/4 du Conseil d’Etat, donné le 11 décembre 2006 en application de l’article 84, alinéa 1er, 1°, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; Sur proposition du Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial; Après délibération, Arrête : TITRE Ier. — Dispositions générales CHAPITRE Ier. — Principes généraux Section 1re. — Champ d’application et définitions Article 1er. Le présent règlement technique comprend les prescriptions et les règles relatives à la gestion et l’accès au réseau de distribution, en basse tension et en haute tension Il contient un code de planification (Titre II), un code de raccordement (Titre III), un code d’accès (Titre IV), un code de mesure (Titre V) et un code de collaboration (Titre VI) comme précisé ci-après. Art. 2. Les définitions contenues à l’article 2 du décret du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité sont applicables au présent règlement. En outre, pour l’application du présent règlement, il y a lieu d’entendre par : 1. accès : le droit relatif à l’injection et/ou au prélèvement d’énergie en un ou plusieurs points d’accès; 2. basse tension : niveau de tension inférieur ou égal à 1 kilovolt (kV); 3. charge : toute installation qui consomme de la puissance électrique, active et/ou réactive; 4. client résidentiel : client dont l’essentiel de la consommation d’électricité est destinée à l’usage domestique; 5. code de sauvegarde : code opérationnel en vue d’assurer la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du système électrique dans des conditions de situation d’urgence tel que défini dans le règlement technique de transport; 6. code de reconstitution : code opérationnel pour la reconstitution du système électrique après un effondrement complet ou partiel tel que défini dans le règlement technique de transport; 7. cogénération : la production combinée d’électricité et de chaleur; 8. cogénération à haut rendement : cogénération satisfaisant aux critères définis à l’annexe III de la directive 2004/8/CE concernant la promotion de la cogénération; 9. comptage : l’enregistrement par un équipement de mesure et par période de temps, de la quantité d’énergie active ou réactive injectée ou prélevée sur le réseau; 10. contrat d’accès : un contrat entre le gestionnaire du réseau de distribution et une personne nommée « détenteur d’accès », conclu conformément au Titre 4 du présent règlement technique et qui contient notamment les conditions particulières relatives à l’accès au réseau de distribution; 11. contrat de coordination de l’appel des unités de production : le contrat conclu entre le gestionnaire du réseau de transport et un responsable d’équilibre pour un ou plusieurs points d’injection et qui contient en particulier les conditions relatives à la coordination de l’appel des unités de production; 12. contrat de fourniture : contrat établi entre un fournisseur et un client final pour la fourniture d’électricité; 13. contrat de raccordement : le contrat conclu entre un utilisateur du réseau et le gestionnaire du réseau qui détermine les droits et obligations réciproques relatifs à un raccordement déterminé, en ce compris les spécifications techniques pertinentes; 14. contrat de responsable d’accès : le contrat conclu entre le gestionnaire du réseau de transport et un responsable d’équilibre qui contient en particulier les conditions relatives à l’équilibre; 15. convention de collaboration : convention conclue entre le gestionnaire du réseau de distribution et chaque gestionnaire du réseau auquel son réseau est connecté; 16. courbe de charge : série mesurée ou calculée de données concernant le prélèvement ou l’injection d’énergie en un point d’accès par période élémentaire; 17. décret : le décret wallon du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité; 18. détenteur d’accès :la partie ayant signé un contrat d’accès avec le gestionnaire du réseau de distribution; 19. donnée de mesure : une donnée obtenue par un comptage ou une mesure au moyen d’un équipement de mesure; 20. code EAN : champs numérique unique (European Article Number) de 18 positions pour l’identification univoque soit d’un point d’accès (code EAN-GSRN (Global Service Related Number)), soit d’un des acteurs du marché (code EAN-GLN (Global Location Number); 21. EDIEL : Electronic Data Interchange for the Electric Industry (fait partie de la norme internationale UN/EDIFACT pour la transmission électronique de données entre gestionnaires et utilisateurs de réseaux électriques); 22. énergie active : l’intégrale de la puissance active pendant une période de temps déterminée; 23. énergie réactive : l’intégrale de la puissance réactive pendant une période déterminée;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 24. équipement de mesure : tout équipement pour effectuer des comptages et/ou des mesures afin de permettre au gestionnaire du réseau de remplir ses missions tels que compteurs, appareils de mesure, transformateurs de puissance ou équipements de télécommunication y afférents; 25. erreur significative : une erreur dans une donnée de mesure supérieure à la précision totale de l’ensemble des équipements de mesure déterminant cette donnée de mesure et qui est susceptible de dégrader le processus industriel ou d’altérer la facturation liée à cette donnée de mesure; 26. fréquence : le nombre de cycles par seconde de la composante fondamentale de la tension, exprimée en Hertz (Hz); 27. gestionnaire du réseau de distribution : tout gestionnaire d’un réseau de distribution désigné conformément à l’article 10 du décret; 28. gestionnaire du réseau de transport local : la personne désignée conformément aux dispositions du chapitre II du décret; 29. gestionnaire du réseau de transport : la personne désignée conformément à l’article 10 de la loi; 30. haute tension : niveau de tension supérieur à 1 kilovolt; 31. injection : la fourniture de puissance au réseau de distribution; 32. installation de raccordement : chaque équipement qui est nécessaire afin de relier les installations d’un utilisateur du réseau au réseau; 33. installation de l’utilisateur du réseau de distribution : une installation d’un utilisateur du réseau de distribution qui est électriquement reliée au réseau de distribution par un raccordement sans faire partie de celui-ci; 34. installation qui fait fonctionnellement partie du réseau de distribution : une installation sur laquelle un utilisateur du réseau de distribution possède le droit de propriété ou d’usage, mais dont la fonction est celle d’une installation du réseau de distribution, cette notion étant précisée dans le contrat de raccordement ou une convention en faisant partie; 35. jeu de barres : l’ensemble triphasé de trois rails métalliques ou de trois conducteurs qui composent chacun les points de tensions identiques et communs à chaque phase et qui permettent la connexion des installations (instruments, lignes, câbles) entre elles; 36. jour D : un jour calendrier; 37. jour D-1 : le jour calendrier précédant le jour D; 38. jour ouvrable : chaque jour de la semaine, à l’exception du samedi, du dimanche et des jours fériés légaux; 39. loi : la loi du 29 avril 1999 relative à l’organisation du marché de l’électricité; 40. mesure : l’enregistrement à un instant donné d’une valeur physique par un équipement de mesure; 41. pertes actives : la dissipation de puissance active au sein du réseau de distribution lui-même et qui est causée par son utilisation; 42. plan de délestage : plan faisant l’objet d’un arrêté ministériel fédéral et précisant les coupures, les réductions de fournitures et les priorités que le gestionnaire du réseau de transport doit imposer lorsque le réseau est en péril; 43. point d’accès : un point d’injection et/ou de prélèvement; 44. point d’injection : la localisation physique et le niveau de tension d’un point où la puissance peut être injectée au réseau; 45. point d’interconnexion : point physique convenu mutuellement entre gestionnaires de réseaux où est réalisée la connexion entre leurs réseaux respectifs; 46. point de mesure : la localisation physique où des équipements de mesure sont connectés à l’installation de raccordement ou à l’installation d’un utilisateur du réseau; 47. point de prélèvement : la localisation physique où une charge est raccordée en vue d’y prélever de la puissance électrique; 48. point de raccordement : la localisation physique et le niveau de tension du point où le raccordement est connecté au réseau de distribution et où il est possible de connecter et de déconnecter; 49. prélèvement : l’extraction de puissance à partir du réseau de distribution; 50. profil synthétique de charge : courbe de charge unitaire établie statistiquement pour une catégorie de clients finals; 51. programme d’accès : la prévision raisonnable des injections et prélèvements de puissance active quart horaire pour un point d’accès et pour un jour donnés; 52. puissance active : la partie de la puissance électrique pouvant être transformée en d’autres formes de puissance telles que mécanique ou thermique. Pour un système triphasé, sa valeur est égale à v3.U.I.cos phi où U et I sont les valeurs efficaces des composantes fondamentales de la tension composée (entre phases) et du courant et où phi représente le déphasage (décalage temporel) entre les composantes fondamentales de cette tension et de ce courant; la puissance active est exprimée en Watts ou en ses multiples. Dans le cas où la tension simple (entre phase et neutre) est utilisée, la formule devient 3.U.I.cos phi. Pour un système monophasé, sa valeur est égale à U.I.cos phi où U et I sont les valeurs efficaces des composantes fondamentales de la tension et du courant et où phi représente le déphasage (décalage temporel) entre les composantes fondamentales de cette tension et de ce courant; 53. puissance apparente : pour un système triphasé, la quantité égale à v3.U.I, où U et I sont les valeurs efficaces des composantes fondamentales de la tension composée et du courant. Dans le cas où la tension simple est utilisée, la formule devient 3.U.I.; la puissance apparente est exprimée en VA ou en ses multiples. Pour un système monophasé, cette valeur est égale à U.I. où U et I sont les valeurs efficaces des composantes fondamentales de la tension et du courant; 54. puissance de raccordement : la puissance maximale définie dans le contrat de raccordement et exprimée en voltampères (VA) ou en ses multiples, dont l’utilisateur du réseau de distribution peut disposer au moyen de son raccordement;

39709


39710

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 55. puissance quart horaire : la puissance moyenne prélevée ou injectée sur une période d’un quart d’heure, exprimée en Watts (W) en cas de puissance active, en vars (VAr) en cas de puissance réactive, et en voltampères (VA) en cas de puissance apparente, ou en leurs multiples; 56. puissance réactive : pour un système triphasé, la quantité égale à v3.U.I.sin phi, où U et I sont les valeurs efficaces des composantes fondamentales de la tension composée et du courant et où phi représente le déphasage (décalage temporel) entre les composantes fondamentales de cette tension et de ce courant; la puissance réactive est exprimée en VAr ou en ses multiples. Dans le cas où la tension simple est utilisée, la formule devient 3.U.I.sin phi. Pour un système monophasé, cette valeur est égale à U.I. sin phi où U et I sont les valeurs efficaces des composantes fondamentales de la tension et du courant et où phi représente le déphasage (décalage temporel) entre les composantes fondamentales de cette tension et de ce courant; 57. puissance souscrite : la puissance quart horaire active maximum d’injection ou de prélèvement, déterminée dans un contrat d’accès et portant sur un point d’accès et une période donnée; 58. qualité de l’électricité : l’ensemble des caractéristiques de l’électricité pouvant exercer une influence sur le réseau de distribution, les raccordements et les installations d’un utilisateur du réseau de distribution, et comprenant en particulier la continuité de la tension et les caractéristiques électriques de cette tension à savoir notamment sa fréquence, son amplitude, sa forme d’onde et sa symétrie; 59. raccordement : l’ensemble des équipements nécessaires pour relier les installations de l’utilisateur du réseau de distribution au réseau de distribution, y compris généralement les installations de mesure; 60. registre d’accès : le registre tenu par le gestionnaire du réseau de distribution, où sont indiqués notamment, par point d’accès, le responsable d’équilibre et le fournisseur; 61. registre des responsables d’accès : registre tenu par le gestionnaire du réseau de transport conformément au règlement technique de transport; 62. règlement technique de transport : l’arrêté royal du 19 décembre 2002 établissant un règlement technique pour la gestion du réseau de transport d’électricité et l’accès à celui-ci; 63. règlement technique de transport local : le règlement technique pour la gestion du réseau de transport local d’électricité en Région wallonne et l’accès à celui-ci; 64. réseau de transport : l’ensemble des installations servant au transport de l’électricité à une tension supérieure à 70 kilovolts, établies sur le territoire belge et telles que définies par l’article 2, 7°, de la loi; 65. réseau privé : réseau établi sur un fonds privé par une personne physique ou morale autre qu’un gestionnaire du réseau ou un fournisseur et sur lequel un gestionnaire du réseau ou toute autre personne physique ou morale légalement autorisée a un droit d’usage permettant de transmettre de l’électricité à des clients finals; 66. responsable d’équilibre : la personne physique ou morale responsable de l’équilibre, à l’échelle du quart d’heure, d’un ensemble d’injections ou de prélèvements à l’intérieur de la zone de réglage belge, et qui est enregistré à cette fin dans le registre des responsables d’accès; 67. RGIE : Règlement général sur les Installations électriques; 68. RGPT : Règlement général pour la Protection du Travail; 69. services auxiliaires : pour les réseaux de distribution, l’ensemble des services suivants : a) le réglage de la tension et de la puissance réactive; b) la compensation des pertes sur le réseau; 70. SYNERGRID : Fédération des gestionnaires de réseaux électricité et gaz en Belgique 71. système électrique : l’ensemble des équipements formé des réseaux interconnectés, des installations de raccordement et des installations des utilisateurs raccordées à ces réseaux; 72. système de comptage à décompte : système de comptage comprenant un ensemble de compteurs qui, dans un réseau privé, permet, par combinaison des valeurs mesurées, de déterminer les consommations actives propres du gestion de réseau privé, pertes en réseau comprises; 73. unité de production : une unité physique comprenant au moins un générateur qui produit de l’électricité; 74. unité de production décentralisée : unité de production dont l’appel n’est pas coordonné de manière centralisée. Art. 3. Les délais exprimés en jours, indiqués dans le présent règlement, se comptent de minuit à minuit. Ils commencent à courir le jour ouvrable qui suit le jour de la réception de la notification officielle. En l’absence de notification officielle, les délais commencent à courir le jour ouvrable qui suit le jour de la prise de connaissance de l’évènement en cause. Sauf indications contraires, les délais sont exprimés en jours ouvrables. Section 2. — Tâches et obligations du gestionnaire du réseau de distribution er

Art. 4. § 1 . Dans la zone pour laquelle il est désigné, le gestionnaire du réseau de distribution exécute les tâches et obligations qui lui incombent en vertu du décret et de ses arrêtés d’exécution afin d’assurer la distribution d’électricité entre les différents utilisateurs du réseau de distribution tout en surveillant, maintenant et, le cas échéant, en rétablissant la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de distribution. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution définit préalablement les moyens nécessaires et proportionnés à la bonne réalisation de ses missions et met tous les moyens raisonnables en œuvre pour les obtenir. Ces moyens nécessaires et proportionnés seront définis pour la première fois au moment du premier établissement du plan d’adaptation prévu à l’article 15 du décret. Ils seront réexaminés et, éventuellement, actualisés lors des révisions successives du plan d’adaptation. Dans l’exécution de ses tâches, le gestionnaire du réseau de distribution met en œuvre tous les moyens adéquats que les utilisateurs du réseau sont en droit d’attendre de lui et qui peuvent, en tenant compte de la situation particulière, être raisonnablement obtenus. § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution veille à ce que la tension fournie en chaque point de raccordement satisfasse aux dispositions de la norme NBN EN 50160 « Caractéristiques de la tension fournie par les réseaux publics de distribution ». § 4. En cas de coupure non planifiée du réseau de distribution ou du raccordement, le gestionnaire du réseau de distribution doit être sur place dans les deux heures qui suivent l’appel de l’utilisateur du réseau de distribution, avec les moyens appropriés pour commencer les travaux qui conduisent à l’élimination du défaut.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Sauf cas de force majeure, impossibilité technique ou circonstances exceptionnelles (tempêtes, violents orages, chutes de neige importantes,…), s’il constate que la réparation nécessitera plus de quatre heures, le gestionnaire du réseau de distribution prendra ses dispositions pour rétablir l’alimentation du réseau par tout moyen de production provisoire qu’il jugera utile, de préférence, au niveau de la cabine de transformation haute tension/basse tension. Il en sera de même pour toute coupure planifiée du réseau de distribution dont la durée cumulée prévue dépasserait quatre heures dans une semaine; dans ce dernier cas, le gestionnaire du réseau de distribution conviendra avec les fournisseurs des modalités de récupération de la valeur de l’énergie qu’il a fournie. Pour les clients qui disposent d’une puissance de raccordement > 630 kVA, le contrat de raccordement défini à l’article 93 précisera les modalités pratiques d’application de ce paragraphe en fonction des possibilités techniques. Art. 5. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution envoie chaque année à la CWaPE, avant le 31 mai, le rapport prévu par l’article 24 de l’arrêté du Gouvernement wallon du 21 mars 2002 relatif aux gestionnaires de réseaux, dans lequel il décrit la qualité de ses prestations durant l’année calendrier écoulée. § 2. Ce rapport décrit : 1° la fréquence et la durée moyenne des interruptions d’accès à son réseau de distribution, ainsi que la durée annuelle totale de l’interruption, durant l’année calendrier indiquée. Ces informations sont fournies séparément pour la basse et la haute tension. Leur présentation peut être établie sur base de la méthode décrite dans la prescription technique SYNERGRID C10/14 intitulée « Indices de qualité. Disponibilité de l’accès au réseau de distribution » ou toutes autres prescriptions au moins équivalentes; 2° le respect des critères de qualité relatifs à la forme d’onde de la tension tels que décrits aux chapitres 2 et 3 de la norme NBN EN 50160; 3° la qualité des services fournis à toutes les parties concernées et, le cas échéant, les manquements aux obligations découlant du présent règlement et les raisons de ceux-ci. § 3. La CWaPE peut établir un modèle de rapport. CHAPITRE II. — Echange d’informations et confidentialité Section 1re. — Echange d’informations Art. 6. § 1er. Toute notification ou communication faite en exécution du présent règlement technique doit avoir lieu par écrit, selon les formes et conditions prévues à l’article 2281 du Code civil, avec identification claire de l’expéditeur et du destinataire. Sauf stipulation contraire, le gestionnaire du réseau de distribution peut préciser, après en avoir préalablement informé la CWaPE, la forme des documents dans lesquels ces informations doivent être échangées. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution prend les mesures organisationnelles utiles afin d’assurer un traitement efficace et une trac¸ abilité suffisante à toute demande écrite pertinente d’un utilisateur du réseau de distribution ou d’un fournisseur. Par traitement efficace, on entend notamment l’obligation de réponse écrite, avec mention du gestionnaire du dossier et des voies de recours possibles, sans préjudice le cas échéant des dispositions légales applicables en matière de publicité des actes de l’administration. § 3. En cas d’urgence, des informations peuvent être échangées oralement. Dans tous les cas, ces informations orales doivent être confirmées le plus rapidement possible conformément au § 1er du présent article. § 4. Le gestionnaire du réseau de distribution communique à ses utilisateurs de réseau le n° de téléphone auquel ils peuvent le joindre. Il met en œuvre les moyens qui lui permettent de répondre dans des délais acceptables, et également d’assurer un traitement efficace des informations et demandes rec¸ ues. Art. 7. § 1er. Par dérogation à l’article 6, les informations commerciales et techniques échangées entre les différentes parties concernées sont délivrées par voie électronique (permettant la validation d’un envoi par l’émission d’un accusé de réception) selon un protocole de communication conforme à la norme EDIEL et précisé dans un Message Implementation Guide (MIG). Ce MIG est convenu d’un commun accord entre les gestionnaires de réseau et les fournisseurs, qui en informent la CWaPE. En l’absence d’accord, la CWaPE peut imposer un MIG. § 2. Le protocole visé au § 1er n’est pas d’application obligatoire pour les échanges d’informations entre : — le gestionnaire du réseau de distribution et un client final, si ce dernier préfère un autre protocole et l’a convenu avec le gestionnaire du réseau de distribution dans son contrat d’accès, ou dans un avenant à celui-ci; — le gestionnaire du réseau de transport local et un gestionnaire du réseau de distribution si un autre protocole a été explicitement convenu d’un commun accord dans la convention de collaboration ou un avenant à celle ci, avec information à la CWaPE. § 3. Sans préjudice des dispositions, légales et réglementaires, le gestionnaire du réseau de distribution peut préciser, après en avoir préalablement informé la CWaPE, des mesures techniques et administratives relatives aux informations à échanger afin d’en garantir la confidentialité telle que définie à la section 2 du présent chapitre. § 4. Lorsqu’un MIG a été convenu d’un commun accord, chaque partenaire est tenu de le mettre en œuvre correctement à la date convenue. Il est responsable des conséquences de tout message incorrect et, s’il y échet, il veille à prendre au plus vite les mesures correctives, sans que l’utilisateur du réseau ne soit lésé. § 5. Le respect des délais légaux et réglementaires et l’exactitude des messages EDIEL dans le domaine de l’allocation sont monitorés par chaque gestionnaire du réseau, par fournisseur et par responsable d’équilibre. Les résultats par fournisseur, par responsable d’équilibre et pour l’ensemble du marché sont fournis par le gestionnaire du réseau sur base mensuelle à chaque fournisseur concerné et à chaque responsable d’équilibre. La fac¸ on de monitorer et de communiquer est définie en concertation entre les gestionnaires de réseaux et les fournisseurs, et peut être imposée en l’absence d’accord par la CWaPE. Un résumé à l’attention de la CWaPE est repris dans le rapport décrit à l’article 5, § 2, 3°. § 6. Les gestionnaires de réseaux de distribution et les fournisseurs peuvent décider d’un commun accord de monitorer la qualité d’autres types de messages EDIEL qu’ils s’échangent. Ils en informent la CWaPE. Art. 8. § 1er. Le tableau 1 à l’annexe Ire reprend la liste des informations que le gestionnaire du réseau de distribution peut demander auprès des utilisateurs du réseau de distribution qui disposent d’un raccordement à la haute tension. Cette liste n’est pas limitative. Le gestionnaire du réseau de distribution peut à tout moment demander les informations complémentaires dont il justifie avoir besoin pour des raisons de sécurité, de fiabilité et d’efficacité du réseau de distribution.

39711


39712

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. L’utilisateur du réseau de distribution informe sans délai le gestionnaire du réseau de distribution de toute modification de ses installations dans la mesure où cette modification exige une adaptation des informations communiquées précédemment. Art. 9. En l’absence de dispositions expresses en la matière dans le présent règlement, les gestionnaires des réseaux de distribution, les utilisateurs du réseau de distribution, les fournisseurs et les responsables d’équilibre s’efforcent de communiquer dans les meilleurs délais les informations nécessaires conformément au présent règlement. Art. 10. Lorsqu’une partie est chargée, conformément au présent règlement ou aux contrats conclus en vertu de celui-ci, de fournir des informations à une autre partie, elle prend les dispositions nécessaires pour assurer au destinataire des informations que le contenu en a été dûment vérifié. Section 2. — Confidentialité Art. 11. Celui qui communique des informations identifie comme telles les informations confidentielles et/ou commercialement sensibles. La communication à des tiers d’informations confidentielles et/ou commercialement sensibles par le destinataire de ces informations n’est pas permise, sauf si au moins une des conditions suivantes est remplie : 1° la communication est requise dans le cadre d’une procédure judiciaire ou imposée par les autorités publiques ou demandée par la CWaPE dans le cadre de ses missions; 2° les dispositions légales ou réglementaires concernant l’organisation du marché de l’électricité imposent la divulgation ou la communication des informations en question; 3° il existe une autorisation écrite préalable de celui dont émanent les informations confidentielles et/ou commercialement sensibles; 4° la gestion du réseau de distribution ou la concertation avec d’autres gestionnaires de réseau requiert la communication de ces informations par le gestionnaire du réseau de distribution; 5° l’information est habituellement accessible ou disponible dans le public. Lorsque la communication à des tiers s’effectue sur la base des conditions reprises sous les points 2, 3 et 4 ci-dessus, le destinataire de l’information doit s’engager, sans préjudice des dispositions légales ou réglementaires applicables, à donner à cette information le même degré de confidentialité que celui donné lors de la communication initiale. Section 3. — Publicité des informations Art. 12. Chaque gestionnaire du réseau de distribution met les informations suivantes à la disposition du public et en tout cas sur un serveur accessible via Internet : 1° les conditions générales des contrats à conclure en vertu du présent règlement; 2° les procédures qui sont d’application et auxquelles le présent règlement fait référence; 3° les formulaires nécessaires à l’échange des informations conformément au présent règlement; 4° les tarifs d’accès à son réseau de distribution. Section 4. — Tenue des registres et publication er

Art. 13. § 1 . Le gestionnaire du réseau de distribution détermine le support sur lequel il tient les registres prévus par le présent règlement et en informe la CWaPE. § 2. Si les registres sont tenus sur un support informatique, le gestionnaire du réseau de distribution prend les dispositions nécessaires pour conserver en sécurité au moins une copie non altérée sur un support identique. § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution assure la publication des registres prévus par le présent règlement selon les modalités conformes à l’usage et la législation applicable en la matière. CHAPITRE III. — Contrats, conventions, procédures et formulaires Art. 14. § 1er. Les conditions générales des contrats, y compris la convention de collaboration prévue au titre VI, à conclure en vertu du présent règlement, ainsi que toutes modifications qui y sont apportées, sont transmises à la CWaPE, sans délai et en tout cas deux mois avant leur entrée en vigueur. § 2. Les procédures et les formulaires mentionnés dans le présent règlement, ainsi que les modifications qui y sont apportées, suivent la procédure prévue au § 1er. CHAPITRE IV. — Accès des personnes aux installations re

Section 1 . — Prescriptions générales relatives à la sécurité des personnes et des biens Art. 15. Les dispositions légales et réglementaires applicables en matière de sécurité des biens et des personnes, telles que le RGPT et le RGIE , ainsi que la norme NBN EN 50110-1 « Exploitation des installations électriques » et la norme NBN EN 50110-2 « Exploitation des installations électriques (annexes nationales) » sont d’application pour toute personne intervenant sur le réseau, y compris le gestionnaire du réseau de distribution, les utilisateurs du réseau de distribution, les fournisseurs, les responsables d’équilibre, les autres gestionnaires de réseau et leur personnel respectif, ainsi que des tiers intervenant sur le réseau de distribution à la demande d’une des parties précitées. Section 2. — Accès des personnes aux installations du gestionnaire du réseau de distribution Art. 16. § 1er. L’accès à tout bien meuble ou immeuble sur lequel le gestionnaire du réseau de distribution possède le droit de propriété ou de jouissance s’effectue à tout moment conformément à la procédure d’accès et aux prescrits de sécurité du gestionnaire du réseau de distribution et avec son accord explicite préalable. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution a le droit d’accéder à toutes les installations sur lesquelles il possède le droit de propriété ou de jouissance et qui se trouvent sur le site de l’utilisateur du réseau de distribution. L’utilisateur du réseau de distribution veille à ce que le gestionnaire du réseau de distribution ait un accès permanent ou prend les mesures nécessaires pour le lui donner immédiatement et en tout temps. § 3. Si l’accès à un bien meuble ou immeuble du gestionnaire du réseau de distribution est subordonné à des procédures d’accès spécifiques et à des prescriptions de sécurité en vigueur chez l’utilisateur du réseau de distribution, ce dernier doit en informer préalablement et par écrit le gestionnaire du réseau de distribution. A défaut, le gestionnaire du réseau de distribution suit ses propres prescriptions de sécurité.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 3. — Accès des personnes aux installations de l’utilisateur du réseau de distribution et modalités particulières relatives aux installations faisant fonctionnellement partie du réseau de distribution ou ayant une influence non négligeable sur celui-ci Art. 17. § 1er. Lorsque le gestionnaire du réseau de distribution estime que certaines installations de l’utilisateur du réseau de distribution font fonctionnellement partie du réseau de distribution ou ont une influence non négligeable sur le fonctionnement du réseau de distribution, sur le(s) raccordement(s) ou installation(s) d’autre(s) utilisateur(s) du réseau de distribution, il le signale et le justifie à l’utilisateur du réseau de distribution et à la CWaPE. Moyennant avis favorable et préalable de la CWaPE, une convention écrite est négociée et conclue entre le gestionnaire du réseau de distribution et l’utilisateur du réseau de distribution qui reprend la liste des installations concernées, ainsi que les responsabilités de conduite, de gestion et d’entretien de ces installations. Cette convention garantit à l’utilisateur du réseau de distribution le respect de tous les engagements antérieurs, en ce compris le maintien de la capacité du raccordement existant, sauf accord écrit en sens contraire de l’utilisateur du réseau de distribution et moyennant indemnisation adéquate de ce dernier. Cette convention décrit également les modalités financières de prise en charge par le gestionnaire du réseau de distribution de tous les frais occasionnés par cette modification du statut des équipements de raccordement, y compris le dédommagement du propriétaire des installations. Cette convention constitue un avenant au contrat de raccordement. Pour les nouveaux raccordements, cette convention est annexée au contrat de raccordement. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution a le droit d’accéder au raccordement et aux installations visées au § 1er afin d’y effectuer des inspections, des tests et/ou des essais. De plus, si ces installations font fonctionnellement partie du réseau de distribution, le gestionnaire du réseau de distribution doit y avoir accès pour y effectuer les interventions prévues dans la convention visée au § 1er. L’utilisateur du réseau de distribution veille à cet effet à fournir un accès permanent au gestionnaire du réseau de distribution ou prend les mesures nécessaires pour le lui accorder immédiatement et en tout temps. S’il doit effectuer des tests et/ou des essais, le gestionnaire du réseau de distribution s’organise pour perturber au minimum les activités de l’utilisateur du réseau de distribution, sauf cas d’urgence ou de force majeure. § 3. Préalablement à toute exécution des inspections, tests et/ou essais visés au § 2, l’utilisateur du réseau de distribution est tenu d’informer par écrit le gestionnaire du réseau de distribution des prescriptions de sécurité applicables. A défaut, le gestionnaire du réseau de distribution suit ses propres prescriptions de sécurité. Section 4. — Travaux au réseau de distribution ou aux installations de l’utilisateur du réseau de distribution Art. 18. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution a le droit de mettre l’utilisateur du réseau de distribution en demeure lorsque la sécurité ou la fiabilité du réseau de distribution nécessite une adaptation des installations sur lesquelles l’utilisateur du réseau de distribution possède le droit de propriété ou de jouissance. La mise en demeure écrite décrit les adaptations nécessaires, leur motivation et leur délai d’exécution. En cas de non-exécution de ces travaux par l’utilisateur du réseau de distribution dans le délai fixé par la mise en demeure, le gestionnaire du réseau de distribution a le droit, après une ultime mise en demeure avec copie à la CWaPE, de suspendre l’alimentation à la fin du délai fixé dans cette ultime mise en demeure. Les frais des travaux décrits dans cet article sont à charge du gestionnaire du réseau de distribution, sauf s’il démontre qu’ils sont dus à des manquements de l’utilisateur ou résultent d’une intervention technique de ce dernier. Le cas échéant, les §§ 2 et 3 de l’article 17 sont applicables. § 2. Le § 1er du présent article s’applique également lorsque l’efficacité du réseau de distribution nécessite une adaptation des installations sur lesquelles l’utilisateur du réseau de distribution possède le droit de propriété ou d’usage, moyennant concertation préalable avec l’utilisateur du réseau de distribution en ce qui concerne les travaux nécessaires et leur délai d’exécution. Art. 19. Les travaux, y compris les inspections, tests et/ou essais, doivent être exécutés conformément aux dispositions du présent règlement et aux contrats conclus en vertu de celui-ci. CHAPITRE V. — Situation d’urgence et force majeure Section 1re. — Définition d’une situation d’urgence Art. 20. Dans le présent règlement, est considérée comme une situation d’urgence : 1° la situation qui fait suite à la force majeure et dans laquelle doivent être prises des mesures exceptionnelles et temporaires pour faire face aux conséquences de la force majeure afin de pouvoir garantir ou rétablir le fonctionnement sûr et fiable du réseau de distribution; 2° une situation qui fait suite à un événement qui, bien qu’il ne puisse pas être qualifié de force majeure selon l’état actuel de la jurisprudence et de la doctrine, exige, selon l’évaluation du gestionnaire du réseau de distribution ou de l’utilisateur du réseau de distribution, une intervention urgente et adéquate du gestionnaire du réseau de distribution afin de pouvoir garantir ou rétablir le fonctionnement sûr et fiable du réseau de distribution, ou d’empêcher d’autres dommages. Le gestionnaire du réseau de distribution justifie cette intervention a posteriori auprès des utilisateurs et de la CWaPE. Section 2. — Force majeure Art. 21. Les situations suivantes, pour autant qu’elles soient irrésistibles et imprévisibles, sont considérées comme des cas de force majeure pour le gestionnaire du réseau de distribution aux fins du présent règlement : 1° les catastrophes naturelles, découlant des tremblements de terre, inondations, tempêtes, cyclones ou autres circonstances climatologiques exceptionnelles; 2° une explosion nucléaire ou chimique et ses conséquences; 3°l’indisponibilité subite des installations pour des raisons autres que la vétusté, le manque d’entretien ou la qualification des opérateurs; y compris un effondrement du système informatique, provoqué ou non par un virus, alors que toutes les mesures préventives avaient été prises, eu égard à l’état de la technique; 4° l’impossibilité technique, temporaire ou permanente, pour le réseau de distribution de fournir de l’électricité en raison d’un manque brutal d’injection d’énergie venant du réseau de transport ou de transport local et non compensable par d’autres moyens; 5° l’impossibilité d’opérer sur le réseau de distribution ou les installations qui en font fonctionnellement partie en raison d’un conflit collectif et qui donne lieu à une mesure unilatérale des employés (ou groupes d’employés) ou tout autre conflit social;

39713


39714

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 6° l’incendie, l’explosion, le sabotage, l’acte de nature terroriste, l’acte de vandalisme, les dégâts provoqués par des actes criminels, la contrainte de nature criminelle et les menaces de même nature; 7° la guerre déclarée ou non, la menace de guerre, l’invasion, le conflit armé, l’embargo, la révolution, la révolte; 8° le fait du prince, dont notamment les situations dans lesquelles l’autorité compétente invoque l’urgence et impose des mesures exceptionnelles et temporaires aux gestionnaires de réseaux de distribution ou aux utilisateurs du réseau de distribution afin de pouvoir maintenir ou rétablir le fonctionnement sûr et fiable de l’ensemble des réseaux. Section 3. — Intervention du gestionnaire du réseau de distribution er

Art. 22. § 1 . Le gestionnaire du réseau de distribution est autorisé à entreprendre toutes les actions qu’il juge nécessaires aux fins de la sécurité et de la fiabilité du réseau de distribution lorsqu’il doit faire face à une situation d’urgence ou lorsqu’une telle situation est invoquée par un autre gestionnaire du réseau, un utilisateur du réseau de distribution, un fournisseur ou toute autre personne concernée. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution prend toutes les actions préventives nécessaires aux fins de limiter les conséquences dommageables des évènements exceptionnels annoncés ou raisonnablement prévisibles. Les actions que le gestionnaire du réseau de distribution prend dans le cadre du présent article lient toutes les personnes concernées. § 3. Dans le cas où une situation d’urgence porte simultanément sur le réseau de transport et/ou de transport local et un ou plusieurs réseaux de distribution, les dispositions du règlement technique de transport ont priorité sur le présent règlement, en cas de divergence. Section 4. — Suspension des obligations er

Art. 23. § 1 . En cas de situation d’urgence, l’exécution des tâches et des obligations est suspendue en partie ou en totalité, mais uniquement pour la durée de l’événement qui donne lieu à cette situation d’urgence. § 2. Les obligations à caractère financier contractées avant la situation d’urgence doivent être exécutées. Art. 24. § 1er. La partie qui invoque la situation d’urgence est néanmoins tenue de mettre raisonnablement tout en œuvre pour : 1° minimiser les effets de la non-exécution de ses obligations; 2° remplir à nouveau ses obligations suspendues dans les plus brefs délais. § 2. La partie qui suspend ses obligations communique dès que possible et par tout moyen disponible à toutes les parties concernées les raisons pour lesquelles elle a suspendu ses obligations en partie ou en totalité et la durée prévisible de la situation d’urgence. CHAPITRE VI. — Enfouissement des lignes électriques er

Art. 25. § 1 . Lorsque l’amélioration, le renouvellement ou l’extension du réseau de distribution conduit à établir de nouvelles liaisons, à renouveler ou à modifier fortement des liaisons existantes, les nouvelles liaisons seront réalisées par des câbles souterrains et il sera procédé à l’enfouissement des lignes à renouveler ou à modifier fortement. § 2. Ces projets d’enfouissement seront communiqués à la CWaPE soit à l’occasion de l’établissement du plan d’adaptation du réseau de distribution soit lors de toute demande spécifique de modification du réseau de distribution. § 3. Si le gestionnaire du réseau de distribution estime ne pas pouvoir respecter cette priorité à l’enfouissement, il établira pour chaque cas une justification qu’il enverra à la CWaPE préalablement à toute réalisation par envoi dont elle a approuvé la forme, et ne pourra effectuer les travaux avant réception de la décision de la CWaPE prévue au § 5 ci-après. Cette justification portera au minimum sur les aspects suivants : 1° Les aspects techniques tels que notamment les modifications des transferts d’énergie dans le réseau, la modification de la puissance de court-circuit et son incidence sur les équipements avoisinants, la fiabilité et la disponibilité de la liaison, le temps moyen de réparation, les courants respectifs et la variation du facteur de puissance, les risques de surtension et les pertes en réseau, la sensibilité aux courants vagabonds et les risques éventuels liés à la proximité d’autres équipements externes; 2° Les aspects économiques tels que notamment les coûts comparatifs d’installation, de contrôle, d’entretien, de renforcement des lignes aériennes et des câbles souterrains et les coûts des pertes en réseau, les incidences éventuelles sur la structure du réseau ou sur les équipements électriques avoisinants, les possibilités et durées d’amortissement de ces frais compte tenu notamment des durées de vie estimées; 3° Les aspects légaux et réglementaires tels que, notamment l’occupation du sous-sol de la voirie et l’ouverture de celle-ci lors de la pose ou d’intervention éventuelle, les modifications prévisibles de cette voirie et de sa destination; 4° Les aspects environnementaux et patrimoniaux tels que l’incidence sur le paysage, les biens protégés, le sous-sol archéologique, et sur la structure du sol, le voisinage avec des habitations et l’importance des champs électriques et magnétiques induits, l’influence sur la faune et sur la flore; 5° les réalisations alternatives proposées par le gestionnaire du réseau de distribution afin de mieux satisfaire l’objectif poursuivi dans la priorité à l’enfouissement des lignes. § 4. La CWaPE peut demander des informations complémentaires dans les 15 jours de la réception des dossiers justificatifs. § 5. Dans un délai de 2 mois après la réception du dossier complet, la CWaPE prend une décision qu’elle transmet vers le gestionnaire du réseau de distribution et, le cas échéant, le ministre. Ce délai peut être raccourci en cas d’urgence exceptionnelle. Cette décision de la CWaPE ne concerne que l’application du décret. Si elle est positive, elle ne dispense pas le gestionnaire du réseau de distribution d’obtenir les autorisations normalement requises pour les travaux concernés. CHAPITRE VII. — Exigences techniques minimales pour l’établissement des infrastructures du réseau Art. 26. § 1er. Les infrastructures du réseau de distribution sont conformes aux lois, règlements et normes en vigueur et particulièrement au RGIE. § 2. Elles sont conc¸ ues pour acheminer en sécurité l’énergie électrique vers les différents points de prélèvement et pour assurer la répartition de l’énergie apportée aux points d’injection. Le gestionnaire du réseau de distribution adapte le réseau de distribution aux flux normalement prévisibles. Il veille à ce qu’en toutes circonstances, les distances de sécurité entre ses installations et les personnes ou les biens de tiers soient respectées.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution a le droit de couper les branches d’arbres susceptibles d’occasionner des courts-circuits ou des dégâts aux lignes électriques qui surplombent une propriété privée. Sauf urgence, il prévient préalablement le propriétaire par courrier recommandé. Dans ce courrier, il signale que le propriétaire peut effectuer lui-même un élagage, dans un délai d’un mois. En cas de refus du propriétaire, le gestionnaire du réseau de distribution procède lui-même à la coupe des branches incriminées en bon père de famille; le propriétaire devant lui donner accès. Si les branches incriminées dépassent d’une propriété privée et que la ligne électrique longe une voirie et soit située au-dessus du domaine public, l’élagage est à charge du propriétaire des arbres. § 4. Les protections des équipements du réseau de distribution sont conc¸ ues et réglées de fac¸ on à éliminer efficacement les défauts et/ou surcharges. Des protections sélectives de niveau supérieur sont prévues pour pallier le non fonctionnement des protections normales. CHAPITRE VIII. — Lignes directes Art. 27. Toutes les lignes directes sont soumises aux prescriptions applicables du présent règlement et tout particulièrement au RGIE. Art. 28. Pour permettre à la CWaPE de donner au Ministre son avis sur l’autorisation de construction d’une nouvelle ligne directe, l’utilisateur de réseau de distribution qui est demandeur, introduit un dossier justificatif détaillé auprès de la CWaPE, en deux exemplaires et par lettre recommandée ou remise contre accusé de réception. Dans ce dossier, il explique les raisons pour lesquelles il ne peut utiliser le réseau de distribution. Art. 29. § 1er. La CWaPE vérifie si tous les documents nécessaires pour l’examen de la demande sont en sa possession. Si elle estime que la demande doit être complétée, elle en avise le demandeur par lettre recommandée dans un délai de quinze jours à dater de la réception de la demande. Elle précise les informations complémentaires souhaitées et fixe un délai qui ne peut excéder trois semaines, prescrit à peine de déchéance de la demande, dans lequel le demandeur est invité à compléter sa demande. § 2. La CWaPE vérifie à l’aide de tout document en sa possession si la demande est justifiée et qu’il n’y a aucune autre alternative techniquement et économiquement valable. Lorsque la CWaPE estime la demande non justifiée, elle en avise le demandeur par lettre recommandée dans un délai d’un mois à dater de la réception de la demande ou, le cas échéant, de la réception des compléments obtenus en application du § 1er. Elle précise les raisons pour lesquelles elle considère la demande non justifiée et fixe un délai d’un mois maximum, prescrit à peine de déchéance de la demande, dans lequel le demandeur peut fournir par lettre recommandée ses observations, justifications ou tout autre complément d’information. La CWaPE est tenue d’entendre le demandeur qui en fait la requête. § 3. Dans un délai de deux mois à dater de la réception de la demande ou, le cas échéant, des compléments, observations et justifications visées au § 1er, la CWaPE transmet au Ministre le texte de la demande, ses annexes ainsi que son avis motivé. CHAPITRE IX. — Réseaux privés résidentiels er

Art. 30. § 1 . Le gestionnaire du réseau de distribution est seul compétent pour accepter de raccorder un réseau privé à son réseau de distribution. Il le fait à la demande du responsable du réseau privé (le propriétaire du réseau privé ou la personne mandatée à cet effet), s’il ne peut desservir les clients du réseau privé par son propre réseau de distribution, à des conditions qui respectent tant l’intérêt technique et économique des clients concernés que les exigences de sécurité juridique liées à la réalisation de travaux requis, notamment en matière de pose d’installations de raccordement en sites privés. Cette acceptation par le gestionnaire du réseau de distribution résulte de critères objectifs et non discriminatoires et concerne les deux aspects suivants : — la sécurité : le réseau privé ne met pas en péril la sécurité du réseau du gestionnaire du réseau de distribution et de ses intervenants. Si nécessaire, le gestionnaire du réseau de distribution peut soumettre son acceptation à la condition d’une mise à niveau technique du réseau privé suivant les prescriptions de son cahier des charges et moyennant la production ultérieure d’un rapport de validation émanant d’un organisme de contrôle agréé; — la validité des dispositifs de comptage. Si nécessaire et étant entendu qu’un réseau privé doit comporter un système de comptage à décompte, le gestionnaire du réseau de distribution peut imposer le remplacement et/ou le scellement des compteurs. Le gestionnaire du réseau de distribution informe officiellement le responsable du réseau privé et la CWaPE de sa décision d’acceptation ou de son refus motivé. Lorsqu’un gestionnaire du réseau a raccordé officiellement à son réseau de distribution un réseau privé, celui-ci est considéré comme faisant partie de son réseau. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution et le gestionnaire du réseau privé concluent une convention qui reprend notamment les points suivants : — les modalités éventuelles de rémunération du gestionnaire du réseau privé; — la liste des clients avals et les numéros EAN attribués par le gestionnaire du réseau de distribution aux clients éligibles; — les modalités d’accueil de nouveaux clients, lesquels ne peuvent se raccorder au réseau privé qu’avec l’accord du gestionnaire du réseau de distribution; — les limites du réseau privé; — les engagements des parties en matière d’exploitation, entretien et développement du réseau, y compris le comptage; — la prise en compte éventuelle de l’énergie réactive; — le relevé des données de comptage; — les modalités de placement et de gestion des compteurs à budget le cas échéant; — les modalités pratiques si un accès devait être suspendu en application de l’article 145, 4°.

39715


39716

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Cette convention ne peut en aucun cas restreindre les obligations légales que doit assurer le gestionnaire du réseau de distribution en vertu du Décret et de ses arrêtés d’exécution. § 3. La construction d’un nouveau réseau privé est soumise à l’accord préalable du gestionnaire du réseau de distribution qui peut imposer les prescriptions techniques de son cahier des charges et qui dispose d’un droit de contrôle lors de la réalisation des travaux. Art. 31. § 1er. Lorsqu’il est connecté à un réseau privé, le client aval a de facto un accès au réseau de distribution et est assimilé à un client basse tension. § 2. Le relevé des compteurs est effectué aux intervalles requis, sous la responsabilité du gestionnaire du réseau de distribution et selon les modalités définies dans la convention mentionnée à l’article 30, § 2. La différence entre la somme des consommations des clients avals et la consommation mesurée par le gestionnaire du réseau de distribution en tête du réseau privé est réputée être la consommation propre du responsable du réseau privé ainsi que ses pertes en réseau, pour lesquelles le responsable du réseau privé doit passer un contrat avec un fournisseur selon les modalités de l’article 127. § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution considère le responsable du réseau privé comme le représentant des clients de son réseau pour toutes les questions relatives à l’accès au réseau. En cas d’interruption, planifiée ou non, de l’accès de l’ensemble du réseau privé au réseau de distribution, le gestionnaire du réseau de distribution informe uniquement le responsable du réseau privé et se concerte avec lui seul, à charge pour ce dernier de répercuter l’information auprès de tous les clients avals. L’information de chaque responsable d’équilibre demeure la responsabilité du gestionnaire du réseau de distribution. § 4. En ce qui concerne la gestion de son réseau et la qualité de la tension fournie, le responsable du réseau privé a les mêmes obligations que celles imposées aux gestionnaires de réseaux de distribution par le présent règlement. TITRE II. — Code de planification CHAPITRE Ier. — Données en vue d’établir un plan d’adaptation Art. 32. Dans le cadre des règles opérationnelles pour la gestion technique des flux d’électricité, le gestionnaire du réseau de distribution convient avec la CWaPE des modalités pratiques de concertation en vue de l’établissement d’un plan d’adaptation de son réseau sur base des informations telles que décrites dans le présent titre. Art. 33. § 1er. L’établissement d’un plan d’adaptation du réseau de distribution en vue d’améliorer la gestion des flux d’électricité qui le parcourent et de remédier aux problèmes risquant de compromettre la sécurité et la continuité de l’approvisionnement en énergie électrique comprend les phases suivantes : — une estimation détaillée des besoins du réseau de distribution d’une part en matière de capacité de distribution d’énergie et, d’autre part, en matière de sécurité, de fiabilité et de continuité de service; — l’analyse des moyens nécessaires pour rencontrer ces besoins; — la comparaison des moyens nécessaires avec les moyens existants; — l’énumération des travaux et investissements nécessaires pour adapter le réseau de distribution en vue de remédier aux problèmes décelés; — l’établissement d’un planning de réalisation. § 2. A cette fin, les actions suivantes sont entreprises : 1° chaque gestionnaire du réseau de distribution remet pour le 2 mai les informations visées au premier alinéa à la CWaPE (ou justifie que le plan approuvé par le Gouvernement wallon l’année précédente ne nécessite aucune adaptation); 2° le gestionnaire du réseau de distribution convient avec la CWaPE d’une date pour la présentation de son plan durant le mois de mai; 3° la CWaPE procède ensuite à l’examen du plan et peut demander au gestionnaire du réseau de distribution de lui fournir les informations et justifications qu’elle estime nécessaires. Elle l’informe de son avis au plus tard er le 1 juillet; 4° le gestionnaire du réseau de distribution ajuste éventuellement son plan et remet, avant le 1er septembre, la version définitive à la CWaPE en deux exemplaires; 5° la CWaPE remet sans délai au ministre un des exemplaires accompagné de ses commentaires éventuels; 6° Après approbation par le Gouvernement wallon, le plan est mis en application dès le 1er janvier de l’année suivante. CHAPITRE II. — Données de planification Section 1re. — Généralités Art. 34. Les données de planification comprennent notamment les informations contenues à l’annexe I du présent règlement technique, désignées par l’abréviation « P » ou par « Tous » dans la colonne « Objectif ». Art. 35. L’utilisateur du réseau de distribution ou, le fournisseur en application de l’article 38 est tenu de transmettre les données de planification à fournir par les utilisateurs du réseau au gestionnaire du réseau de distribution conformément au présent Titre selon sa meilleure estimation. Section 2. — Notification Art. 36. L’utilisateur du réseau de distribution disposant d’une puissance de raccordement supérieure à 2 MVA, ou son fournisseur communique chaque année avant le 31 décembre pour les trois années suivantes au gestionnaire du réseau de distribution sa meilleure estimation des données de planification suivantes : 1° les prévisions en matière de puissance maximum à prélever (kW, kVAr) sur une base annuelle, avec indication des ruptures de tendance attendues; 2° la description de la courbe de charge annuelle de la puissance active à prélever. Une tendance de ces données pour les deux années suivantes, soit à cinq ans, est également transmise à titre indicatif au gestionnaire du réseau de distribution.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 37. L’utilisateur du réseau de distribution dont les installations comprennent ou comprendront des unités de production d’une puissance développable nette totale par point d’injection d’au moins 2 MVA communique chaque année, avant le 31 décembre, au gestionnaire du réseau de distribution les données de planification suivantes relatives aux trois années à venir : 1° la puissance nette développable maximale, le profil prévisionnel de la courbe de charge, les données techniques, les limites opérationnelles et le mode de réglage des différentes unités de production mises en service ainsi que de celles à mettre en service; 2° les unités de production qui seront retirées du service et la date prévue de mise hors service. Une estimation de ces données pour les deux années suivantes, soit à cinq ans, est également transmise à titre indicatif au gestionnaire du réseau de distribution. Art. 38. Pour les utilisateurs du réseau de distribution non visés aux articles 36 et 37, il incombe au fournisseur de communiquer, pour l’ensemble des utilisateurs du réseau de distribution pour lesquels il a signé des contrats d’accès, chaque année avant le 31 décembre au gestionnaire du réseau de distribution, les données de planification suivantes relatives aux deux années à venir : 1° les prévisions en matière de puissance maximum à prélever ou à injecter (kW, kVAr) sur une base annuelle, avec indication des ruptures de tendance attendues pour chaque tronc¸ on du réseau, tel que défini par le gestionnaire du réseau de distribution; 2° le profil de la courbe de charge annuelle de la puissance active à prélever. Art. 39. La communication des données de planification visées aux articles 36, 37 et 38 s’effectue selon le tableau prévu à l’annexe I du présent règlement. Art. 40. L’utilisateur du réseau de distribution ou le fournisseur peut, le cas échéant, communiquer au gestionnaire du réseau de distribution toutes autres informations utiles qui ne sont pas reprises à l’annexe Ire du présent règlement. Art. 41. Le devoir de communication des données de planification visées aux articles 36 et 37 s’applique également aux futurs utilisateurs du réseau de distribution lors de l’introduction de leur demande de raccordement. Art. 42. § 1er. Au cas où le gestionnaire du réseau de distribution estime que les données de planification communiquées sont incomplètes, inexactes ou déraisonnables, l’utilisateur du réseau de distribution, à la demande du gestionnaire du réseau de distribution, vérifie les données concernées et transmet les informations ainsi validées ainsi que les données complémentaires que ce dernier juge utiles. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution peut requérir de l’utilisateur du réseau de distribution ou de toute partie concernée des données supplémentaires non prévues au présent règlement afin de remplir ses obligations. Cette requête est motivée. § 3. Après consultation de l’utilisateur du réseau de distribution ou du fournisseur, le gestionnaire du réseau de distribution détermine le délai raisonnable dans lequel ces données visées au § 1er et au § 2 doivent être transmises par l’utilisateur du réseau de distribution ou le fournisseur au gestionnaire du réseau de distribution. Art. 43. Les gestionnaires de réseau conviennent entre eux de la forme et du contenu des données qu’ils doivent s’échanger pour l’établissement du plan d’adaptation, ainsi que des délais à respecter. Art. 44. Le gestionnaire du réseau de distribution s’assure au mieux du caractère complet et vraisemblable des données rec¸ ues des utilisateurs du réseau de distribution avant de procéder à l’établissement d’un plan d’adaptation. TITRE III. — Code de raccordement CHAPITRE Ier. — Prescriptions techniques de raccordement Section 1re. — Généralités Art. 45. § 1er. Le présent titre s’applique : 1° aux installations de raccordement; 2° aux installations de l’utilisateur du réseau de distribution qui ont une influence non négligeable sur le fonctionnement du réseau de distribution, sur le(s) raccordement(s) ou les installations d’autre(s) utilisateur(s) du réseau de distribution; 3° aux installations raccordées par une ligne directe et aux installations qui font partie d’une ligne directe; 4° à toutes les interconnexions avec les autres réseaux. § 2. Les installations du dispositif de mesure font partie du raccordement. Elles font l’objet du titre V en ce qui concerne leurs spécifications techniques, leur utilisation, leur entretien ainsi que le traitement des données de mesure. Art. 46. Le gestionnaire du réseau de distribution est le seul autorisé à modifier, à renforcer, à entretenir et à exploiter le réseau de distribution et la partie du raccordement sur laquelle il possède le droit de propriété ou d’usage. Art. 47. § 1er. Les installations sur lesquelles l’utilisateur du réseau de distribution possède le droit de propriété ou de jouissance sont gérées et entretenues par l’utilisateur du réseau de distribution ou par un tiers mandaté par lui. § 2. Par dérogation au § 1er et si la convention visée à l’article 17 le prévoit ainsi, les interventions et les manœuvres aux installations qui font fonctionnellement partie du réseau de distribution peuvent être effectuées uniquement par le gestionnaire du réseau de distribution ou par une personne mandatée par lui, même si l’utilisateur du réseau de distribution possède le droit de propriété ou d’usage sur ces installations. Si les interventions et/ou les manœuvres s’effectuent à la demande de l’utilisateur du réseau de distribution ou sont causées par ses propres installations, les frais de ces interventions et manœuvres sont à charge de l’utilisateur du réseau de distribution. Les limites entre les parties des installations sont reprises au contrat de raccordement ou dans une convention annexée. Art. 48. Un raccordement n’est mis en service qu’après que le(s) fournisseur(s) et le(s) responsable(s) de l’équilibre de l’utilisateur du réseau de distribution ont été enregistrés pour ce raccordement dans le registre d’accès du gestionnaire du réseau de distribution. Art. 49. Sauf disposition légale ou réglementaire contraire, les frais d’une mise en service et d’une mise hors service à la demande de l’utilisateur du réseau de distribution sont à sa charge.

39717


39718

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 50. § 1er. En cas de transfert, en usage ou en propriété, de bien meubles ou immeubles pour lesquels le raccordement est en service, le repreneur reprend les droits et obligations de l’utilisateur précédent ou conclut dans les plus brefs délais un nouveau contrat de raccordement avec le gestionnaire du réseau de distribution sans que, dans l’intervalle et pour ce seul motif, le raccordement soit mis hors service. § 2. Une mise hors service ne peut être effectuée par le gestionnaire du réseau de distribution qu’après mise en demeure motivée et comprenant un délai raisonnable de régularisation. Section 2. — Mode de raccordement en fonction de la puissance de raccordement ou de la puissance souscrite Art. 51. § 1er. Sans préjudice des §§ 5 et 6, les raccordements des clients finals sont effectués au départ du réseau de distribution. § 2. Lorsque la puissance de raccordement est inférieure ou égale à 56 kVA, le raccordement sera effectué au départ du réseau basse tension, sauf si pour éviter des problèmes techniques liés notamment à d’éventuelles chutes de tension, le gestionnaire du réseau de distribution décide que le raccordement s’effectue au départ du réseau haute tension. § 3. Pour les puissances de raccordement supérieures à 56 kVA et inférieures ou égales à 250 kVA, le gestionnaire du réseau de distribution peut proposer un raccordement au départ du réseau basse tension, un raccordement au moyen d’une liaison basse tension directement raccordée à un poste de transformation haute tension/basse tension ou un raccordement au départ du réseau haute tension. § 4. Au-delà de 250 kVA et jusqu’à 5 MVA, le raccordement s’effectuera au départ du réseau haute tension. Si plusieurs niveaux de tension sont disponibles, le GRD choisira le plus bas parmi ceux qui conviennent. Cependant, s’il doit éviter des problèmes de chute ou régulation de tension, le gestionnaire du réseau de distribution peut effectuer le raccordement au moyen d’une liaison directe des installations de l’utilisateur du réseau de distribution avec le jeu de barres secondaire d’un poste de transformation qui alimente le réseau de distribution en haute tension. § 5. Au-delà de 5 MVA et jusqu’à 25 MVA, le gestionnaire du réseau de distribution étudiera d’abord le raccordement au moyen d’une liaison directe des installations de l’utilisateur du réseau de distribution avec le jeu de barres secondaire d’un poste de transformation qui alimente le réseau de distribution en haute tension. Lorsque le gestionnaire du réseau de distribution constate lors d’un premier examen qu’il est techniquement préférable d’effectuer le raccordement au réseau de transport ou au réseau de transport local, il se concerte avec le gestionnaire du réseau de transport ou le gestionnaire du réseau de transport local selon le cas, lui transmet sans délai l’entièreté du dossier, en informe le demandeur et lui restitue les droits éventuellement perc¸ us. § 6. Pour les puissances de raccordement supérieures à 25 MVA, le raccordement à un réseau d’une tension supérieure ou égale à 30 kV sera envisagé directement. Le demandeur contacte directement le gestionnaire du réseau concerné. § 7. Dans tous les cas, le demandeur n’introduit qu’une seule demande auprès du gestionnaire du réseau désigné conformément aux paragraphes précédents, à charge pour ce dernier de prendre les contacts nécessaires avec les autres gestionnaires de réseau pour garantir la qualité du raccordement et les adaptations nécessaires. Art. 52. § 1er. Dans l’examen de la demande de raccordement et dans l’établissement de la proposition de raccordement, le gestionnaire du réseau concerné agira toujours en veillant à l’intérêt technique et économique du demandeur, sans préjudice de l’intérêt global des autres utilisateurs du réseau de distribution et sans que cela ne donne le droit au demandeur d’exiger un mode de raccordement plus favorable que celui prévu par l’article 51. § 2. En application du § 1er, si le gestionnaire du réseau de distribution constate lors d’un premier examen qu’il serait techniquement plus judicieux d’effectuer le raccordement à un autre réseau de distribution via une ligne directe, ou au réseau de transport local ou au réseau de transport, il transmet sans délai l’entièreté du dossier au gestionnaire du réseau concerné après concertation avec celui-ci, en informe le client, et restitue les droits éventuellement perc¸ us. § 3. Si les informations fournies au gestionnaire du réseau par le demandeur, au sujet de la puissance de raccordement souhaitée, se révèlent ultérieurement incorrectes, le demandeur doit introduire une demande de modification du raccordement, conformément à l’article 81, sur injonction du gestionnaire du réseau concerné. Il en va de même si le demandeur réduit ultérieurement la puissance de ses installations. Les frais d’étude relatifs à cette nouvelle demande sont à charge de l’utilisateur du réseau. Section 3. — Prescriptions applicables à tout raccordement Art. 53. Tout raccordement, ainsi que toute installation d’un utilisateur du réseau de distribution raccordé au réseau de distribution, doit répondre aux règlements et normes applicables aux installations électriques. Art. 54. § 1er. Le niveau admissible de perturbations occasionnées sur le réseau de distribution par les installations du raccordement et les installations propres de l’utilisateur du réseau de distribution est déterminé par les normes nationales et internationales en vigueur et notamment par les rapports techniques CEI 61000-3-6 et CEI 61000-3-7 en haute tension, et les rapports techniques correspondant (CEI 61000.3-2 et CEI 61000.3-3) en basse tension. § 2. L’utilisateur du réseau de distribution veille à ce que les installations dont il a la gestion n’engendrent pas sur le réseau de distribution des phénomènes perturbateurs qui dépassent les limites spécifiées par le § 1er et, le cas échéant, dans le contrat de raccordement. A cette fin, le gestionnaire du réseau de distribution fournit à la demande de l’utilisateur du réseau les valeurs indicatives nécessaires, telles que les puissances de court-circuit dans les différentes situations au point de raccordement. § 3. Lors de perturbations occasionnées sur le raccordement par le réseau de distribution ayant eu une influence non négligeable sur le fonctionnement des installations de l’utilisateur de réseau de distribution, le gestionnaire du réseau de distribution donne, à la demande de l’utilisateur du réseau de distribution, une explication écrite sur leur origine dans les dix jours ouvrables. Art. 55. L’utilisateur du réseau de distribution veille à ce que ses installations n’occasionnent pas de risques, de dommages ou de nuisances chez le gestionnaire du réseau de distribution ou chez des tiers au-delà des normes ou prescriptions techniques d’application. Art. 56. Des installations électriques alimentées par des raccordements distincts ne peuvent pas être reliées entre elles, sauf autorisation écrite préalable du ou des gestionnaire(s) du ou des réseau(x) de distribution concerné(s) ou convention explicite dans le contrat de raccordement avec précision des modalités. Art. 57. § 1er. Les raccordements doivent répondre aux prescriptions techniques de SYNERGRID C2/112 intitulée ″Prescriptions techniques de raccordement au réseau de distribution haute tension″ et C1/107 intitulée ″Prescriptions techniques générales relatives au raccordement d’un utilisateur au réseau de distribution basse tension″. Toutefois, en


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD cas de contradiction entre une des dites prescriptions et une disposition législative ou réglementaire, en ce compris celles du présent règlement, les dispositions législatives ou réglementaires priment. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution peut prévoir, le cas échéant et moyennant transmission à la CWaPE conformément à l’article 14, des prescriptions spécifiques au raccordement en fonction des caractéristiques particulières du réseau de distribution local. CHAPITRE II. — Prescriptions spécifiques aux raccordements à la haute tension Section 1re. — Environnement des installations Art. 58. Pour le placement du dispositif de mesure et de tout autre appareillage faisant partie du raccordement, l’utilisateur du réseau de distribution met à la disposition du gestionnaire du réseau de distribution un espace qui répond aux besoins de ce dernier. Les modalités de cette mise à disposition sont déterminées de commun accord entre les parties concernées. Section 2. — Conformité des installations Art. 59. La conception du raccordement et des installations de l’utilisateur du réseau de distribution doit être conforme aux dispositions du RGIE en matière de contrôles de conformité et de contrôles périodiques des installations. Sont spécialement visées, l’implantation, l’accessibilité des installations et la maniabilité et l’identification de l’appareillage de commande. Le raccordement des équipements et leur fonctionnement doivent être compatibles avec le mode d’exploitation du réseau de distribution sur lequel ils sont raccordés, tant en ce qui concerne leurs caractéristiques techniques que les aspects de sécurité liés à l’exploitation. Le gestionnaire du réseau de distribution fournit les données techniques nécessaires; les normes EN 50110 sont applicables. Art. 60. Les frais de contrôle de conformité et les contrôles périodiques des installations prévus par le RGIE restent à charge de l’utilisateur du réseau de distribution concerné. Art. 61. § 1er. Les spécifications fonctionnelles des protections de l’utilisateur du réseau de distribution qui déconnectent ses installations du raccordement en cas de défaut dans les installations de l’utilisateur, sont déterminés de commun accord avec le gestionnaire du réseau de distribution. La sélectivité de la protection des réseaux de distribution ne doit en aucun cas être compromise par le choix des valeurs des paramètres de protection. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution peut, en raison d’une modification de la situation du réseau, imposer les adaptations et/ou réglages nécessaires aux protections dans les installations de l’utilisateur du réseau de distribution, afin de continuer à garantir la sélectivité des protections dans les réseaux. Les frais liés à l’exécution éventuelle d’adaptations aux installations de l’utilisateur du réseau de distribution sont à charge du gestionnaire du réseau de distribution concerné, qui peut le cas échéant les répercuter à une tierce partie responsable. Art. 62. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution peut mettre en œuvre les moyens techniques requis pour la compensation d’énergie réactive ou, plus généralement, pour la compensation de tout phénomène perturbateur, lorsque la charge d’un utilisateur du réseau de distribution raccordé au réseau de distribution : 1° donne lieu à un prélèvement additionnel d’énergie réactive, par rapport aux valeurs définies à l’article 151; 2° perturbe la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de distribution à un degré tel que la norme NBN EN 50160 visée à l’article 5 ne peut plus être respectée par le gestionnaire du réseau de distribution. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution motive sa décision et communique celle-ci à l’utilisateur du réseau de distribution concerné. § 3. L’installation et l’utilisation des moyens techniques visés au § 1 sont à charge de l’utilisateur du réseau de distribution concerné si celui-ci en est à l’origine. CHAPITRE III. — Prescriptions spécifiques aux raccordements en basse tension Section 1re. — Environnement des installations Art. 63. § 1er. Dans les bâtiments où la puissance de raccordement demandée dépasse 56 kVA, l’utilisateur du réseau de distribution doit mettre à disposition du gestionnaire du réseau de distribution, pour le regroupement des appareils de mesure, des autres appareils qui font partie du raccordement, et le cas échéant, des installations de transformation, un local (ou une partie de local) qui satisfait à ces objectifs. Les modalités de cette mise à disposition sont déterminées d’un commun accord entre les parties; elle est gratuite si les installations du gestionnaire du réseau de distribution ne desservent que le bâtiment concerné. § 2. Dans les bâtiments où la puissance de raccordement demandée n’excède pas 56 kVA, l’utilisateur du réseau de distribution met gratuitement à disposition une partie de mur pour le boîtier de raccordement. Art. 64. § 1er. Dans les bâtiments où plusieurs utilisateurs du réseau de distribution sont raccordés, le propriétaire doit mettre à disposition du gestionnaire du réseau de distribution pour le regroupement des appareils de mesure et autres installations de raccordement, y compris, le cas échéant, les installations de transformation, un ou plusieurs locaux, ou un ou plusieurs emplacements qui satisfont à ces objectifs. Les modalités de cette mise à disposition sont déterminées d’un commun accord entre les parties; elle est gratuite si les installations du gestionnaire du réseau de distribution ne desservent que le bâtiment concerné. § 2. Si pour l’alimentation d’un lotissement ou assimilé (plan masse ou indivision), une ou plusieurs nouvelles cabines de distribution sont nécessaires, la personne qui lotit doit mettre à disposition du gestionnaire du réseau de distribution un (des) terrain(s) qui satisfait/satisfont à ces objectifs. Les modalités de cette mise à disposition sont déterminées de commun accord entre les parties; elle est gratuite si les installations du gestionnaire du réseau de distribution ne desservent que le lotissement concerné. Section 2. — Conformité du raccordement Art. 65. Les installations de raccordement répondent aux prescriptions techniques SYNERGRID C1/110 intitulée « Equivalence entre l’intensité (du courant) et la puissance des disjoncteurs basse tension ». Art. 66. La prescription technique SYNERGRID C1/107 relative aux ″ Prescriptions techniques générales relatives au raccordement d’un utilisateur au réseau de distribution basse tension″ est d’application, sauf les dispositions relatives au raccordement en fonction de la puissance qui sont couvertes par l’article 51.

39719


39720

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 3. — Puissance de raccordement Art. 67. La puissance minimale de raccordement qu’un utilisateur peut obtenir est de 40 A en 230 V monophasé ou l’équivalent si le réseau est triphasé, sauf limitation découlant de l’Arrêté du Gouvernement wallon du 30 mars 2006 relatif aux obligations de service public dans le marché de l’électricité. Si un raccordement concerne plusieurs utilisateurs, la puissance minimale qui peut être obtenue est d’autant de fois 40A/230V qu’il y a d’utilisateurs finals. Cet article n’est pas d’application pour les raccordements auxquels est associée une puissance forfaitaire. CHAPITRE IV. — Prescriptions techniques complémentaires pour le raccordement d’unités de production d’électricité verte et d’unités de production décentralisées Art. 68. Les raccordements des unités de production qui utilisent des sources d’énergie renouvelables, des unités de cogénération, de celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriels, ainsi que des unités de production décentralisées répondent, pour les aspects techniques, aux prescriptions techniques SYNERGRID C 10/11 intitulées ″Prescriptions techniques spécifiques de raccordement d’installations de production décentraliséesfonctionnant en parallèle sur le réseau de distribution″. CHAPITRE V. — Procédure de raccordement à la haute tension Section 1re. — Mesures de confidentialité pour les unités de production Art. 69. Le gestionnaire du réseau de distribution ne peut utiliser, pour les contacts avec les producteurs raccordés à son réseau ou souhaitant s’y raccorder, que son propre personnel ou un expert indépendant des producteurs, des responsables d’équilibre, des détenteurs de licence de fourniture et des intermédiaires. Il en est de même pour la réalisation d’études et la préparation de contrats. Section 2. — Demande d’étude d’orientation et avant-projet de raccordement Art. 70. L’étude d’orientation a pour but l’établissement d’un avant-projet de raccordement. L’introduction d’une demande d’étude d’orientation est facultative. Avant qu’un producteur n’introduise une demande d’étude d’orientation, il lui est loisible de contacter le gestionnaire du réseau de distribution pour obtenir, à titre gracieux, un avis préalable sur les possibilités d’accueillir une production décentralisée sur le réseau, en fonction de l’implantation de la production et de la puissance souhaitée. Art. 71. § 1er. Sans préjudice de l’article 51, toute personne physique ou morale peut introduire auprès du gestionnaire du réseau de distribution une demande d’étude d’orientation relative à un nouveau raccordement. § 2. Tout utilisateur du réseau de distribution peut introduire auprès du gestionnaire du réseau de distribution une demande d’étude d’orientation relative à une adaptation de son raccordement existant, ou d’installations qui ont une influence non négligeable sur le réseau de distribution ou à leurs modes d’exploitation respectifs. Art. 72. Le demandeur charge par écrit le gestionnaire du réseau de distribution de traiter la demande d’étude d’orientation au moyen du formulaire d’étude établi à cet effet et publié par le gestionnaire du réseau de distribution conformément à l’article 12 du présent règlement. Art. 73. La demande d’étude d’orientation est matérialisée par un formulaire d’étude d’orientation contenant l’identité et les coordonnées du demandeur, le plan du lieu de consommation/production, la puissance du raccordement projeté et les données techniques. Art. 74. Les frais d’une étude d’orientation sont à charge du demandeur selon le tarif applicable approuvé par la CREG. Art. 75. Durant l’exécution de l’étude d’orientation, le gestionnaire du réseau de distribution et le demandeur collaborent de bonne foi. Le gestionnaire du réseau de distribution peut à tout moment demander au demandeur des informations complémentaires nécessaires à la préparation de l’avant-projet de raccordement. Le demandeur informe spontanément le GRD s’il envisage d’augmenter ultérieurement la puissance de ses installations. Art. 76. § 1er. Dans un délai raisonnable et, en tous cas, dans un délai de quinze jours ouvrables suivant la réception d’une demande complète d’étude d’orientation, le gestionnaire du réseau de distribution notifie ses conclusions au demandeur, soit au moyen d’un avant-projet de raccordement, soit au moyen d’un refus motivé de raccordement, dont copie est transmise à la CWaPE. § 2. L’avant-projet contient au moins : 1° un schéma du raccordement projeté; 2° les prescriptions techniques du raccordement; 3° une évaluation indicative des coûts; 4° une évaluation indicative des délais nécessaires pour la réalisation du raccordement, y compris les éventuels renforcements à apporter au réseau de distribution du fait du raccordement. Art. 77. § 1er. Lors du traitement de la demande d’étude d’orientation, le gestionnaire du réseau de distribution accorde une priorité aux demandes relatives à des installations de cogénération de qualité et/ou à haut rendement et à des installations de production qui utilisent des sources d’énergie renouvelables, ainsi qu’aux installations produisant de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriel, par rapport aux autres demandes de raccordement pendantes devant le gestionnaire du réseau de distribution. § 2. Lorsqu’une demande ne peut être traitée dans le délai prévu à l’article 76 en raison de l’application du § 1er, ce délai est porté à 30 jours ouvrables. § 3. Les délais visés dans les articles 76 et 77 peuvent être prolongés d’un commun accord des parties concernées. Art. 78. L’étude d’orientation donne lieu à l’établissement d’un avant-projet de raccordement sans engagement. Les informations contenues dans celui-ci ne lient en aucune manière ni le gestionnaire du réseau de distribution ni le demandeur de l’étude d’orientation. Section 3. — Modification mineure er

Art. 79. § 1 . A l’occasion d’un projet — de modification, qu’il juge mineure, des installations de raccordement ou de leurs modes d’exploitation;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD — de modification des installations de l’utilisateur ou de leurs modes d’exploitation, modification jugée mineure mais susceptible d’avoir un impact sur la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de distribution, l’utilisateur du réseau de distribution notifie au gestionnaire du réseau de distribution les modifications projetées et les raisons pour lesquelles il les estime mineures. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution examine la notification visée au § 1er, apprécie et, le cas échéant, confirme le caractère mineur de la modification. Art. 80. § 1er. Suite à l’examen visé à l’article 79, le gestionnaire du réseau de distribution peut : 1° approuver les modifications projetées sans autres formalités; 2° proposer la conclusion d’un avenant au contrat de raccordement; 3° proposer que, en l’absence de caractère mineur de la modification, la modification s’effectue dans le respect de la procédure prévue à la section 4 du présent chapitre. § 2. La conclusion d’un avenant tel que visé au § 1er, 2° ne dispense pas le demandeur de raccordement d’obtenir une notification de la conformité du raccordement conformément au chapitre VII du présent titre. Section 4. — Demande de raccordement, étude de détail et projet de raccordement Art. 81. § 1er. Tout nouveau raccordement ou modification d’un raccordement existant doit être précédé d’une demande de raccordement, incluant une étude de détail, à introduire auprès du gestionnaire du réseau de distribution. § 2. Un utilisateur du réseau de distribution doit également introduire une demande de raccordement lorsqu’une modification envisagée de ses installations ou de leurs modes d’exploitation peut perturber de fac¸ on non négligeable le fonctionnement du réseau de distribution. Art. 82. Toute personne physique ou morale ou un tiers mandaté (par exemple son fournisseur) peut introduire une demande de raccordement auprès du gestionnaire du réseau de distribution. Cette demande implique la réalisation par le gestionnaire du réseau de distribution d’une étude de détail, dont les frais sont à charge du demandeur selon le tarif applicable approuvé par la CREG sauf si la demande déjà introduite une première fois, n’a pas donné lieu à la conclusion d’un contrat de raccordement en fonction de l’article 89 § 1er, et pour autant qu’il n’y ait pas eu entretemps de modifications aux réseau ayant une incidence sur les conditions de raccordement. Art. 83. Tout utilisateur du réseau de distribution raccordé ou un tiers mandaté peut introduire auprès du gestionnaire du réseau de distribution une demande de raccordement relative à une adaptation de son raccordement existant, ou à des installations qui ont une influence non négligeable sur le réseau de distribution, ou à leurs modes d’exploitation respectifs. Art. 84. La demande de raccordement est matérialisée par un formulaire de raccordement contenant l’identité et les coordonnées du demandeur, le plan du lieu de consommation/production, la puissance du raccordement, le modèle de charge attendu et les caractéristiques techniques détaillées du raccordement et des installations à raccorder, telles qu’indiquées dans le formulaire. Le demandeur informe spontanément le GRD s’il envisage d’augmenter ultérieurement la puissance de ses installations. Art. 85. § 1er. Dans les plus brefs délais et en tous cas dans les dix jours ouvrables de la réception d’une demande de raccordement, le gestionnaire du réseau de distribution vérifie si celle-ci est complète. Si elle est incomplète, il signale au demandeur de raccordement les informations complémentaires qu’il doit fournir en vue de la préparation du projet de raccordement. Si elle est complète, il envoie un accusé de réception. § 2. Lorsque la demande de raccordement est complète, le gestionnaire du réseau de distribution attribue au demandeur une réservation de capacité. Art. 86. § 1er. Lors de l’examen de la demande de raccordement, le gestionnaire du réseau de distribution accorde une priorité aux demandes de raccordement relatives à des installations de cogénération de qualité et/ou à haut rendement, à des installations de production qui utilisent des sources d’énergie renouvelables ainsi qu’à celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriels par rapport aux autres demandes de raccordement pendantes devant le gestionnaire du réseau de distribution. § 2. La priorité visée au §1er vaut également pour les réservations de capacité. Art. 87. § 1er. Dans les plus brefs délais, et en tout cas dans un délai de trente jours ouvrables (quarante jours pour les puissances supérieures à 1 MW) suivant la réception d’une demande complète, le gestionnaire du réseau de distribution fournit au demandeur de raccordement une proposition technique de raccordement. Celle-ci comprend un projet de raccordement avec l’offre associée, les solutions techniques et les paramètres de réglage qui doivent être convenus entre le gestionnaire du réseau de distribution et le demandeur de raccordement, conformément aux prescriptions du présent règlement et compte tenu des caractéristiques techniques du réseau de distribution. Le demandeur dispose alors d’un délai maximum de trente jours pour examiner la proposition. § 2. Lorsqu’une demande ne peut être traitée dans le délai visé au § 1er en raison de l’application de l’article 86, ce délai est porté à soixante jours ouvrables suivant la réception de la demande complète. § 3. Les délais visés dans cet article peuvent être prolongés d’un commun accord des parties concernées, avec maintien de la réservation tant qu’aucune autre demande n’a été introduite. Art. 88. § 1er. En cas d’accord concernant la proposition technique de raccordement visée à l’article 87, le gestionnaire du réseau de distribution présente au demandeur un contrat de raccordement dans un délai de dix jours ouvrables à compter de l’accord. § 2. Le contrat de raccordement peut contenir une condition suspensive liée à l’obtention des permis ou autorisations concernant les installations pour lesquelles la procédure administrative est en cours. Si le gestionnaire du réseau de distribution refuse une telle condition suspensive, il communique les motifs de sa décision au demandeur et à la CWaPE. Art. 89. § 1er. Si une demande de raccordement ne conduit pas à la conclusion d’un contrat de raccordement dans un délai de quarante jours ouvrables après la notification de la proposition technique de raccordement, la procédure de demande de raccordement est considérée comme caduque. Le gestionnaire du réseau de distribution avertit le demandeur dix jours ouvrables avant l’expiration de ce délai et informe la CWaPE en cas de caducité.

39721


39722

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Sur demandes motivées, le demandeur peut obtenir des prolongations du délai visé au § 1er, de maximum 20 jours ouvrables chacune, avec maintien de la réservation de puissance tant qu’aucune autre demande n’a été introduite. § 3. Les coûts encourus par le gestionnaire du réseau de distribution pour l’étude détaillée de la demande de raccordement sont à charge du demandeur et précisés dans le tarif applicable approuvé par la CREG. Section 5. — Contrat de raccordement Art. 90. La réalisation de tout raccordement ne peut être entamée qu’après conclusion d’un contrat de raccordement ou, le cas échéant, tacite acceptation des conditions générales de raccordement en cas de raccordement inférieur ou égal à 56 kVA avec le gestionnaire du réseau de distribution. Art. 91. La réalisation d’une adaptation à un raccordement existant, à une installation d’un utilisateur du réseau de distribution qui a une influence non négligeable sur le réseau de distribution ou à leur mode d’exploitation respectif ne peut être entamée qu’après conclusion d’un contrat de raccordement avec le gestionnaire du réseau de distribution ou, le cas échéant, pour des puissances inférieures ou égales à 56 kVA, acceptation expresse des conditions générales du gestionnaire du réseau de distribution. Art. 92. A la demande de l’utilisateur du réseau de distribution, le gestionnaire du réseau de distribution peut accepter qu’une modification telle que visée à l’article 91 soit considérée comme étant d’importance mineure. Une telle adaptation d’importance mineure est stipulée dans un avenant au contrat de raccordement sans qu’une étude détaillée n’ait dû être effectuée. Art. 93. Le contrat de raccordement contient au moins les éléments suivants : 1° l’identité des parties; 2° la désignation des personnes de contact; 3° les dispositions relatives à la durée et à la cessation du contrat; 4° la description du raccordement avec indication de l’emplacement et du niveau de tension du point de raccordement, du point d’accès et du point de mesure; 5° l’identification unique du point d’accès au moyen du code EAN; 6° les dispositions relatives à l’accès des personnes aux installations de raccordement; 7° la description des installations de l’utilisateur du réseau de distribution (y compris les installations qui font fonctionnellement partie du réseau), en particulier les unités de production raccordées; 8° les conditions et dispositions techniques spécifiques, notamment la puissance de raccordement, les caractéristiques techniques pertinentes du raccordement et des installations de l’utilisateur du réseau de distribution, le système de mesure, l’exploitation, l’entretien ainsi que les exigences en matière de protections et de la sécurité; 9° les modalités d’exécution et les délais de réalisation du raccordement selon qu’il s’agit d’un nouveau raccordement ou d’un raccordement à adapter, avec indication des hypothèses prises en considération; 10° les dispositions relatives à la responsabilité mutuelle et à la confidentialité; 11° les modalités de paiement. Art. 94. Les solutions techniques et les spécifications fonctionnelles du gestionnaire du réseau de distribution peuvent être adaptés, pour des raisons liées à la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau, sur demande motivée du gestionnaire du réseau de distribution et moyennant information préalable de la CWaPE. Le coût de ces adaptations est pris en charge en premier stade par le gestionnaire du réseau de distribution, qui peut, le cas échéant, le répercuter à une tierce partie responsable. Si elles résultent d’une modification des installations d’un utilisateur du réseau de distribution, les coûts sont pris en charge par ce dernier. Art. 95. § 1er. Les délais pour la réalisation du raccordement, tels que visés au contrat de raccordement, tiennent compte des éventuels renforcements qui doivent être effectués aux réseaux de distribution, de transport local ou de transport. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution donne la priorité, par rapport aux autres travaux non urgents, aux raccordements des installations de cogénération de qualité et/ou à haut rendement, à des installations de production qui utilisent des sources d’énergie renouvelables ainsi qu’à celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriels. Les travaux non urgents visés à cet article sont ceux dont le retardement ne provoque ni un danger pour les personnes ni un dommage réel direct aux équipements existants. Art. 96. Les demandes de permis nécessaires doivent être introduites auprès des autorités compétentes dans un délai compatible avec le calendrier de réalisation du raccordement. Sans préjudice de l’article 99, § 3, les délais complémentaires liés à des retards imputables au traitement du dossier par les autorités administratives compétentes ou à des conditions complémentaires qui seraient imposées par ces mêmes autorités au gestionnaire du réseau de distribution permettent à ce dernier, sauf accord particulier pris avec l’utilisateur de réseau concerné, de reporter la réalisation du raccordement pour un terme identique à celui nécessaire au traitement administratif du dossier. Section 6. — Mise en service du raccordement Art. 97. Seul le gestionnaire du réseau de distribution est autorisé à mettre sous tension le raccordement et à réaliser les travaux jusqu’au premier organe de coupure inclus, sauf stipulation contraire entre parties. Le délai maximum de mise en service après la réalisation du raccordement est de trois jours ouvrables, pourvu que toutes les conditions contractuelles préalables soient remplies. Section 7. — Statut des raccordements existants Art. 98. Dans l’attente de l’établissement de nouveaux contrats de raccordement entre le gestionnaire du réseau de distribution et l’utilisateur du réseau de distribution conformément aux articles 121 à 123, les conventions conclues par le passé entre les parties concernées par le raccordement restent d’application, dans la mesure où elles ne sont pas en contradiction avec le présent règlement.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD CHAPITRE VI. — Procédure de raccordement en basse tension Section 1re. — Demande de raccordement Art. 99. § 1er. Toute demande de raccordement en basse tension doit être introduite par écrit auprès du gestionnaire du réseau de distribution suivant la procédure publiée à cet effet conformément à l’article 12 du présent règlement. Elle peut également être effectuée par téléphone, pourvu que le gestionnaire du réseau de distribution envoie un accusé de réception. § 2. Le gestionnaire du réseau est tenu de répondre dans les dix jours à toute demande de raccordement. Pour les puissances inférieures ou égales à 10 kVA et pourvu que la demande soit complète, il communique, endéans le délai susmentionné, le texte de son règlement type qui régit cette matière. Le même envoi précise les conditions techniques et financières du raccordement ainsi que les délais probables de réalisation du raccordement. Pour les puissances supérieures à 10 kVA, s’il ne peut fournir dans ce délai une proposition de contrat cadre de raccordement, il envoie un accusé de réception dans le même délai et remet la proposition dans les dix jours qui suivent. Ces délais sont prolongés si une demande de dérogation pour non enfouissement est introduite auprès de la CWaPE, selon les modalités prévues à l’article 25. § 3. Lorsque le raccordement nécessite une extension du réseau, le coût de cette extension est à charge du demandeur sauf s’il s’agit d’une habitation construite le long de la voirie en zone d’habitat ou d’extension d’habitat et hors lotissement. § 4. Pour les immeubles et les lotissements dont le caractère social est officiellement reconnu, les extensions de réseaux sont à charge des gestionnaires de réseaux. En ce qui concerne les lotissements, il en est de même pour l’électrification du lotissement, hors raccordements des habitations. En cas d’application de ce paragraphe, les mises à disposition visées aux articles 63 et 64 sont toujours gratuites. § 5. Pour le raccordement standard d’un client résidentiel, lorsque tous les permis et autorisations requis ont été accordés, les délais de réalisation du raccordement ne peuvent excéder trente jours calendaires. Art. 100. Pour les puissances de raccordement demandées supérieures à 56 kVA et/ou lorsque le gestionnaire du réseau de distribution estime qu’un raccordement en basse tension n’est envisageable que moyennant extension et/ou renforcement du réseau de distribution, la procédure de l’étude d’orientation et/ou de détail est la même que celle prévue dans la procédure de raccordement en haute tension. Section 2. — Demande de raccordement temporaire Art. 101. § 1er. Une demande pour un raccordement temporaire est d’application : — si le raccordement sera utilisé pour l’alimentation d’installations sur des terrains de construction ou des manifestations, et — si l’utilisation du raccordement est strictement limitée dans le temps ou si le raccordement sera remplacé, à l’issue d’une période limitée, par un raccordement permanent, et — si le gestionnaire du réseau de distribution estime qu’une extension/un renforcement du réseau de distribution n’est pas nécessaire. § 2. Toute demande pour un raccordement temporaire est introduite auprès du gestionnaire du réseau de distribution. Elle mentionne les informations nécessaires : — identification du demandeur; — localisation, date de mise en service souhaitée et durée; — puissance nécessaire; — fournisseur (avec copie du contrat). Dans les cinq jours, le gestionnaire du réseau de distribution vérifie le caractère complet de la demande et informe le demandeur des informations manquantes. § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution répond à une demande pour un raccordement temporaire dans les cinq jours ouvrables à compter de la réception d’une demande complète : — par une offre contraignante contenant également les conditions du raccordement et l’EAN-GSRN du point d’accès ou des points d’accès appartenant au raccordement; — ou par une réponse écrite selon laquelle la demande ne satisfait pas à la définition d’un raccordement temporaire, en en précisant la raison; — ou par un refus de la demande motivé par écrit, avec copie à la CWaPE. § 4. Pour des manifestations festives de courte durée à l’extérieur (fêtes foraines, fêtes locales…), si le processus décrit aux §§ 1er à 3 n’est pas applicable, le gestionnaire du réseau de distribution peut répondre à des demandes de raccordement en respectant les conditions suivantes : — le gestionnaire du réseau de distribution a conclu un accord avec un fournisseur pour couvrir ce type de fourniture; — cet accord définit les modalités de paiement par le client final au fournisseur, via le gestionnaire du réseau de distribution, des énergies consommées; — le gestionnaire du réseau de distribution se charge de l’interface avec le demandeur, y compris la récupération du coût de l’énergie consommée. En dérogation au présent règlement, ce type de raccordement ne nécessite pas de demande d’accès, ni d’attribution d’un code EAN, ni d’inscription au registre d’accès du gestionnaire du réseau de distribution. Section 3. — Mise en service du raccordement Art. 102. § 1er. Seul le gestionnaire du réseau de distribution est autorisé à mettre sous tension le raccordement et à réaliser les travaux jusqu’au premier organe de coupure inclus, sauf stipulation contraire entre parties. Le délai maximum de mise en service après la réalisation du raccordement est de trois jours ouvrables. § 2. Seul le gestionnaire du réseau de distribution est autorisé à intervenir sur le premier organe de coupure et la partie du raccordement située en amont de celui-ci.

39723


39724

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 103. Le tracé du raccordement ainsi que l’emplacement et les caractéristiques de ses éléments constitutifs sont conformes aux règlements du gestionnaire du réseau de distribution de manière à ce que la sécurité générale et le fonctionnement normal des éléments constitutifs du raccordement soient assurés, et que les relevés de consommation, la surveillance, la vérification et l’entretien puissent s’effectuer facilement. Art. 104. § 1er. Le percement du mur du bâtiment pour le câble de raccordement peut être confié à l’utilisateur du réseau de distribution ou au propriétaire de l’immeuble concerné en respectant les indications du gestionnaire du réseau de distribution. § 2. Le câble de raccordement souterrain doit être protégé mécaniquement sur toute sa longueur de la traversée du mur au moyen d’un tuyau de protection en PVC, PE, fibres de ciment ou autres moyens au moins équivalents. § 3. Le passage dans le mur doit être obturé par l’utilisateur du réseau de distribution ou par le propriétaire de l’immeuble de manière à le rendre étanche à l’eau et au gaz. CHAPITRE VII. — Utilisation, entretien et conformité du raccordement Section 1re. — Généralités Art. 105. L’utilisateur du réseau de distribution et, le cas échéant, le propriétaire du bien immeuble concerné prennent les précautions nécessaires pour prévenir tout dommage au raccordement. Art. 106. L’utilisateur du réseau de distribution ou le propriétaire du bien immeuble concerné est tenu de notifier immédiatement au gestionnaire du réseau de distribution tout dommage, anomalie ou non-conformité aux prescriptions légales ou réglementaires qu’il peut raisonnablement constater. Section 2. — Utilisation des installations qui font fonctionnellement partie du réseau de distribution Art. 107. L’installation de l’utilisateur du réseau de distribution qui fait fonctionnellement partie du réseau de distribution pour le transfert d’énergie vers d’autres utilisateurs du réseau de distribution est mise à la disposition du gestionnaire du réseau de distribution, selon les modalités décrites à l’article 17. Section 3. — Utilisation et entretien de raccordements en basse tension Art. 108. Le gestionnaire du réseau de distribution est responsable de l’entretien et de la qualité et de la sécurité de fonctionnement des équipements de raccordement situés entre son réseau et le premier organe de coupure en charge, y compris ce dernier. Les frais d’entretien et de réparation de ces équipements et du premier organe de coupure sont à sa charge. Le renouvellement des équipements susmentionnés pour raison de vétusté est également à sa charge, sauf dommages causés par l’utilisateur, demande d’augmentation de puissance ou modification des installations de ce dernier. Pour la partie du raccordement située à l’intérieur de l’habitation, la responsabilité du GRD se limite au remplacement du câble, après que l’utilisateur l’ait rendu entièrement accessible; il en est de même pour les raccordements souterrains. Pour les immeubles à habitations multiples, la responsabilité du gestionnaire du réseau de distribution se limite au remplacement du câble depuis le réseau jusqu’au premier organe de coupure en charge pour autant que cet organe de coupure soit installé à l’intérieur du local mis à la disposition du gestionnaire du réseau de distribution, ou jusqu’aux premières bornes accessibles dans ce local en l’absence d’organe de coupure. Art. 109. La mise hors service d’un raccordement ne peut être effectuée que par le gestionnaire du réseau de distribution ou par une personne dûment habilitée par lui. Cette mise hors service ne peut être réalisée qu’après en avoir informé préalablement l’utilisateur dans les délais prévus aux articles 142 à 144. Art. 110. En cas de modification par l’utilisateur des caractéristiques de prélèvement ou d’injection ou de modifications, par rapport aux conditions qui prévalaient lors de la réalisation du raccordement et qui n’auront pas été convenues conformément à l’article 91, le gestionnaire du réseau de distribution peut, sans préjudice des mesures nécessaires à la régularisation définitive de la situation, modifier le raccordement aux frais de l’utilisateur du réseau de distribution ou du propriétaire du bien immeuble concerné afin de préserver la sécurité générale du réseau. Art. 111. Le raccordement ne peut être encastré qu’avec l’autorisation du gestionnaire du réseau de distribution et doit dans ce cas être efficacement protégé. Son contrôle doit être possible à tout moment. Art. 112. Le propriétaire du bien immeuble veille à maintenir l’étanchéité des murs concernés. Il veille également à maintenir dans sa propriété l’accessibilité du câble de raccordement, et prend les précautions nécessaires pour éviter tout accident. Dans ce cadre, il effectue à ses frais l’élagage des branches qui pourraient occasionner des dégâts au raccordement. Art. 113. L’utilisateur du réseau de distribution peut actionner le disjoncteur du raccordement, sauf lorsque des scellés ou toute autre contre-indication du gestionnaire du réseau de distribution l’en empêchent. Section 4. — Conformité des installations et du raccordement de l’utilisateur du réseau Art. 114. Avant la mise en service d’un raccordement, l’utilisateur du réseau de distribution fournit au gestionnaire du réseau de distribution la preuve que ses installations répondent aux obligations légales ou réglementaires applicables. Cette preuve est apportée par un rapport d’un organisme agréé au sens du RGIE, ou une autorité habilitée. Art. 115. En cas de doute, le gestionnaire du réseau de distribution peut examiner et évaluer la conformité du raccordement et des installations de l’utilisateur du réseau de distribution avec les prescriptions du présent règlement et du contrat de raccordement ainsi que les dommages ou les nuisances éventuels que la non-conformité du raccordement ou de l’installation pourrait provoquer aux installations du gestionnaire du réseau de distribution ou aux installations d’un autre utilisateur du réseau de distribution et/ou à la qualité de la tension fournie par celles-ci. Art. 116. § 1er. Pour examiner la conformité du raccordement et des installations d’un utilisateur du réseau de distribution avec les dispositions du présent règlement et du contrat de raccordement, le gestionnaire du réseau de distribution peut, de sa propre initiative ou à la demande d’un tiers, effectuer des tests sur les installations. § 2. Après concertation, le gestionnaire du réseau de distribution et l’utilisateur du réseau de distribution concerné conviennent de la procédure, du calendrier et des moyens à mettre en œuvre en vue d’effectuer les tests visés au § 1er. § 3. Dans le mois qui suit les tests effectués par ou pour le compte du gestionnaire du réseau de distribution, le gestionnaire du réseau de distribution transmet un rapport à l’utilisateur du réseau de distribution ainsi qu’aux éventuels tiers concernés après en avoir retiré, le cas échéant, les données confidentielles.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 4. Si l’examen et/ou les tests montrent qu’une installation ne répond pas aux exigences du présent règlement ou du contrat de raccordement, le gestionnaire du réseau de distribution met en demeure l’utilisateur de procéder, dans un délai raisonnable, aux modifications requises. § 5. Si l’utilisateur du réseau de distribution n’a pas effectué les adaptations stipulées au § 4 dans le délai imparti, le gestionnaire du réseau de distribution peut, après une ultime mise en demeure avec copie à la CWaPE, suspendre l’alimentation à la fin du délai fixé dans cette ultime mise en demeure. Art. 117. Le propriétaire de l’installation ou l’utilisateur du réseau concerné prend à sa charge les frais de l’examen et/ou des tests qui ont fait apparaître la non-conformité du raccordement, de même que les frais des nouveaux tests qui sont effectués après que les modifications ont été apportées à l’installation. Si aucune non-conformité n’a été décelée, les tests sont à charge de la partie qui les a demandés. Art. 118. Sauf convention contraire entre les parties concernées, le gestionnaire du réseau de distribution a le droit de mettre le raccordement hors service si les adaptations ne sont toujours pas effectuées dix jours après la mise en demeure. Art. 119. Le gestionnaire du réseau de distribution peut exiger que l’utilisateur du réseau de distribution prenne des mesures dont il supporte les frais afin d’empêcher que, par suite du fonctionnement des installations de l’utilisateur du réseau de distribution, le niveau admissible des perturbations défini à l’article 54 soit dépassé. Art. 120. § 1er. Un utilisateur du réseau de distribution qui souhaite effectuer lui-même ou faire effectuer des essais sur le raccordement ou sur ses installations qui ont une influence non négligeable sur le réseau de distribution, sur le(s) raccordement(s) ou sur les installations d’un autre utilisateur du réseau de distribution, doit obtenir à cet effet l’autorisation écrite préalable du gestionnaire du réseau de distribution. Toute demande doit être motivée et mentionnera l’installation (les installations) sur laquelle (lesquelles) porteront les essais, la nature et les données techniques des essais, la procédure (notamment le responsable des essais) et le calendrier. § 2. Sur la base des données contenues dans cette demande, le gestionnaire du réseau de distribution évalue l’opportunité de cette demande et se concerte, le cas échéant, avec le demandeur pour programmer les essais demandés. Il avertit les parties qui, selon lui, sont concernées par les essais demandés. Art. 121. Une installation de raccordement et/ou une installation d’un utilisateur de réseau de distribution, existant avant l’entrée en vigueur du présent règlement, et qui n’est pas conforme aux prescriptions du présent règlement, peut être utilisée dans l’état dans lequel elle se trouve : — pendant 5 ans si la non-conformité ne risque pas, dans des conditions normales de fonctionnement du réseau, de porter préjudice au réseau de distribution, au gestionnaire du réseau de distribution, à un autre utilisateur du réseau de distribution ou à toute autre personne; — pendant 15 ans si la non-conformité ne peut, quelles que soient les conditions d’utilisation, porter préjudice au réseau de distribution, au gestionnaire du réseau de distribution, à un autre utilisateur du réseau de distribution ou à toute autre personne. Art. 122. Une installation de raccordement et/ou une installation d’un utilisateur du réseau de distribution existant avant l’entrée en vigueur du présent règlement qui porte ou qui pourrait porter préjudice au réseau de distribution, au gestionnaire du réseau de transport local, à un autre utilisateur du réseau de transport local ou à toute autre personne, doit être mise en conformité dès que possible, par celui qui en répond, le cas échéant, après mise en demeure du gestionnaire du réseau de transport local. Art. 123. § 1er. Il appartient à chaque utilisateur du réseau de distribution qui n’a pas, au moment de l’entrée en vigueur du présent règlement, conclu un contrat de raccordement conformément au présent règlement, de prendre toutes les dispositions nécessaires pour : 1° s’assurer que ses installations sont conformes au présent règlement; 2° s’assurer que ses installations ne portent pas ou ne pourraient pas porter préjudice au réseau de distribution, au gestionnaire du réseau de distribution ou à un autre utilisateur du réseau de distribution ou à toute autre personne; 3° contacter le gestionnaire du réseau en vue d’obtenir toute information utile et d’entamer une concertation en vue d’élaborer des contrats de raccordement conformément au présent Titre; 4° établir l’état des lieux de ses installations visées aux points 1° et 2°, des mesures envisagées en vue de remédier éventuellement à leur non-conformité avec des délais indicatifs de réalisation. § 2. S’il n’a pas rec¸ u l’état des lieux et les mesures visées au § 1er dans un délai raisonnable, le gestionnaire du réseau contacte d’initiative l’utilisateur du réseau concerné et l’invite à transmettre ces éléments à bref délai. § 3. Avant l’établissement d’un contrat de raccordement pour les raccordements existants, les conventions arrêtées précédemment entre les parties concernées par ce raccordement restent d’application, dans la mesure où celles-ci ne sont pas contraires au présent règlement. § 4. Si nécessaire, la CWaPE proposera au Gouvernement wallon un planning pour la mise en ordre des contrats de raccordements. Section 5. — Enlèvement d’un raccordement Art. 124. Tout raccordement peut être enlevé sur demande écrite par lettre recommandée du propriétaire du bien immeuble et après vérification par le gestionnaire du réseau de distribution que plus aucun utilisateur du réseau de distribution n’en fasse encore usage. Art. 125. Les frais d’enlèvement d’un raccordement, ainsi que les frais de remise des locaux, des voies d’accès et des terrains dans leur état d’origine, sont à charge du propriétaire des installations concernées. Art. 126. Le gestionnaire du réseau de distribution peut, moyennant notification préalable au propriétaire du bien immeuble concerné, enlever ou déconnecter tout raccordement qui n’a plus été utilisé depuis plus d’un an, sauf si l’utilisateur du réseau de distribution déclare que ce raccordement lui sert d’alimentation de secours ou s’il veut garder ce raccordement en réserve pour la réalisation de projets à l’étude. Dans ce dernier cas, il participe aux frais d’entretien selon des modalités à convenir avec le gestionnaire du réseau de distribution.

39725


39726

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD TITRE IV. — Code d’accès er

CHAPITRE I . — Choix d’un fournisseur et du responsable d’équilibre er

Art. 127. § 1 . Avant qu’une demande d’accès ne puisse être introduite auprès du gestionnaire du réseau de distribution selon les modalités des chapitres 2 (haute tension) et 3 (basse tension) du présent titre, un contrat de fourniture d’une durée minimale de trois mois doit être établi entre l’utilisateur du réseau de distribution, un fournisseur titulaire d’une licence de fourniture valable et, le cas échéant, un responsable d’équilibre, par point d’accès, dans le cas d’une fourniture. Si, comme c’est généralement le cas, le fournisseur est/a son propre responsable d’équilibre, l’utilisateur du réseau de distribution ne signe le contrat qu’avec le fournisseur qu’il a choisi. Le gestionnaire du réseau de distribution en est informé lors de l’introduction de la demande d’accès. La durée minimale de trois mois n’est pas applicable pour les raccordements temporaires. § 2. Par dérogation au § 1er, l’utilisateur du réseau de distribution HT peut désigner par point d’accès un responsable d’équilibre et plusieurs fournisseurs titulaires d’une licence de fourniture valable. Dans ce cas, il charge un des fournisseurs d’assumer toutes les responsabilités vis-à-vis du gestionnaire du réseau de distribution. Ce fournisseur est appelé ″le fournisseur″ dans la suite du texte. Cette disposition n’est applicable que lorsque la courbe de charge est mesurée (voir titre V), la responsabilité du gestionnaire du réseau de distribution se limitant à la mesure globale. § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution tient à jour un registre d’accès qui reprend, pour chaque point d’accès caractérisé par un seul code EAN-GSRN, les éléments suivants : — les parties désignées comme fournisseur et responsable d’équilibre; — le type d’utilisateur du réseau de distribution (résidentiel ou non résidentiel); — le cas échéant, le code NACE; — pour les points d’accès sans enregistrement du profil de consommation, la catégorie de profil et la consommation annuelle standard ou la consommation mensuelle standard ou la consommation déterminée forfaitairement; — pour les points d’accès avec un relevé annuel : le mois du relevé; — le groupe tarifaire; — la puissance de raccordement et le niveau de tension; — le cas échéant, la puissance souscrite. Si le gestionnaire du réseau de distribution fait des modifications de fac¸ on structurelle sur les points d’accès, qui ont un impact sur les champs gérés dans le registre d’accès, selon le premier alinéa de cet article (par exemple modifications dans les mois de relevé de compteur, les codes tarifaires…), le gestionnaire du réseau de distribution doit informer le fournisseur au moins un mois à l’avance. Le gestionnaire du réseau de distribution informe de son numéro EAN tout utilisateur qui lui en fait la demande écrite, dans un délai maximum de dix jours. Dans sa demande, l’utilisateur indique le numéro de son compteur. Il n’y a qu’un seul code EAN par raccordement sauf l’exception prévue à l’article 128 § 3. Par contre, plusieurs raccordements appartenant au même utilisateur peuvent éventuellement être rassemblés sous un seul numéro EAN (par exemple, l’éclairage public). § 4. Chaque mois, le gestionnaire du réseau de distribution effectue un instantané (snapshot) du registre d’accès, fixant les données contenues dans ce registre le premier quart d’heure du premier jour du mois. Ce faisant, il fixe au minimum les données suivantes par point d’accès : — l’EAN-GSRN du point d’accès; — le nom indicatif de l’utilisateur du réseau lié au point d’accès; — l’EAN-GLN du gestionnaire du réseau avec, à titre optionnel, le nom du gestionnaire du réseau; — l’EAN-GLN du fournisseur avec, à titre optionnel, le nom du fournisseur; — l’EAN-GLN du responsable d’équilibre avec, à titre optionnel, le nom du responsable d’équilibre; — la date du début de la fourniture au point d’accès; — la date de la fin de la fourniture au point d’accès (si elle est connue); — la fréquence du relevé du compteur : annuelle, mensuelle ou sur une base quart-horaire; — le groupe tarifaire; — en complément, pour les points d’accès sans enregistrement du profil de consommation : la consommation annuelle standard ou la consommation mensuelle standard ou la consommation déterminée forfaitairement, et la catégorie de profil; — en complément, pour les points d’accès à relevé annuel : le mois du relevé du compteur. Cette liste peut être adaptée de commun accord entre tous les partenaires, avec information à la CWaPE. Le gestionnaire du réseau de distribution met automatiquement et gratuitement à la disposition du fournisseur la mise à jour du premier jour du mois, visée à l’alinéa précédent, au plus tard le quatrième jour du mois, pour les points d’accès qui lui sont attribués. § 5. La première fois pour le 15 octobre 2006, et ensuite au moins une fois par semestre, le gestionnaire du réseau de distribution met gratuitement à la disposition des fournisseurs une liste sous forme électronique, contenant les données les plus récentes requises pour la recherche des codes EAN-GSRN des points d’accès sur leurs réseaux. Les champs suivants doivent être repris dans l’ordre suivant : — code EAN — nom de la rue — numéro de maison — boîte postale — code postal — commune — numéro du (ou des) compteur(s).


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 128. § 1er. Lorsqu’une charge est alimentée en tout ou partie par de la production locale, deux responsables d’équilibre, l’un chargé du prélèvement et l’autre chargé de l’injection, peuvent être désignés, par dérogation à l’article 127. § 2. Si l’utilisateur du réseau de distribution désigne deux responsables d’équilibre, il précise dans les contrats d’accès que : — soit des comptages distincts sont installés en vue de compter séparément l’énergie produite et l’énergie prélevée. Chaque responsable d’équilibre n’est responsable que des comptages qui le concernent; — soit un seul comptage est prévu qui effectue la somme algébrique de ces deux énergies et indique par période élémentaire telle que définie à l’article 164 si, globalement, l’énergie résultante est injectée dans le réseau ou est prélevée. Dans ce cas, les responsables d’équilibre ne sont chacun responsables que si le flux d’énergie s’effectue dans le sens pour lequel ils ont été désignés. § 3. Pour l’application de cet article, ainsi que de l’article 161, § 4, le gestionnaire du réseau de distribution peut créer artificiellement deux numéros EAN pour l’accès concerné. § 4. Dans la mesure où l’utilisateur du réseau et le responsable d’équilibre ne respectent pas les dispositions du présent article, le gestionnaire du réseau de distribution prend les mesures nécessaires en vue de garantir la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau de distribution, sans préjudice des recours du gestionnaire du réseau de distribution à l’égard de l’utilisateur du réseau et du responsable d’équilibre concernés. § 5. L’absence de désignation d’un responsable d’équilibre chargé de l’injection et/ou de contrat y afférent dans un délai raisonnable suivant l’entrée en vigueur du présent règlement entraîne, en cas de risque pour la sécurité, la fiabilité et l’efficacité du réseau, et après mise en demeure fixant un délai raisonnable, la suspension de l’accès au réseau de l’unité de production locale concernée. Art. 129. § 1er. Tout changement de fournisseur et/ou d’utilisateur et/ou de responsable d’équilibre doit être signalé dans le délai mentionné dans le MIG applicable par le nouveau fournisseur au gestionnaire du réseau de distribution, qui en informe l’ancien fournisseur. Ce délai ne peut être supérieur à un mois. Si un fournisseur dont le contrat arrive à échéance ne compte pas prolonger sa fourniture au terme de ce contrat et n’est pas averti par le gestionnaire du réseau de distribution d’un changement ultérieur de fournisseur, il est tenu d’en avertir le gestionnaire du réseau de distribution au moins un mois avant l’échéance, faute de quoi il pourra être considéré par le gestionnaire du réseau de distribution comme ayant conservé la qualité de fournisseur du point d’accès concerné. Il en va de même pour un responsable d’équilibre en fin de contrat. Le gestionnaire du réseau de distribution met alors l’utilisateur du réseau en demeure de retrouver un fournisseur au plus tard cinq jours avant la date d’échéance et l’informe que tout prélèvement d’énergie après cette date serait considéré comme indu. Si l’utilisateur est non résidentiel, il l’avertit de la suspension d’accès prévue par l’article 145, § 1er. § 2. Par dérogation au § 1er, à des tensions = 30 kV, la notification est effectuée par le nouveau fournisseur ou le détenteur d’accès et ce, au moins dix jours ouvrables à l’avance. L’ancien fournisseur réagit cinq jours avant l’échéance s’il n’a pas rec¸ u de notification. Ces délais peuvent être raccourcis d’un commun accord de tous les partenaires, avec information à la CWaPE. § 3. Pour permettre la clôture de ses index, tout utilisateur qui quitte un immeuble (déménagement, départ à l’étranger, cessation d’activités, décès,…) avertit le plus rapidement possible et au plus tard quatre semaines à l’avance son fournisseur. Ce dernier informe le gestionnaire du réseau de distribution (lecture des index et mise hors service éventuelle de l’accès). En cas de déménagement, le fournisseur prévient également le gestionnaire du réseau de distribution de la nouvelle adresse (index et mise en service de l’accès). Les gestionnaires des réseaux de distribution fournissent les formulaires permettant la transcription des informations. Ces formulaires sont prévus pour acter un relevé d’index contradictoire, ils sont d’utilisation obligatoire et sont soumis préalablement à l’approbation de la CWaPE. Si nécessaire, la CWaPE peut imposer un formulaire. § 4. Pour garantir la continuité de la fourniture à un utilisateur du réseau de distribution dont le fournisseur est subitement défaillant, le gestionnaire du réseau de distribution prend anticipativement les mesures nécessaires pour pouvoir le remplacer immédiatement par un fournisseur de substitution. Ce dernier est le fournisseur qui, lors de la libéralisation des clients concernés, était le fournisseur désigné, sauf si le gestionnaire du réseau de distribution a conclu un accord avec un autre fournisseur pour cette fonction. En cas de substitution, le gestionnaire du réseau de distribution avertit l’utilisateur dans les 10 jours et lui rappelle qu’il peut choisir un autre fournisseur, moyennant un préavis d’un mois, selon les mêmes modalités que celles définies par l’arrêté du Gouvernement wallon du 11 mai 2006 relatif aux clients éligibles au 1er janvier 2007 dans le marché de l’électricité et du gaz. Le gestionnaire du réseau de distribution communique les clauses du présent paragraphe aux utilisateurs de son réseau. § 5. Tout intervenant qui commettrait une erreur dans le cadre des changements définis dans cet article veille à la faire réparer au plus vite sans que l’utilisateur du réseau de distribution ne soit lésé. CHAPITRE II. — Modalités d’établissement des contrats d’accès en haute tension Section 1re. — Généralités Art. 130. L’accès au réseau de distribution suppose la conclusion préalable et l’exécution conforme d’un contrat d’accès entre le gestionnaire du réseau de distribution et le fournisseur de l’utilisateur du réseau de distribution, la partie signataire étant dénommée le détenteur d’accès. Tout contrat d’accès doit être précédé d’une demande d’accès à approuver par le gestionnaire du réseau de distribution. Le fournisseur introduit la demande d’accès. Section 2. — Demande d’accès auprès du gestionnaire du réseau de distribution Art. 131. Toute demande d’accès est introduite selon la procédure établie par le gestionnaire du réseau de distribution et communiquée à la CWaPE selon les modalités de l’article 14. Cette procédure spécifie les conditions que doivent remplir les demandes d’accès pour être déclarées recevables par le gestionnaire du réseau de distribution. Art. 132. La demande d’accès est matérialisée par un formulaire d’accès haute tension contenant, entre autres, les éléments suivants : 1° l’identité du demandeur (nom, adresse, numéros d’identification,…) et le nom des personnes de contact; 2° la date à partir de laquelle l’accès au réseau de distribution est demandé;

39727


39728

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 3° la liste des points d’accès (code EAN) avec mention du responsable d’équilibre ainsi que la puissance souscrite, sauf définition ultérieure de celle-ci avec l’accord du gestionnaire du réseau de distribution; 4° la preuve de l’existence d’un lien contractuel entre l’utilisateur et son fournisseur, ainsi que, le cas échéant, entre le fournisseur et son responsable d’équilibre comme prévu par les articles 127 et 128. Ce formulaire peut être informatisé. Art. 133. Dans les cinq jours ouvrables suivant l’introduction d’une demande d’accès, le gestionnaire du réseau de distribution vérifie si la demande est complète. Si elle est incomplète, le gestionnaire du réseau de distribution signale au demandeur d’accès les informations ou documents qui font défaut et lui accorde un délai pour compléter sa demande. Section 3. — Contrat d’accès avec le gestionnaire du réseau de distribution Art. 134. Tout fournisseur peut conclure un contrat d’accès avec le gestionnaire du réseau de distribution à condition que sa demande d’accès soit jugée recevable. A cette fin, le gestionnaire du réseau de distribution vérifie si les conditions suivantes ont été remplies : — le fournisseur dispose d’une licence de fourniture valable; — la demande d’accès est complète; — les puissances souscrites ne dépassent pas la puissance de raccordement du raccordement concerné sauf en cas de définition ultérieure de la puissance souscrite; — le responsable d’équilibre est repris dans le registre des Responsables d’accès. (la vérification est effectuée pour les deux responsables d’équilibre en cas d’application de l’article 128) Art. 135. Le contrat d’accès comprend, au moins, les éléments suivants : 1° l’identité des parties concernées (nom, adresse, numéros d’identification…) en ce compris le fournisseur et le responsable d’équilibre; 2° l’indication des personnes de contact; 3° les dispositions relatives à la confidentialité; 4° les droits et devoirs de chacune des parties; 5° la date d’entrée en vigueur du contrat d’accès et la durée de ce contrat; 6° la liste des points d’accès (code EAN) et la puissance souscrite par point d’accès ou par ensemble cohérent de points d’accès sauf définition ultérieure de celle-ci, et la durée du droit d’accès pour la puissance souscrite. La liste des points d’accès est reprise dans le registre d’accès; 7° les dispositions particulières éventuelles liées au prélèvement ou à l’injection de puissance réactive; 8° le cas échéant, les dispositions particulières en cas d’urgence; 9° les modalités de paiement et éventuellement les garanties financières et les indemnisations en cas de dysfonctionnement. Section 4. — Garanties à donner par le détenteur d’accès Art. 136. Le détenteur d’accès garantit au gestionnaire du réseau de distribution que pendant la durée du contrat d’accès les prélèvements et injections seront couverts par un contrat de fourniture, selon l’article 127. Art. 137. Le détenteur d’accès s’engage à informer immédiatement le gestionnaire du réseau de distribution en cas de modification d’un des éléments repris aux articles 131 à 135. CHAPITRE III. — Modalités d’établissement des contrats d’accès en basse tension Art. 138. § 1er. Toute demande d’accès est introduite selon la procédure établie par le gestionnaire du réseau de distribution et communiquée à la CWaPE selon les modalités de l’article 13. Cette procédure spécifie les conditions que doivent remplir les demandes d’accès pour être déclarées recevables par le gestionnaire du réseau de distribution. § 2. La demande d’accès basse tension est matérialisée par un formulaire de demande d’accès contenant les éléments suivants : 1° l’identité du demandeur (nom, adresse,…) et, le cas échéant, le nom de la personne de contact; 2° la date à partir de laquelle l’accès au réseau de distribution est demandé; 3° la puissance souscrite sauf définition ultérieure avec l’accord du gestionnaire du réseau de distribution; 4° le lien contractuel entre l’utilisateur et son fournisseur, ainsi que l’identification du responsable d’équilibre; 5° les personnes de contact, le cas échéant. Ce formulaire peut être informatisé. § 3. La demande d’accès est introduite par le fournisseur. § 4. La partie qui signe le contrat d’accès est dénommée le détenteur d’accès. Art. 139. § 1er. Dans les cinq jours ouvrables suivant l’introduction d’une demande d’accès, le gestionnaire du réseau de distribution vérifie si la demande est complète. Si elle est incomplète, le gestionnaire du réseau de distribution signale au demandeur d’accès ou à son mandataire les informations ou documents qui font défaut et lui accorde un délai pour compléter sa demande. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution transmet dans les cinq jours ouvrables de la réception de la demande complète, un contrat d’accès cadre comprenant, au moins, les éléments suivants : 1° l’identité des parties concernées (nom, adresse, le cas échéant numéros d’identification…) en ce compris le fournisseur et le responsable d’équilibre si cette fonction n’est pas remplie par le fournisseur; 2° les dispositions relatives à la confidentialité, les responsabilités mutuelles; 3° la date d’entrée en vigueur du contrat d’accès et la durée de ce contrat; 4° l’adresse du point d’accès et la puissance souscrite sauf définition ultérieure de celle-ci;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 5° les modalités de paiement et éventuellement les garanties financières et les indemnisations en cas de dysfonctionnement. Art. 140. Le détenteur d’accès garantit au gestionnaire du réseau de distribution que pendant la durée du contrat d’accès les prélèvements et injections seront couverts par un contrat de fourniture, selon l’article 127; il s’engage à informer immédiatement le gestionnaire du réseau de distribution en cas de modification d’un des éléments repris à l’article 138, § 2. CHAPITRE IV. — Accès au réseau de distribution Section 1re. — Généralités Art. 141. § 1er. Après la signature du contrat d’accès, l’utilisateur du réseau de distribution a accès à ce réseau à concurrence de la puissance de raccordement. A sa demande, le GRD met le point d’accès en service/hors service dans les deux jours ouvrables, les frais étant à charge de l’utilisateur. § 2. L’utilisateur du réseau de distribution s’engage à payer les coûts d’utilisation des réseaux selon les tarifs approuvés par la CREG. § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution prévoit, dans ses conditions générales, les modalités de réparation des dommages consécutifs à l’absence d’information de l’utilisateur conformément aux § 1er et 2 de l’article 143, ainsi que les modalités de réparation des dégâts visés par l’arrêté du Gouvernement wallon du 30 mars 2006 relatif aux obligations de service public dans le marché de l’électricité. Section 2. — Interruptions planifiées de l’accès Art. 142. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution a le droit, après concertation avec l’utilisateur du réseau de distribution concerné, d’interrompre l’accès en haute tension lorsque la sécurité, la fiabilité et/ou l’efficacité du réseau de distribution ou du raccordement nécessitent des travaux au réseau de distribution ou au raccordement. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution a le droit d’interrompre l’accès en basse tension lorsque la sécurité, la fiabilité et/ou l’efficacité du réseau de distribution ou du raccordement nécessitent des travaux au réseau de distribution ou au raccordement. Art. 143. § 1er. Sauf s’il justifie une situation d’urgence, le gestionnaire du réseau de distribution informe l’utilisateur du réseau de distribution en haute tension, ainsi que son responsable d’équilibre pour les puissances de raccordement supérieures à 630 kVA, au moins dix jours ouvrables à l’avance du début et de la durée probable d’une interruption. Ce délai est ramené à cinq jours ouvrables s’il s’agit de la régularisation d’une réparation provisoire. Le responsable d’équilibre informe le fournisseur le cas échéant. § 2. Sauf s’il justifie une situation d’urgence, le gestionnaire du réseau de distribution informe l’utilisateur du réseau de distribution en basse tension au moins deux jours ouvrables à l’avance du début et de la durée probable d’une interruption, sauf pour les coupures de moins d’un quart d’heure. § 3. En plus des informations prévues aux §§ 1er et 2, le gestionnaire du réseau de distribution publie sur son site internet le programme dûment tenu à jour des interruptions planifiées, ainsi que la durée prévue et les causes et ce avec un délai inférieur à cinq jours. Section 3. — Interruptions d’accès non planifiées Art. 144. § 1er. Lors d’interruptions non planifiées de l’accès en haute tension, le gestionnaire du réseau de distribution se tient à la disposition de l’utilisateur du réseau de distribution ou de son fournisseur mandaté et du responsable d’équilibre pour les informer sur la nature et de la durée de la panne. Il leur aura donné à cet effet un numéro de téléphone dont il peut garantir la disponibilité et l’information dans les plus brefs délais. § 2. Lors d’interruptions non planifiées de l’accès, le gestionnaire du réseau de distribution donne, à la demande de l’utilisateur du réseau de distribution ou de son fournisseur, une explication écrite sur leur origine, ainsi que le résumé du déroulement de l’incident, dans les dix jours ouvrables. § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution publie sur son site internet la liste, la durée approximative et les causes succinctes relatives au réseau des interruptions non planifiées en haute tension. En basse tension, il se limite aux interruptions non planifiées de plus d’un quart d’heure. Ces informations dûment tenues à jour avec un délai inférieur à cinq jours sont maintenues sur le site pendant au moins un an. Le gestionnaire du réseau de distribution informe trimestriellement la CWaPE des causes non relatives au réseau qui ne seraient pas publiées sur son site. Section 4. — Suspension de l’accès Art. 145. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution se réserve le droit de suspendre en tout ou en partie l’accès à son réseau de distribution durant le temps strictement nécessaire à la régularisation des situations suivantes : 1° en cas de situation d’urgence; 2° s’il justifie qu’il existe un risque grave que le bon fonctionnement du réseau de distribution et/ou la sécurité des personnes ou des biens soient menacés; 3° au cas où la puissance de raccordement est dépassée d’une fac¸ on notable; 4° dans le cas d’un utilisateur du réseau de distribution non résidentiel et après mise en demeure fixant un délai raisonnable de mise en conformité, si cet utilisateur du réseau de distribution ou son fournisseur ne respecte pas ses obligations financières, ou si, à un moment donné, il n’y a plus de fournisseur ou de responsable d’équilibre désigné; 5° dans le cas d’un utilisateur résidentiel, selon les modalités prévues par l’arrêté du Gouvernement wallon du 30 mars 2006 relatif aux obligations de service public dans le marché de l’électricité. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution justifie dans les plus brefs délais sa décision à l’utilisateur du réseau concerné et à la CWaPE. La CWaPE peut définir les modalités pratiques de son information. Art. 146. La puissance réellement prélevée ou injectée par l’utilisateur du réseau de distribution ne peut en aucun cas dépasser la puissance de raccordement telle que spécifiée dans le contrat de raccordement. Dans le cas où la puissance apparente n’est pas mesurée, il est tenu compte d’un facteur de puissance (cos phi) de 0,9.

39729


39730

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 5. — Accès à d’autres réseaux Art. 147. Le gestionnaire du réseau de distribution est responsable, vis-à-vis du détenteur d’accès ayant conclu un contrat d’accès avec lui, de l’accès aux réseaux interconnectés à son réseau de distribution. Les interconnexions entre réseaux ne peuvent être interrompues, sauf en application de dispositions légales ou réglementaires. CHAPITRE V. — Prescriptions spécifiques pour l’accès au réseau de distribution à haute tension Section 1re. — Programmes d’accès Art. 148. § 1er. Si le gestionnaire du réseau de distribution l’estime nécessaire (en fonction du niveau de puissance prélevée et/ou injectée et/ou sur base d’autres critères objectifs et non discriminatoires), il peut, en certains points d’accès, exiger journellement un programme d’accès du détenteur d’accès, avant d’octroyer l’accès au réseau de distribution. Dans ce cas, les dispositions du chapitre XI du titre IV du ″Règlement technique de transport″ sont applicables. Le programme journalier d’accès relatif au jour « D » est déposé au plus tard le jour « D-1 » à une heure déterminée selon une procédure et des conditions de recevabilité, transparentes et non discriminatoires, spécifiées dans chaque contrat d’accès. Il peut aussi exiger annuellement des prévisions de la part du détenteur d’accès. § 2. Le détenteur d’accès avertit sans délai le gestionnaire du réseau de distribution dès qu’il prévoit que le profil de prélèvement ou d’injection réel s’écartera notablement du programme ou des prévisions précitées. Section 2. — Prélèvement d’énergie réactive Art. 149. Le gestionnaire du réseau de distribution accorde, par intervalle de temps, au détenteur d’accès un droit de prélèvement d’une quantité d’énergie réactive par point de prélèvement sur lequel porte le contrat. Art. 150. Les quantités relatives au fonctionnement en régime inductif et capacitif sont mesurées séparément et ne sont pas compensées mutuellement. Art. 151. § 1er. Le détenteur d’accès bénéficie par intervalle de temps d’un droit de prélèvement d’une quantité forfaitaire d’énergie réactive, en régime inductif et capacitif. § 2. Sous réserve des dispositions du § 3, cette quantité forfaitaire d’énergie réactive par intervalle de temps correspond à 32,9 % de la quantité d’énergie active prélevée au point de prélèvement pendant cet intervalle de temps pour un prélèvement sur une tension = 30 kV ou par l’intermédiaire d’un raccordement direct sur un poste de transformation qui alimente le réseau à haute tension, et à 48,4 % de la quantité d’énergie active prélevée au point de prélèvement pendant cet intervalle de temps dans tous les autres cas. § 3. Ce droit de prélèvement d’énergie réactive par intervalle de temps ne peut être inférieur à 3,29 % et 4,84 % respectivement de la quantité d’énergie active qui est conforme à la durée de l’intervalle de temps multipliée par la puissance souscrite prélevée au point de prélèvement par le détenteur d’accès. § 4. La différence positive entre la quantité effectivement prélevée en régime inductif et la quantité forfaitaire attribuée conformément à la présente section, est mise à charge du détenteur d’accès suivant le tarif correspondant approuvé par la CREG. § 5. La différence positive entre la quantité effectivement prélevée en régime capacitif et la quantité forfaitaire attribuée conformément à la présente section, est mise à charge du détenteur d’accès suivant le tarif correspondant approuvé par la CREG. § 6. Pour l’application de la présente section, l’intervalle de temps considéré est le quart d’heure pour le comptage et le mois pour la facturation, sauf convention contraire conclue d’un commun accord entre toutes les parties concernées, avec information à la CWaPE. CHAPITRE VI. — Coordination de la mise en service des unités de production Art. 152. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution et le gestionnaire du réseau de transport se mettent d’accord sur la liste des unités de production raccordées au réseau de distribution dont les mises en service sont coordonnées par le gestionnaire du réseau de transport. Pour chacune de ces unités, un contrat de coordination de mise en service des unités de production est conclu entre le gestionnaire du réseau de transport et le responsable d’équilibre concerné. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution informe la CWaPE des unités de production pour lesquelles le § 1er est d’application. Art. 153. La coordination de la mise en service des unités de production concernées par l’article 152 répond aux prescriptions relatives du règlement technique de transport. Art. 154. Le gestionnaire du réseau de distribution et le gestionnaire du réseau de transport se prêtent mutuellement assistance lors de l’exécution de la coordination de la mise en service des unités de production. CHAPITRE VII. — Services auxiliaires Section 1er. — Compensation des pertes en réseau Art. 155. Le gestionnaire du réseau de distribution compense les pertes d’énergie dans son réseau de distribution par des achats appropriés d’énergie. Section 2. — Réglage de la tension et de la puissance réactive er

Art. 156. § 1 . Sans préjudice de l’article 238, le gestionnaire du réseau de distribution collabore avec le gestionnaire du réseau de transport dans le cadre du réglage de la tension et de la puissance réactive; il sert si nécessaire de relais vis-à-vis des unités de production raccordées à son réseau. § 2. La disponibilité et la fourniture de la puissance réactive pour le réglage de la tension visées dans cet article font l’objet, le cas échéant, d’un achat par une procédure de mise en concurrence. Section 3. — Services auxiliaires fournis par le gestionnaire du réseau de distribution Art. 157. § 1er. Les services auxiliaires fournis par le gestionnaire du réseau de distribution au gestionnaire du réseau de transport ou de transport local répondent aux prescriptions reprises à ce sujet dans le règlement technique de transport.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution prête assistance au gestionnaire du réseau de transport pour le contrôle de la disponibilité et la fourniture des services auxiliaires visés au § 1er. CHAPITRE VIII. — Mesures en cas de situation d’urgence ou de congestion er

Art. 158. § 1 . En cas de situation d’urgence affectant l’ensemble du réseau, le gestionnaire du réseau de distribution exécute les instructions du gestionnaire du réseau de transport/de transport local, y compris la mise en œuvre du plan de délestage si requis. Après un délestage, il ne réalimente qu’avec l’accord du gestionnaire du réseau de transport/transport local. § 2. En cas de situation d’urgence affectant son propre réseau, le gestionnaire du réseau de distribution prend toutes les mesures nécessaires en ce compris des délestages pour : 1° limiter la propagation de l’incident si la source de celui-ci est située au sein de son réseau; 2° remettre en service le plus rapidement possible les lignes affectées. Art. 159. Pour éviter à son propre réseau des problèmes de congestion interne, le gestionnaire du réseau de distribution peut établir des contrats prévoyant l’interruption ou la réduction de charges en pointes ou hors pointes. Il tiendra compte des problèmes de congestion constatés lors de l’établissement du prochain plan d’adaptation. TITRE V. — Code de mesure et de comptage CHAPITRE Ier. — Dispositions générales Art. 160. Le présent Titre décrit les droits et obligations du gestionnaire du réseau de distribution et des utilisateurs du réseau et/ou fournisseurs et/ou responsables d’équilibre en ce qui concerne, d’une part, la mise à disposition, l’installation, l’utilisation et l’entretien des équipements de mesure et, d’autre part, le relevé, le traitement et la mise à disposition des données de mesure. Art. 161. § 1er. Tout point d’accès appartenant à un raccordement au réseau de distribution donne lieu à un comptage pour déterminer l’énergie active et/ou réactive injectée et/ou prélevée au réseau de distribution en ce point d’accès et éventuellement les puissances maximales quart horaires correspondantes. Une installation de mesure est utilisée à cet effet. Un bâtiment qui fait l’objet d’un nouveau raccordement et qui sert d’habitation à des personnes physiques, doit être équipé d’un raccordement et d’une installation individuelle de comptage par logement, sauf exceptions prévues par la législation applicable. § 2. Les utilisateurs finals raccordés au réseau privé d’un immeuble ou d’un domaine (tel que les campings, parcs résidentiels, résidences-services, senioreries, chambres d’étudiants…) ne sont considérés comme utilisateurs du réseau au sens du décret que s’ils disposent d’un raccordement et d’une installation de mesure séparés sur le réseau de distribution, ou en cas d’application du titre Ier, chapitre IX. § 3. Les énergies prélevées et les énergies injectées font l’objet de comptages séparés, sauf les exceptions prévues au § 4 de cet article et à l’article 128, § 2. § 4. Les petits autoproducteurs qui disposent d’une unité de production d’énergie verte d’une puissance inférieur ou égale à 10 kVA, certifiée et enregistrée comme installation de production d’électricité verte auprès de la CWaPE, peuvent bénéficier d’une compensation entre les prélèvements et les fournitures au réseau. Au niveau du comptage, ils disposent de l’alternative suivante : — soit un compteur simple, sans cliquet, qui décompte d’office l’énergie injectée de leur consommation. Si l’énergie injectée est supérieure à la consommation, elle n’est pas valorisée; le gestionnaire du réseau de distribution communique alors au fournisseurs une consommation nulle; — soit un compteur bidirectionnel qui enregistre séparément les énergies consommées et injectées. Si l’énergie injectée est supérieure à l’énergie consommée, elle peut être valorisée. Le gestionnaire du réseau de distribution, qui est responsable de la mise en œuvre de la compensation, communique au fournisseur de l’autoproducteur une consommation ou une injection, selon le cas. L’autoproducteur qui bénéficie de cette compensation en informe son fournisseur avant signature d’un contrat. Il n’y a qu’un seul fournisseur par accès. Si le comptage comporte plusieurs périodes tarifaires, telles que définies à l’article 177, la compensation est effectuée par période tarifaire. Art. 162. Les installations et les données de mesure ont pour but de permettre la facturation basée sur les quantités d’énergie injectée et/ou prélevée sur le réseau de distribution et servent également à assurer une bonne gestion du réseau de distribution. Exceptionnellement pour des fournitures d’électricité de faible quantité (abris bus, cabines téléphoniques, feux de signalisation…) ou de courte durée, les quantités d’énergie peuvent être fixées de fac¸ on forfaitaire sans utilisation d’une installation de comptage. Il en est de même pour l’éclairage public et l’alimentation des réseaux de télédistribution. L’évaluation de la consommation est effectuée par le GRD qui en informe le client et son fournisseur. Art. 163. La facturation visée à l’article 162 peut reposer sur des données relatives à des périodes élémentaires éventuellement regroupées. En fonction du type de raccordement, ces données sont directement extraites des installations de mesure ou résultent de l’application de profils types aux données de mesure. Art. 164. La période élémentaire visée à l’article 163 est le quart d’heure. Art. 165. L’installation des équipements de mesure est réalisée conformément au présent règlement et aux contrats conclus en vertu de celui-ci. Le gestionnaire du réseau de distribution est également chargé de rassembler, de valider, de mettre à disposition et d’archiver les données de mesure. Dans l’accomplissement de cette tâche, il utilise des critères objectifs et non discriminatoires. Les parties concernées adoptent en outre les dispositions nécessaires afin que les règles de confidentialité en vigueur soient respectées. Art. 166. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution est gestionnaire du fichier au sens de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée en ce qui concerne le traitement des données à caractère personnel. Au sens du présent Titre, on entend par « données à caractère personnel » les données relatives tant à des personnes physiques que morales. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution ne peut, pour la collecte des données de mesure et d’accès, faire appel qu’à des personnes qui ne sont ni producteurs, ni responsables d’équilibre, ni détenteurs de licence de fourniture, ni intermédiaires, ni à des entreprises qui leur sont liées.

39731


39732

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. L’utilisateur du réseau de distribution dispose de tous les droits d’un propriétaire pour ses données de comptage. CHAPITRE II. — Dispositions relatives aux installations de mesure Section 1re. — Dispositions générales Art. 167. Sans préjudice des dispositions du présent règlement, les équipements utilisés dans l’installation de mesure doivent répondre aux exigences des règlements et normes belges et des normes internationales applicables aux installations de mesure ou à leurs composants, et notamment à l’arrêté royal du 6 juillet 1981 relatif aux instruments destinés à la mesure de l’énergie électrique. Ils doivent pouvoir être scellés. Art. 168. Sans préjudice de la situation existante, le gestionnaire du réseau de distribution est responsable de la qualité et de la fiabilité des mesures. A cette fin, il peut exiger que les installations de mesure lui appartiennent ou appartiennent à une entreprise qu’il contrôle. Art. 169. Une installation de mesure se compose de tous les équipements nécessaires pour exécuter les mesures telles que définies à l’article 161 et peut donc notamment se composer de combinaisons intégrées ou non de : 1° transformateurs de courant; 2° transformateurs de tension; 3° compteurs; 4° enregistreurs de données; 5° équipements de commutation; 6° armoire – bornes – câblage; 7° équipements de télétransmission; 8° équipements de protection. Art. 170. L’utilisateur du réseau de distribution et le gestionnaire du réseau de distribution ont le droit de placer dans leurs installations et à leurs frais tous les appareils qu’ils jugent utiles pour vérifier la précision de l’installation de mesure visée à l’article 169. Un tel équipement de mesure appartenant éventuellement à l’utilisateur du réseau de distribution doit répondre aux prescriptions du présent règlement. Dans l’hypothèse où ces vérifications feraient apparaître des divergences, les dispositions prévues à l’article 185 seront d’application. Art. 171. § 1er. Si l’utilisateur du réseau de distribution souhaite intégrer des équipements supplémentaires dans l’installation de mesure relative à son raccordement, afin de réaliser une mesure de contrôle, il s’adressera au gestionnaire du réseau de distribution qui évaluera, sur la base de critères objectifs et non discriminatoires si cette installation peut être réalisée sans compromettre la sécurité, la fiabilité ou l’efficacité du réseau de distribution et la qualité des mesures de base. En cas d’évaluation positive, le gestionnaire du réseau de distribution réalisera le placement dans des conditions et délais non discriminatoires. Ces équipements doivent répondre aux prescriptions du présent règlement et ne peuvent influencer la mesure principale. En cas d’évaluation négative, une copie du rapport sera communiquée à la CWaPE. § 2. Tous les frais afférents à ces équipements supplémentaires sont à charge de l’utilisateur du réseau de distribution qui les a demandés. Art. 172. Le gestionnaire du réseau de distribution peut, à ses frais, insérer dans l’installation de mesure tout équipement qu’il juge utile pour la réalisation de ses tâches, notamment en vue de mesurer des indices de qualité de la tension et/ou du courant. Art. 173. L’utilisateur du réseau de distribution et le gestionnaire du réseau de distribution se concertent pour que l’installation de mesure soit à l’abri de chocs, de vibrations, de températures extrêmes et en général de tout ce qui peut causer des dommages ou des perturbations. Section 2. — Localisation de l’installation de mesure Art. 174. L’installation de mesure est placée à proximité immédiate du point d’accès. Art. 175. Par dérogation à l’article 174 et pour un raccordement haute tension d’une puissance inférieure à 250 kVA, le gestionnaire du réseau de distribution peut, pour des raisons économiques, décider de placer l’installation de mesure du côté basse tension du transformateur de puissance. Art. 176. § 1er. Par dérogation à l’article 174, le gestionnaire du réseau de distribution peut, de commun accord avec l’utilisateur du réseau de distribution, décider de placer l’installation de mesure ailleurs qu’au point d’accès. § 2. S’il n’est techniquement pas possible de placer l’installation de mesure à proximité immédiate du point d’accès, le gestionnaire du réseau de distribution convient avec l’utilisateur du réseau de distribution de l’endroit où elle sera installée. Section 3. — Périodes tarifaires Art. 177. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution gère et actionne les appareils et les signaux nécessaires à la commande des installations de comptage et des circuits d’alimentation, en vue de l’application de différentes périodes tarifaires. Il veille à ce que ces appareils offrent au minimum les fonctionnalités suivantes : — le réglage des installations de comptage pour le tarif bi-horaire, et éventuellement d’autres tarifs particuliers; — le réglage de circuits d’alimentation séparés pour la consommation pendant des périodes déterminées. Il publie les informations concernant la commande appliquée, y compris le réglage horaire pour les périodes tarifaires. § 2. Les adaptations de la fonctionnalité visée au § 1er à l’instigation du gestionnaire du réseau de distribution peuvent avoir lieu uniquement après consultation des fournisseurs concernés. § 3. Les utilisateurs du réseau de distribution ou leur fournisseur peuvent introduire une demande motivée d’adaptation de la commande et/ou des périodes au gestionnaire du réseau de distribution concerné, qui en évalue la faisabilité technique et économique sur la base de critères objectifs et non discriminatoires et en précise le coût.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 4. — Prescriptions particulières pour les compteurs à budget Art. 178. Si un compteur à budget est placé chez un client résidentiel en application des obligations de service public, celui-ci aura au moins les fonctionnalités suivantes : 1° différents modes de fonctionnement du compteur doivent être possibles : — débitage de courant, sur base d’un nombre de kWh prépayés (prépaiement); — débitage de courant et facturation classique (mensuelle, avec relevé annuel); — débitage de courant sur base du nombre de kWh prépayés et, si ces kWh sont épuisés, poursuite de la fourniture d’électricité avec la puissance définie au 2°. 2° la possibilité d’adjoindre un module ″fourniture minimale garantie″ qui permet le passage d’une puissance plafonnée aux valeurs définies par l’Arrêté du Gouvernement wallon du 30 mars 2006 relatif aux obligations de service public dans le marché de l’électricité; 3° la possibilité d’être facilement rechargé pour le fonctionnement en mode prépaiement; 4° la possibilité de dédicacer le rechargement au fournisseur choisi. Section 5. — Scellés Art. 179. § 1er. L’installation de mesure est scellée par le gestionnaire du réseau de distribution. § 2. Hormis l’enlèvement par le gestionnaire du réseau de distribution, les scellés ne peuvent être brisés ou enlevés sans l’accord écrit préalable du gestionnaire du réseau de distribution. En cas de bris de scellés ou d’intervention non autorisée, le gestionnaire du réseau de distribution prévient notamment le fournisseur et le responsable d’équilibre. Il rétablit les scellés au frais de l’utilisateur. Section 6. — Exigences de précision Art. 180. Les exigences de précision minimales de l’installation de mesure sont reprises à l’annexe II. Section 7. — Pannes et erreurs Art. 181. Si, pour un raccordement équipé de mesures de contrôle, comme prévu à l’article 170, une mesure principale est en panne, la mesure de contrôle remplace la mesure principale. Art. 182. Sauf autres dispositions convenues dans le contrat de raccordement, le gestionnaire du réseau de distribution remédie aux pannes de l’installation de mesure dans un délai de : 1° trois jours ouvrables pour une installation de mesure relative à un point d’accès avec une puissance de raccordement supérieure ou égale à 100 kVA; 2° sept jours ouvrables pour les autres installations de mesure. Ce délai prend cours au moment où le gestionnaire du réseau de distribution a été informé de la panne. Art. 183. Si, suite à un cas de force majeure, il ne peut être remédié à la panne dans le délai visé à l’article 182, le gestionnaire du réseau de distribution prend toutes les dispositions nécessaires afin de limiter la perte de données de mesure et informe le fournisseur. Art. 184. Une erreur dans une donnée de mesure est toujours considérée comme significative si elle est supérieure à ce qui est autorisé en vertu des classes de précision visées à l’article 180. Art. 185. Tout utilisateur du réseau de distribution ou fournisseur qui soupc¸ onne une erreur significative dans les données de mesure en informe immédiatement le gestionnaire du réseau de distribution et peut demander par écrit à celui-ci un contrôle de l’installation de mesure. Le gestionnaire du réseau de distribution prévoit ensuite l’exécution d’un programme de contrôle dans les plus brefs délais. Art. 186. Si le contrôle visé à l’article 185 démontre que la précision de l’installation de mesure est la cause d’une erreur significative, le gestionnaire du réseau de distribution fait effectuer ou effectue lui-même un étalonnage. Art. 187. S’il apparaît qu’une installation de mesure présente une erreur, une panne ou une imprécision qui ne peut être corrigées par un étalonnage et qui est la cause d’une erreur significative, le gestionnaire du réseau de distribution la détecte et y remédie le plus rapidement possible. Art. 188. Le gestionnaire du réseau de distribution supporte les coûts entraînés par les actions visées aux articles 185 à 187 si une erreur significative a pu être constatée. Dans le cas contraire, ils sont supportés par le demandeur. Section 8. — Entretien et inspections Art. 189. L’entretien de l’installation de mesure est effectué par le gestionnaire du réseau de distribution de manière à ce que celle-ci réponde constamment aux exigences reprises dans le présent règlement. Art. 190. Le gestionnaire du réseau de distribution peut, après notification préalable à l’utilisateur du réseau concerné, accéder aux installations de mesure, y compris à celles de l’éventuelle mesure de contrôle, en vue d’effectuer un contrôle de conformité aux dispositions du présent règlement. Section 9. — Etalonnages Art. 191. Le gestionnaire du réseau de distribution s’assure que les composants de l’installation de mesure ont été étalonnés avant la première mise en service selon les normes nationales et internationales en vigueur. Art. 192. Le programme et le calendrier d’étalonnage sont établis par le gestionnaire du réseau de distribution selon les normes nationales et internationales en vigueur. Art. 193. Les niveaux maxima autorisés de l’incertitude de mesure pour les activités d’étalonnage sont repris à l’annexe III.

39733


39734

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 194. L’étalonnage des composants de l’installation de mesure est réalisé par un organisme ou un service agréé en la matière. Section 10. — Gestion administrative des données techniques des installations de mesure Art. 195. Le gestionnaire du réseau de distribution est chargé de mettre à jour et d’archiver les données exigées pour une bonne gestion des installations de mesure et pour les contrôles légaux en vigueur, telles que celles relatives au fabricant, au type, au numéro de série, à l’année de construction et aux dates de contrôle et d’étalonnage. CHAPITRE III. — Dispositions relatives aux données de mesure Section 1re. — Courbes de charge mesurées et calculées Art. 196. La facturation des frais concernant l’accès au réseau de distribution et son utilisation repose sur une série de données, dont chacune a trait à une période élémentaire telle que déterminée à l’article 164. Une telle série de données est appelée ci-après « courbe de charge ». On distingue deux sortes de courbes de charge : a) la courbe de charge mesurée : l’installation de mesure enregistre pour chaque période élémentaire l’énergie prélevée et/ou injectée, à partir de laquelle la courbe de charge est élaborée; b) la courbe de charge calculée : une courbe de charge est calculée sur la base de relevés des index de l’installation de mesure portant sur des durées relativement longues (par exemple, relevés annuel et à chaque changement de fournisseur en basse tension) et de l’application d’un profil synthétique de charge adapté aux caractéristiques de consommation du ou des utilisateur(s) concerné(s). Art. 197. § 1er. Pour les installations de mesure qui concernent les points d’accès d’un raccordement existant pour lesquels la moyenne des puissances quart horaires maximales prélevées et/ou injectées sur une base mensuelle déterminée sur une période de douze mois consécutifs s’élève au moins à 100 kW, les courbes de charge prises en compte sont des courbes de charge qui sont mesurées. § 2. Pour les installations de mesure relatives à des puissances inférieures, le gestionnaire du réseau de distribution pourra, à la demande et pour le compte de l’utilisateur du réseau de distribution ou du(des) fournisseur(s), également procéder à l’enregistrement de la courbe de charge. § 3. Pour les nouveaux raccordements ou ceux pour lesquels un renforcement de la puissance est effectué portant la puissance de raccordement à au moins 100 kVA, le gestionnaire du réseau de distribution place une installation de mesure avec enregistrement de la courbe de charge. Art. 198. Pour tous les points d’accès dont l’installation de mesure enregistre la courbe de charge mesurée, la facturation visée à l’article 196 s’établira sur la base de cette courbe de charge mesurée. Art. 199. § 1er. En vue d’une utilisation interne, l’utilisateur du réseau de distribution a le droit de disposer en continu des données de mesure localement disponibles dans l’installation de mesure relative à son raccordement. L’accès visuel aux données de comptage est gratuit. La mise à disposition des données au travers d’un appareillage complémentaire fait l’objet d’un coût unique d’installation selon un tarif approuvé par la CREG. Dans les cas exceptionnels où l’installation de mesure se trouve dans un endroit qui n’est pas accessible à l’utilisateur du réseau de distribution, ce dernier s’adressera au gestionnaire du réseau de distribution qui lui donnera accès dans un délai raisonnable, conformément aux dispositions mentionnées à l’article 16. § 2. Les données de mesure mentionnées au § 1er comprennent au moins les mesures servant à la facturation. A la demande de l’utilisateur du réseau de distribution, le gestionnaire du réseau de distribution donnera les renseignements nécessaires pour l’interprétation des données de mesure. Section 2. — Dispositions particulières concernant la courbe de charge mesurée Art. 200. La courbe de charge est enregistrée sur la base de périodes de mesure correspondant à la période élémentaire telle que définie à l’article 164. Art. 201. Conformément aux dispositions du contrat de raccordement et/ou des besoins du gestionnaire du réseau de distribution, une installation de mesure enregistre les données suivantes par période de mesure : 1° l’indication de la période de mesure; 2° l’énergie active injectée et/ou prélevée; 3° le cas échéant, l’énergie réactive injectée et/ou prélevée. Art. 202. Le gestionnaire du réseau de distribution collecte les données de mesure par voie électronique et le cas échéant par télé lecture. Art. 203. La collecte des données visée à l’article 201 a lieu conformément à un protocole de communication défini par le gestionnaire du réseau de distribution. Art. 204. Afin de permettre le cas échéant la télé lecture de l’installation de mesure, le gestionnaire du réseau de distribution veille à la réalisation de la liaison de télécommunication la plus appropriée, sur la base de critères technico-économiques. Art. 205. Une période de mesure est référée au moment 00 :00 :00 selon l’heure locale. Art. 206. L’écart entre les heures de début et de fin de la période de mesure par rapport à l’heure locale ne peut dépasser dix secondes. Section 3. — Dispositions particulières concernant la courbe de charge calculée Art. 207. Une courbe de charge répartit une charge unitaire en périodes élémentaires, telles que définies à l’article 164, sur la base de profils synthétiques de charge établis statistiquement par SYNERGRID. Il y a au moins quatre profils : — le client résidentiel dont la consommation de nuit est proportionnellement peu importante; — le client résidentiel dont la consommation de nuit est proportionnellement importante; — le client non résidentiel avec P raccordement < 56 kVA;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD — le client non résidentiel avec P raccordement ≥ 56 kVA. Ces courbes sont diffusées par SYNERGRID qui peut y ajouter des courbes pour des clients spécifiques. Le GRD attribue une courbe à chaque accès concerné. Art. 208. § 1er. Le fournisseur et son responsable d’équilibre organisent pour chaque client une injection qui correspond à la courbe de charge définie à l’article 207 et dont le niveau est ajusté en fonction des relevés de consommation du client, des paramètres applicables et des circonstances. § 2. La courbe de charge de chaque client est systématiquement ajustée sur base du relevé de données de mesure, mensuellement en haute tension et annuellement en basse tension. Pour corriger les imprécisions du système, des compensations doivent être organisées entre les différents acteurs. Dans ce cadre, le résidu du processus d’allocation est réparti entre les fournisseurs et/ou responsables d’équilibre selon des modalités convenues de commun accord, tandis que le reste après réconciliation est imputé aux gestionnaires de réseaux de distribution selon des modalités définies de commun accord entre toutes les parties. Les pénalités pour déséquilibre sont établies à l’issue des processus d’allocation et ne sont pas remises en cause par le processus de réconciliation. Art. 209. § 1er. La consommation ou, le cas échéant, la production sur les points d’accès haute tension sans enregistrement de la courbe de charge, avec ou sans enregistrement de la pointe quart horaire maximum, est mesurée mensuellement par le gestionnaire du réseau de distribution. § 2. La consommation ou, le cas échéant, la production sur les points d’accès basse tension sans enregistrement de la courbe de charge, est déterminée par le gestionnaire du réseau de distribution lors de chaque changement de fournisseur ou de client, et dans tous les cas, 12 mois après le dernier relevé de compteur. Le compteur est également relevé physiquement par le gestionnaire du réseau de distribution, au moins une fois au cours d’une période de 24 mois, pour autant qu’il ait accès aux installations de mesure. Section 4. — Traitement des données er

Art. 210. § 1 . Le gestionnaire du réseau de distribution stocke les données visées à l’article 201 sous forme électronique. § 2. Aux données visées au § 1er, le gestionnaire du réseau de distribution associe les données suivantes : 1° l’identification du point d’accès; 2° l’emplacement de l’installation de mesure; 3° l’identification du fournisseur et du responsable d’équilibre. § 3. Le traitement des données doit s’effectuer sans que la précision de ces données en soit influencée. Section 5. — Validation et correction des données de mesure er

Art. 211. § 1 . Si l’installation de mesure ne se trouve pas à proximité immédiate du point d’accès, les données de mesure seront corrigées sur la base d’une procédure d’estimation qui tient compte des pertes physiques réelles entre le point de mesure et le point d’accès. Cette procédure est normalement définie dans le contrat de raccordement et est transmise à la CWaPE. § 2. Si le mode de correction n’est pas défini dans le contrat de raccordement, le gestionnaire du réseau de distribution appliquera, sur la base de critères objectifs et non discriminatoires, le mode le plus approprié qu’il communiquera à l’utilisateur et à la CWaPE. Art. 212. § 1er. Si le gestionnaire du réseau de distribution ne peut disposer des données de mesure réelles ou lorsque les résultats disponibles ne sont pas fiables ou erronés, ces données de mesure sont remplacées dans le processus de validation par des valeurs équitables sur la base de critères objectifs et non discriminatoires. § 2. Les données non fiables ou erronées sont corrigées sur la base d’une ou de plusieurs procédures d’estimation, comme : 1° des mesures redondantes : 2° d’autres résultats de mesure dont dispose l’utilisateur du réseau de distribution concerné; 3° une comparaison avec les données d’une période considérée comme équivalente. Des méthodes de validation peuvent être définies de commun accord entre tous les partenaires, avec information à la CWaPE. Art. 213. Après application des articles 211 et 212, le gestionnaire du réseau de distribution peut soumettre, après en avoir informé l’utilisateur du réseau de distribution concerné et la CWaPE, les données de mesure à toute forme de contrôle supplémentaire qu’il juge utile. Les données de mesure sont ensuite considérées comme validées. Section 6. — Stockage, archivage et protection des données Art. 214. Le gestionnaire du réseau de distribution stocke toutes les données de mesure ainsi que les données de mesure éventuellement corrigées dans une mémoire non volatile. Art. 215. Le gestionnaire du réseau de distribution archive les données visées à l’article 214 pendant une période d’au moins cinq ans. Art. 216. Les données de mesure centralisées par le gestionnaire du réseau de distribution ne peuvent être accessibles qu’au personnel propre du gestionnaire du réseau de distribution dans le respect des dispositions légales régissant le comptage et des articles 165 et 166. Section 7. — Données de mesure à mettre à disposition dans le cas de courbes de charge mesurées Art. 217. § 1er. Les données de mesure sont en principe échangées et mises à disposition sous forme électronique. § 2. Les délais définis dans cette section peuvent être raccourcis de commun accord entre tous les acteurs, avec information à la CWaPE. Art. 218. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution met, chaque jour ouvrable, selon des procédures établies dans le cadre de l’article 14, les données de mesure suivantes à la disposition du fournisseur concerné et du détenteur d’accès sur une base quart horaire pour les points d’accès sur lesquels il fournit ou injecte de l’énergie et qui sont pourvus d’une lecture automatique :

39735


39736

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 1° les données de comptage par point d’accès non validées pour le jour D -1 et les éventuels jours intermédiaires, sauf instruction contraire des destinataires. 2° les données de comptage validées pour le jour D-1 et les éventuels jours intermédiaires. Il communique au plus vite au fournisseur les divergences éventuelles par rapport aux données de comptage non validées. Le dixième jour ouvrable après la consommation, toutes les données de comptage sont fournies et validées. Pour au moins 95 % des points d’accès, les données de comptage du mois sont validées et sont disponibles au plus tard le quatrième jour du mois suivant. Les données de comptage fournies incluent les éventuels coefficients correctifs; les données corrigées ou estimées étant identifiées. 3° en ce qui concerne l’énergie réactive, les données validées peuvent être fournies dans des délais différents selon des modalités à définir d’un commun accord entre toutes les parties concernées, dans le respect des articles 149 à 151. § 2. Pour les installations de production, les données de comptage validées visées au présent article sont communiquées au producteur concerné sur simple demande de sa part. Cet échange d’informations peut avoir lieu selon un protocole défini de commun accord avec le producteur. § 3. Les données visées au § 1er sont également transmises à l’utilisateur du réseau sur demande écrite de sa part et moyennant paiement des frais selon un tarif approuvé par la CREG. § 4. En cas de panne de l’installation de mesure, le gestionnaire du réseau de distribution remplace les données manquantes par sa meilleure estimation de celles-ci. Art. 219. Le gestionnaire du réseau de distribution motive les adaptations et les corrections apportées sur la base des articles 211 et 212 et en informe la CWaPE. Art. 220. § 1er. Chaque jour ouvrable, le gestionnaire du réseau de distribution met à la disposition du responsable d’équilibre, pour le jour D-1 et les éventuels jours intermédiaires, les données de comptage non validées sur une base quart-horaire sous forme agrégée par fournisseur. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution met quotidiennement à la disposition du responsable d’équilibre les données de comptage validées sous forme agrégée par fournisseur, au plus tard le dixième jour ouvrable après le jour de la consommation. Art. 221. Le gestionnaire du réseau de distribution peut mettre à la disposition du fournisseur concerné ou du détenteur d’accès ou du responsable d’équilibre, à sa demande, les données, validées ou non, mentionnées ci-dessus à une fréquence plus élevée que celle visée à l’article 218. La personne concernée s’adresse à cette fin au gestionnaire du réseau de distribution qui évalue la demande sur la base de critères objectifs et non discriminatoires et réalise les tâches qui en résultent. Les frais y afférents sont supportés par le demandeur selon un tarif approuvé par la CREG. Art. 222. § 1er. Chaque jour ouvrable, le gestionnaire du réseau de distribution met à la disposition, selon le cas, du gestionnaire du réseau de transport ou du gestionnaire du réseau de transport local, pour le jour D-1 et les éventuels jours intermédiaires, les données de comptage non validées sur une base quart-horaire sous forme agrégée par responsable d’équilibre. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution met quotidiennement à la disposition, selon le cas, du gestionnaire du réseau de transport ou du gestionnaire du réseau de transport local, les données de comptage validées sous forme agrégée par responsable d’équilibre, au plus tard le dixième jour ouvrable après le jour de la consommation. Art. 223. A la demande de l’utilisateur du réseau de distribution ou du fournisseur concerné, le gestionnaire du réseau de distribution met à la disposition du demandeur des données de mesure complémentaires ou d’autres informations en provenance de l’installation de mesure concernée à une autre fin que la facturation visée à l’article 162. Le demandeur s’adresse à cet effet au gestionnaire du réseau de distribution qui évalue la demande sur la base de critères objectifs et non discriminatoires et effectue les travaux qui en découlent. Les frais afférents à ces travaux sont à charge du demandeur selon un tarif approuvé par la CREG. Section 8. — Données de mesure à mettre à disposition dans le cas de courbes de charge calculées Art. 224. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution met à la disposition du fournisseur concerné des données de mesure validées pour les points d’accès sur lesquels il fournit ou injecte de l’énergie et qui sont relevés mensuellement. Pour au moins 95 % de ces points d’accès, les données doivent être communiquées au plus tard le quatrième jour ouvrable du mois suivant et, pour tous les points d’accès, au plus tard le dixième jour ouvrable de ce mois. Le GRD indique toujours la date de relevé du compteur. Il identifie les données corrigées (article 211) ou estimées (article 212). § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution met à la disposition du fournisseur des données de comptage validées pour les points d’accès sur lesquels il fournit ou injecte de l’énergie et qui sont relevés annuellement. Pour au moins 95 % des points d’accès, ces données doivent être communiquées au plus tard le quatrième jour ouvrable suivant le relevé du compteur et pour tous les points d’accès au plus tard le dixième jour ouvrable suivant le relevé du compteur. Le gestionnaire du réseau de distribution doit toujours mentionner la date du relevé du compteur pour les points d’accès. Si, au moment de la validation des données de comptage, il s’avère qu’un relevé physique du compteur s’impose (sur place), les délais mentionnés sont valables à compter du jour de ce relevé supplémentaire. Les données de comptage validées qui ont été corrigées ou estimées sont identifiées. § 3. Pour les installations de production, les données de comptage validées, visées au présent article, sont également communiquées au producteur concerné selon les principes énoncés au § 1er et § 2. Art. 225. § 1er. Le GRD met à la disposition du fournisseur, au plus tard le quinzième jour ouvrable du mois suivant, les données d’allocation du mois, sur une base quart horaire, pour les points d’accès sans enregistrement de la courbe de charge auxquels il fournit ou injecte l’énergie. § 2. Le GRD met à la disposition du responsable d’équilibre au plus tard le quinzième jour ouvrable du mois suivant, les données d’allocation du mois, sur une base quart horaire, sous forme agrégée par fournisseur, et communique en même temps au gestionnaire du réseau de transport ou de transport local les donnée agrégées par responsable d’équilibre. § 3. Les délais définis dans cette section peuvent être raccourcis de commun accord entre tous les partenaires, avec information à la CWaPE.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Section 9. — Données de consommation historiques er

Art. 226. § 1 . 1° Chaque utilisateur du réseau de distribution peut obtenir au maximum une fois par an ses données de consommation relatives aux trois dernières années, gratuitement, sur simple demande, auprès du gestionnaire du réseau de distribution, moyennant communication de son code EAN. Il peut également confier cette tâche à un mandataire ou à un fournisseur auquel il donne la procuration nécessaire; 2° Les données de consommation réclamées doivent être mises à la disposition du demandeur par le gestionnaire du réseau de distribution, au plus tard vingt jours ouvrables après la demande, à condition que l’utilisateur du réseau de distribution concerné était actif au même point d’accès pendant la période de référence, et à condition que les données existent; 3° Les informations doivent être classées de manière claire et uniforme, par code EAN, par période et par type de consommation (actif, capacitif, inductif) selon un format convenu de commun accord par les gestionnaires de réseaux de distribution : — pour les utilisateurs du réseau de distribution relevés continuellement : * la consommation active par quart d’heure; * la consommation inductive et capacitive par quart d’heure. — pour les utilisateurs du réseau de distribution relevés mensuellement : * la consommation active par mois, subdivisée par compteur; * la puissance de pointe, subdivisée par compteur (si d’application); * les dates des relevés. — pour les utilisateurs du réseau de distribution relevés annuellement : * la consommation active par an, subdivisée par compteur; * les dates des relevés. § 2 . Si un utilisateur du réseau de distribution change de fournisseur, les données de consommation historiques disponibles, telles que définies au § 1er, sont mises gratuitement à la disposition du nouveau fournisseur. La demande de changement de fournisseur fait en même temps office de demande de mise à disposition des données de consommation historiques, à moins que l’utilisateur du réseau de distribution concerné refuse ceci au moyen d’une communication écrite adressée au gestionnaire du réseau de distribution. Section 10. — Plaintes et rectifications er

Art. 227. § 1 . Toute contestation doit être communiquée par une partie directement concernée au gestionnaire du réseau de distribution par écrit, au plus tard un mois après la mise en évidence d’une erreur. § 2. Une éventuelle rectification des données de mesure et de la facturation qui en résulte portera au maximum, et sauf en cas de mauvaise foi, sur la période de deux ans précédant la dernière facturation. CHAPITRE IV. — Dispositions transitoires Art. 228. Les installations de mesure ou leurs composants existant au moment de l’entrée en vigueur du présent Règlement technique qui ne sont pas conformes aux exigences de précision visées à l’article 180 peuvent continuer à être utilisées pour autant qu’elles ne fassent pas l’objet d’adaptation ou de remplacement et qu’elles soient conformes aux exigences de précision de la première classe de précision inférieure à celle visée à cet article. Art. 229. Si l’utilisateur du réseau de distribution ou le gestionnaire du réseau de distribution lui-même demande de rendre des installations de mesure existantes ou des composants de celles-ci conformes aux exigences de précision visées à l’article 180, le gestionnaire du réseau de distribution effectuera les adaptations nécessaires en concertation avec l’utilisateur du réseau de distribution. Les frais entraînés par ces adaptations sont supportés par le demandeur. Art. 230. § 1er. Pour autant qu’elles ne fassent pas l’objet de remplacement, les installations de mesure existantes qui ne sont pas conformes aux exigences relatives à l’enregistrement de la courbe de charge telles qui visées à l’article 197, peuvent continuer à être utilisées pendant une période transitoire maximale de six mois à compter de la date à laquelle l’utilisateur concerné est devenu éligible. Le remplacement est à charge du propriétaire de l’installation. § 2. Pendant la période durant laquelle les courbes de charge mesurées ne sont pas disponibles, les facturations s’effectueront sur la base des courbes de charge calculées. Art. 231. Si l’utilisateur du réseau de distribution ou le fournisseur concerné souhaite que la non-conformité telle que visée à l’article 230 soit levée dans un délai plus court, il s’adressera à cet effet au gestionnaire du réseau de distribution. Celui-ci jugera, sur la base de critères objectifs et non discriminatoires, si les adaptations demandées peuvent être réalisées. Sauf évaluation négative dûment motivée, le gestionnaire du réseau de distribution réalisera les adaptations. Les frais supplémentaires entraînés par ces adaptations accélérées sont supportés par le demandeur. TITRE VI. — Code de collaboration Art. 232. Le gestionnaire du réseau de distribution et les gestionnaires des réseaux auquel son réseau est connecté déterminent de commun accord l’emplacement du (des) point(s) d’interconnexion. Art. 233. Le gestionnaire du réseau de distribution et les gestionnaires des réseaux auquel son réseau est connecté se prêtent mutuellement la collaboration nécessaire lors de l’exécution des tâches auxquelles sont tenues légalement ou contractuellement les deux parties. Art. 234. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution se concerte avec les gestionnaires des réseaux auxquels son réseau est connecté concernant tous les aspects qui peuvent avoir directement ou indirectement des conséquences pour les gestionnaires de réseaux concernés, en particulier en ce qui concerne : 1° le développement, l’entretien et l’exploitation de leurs réseaux respectifs; 2° les services auxiliaires qu’ils se fournissent respectivement; 3° l’équilibre entre la demande et l’offre d’électricité dans la zone de réglage belge; 4° la gestion technique des flux d’électricité sur leurs réseaux respectifs;

39737


39738

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 5° la coordination de l’appel des unités de production raccordées à leurs réseaux respectifs; 6° l’accès à leurs réseaux respectifs; 7° l’application du code de sauvegarde et de reconstitution. § 2. Le gestionnaire du réseau de distribution échange avec les gestionnaires des réseaux auxquels son réseau est connecté les données nécessaires relatives aux aspects mentionnés au § 1er selon des procédures convenues de commun accord. § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution détermine avec les gestionnaires des réseaux auxquels son réseau est connecté les responsabilités respectives en matière de qualité, de périodicité de mise à disposition et de fiabilité des données visées au § 1er et en matière de respect des délais de notification. § 4. Le gestionnaire du réseau de distribution conclut avec les gestionnaires des réseaux auxquels son réseau est connecté une convention de collaboration qui règle les modalités pratiques de concertation, de coopération et d’échange de données. Cette convention est non discriminatoire et reprend les droits et obligations de chaque partie. Art. 235. La convention de collaboration couvre également, conformément aux dispositions légales en la matière, la confidentialité des données mises à disposition ou échangées mutuellement. Art. 236. Le gestionnaire du réseau de distribution communique les données de planification aux gestionnaires des réseaux auxquels son réseau est connecté de fac¸ on à leur permettre d’établir leur plan d’adaptation. Art. 237. § 1er. La convention de collaboration détermine aussi la puissance qui peut être mise à la disposition du gestionnaire du réseau de distribution en chaque point d’interconnexion et, le cas échéant, l’évolution de cette puissance. § 2. Tout renforcement ou extension d’une interconnexion existante est évalué de commun accord entre le gestionnaire du réseau de distribution et les gestionnaires des réseaux auxquels son réseau est connecté sur la base du souci du développement optimal des réseaux concernés, et compte tenu de la priorité à accorder aux installations de cogénération de qualité et/ou à haut rendement, aux installations de production qui utilisent des sources d’énergie renouvelable, ainsi qu’à celles qui produisent de l’électricité à partir des déchets et des récupérations sur processus industriel. § 3. La qualité de la tension fournie en chaque point d’interconnexion est déterminée dans la convention de collaboration visée au § 1er et est telle qu’il soit techniquement possible, en appliquant les règles de bonne pratique, de délivrer au client final une tension conforme aux dispositions de la norme NBN EN 50160 « Caractéristiques de la tension fournie par les réseaux publics de distribution ». § 4. Le niveau admissible de perturbations au point d’interconnexion est déterminé par les normes généralement appliquées au niveau européen, ainsi qu’aux recommandations techniques CEI IEC 61000-3-6 et 61000-3-7 pour la haute tension et aux recommandations correspondantes (CEI IEC61000.3-2 et CEI 61000.3-3) pour la basse tension. Art. 238. § 1er. Aux points d’interconnexion, le gestionnaire du réseau de distribution bénéficie, par intervalle de temps d’un quart d’heure, d’un droit de prélèvement d’une quantité forfaitaire d’énergie réactive, en régime inductif et en régime capacitif. § 2. Sous réserve des dispositions du § 3, cette quantité forfaitaire d’énergie réactive par intervalle de temps est égale à 32,9 % de la quantité d’énergie active prélevée au point d’interconnexion durant cet intervalle de temps. § 3. Ce droit de prélèvement d’énergie réactive par intervalle de temps ne peut être inférieur à 3,29 % de la quantité d’énergie active qui est conforme à la durée de l’intervalle de temps multipliée par la puissance mise à disposition au point d’interconnexion, telle que déterminée à l’article 237. § 4. La différence positive entre la quantité en régime inductif et la quantité forfaitaire, attribuée conformément au présent article, est à charge du gestionnaire du réseau de distribution concerné selon le tarif applicable. § 5. La différence positive entre la quantité en régime capacitif et la quantité forfaitaire, attribuée conformément au présent article, est à charge du gestionnaire du réseau de distribution concerné selon le tarif applicable. Art. 239. § 1er. Dans le cadre des dispositions de l’article 234, un gestionnaire d’un réseau informe en temps voulu les gestionnaires des réseaux auxquels son réseau est connecté de ses demandes de transferts de charge temporaires et permanents entre les points d’interconnexion concernés. Ces demandes sont évaluées de commun accord selon des modalités définies dans la convention de collaboration. § 2. Sur demande motivée de celui-ci, le gestionnaire du réseau de distribution met à la disposition des gestionnaires des réseaux auxquels son réseau est connecté des informations complémentaires concernant le diagramme de charge attendu par point d’interconnexion. Art. 240. § 1er. La convention de collaboration détermine entre autres les droits, obligations et responsabilités respectifs et les procédures relatives à tous les aspects de l’exploitation qui peuvent avoir une influence directe ou indirecte sur la sécurité, la fiabilité et l’efficacité des réseaux, des raccordements ou des installations concernés des utilisateurs du réseau, y compris les modalités de réparation de dommages éventuels à un utilisateur d’un réseau. § 2. Cette convention tient compte du code de sauvegarde et du code de reconstitution établis par le gestionnaire du réseau de transport ou de transport local. Art. 241. § 1er. Le gestionnaire du réseau de distribution met les données de mesure de chaque responsable d’équilibre à la disposition des gestionnaires des réseaux auquel son réseau est connecté, suivant les dispositions des articles 222 et 225. § 2. Les données de mesure mentionnées au § 1er déterminent, par responsable d’équilibre et par quart d’heure, la puissance échangée entre les réseaux concernés. § 3. Le gestionnaire du réseau de distribution veille à ce que la puissance totale échangée entre les réseaux concernés par quart d’heure soit attribuée aux différents responsables d’équilibre. TITRE VII. — Dispositions finales Art. 242. Le Ministre qui a l’Energie dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Art. 243. L’arrêté du Gouvernement wallon du 16 octobre 2003 relatif au règlement technique pour la gestion des réseaux de distribution d’électricité en Région wallonne et l’accès à ceux-ci est abrogé.


39739

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 244. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge. Namur, le 24 mai 2007. Le Ministre-Président, E. DI RUPO Le Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial, A. ANTOINE

Annexe Ire. — LISTE DES DONNEES La première colonne du Tableau 1 est intitulée « Type de raccordement » et distingue deux types de raccordement : les raccordements d’unités de production (« Pr ») et les raccordements de charges (« Ch »). Pour un raccordement combiné (unité de production et charge, « Pr + Ch »), le gestionnaire du réseau de distribution peut demander la totalité ou une partie des données des deux types de raccordement. La deuxième colonne du Tableau 1 est intitulée « Objectif » et se réfère au chapitre ou aux paragraphes du présent règlement auxquels ces données ont trait. L’abréviation « P » concerne le Titre II Code de planification. Les abréviations « E » et « D » correspondent respectivement à une « Demande d’une étude d’orientation » et à une « Demande de raccordement » du Titre III Code de raccordement. D’autres données concernant les installations existantes sont cataloguées sous l’intitulé « Autres » (elles sont à fournir sur demande spécifique non reprise ci-dessous) et « Tous » (elles sont à fournir dans les trois cas cités ci-dessous). Les données de planification dont il est question à l’article 34 du Code de planification sont celles qui sont fournies dans le Tableau 1 sous le signe « P » ou « Tous » dans la colonne « Objectif ». Les données ou informations techniques générales dont il est question à l’article 73 du Code de raccordement sont celles qui sont fournies dans le Tableau 1 sous le signe « E » ou « Tous » dans la colonne « Objectif ». Les données ou informations techniques détaillées dont il est question à l’article 83 du Code de raccordement sont celles qui sont fournies dans le Tableau 1 sous le signe « D » ou « Tous » dans la colonne « Objectif ». La troisième colonne du Tableau 1 est intitulée « Description » et décrit les données et informations techniques demandées. La quatrième colonne du Tableau 1 est intitulée « Unité » et indique l’unité de mesure dans laquelle les quantités mesurables sont exprimées. La cinquième colonne du Tableau 1 est intitulée « Période ». La lettre T indique le nombre d’années pour lesquelles la donnée ou l’information doit être fournie au gestionnaire du réseau de distribution, conformément à la période de planification visée au Code de planification. Type de raccordement

Objectif

Description

Unité

Période

Pr + Ch

Tous

Identification du Raccordement

Pr + Ch

Tous

Nom et adresse de l’Utilisateur du réseau

Pr + Ch

D

Couplage avec le réseau : description du raccordement, y compris la source auxiliaire.

Pr + Ch

E, D

Date de mise en service

mm/aaaa

Pr + Ch

Autres

Dernière date du contrôle de conformité

Jj/mm/aaaa

Pr + Ch

D

Localisation et accès aux appareils de coupure et de l’installation de comptage

Pr + Ch

Autres

Protection générale (surintensité) : marque, type, valeurs de réglage, schéma de câblage

Pr + Ch

Autres

Schéma électrique

Ch

Tous

Pointes de puissance active et mois de leur apparition

kW,mm

T

Ch

Tous

Puissance réactive (ou cos phi) en cas de pointe active

kVAr

T

Ch

P

Eventuelles ruptures de tendance

kW, mm/aaaa

T

Ch

P

Modèle de prélèvement hebdomadaire

kW

Ch

E, D

Type et puissance de la charge perturbatrice

kW

Ch

E, D

Puissance des moteurs installés

kVA

Ch

Tous

Date de mise en service d’une batterie de condensateurs

Jj/mm/aaaa

Ch

Tous

Batterie de condensateur : puissance installée

kVAr

Pr

Tous

Unité de production : identification

Pr

Tous

Puissance maximale développable

kW

T

Pr

P

Estimation de la production annuelle ou de la durée d’utilisation

kWh ou h

T


39740

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Type de raccordement

Objectif

Description

Unité

Pr

Tous

Cos phi à la puissance maximale

Pr

E,D

Type de générateur (asynchrone/synchrone/onduleur)

Pr

D

Plaque signalétique du générateur

Pr

Tous

Source d’énergie (énergie renouvelable ou non/cogénération/autres)

Pr

Tous

La puissance de court-circuit triphasée (subtransitoire) au point d’accès

MVA

Pr

Tous

Fonctionnement possible en îlotage ?

O/N

Pr

Tous

Conduite en parallèle possible ?

O/N

Pr

P

Taux de disponibilité prévu

%

Pr

E, D

Type et puissance d’une unité de production perturbatrice

kW

Pr

D

Transformateur : Ucc

%

Pr

D

Transformateur : Plaque signalétique

Pr

Autres

Protection de découplage : marque, type, valeurs de réglage, schéma de câblage, commande à distance (O/N)

Période T

Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement du 24 mai 2007 relatif au règlement technique pour la gestion des réseaux de distribution d’électricité en Région wallonne et l’accès à ceux-ci. Namur, le 24 mai 2007. Le Ministre-Président, E. DI RUPO Le Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial, A. ANTOINE

Annexe II. — EXIGENCES DE PRECISION DE L’INSTALLATION DE COMPTAGE Le Tableau 2 mentionne la classe de précision minimale requise pour les composants de l’installation de comptage en fonction de la puissance de raccordement et du niveau de tension.

Puissance de raccordement

≥ 5 MVA ≥ 1 MVA à 5 MVA ≥ 250 kVA à 1 MVA ≥ 100 kVA à 250 kVA < 100 kVA

Niveau de tension auquel l’installation de comptage est raccordée

Erreur totale maximale autorisée (+ %) à pleine charge3

Classe de précision minimale requise des composants de l’installation de comptage

Actif PF = 1

Réactif PF = 0

TP

TI

Wh- mètre

VArhmètre

HT

0.5

2.25

0.2

0.2

0.2

2

BT

0.25

2.25

na

0.2

0.2

2

HT

0.75

2.25

0.2

0.2

0.5

2

BT

0.55

2.25

na

0.2

0.5

2

HT

1.5

2.5

0.5

0.5

1

2

BT

1.25

2.25

na

0.5

1

2

HT

1.5

2.5

0.5

0.5

1

2

BT

1.25

2.25

na

0.5

1

2

compteurs conformes à l’annexe MI-003 § 7 de l’arrêté royal du 13 juin 2006 relatif aux instruments de mesure Tableau 2 : classe de précision des composants de l’installation de comptage Avec : TP : transformateur de mesure de tension TI : transformateur de mesure de courant Wh – mètre : compteur pour l’énergie active VArh – mètre : compteur pour l’énergie réactive PF : facteur de puissance na : non applicable 3 L’erreur totale maximale autorisée (+ %) pour l’ensemble de l’installation de comptage à pleine charge est donnée comme valeur indicative. Elle est calculée sur base de la somme vectorielle des erreurs de chaque composant de l’installation de comptage, c’est-à-dire A + B + C, avec : A : l’erreur du transformateur de tension avec câblage, B : l’erreur du transformateur de courant avec câblage, C : l’erreur du compteur. Afin de pouvoir donner la meilleure garantie de conformité avec les exigences de l’erreur totale autorisée, le gestionnaire du réseau de distribution adoptera les règles nécessaires pour qu’à la puissance de raccordement, les composants soient utilisés dans leur domaine de fonctionnement nominal.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement du 24 mai 2007 relatif au règlement technique pour la gestion des réseaux de distribution d’électricité en Région wallonne et l’accès à ceux-ci. Namur, le 24 mai 2007. Le Ministre-Président, E. DI RUPO Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial, A. ANTOINE

ANNEXE III. — EXIGENCES DE PRECISION POUR L’ETALONNAGE DES INSTALLATIONS DE COMPTAGE L’incertitude maximale autorisée (en %) pour l’étalonnage des composants de l’installation de comptage s’élève à : Classe 0.2 TC et TT : ± 0.05 Classe 0.2 Wh - mètre ± 0.05/cos Classe 0.5 TC et TT : ± 0.1 Classe 0.5 Wh - mètre ± 0.1/cos Classe 1 Wh - mètre ± 0.2/cos Classe 2 Wh - mètre ± 0.5/cos Classe 2 varh - mètre ± 0.5/sin Classe 3 varh - mètre ± 0.5/sin Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement du 24 mai 2007 relatif au règlement technique pour la gestion des réseaux de distribution d’électricité en Région wallonne et l’accès à ceux-ci. Namur, le 24 mai 2007. Le Ministre-Président, E. DI RUPO Le Ministre du Logement, des Transports et du Développement territorial, A. ANTOINE

ÜBERSETZUNG MINISTERIUM DER WALLONISCHEN REGION D. 2007 — 3199 [C − 2007/27098] 24. MAI 2007 — Erlass der Wallonischen Regierung über die Revision der technischen Regelung für den Betrieb der Stromverteilernetze in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesen Netzen Die Wallonische Regierung, Aufgrund des Dekrets vom 12. April 2001 bezüglich der Organisation des regionalen Elektrizitätsmarkts, insbesondere der Artikel 13, und 29, § 2; Aufgrund der am 7. November 2006 an die europäische Kommission gerichteten Mitteilung Nr. 2006/0597/B; Aufgrund des Vorschlags der ″Commission wallonne pour l’Energie″ (″CWaPE″) (Wallonische Kommission für Energie) CD-7E15 vom 16. Mai 2007; Aufgrund des am 11. Dezember 2006 vom Staatsrat in Anwendung von Artikel 84, Absatz 1, 1° der koordinierten Gesetze über den Staatsrat abgegebenen Gutachtens Nr. 41.599/4; Auf Vorschlag des Ministers des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung; Nach Beratung, Beschließt: TITEL I — Allgemeine Bestimmungen KAPITEL I — Allgemeine Grundsätze Abschnitt 1 — Anwendungsbereich und Definitionen Artikel 1 - Die vorliegende technische Regelung enthält die Vorschriften und Regeln bezüglich des Betriebs und des Zugangs zum Verteilernetz für Hoch- und Niederspannung. Sie enthält eine Planungsordnung (Titel II), eine Anschlussordnung (Titel III), eine Zugangsordnung (Titel IV), eine Messordnung (Titel V) und eine Zusammenarbeitsordnung (Titel VI) wie nachstehend näher erläutert. Art. 2 - Die in Artikel 2 des Dekrets vom 12. April 2001 bezüglich der Organisation des regionalen Elektrizitätsmarkts enthaltenen Definitionen sind auf die vorliegende Regelung anwendbar. Außerdem gelten zur Anwendung der vorliegenden Regelung folgende Definitionen: 1. Zugang: Recht bezüglich der Energieeinspeisung und/oder -entnahme an einer oder mehreren Zugangsstellen; 2. Niederspannung: Spannungsniveau von höchstens 1 Kilovolt (kV); 3. Last: jede Anlage, die elektrische Wirk- oder Blindleistung verbraucht; 4. Haushaltskunde: Kunde, dessen Stromverbrauch hauptsächlich für die häusliche Verwendung bestimmt ist; 5. Ordnung bei Großstörungen: operationelle Ordnung für die Gewährleistung der Sicherheit, Zuverlässigkeit und ¨ bertragung; Wirksamkeit des elektrischen Systems bei einem Notzustand im Sinne der technischen Regelung zur U 6. Ordnung zur Versorgungswiederaufnahme: operationelle Ordnung für die Wiederherstellung des elektrischen Systems nach einem vollständigen oder teilweisen Zusammenbruch im Sinne der technischen Regelung zur ¨ bertragung; U

39741


39742

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 7. Kraft/Wärme-Kopplung: gleichzeitige Erzeugung von Strom und Wärme; 8. Hocheffiziente Kraft/Wärme-Kopplung: Kraft/Wärme-Kopplung, die den in der Anlage III zur Richtlinie 2004/8/EG über die Förderung der Kraft/Wärme-Kopplung bestimmten Kriterien genügt; 9. Zählung: Aufzeichnung durch eine Messausrüstung und nach zeitlichen Perioden der Menge Wirk- oder Blindenergie, die ins Netz eingespeist oder aus ihm entnommen wird; 10. Zugangsvertrag: ein gemäß dem Titel 4 der vorliegenden technischen Regelung zwischen dem Betreiber des Verteilernetzes und einer Person genannt ″Zugangsinhaber″ abgeschlossener Vertrag, der insbesondere die Sonderbedingungen bezüglich des Zugangs zum Verteilernetz beinhaltet; 11. Koordinierungsvertrag zur Inanspruchnahme der Erzeugungseinheiten: der zwischen dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes und einem Ausgleichsverantwortlichen für einen oder mehrere Einspeisungspunkte abgeschlosU sene Vertrag, der hauptsächlich die Bedingungen bezüglich der Koordinierung der Inanspruchnahme der Erzeugungseinheiten enthält; 12. Liefervertrag: zwischen einem Versorger und einem Endkunden im Hinblick auf die Lieferung von Strom abgeschlossener Vertrag; 13. Anschlussvertrag: der zwischen einem Benutzer des Netzes und dem Betreiber des Netzes abgeschlossene Vertrag, in dem die gegenseitigen Rechte und Verpflichtungen in Bezug auf eine bestimmte Anschlussstelle einschließlich der sachgerechten technischen Spezifikationen bestimmt werden; ¨ bertragungsnetzes und einem 14. Vertrag des Zugangsverantwortlichen: der zwischen dem Betreiber des U Ausgleichsverantwortlichen abgeschlossene Vertrag, der insbesondere die Bedingungen bezüglich des Ausgleichs beinhaltet; 15. Zusammenarbeitsvereinbarung: zwischen dem Betreiber des Verteilernetzes und jedem Betreiber des Netzes, an das sein Netz angeschlossen ist, abgeschlossene Vereinbarung; 16. Lastprofil: Reihe von gemessenen oder berechneten Daten bezüglich der Energieentnahme oder -einspeisung an einer Zugangsstelle pro Taktperiode; 17. Dekret: das Wallonische Dekret vom 12. April 2001 bezüglich der Organisation des regionalen Elektrizitätsmarkts; 18. Zugangsinhaber: Vertragspartner, der mit dem Betreiber des Verteilernetzes einen Zugangsvertrag unterzeichnet hat; 19. Messangabe: eine durch eine Zählung oder Messung mittels einer Messausrüstung erzielte Angabe; 20. EAN-Code: ein einziges 18-stelliges numerisches Feld (European Article Number) zur eindeutigen Identifikation entweder einer Zugangsstelle (EAN-Code-GSRN (Global Service Related Number)) oder eines der Marktteilnehmer (EAN-Code-GLN (Global Location Number); 21. EDIEL: Electronic Data Interchange for the Electric Industry (gehört zu der internationalen Norm UN/EDIFACT für die elektronische Datenübermittlung zwischen Betreibern und Benutzern von Stromnetzen); 22. Wirkenergie: Integral der Wirkleistung während eines bestimmten Zeitraums; 23. Blindenergie: Integral der Blindleistung während eines bestimmten Zeitraums; 24. Messausrüstung: jegliche Ausrüstung zur Durchführung von Zählungen und/oder Messungen verwendete Ausrüstung wie Zähler, Messgeräte, Leistungstransformatoren oder damit verbunden Telekommunikationsausrüstungen, die es dem Netzbetreiber möglich macht, seine Aufgaben zu erfüllen; 25. signifikanter Fehler: ein Fehler in einer Messangabe, der größer als die gesamte Genauigkeit der gesamten Messausrüstungen ist, die diese Messangabe bestimmen, und der den Industrieprozess oder die mit dieser Messangabe verbundene Abrechnung negativ beeinflussen kann; 26. Frequenz: Anzahl Schwingungen pro Sekunde der Spannungsgrundschwingung, ausgedrückt in Hertz (Hz); 27. Betreiber des Verteilernetzes: jeder gemäß Artikel 10 des Dekrets bezeichnete Betreiber eines Verteilernetzes; ¨ bertragungsnetzes: die gemäß den Bestimmungen des Kapitels II des Dekrets 28. Betreiber des lokalen U bezeichnete Person; ¨ bertragungsnetzes: die gemäß Artikel 10 des Gesetzes bezeichnete Person; 29. Betreiber des U 30. Hochspannung: Spannungsniveau von über 1 Kilovolt; 31. Einspeisung: die Leistungslieferung an das Verteilernetz; 32. Anschlussanlage: jegliche Einrichtung, die notwendig ist, um die Anlagen eines Benutzers des Netzes an das Netz anzuschließen; 33. Anlage des Benutzers des Verteilernetzes: eine Anlage eines Benutzers des Verteilernetzes, die über einen elektrischen Anschluss mit dem Verteilernetz verbunden ist, ohne diesem anzugehören; 34. betriebsmäßig zu dem Verteilernetz gehörende Anlage: eine Anlage, für die ein Benutzer des Verteilernetzes über das Eigentums- oder Nutzungsrecht verfügt, die jedoch wie eine Anlage des Verteilernetzes betrieben wird, wobei dieser Begriff in dem Anschlussvertrag oder in einer dazugehörenden Vereinbarung näher erläutert wird; 35. Sammelschiene: das dreiphasige Gefüge aus drei Metallschienen oder aus drei Phasenleitern, die jede(r) für jede Phase einen identischen Spannungspunkt bildet, woran die Anlagen (Instrumente, Leitungen, Kabel) untereinander verbunden werden können; 36. Tag D: ein Kalendertag; 37. Tag D-1: der Kalendertag vor dem Tag D; 38. Werktag: jeder Wochentag, außer samstags, sonntags und den gesetzlichen Feiertagen; 39. Gesetz: das Gesetz vom 29. April 1999 über die Organisation des Elektrizitätsmarkts; 40. Messung: Aufzeichnung mittels einer Messausrüstung eines physikalischen Werts zu einem gegebenen Zeitpunkt; 41. Wirkleistungsverlust: der Verlust an Wirkleistung innerhalb des Verteilernetzes selbst, der durch dessen Benutzung verursacht wird;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 42. Stromabschaltungsplan: Plan, der Gegenstand eines föderalen Ministerialerlasses ist und in dem die ¨ bertragungsStromabschaltungen, Liefereinschränkungen und Prioritäten angegeben werden, die der Betreiber des U netzes auferlegen muss, wenn das Netz gefährdet ist; 43. Zugangsstelle: ein Einspeisungs- und/oder Entnahmepunkt; 44. Einspeisungspunkt: die physische Stelle und das Spannungsniveau eines Punktes, an dem die Leistung in das Netz eingespeist werden kann; 45. Verbindungsstelle: die von Netzbetreibern untereinander vereinbarte physische Stelle, an der die Verbindung ihrer jeweiligen Netze untereinander stattfindet; 46. Messstelle: die physische Stelle, wo Messausrüstungen an die Anschlussanlage oder an die Anlage eines Benutzers des Netzes angeschlossen sind; 47. Entnahmepunkt: die physische Stelle, wo eine Last angeschlossen wird, um dort Stromleistung zu entnehmen; 48. Anschlussstelle: die physische Stelle und das Spannungsniveau der Stelle, an der der Anschluss mit dem Verteilernetz verbunden ist und an der ein- und ausgeschaltet werden kann; 49. Entnahme: die Leistungsentnahme aus einem Verteilernetz; 50. synthetisches Lastprofil: einheitliches Lastprofil, das mittels eines statistischen Verfahrens für eine Kategorie von Endverbrauchern aufgestellt wird; 51. Fahrplan: vernünftige Prognose der Einspeisungen und Entnahmen von viertelstündiger Wirkleistung für eine Zugangsstelle und für einen gegebenen Tag; 52. Wirkleistung: Teil der elektrischen Leistung, der in andere Leistungsformen wie mechanische oder thermische Leistung umgewandelt werden kann. Für ein Dreiphasensystem entspricht deren Wert v3.U.I.cos phi, wobei U und I den Effektivwerten der Grundschwingungen der Dreieckspannung (Spannung zwischen Phasen) und des Stroms entsprechen und phi der Phasenverschiebung (zeitlichen Verschiebung) zwischen den Grundschwingungen dieser Spannung und dieses Stroms entspricht; die Wirkleistung wird in Watt oder in dessen Vielfachen ausgedrückt. Falls die Sternspannung (zwischen Phase und Nullleiter) benutzt wird, gilt die Formel 3.U.I.cos phi. Für ein Einphasensystem entspricht deren Wert U.I.cos phi, wobei U und I den Effektivwerten der Grundschwingungen der Spannung und des Stroms entsprechen und phi der Phasenverschiebung (zeitlichen Verschiebung) zwischen den Grundschwingungen dieser Spannung und dieses Stroms entspricht; 53. Scheinleistung: für ein Dreiphasensystem, die Menge gleich v3.U.I, wobei U und I den Effektivwerten der Grundschwingungen der Dreieckspannung und des Stroms entsprechen. Falls die Sternspannung benutzt wird, gilt die Formel 3.U.I.; die Scheinleistung wird in VA oder in dessen Vielfachen ausgedrückt. Für ein Einphasensystem entspricht dieser Wert U.I., wobei U und I den Effektivwerten der Grundschwingungen der Spannung und des Stroms entsprechen; 54. Anschlussleistung: die in dem Anschlussvertrag festgelegte und in Voltamperen (VA) oder in dessen Vielfachen ausgedrückte Höchstleistung, über die der Benutzer des Verteilernetzes mittels seines Anschlusses verfügen kann; 55. viertelstündige Leistung: die über einen Zeitraum von einer Viertelstunde entnommene oder eingespeiste Durchschnittsleistung, die bei Wirkleistung in Watt (W), bei Blindleistung in Var (VAr) und bei Scheinleistung in Voltamperen (VA) oder in deren Vielfachen ausgedrückt wird; 56. Blindleistung: für ein Dreiphasensystem, die Menge gleich v3.U.I.sin phi, wobei U und I den Effektivwerten der Grundschwingungen der Dreieckspannung und des Stroms entsprechen und phi der Phasenverschiebung (zeitlichen Verschiebung) zwischen den Grundschwingungen dieser Spannung und dieses Stroms entspricht; die Blindleistung wird in VAr oder in dessen Vielfachen ausgedrückt. Falls die Sternspannung benutzt wird, gilt die Formel 3.U.I.sin phi. Für ein Einphasensystem entspricht dieser Wert U.I.sin phi, wobei U und I den Effektivwerten der Grundschwingungen der Spannung und des Stroms entsprechen und phi der Phasenverschiebung (zeitliche Verschiebung) zwischen den Grundschwingungen dieser Spannung und dieses Stroms entspricht; 57. bestellte Leistung: die maximale eingespeiste oder entnommene viertelstündige Wirkleistung, die in einem Zugangsvertrag festgelegt wird und sich auf eine Zugangsstelle und einen gegebenen Zeitraum bezieht; 58. Spannungsqualität: die gesamten Eigenschaften der Spannung, die einen Einfluss auf das Verteilernetz, die Anschlüsse und die Anlagen eines Benutzers des Verteilernetzes ausüben können und die insbesondere die Kontinuität der Spannung und die elektrischen Eigenschaften dieser Spannung, das heißt insbesondere deren Frequenz, Amplitude, Wellenform und Symmetrie, betreffen; 59. Anschluss: die gesamten Ausrüstungen, die zur Verbindung der Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes mit dem Letzteren erforderlich sind, generell einschließlich der Messeinrichtungen; 60. Zugangsregister: das von dem Betreiber des Verteilernetzes geführte Register, in dem insbesondere für jede Zugangsstelle der Ausgleichsverantwortliche und der Versorger angegeben werden; ¨ bertragung von dem 61. Register der Zugangsverantwortlichen: das gemäß der technischen Regelung zur U ¨ bertragungsnetzes geführte Register; Betreiber des U ¨ bertragung: Königlicher Erlass vom 19. Dezember 2002 zur Festlegung einer 62. technische Regelung zur U technischen Regelung für den Betrieb des Stromübertragungsnetzes und den Zugang zu diesem Netz; ¨ bertragung: die technische Regelung für den Betrieb des lokalen 63. technische Regelung zur lokalen U Stromübertragungsnetzes in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesem Netz; ¨ bertragungsnetz: die gesamten, auf dem belgischen Gebiet eingerichteten Anlagen im Sinne des Artikels 2, 7° 64. U des Gesetzes, die zur Stromübertragung bei einer Spannung von über 70 Kilovolt dienen; 65. privates Netz: auf einem privaten Grundstück durch eine natürliche oder juristische Person, die kein Betreiber des Netzes oder Versorger ist, eingerichtetes Netz, worauf ein Betreiber des Netzes oder jegliche andere zugelassene natürliche oder juristische Person ein Nutzungsrecht besitzt, das es möglich macht, Endverbrauchern Strom zu übertragen; 66. Ausgleichsverantwortlicher: die natürliche oder juristische Person, die für das Gleichgewicht der gesamten Einspeisungen und Entnahmen im Lauf einer Viertelstunde innerhalb des belgischen Regelgebiets verantwortlich ist, und die zu diesem Zweck in dem Register der Zugangsverantwortlichen eingetragen wird; 67. ″AOEA″: Allgemeine Ordnung für elektrische Anlagen;

39743


39744

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 68. ″AASO″: Allgemeine Arbeitsschutzordnung; 69. Hilfsdienste: für die Verteilernetze die Gesamtheit der folgenden Dienste: a) die Spannungs- und Wirkleistungsregelung; b) der Ausgleich der Verluste im Netz; 70. SYNERGRID: Verband der Betreiber von Strom- und Gasnetzen in Belgien; 71. elektrisches System: die Gesamtheit der Ausrüstungen, die sich aus den Verbundnetzen, den Anschlussanlagen und den Anlagen der an diese Netze angeschlossenen Benutzer zusammensetzen; 72. Zählvorrichtung mit Abrechnung: Zählvorrichtung, die ein Gefüge von Zählern enthält, das es in einem privaten Netz möglich macht, die aktiven eigenen Verbrauchsmengen des privaten Netzes einschließlich der Verluste im Netze durch Kombination der gemessenen Werte zu bestimmen; 73. Erzeugungseinheit: eine physische Einheit, die mindestens einen Strom erzeugenden Generator enthält; 74. dezentrale Erzeugungseinheit: Erzeugungseinheit, deren Inanspruchnahme nicht zentral koordiniert wird; Art. 3 - Die in der vorliegenden Regelung angegebenen und in Tagen ausgedrückten Fristen werden von Mitternacht bis Mitternacht gezählt. Sie laufen ab dem Werktag, der auf den Tag des Erhalts der offiziellen Notifizierung folgt. Falls keine offizielle Notifizierung vorhanden ist, laufen die Fristen ab dem Tag, der auf den Tag der Kenntnisnahme des betroffenen Ereignisses folgt. Wenn nicht anders vorgesehen, werden die Fristen in Werktagen angegeben. Abschnitt 2 — Aufgaben und Pflichten des Betreibers des Verteilernetzes Art. 4 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes übt in dem Gebiet, für das er bezeichnet wurde, die Aufgaben und Pflichten aus, die ihm gemäß dem Dekret und dessen Durchführungserlassen obliegen, um die Stromverteilung unter die verschiedenen Benutzer des Verteilernetzes zu gewährleisten, indem er gleichzeitig die Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des Verteilernetzes überwacht, aufrechterhält und gegebenenfalls wiederherstellt. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes legt vorher die Mittel fest, die erforderlich sind und im Verhältnis zu einer angemessenen Durchführung seiner Aufgaben stehen, und setzt alle vernünftigen Mittel ein, um diese zu erzielen. Die Festlegung dieser erforderlichen und angemessenen Mittel erfolgt zum ersten Mal bei der ersten Aufstellung des in Art. 15 des Dekrets vorgesehenen Anpassungsplans. Bei den aufeinanderfolgenden Revisionen des Anpassungsplans werden sie jeweils überprüft und ggf. aktualisiert. In der Ausführung seiner Aufgaben setzt der Betreiber des Verteilernetzes alle geeigneten Mittel ein, die die Benutzer des Netzes berechtigterweise von ihm erwarten können und die unter Berücksichtigung der besonderen Lage vernünftigerweise erzielt werden können. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes sorgt dafür, dass die gelieferte Spannung an jeder Anschlussstelle den Bestimmungen der Norm NBN EN 50160 ″Merkmale der von den öffentlichen Verteilernetzen gelieferten Spannung″ genügt. § 4. Im Falle einer nicht geplanten Abschaltung des Verteilernetzes oder des Anschlusses muss sich der Betreiber des Verteilernetzes innerhalb von zwei Stunden nach dem Anruf des Benutzers des Verteilernetzes an Ort und Stelle befinden, und zwar mit den geeigneten Mitteln, mit denen er die Arbeiten zur Beseitigung des Defekts beginnen kann. Außer im Falle höherer Gewalt, der technischen Unmöglichkeit oder bei außergewöhnlichen Umständen (Stürme, heftige Gewitter, starke Schneefälle,...) und bei der Feststellung, dass mehr als vier Stunden für die Reparatur benötigt werden, trifft der Betreiber des Verteilernetzes seine Vorkehrungen, um die Versorgung des Netzes durch jegliches vorläufige Erzeugungsmittel, das er für nützlich erachtet, und vorzugsweise an der Hochspannungs/Niederspannungskabine, wiederherzustellen. Dies gilt ebenfalls für jegliche geplante Abschaltung des Verteilernetzes, deren vorgesehene kumulierte Dauer vier Stunden in einer Woche überschreiten würde; im letzten Fall einigt sich der Betreiber des Verteilernetzes mit den Versorgern über die Modalitäten für die Rückgewinnung des von ihm gelieferten Energiewerts. Für die Kunden, die über eine Anschlussleistung > 630 kVA verfügen, werden im in Artikel 93 definierten Anschlussvertrag die praktischen Anwendungsmodalitäten dieses Absatzes unter Berücksichtigung der technischen Möglichkeiten festgelegt. Art. 5 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes übermittelt der CWaPE (″Commission wallonne pour l’Energie″ (Wallonische Kommission für Energie)) jährlich vor dem 31. Mai den in Artikel 24 des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 21. März 2002 bezüglich der Netzbetreiber vorgesehenen Bericht, in dem er die Qualität seiner Dienstleistungen während des abgelaufenen Kalenderjahres beschreibt. § 2. Dieser Bericht beschreibt: 1° die Häufigkeit und durchschnittliche Dauer der Unterbrechungen beim Zugang zu seinem Verteilernetz, sowie die gesamte jährliche Dauer der Unterbrechung während des angegebenen Kalenderjahres. Diese Informationen werden für die Niederspannung und Hochspannung getrennt geliefert. Ihre Präsentation kann auf der Grundlage der in der technischen Vorschrift SYNERGRID C10/14 mit dem Titel ″Gütezahlen. Verfügbarkeit des Zugangs zum Verteilernetz″ beschriebenen Methode oder jeglicher anderer, mindestens gleichwertiger Vorschriften erstellt werden; 2° die Einhaltung der Qualitätskriterien bezüglich der Wellenform der Spannung, so wie diese in den Kapiteln 2 und 3 der Norm NBN EN 50160 beschrieben werden; 3° die Qualität der allen betroffenen Parteien erbrachten Dienstleistungen und gegebenenfalls die Verstöße gegen die sich aus der vorliegenden Regelung ergebenden Verpflichtungen und deren Gründe. § 3. Die CWaPE kann ein Muster für diesen Bericht aufstellen. KAPITEL II — Informationsaustausch und Vertraulichkeit Abschnitt 1 — Informationsaustausch Art. 6 - § 1. Jede in Ausführung der vorliegenden technischen Regelung getätigte Notifizierung oder Mitteilung muss schriftlich und nach den in Artikel 2281 des Zivilgesetzbuches vorgesehenen Formen und Bedingungen unter deutlicher Angabe des Absenders und des Empfängers erfolgen. Unter Vorbehalt einer anderslautenden Bestimmung kann der Betreiber des Verteilernetzes die Form der Unterlagen, in denen diese Informationen ausgetauscht werden müssen, näher bestimmen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes trifft alle nützlichen organisatorischen Maßnahmen, um eine wirksame Behandlung und eine ausreichende Rückverfolgbarkeit für jeden sachgerechten Antrag eines Benutzers des Verteilernetzes oder eines Versorgers zu sichern. Wirksame Behandlung bedeutet u.a. die Verpflichtung einer schriftlichen Antwort mit Angabe des Sachbearbeiters und der möglichen Rechtsbehelfe, dies gegebenenfalls ¨ ffentlichkeit der Verwaltungsakte anwendbaren gesetzlichen Bestimmungen. vorbehaltlich der in Sachen O § 3. Im Notfall können diese Informationen mündlich ausgetauscht werden. Auf alle Fälle müssen diese mündlichen Informationen schnellstmöglich gemäß § 1 des vorliegenden Artikels bestätigt werden. § 4. Der Betreiber des Verteilernetzes teilt den Benutzern des Netzes die Telefonnummer, unter welcher sie ihn erreichen können, mit. Er setzt die Mittel ein, die es ihm möglich machen, innerhalb annehmbarer Fristen zu antworten und ebenfalls eine wirksame Behandlung der erhaltenen Informationen und Anfragen zu sichern. Art. 7 - § 1. In Abweichung von Artikel 6 werden die unter den verschiedenen betroffenen Parteien ausgetauschten gewerblichen und technischen Informationen nach einem der Norm EDIEL entsprechenden und in einem Message Implementation Guide (MIG) angegebenen Kommunikationsprotokoll elektronisch vermittelt (mit der Möglichkeit der Validierung einer Einsendung durch die Ausstellung einer Empfangsbestätigung). Dieses MIG wird unter den Netzbetreibern und den Versorgern in gegenseitigem Einvernehmen vereinbart und von diesen der CWaPE übermittelt. Mangels einer solchen Vereinbarung kann die CWaPE ein MIG auferlegen. § 2. Die Benutzung des in § 1 erwähnten Protokolls ist nicht Pflicht für die Informationsaustausche: — zwischen dem Betreiber des Verteilernetzes und einem Endverbraucher, wenn Letzterer ein anderes Protokoll vorzieht und es mit dem Betreiber des Verteilernetzes in seinem Zugangsvertrag oder in einem Nachtrag zu diesem vereinbart hat; ¨ bertragungsnetzes und einem Betreiber des Verteilernetzes, wenn ein — zwischen dem Betreiber des lokalen U anderes Protokoll im gegenseitigen Einvernehmen in der Zusammenarbeitsvereinbarung oder in einem Nachtrag zu dieser ausdrücklich vereinbart und dies der CWaPE mitgeteilt wurde. § 3. Unbeschadet der Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen kann der Betreiber des Verteilernetzes technische und administrative Maßnahmen bezüglich der auszutauschenden Informationen im Hinblick auf die Gewährleistung der Vertraulichkeit im Sinne des Abschnitts 2 des vorliegenden Kapitels näher bestimmen, nachdem er die CWaPE vorher davon in Kenntnis gesetzt hat. § 4. Wenn ein MIG im gegenseitigen Einvernehmen abgeschlossen worden ist, muss jeder Partner es am vereinbarten Zeitpunkt sorgfältig in die Tat umsetzen. Er ist für die Auswirkungen von jeder falschen Botschaft verantwortlich und sorgt gegebenenfalls dafür, dass die Berichtigungsmaßnahmen schnellstens getroffen werden, ohne dass der Benutzer des Netzes benachteiligt wird. § 5. Die Einhaltung der gesetzlichen und verordnungsmäßigen Fristen und die Genauigkeit der EDIEL-Botschaften im Bereich der Zuteilung werden durch jeden Netzbetreiber überwacht, je nach Versorger und Ausgleichsverantwortlichem. Die Ergebnisse je nach Versorger, Ausgleichsverantwortlichem und für die Gesamtheit des Marktes werden durch den Netzbetreiber monatlich jedem betroffenen Versorger und jedem Ausgleichsverantwortlichen übermittelt. Die Art, wie überwacht und mitgeteilt wird, wird im Einvernehmen zwischen den Netzbetreibern und den Versorgern bestimmt und kann in Ermangelung einer Zustimmung durch die CwaPE auferlegt werden. Eine Zusammenfassung für die CWaPE steht in dem in Artikel 5 § 2 3° erwähnten Bericht. § 6. Die Betreiber der Verteilernetze und die Versorger können im Einvernehmen beschließen, die Qualität von anderen Arten von EDIEL-Botschaften, die sie tauschen, zu überwachen. Sie teilen es der CWaPE mit. Art. 8 - § 1. Die Tabelle 1 der Anlage I enthält die Liste der Informationen, die der Betreiber des Verteilernetzes bei den Benutzern des Verteilernetzes, die über einen Hochspannungsanschluss verfügen, einholen kann. Diese Liste ist nicht beschränkt. Der Betreiber des Verteilernetzes kann jederzeit zusätzliche Informationen anfordern, deren Benötigen er aus Gründen der Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des Verteilernetzes bestätigt. § 2. Der Benutzer des Verteilernetzes informiert den Betreiber des Verteilernetzes unverzüglich über jede ¨ nderung seiner Anlagen, insofern diese A ¨ nderung eine Anpassung der vorher übermittelten Informationen erfordert. A Art. 9 - In Ermangelung einschlägiger ausdrücklicher Bestimmungen in der vorliegenden Regelung bemühen sich die Benutzer des Verteilernetzes, die Versorger und die Ausgleichsverantwortlichen, schnellstmöglich die gemäß der vorliegenden Regelung erforderlichen Informationen zu übermitteln. Art. 10 - Wenn eine Partei gemäß der vorliegenden Regelung oder den aufgrund der Letzteren abgeschlossenen Verträgen damit beauftragt ist, einer anderen Partei Informationen zu liefern, trifft sie die erforderlichen Vorkehrungen, um dem Empfänger Informationen zu sichern, deren Inhalt ordnungsgemäß überprüft wurde. Abschnitt 2 — Vertraulichkeit Art. 11 - Die vertraulichen und/oder gewerblich empfindlichen Informationen werden von derjenigen Person, ¨ bermittlung an Drittpersonen von vertraulichen und/oder gewerblich die sie liefert, als solche angegeben. Die U empfindlichen Informationen durch den Empfänger dieser Informationen ist nicht erlaubt, außer wenn eine der nachstehenden Bedingungen erfüllt ist: ¨ bermittlung wird im Rahmen eines Gerichtsverfahrens gefordert oder von öffentlichen Behörden auferlegt 1° die U oder durch die CWaPE im Rahmen ihrer Aufgaben angefordert. 2° die Verbreitung oder Mitteilung der betroffenen Informationen wird von den Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen bezüglich der Organisation des Elektrizitätsmarkts auferlegt; 3° eine vorherige schriftliche Genehmigung desjenigen, von dem die vertraulichen und/oder gewerblich empfindlichen Informationen entstammen, ist vorhanden; ¨ bermittlung dieser 4° der Betrieb des Verteilernetzes oder Verhandlung mit anderen Netzbetreibern erfordert die U Informationen durch den Betreiber des Verteilernetzes; ¨ ffentlichkeit zugänglich oder verfügbar. 5° die Information ist gewöhnlich für die O ¨ bermittlung an Drittperson auf der Grundlage der unter den oben angeführten Punkten 2, 3 und 4 Wenn die U angegebenen Bedingungen erfolgt, muss sich der Empfänger der Information unbeschadet der anwendbaren Gesetzesund Verordnungsbestimmungen verpflichten, diese Information mit demselben Vertraulichkeitsgrad zu behandeln wie ¨ bermittlung bestand. mit demjenigen, der bei der ursprünglichen U

39745


39746

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ ffentlichkeit der Informationen Abschnitt 3 — O ¨ ffentlichkeit die nachstehenden Informationen zur Art. 12 - Jeder Betreiber des Verteilernetzes stellt der O Verfügung, auf alle Fälle durch deren Veröffentlichung auf einem Server via Internet: 1° die allgemeinen Bedingungen der gemäß der vorliegenden Regelung abzuschließenden Verträge; 2° die Verfahren, die anwendbar sind und auf die sich die vorliegende Regelung bezieht; 3° die Formulare, die zum Informationsaustausch gemäß der vorliegenden Regelung erforderlich sind; 4° die Tarife für den Zugang zum Verteilernetz. Abschnitt 4 — Führung der Register und Veröffentlichung Art. 13 - § 1. Der Betreiber des Verteilersnetzes bestimmt den Träger, auf dem er die in der vorliegenden Regelung vorgesehenen Register führt, und informiert die CWaPE darüber. § 2. Falls diese Register auf einem EDV-Träger geführt werden, trifft der Betreiber des Verteilernetzes die notwendigen Maßnahmen, damit zumindest eine nicht beschädigte Kopie auf einem ähnlichen Träger in aller Sicherheit aufbewahrt bleibt. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes sorgt für die Veröffentlichung der in der vorliegenden Regelung vorgesehenen Register nach den üblichen Modalitäten und unter Berücksichtigung der in diesem Bereich anwendbaren Gesetzgebung. KAPITEL III — Verträge, Vereinbarungen, Verfahren und Formulare Art. 14 - § 1. Die allgemeinen Bedingungen der gemäß der vorliegenden Regelung abzuschließenden Verträge, ¨ nderungen, einschließlich der in Titel VI vorgesehenen Zusammenarbeitsvereinbarung, sowie alle angebrachten A werden der CWaPE unverzüglich und auf alle Fälle zwei Monate vor deren Inkrafttreten übermittelt. § 2. Die in der vorliegenden Regelung angegebenen Verfahren und Formulare, sowie die angebrachten ¨ nderungen, werden nach dem in §1 erwähnten Verfahren angewandt. A KAPITEL IV — Zugang der Personen zu den Anlagen Abschnitt 1 — Allgemeine Vorschriften bezüglich der Sicherheit der Personen und Güter Art. 15 - Die in Sachen Sicherheit der Güter und Personen anwendbaren Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen wie die allgemeine Arbeitsschutzordnung und die allgemeine Ordnung für elektrische Anlagen, sowie die Norm NBN EN 15 ″Betrieb der elektrischen Anlagen″ und die Norm NBN EN 50110-1 ″Betrieb der elektrischen Anlagen (nationale Anlagen)″ sind für jede Person, die auf dem Netz eingreift, einschließlich des Betreibers des Verteilernetzes, der Benutzer des Verteilernetzes, der Versorger, der Ausgleichsverantwortlichen, der anderen Netzbetreiber und ihres jeweiligen Personals, sowie der auf Antrag einer der vorerwähnten Parteien eingreifenden Drittpersonen, anwendbar. Abschnitt 2 — Zugang der Personen zu den Anlagen des Betreibers des Verteilernetzes Art. 16 - § 1. Der Zugang zu jedem beweglichen oder unbeweglichen Gut, für das der Betreiber des Verteilernetzes über ein Eigentums- oder Nutzungsrecht verfügt, erfolgt zu jeder Zeit unter Einhaltung der Zugangsund Sicherheitsverfahren des Betreibers des Verteilernetzes mittels dessen ausdrücklichen und vorherigen Zustimmung. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes hat Zugang zu allen Anlagen, für die er über das Eigentums- oder Nutzungsrecht verfügt, und die sich auf dem Standort des Benutzers des Verteilernetzes befinden. Der Benutzer des Verteilernetzes sorgt dafür, dass der Betreiber des Verteilernetzes über einen ständigen Zugang verfügt, oder trifft die notwendigen Maßnahmen, um ihm diesen Zugang sofort und zu jeder Zeit zu gewähren. § 3. Wenn der Zugang zu einem beweglichen oder unbeweglichen Gut des Betreibers des Verteilernetzes spezifischen Zugangsverfahren und bei dem Benutzer des Verteilernetzes geltenden Sicherheitsvorschriften unterliegt, muss letzterer den Betreiber des Verteilernetzes davon schriftlich im Voraus informieren. In Ermangelung dessen befolgt der Betreiber des Verteilernetzes seine eigenen Sicherheitsvorschriften. Abschnitt 3 — Zugang der Personen zu den Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes und Sondermodalitäten bezüglich der Anlagen, die betriebsmäßig zu dem Verteilernetz gehören oder die einen nicht unbedeutenden Einfluss auf dieses haben Art. 17 - § 1. Wenn der Betreiber des Verteilernetzes der Ansicht ist, dass bestimmte Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes betriebsmäßig zu dem Verteilernetz gehören oder einen nicht unbedeutenden Einfluss auf den Betrieb des Verteilernetzes, auf den(die) Anschluss(ë) oder die Anlage(n) eines anderen oder anderer Benutzer des Verteilernetzes haben, teilt er dies dem Benutzer des Verteilernetzes und der CWaPE mit und gibt die Gründe dafür an. Mittels eines vorhergehenden günstigen Gutachtens der CWaPE wird eine schriftliche Vereinbarung zwischen dem Betreiber des Verteilernetzes und dem Benutzer des Verteilernetzes verhandelt und abgeschlossen, in der die betroffenen Anlagen aufgelistet, sowie die verschiedenen Verantwortungen für den Betrieb, für die Verwaltung und Wartung dieser Anlagen angegeben werden. Durch diese Vereinbarung wird dem Benutzer des Verteilernetzes die Beachtung aller vorherigen Verpflichtungen garantiert, einschließlich der Erhaltung der Kapazität des bestehenden Anschlusses, außer wenn eine anderslautende schriftliche Zustimmung des Benutzers des Verteilernetzes vorliegt und dieser auf angemessene Weise entschädigt ¨ bernahme durch den Betreiber des wird. In dieser Vereinbarung werden ebenfalls die finanziellen Modalitäten für die U ¨ nderung des Status der Anschlussausrüstungen ergebenden Unkosten, Verteilernetzes aller sich aus dieser A einschließlich der für den Eigentümer der Anlagen bestimmten Entschädigung, beschrieben. Diese Vereinbarung bildet einen Nachtrag zum Anschlussvertrag. Was die neuen Anschlüsse angeht, wird diese Vereinbarung dem Anschlussvertrag beigefügt. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes verfügt über das Zugangsrecht zu dem Anschluss und zu den in § 1 erwähnten Anlagen, um dort Inspektionen, Tests und/oder Versuche durchzuführen. Wenn diese Anlagen betriebsmäßig zum Verteilernetz gehören, muss der Betreiber des Verteilernetzes darüber hinaus zu diesen Zugang haben, um die in der in §1 erwähnten Vereinbarung vorgesehenen Eingriffe zu tätigen. Der Benutzer des Verteilernetzes sorgt dafür, dass der Betreiber des Verteilernetzes über einen ständigen Zugang verfügt, oder trifft die notwendigen Maßnahmen, um ihm diesen Zugang sofort und zu jeder Zeit zu gewähren.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Wenn er Tests und/oder Versuche durchführen muss, organisiert der Betreiber des Verteilernetzes diese Vorgänge so, dass die Aktivitäten des Benutzers des Verteilernetzes so wenig wie möglich gestört werden, dies gilt bei Dringlichkeit oder in einem Fall höherer Gewalt nicht. § 3. Vor jeglicher Durchführung der in § 2 erwähnten Inspektionen, Tests und/oder Versuche ist der Benutzer des Verteilernetzes verpflichtet, den Betreiber des Verteilernetzes schriftlich von den anwendbaren Sicherheitsvorschriften in Kenntnis zu setzen. In Ermangelung dessen befolgt der Betreiber des Verteilernetzes seine eigenen Sicherheitsvorschriften. Abschnitt 4 — Arbeiten am Verteilernetz oder an den Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes Art. 18 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes ist berechtigt, dem Benutzer des Verteilernetzes eine Mahnung zugehen zu lassen, wenn die Sicherheit oder Zuverlässigkeit des Verteilernetzes eine Anpassung der Anlagen erfordert, für die der Benutzer des Verteilernetzes über das Eigentums- oder Nutzungsrecht verfügt. In der schriftlichen Mahnung werden die notwendigen Anpassungen, deren Begründung und Durchführungsfrist beschrieben. Falls der Benutzer des Verteilernetzes diese Arbeiten nicht innerhalb der in der Mahnung festgelegten Frist durchführt, ist der Betreiber des Verteilernetzes berechtigt, nach einer letzten Mahnung mit Abschrift an die CWaPE und nach Ablauf der in dieser letzten Mahnung festgelegten Frist die Versorgung einzustellen. Die Kosten für die in diesem Artikel beschriebenen Arbeiten gehen zu Lasten des Betreibers des Verteilernetzes, außer wenn er nachweisen kann, dass sie von Versäumnissen des Benutzers herrühren oder dass sie auf einen technischen Eingriff des Letzteren zurückzuführen sind. Gegebenenfalls sind die § 2 und 3 anwendbar. § 2. § 1 des vorliegenden Artikels findet ebenfalls Anwendung, wenn die Wirksamkeit des Verteilernetzes eine Anpassung der Anlagen erfordert, für die der Benutzer des Verteilernetzes über das Eigentums- oder Nutzungsrecht verfügt, und zwar vorbehaltlich einer vorherigen Absprache mit dem Benutzer des Verteilernetzes, was die notwendigen Arbeiten und deren Durchführungsfrist betrifft. Art. 19 - Die Arbeiten, einschließlich der Inspektionen, Tests und/oder Versuche, müssen gemäß den Bestimmungen der vorliegenden Regelung und der gemäß der vorliegenden Regelung abgeschlossenen Verträge durchgeführt werden. KAPITEL V — Notzustand und Fälle höherer Gewalt Abschnitt 1 — Definition des Notzustands Art. 20 - Als Notzustand im Sinne der vorliegenden Regelung gilt: 1° der Zustand, der auf einen Fall höherer Gewalt folgt, und in dem außergewöhnliche und zeitweilige Maßnahmen getroffen werden müssen, um die Folgen der höheren Gewalt zu bewältigen und somit den sicheren und zuverlässigen Betrieb des Verteilernetzes zu garantieren oder wiederherzustellen; 2° der Zustand, der auf ein Ereignis folgt, das zwar nicht als höhere Gewalt nach dem aktuellen Stand der Rechtsprechung und der Rechtslehre eingestuft werden kann, aber trotzdem nach der Einschätzung des Betreibers des Verteilernetzes oder des Benutzers des Verteilernetzes einen dringenden und angemessenen Eingriff des Betreibers des Verteilernetzes benötigt, um den sicheren und zuverlässigen Betrieb des Verteilernetzes garantieren oder wiederherstellen zu können, oder weitere Schäden zu vermeiden. Der Betreiber des Verteilernetzes begründet nachträglich diesen Eingriff bei den betroffenen Benutzern und bei der CWaPE. Abschnitt 2 — Fall höherer Gewalt Art. 21 - Im Sinne der vorliegenden Regelung werden die folgenden Situationen für den Betreiber des Verteilernetzes als Fälle höherer Gewalt betrachtet, insofern sie unwiderstehlich und unvorhersehbar sind: ¨ berschwemmungen, Stürme, Wirbelstürme oder sonstige 1° die Naturkatastrophen im Anschluss an Erdbeben, U außergewöhnliche Witterungsverhältnisse; 2° eine chemische oder Kernexplosion und ihre Folgen; ¨ beralterung, mangelnder Wartung 3° die plötzliche Nichtverfügbarkeit der Anlagen aus anderen Gründen als U oder der Qualifikation des Betreiberpersonals; einschließlich eines Zusammenbruchs des EDV-Systems, ob durch ein Virus verursacht oder nicht, obwohl alle Präventivmaßnahmen unter Berücksichtigung des Stands der Technik getroffen worden waren; 4° die zeitweilige oder ständige technische Unmöglichkeit für das Verteilernetz, wegen eines plötzlichen Mangels ¨ bertragungsnetz oder dem lokalen U ¨ bertragungsnetz herrührt und nicht durch an Energieeinspeisung, der von dem U andere Mittel kompensierbar ist, Strom zu liefern; 5° die Unmöglichkeit, auf dem lokalen Verteilernetz oder den betriebsmäßig dazu gehörenden Anlagen zu handeln, wegen einer kollektiven Arbeitsstreitigkeit die zu einer einseitigen Maßnahme seitens der Arbeitnehmer (oder Gruppen von Arbeitnehmern) führt, oder jede sonstige Arbeitsstreitigkeit; 6° Brand, Explosion, Sabotage, Aktionen terroristischer Art, Vandalismus, Schäden aus kriminellen Handlungen, Nötigung oder Drohungen krimineller Art; 7° erklärter oder nicht erklärter Krieg, Kriegsdrohung, Invasion, bewaffneter Konflikt, Embargo, Revolution, Aufstand; 8° Verfügungen von hoher Hand, insbesondere Zustände, in denen die zuständige Behörde sich auf den Notstand beruft um den Betreibern des Verteilernetzes oder den Benutzern des Verteilernetzes außergewöhnliche und zeitweilige Maßnahmen aufzuerlegen, damit der sichere und zuverlässige Betrieb der gesamten Netze aufrechterhalten oder wiederhergestellt werden kann. Abschnitt 3 — Eingreifen des Betreibers des Verteilernetzes Art. 22 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes ist befugt, alle Maßnahmen zu treffen, die er zwecks der Sicherheit und Zuverlässigkeit des Verteilernetzes für erforderlich erachtet, wenn er mit einem Notfall konfrontiert ist oder wenn ein anderer Netzbetreiber, ein Benutzer des Verteilernetzes, ein Versorger oder jede andere betroffene Person den Notzustand anführt. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes trifft alle notwendigen Präventivmaßnahmen, um die schädlichen Auswirkungen angekündigter oder vorhersehbarer Ereignisse zu beschränken. Die vom Betreiber des Verteilernetzes im Rahmen des vorliegenden Artikels getroffenen Maßnahmen sind für alle betroffenen Personen verbindlich.

39747


39748

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bertragungsnetz und/oder ein lokales U ¨ bertragungsnetz und § 3. Falls sich ein Notzustand gleichzeitig auf ein U ¨ bertragung den ein oder mehrere Verteilernetze bezieht, haben die Bestimmungen der technischen Regelung zur U Vorrang gegenüber der vorliegenden Regelung, wenn sie voneinander abweichen. Abschnitt 4 — Aussetzung der Verpflichtungen Art. 23 - § 1. Im Falle eines Notzustands wird die Durchführung der Aufgaben und Verpflichtungen teilweise oder völlig ausgesetzt, jedoch lediglich während der Dauer des Vorfalls, der Anlass zu diesem Notzustand gibt. § 2. Die vor dem Notzustand eingegangen Verpflichtungen finanziellen Charakters müssen erfüllt werden. Art. 24 - § 1. Die Partei, die den Notzustand anführt, ist dennoch verpflichtet, alle vernünftigen Mittel einzusetzen, um: 1° die Auswirkungen der Nichtdurchführung ihrer Verpflichtungen auf ein Minimum zu senken; 2° ihre ausgesetzten Verpflichtungen schnellstmöglich wieder aufzunehmen. § 2. Die Partei, die ihre Verpflichtungen aussetzt, teilt allen betroffenen Parteien sobald wie möglich und durch alle verfügbaren Mittel die Gründe, aus denen sie ihre Verpflichtungen teilweise oder völlig ausgesetzt hat, und die voraussichtliche Dauer des Notzustands mit. KAPITEL VI — Vergrabung der elektrischen Leitungen Art. 25 - § 1. Falls die Verbesserung, Erneuerung oder Erweiterung des Verteilernetzes zur Einrichtung neuer ¨ nderung der bereits vorhandenen Verbindungen führt, Verbindungen, zur Erneuerung oder zu einer merklichen A werden die neuen Verbindungen mittels unterirdischer Kabel durchgeführt und die zu erneuernden oder merklich zu ändernden Leitungen vergraben. § 2. Diese Vergrabungspläne werden der CWaPE entweder anlässlich der Erstellung des Anpassungsplans des ¨ nderung des Verteilernetzes übermittelt. Verteilernetzes, oder bei jeder spezifischen Beantragung einer A § 3. Wenn der Betreiber des Verteilernetzes der Ansicht ist, dass er diese Priorität der Vergrabung nicht einhalten kann, verfasst er vor jeder Arbeitsausführung für jeden Fall eine Begründung, die er der CWaPE mittels einer von ihr angenommenen Sendungsart übermittelt, und kann er die Arbeiten nicht vor dem Erhalt des im unten stehenden § 5 vorgesehenen Beschlusses der CWaPE durchführen. Diese Begründung bezieht sich mindestens auf folgende Aspekte: ¨ nderungen der Energieübertragungen im Netz, die A ¨ nderung 1° die technischen Aspekte, wie insbesondere die A der Kurzschlussleistung und deren Auswirkung auf die Nebenausrüstungen, die Zuverlässigkeit und Verfügbarkeit der Verbindung, die durchschnittliche Reparaturdauer, die jeweiligen Ströme und die Schwankung des Leistungsfak¨ berspannungsrisiken und Verluste im Netz, die Empfindlichkeit entgegen Streustrom und die eventuellen, tors, die U mit der Nähe anderer auswärtiger Ausrüstungen verbundenen Risiken; 2° die wirtschaftlichen Aspekte, wie insbesondere die Vergleichskosten für die Anlage, Kontrolle, Wartung, Verstärkung der Freileitungen und unterirdischen Kabel und die Kosten für die Verluste im Netz, die eventuellen Auswirkungen auf die Netzstruktur oder elektrischen Nebenausrüstungen, die Möglichkeiten oder Dauer der Tilgung dieser Kosten, insbesondere unter Berücksichtigung der veranschlagten Nutzungsdauer; 3° die gesetzlichen und vorschriftsmäßigen Aspekte, wie insbesondere die Benutzung des Untergrunds der ¨ nderungen Verkehrswege und deren Aufriss beim Leitunglegen oder bei eventuellen Eingriffen, die vorhersehbaren A dieser Verkehrswege und deren Bestimmung; 4° die sich auf die Umwelt und das Erbe beziehenden Aspekte, wie die Auswirkungen auf die Landschaft, die geschützten Güter, den archäologischen Unterboden und die Bodenstruktur, die Nachbarschaft mit den Wohngebäuden und die Höhe der verursachten elektrischen und magnetischen Felder, die Auswirkungen auf die Tier- und Pflanzenwelt; 5° die alternativen Verwirklichungen, die von dem Betreiber des Verteilernetzes vorgeschlagen werden, um der in der Priorität einer Vergrabung der Leitungen verfolgten Zielsetzung besser zu genügen. § 4. Die CWaPE kann innerhalb von 15 Tagen ab dem Erhalt der Begründungsakten zusätzliche Informationen beantragen. § 5. Innerhalb einer Frist von 2 Monaten nach dem Erhalt der vollständigen Akte fasst die CWaPE einen Beschluss, den sie dem Betreiber des Verteilernetzes und dem Minister übermittelt. Diese Frist kann im außergewöhnlichen Notfall verkürzt werden. Dieser Beschluss der CWaPE betrifft nur die Anwendung des Dekrets. Wenn er positiv ist, befreit er den Betreiber des Verteilernetzes nicht davon, die normalerweise für die betroffenen Arbeiten erforderlichen Genehmigungen zu erhalten. KAPITEL VII — Technische Mindestanforderungen für die Einrichtung der Infrastrukturen des Netzes Art. 26 - § 1. Die Infrastrukturen des Verteilernetzes entsprechen den geltenden Gesetzen, Regelungen und Normen, insbesondere der Allgemeinen Ordnung für elektrische Anlagen. § 2. Sie sind derart beschaffen, dass sie die elektrische Energie in aller Sicherheit an die verschiedenen Entnahmepunkte weiterleiten und die Verteilung der den Einspeisungspunkten zugeführten Energie gewährleisten. Der Betreiber des Verteilernetzes passt das Verteilernetz den im Normalfall vorhersehbaren Stromflüssen an. Er sorgt dafür, dass unter jeglichen Umständen die Sicherheitsabstände zwischen seinen Anlagen und den Personen und den Gütern von Dritten beachtet werden. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes ist berechtigt, Baumäste, die Kurzschlüsse oder Schäden an den elektrischen Linien über Privatbesitzen verursachen könnten, zu schneiden. Außer in Dringlichkeitsfällen benachrichtigt er den Eigentümer im Voraus per Einschreiben. In diesem Schreiben wird angegeben, dass der Eigentümer selbst eine Ausästung binnen einer Frist von einem Monat vornehmen kann. Verweigert sich der Eigentümer zur Ausästung, so ¨ ste ab, wobei er mit der Sorgfalt eines guten schneidet der Betreiber des lokalen Verteilernetzes selbst die betreffenden A Familienvaters handelt; der Eigentümer ist verpflichtet, ihm den Zugang zu erlauben. ¨ ste über das Privateigentum hinaus ragen und die elektrische Linie einer Straße entlang Wenn die betreffenden A geht und sich über dem öffentlichen Eigentum befindet, so ist die Ausästung zu Lasten des Besitzers der Bäume. § 4. Die Schutzvorrichtungen der Ausrüstungen des Verteilernetzes werden derart beschaffen und eingestellt, dass ¨ berlasten wirksam beseitigt werden. Selektive Schutzvorrichtungen einer höheren Stufe die Defekte und/oder U werden vorgesehen, um Funktionsversagen der normalen Schutzvorrichtungen abzuhelfen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD KAPITEL VIII — Direktleitungen Art. 27 - Alle Direktleitungen unterliegen den anwendbaren Vorschriften der vorliegenden Regelung, insbesondere der Allgemeinen Ordnung für elektrische Anlagen. Art. 28 - Damit die CWaPE dem Minister ihr Gutachten über die Genehmigung zum Bau einer neuen Direktleitung übermitteln kann, reicht der Benutzer des Verteilernetzes in seiner Eigenschaft als Antragsteller bei der CWaPE per Einschreiben oder Aushändigung gegen Empfangsbescheinigung eine ausführliche Begründungsakte in zwei Exemplaren ein. In dieser Akte erklärt er die Gründe, aus denen er das Verteilernetz nicht benutzen kann. ¨ berprüfung des Antrags erforderlichen Unterlagen Art. 29 - § 1. Die CWaPE prüft nach, ob sie über alle zur U verfügt. Wenn sie der Ansicht ist, dass der Antrag vervollständigt werden muss, setzt sie den Antragsteller innerhalb einer Frist von fünfzehn Tagen ab dem Erhalt des Antrags per Einschreiben davon in Kenntnis. Sie gibt die erwünschten zusätzlichen Informationen an und legt eine zur Vermeidung des Verfalls des Antrags vorgeschriebene Frist fest, die drei Wochen nicht überschreiten darf, innerhalb deren der Antragsteller aufgefordert wird, seinen Antrag zu vervollständigen. § 2. Die CWaPE überprüft mit Hilfe aller Unterlagen, über die sie verfügt, ob der Antrag gerechtfertigt ist und dass keine andere technisch oder wirtschaftlich annehmbare Alternative besteht. Wenn die CWaPE den Antrag für ungerechtfertigt erachtet, setzt sie den Antragsteller innerhalb einer Frist von einem Monat ab dem Erhalt des Antrags oder gegebenenfalls ab dem Erhalt der in Anwendung des § 1 erhaltenen zusätzlichen Unterlagen per Einschreiben davon in Kenntnis. Sie gibt die Gründe an, aus denen sie den Antrag für ungerechtfertigt erachtet, und legt eine zur Vermeidung des Verfalls des Antrags vorgeschriebene Frist von höchstens einem Monat fest, innerhalb deren der Antragsteller per Einschreiben seine Bemerkungen, Begründungen oder jegliche andere zusätzliche Information liefern kann. Die CWaPE ist verpflichtet, den Antragsteller anzuhören, falls dieser es beantragt. § 3. Innerhalb einer Frist von zwei Monaten ab dem Erhalt des Antrags oder gegebenenfalls der in den § 1 erwähnten zusätzlichen Unterlagen, Bemerkungen und Begründungen übermittelt die CWaPE dem Minister den Text des Antrags, dessen Anlagen, sowie ihr begründetes Gutachten. KAPITEL IX — Private Netze von Haushaltskunden Art. 30 - § 1. Nur der Betreiber des Verteilernetzes ist zuständig, um den Anschluss eines privaten Netzes an sein Verteilernetz zu genehmigen. Er tut es auf Anfrage des Verantwortlichen des privaten Netzes (der Eigentümer des privaten Netzes oder die zu diesem Zweck bevollmächtigte Person), wenn er die Kunden des privaten Netzes mittels seines eigenen Verteilernetzes zu Bedingungen versorgen kann, die sowohl das technische und wirtschaftliche Interesse der betroffenen Kunden als auch die Anforderungen in Sachen Rechtssicherheit achten, die mit der Durchführung der erforderlichen Arbeiten insbesondere im Bereich des Anbringens von Anschlüssen an privaten Standorten verbunden sind. Diese Zustimmung des Betreibers des Verteilernetzes ergibt sich aus objektiven und nicht diskriminierenden Kriterien und betrifft die beiden nachstehenden Aspekte: — die Sicherheit: das private Netz beeinträchtigt nicht die Sicherheit des Netzes des Betreibers des Verteilernetzes und seiner Beteiligten. Notfalls kann der Betreiber des Verteilernetzes seine Zustimmung mit der Bedingung verknüpfen, dass eine technische Anpassung des privaten Netzes gemäß den Vorschriften seines Lastenheftes und vorbehaltlich der späteren Vorlegung eines von einer zugelassenen Prüfeinrichtung stammenden Berichts erfolgt; — die Zuverlässigkeit der Zählvorrichtungen. Falls erforderlich und vorausgesetzt, dass ein privates Netz eine Zählvorrichtung mit Abrechnung enthalten muss, kann der Betreiber des Verteilernetzes das Ersetzen und/oder das Versiegeln der Zähler auferlegen. Der Betreiber des Verteilernetzes teilt dem Verantwortlichen des privaten Netzes und der CWaPE seinen Annahmebeschluss oder seine begründete Verweigerung amtlich mit. Wenn ein Betreiber des Netzes ein privates Netz an sein Verteilernetz amtlich angeschlossen hat, wird dieses private Netz als ein Teil seines Netzes betrachtet. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes und der Betreiber des privaten Netzes schließen eine folgende Punkte enthaltende Vereinbarung ab: — die etwaigen Modalitäten in Sachen Vergütung des Betreibers des privaten Netzes; — die Liste der Folgekunden und die den zugelassenen Kunden durch den Betreiber des Verteilernetzes gewährten EAN-Nummern; — die Modalitäten zur Aufnahme von neuen Kunden, die sich nur mit der Zustimmung des Betreibers des Verteilernetzes an das private Netz anschließen dürfen; — die Grenzen des privaten Netzes; — die Verpflichtungen der Parteien in Sachen Betreibung, Wartung und Entwicklung des Netzes, einschließlich der Zählung; — die etwaige Berücksichtigung der Blindenergie; — die Aufstellung der Zähldaten; — gegebenenfalls die Modalitäten zur Anbringung und zur Verwaltung der Budgetzähler; — die praktischen Modalitäten, wenn ein Zugang in Anwendung von Artikel 145, 4° aufgehoben werden sollte. Diese Vereinbarung kann auf keinen Fall die gesetzlichen Verpflichtungen beschränken, die der Betreiber des Verteilernetzes aufgrund des Dekrets und seiner Durchführungserlasse einhalten muss. § 3. Der Bau eines neuen privaten Netzes unterliegt der vorherigen Zustimmung des Betreibers des Verteilernetzes, der die technischen Vorschriften seines Lastenheftes auferlegen kann und der über ein Kontrollrecht bei der Durchführung der Arbeiten verfügt. Art. 31 - § 1. Wenn er an ein privates Netz angeschlossen ist, hat der Folgekunde automatisch Zugang zu dem Verteilernetz und ist einem Niederspannungskunden gleichgestellt.

39749


39750

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Das Ablesen der Zähler wird zu den erforderlichen Zeitpunkten unter der Verantwortung des Betreibers des Verteilernetzes und gemäß den in der in Artikel 30, § 2 erwähnten Vereinbarung bestimmten Modalitäten vorgenommen. Der Unterschied zwischen der Summe der Verbrauchsmengen der Folgekunden und dem durch den Betreiber des Verteilernetzes vor dem privaten Netz gemessenen Verbrauch gilt als der eigene Verbrauch des Verantwortlichen des privaten Netzes sowie seine Verluste im Netz, für die der Verantwortliche des privaten Netzes einen Vertrag mit einem Versorger gemäß den Modalitäten von Artikel 127 abschließen muss. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes betrachtet den Verantwortlichen des privaten Netzes als Vertreter der Kunden seines Netzes für alle Angelegenheiten bezüglich des Zugangs zu dem Netz. Im Falle einer geplanten oder nicht geplanten Unterbrechung des Zugangs des ganzen privaten Netzes zu dem Verteilernetz informiert der Betreiber des Verteilernetzes nur den Verantwortlichen des privaten Netzes und berät sich nur mit ihm, wobei es Letzterem obliegt, all seinen Folgekunden die Information weiterzuleiten. Die Benachrichtigung von jedem Ausgleichsverantwortlichen bleibt im Verantwortungsbereich des Betreibers des Verteilernetzes. § 4. Was die Verwaltung seines Netzes und die Qualität der gelieferten Spannung betrifft, hat der Verantwortliche des privaten Netzes dieselben Verpflichtungen wie diejenigen, die den Betreibern der Verteilernetze durch vorliegende Regelung auferlegt werden. TITEL II — Planungsordnung KAPITEL I — Daten im Hinblick auf die Erstellung eines Anpassungsplans Art. 32 - Im Rahmen der operationellen Regeln für den technischen Betrieb der Stromflüsse vereinbart der Betreiber des Verteilernetzes mit der CWaPE die praktischen Konzertierungsmodalitäten im Hinblick auf die Erstellung eines Plans zur Anpassung seines Netzes auf der Grundlage der in dem vorliegenden Titel beschriebenen Informationen. Art. 33 - § 1. Die Erstellung eines Anpassungsplans des Verteilernetzes im Hinblick auf die Verbesserung der Verwaltung der durch das Netz fließenden Stromflüsse und die Behebung der Probleme, die die Sicherheit und Kontinuität der Versorgung mit elektrischer Energie zu beeinträchtigen drohen, setzt sich aus folgenden Phasen zusammen: — eine detaillierte Veranschlagung der Bedürfnisse des Verteilernetzes, einerseits hinsichtlich der Energieverteilungskapazität und andererseits hinsichtlich der Sicherheit, Zuverlässigkeit und Kontinuität des Dienstes; — die Analyse der notwendigen Mittel, um diesen Bedürfnissen zu genügen; — der Vergleich zwischen den erforderlichen und bestehenden Mitteln; — die Aufzählung der notwendigen Arbeiten und Investitionen zur Anpassung des Verteilernetzes im Hinblick auf die Behebung der aufgedeckten Probleme; — die Erstellung einer Durchführungsplanung. § 2. Zu diesem Zweck werden folgende Aktionen unternommen: 1° jeder Betreiber des Verteilernetzes übermittelt der CWaPE bis zum 2. Mai die im ersten Absatz erwähnten Informationen (oder erbringt den Nachweis, dass der durch die Wallonische Regierung im vorigen Jahr genehmigte Plan keine Anpassung benötigt); 2° der Betreiber des Verteilernetzes vereinbart mit der CWaPE ein Datum für die Unterbreitung seines Plans im Laufe des Monats Mai; ¨ berprüfung des Plans vor und kann von dem Betreiber des 3° die CWaPE nimmt anschließend eine U Verteilernetzes verlangen, ihr die Informationen und Belege zu liefern, die sie für erforderlich erachtet. Sie setzt ihn spätestens am 1. Juli von ihrem Gutachten in Kenntnis; 4° der Betreiber des Verteilernetzes passt unter Umständen seinen Plan an und legt der CWaPE vor dem 1. September seinen endgültigen Plan in zwei Exemplaren vor; 5° die CWaPE übermittelt fristlos dem Minister eins dieser Exemplare, dem sie ggf. ihr Kommentar beifügt; 6° Nach Genehmigung durch die Wallonische Regierung wird der Plan ab dem 1. Januar des darauffolgenden Jahres angewandt. KAPITEL II — Planungsdaten Abschnitt 1 — Allgemeines Art. 34 - Die Planungsdaten enthalten insbesondere die in der Anlage I der vorliegenden technischen Regelung enthaltenen, durch die Abkürzungen ″P″ oder ″Alle″ in der Spalte ″Ziel″ bezeichneten Informationen. Art. 35 - Der Benutzer des Verteilernetzes oder in Anwendung des Artikels 38 der Versorger ist verpflichtet, die von den Benutzern des Netzes zu liefernden Planungsdaten dem Betreiber des Verteilernetzes gemäß dem vorliegenden Titel nach seiner besten Schätzung zu übermitteln. ¨ bermittlung Abschnitt 2 — U Art. 36 - Der Benutzer des Verteilernetzes, der über eine Anschlussleistung von mehr als 2 MVA verfügt, oder sein Versorger übermittelt dem Betreiber des Verteilernetzes jedes Jahr vor dem 31. Dezember für die drei darauffolgenden Jahre seine beste Schätzung der folgenden Planungsdaten: 1° die Voraussichten in Sachen maximaler Leistungsentnahme (kW, kVAr) auf jährlicher Basis unter Angabe der erwarteten Trendwenden; 2° die Beschreibung des jährlichen Lastprofils der zu entnehmenden Wirkleistung. Eine Tendenz dieser Daten für die zwei darauffolgenden Jahre, das heißt auf 5 Jahre, wird dem Betreiber des Verteilernetzes ebenfalls unverbindlich übermittelt. Art. 37 - Der Benutzer des Verteilernetzes, dessen Anlagen Erzeugungseinheiten mit einer gesamten zu entwickelnden Nettoleistung pro Einspeisungspunkt von mindestens 2 MVA enthalten oder enthalten werden, übermittelt dem Betreiber des Verteilernetzes jedes Jahr vor dem 31. Dezember die folgenden Planungsdaten für die drei nächsten Jahre: 1° die maximale zu entwickelnde Nettoleistung, den voraussichtlichen Verlauf des Lastprofils, die technischen Daten, die operationellen Grenzen und den Einstellungsmodus der verschiedenen in Betrieb gesetzten, sowie der in Betrieb zu setzenden Erzeugungseinheiten;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 2° die Erzeugungseinheiten, die außer Betrieb gesetzt werden, und das für die Außerbetriebsetzung vorgesehene Datum. Eine Schätzung dieser Daten für die zwei darauffolgenden Jahre, das heißt auf 5 Jahre, wird dem Betreiber des Verteilernetzes ebenfalls unverbindlich übermittelt. Art. 38 - Für die Benutzer des Verteilernetzes, die nicht in den Artikeln 36 und 37 erwähnt werden, obliegt es dem Versorger, dem Betreiber des Verteilernetzes für die gesamten Benutzer des Verteilernetzes jedes Jahr vor dem 31. Dezember die folgenden Planungsdaten für die zwei nächsten Jahre zu übermitteln: 1° die Voraussichten in Sachen maximaler Leistungsentnahme oder -einspeisung (kW, kVAr) auf jährlicher Basis, unter Angabe der erwarteten Trendwenden für jeden Netzabschnitt, so wie dieser von dem Betreiber des Verteilernetzes festgelegt wurde; 2° den Verlauf des jährlichen Lastprofils der zu entnehmenden Wirkleistung. ¨ bermittlung der in den Artikeln 36, 37 und 38 erwähnten Planungsdaten erfolgt nach der in der Art. 39 - Die U Anlage I der vorliegenden Regelung vorgesehenen Tabelle. Art. 40 - Der Benutzer des Verteilernetzes oder der Versorger kann dem Betreiber des Verteilernetzes gegebenenfalls alle anderen nützlichen Informationen übermitteln, die nicht in der Anlage I der vorliegenden Regelung angeführt werden. ¨ bermittlung der in den Artikeln 36 und 37 erwähnten Planungsdaten ist ebenfalls auf Art. 41 - Die Pflicht zur U die zukünftigen Benutzer des Verteilernetzes bei der Einreichung ihres Anschlussantrags anwendbar. Art. 42 - § 1. Falls der Betreiber des Verteilernetzes der Ansicht ist, dass die Planungsdaten unvollständig, unrichtig oder unvernünftig sind, überprüft der Benutzer des Verteilernetzes auf Anfrage des Betreibers des Verteilernetzes die betreffenden Daten und übermittelt die somit für gültig erklärten Informationen, sowie die zusätzlichen Daten, die Letzterer für nützlich erachtet. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes kann von dem Benutzer des Verteilernetzes oder von jeder betroffenen Partei zusätzliche, nicht in der vorliegenden Regelung vorgesehene Daten verlangen, um seinen Verpflichtungen nachzukommen. Er begründet den diesbezüglichen Antrag. § 3. Nach Anhörung des Benutzers des Verteilernetzes oder des Versorgers setzt der Betreiber des Verteilernetzes die vernünftige Frist fest, innerhalb deren diese in § 1 und § 2 erwähnten Daten dem Betreiber des Verteilernetzes durch den Benutzer des Verteilernetzes oder den Versorger übermittelt werden müssen. Art. 43 - Die Betreiber des Netzes vereinbaren untereinander die Form und den Inhalt der Daten, die sie zur Erstellung des Anpassungsplans austauschen müssen, sowie die einzuhaltenden Fristen. Art. 44 - Der Betreiber des Verteilernetzes vergewissert sich aufs Beste der Vollständigkeit und Glaubhaftigkeit der Daten, die er von den Benutzern des Verteilernetzes erhalten hat, bevor er den Anpassungsplan erstellt. TITEL III — Anschlussordnung KAPITEL I — Technische Anschlussvorschriften Abschnitt 1 — Allgemeines Art. 45 - § 1. Der vorliegende Titel findet Anwendung auf: 1° die Anschlussanlagen; 2° die Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes, die eine nicht unbedeutende Auswirkung auf den Betrieb des Verteilernetzes, auf den(die) Anschluss(ë) oder auf die Anlagen (eines) anderen(r) Benutzers haben; 3° die über eine Direktleitung angeschlossenen Anlagen und die Anlagen, die einer Direktleitung angehören; 4° die gesamten Verbindungen mit den anderen Netzen. § 2. Die Anlagen der Messvorrichtung gehören zum Anschluss. Sie sind Gegenstand des Titels V, was die technischen Spezifikationen, deren Verwendung, deren Wartung sowie die Bearbeitung der Messdaten betrifft. Art. 46 - Der Betreiber des Verteilernetzes ist allein befugt, das Verteilernetz und den Teil des Anschlusses, für den er über das Eigentums- oder Nutzungsrecht verfügt, zu ändern, zu verstärken, zu unterhalten und zu betreiben. Art. 47 - § 1. Die Anlagen, für die der Benutzer des Verteilernetzes über das Eigentums- oder Nutzungsrecht verfügt, werden von dem Benutzer des Verteilernetzes oder von einer von ihm bevollmächtigten Drittperson verwaltet und unterhalten. § 2. In Abweichung von § 1 und falls die in Artikel 17 erwähnte Vereinbarung es so vorsieht, können die Eingriffe und Handhabungen an den Anlagen, die betriebsmäßig zu dem Verteilernetz gehören, lediglich von dem Betreiber des Verteilernetzes oder von einer von ihm bevollmächtigten Person vorgenommen werden, auch wenn der Benutzer des Verteilernetzes über ein Eigentums- oder Nutzungsrecht über diese Anlagen verfügt. Wenn die Eingriffe und/oder Handhabungen auf Anfrage des Benutzers des Verteilernetzes erfolgen oder von seinen eigenen Anlagen bewirkt werden, gehen die Kosten dieser Eingriffe und Handhabungen zu Lasten des Benutzers des Verteilernetzes. Die Grenzen zwischen den Teilen der Anlagen werden im Anschlussvertrag oder in einer beigefügten Vereinbarung angegeben. Art. 48 - Ein Anschluss wird erst in Betrieb gesetzt, nachdem der(die) Versorger und der(die) Ausgleichsverantwortliche(n) des Benutzers des Verteilernetzes für diesen Anschluss in das Zugangsregister des Betreibers des Verteilernetzes eingetragen wurden. Art. 49 - Sofern keine anderslautende Gesetzes- oder Verordnungsbestimmung vorliegt, gehen die Kosten einer Inbetriebsetzung und einer Außerbetriebsetzung auf Antrag des Benutzers des Verteilernetzes zu dessen Lasten. ¨ bertragung der Nutzung oder des Eigentums von beweglichen oder unbeweglichen Art. 50 - § 1. Im Falle einer U ¨ bernehmer die Rechte und Pflichten des vorherigen Gütern, für die der Anschluss in Betrieb ist, übernimmt der U Benutzers oder schließt mit dem Betreiber des Verteilernetzes schnellstmöglich einen neuen Anschlussvertrag ab, ohne dass der Anschluss in der Zwischenzeit und aus diesem einzigen Grund außer Betrieb gesetzt wird. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes kann eine Außerbetriebsetzung lediglich nach einer begründeten Mahnung und Einhaltung einer vernünftigen Regulierungsfrist vornehmen.

39751


39752

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Abschnitt 2 — Anschlussweise unter Berücksichtigung der Anschlussleistung oder der bestellten Leistung Art. 51 - § 1. Unbeschadet der §§ 5 und 6 werden die Anschlüsse der Endverbraucher vom Verteilernetz aus vorgenommen. § 2. Wenn die Anschlussleistung nicht über 56 kVA liegt, wird der Anschluss vom Niederspannungsnetz aus vorgenommen, außer wenn der Betreiber des Verteilernetzes zur Vermeidung insbesondere mit eventuellen Spannungsabfällen verbundener technischer Probleme beschließt, dass der Anschluss von einem Hochspannungsnetz aus vorgenommen wird. § 3. Für die Anschlussleistungen über 56 kVA und bis 250 kVA einschließlich kann der Betreiber des Verteilernetzes einen Anschluss von einem Niederspannungsnetz aus, einen Anschluss mittels einer unmittelbar an eine Umspannanlage für Hoch-/Niederspannung angeschlossenen Niederspannungsverbindung oder einen Anschluss von einem Hochspannungsnetz aus vorschlagen. ¨ ber 250 kVA und bis 5 MVA wird der Anschluss von einem Hochspannungsnetz aus vorgenommen. Sind § 4. U mehrere Spannungsstufen verfügbar, so wird der Betreiber des Verteilernetzes die niedrigste unter den passenden wählen. Wenn er aber Probleme in Bezug auf Spannungsabfall oder –regulierung vermeiden muss, kann der Betreiber des Verteilernetzes den Anschluss mittels einer direkten Verbindung der Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes mit dem sekundären Sammelschienensystem einer Umspannanlage, die das Verteilernetz mit Hochspannung versorgt, vornehmen. ¨ ber 5 MVA und bis 25 MVA untersucht der Betreiber des Verteilernetzes zuerst den Anschluss mittels einer § 5. U direkten Verbindung der Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes mit dem sekundären Sammelschienensystem einer Umspannanlage, die das Verteilernetz mit Hochspannung versorgt. Wenn der Betreiber des Verteilernetzes im Laufe einer ersten Untersuchung feststellt, dass es technisch ¨ bertragungsnetz oder am lokalen U ¨ bertragungsnetz vorzunehmen, spricht er sich vorzuziehen ist, den Anschluss am U ¨ bertragungsnetzes oder mit dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes ab, je nach Fall mit dem Betreiber des U übermittelt diesem unverzüglich die gesamte Akte, setzt den Antragsteller davon in Kenntnis und erstattet ihm die eventuell eingenommenen Gebühren zurück. § 6. Für die Anschlussleistungen von über 25 MVA wird direkt der Anschluss an ein Netz mit einer Spannung von mindestens 30 kV in Betracht gezogen. Der Antragsteller setzt sich unmittelbar mit dem betroffenen Netzbetreiber in Verbindung. § 7. Auf alle Fälle reicht der Antragsteller bei dem gemäß den vorhergehenden Paragraphen bezeichneten Betreiber des Verteilernetzes einen einzigen Antrag ein, wobei es dem Letzteren obliegt, die nötigen Verbindungen mit den anderen Netzbetreibern aufzunehmen, um die Qualität des Anschlusses und die notwendigen Anpassungen zu gewährleisten. Art. 52 - § 1. Bei der Prüfung des Anschlussantrags und der Erstellung des Anschlussvorschlags handelt der betroffene Netzbetreiber stets mit der Sorge, das technische und wirtschaftliche Interesse des Antragstellers zu wahren, und zwar unbeschadet des globalen Interesses der anderen Benutzer des Verteilernetzes und ohne dass dem Antragsteller dadurch das Recht gegeben wird, eine günstigere Anschlussweise zu verlangen, als die in Artikel 51 vorgesehene Weise. § 2. Wenn der Betreiber des Verteilernetzes bei einer ersten Prüfung feststellt, dass es technisch zweckdienlicher ¨ bertragungsnetz oder wäre, den Anschluss an ein anderes Verteilernetz über eine Direktleitung, oder an das lokale U ¨ bertragungsnetz vorzunehmen, übermittelt er in Anwendung von § 1 dem betroffenen Netzbetreiber an das U unverzüglich die gesamte Akte, nachdem er sich mit diesem abgesprochen hat, setzt den Kunden davon in Kenntnis und erstattet ihm die eventuell eingenommenen Gebühren zurück. § 3. Wenn die dem Betreiber des Netzes durch den Antragsteller über die erwünschte Anschlussleistung übermittelten Informationen sich später als nicht korrekt erweisen, muss der Antragsteller einen Antrag auf Abänderung des Anschlusses gemäß Artikel 81 auf Anordnung des betroffenen Netzbetreibers einreichen. Dasselbe gilt, wenn der Antragsteller später die Leistung seiner Anlagen verringert. Die mit diesem Antrag verbundenen Studienkosten gehen zu Lasten des Benutzers des Netzes. Abschnitt 3 — Auf jeden Anschluss anwendbare Vorschriften Art. 53 - Jeder Anschluss, sowie jede an das Verteilernetz angeschlossene Anlage eines Benutzers des Verteilernetzes muss den auf die elektrischen Anlagen anwendbaren Regelungen und Normen entsprechen. Art. 54 - § 1. Das zulässige Niveau der Störungen, die im Verteilernetz durch die Anschlussanlagen und Anlagen selbst des Benutzers des Verteilernetzes verursacht werden, wird durch die geltenden nationalen und internationalen Normen und insbesondere durch die technischen Empfehlungen CEI 61000-3-6 und CEI 61000-3-7 für die Hochspannung und die entsprechenden technischen Empfehlungen (CEI 61000.3-2 und CEI 61000.3-3) für die Niederspannung bestimmt. § 2. Der Benutzer des Verteilernetzes sorgt dafür, dass die von ihm verwalteten Anlagen auf dem Verteilernetz keine Störerscheinungen verursachen, die die im § 1 und gegebenenfalls im Anschlussvertrag angegebenen Begrenzungen überschreiten. Zu diesem Zweck teilt der Betreiber des Verteilernetzes auf Antrag des Benutzers des Netzes die erforderlichen Richtwerte mit, worunter die Kurzschlussleistungen an der Anschlussstelle für die verschiedenen Situationen. § 3. Bei durch das Verteilernetz auf dem Anschluss verursachten Störungen, die einen bedeutsamen Einfluss auf das Funktionieren der Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes gehabt haben, gibt der Betreiber des Verteilernetzes auf Anfrage des Benutzers des Verteilernetzes innerhalb von zehn Werktagen eine schriftliche Erklärung über deren Ursprung ab. Art. 55 - Der Benutzer des Verteilernetzes sorgt dafür, dass diese Anlagen bei dem Betreiber des Verteilernetzes oder bei Drittpersonen keine Risiken, Schäden oder Belästigungen über die anwendbaren Normen oder technischen Vorschriften hinaus verursachen. Art. 56 - Die über getrennte Anschlüsse versorgten technischen Anlagen dürfen nicht untereinander verbunden sein, sofern keine vorherige schriftliche Genehmigung des(der) Betreiber(s) des(der) betroffenen Verteilernetze(s) oder ausdrückliche Vereinbarung im Anschlussvertrag unter Angabe der Modalitäten vorliegt. Art. 57 - § 1. Die Anschlüsse müssen den technischen Vorschriften von SYNERGRID C2/112 unter dem Titel ″Technische Vorschriften für den Anschluss an das Hochspannungsverteilernetz″ und C1/107 unter dem Titel ″Allgemeine technische Vorschriften bezüglich des Anschlusses eines Benutzers an das Niederspannungsnetz″


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD entsprechen. Im Falle eines Widerspruchs zwischen einer der besagten Vorschriften und einer Gesetzes- oder Verordnungsbestimmung, einschließlich derjenigen der vorliegenden Regelung, gehen die Gesetzes- oder Verordnungsbestimmungen vor. ¨ bermittlung an die CWaPE § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes kann gegebenenfalls und vorbehaltlich der U gemäß dem Artikel 14 unter Berücksichtigung der besonderen Merkmale des lokalen Verteilernetzes für den Anschluss spezifische Vorschriften vorsehen. KAPITEL II — Für die Hochspannungsanschlüsse spezifische Vorschriften Abschnitt 1 — Umgebung der Anlagen Art. 58 - Für die Unterbringung der Messanlage oder jeder anderen, zum Anschluss gehörenden Ausrüstung stellt der Benutzer des Verteilernetzes dem Betreiber des Verteilernetzes einen Raum zur Verfügung, der den Bedürfnissen des Letzteren entspricht. Die Modalitäten dieser Zurverfügungstellung werden von den betroffenen Parteien in gegenseitigem Einvernehmen festgelegt. Abschnitt 2 — Konformität der Anlagen Art. 59 - Die Konzipierung des Anschlusses und der Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes muss in Sachen Konformitätskontrollen und periodische Kontrollen der Anlage den Bestimmungen der Allgemeinen Ordnung für elektrische Anlagen entsprechen. Dies betrifft insbesondere die Anordnung und den Zugang der Anlagen und die Handhabung und Identifizierung der Bedienungseinrichtung. Der Anschluss der Ausrüstungen und deren Betrieb müssen mit der Betriebsmethode des Verteilernetzes, an das sie angeschlossen sind, sowohl was deren technischen Merkmale, als auch die mit dem Betrieb verbundenen Sicherheitsaspekte betrifft, kompatibel sein. Der Betreiber des Verteilernetzes übermittelt die notwendigen technischen Daten; die Normen EN 50110 sind anwendbar. Art. 60 - Die Kosten für die Konformitätskontrolle und die durch die Allgemeine Ordnung für elektrische Anlagen vorgesehenen periodischen Kontrollen der Anlagen bleiben zu Lasten des betroffenen Benutzers des Verteilernetzes. Art. 61 - § 1. Die betriebsmäßigen Spezifikationen der Schutzvorrichtungen des Benutzers des Verteilernetzes, durch die seine Anschlussanlagen im Falle eines Defekts in den Anlagen des Benutzers abgestellt werden, werden im Einvernehmen mit dem Betreiber des Verteilernetzes festgelegt. Die Selektivität der Schutzvorrichtung der Verteilernetze darf in keinem Fall durch die Wahl der Werte der Schutzparameter beeinträchtigt werden. ¨ nderung der Netzlage die an den Schutzvorrich§ 2. Der Betreiber des Verteilernetzes kann aus Gründen einer A tungen in den Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes erforderlichen Anpassungen und/oder Einstellungen auferlegen, um weiterhin die Selektivität der Netzschutzvorrichtungen zu gewährleisten. Die mit der eventuellen Durchführung von Anpassungen an den Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes verbundenen Kosten gehen zu Lasten des betroffenen Betreibers des Verteilernetzes, der sie gegebenenfalls einer verantwortlichen Drittpartei berechnen kann. Art. 62 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes kann die technischen Mittel einleiten, die zum Ausgleich von Blindenergie oder genereller zum Ausgleich von jeglichem störenden Phänomen erforderlich sind, wenn die Last eines an das Verteilernetz angeschlossenen Benutzers des Verteilernetzes: 1° Anlass zu einer zusätzlichen Blindenergieentnahme im Verhältnis zu den in Artikel 115 bestimmten Werten gibt; 2°die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit des Verteilernetzes derart beeinträchtigt, dass die in Artikel 5 erwähnte Norm NBN EN 50160 von dem Betreiber des Verteilernetzes nicht mehr eingehalten werden kann. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes begründet seinen Beschluss und übermittelt diesen dem betroffenen Benutzer des Verteilernetzes. § 3. Die Einrichtung und die Benutzung der in §1 erwähnten technischen Mittel gehen zu Lasten des betroffenen Benutzers des Verteilernetzes, wenn sie von ihm ausgehen. KAPITEL III — Für die Niederspannungsanschlüsse spezifische Vorschriften Abschnitt 1 — Umgebung der Anlagen Art. 63 - § 1. In den Gebäuden, in denen die beantragte Anschlussleistung 56 kVA überschreitet, muss der Benutzer des Verteilernetzes dem Betreiber des Verteilernetzes für die Gruppierung der Messgeräte, der anderen zum Anschluss gehörenden Geräte und gegebenenfalls der Umspannanlagen einen Raum (oder einen Teil eines Raums) zur Verfügung stellen, der diese Zwecke erfüllt. Die Modalitäten dieser Zurverfügungstellung werden im Einvernehmen zwischen den Parteien bestimmt; sie ist kostenlos, wenn die Anlagen des Betreibers des Verteilernetzes nur das betroffene Gebäude versorgen. § 2. In den Gebäuden, in denen die beantragte Anschlussleistung nicht über 56 kVA liegt, stellt der Benutzer des Verteilernetzes unentgeltlich einen Mauerteil für den Anschlusskasten zur Verfügung. Art. 64 - § 1. In den Gebäuden, in denen mehrere Benutzer des Verteilernetzes angeschlossene sind, muss der Eigentümer dem Betreiber des Verteilernetzes für die Gruppierung der Messgeräte und der sonstigen Anschlussanlagen, gegebenenfalls einschließlich der Umspannanlagen, einen oder mehrere Räume oder einen oder mehrere Plätze zur Verfügung stellen, die diese Zwecke erfüllen. Die Modalitäten dieser Zurverfügungstellung werden im Einvernehmen zwischen den Parteien bestimmt; sie ist kostenlos, wenn die Anlagen des Betreibers des Verteilernetzes nur das betroffene Gebäude versorgen. ¨ bersichtsplan oder § 2. Wenn für die Versorgung einer Siedlung oder eines gleichgestellten Geländes (U Gesamthandsgemeinschaft) eine oder mehrere neue Verteilerkabinen erforderlich sind, muss die Person, die die Siedlung anlegt, dem Betreiber des Verteilernetzes ein oder mehrere Gelände zur Verfügung stellen, die diese Zwecke erfüllen. Die Modalitäten dieser Zurverfügungstellung werden im Einvernehmen zwischen den Parteien bestimmt; sie ist kostenlos, wenn die Anlagen des Betreibers des Verteilernetzes nur die betroffene Siedlung versorgen. Abschnitt 2 — Konformität des Anschlusses Art. 65 - Die Anschlussanlagen entsprechen den technischen Vorschriften SYNERGRID C1/110 unter dem Titel ¨ quivalenz zwischen Stärke (des Stroms) und Leistung der Niederspannungsschalter″. ″A Art. 66 - Die technische Vorschrift SYNERGRID C1/107 bezüglich der ″Allgemeinen technischen Vorschriften bezüglich des Anschlusses eines Benutzers an das des Niederspannungsnetz″ ist anwendbar, mit Ausnahme der Bestimmungen bezüglich des Anschlusses unter Berücksichtigung der Leistung, die durch den Artikel 51 gedeckt sind.

39753


39754

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Abschnitt 3 — Anschlussleistung Art. 67 - Die minimale Anschlussleistung, die ein Benutzer erhalten kann, beträgt 40 A in Einphasen-230 V oder das Gleichwertige, falls das Netz dreiphasig ist, vorbehaltlich jeder Einschränkung, die sich aus dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 30. März 2006 über die Verpflichtungen öffentlichen Dienstes im Elektrizitätsmarkt ergeben würde. Betrifft ein Anschluss mehrere Benutzer, so beträgt die Mindestleistung, die erhalten werden kann, 40A/230V mal die Anzahl der Endbenutzer. Dieser Artikel ist nicht auf die Anschlüsse anwendbar, mit denen eine Pauschalleistung verbunden ist. KAPITEL IV — Zusätzliche technische Vorschriften für den Anschluss von Grünstromerzeugungseinheiten und dezentralisierten Erzeugungseinheiten Art. 68 - Die Anschlüsse der Erzeugungseinheiten, die erneuerbare Energiequellen benutzen, der Kraft/WärmeKopplungseinheiten, derjenigen Einheiten, die Strom aus den Abfällen und den Rückgewinnungen aus Industrieprozessen erzeugen, sowie der dezentralisierten Erzeugungseinheiten, entsprechen, was die technischen Aspekte betrifft, den technischen Vorschriften SYNERGRID C 10/11 mit dem Titel «Spezifische technische Vorschriften für den Anschluss von dezentralen Erzeugungseinheiten, die auf dem Versorgungsnetz parallel funktionieren». KAPITEL V — Verfahren zum Hochspannungsanschluss Abschnitt 1 — Vertraulichkeitsmaßnahmen für die Erzeugungseinheiten Art. 69 - Der Betreiber des Verteilernetzes kann für die Kontakte mit den Erzeugern, die an sein Netz angeschlossen sind oder wünschen, an dieses angeschlossen zu werden, lediglich sein eigenes Personal oder einen von den Erzeugern, den Ausgleichsverantwortlichen, den Inhabern einer Versorgungslizenz und den Zwischenhändlern unabhängigen Sachverständigen einsetzen. Das gleiche gilt für die Durchführung von Studien und die Vorbereitung von Verträgen. Abschnitt 2 — Antrag auf eine Orientierungsstudie und Vorprojekt zum Anschluss Art. 70 - Die Orientierungsstudie hat die Erstellung eines Vorprojekts zum Anschluss zum Ziel. Die Einreichung eines Antrags auf eine Orientierungsstudie ist fakultativ. Bevor ein Erzeuger einen Antrag auf eine Orientierungsstudie einreicht, kann er mit dem Betreiber des Verteilernetzes Kontakt aufnehmen, um ein vorheriges Gutachten über die Möglichkeit, eine dezentrale Erzeugung in das Netz aufzunehmen, dies unter Berücksichtigung der Erzeugung und der gewünschten Leistung, kostenlos zu erhalten. Art. 71 - § 1. Unbeschadet des Artikels 51 kann jede natürliche oder juristische Person bei dem Betreiber des Verteilernetzes einen Antrag auf eine Orientierungsstudie bezüglich eines neuen Anschlusses einreichen. § 2. Jeder Benutzer des Verteilernetzes kann bei dem Betreiber des Verteilernetzes einen Antrag auf eine Orientierungsstudie über eine Anpassung seines bereits vorhandenen Anschlusses oder über Anlagen, die eine nicht unbedeutende Auswirkung auf das Verteilernetz oder auf deren jeweilige Betriebsmethoden haben können, einreichen. Art. 72 - Der Antragsteller beauftragt den Betreiber des Verteilernetzes schriftlich, den Antrag auf die Orientierungsstudie mittels des zu diesem Zweck erstellten und von dem Betreiber des Verteilernetzes gemäß ¨ ffentlichkeit bekanntgegebenen Studienformulars zu bearbeiten. Artikel 12 der vorliegenden Regelung der O Art. 73 - Der Antrag auf die Orientierungsstudie besteht aus einem Formular für eine Orientierungsstudie, das Name und Anschrift des Antragstellers, den Plan des Verbrauchs-/Erzeugungsorts, die Leistung des geplanten Anschlusses und die technischen Daten enthält. Art. 74 - Die Kosten einer Orientierungsstudie gehen gemäß dem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission genehmigten angewandten Tarif zu Lasten des Antragstellers. Art. 75 - Während der Durchführung der Orientierungsstudie arbeiten der Betreiber des Verteilernetzes und der Antragsteller gutgläubig zusammen. Der Betreiber des Verteilernetzes kann jederzeit von dem Antragsteller zusätzliche Informationen verlangen, die zur Vorbereitung des Vorprojektes zum Anschluss erforderlich sind. Der Antragsteller informiert spontan den Betreiber des Verteilernetzes, wenn er die Absicht hat, die Leistung seiner Anlagen später zu erhöhen. Art. 76 - § 1. Innerhalb einer vernünftigen Frist und auf jeden Fall innerhalb einer Frist von fünfzehn Werktagen nach dem Erhalt eines vollständigen Antrags auf eine Orientierungsstudie stellt der Betreiber des Verteilernetzes dem Antragsteller entweder mittels eines Vorprojekts zum Anschluss oder mittels einer begründeten Verweigerung des Anschlusses seine Schlussfolgerungen zu, von denen eine Abschrift an die CWaPE gerichtet wird. § 2. Das Vorprojekt beinhaltet mindestens: 1° ein Schema des geplanten Anschlusses; 2° die technischen Vorschriften des Anschlusses; 3° eine zur Unterrichtung dienende Kosteneinschätzung; 4° eine zur Unterrichtung dienende Einschätzung der zur Durchführung des Anschlusses erforderlichen Fristen, einschließlich der Verstärkungen, die unter Umständen am Verteilernetz wegen dem Anschluss vorgenommen werden müssen. Art. 77 - § 1. Im Laufe der Bearbeitung des Antrags auf eine Orientierungsstudie gibt der Betreiber des Verteilernetzes den Anträgen bezüglich der hochwertigen und/oder hocheffizienten Kraft/Wärme-Kopplungsanlagen, der Erzeugungsanlagen, die erneuerbare Energiequellen benutzen, sowie der Anlagen, die Strom aus den Abfällen und den Rückgewinnungen aus Industrieprozessen erzeugen, gegenüber den anderen, beim Betreiber des Verteilernetzes anhängigen Anträge auf einen Anschluss den Vorrang. § 2. Wenn ein Antrag wegen der Anwendung des § 1 nicht innerhalb der in Artikel 76 vorgesehenen Frist bearbeitet werden kann, wird diese Frist auf 30 Werktage erhöht. § 3. Die in den Artikeln 76 und 77 erwähnten Fristen können im Einvernehmen beider Parteien verlängert werden. Art. 78 - Die Orientierungsstudie führt zur Erstellung eines unverbindlichen Vorprojekts zum Anschluss. Durch die darin enthaltenen Informationen sind weder der Betreiber des Verteilernetzes, noch der Antragsteller der Orientierungsstudie keineswegs gebunden.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ nderung Abschnitt 3 — Geringfügige A Art. 79 - § 1. Anlässlich eines Projekts ¨ nderung der Anschlussanlagen oder deren — zu einer, von dem Benutzer für geringfügig erachteten A Betriebsarten; ¨ nderung der Benutzeranlagen oder ihrer Betriebsarten, die trotz des geringfügigen Charakters jedoch — zur A eine Auswirkung auf die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit des Verteilernetzes haben kann, teilt ¨ nderungen und die Gründe der Benutzer des Verteilernetzes dem Betreiber des Verteilernetzes die geplanten A ¨ nderungen für geringfügig hält. mit, weswegen er diese A § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes überprüft die in §1 erwähnte Zustellung, beurteilt und gegebenenfalls ¨ nderung. bestätigt den geringfügigen Charakter der A ¨ berprüfung kann der Betreiber des Verteilernetzes: Art. 80 - § 1. Im Anschluss an die in Artikel 79 erwähnte U ¨ nderungen ohne weitere Formalitäten genehmigen; 1° die geplanten A 2° den Abschluss eines Nachtrags zum Anschlussvertrag vorschlagen; ¨ nderung in Ermangelung deren geringfügigen Charakters unter Einhaltung des in 3° vorschlagen, dass die A Abschnitt 4 des vorliegenden Kapitels vorgesehenen Verfahrens erfolgt. § 2. Der Abschluss eines Nachtrags im Sinne von § 1, 2° entbindet den Antragsteller für den Anschluss nicht vom Erhalt einer Notifizierung der Konformität des Anschlusses gemäß dem Kapitel VII des vorliegenden Titels. Abschnitt 4 — Anschlussantrag, Detailstudie und Anschlussprojekt ¨ nderung eines bereits vorhandenen Anschlusses muss ein Art. 81 - § 1. Jedem neuen Anschluss oder jeder A Anschlussantrag mit beigefügter Detailstudie vorhergehen, der bei dem Betreiber des Verteilernetzes einzureichen ist. § 2. Ein Benutzer des Verteilernetzes muss ebenfalls einen Anschlussantrag einreichen, wenn eine geplante ¨ nderung seiner Anlagen oder deren Betriebsarten den Betrieb des Verteilernetzes auf nicht unbedeutende Weise A stören könnte. Art. 82 - Jede natürliche oder juristische Person oder jede bevollmächtigte Drittperson (z. B. ihr Versorger) kann einen Antrag auf Anschluss bei dem Betreiber des Verteilernetzes einreichen. Dieser Antrag hat die Erstellung einer Detailstudie durch den Betreiber des Verteilernetzes zur Folge, deren Kosten gemäß dem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission genehmigten angewandten Tarif zu Lasten des Antragstellers gehen, außer wenn der bereits ein erstes Mal eingereichte Antrag nicht Anlass zum Abschluss des Anschlussvertrags unter Berücksichtigung ¨ nderungen am Netz mit Auswirkungen auf die Anschlussbedingungen in des Artikels 89, §1 gab und insofern keine A der Zwischenzeit vorgenommen wurden. Art. 83 - Jeder angeschlossene Benutzer des Verteilernetzes oder eine bevollmächtigte Drittperson kann bei dem Betreiber des Verteilernetzes einen Anschlussantrag über eine Anpassung seines bereits vorhandenen Anschlusses oder über Anlagen, die eine nicht unbedeutende Auswirkung auf das Verteilernetz oder auf deren jeweilige Betriebsarten haben können, einreichen. Art. 84 - Das Antragsformular für den Anschluss besteht aus einem Formular für den Anschluss, das Name und Anschrift des Antragstellers, den Plan des Verbrauchs-/Erzeugungsorts, die Leistung des geplanten Anschlusses, das erwartete Lastprofil und die ausführlichen technischen Eigenschaften des Anschlusses und der anzuschließenden Anlagen enthält, so wie diese im Formular angegeben werden. Der Antragsteller informiert spontan den Betreiber des Verteilernetzes, wenn er die Absicht hat, die Leistung seiner Anlagen später zu erhöhen. Art. 85 - § 1. So schnell wie möglich und auf jeden Fall innerhalb von zehn Werktagen ab dem Erhalt eines Anschlussantrags überprüft der Betreiber des Verteilernetzes, ob dieser vollständig ist. Wenn er unvollständig ist, teilt er dem Antragsteller für den Anschluss mit, welche zusätzlichen Informationen dieser im Hinblick auf die Vorbereitung des Anschlussprojekts zu liefern hat. Ist der Antrag vollständig, so lässt er ihm eine Empfangsbestätigung zukommen. § 2. Wenn der Anschlussantrag vollständig ist, gewährt der Betreiber des Verteilernetzes dem Antragsteller eine Kapazitätsreservierung. ¨ berprüfung des Anschlussantrags gibt der Betreiber des Verteilernetzes den Anschlussanträgen Art. 86 - Bei der U bezüglich der hochwertigen und/oder hocheffizienten Kraft/Wärme-Kopplungsanlagen, der Erzeugungsanlagen, die erneuerbare Energiequellen benutzen, sowie der Anlagen, die Strom aus den Abfällen und der Rückgewinnung bei Industrieprozessen erzeugen, gegenüber den anderen, beim Betreiber des Verteilernetzes anhängigen Anschlussanträgen den Vorrang. § 2. Der in § 1 erwähnte Vorrang gilt ebenfalls für die Kapazitätsreservierungen. Art. 87 - § 1. So schnell wie möglich und auf jeden Fall innerhalb von dreißig Werktagen (vierzig Tagen für die Leistungen über 1 MW) ab dem Erhalt eines vollständigen Antrags übermittelt der Betreiber des Verteilernetzes dem Antragsteller für den Anschluss einen technischen Vorschlag für einen Anschluss. Dieser enthält ein Anschlussprojekt mit dem verbundenen Angebot, den technischen Lösungen und den Einstellparametern, die zwischen dem Betreiber des Verteilernetzes und dem Antragsteller für den Anschluss gemäß den Vorschriften der vorliegenden Regelung und unter Berücksichtigung der technischen Eigenschaften des Verteilernetzes zu vereinbaren sind. Der Antragsteller verfügt dann über eine Frist von höchstens dreißig Tagen, um den Vorschlag zu untersuchen. § 2. Wenn ein Antrag wegen der Anwendung des Artikels 86 nicht innerhalb der in §1 erwähnten Frist bearbeitet werden kann, wird diese Frist auf sechzig Werktage nach dem Erhalt des vollständigen Antrags erhöht. § 3. Die in diesem Artikel erwähnten Fristen können im Einvernehmen beider Parteien verlängert werden, dies mit Erhaltung der Reservierung, solange kein anderer Antrag eingereicht worden ist. Art. 88 - § 1. Im Falle eines Einvernehmens bezüglich des in Artikel 87 erwähnten technischen Vorschlags für einen Anschluss legt der Betreiber des Verteilernetzes innerhalb einer Frist von zehn Werktagen ab dem Einvernehmen einen Anschlussvertrag vor. § 2. Der Anschlussvertrag kann eine aufschiebende Bedingung in Verbindung mit dem Erhalt der Genehmigungen oder Zulassungen bezüglich der Anlagen, für die das administrative Verfahren läuft, enthalten. Wenn der Betreiber des Verteilernetzes eine derartige aufschiebende Bedingung ablehnt, übermittelt er dem Antragsteller und der CWaPE die Gründe seines Beschlusses.

39755


39756

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 89 - § 1. Wenn ein Anschlussantrag nicht innerhalb einer Frist von vierzig Werktagen ab der Zustellung des technischen Vorschlags für einen Anschluss zum Abschluss eines Anschlussvertrags führt, wird das Verfahren für den Anschlussantrag als hinfällig betrachtet. Im Falle einer Hinfälligkeit benachrichtigt der Betreiber des Verteilernetzes den Antragsteller zehn Werktage vor Ablauf dieser Frist und setzt die CWaPE davon in Kenntnis. § 2. Auf begründete Anträge hin kann der Antragsteller mit Erhaltung der Leistungsreservierung und solange kein anderer Antrag eingereicht wurde Verlängerungen von jeweils höchstens 20 Werktagen der in § 1 erwähnten Frist erhalten. § 3. Die Kosten, denen der Betreiber des Verteilernetzes für die Detailstudie des Anschlussantrags ausgesetzt ist, gehen zu Lasten des Antragstellers und werden in dem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission genehmigten angewandten Tarif angegeben. Abschnitt 5 — Anschlussvertrag Art. 90 - Die Durchführung jeglichen Anschlusses kann lediglich nach dem Abschluss eines Anschlussvertrags oder gegebenenfalls einer stillschweigenden Annahme der allgemeinen Anschlussbedingungen im Falle eines Anschlusses von höchstens 56 kVA mit dem Betreiber des Verteilernetzes vorgenommen werden. Art. 91 - Die Durchführung einer Anpassung an einem bereits vorhandenen Anschluss, an einer Anlage eines Benutzers des Verteilernetzes, die eine nicht unbedeutende Auswirkung auf das Verteilernetz oder auf deren jeweilige Betriebsart haben können, kann lediglich nach dem Abschluss eines Anschlussvertrags mit dem Betreiber des Verteilernetzes oder gegebenenfalls für Leistungen von höchstens 56 kVA einer ausdrücklichen Annahme der allgemeinen Anschlussbedingungen des Betreibers des Verteilernetzes vorgenommen werden. Art. 92 - Auf Antrag des Benutzers des Verteilernetzes kann der Betreiber des Verteilernetzes annehmen, dass ¨ nderung im Sinne von Artikel 91 als geringfügig betrachtet wird. Eine derartige geringfügige Anpassung wird eine A in einem Nachtrag zum Anschlussvertrag festgelegt, ohne dass eine ausführliche Studie durchgeführt zu werden brauchte. Art. 93 - Der Anschlussvertrag enthält mindestens folgende Elemente: 1° die Identität der Parteien; 2° die Bezeichnung der Kontaktpersonen; 3° die Bestimmungen bezüglich der Vertragsdauer und -beendigung; 4° die Beschreibung des Anschlusses unter Angabe des Standorts und des Spannungsniveaus der Anschlussstelle, der Zugangsstelle und der Messstelle; 5° die einzige Identifikation der Zugangsstelle mittels des EAN-Codes; 6° die Bestimmungen bezüglich des Zugangs der Personen zu den Anschlussanlagen; 7° die Beschreibung der Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes (einschließlich der Anlagen, die betriebsmäßig zu dem Netz gehören), insbesondere die angeschlossenen Erzeugungseinheiten; 8° die spezifischen technischen Bedingungen und Bestimmungen, insbesondere die Anschlussleistung, die einschlägigen technischen Eigenschaften des Anschlusses und der Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes, das Messsystem, den Betrieb, die Wartung sowie die Anforderungen in Sachen Schutzvorrichtungen und Sicherheit; 9° die Modalitäten und Fristen für die Durchführung des Anschlusses, je nachdem ob es sich um einen neuen oder anzupassenden Anschluss handelt, unter Angabe der in Betracht gezogenen Hypothesen; 10° die Bestimmungen bezüglich der gegenseitigen Verantwortung und Vertraulichkeit; 11° die Zahlungsmodalitäten. Art. 94 - Auf begründeten Antrag des Betreibers des Verteilernetzes können die technischen Lösungen und betriebsmäßigen Spezifikationen des Betreibers des Verteilernetzes aus Gründen der Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des Netzes und vorbehaltlich der vorherigen Mitteilung an die CWaPE angepasst werden. Die mit diesen Anpassungen verbundenen Kosten gehen zuerst zu Lasten des Betreibers des Verteilernetzes, der sie gegebenenfalls ¨ nderung der Anlage eines Benutzers des einer verantwortlichen Drittpartei berechnen kann. Wenn sie durch eine A Verteilernetzes verursacht werden, gehen die Kosten zu Lasten des Letzteren. Art. 95 - § 1. Bei den Fristen für die Durchführung des Anschlusses, so wie diese im Anschlussvertrag vorgesehen ¨ bertragungsnetsind, werden die eventuellen Verstärkungen berücksichtigt, die an den Verteilernetzen, den lokalen U ¨ bertragungsnetzen durchzuführen sind. zen oder den U § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes gibt den Anschlüssen der hochwertigen und/oder hocheffizienten Kraft/Wärme-Kopplungsanlagen, den Anschlüssen der Erzeugungsanlagen, die erneuerbare Energiequellen benutzen, sowie derjenigen, die Strom aus den Abfällen und den Rückgewinnungen aus Industrieprozessen erzeugen, gegenüber den anderen, nicht dringenden Arbeiten den Vorrang. Die in diesem Artikel erwähnten, nicht dringenden Arbeiten sind diejenigen, deren Verzögerung weder eine Gefahr für die Personen, noch einen direkten reellen Schaden an den vorhandenen Anlagen verursacht. Art. 96 - Die notwendigen Genehmigungsanträge müssen innerhalb einer mit dem Zeitplan der Durchführung des Anschlusses vereinbaren Frist bei den zuständigen Behörden eingereicht werden. Vorbehaltlich des Artikels 99, § 3 erlauben die zusätzlichen Fristen, die mit Verspätungen verbunden sind, die auf die Bearbeitung der Akte durch die zuständigen administrativen Behörden oder auf zusätzliche Bedingungen, die dem Betreiber des Verteilernetzes durch dieselben Behörden auferlegten würden, zurückzuführen sind, es diesem Betreiber, die Durchführung des Anschlusses um einen Zeitraum zu verschieben, der mit dem für administrative Behandlung der Akte notwendigen Zeitraum identisch ist, dies wenn keine besondere Vereinbarung mit dem betroffenen Netzbenutzer abgeschlossen wurde. Abschnitt 6 — Inbetriebsetzung des Anschlusses Art. 97 - Unter Vorbehalt einer anderslautenden Vereinbarung zwischen den Parteien ist allein der Betreiber des Verteilernetzes berechtigt, den Anschluss unter Spannung zu setzen und die Arbeiten einschließlich bis zum ersten Abschaltgerät durchzuführen. Die maximale Frist für die Inbetriebsetzung nach der Durchführung des Anschlusses beträgt drei Werktage, wenn allen vorherigen vertraglichen Bedingungen genügt wird..


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Abschnitt 7 — Statut der vorhandenen Anschlüsse Art. 98 - In Erwartung der Erstellung neuer Anschlussverträge zwischen dem Betreiber des Verteilernetzes und dem Benutzer des Verteilernetzes gemäß den Artikeln 121 bis 123 bleiben die früher zwischen den von dem Anschluss betroffenen Parteien abgeschlossenen Vereinbarungen anwendbar, insofern diese nicht im Widerspruch mit der vorliegenden Regelung stehen. KAPITEL VI — Verfahren für den Niederspannungsanschluss Abschnitt 1 — Anschlussantrag Art. 99 - § 1. Jeder Antrag auf einen Niederspannungsanschluss muss schriftlich bei dem Betreiber des Verteilernetzes nach dem zu diesem Zweck veröffentlichten Verfahren gemäß Artikel 12 der vorliegenden Regelung eingereicht werden. Er kann ebenfalls telefonisch erfolgen, sofern der Betreiber des Verteilernetzes eine Empfangsbestätigung zukommen lässt. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes ist verpflichtet, innerhalb von zehn Tagen jeden Anschlussantrag zu beantworten. Für Leistungen bis 10 kVA einschließlich und unter der Bedingung, dass der Antrag vollständig ist, übermittelt er innerhalb der oben erwähnten Frist den Wortlaut seiner diese Materie regelnden Musterregelung. In derselben Sendung werden die technischen und finanziellen Anschlussbedingungen, sowie die wahrscheinlichen Fristen für die Durchführung des Anschlusses mitgeteilt. Was die Leistungen über 10 kVA betrifft, falls der Betreiber nicht innerhalb dieser Frist einen Vorschlag für einen Anschlussrahmenvertrag vorlegen kann, sendet er innerhalb derselben Frist eine Empfangsbestätigung und verschiebt den Vorschlag auf die nächsten zehn Tage. Diese Fristen werden verlängert, wenn ein Antrag auf Abweichung wegen Nichtvergrabung bei der CWaPE gemäß den in Artikel 25 vorgesehenen Modalitäten eingereicht wird. § 3. Wenn der Anschluss eine Erweiterung des Netzes notwendig macht, gehen die Kosten für diese Erweiterung zu Lasten des Antragstellers, außer wenn es sich um eine Wohnung handelt, die entlang einer Verkehrsstraße in einem Wohn- bzw. Wohnerwartungsgebiet und außerhalb einer Siedlung gebaut ist. § 4. Was die Immobilien und die Siedlungen betrifft, deren sozialer Charakter amtlich anerkannt ist, gehen die Netzerweiterungen zu Lasten der Netzbetreiber. Was die Siedlungen betrifft, gilt dasselbe für die Elektrifizierung der Siedlung, wobei die Anschlüsse der Wohnungen davon ausgeschlossen sind. Bei Anwendung dieses Paragraphen bleiben die in den Artikeln 63 und 64 erwähnten Zurverfügungstellungen immer kostenlos. § 5. Für den Standardanschluss eines Haushaltskunden und wenn alle erforderlichen Genehmigungen und Zulassungen gewährt wurden, dürfen die Fristen für die Durchführung des Anschlusses dreißig Kalendertage nicht überschreiten. Art. 100 - Für die beantragten Anschlussleistungen von über 56 kVA und/oder wenn der Betreiber des Verteilernetzes der Ansicht ist, dass ein Niederspannungsanschluss lediglich unter der Voraussetzung einer Erweiterung und/oder Verstärkung des Verteilernetzes in Betracht gezogen werden kann, wird dasselbe Verfahren der Orientierungs- und/oder Detailstudie wie für den Hochspannungsanschluss angewandt. Abschnitt 2 — Antrag auf zeitweiligen Anschluss Art. 101 - § 1. Ein Antrag auf zeitweiligen Anschluss ist einzureichen: — wenn der Anschluss für die Versorgung von Anlagen auf Geländen, wo gebaut wird, oder von Veranstaltungen benutzt wird, und — wenn die Benutzung des Anschlusses zeitlich streng begrenzt ist oder wenn der Anschluss am Ende eins begrenzten Zeitraums durch einen ständigen Anschluss ersetzt wird, und — wenn der Betreiber des Verteilernetzes der Meinung ist, dass eine Erweiterung/Verstärkung des Verteilernetzes nicht notwendig ist. § 2. Jeder Antrag auf einen zeitweiligen Anschluss wird bei dem Betreiber des Verteilernetzes eingereicht. In dem Antrag stehen folgende notwendige Angaben: — Identifizierung des Antragstellers; — Standort, Datum der gewünschten Inbetriebsetzung und Dauer; — notwendige Leistung; — Versorger (mit Kopie des Vertrags). Innerhalb von fünf Tagen überprüft der Betreiber des Verteilernetzes, ob der Antrag vollständig ist, und teilt dem Antragsteller mit, welche Angaben fehlen. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes beantwortet einen Antrag auf einen zeitweiligen Anschluss innerhalb von Fünf Werktagen ab dem Eingang eines vollständigen Antrags.: — mittels eines verbindlichen Angebots, das ebenfalls die Anschlussbedingungen und die EAN-GSRN-Nummer der Zugangsstelle bzw. der Zugangsstellen, die dem Anschluss angehören; — oder mittels einer schriftlichen Mitteilung, gemäß deren der Antrag der Definition eines zeitweiligen Anschlusses nicht genügt, dies mit Angabe der Gründe; ¨ bermittlung einer Kopie an die — oder mittels einer schriftlich begründeten Ablehnung des Antrags mit U CWaPE. § 4. Für im Freien stattfindende festliche Veranstaltungen kurzer Dauer (Kirmessen, lokale Veranstaltungen), wenn der in §§ 1 bis 3 beschriebene Prozess nicht anwendbar ist, kann der Betreiber des Verteilernetzes unter Einhaltung der folgenden Bedingungen auf Anträge auf Anschluss eingehen: — der Betreiber des Verteilernetzes hat eine Vereinbarung mit einem Versorger abgeschlossen, um diese Art der Versorgung zu decken; — diese Vereinbarung bestimmt die Modalitäten für die Zahlung der verbrauchten Energie durch den Endkunden an den Versorger über den Betreiber des Verteilernetzes; — der Betreiber des Verteilernetzes sorgt für die gegenseitigen Kontakte mit dem Antragsteller, einschließlich der Eintreibung der Kosten für die verbrauchte Energie. In Abweichung von der vorliegenden Regelung erfordert diese Anschlussart keinen Antrag auf Zugang, keine Erteilung eines EAN-Codes, und keine Eintragung in das Zugangsregister des Betreibers des Verteilernetzes.

39757


39758

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Abschnitt 3 — Inbetriebsetzung des Anschlusses Art. 102 - § 1. Unter Vorbehalt einer anderslautenden Vereinbarung zwischen den Parteien ist allein der Betreiber des Verteilernetzes berechtigt, den Anschluss unter Spannung zu setzen und die Arbeiten einschließlich bis zum ersten Abschaltgerät durchzuführen. Die maximale Frist für die Inbetriebsetzung nach der Durchführung des Anschlusses beträgt drei Werktage. § 2. Allein der Betreiber des Verteilernetzes ist berechtigt, an dem ersten Abschaltgerät und dem sich oberhalb von diesem befindenden Teil einzugreifen. Art. 103 - Die Anschlusstrasse sowie der Standort und die Eigenschaften der Bestandteile des Anschlusses genügen den Regelungen des Betreibers des Verteilernetzes, so dass die allgemeine Sicherheit und das normale ¨ berwachung, die Funktionieren der Bestandteile des Anschlusses gewährleistet und die Verbrauchserfassungen, die U ¨ berprüfung und die Wartung leicht durchführbar sind. U Art. 104 - § 1. Die Durchbohrung der Mauer des Gebäudes für das Anschlusskabel kann dem Benutzer des Verteilernetzes oder dem Eigentümer des betroffenen Gebäudes unter Einhaltung der Anweisungen des Betreibers des Verteilernetzes anvertraut werden. § 2. Das unterirdische Anschlusskabel muss auf der gesamten Länge der Mauerdurchführung mittels eines Schutzrohrs aus PVC, Polyäthylen, Zementfasern oder durch andere mindestens gleichwertige Mittel mechanisch geschützt werden. § 3. Die Mauerdurchführung muss von dem Benutzer des Verteilernetzes oder dem Eigentümer des Gebäudes derart verstopft werden, dass sie gegen Wasser und Gas abgedichtet ist. KAPITEL VII — Benutzung, Wartung und Konformität des Anschlusses Abschnitt 1 — Allgemeines Art. 105 - Der Benutzer des Verteilernetzes und gegebenenfalls der Eigentümer des betroffenen Immobilienguts treffen die notwendigen Vorkehrungen, um jeglichen Schaden am Anschluss zu vermeiden. Art. 106 - Der Benutzer des Verteilernetzes oder der Eigentümer des betroffenen Immobilienguts ist verpflichtet, dem Betreiber des Verteilernetzes unverzüglich jeglichen Schaden, jegliche Anomalie oder Nichtübereinstimmung mit den Gesetzes- oder Verordnungsbestimmungen, die er vernünftigerweise feststellen kann, mitzuteilen. Abschnitt 2 — Benutzung der Anlagen, die betriebsmäßig zum Verteilernetz gehören ¨ bertragung Art. 107 - Die Anlage des Benutzers des Verteilernetzes, die betriebsmäßig zum Verteilernetz für die U von Energie auf andere Benutzer des Verteilernetzes gehört, wird dem Betreiber des Verteilernetzes gemäß den in Artikel 17 beschriebenen Modalitäten zur Verfügung gestellt. Abschnitt 3 — Benutzung und Wartung der Niederspannungsanschlüsse Art. 108 - Der Betreiber des Verteilernetzes ist für die Wartung, Qualität und Betriebssicherheit der sich zwischen seinem Netz und dem ersten Abschaltgerät, einschließlich des Letzteren, in Betrieb befindenden Anschlussausrüstungen verantwortlich. Die Kosten für die Wartung und Reparatur dieser Ausrüstungen und des ersten Abschaltgeräts ¨ beralterung geht ebenfalls zu gehen zu seinen Lasten. Die Erneuerung der oben erwähnten Ausrüstungen wegen U seinen Lasten, dies ausschließlich der vom Benutzer verursachten Schäden, der Leistungserhöhung oder einer ¨ nderung der Anlagen des Letzteren. Was den innerhalb der Wohnung befindlichen Teil des Anschlusses betrifft, ist A die Verantwortung des Betreibers des Verteilernetzes auf das Ersetzen des Kabels begrenzt, nachdem es vom Benutzer völlig zugänglich gemacht worden ist; dasselbe gilt für die unterirdischen Anschlüsse. Was die Appartementgebäude betrifft, ist die Verantwortung des Betreibers des Verteilernetzes auf das Ersetzen des Kabels vom Netz bis zum ersten Abschaltgerät begrenzt, wenn dieses Abschaltgerät in dem dem Betreiber des Verteilernetzes zur Verfügung gestellten Raum installiert ist, oder bis zu den ersten, in diesem Raum zugänglichen Klemmen in Ermangelung eines Abschaltgeräts. Art. 109 - Die Außerbetriebsetzung eines Anschlusses kann nur durch den Betreiber des Verteilernetzes oder eine von ihm gebührend ermächtigte Person durchgeführt werden. Diese Außerbetriebsetzung kann lediglich dann erfolgen, nachdem der Benutzer des Verteilernetzes vorher innerhalb der in den Artikeln 142 bis 144 vorgesehenen Fristen davon in Kenntnis gesetzt wurde. ¨ nderung durch den Benutzer der Entnahme- oder Einspeisungseigenschaften oder im Art. 110 - Im Falle einer A ¨ nderungen, was die Bedingungen betrifft, die bei der Durchführung des Anschlusses angewandt und die Falle von A nicht gemäß Artikel 110 vereinbart wurden, kann der Betreiber des Verteilernetzes unbeschadet der zur endgültigen Regularisierung der Lage erforderlichen Maßnahmen den Anschluss auf Kosten des Benutzers des Verteilernetzes oder des Eigentümers des betroffenen Immobilienguts ändern, um die allgemeine Sicherheit des Netzes aufrecht zu erhalten. Art. 111 - Der Anschluss kann nur mit der Genehmigung des Betreibers des Verteilernetzes in die Mauer eingebaut werden und muss in diesem Fall wirksam geschützt sein. Der Anschluss muss jederzeit kontrolliert werden können. Art. 112 - Der Eigentümer des Immobilienguts sorgt dafür, dass die Dichtigkeit der betroffenen Mauern erhalten bleibt. Er sorgt ebenfalls dafür, dass das Anschlusskabel in seinem Eigentum zugänglich bleibt, und trifft alle ¨ ste notwendigen Maßnahmen, um jeglichem Unfall vorzubeugen. In diesem Rahmen lässt er auf seine Kosten die A abschneiden, die den Anschluss beschädigen könnten. Art. 113 - Der Benutzer des Verteilernetzes kann den Sicherungsschalter des Anschlusses bedienen, außer wenn Versiegelungen oder jede andere Kontraindikation seitens des Betreibers des Verteilernetzes ihn daran hindern. Abschnitt 4 — Konformität der Anlagen und des Anschlusses des Benutzers des Netzes Art. 114 - Vor der Inbetriebsetzung eines Anschlusses erbringt der Benutzer des Verteilernetzes dem Betreiber des Verteilernetzes den Nachweis, dass seine Anlagen den anwendbaren gesetzlichen oder vorschriftsmäßigen Verpflichtungen entsprechen. Dieser Nachweis wird durch einen Bericht einer im Sinne der Allgemeinen Ordnung für elektrische Anlagen zugelassenen Einrichtung oder einer befugten Behörde erbracht. ¨ bereinstimmung des Anschlusses und der Art. 115 - Im Zweifelsfall kann der Betreiber des Verteilernetzes die U Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes mit den Vorschriften der vorliegenden Regelung und mit dem Anschlussvertrag, sowie die eventuellen Schäden oder Belästigungen, die die Nichtübereinstimmung des Anschlusses


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD oder der Anlage an den Anlagen des Betreibers des Verteilernetzes oder an den Anlagen eines anderen Benutzers des Verteilernetzes und/oder an der Qualität der von diesen abgegebenen Spannung verursachen könnte, überprüfen und beurteilen. ¨ berprüfung der U ¨ bereinstimmung des Anschlusses und der Anlagen eines Benutzers des Art. 116 - § 1. Zur U Verteilernetzes mit den Vorschriften der vorliegenden Regelung und mit dem Anschlussvertrag kann der Betreiber des Verteilernetzes aus eigener Initiative oder auf Anfrage einer Drittperson Tests durchführen. § 2. Nach gemeinsamer Absprache vereinbaren der Betreiber des Verteilernetzes und der Benutzer des Verteilernetzes das Verfahren, den Zeitplan und die einzusetzenden Mittel im Hinblick auf die in §1 erwähnten Tests. § 3. Innerhalb des Monats, der auf die von dem oder für den Betreiber des Verteilernetzes durchgeführten Tests folgt, übermittelt dieser dem Benutzer des Verteilernetzes, sowie den eventuellen betroffenen Drittpersonen einen Bericht, nachdem er unter Umständen vertrauliche Daten ausgeklammert hat. § 4. Wenn sich aus der Prüfung und/oder den Tests herausstellt, dass eine Anlage nicht mit den Anforderungen der vorliegenden Regelung oder des Anschlussvertrags übereinstimmt, mahnt der Betreiber des Verteilernetzes den ¨ nderungen innerhalb einer vernünftigen Frist. Benutzer des Verteilernetzes zur Durchführung der erforderten A § 5. Wenn der Benutzer des Verteilernetzes die in §4 festgelegten Anpassungen nicht innerhalb der vorgeschriebenen Frist durchgeführt hat, kann der Betreiber des Verteilernetzes nach einer letzten Mahnung mit einer Abschrift an die CWaPE die Versorgung nach Ablauf der in dieser letzten Mahnung festgelegten Frist einstellen. Art. 117 - Der Eigentümer der Anlage oder der Benutzer des betroffenen Netzes übernimmt die Kosten der Prüfung und/oder der Tests, durch die sich die Nichtübereinstimmung des Anschlusses herausgestellt hat, sowie die ¨ nderungen durchgeführt werden. Falls keine Kosten der neuen Tests, die nach den an der Anlage vorgenommenen A Nichtübereinstimmung festgestellt wurde, gehen die Tests zu Lasten derjenigen Partei, die sie beantragt hat. Art. 118 - Unter Vorbehalt einer anderslautenden Vereinbarung zwischen den betroffenen Parteien ist der Betreiber des Verteilernetzes berechtigt, den Anschluss außer Betrieb zu setzen, wenn die Anpassungen zehn Tage nach der Mahnung noch immer nicht durchgeführt wurden. Art. 119 - Der Betreiber des Verteilernetzes kann verlangen, dass der Benutzer des Verteilernetzes Maßnahmen trifft, für deren Kosten er aufkommt, um zu verhindern, dass durch den Betrieb der Anlagen des Benutzers des Verteilernetzes das in Artikel 119 festgesetzte zulässige Niveau der Störungen überschritten wird. Art. 120 - § 1. Ein Benutzer des Verteilernetzes, der Tests am Anschluss oder an seinen Anlagen, die eine nicht unbedeutende Auswirkung auf das Verteilernetz, auf den(die) Anschluss(ë) oder auf die Anlagen eines anderen Benutzers des Verteilernetzes haben, selbst durchführen oder durchführen lassen möchte, muss zu diesem Zweck vorher eine schriftliche Genehmigung vom Betreiber des Verteilernetzes erhalten. Jeder Antrag muss begründet werden und die Anlage(n), auf die sich die Tests beziehen, die Art und die technischen Daten der Tests, das Verfahren (insbesondere den Verantwortlichen der Tests) und den Zeitplan angeben. § 2. Auf der Grundlage der in diesem Antrag enthaltenen Daten bewertet der Betreiber des Verteilernetzes die Zweckmäßigkeit dieses Antrags und spricht sich unter Umständen mit dem Antragsteller ab, um die beantragten Tests zu planen. Er benachrichtigt die Parteien, die seiner Ansicht nach von den beantragten Tests betroffen sind. Art. 121 - Eine Anschlussanlage und/oder eine Anlage eines Benutzers des Verteilernetzes, die vor dem Inkrafttreten der vorliegenden Regelung bereits vorhanden war und die nicht mit den Vorschriften der vorliegenden Regelung übereinstimmt, kann in dem Zustand, in dem sie sich befindet, benutzt werden: — während 5 Jahren, wenn die Nichtübereinstimmung unter normalen Betriebsbedingungen nicht dem Verteilernetz, dem Betreiber des Verteilernetzes, einem anderen Benutzer des Verteilernetzes oder jeglicher anderen Person zu schaden droht; — während 15 Jahren, wenn die Nichtübereinstimmung in keinem Fall, was auch immer die Benutzungsbedingungen sind, dem Verteilernetz, dem Betreiber des Verteilernetzes, einem anderen Benutzer des Verteilernetzes oder jeglicher anderen Person schaden kann. Art. 122 - Eine Anschlussanlage und/oder eine Anlage eines Benutzers des Verteilernetzes, die vor dem Inkrafttreten der vorliegenden Regelung bereits vorhanden war und die dem Verteilernetz, dem Betreiber des lokalen ¨ bertragungsnetzes, einem anderen Benutzer des lokalen U ¨ bertragungsnetzes oder jeglicher anderen Person schadet U ¨ bereinstimmung gebracht oder schaden könnte, muss sobald wie möglich von der für sie verantwortlichen Person in U ¨ bertragungsnetzes. werden, unter Umständen nach Ermahnung des Betreibers des lokalen U Art. 123 - § 1. Es gebührt jedem Benutzer des Verteilernetzes, der zum Zeitpunkt des Inkrafttretens der vorliegenden Regelung keinen Anschlussvertrag gemäß der vorliegenden Regelung abgeschlossen hat, alle erforderlichen Vorkehrungen zu treffen: 1° um sich zu vergewissern, dass seine Anlagen mit der vorliegenden Regelung übereinstimmen; 2° um sich zu vergewissern, dass seine Anlagen dem Verteilernetz, dem Betreiber des Verteilernetzes oder einem anderen Benutzer des Verteilernetzes oder jeglicher anderen Person nicht schaden oder schaden könnten; 3° um sich mit dem Netzbetreiber in Verbindung zu setzen, um jede nützliche Information einzuholen und eine Verhandlung aufzunehmen, um Anschlussverträge gemäß dem vorliegenden Titel auszuarbeiten; 4° um eine Bestandsaufnahme seiner in den Punkten 1° und 2° erwähnten Anlagen aufzustellen, und Maßnahmen, die im Hinblick auf die Behebung von deren eventuellen Nichtübereinstimmung geplant werden mit unverbindlichen Fristen für die Durchführung festzulegen. § 2. Wenn der Betreiber des Verteilernetzes die in § 1 erwähnten Bestandsaufnahme und Maßnahmen nicht innerhalb einer vernünftigen Frist erhalten hat, setzt er sich aus eigener Initiative mit dem betroffenen Benutzer des Verteilernetzes in Verbindung und fordert ihn auf, diese Elemente schnellstmöglich zu übermitteln. § 3. Vor der Erstellung eines Anschlussvertrags für die bestehenden Anschlüsse, bleiben die vorher zwischen den von diesem Anschluss betroffenen Parteien festgelegten Vereinbarungen anwendbar, unter der Voraussetzung, dass diese nicht im Gegensatz zu der vorliegenden Regelung stehen. § 4. Erforderlichenfalls schlägt die CWaPE der Wallonischen Regierung eine Planung zur Inordnungbringung der Anschlussverträge vor.

39759


39760

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Abschnitt 5 — Beseitigung eines Anschlusses Art. 124 - Jeglicher Anschluss kann auf schriftlichen Antrag per Einschreiben des Eigentümers des Immobilien¨ berprüfung durch den Betreiber des Verteilernetzes, dass kein weiterer Benutzer des Verteilernetzes guts und nach U noch Gebrauch von ihm macht, beseitigt werden. Art. 125 - Die Kosten für die Beseitigung eines Anschlusses, sowie die Kosten der Rückversetzung der Räumlichkeiten, der Zugangswege und der Gelände in ihren ursprünglichen Zustand gehen zu Lasten des Eigentümers des betreffenden Anlagen. Art. 126 - Der Betreiber des Verteilernetzes kann vorbehaltlich einer vorherigen Mitteilung an den Eigentümer des betroffenen Immobilienguts jeglichen Anschluss, der seit mehr als einem Jahr nicht mehr benutzt wurde, beseitigen oder abstellen, außer wenn der Benutzer des Verteilernetzes erklärt, dass dieser Anschluss ihm als Notversorgung dient oder dass er diesen Anschluss zur Durchführung von Projekten in Vorbereitung aufbewahren will. In dem letzten Fall beteiligt er sich an den Wartungskosten gemäß den Modalitäten, die mit dem Betreiber des Verteilernetzes zu vereinbaren sind. TITEL IV — Zugangsordnung KAPITEL I — Wahl eines Versorgers und des Ausgleichsverantwortlichen Art. 127 - § 1. Bevor ein Zugangsantrag bei dem Betreiber des Verteilernetzes gemäß den Modalitäten der Kapitel 2 (Hochspannung) und 3 (Niederspannung) des vorliegenden Titels eingereicht werden kann, muss pro Zugangsstelle ein Stromliefervertrag von einer Dauer von mindestens drei Monaten zwischen dem Benutzer des Verteilernetzes, einem Versorger, der Inhaber einer gültigen Versorgungslizenz ist, und ggf. einem Ausgleichsverantwortlichen erstellt werden. Wenn der Versorger, wie es im Allgemeinen der Fall ist, über seinen eigenen Ausgleichsverantwortlichen verfügt oder sein eigener Ausgleichsverantwortlicher ist, unterzeichnet der Benutzer des Verteilernetzes den Vertrag nur mit dem von ihm ausgewählten Versorger. Der Betreiber des Verteilernetzes wird davon bei der Einreichung des Antrags auf Zugang in Kenntnis gesetzt. Die Mindestdauer von drei Monaten ist auf die zeitweiligen Anschlüsse nicht anwendbar. § 2. In Abweichung des § 1 kann der Benutzer des Hochspannungsverteilernetzes je Zugangsstelle einen Ausgleichsverantwortlichen und mehrere Versorger, die Inhaber einer gültigen Versorgungslizenz sind, bezeichnen. In diesem Fall beauftragt er einen der Versorger, um alle Verantwortungen entgegen dem Betreiber des Verteilernetzes zu übernehmen. Dieser Versorger wird nachstehend im Text ″der Versorger″ genannt. Diese Bestimmung ist nur dann anwendbar, wenn das Lastprofil gemessen wird (s. Titel V), wobei die Verantwortung des Betreibers des Verteilernetzes auf die globale Messung begrenzt ist. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes führt ein Zugangsregister, in dem für jede mit einem einzigen EAN-GSRNCode gekennzeichnete Zugangsstelle folgende Elemente angegeben werden: — die als Versorger und Ausgleichsverantwortlicher benannten Parteien; — die Art Benutzer des Verteilernetzes (Haushaltskunde oder Nichthaushaltskunde); — ggf. die NACE-Kennzahl; — für die Zugangsstellen ohne Registrierung des Verbrauchsprofils die Profilkategorie und der jährliche Standardverbrauch oder monatliche Standardverbrauch oder der pauschal bestimmte Verbrauch; — für die Zugangsstellen mit Jahresabrechnung: der Monat der Ablesung; — die Tarifgruppe; — die Anschlussleistung und das Spannungsniveau; — ggf. die bestellte Leistung. ¨ nderungen auf strukturelle Weise an den Zugangspunkten vornimmt, Wenn der Betreiber des Verteilernetzes A die einen Einfluss auf die im Zugangsregister verwalteten Felder haben, muss der Betreiber des Verteilernetzes gemäß dem ersten Absatz dieses Artikels (zum Beispiel Abänderungen während der Monate der Zählerablesungen, die Tarifcodes,…) den Versorger mindestens einen Monat im Voraus informieren. Der Betreiber des Verteilernetzes teilt jedem Benutzer, der dies schriftlich beantragt, innerhalb einer Frist von höchstens zehn Tagen seine EAN-Nummer mit. In seinem Antrag gibt der Benutzer die Nummer seines Zähler an. Es besteht nur ein einziger EAN-Code je Anschluss, dies außer der in Artikel 128, § 3 vorgesehenen Ausnahme. Mehrere demselben Benutzer gehörende Anschlüsse können aber unter eine einzige EAN-Nummer geführt werden (zum Beispiel die Straßenbeleuchtung). § 4. Jeden Monat führt der Betreiber des Verteilernetzes eine Momentaufnahme (″snapshot″) des Zugangsregisters aus, durch welches die in diesem Register enthaltenen Daten für die erste Viertelstunde des ersten Tags des Monats festgehalten werden. Zu diesem Zweck werden pro Zugangsstelle wenigstens folgende Daten festgehalten: — die EAN-GSRN-Nummer der Zugangsstelle; — die Bezeichnung (der Name) des an die Zugangsstelle verbundenen Netzbenutzers; — die EAN-GLN-Nummer des Netzbetreibers, ggf. mit dem Namen des Netzbetreibers; — die EAN-GLN-Nummer des Versorgers, ggf. mit dem Namen des Versorgers; — die EAN-GLN-Nummer des Ausgleichsverantwortlichen, ggf. mit dem Namen des Ausgleichsverantwortlichen; — das Datum des Anfangs der Lieferung an der Zugangsstelle; — das Datum des Endes der Lieferung an der Zugangsstelle (wenn bekannt); — die Häufigkeit der Zählerablesungen: jährlich, monatlich oder auf einer viertelstündigen Basis; — die Tarifgruppe; — zusätzlich dazu für die Zugangsstellen ohne Registrierung des Verbrauchsprofils: der jährliche Standardverbrauch oder der monatliche Standardverbrauch oder der pauschal bestimmte Verbrauch und die Verbrauchskategorie; — zusätzlich dazu für die Zugangsstellen mit jährlicher Ablesung: der Monat der Zählerablesung.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Diese Liste kann im Einvernehmen zwischen allen Partnern angepasst werden; die CWaPE wird davon informiert. Der Betreiber des Verteilernetzes stellt dem Versorger die im vorigen Absatz erwähnte Aktualisierung des ersten Tags des Monats spätestens am vierten Tag des Monats für die ihm zugeteilten Zugangsstellen automatisch und kostenlos zur Verfügung. § 5. Zum ersten Male vor dem 15. Oktober 2006 und danach wenigstens einmal pro Semester stellt der Betreiber des Verteilernetzes den Versorgern eine Liste in elektronischer Form kostenlos zur Verfügung, die die neuesten, für die Suche der EAN-GSRN-Codes der Zugangsstellen auf ihren Netzen erforderlichen Daten enthält. Folgende Felder müssen in folgender Ordnung stehen: — EAN-Code — Straßenname — Hausnummer — Postfach — Postleitzahl — Gemeinde — Nummer des (oder der) Zähler(s). Art. 128 - § 1. Wenn eine Last völlig oder teilweise durch lokale Erzeugung versorgt wird, können in Abweichung des Artikels 127 zwei Ausgleichsverantwortliche bezeichnet werden, wobei der eine mit der Entnahme und der andere mit der Einspeisung beauftragt ist. § 2. Wenn der Benutzer des Verteilernetzes zwei Ausgleichsverantwortliche bezeichnet, vermerkt er in den Zugangsverträgen, dass: — entweder getrennte Zählsysteme eingerichtet werden, um die erzeugte und die entnommene Energie getrennt zu zählen. Jeder Ausgleichsverantwortliche ist für die Zählung verantwortlich, die ihn betrifft; — oder ein einziges Zählsystem vorgesehen ist, das die algebraische Summe dieser beiden Energien durchführt und in wie in Artikel 164 bestimmten elementaren Zeitabschnitten angibt, ob die sich daraus ergebende Energie global in das Netz eingespeist oder ihm entnommen wird. In diesem Fall sind die Ausgleichsverantwortlichen jeder nur dann verantwortlich, wenn die Energieübertragung in der Richtung erfolgt, für die sie bezeichnet wurden. § 3. Zur Anwendung dieses Artikels sowie des Artikels 161 § 4 kann der Betreiber des Verteilernetzes zwei EAN-Nummern für den betroffenen Zugang künstlich schaffen. § 4. Sofern der Benutzer des Netzes und der Ausgleichsverantwortliche die Bestimmungen des vorliegenden Artikels nicht beachten, setzt der Betreiber des Verteilernetzes ungeachtet seiner Rechtsmittel entgegen dem betroffenen Benutzer des Verteilernetzes und dem Ausgleichsverantwortlichen die erforderlichen Maßnahmen zur Gewährleistung der Sicherheit, der Zuverlässigkeit und der Wirksamkeit des Verteilernetzes ein. § 5. Wenn nicht innerhalb einer vernünftigen Frist nach dem Inkrafttreten der vorliegenden Regelung ein mit der Einspeisung und/oder dem damit verbundenen Vertrag beauftragter Ausgleichsverantwortlicher bezeichnet wird, führt dies im Falle einer Gefahr für die Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit des Netzes und nach einer Mahnung mit Angabe einer vernünftigen Frist zur Aussetzung des Zugangs zum Netz der betroffenen lokalen Erzeugungseinheit. Art. 129 - § 1. Jeder Wechsel des Versorgers und/oder des Benutzers und/oder des Ausgleichsverantwortlichen muss dem Betreiber des Verteilernetzes von dem neuen Versorger innerhalb der im anwendbaren MIG erwähnten Frist mitgeteilt werden; der Betreiber des Verteilernetzes informiert den früheren Versorger darüber Diese Frist darf einen Monat nicht überschreiten. Wenn ein Versorger, dessen Vertrag abläuft, keine Absicht hat, seine Versorgung am Ende des Vertrags zu verlängern, und wenn der Betreiber des Verteilernetzes ihm keinen späteren Wechsel des Versorgers mitgeteilt hat, muss er dies dem Betreiber des Verteilernetzes wenigstens einen Monat vor dem Ablauf mitteilen, sonst kann der Betreiber des Verteilernetzes betrachten, dass er die Eigenschaft als Versorger der betroffenen Zugangsstelle behalten hat. Dies gilt ebenfalls für einen Ausgleichsverantwortlichen am Ende seines Vertrags. Der Betreiber des Verteilernetzes fordert dann den Benutzer des Netzes auf, einen anderen Versorger spätestens fünf Tage vor dem Ablaufdatum zu finden, und teilt ihm mit, dass jede Energieentnahme nach diesem Datum als unzulässig betrachtet würde. Handelt es sich nicht um einen Haushaltskunden, so teilt er ihm die in Artikel 145 § 1 vorgesehene Aussetzung des Zugangs mit. § 2. In Abweichung von § 1 wird die Zustellung bei Leistungen = 30 kV von dem neuen Versorger oder dem Zugangsinhaber vorgenommen, dies wenigstens zehn Werktage im Voraus. Der frühere Versorger reagiert fünf Tage vor dem Ablauf, falls er keine Zustellung erhalten hat. Diese Fristen können im Einvernehmen zwischen allen Partnern verkürzt werden; die CWaPE wird davon informiert. § 3. Um den Abschluss seiner Indexe zu ermöglichen, setzt jeder Benutzer, der ein Haus verlässt (Umzug, Umzug ins Ausland, Beendung der Tätigkeiten, Ableben,…) seinen Versorger so schnell wie möglich und spätestens vier Wochen im Voraus in Kenntnis davon. Letzterer informiert den Betreiber des Verteilernetzes (Ablesen der Indexe und etwaige Außerbetriebsetzung des Zugangs). Im Falle eines Umzugs teilt ebenfalls der Versorger dem Betreiber des Verteilernetzes die neue Anschrift (Index und Inbetriebsetzung des Zugangs) mit. Die Betreiber der Verteilernetze ¨ bertragung dieser Daten ermöglichen. übermitteln die Formulare, die die U Diese Formulare sind für eine kontradiktorische Indexablesung vorgesehen; sie müssen benutzt werden und werden vorher der Genehmigung durch die CWaPE unterzogen. Notfalls kann die CWaPE ein Formular auferlegen. § 4. Um einem Benutzer des Verteilernetzes, dessen Versorger plötzlich ausfällt, die Kontinuität der Versorgung zu gewährleisten, trifft der Betreiber des Verteilernetzes vorzeitig die notwendigen Maßnahmen, um ihn durch einen Ersatzversorger sofort ersetzen zu können. Letzterer ist der Versorger, der bei der Liberalisierung der betroffenen Kunden der bezeichnete Versorger war, außer wenn der Betreiber des Verteilernetzes eine Vereinbarung mit einem anderen Versorger in Bezug auf diese Funktion abgeschlossen hat. Im Falle eines Ersatzes benachrichtigt der Betreiber des Verteilernetzes den Benutzer innerhalb von 10 Tagen und erinnert ihn daran, dass er einen anderen Versorger bei Einhaltung einer Kündigungsfrist von einem Monat wählen kann, dies gemäß denselben Modalitäten wie denjenigen, die durch den Erlass der Wallonischen Regierung vom 11. Mai 2006 über die ab dem 1. Januar 2007 auf dem Elektrizitäts- und Gasmarkt zugelassenen Kunden bestimmt worden sind. Der Betreiber des Verteilernetzes teilt den Benutzern seines Netzes die Klauseln des vorliegenden Paragraphen mit.

39761


39762

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ nderungen einen Fehler begehen § 5. Jeder Beteiligte, der im Rahmen der in vorliegendem Artikel bestimmten A würde, trägt dafür Sorge, dass dieser schnellstens wieder gutgemacht wird, ohne dass der Benutzer des Verteilernetzes benachteiligt wird. KAPITEL II — Modalitäten zur Erstellung der Verträge für den Hochspannungszugang Abschnitt 1 — Allgemeines Art. 130 - Der Zugang zum Verteilernetz setzt den vorherigen Abschluss und die vorschriftsmäßige Erfüllung eines Zugangsvertrags zwischen dem Betreiber des Verteilernetzes und dem Versorger des Benutzers des Verteilernetzes voraus, wobei die unterzeichnende Partei ″der Zugangsinhaber″ genannt wird. Jedem Zugangsvertrag muss ein Zugangsantrag vorhergehen, der von dem Betreiber des Verteilernetzes zu genehmigen ist. Der Versorger reicht den Zugangsantrag ein. Abschnitt 2 — Zugangsantrag bei dem Betreiber des Verteilernetzes Art. 131 - Jeder Zugangsantrag wird gemäß dem von dem Betreiber des Verteilernetzes erstellten Verfahren eingereicht und der CWaPE gemäß den Modalitäten des Artikels 14 übermittelt. Dieses Verfahren legt die Bedingungen fest, die diese Zugangsanträge erfüllen müssen, um von dem Betreiber des Verteilernetzes für zulässig erklärt zu werden. Art. 132 - Der Zugangsantrag besteht aus einem Formular für den Hochspannungszugang, das u.a. folgende Elemente enthält: 1° die Identität des Antragstellers (Name, Anschrift, Erkennungsnummern,...) und den Namen der Kontaktpersonen; 2° das Datum ab dem der Zugang zum Verteilernetz beantragt wird; 3° die Liste der Zugangsstellen (EAN-Code) unter Angabe des Ausgleichsverantwortlichen, sowie der bestellten Leistung, außer im Falle von deren späteren Festlegung im Einverständnis mit dem Betreiber des Verteilernetzes; 4° den Nachweis des Vorhandenseins eines Vertragsverhältnisses zwischen dem Benutzer des Verteilernetzes und dessen Versorger, sowie gegebenenfalls zwischen Versorger und seinem Ausgleichsverantwortlichen, wie dies in den Artikeln 127 und 128 vorgesehen ist. Dieses Formular kann ein Bildschirmformular sein. Art. 133 - Innerhalb von fünf Werktagen ab der Einreichung eines Zugangsantrags überprüft der Betreiber des Verteilernetzes, ob der Antrag vollständig ist. Wenn er unvollständig ist, teilt der Betreiber des Verteilernetzes dem Antragsteller des Zugangs mit, welche Informationen oder Unterlagen fehlen und gewährt ihm eine Frist, um seinen Antrag zu vervollständigen. Abschnitt 3 — Zugangsvertrag mit dem Betreiber des Verteilernetzes Art. 134 - Jeder Versorger kann mit dem Betreiber des Verteilernetzes einen Zugangsvertrag abschließen, unter der Bedingung, dass sein Zugangsantrag für zulässig erachtet wird. Zu diesem Zweck überprüft der Betreiber des Verteilernetzes, ob folgende Bedingungen erfüllt wurden: — der Versorger verfügt über eine gültige Versorgungslizenz; — der Zugangsantrag ist vollständig; — die bestellten Leistungen überschreiten nicht die Anschlussleistung des betroffenen Anschlusses, außer im Falle einer späteren Festlegung der bestellten Leistung; ¨ berprü— der Ausgleichsverantwortliche wird in dem Register der Zugangsverantwortlichen angegeben (die U fung wird im Falle der Anwendung des Artikels 128 für beide Ausgleichsverantwortlichen durchgeführt). Art. 135 - Der Zugangsvertrag enthält mindestens folgende Elemente: 1° die Identität der betroffenen Parteien (Name, Anschrift, Erkennungsnummern,...), einschließlich des Versorgers und des Ausgleichsverantwortlichen; 2° die Angabe der Kontaktpersonen; 3° die Bestimmungen bezüglich der Vertraulichkeit; 4° die Rechte und Pflichte jeder der Parteien; 5° das Datum des Inkrafttretens des Zugangsvertrags und die Dauer dieses Vertrags; 6° die Liste der Zugangsstellen (EAN-Code) und die bestellte Leistung je Zugangsstelle oder je einheitliche Gruppe von Zugangsstellen, außer im Falle von deren späteren Festlegung, und die Dauer des Zugangsrechts für die bestellte Leistung; Die Liste der Zugangsstellen wird in dem Zugangsregister angegeben; 7° die eventuellen Sonderbestimmungen in Bezug auf die Entnahme oder Einspeisung von Blindleistung; 8° gegebenenfalls die Sonderbestimmungen im Notfall; 9° die Zahlungsmodalitäten und eventuell die finanziellen Garantien und Schadenersatzzahlungen bei Störfällen. Abschnitt 4 — Von dem Zugangsinhaber zu bietende Garantien Art. 136 - Der Zugangsinhaber garantiert dem Betreiber des Verteilernetzes, dass während der Dauer des Zugangsvertrags die Entnahmen und Einspeisungen gemäß Artikel 127 durch einen Versorgungsvertrag gedeckt werden. Art. 137 - Der Zugangsinhaber verpflichtet sich, unverzüglich den Betreiber des Verteilernetzes im Falle einer ¨ nderung eines der in den Artikeln 131 bis 135 angeführten Elemente in Kenntnis zu setzen. A KAPITEL III — Modalitäten zur Erstellung der Verträge für den Niederspannungszugang Art. 138 - § 1. Jeder Zugangsantrag wird gemäß dem von dem Betreiber des Verteilernetzes erstellten Verfahren eingereicht und der CWaPE gemäß den Modalitäten des Artikels 13 übermittelt. Dieses Verfahren legt die Bedingungen fest, die diese Zugangsanträge erfüllen müssen, um von dem Betreiber des Verteilernetzes für zulässig erklärt zu werden.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Der Antrag auf Niederspannungszugang besteht aus einem folgende Elemente enthaltenden Formular für einen Zugangsantrag: 1° die Identität des Antragstellers (Name, Anschrift,...) und gegebenenfalls den Namen der Kontaktperson; 2° das Datum, ab dem der Zugang zum Verteilernetz beantragt wird; 3° die bestellte Leistung, außer im Falle einer späteren Festlegung im Einverständnis mit dem Betreiber des Verteilernetzes; 4° das Vertragsverhältnis zwischen dem Benutzer und seinem Versorger, sowie die Identität des Ausgleichsverantwortlichen; 5° gegebenenfalls die Kontaktpersonen; Dieses Formular kann ein Bildschirmformular sein. § 3. Der Zugangsantrag wird von dem Versorger eingereicht. § 4. Die Partei, die den Zugangsvertrag unterzeichnet, wird ″der Zugangsinhaber″ genannt. Art. 139 - § 1. Innerhalb von fünf Werktagen ab der Einreichung eines Zugangsantrags überprüft der Betreiber des Verteilernetzes, ob der Antrag vollständig ist. Wenn er unvollständig ist, teilt der Betreiber des Verteilernetzes dem Antragsteller des Zugangs oder seinem Beauftragten mit, welche Informationen oder Unterlagen fehlen und gewährt ihm eine Frist, um seinen Antrag zu vervollständigen. § 2. Innerhalb von fünf Werktagen ab dem Erhalt des vollständigen Antrags übermittelt der Betreiber des Verteilernetzes einen Rahmenzugangsvertrag, der mindestens folgende Elemente beinhaltet: 1° die Identität der betroffenen Parteien (Name, Anschrift, gegebenenfalls die Erkennungsnummern,...), einschließlich des Versorgers und des Ausgleichsverantwortlichen, wenn diese Aufgabe nicht von dem Versorger erfüllt wird; 2° die Bestimmungen bezüglich der Vertraulichkeit, der gegenseitigen Verantwortungen; 3° das Datum des Inkrafttretens des Zugangsvertrags und die Dauer dieses Vertrags; 4° die Anschrift der Zugangsstelle und die bestellte Leistung, außer im Falle von deren späteren Festlegung; 5° die Zahlungsmodalitäten und eventuell die finanziellen Garantien und Schadenersatzzahlungen bei Störfällen. Art. 140 - Der Zugangsinhaber garantiert dem Betreiber des Verteilernetzes, dass während der Dauer des Zugangsvertrags die Entnahmen und Einspeisungen gemäß Artikel 127 durch einen Versorgungsvertrag gedeckt ¨ nderung eines der in werden; er verpflichtet sich, unverzüglich den Betreiber des Verteilernetzes im Falle einer A Artikel 138, §2 angeführten Elemente in Kenntnis zu setzen. KAPITEL IV — Zugang zum Verteilernetz Abschnitt 1 — Allgemeines Art. 141 - § 1. Sobald der Zugangsvertrag unterzeichnet ist, hat der Benutzer des Verteilernetzes Zugang zu diesem Netz zu der für den Anschluss bestellten Leistung. Auf dessen Antrag setzt der Betreiber des Verteilernetzes die Zugangsstelle in / außer Betrieb innerhalb von zwei Werktagen, wobei die Kosten zu Lasten des Benutzers gehen. § 2. Der Benutzer des Verteilernetzes verpflichtet sich, die Kosten für die Benutzung der Netze gemäß den von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission genehmigten Tarifen zu zahlen. § 3. In seinen allgemeinen Bedingungen sieht der Betreiber des Verteilernetzes die Modalitäten zur Entschädigung der Schäden infolge mangelnder Information des Benutzers des Verteilernetzes gemäß den Paragraphen 1 und 2 des Artikels 143, sowie die Modalitäten zur Entschädigung der in Artikel 28 des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 30. März 2006 über die Verpflichtungen öffentlichen Dienstes im Elektrizitätsmarkt erwähnten Schäden vor. Abschnitt 2 — Geplante Unterbrechungen des Zugangs Art. 142 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes ist nach Absprache mit dem betroffenen Benutzer des Verteilernetzes berechtigt, den Hochspannungszugang zu unterbrechen, wenn für die Sicherheit, Zuverlässigkeit und/oder Wirksamkeit des Verteilernetzes oder des Anschlusses Arbeiten am Verteilernetz oder am Anschluss erforderlich sind. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes ist berechtigt, den Niederspannungszugang zu unterbrechen, wenn für die Sicherheit, Zuverlässigkeit und/oder Wirksamkeit des Verteilernetzes oder des Anschlusses Arbeiten am Verteilernetz oder am Anschluss erforderlich sind. Art. 143 - § 1. Außer wenn der Betreiber des Verteilernetzes einen Notzustand nachweisen kann, setzt er den Benutzer des Hochspannungsverteilernetzes, sowie dessen Ausgleichsverantwortlichen für die Anschlussleistungen über 630 kVA mindestens zehn Werktage im Voraus von dem Beginn und der wahrscheinlichen Dauer einer Unterbrechung in Kenntnis. Diese Frist wird auf fünf Werktage herabgesetzt, wenn es sich um die Regularisierung einer vorläufigen Reparatur handelt. Gegebenenfalls setzt der Ausgleichsverantwortliche den Versorger davon in Kenntnis. § 2. Außer wenn der Betreiber des Verteilernetzes einen Notzustand nachweisen kann, setzt er den Benutzer des Niederspannungsverteilernetzes mindestens zwei Werktage im Voraus von dem Beginn und der wahrscheinlichen Dauer einer Unterbrechung mit Ausnahme der Abschaltungen von weniger als einer Viertelstunde in Kenntnis. § 3. Zusätzlich zu den in den §§ 1 und 2 vorgesehenen Informationen veröffentlicht der Betreiber des Verteilernetzes auf seiner Internet-Webseite das gebührend auf dem neuesten Stand gehaltene Programm der geplanten Unterbrechungen, sowie die vorgesehene Dauer und die Gründe, dies innerhalb einer Frist von weniger als fünf Tagen. Abschnitt 3 — Ungeplante Unterbrechungen des Anschlusses Art. 144 - § 1. Bei ungeplanten Unterbrechungen des Hochspannungszugangs hält sich der Betreiber des Verteilernetzes dem Benutzer des Verteilernetzes oder seinem bevollmächtigten Versorger und dem Ausgleichsverantwortlichen zur Verfügung, um sie von der Art und der Dauer der Panne in Kenntnis zu setzen. Zu diesem Zweck hat er ihnen bereits eine Rufnummer gegeben, deren Verfügbarkeit und Informationsfähigkeit innerhalb der kürzesten Zeit er gewährleisten kann. § 2. Bei ungeplanten Unterbrechungen des Zugangs gibt der Betreiber des Verteilernetzes auf Anfrage des Benutzers des Verteilernetzes oder dessen Versorgers innerhalb von zehn Werktagen eine schriftliche Erklärung über deren Ursprung sowie eine Zusammenfassung des Ablaufs des Vorfalls ab.

39763


39764

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes veröffentlicht auf seiner Internet-Webseite die Liste, die annähernde Dauer und die kurz erläuterten Ursachen für die ungeplanten Unterbrechungen für die Hochspannung, die mit dem Netz verbunden sind. Für die Niederspannung beschränkt er sich auf die ungeplanten Unterbrechungen von mehr als einer Viertelstunde. Diese binnen einer Frist von weniger als fünf Tagen gebührend auf dem neuesten Stand gehaltenen Informationen werden mindestens ein Jahr auf der Webseite bewahrt. Der Betreiber des Verteilernetzes setzt die CWaPE jedes Trimester von den nicht mit dem Netz verbundenen Ursachen, die auf seiner Webseite nicht veröffentlicht würden, in Kenntnis. Abschnitt 4 — Aussetzung des Zugangs Art. 145 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes behält sich das Recht vor, den Zugang zu seinem Verteilernetz während des strengstens für die Regularisierung der nachstehenden Situationen benötigten Zeitraums völlig oder teilweise auszusetzen: 1° in einem Notzustand; 2° wenn er den Nachweis erbringt, dass die schwerwiegende Gefahr besteht, dass die optimale Betriebsfähigkeit des Netzes und/oder die Sicherheit der Personen oder der Güter gefährdet sind; 3° wenn die Anschlussleistung merklich überschritten wird; 4° im Falle eines Benutzers des Verteilernetzes, der kein Haushaltskunde ist, und nach Zustellung einer Mahnung, in der eine vernünftige Anpassungsfrist festgelegt wird, wenn dieser Benutzer des Verteilernetzes oder dessen Versorger seine finanziellen Verpflichtungen nicht einhält oder wenn auf einmal kein bezeichneter Versorger oder Ausgleichsverantwortlicher vorhanden ist; 5° im Falle eines Haushaltskunden gemäß den im Erlass der Wallonischen Regierung vom 30. März 2006 über die Verpflichtungen öffentlichen Dienstes im Elektrizitätsmarkt. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes bestätigt dem betroffenen Benutzer des Verteilernetzes und der CWaPE schnellstmöglich seinen Beschluss. Die CWaPE kann die praktischen Modalitäten für ihre Information bestimmen. Art. 146 - Die von dem Benutzer des Verteilernetzes tatsächlich entnommene oder eingespeiste Leistung darf auf keinen Fall die in dem Anschlussvertrag angegebene Anschlussleistung überschreiten. Falls die Scheinleistung nicht gemessen wurde, wird ein Leistungsfaktor (cos phi) von 0,9 berücksichtigt. Abschnitt 5 — Zugang zu anderen Netzen Art. 147 - Der Betreiber des Verteilernetzes ist entgegen dem Zugangsinhaber, der mit ihm einen Zugangsvertrag abgeschlossen hat, für den Zugang zu den mit seinem Netz verbundenen Netzen verantwortlich. Die Verbindungen unter den Netzen dürfen nicht unterbrochen werden, außer in Anwendung der Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen. KAPITEL V — Spezifische Vorschriften für den Zugang zum Hochspannungsverteilernetz Abschnitt 1 — Fahrpläne Art. 148 - § 1. Wenn der Betreiber des Verteilernetzes es für erforderlich erachtet (je nach dem entnommenen und/oder eingespeisten Leistungsniveau und/oder aufgrund anderer sachlicher und nicht diskriminatorischer Kriterien), kann er an bestimmten Zugangsstellen von dem Zugangsinhaber täglich einen Fahrplan verlangen, bevor er den Zugang zum Verteilernetz gewährt. In diesem Fall sind die Bestimmungen des Kapitels XI des Titels IV der ¨ bertragung″ anwendbar. ″technischen Regelung zur U Der tägliche Fahrplan für den Tag ″D″ wird spätestens am Tag ″D - 1″ hinterlegt, und zwar zu einem Zeitpunkt, der nach einem in jedem Zugangsvertrag angegebenen Verfahren und durchsichtigen, nicht diskriminatorischen Zulässigkeitsbedingungen festgelegt wird. Für den täglichen Fahrplan können seitens des Zugangsinhabers auch jährliche Prognosen verlangt werden. § 2. Der Zugangsinhaber setzt den Betreiber des Verteilernetzes unverzüglich davon in Kenntnis, sobald er vorhersieht, dass sich das tatsächliche Entnahme- oder Einspeisungsprofil merklich von dem Fahrplan oder den vorerwähnten Erwartungen abweicht. Abschnitt 2 — Blindenergieentnahme Art. 149 - Der Betreiber des Verteilernetzes gewährt dem Zugangsinhaber in Zeitintervallen ein Recht zur Entnahme einer Menge Blindenergie pro Entnahmepunkt, auf den sich der Vertrag bezieht. Art. 150 - Die Mengen bezüglich des induktiven und kapazitiven Betriebs werden getrennt gemessen und nicht gegenseitig ausgeglichen. Art. 151 - § 1. Der Zugangsinhaber verfügt in Zeitintervallen über das Recht zur Entnahme einer Pauschalmenge von induktiver und kapazitiver Blindenergie. § 2. Unter Vorbehalt der Bestimmungen des § 3 entspricht diese Pauschalmenge von Blindenergie in Zeitintervallen 32,9% der Wirkenergie, die während dieses Zeitintervalls an dem Entnahmepunkt für eine Entnahme an einer Spannung von = 30 kV oder über einen Direktanschluss an einer Umspannstation, die das Hochspannungsnetz versorgt, entnommen wird, und 48,4% der während dieses Zeitintervalls an dem Entnahmepunkt entnommenen Wirkenergie in allen anderen Fällen. § 3. Dieses Recht auf die Entnahme von Blindenergie in Zeitintervallen darf nicht unter 3,29% bzw. 4,84% der jeweiligen Menge Wirkenergie liegen, die der Dauer des Zeitabstands multipliziert mit der an dem Entnahmepunkt von dem Zugangsinhaber entnommenen bestellten Leistung entspricht. § 4. Die positive Differenz zwischen der tatsächlich entnommenen induktiven Menge und der gemäß dem vorliegenden Abschnitt zugeteilten Pauschalmenge geht zu Lasten des Zugangsinhabers entsprechend dem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission genehmigten Tarif. § 5. Die positive Differenz zwischen der tatsächlich entnommenen kapazitive Menge und der gemäß dem vorliegenden Abschnitt zugeteilten Pauschalmenge geht zu Lasten des Zugangsinhabers entsprechend dem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission genehmigten Tarif. § 6. Für die Anwendung des vorliegenden Abschnitts ist das betreffende Zeitintervall normalerweise die Viertelstunde für die Zählung und der Monat für die Berechnung, es sei denn, es besteht eine anderslautende Vereinbarung zwischen allen betroffenen Parteien, die der CWaPE mitgeteilt wird.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD KAPITEL VI — Koordinierung der Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten ¨ bertragungsnetzes einigen sich über die Art. 152 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes und der Betreiber des U Liste der an das Verteilernetz angeschlossenen Erzeugungseinheiten, deren Inbetriebsetzung von dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes koordiniert wird. Für jede dieser Einheiten wird zwischen dem Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes U und dem betroffenen Ausgleichsverantwortlichen ein Vertrag zur Koordinierung der Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten abgeschlossen. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes setzt die CWaPE von den Erzeugungseinheiten in Kenntnis, für die der § 1 anwendbar ist. Art. 153 - Die Koordinierung der Inbetriebsetzung der von Artikel 152 betroffenen Erzeugungseinheiten stimmt ¨ bertragung überein. mit den Vorschriften der technischen Regelung zur U ¨ bertragungsnetzes sind sich bei der Art. 154 - Der Betreiber des Verteilernetzes und der Betreiber des U Durchführung der Koordinierung der Inbetriebsetzung der Erzeugungseinheiten gegenseitig behilflich. KAPITEL VII — Hilfsdienste Abschnitt 1 — Ausgleich der Verluste im Netz Art. 155 - Der Betreiber des Verteilernetzes gleicht die Energieverluste in seinem Verteilernetz durch den angemessenen Kauf von Energie aus. Abschnitt 2 — Spannungshaltung und Blindleistungshaushalt Art. 156 - § 1. Unbeschadet des Artikels 238 arbeitet der Betreiber des Verteilernetzes mit dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes im Rahmen der Spannungshaltung und des Blindleistungshaushalts zusammen; erforderlichenU falls gibt er die nötigen Anweisungen an die an sein Netz angeschlossenen Erzeugungseinheiten durch. § 2. Die in diesem Artikel erwähnte Verfügbarkeit und Lieferung der Blindleistung für die Spannungshaltung sind gegebenenfalls Gegenstand eines Kaufs durch ein Wettbewerbsverfahren. Abschnitt 3 — Von dem Betreiber des Verteilernetzes erbrachte Hilfsdienste ¨ bertragungsnetzes oder Art. 157 - § 1. Die Hilfsdienste, die der Betreiber des Verteilernetzes dem Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes erbringt, stimmen mit den diesbezüglich in der technischen Regelung dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragung angeführten Vorschriften überein. zur U ¨ bertragungsnetzes bei der Kontrolle der Verfügbarkeit § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes ist dem Betreiber des U und Erbringung der in § 1 erwähnten Hilfsdienste behilflich. KAPITEL VIII — Maßnahmen im Notfall oder bei Engpässen Art. 158 - § 1. In einem Notfall, der das gesamte Netz beeinträchtigt, führt der Betreiber des Verteilernetzes die ¨ bertragungsnetzes/des lokalen U ¨ bertragungsnetzes aus, wenn erforderlich Anweisungen des Betreibers des U einschließlich der Ausführung des Stromabschaltungsplans. Nach einer Stromabschaltung speist er nur mit der ¨ bertragungsnetzes Strom wieder ein. Zustimmung des Betreibers des lokalen U § 2. In einem Notfall, der sein eigenes Netz beeinträchtigt, trifft der Betreiber des Verteilernetzes alle erforderlichen Maßnahmen, einschließlich Stromabschaltungen zur: 1° Einschränkung der Ausbreitung der Störung, wenn diese ihren Ursprung innerhalb seines Netzes findet; 2° schnellstmöglichen Wiederinbetriebsetzung der betroffenen Leitungen. Art. 159 - Um zu verhindern, dass in seinem eigenen Netz interne Engpässe auftauchen, kann der Betreiber des Verteilernetzes Verträge erstellen, in denen eine Unterbrechung oder Einschränkung der Last innerhalb oder außerhalb der Spitzenlast vorgesehen werden. Bei der Erstellung des nächsten Anpassungsplans berücksichtigt er die festgestellten Engpässe. TITEL V — Mess- und Zählungsordung KAPITEL I — Allgemeine Bestimmungen Art. 160 - In dem vorliegen Titel werden die Rechte und Pflichten des Betreibers des Verteilernetzes und der Benutzer des Netzes und/oder Versorger und/oder Ausgleichsverantwortlichen, was einerseits die Zurverfügungstellung, die Installation und die Wartung der Messeinrichtungen und andererseits die Ablesung, die Behandlung und die Zurverfügungstellung der Messdaten betrifft, beschrieben. Art. 161 - § 1. Jede zu einem Anschluss an ein Verteilernetz gehörende Zugangsstelle gibt Anlass zu einer Zählung zur Ermittlung der an dieser Zugangsstelle in das Verteilernetz eingespeisten oder aus ihm entnommenen Wirk- und/oder Blindenergie und unter Umständen der entsprechenden viertelstündigen Höchstleistungen. Zu diesem Zweck wird eine Messanlage benutzt. Ein Gebäude, das Gegenstand eines neuen Anschlusses ist und als Wohnung für natürliche Personen dient, muss mit einem Anschluss und einer individuellen Zählanlage je Wohnung ausgestattet sein, außer in den durch die anwendbare Gesetzgebung vorgesehenen Ausnahmen. § 2. Die Endbenutzer, die an das private Netz eines Gebäudes oder eines Gebietes (Campingplätze, Wohnparks, betreute Wohnungen, Betagtenheime, Studentenzimmer …) angeschlossen sind, werden nur dann als Benutzer des Netzes im Sinne des Dekrets betrachtet, wenn sie über einen getrennten Anschluss und eine getrennte Messvorrichtung auf dem Verteilernetz verfügen, oder bei Anwendung von Titel I, Kapitel IX. § 3. Die entnommenen Energien und die eingespeisten Energien sind Gegenstand von getrennten Zählungen, außer im Falle der in § 4 dieses Artikels und in Artikel 128, § 2 vorgesehenen Ausnahmen. § 4. Die kleinen Eigenerzeuger, die über eine Einheit zur Erzeugung von Grünstrom mit einer Leistung von höchstens 10 kVA verfügen, die anerkannt und bei der CWaPE als Anlage zur Erzeugung von Grünstrom eingetragen ist, können einen Ausgleich zwischen den Entnahmen von dem Netz und den Einspeisungen in das Netz in Anspruch nehmen. Was die Zählung betrifft, verfügen sie über folgende Alternative: — entweder ein einfacher Zähler, ohne Rücklaufhemmung, der die eingespeiste Energie automatisch von ihrem ¨ berschreitet die eingespeiste Energie den Verbrauch, so wird sie nicht vergütet; der Verbrauchs abzählt. U Betreiber des Verteilernetzes teilt dann dem Versorger einen Verbrauch gleich null mit.

39765


39766

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD — oder ein Zweirichtungszähler, der die verbrauchten und eingespeisten Energien getrennt registriert. ¨ berschreitet die eingespeiste Energie die verbrauchte Energie, so kann sie vergütet werden. Der Betreiber des U Verteilernetzes, der für die Durchführung des Ausgleichs verantwortlich ist, teilt dem Versorger des Eigenerzeugers je nach Fall einen Verbrauch bzw. eine Einspeisung mit. Der Eigenerzeuger, der diesen Ausgleich in Anspruch nimmt, teilt es seinem Versorger vor der Unterzeichnung eines Vertrags mit. Es gibt nur einen Versorger pro Zugang. Beträgt die Zählung mehrere Tarifzeiten, so wie sie in Artikel 177 bestimmt werden, so wird der Ausgleich pro Tarifzeit vorgenommen. Art. 162 - Die Messanlagen und Messdaten haben zum Zweck, die Abrechnung auf Grundlage der in das Verteilernetz eingespeisten und/oder aus ihm entnommenen Energiemengen zu ermöglichen und dienen ebenfalls zur Gewährleistung eines angemessenen Betriebs des Verteilernetzes. Für Stromversorgungen von geringer Menge (Bushaltestellen, Telefonkabinen, Verkehrsampeln,...) oder von kurzer Dauer können die Energiemengen ausnahmsweise pauschal ohne Benutzung einer Zählanlage festgelegt werden. Dies gilt ebenfalls für die Straßenbeleuchtung und die Versorgung der Kabelfernsehennetze. Die Bewertung des Verbrauchs wird von dem Betreiber des Verteilernetzes vorgenommen, der sie dem Kunden und seinem Versorger mitteilt. Art. 163 - Die in Artikel 162 erwähnte Abrechnung kann auf Daten beruhen, die sich auf unter Umständen gruppierte Taktperioden beziehen. Je nach der Anschlussart werden diese Daten unmittelbar aus den Messanlagen entnommen oder sie ergeben sich aus der Anwendung von Standardprofilen auf die Messdaten. Art. 164 - Die in Artikel 163 erwähnte Taktperiode beträgt eine Viertelstunde. Art. 165 - Die Einrichtung der Messausrüstungen erfolgt gemäß der vorliegenden Regelung und den aufgrund dieser abgeschlossenen Verträgen. Der Betreiber des Verteilernetzes ist ebenfalls damit beauftragt, die Messdaten zu erfassen, für gültig zu erklären, zur Verfügung zu stellen und zu archivieren. Bei der Durchführung dieser Aufgabe wendet er sachliche und nicht diskriminatorische Kriterien an. Die betroffenen Parteien treffen außerdem die notwendigen Vorkehrungen, damit die geltenden Vertraulichkeitsregeln beachtet werden. Art. 166 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes verwaltet die Datei im Sinne des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 über den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten. Im Sinne des vorliegenden Titels versteht man unter ″personenbezogene Daten″ die Daten bezüglich sowohl natürlicher, als auch juristischer Personen. § 2. Für die Erfassung von Mess- und Zugangsdaten darf der Betreiber des Verteilernetzes lediglich Personen heranziehen, die weder Erzeuger, Ausgleichsverantwortliche, Inhaber einer Versorgungslizenz oder Zwischenhändler sind, noch Unternehmen angehören die mit diesen in Verbindung stehen. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes verfügt über alle Rechte eines Eigentümers für seine Zähldaten. KAPITEL II — Bestimmungen bezüglich der Messanlagen Abschnitt 1 — Allgemeines Art. 167 - Unbeschadet der Bestimmungen der vorliegenden Regelung müssen die in der Messanlage benutzten Ausrüstungen den auf die Messanlagen oder deren Bestandteile anwendbaren Anforderungen der belgischen Regelungen und Normen und internationalen Normen, insbesondere des Königlichen Erlasses vom 6. Juli 1981 über die zur Messung der elektrischen Energie bestimmten Vorrichtungen, entsprechen. Sie müssen versiegelt werden können. Art. 168 - Unbeschadet der bestehenden Lage ist der Betreiber des Verteilernetzes für die Qualität und Zuverlässigkeit der Messungen verantwortlich. Zu diesem Zweck kann er fordern, dass die Messanlagen ihm oder einem unter seiner Kontrolle stehenden Unternehmen gehören. Art. 169 - Eine Messanlage setzt sich aus allen zur Durchführung der in Artikel 169 angeführten Messungen erforderlichen Ausrüstungen zusammen und kann sich demnach aus integrierten oder nicht integrierten Kombinationen zusammensetzen: 1° Stromwandler; 2° Spannungswandler; 3° Zähler; 4° Messwerterfassungssysteme; 5° Kommutatoren; 6° Schrank - Anschlussklemmen - Verkabelung; 7° Fernübertragungssysteme; 8° Schutzvorrichtungen. Art. 170 - Der Benutzer des Verteilernetzes und der Betreiber des Verteilernetzes sind berechtigt, in ihren Anlagen alle Geräte auf ihre Kosten einzurichten, die sie für erforderlich erachten, um die Genauigkeit der in Artikel 169 erwähnten Messanlage zu überprüfen. Eine derartige, unter Umständen dem Benutzer des Verteilernetzes gehörende ¨ berprüfungen Messausrüstung muss mit den Vorschriften der vorliegenden Regelung übereinstimmen. Falls diese U Abweichungen erkennen lassen sollten, sind die in Artikel 185 erwähnten Bestimmungen anwendbar. Art. 171 - § 1. Wenn der Benutzer des Verteilernetzes zusätzliche Ausrüstungen in die Messanlage in Verbindung mit seinem Anschluss einzubauen wünscht, um eine Kontrollmessung durchzuführen, wendet er sich an den Betreiber des Verteilernetzes, der auf der Grundlage sachlicher und nicht diskriminatorischer Kriterien bewertet, ob diese Anlage eingerichtet werden kann, ohne die Sicherheit, Zuverlässigkeit oder Wirksamkeit des Verteilernetzes und die Qualität der Basismessung zu beeinträchtigen. Im Falle einer günstigen Bewertung führt er die Einrichtung im Rahmen nicht diskriminatorischer Bedingungen und Fristen aus. Diese Ausrüstungen müssen mit den Vorschriften der vorliegenden Regelung übereinstimmen und dürfen die Hauptmessung nicht beeinflussen. Im Falle einer ungünstigen Bewertung wird der CWaPE eine Abschrift des Berichts übermittelt. § 2. Alle Kosten in Verbindung mit diesen zusätzlichen Ausrüstungen gehen zu Lasten des Benutzers des Verteilernetzes, der sie beantragt hat.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 172 - Der Betreiber des Verteilernetzes kann auf seine Kosten jede Ausrüstung in die Anlage einfügen, die er zur Ausführung seiner Aufgaben für erforderlich erachtet, insbesondere um Qualitätsindexe der Spannung und/oder des Stroms zu messen. Art. 173 - Der Benutzer des Verteilernetzes und der Betreiber des Verteilernetzes treffen gemeinsame Vereinbarungen, damit die Messanlage gegen Stöße, Schwingungen, extreme Temperaturen und im Allgemeinen gegen alles, was Schäden oder Störungen verursachen könnte, geschützt ist. Abschnitt 2 — Standort der Messanlage Art. 174 - Die Messanlage wird in der unmittelbaren Nähe der Zugangsstelle eingerichtet. Art. 175 - In Abweichung von Artikel 174 und für einen Hochspannungsanschluss von einer Leistung von weniger als 250 kVA kann der Betreiber des Verteilernetzes aus wirtschaftlichen Gründen beschließen, die Messanlage auf der Niederspannungsseite des Leistungstransformators einzurichten. Art. 176 - § 1. In Abweichung von Artikel 174 kann der Betreiber des Verteilernetzes im Einvernehmen mit dem Benutzer des Verteilernetzes beschließen, die Messanlage an einer anderen Stelle als an der Zugangsstelle einzurichten. § 2. Wenn es technisch nicht möglich ist, die Messanlage in der unmittelbaren Nähe der Zugangsstelle einzurichten, einigt sich der Betreiber des Verteilernetzes mit dem Benutzer des Verteilernetzes über die Stelle, an der sie eingerichtet wird. Abschnitt 3 — Tarifzeiten Art. 177 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes verwaltet und betätigt die Geräte und Signale, die zur Bedienung der Zähleinrichtungen und der Einspeisungskreisläufe notwendig sind, im Hinblick auf die Anwendung der verschiedenen Tarifzeiten. Er sorgt dafür, dass diese Geräte wenigstens folgende Funktionalitäten aufweisen: — die Regulierung der Zählvorrichtungen für den Tag-/Nacht-Tarif und eventuell für andere besondere Tarife; — die Regulierung der getrennten Einspeisungskreisläufe für den Verbrauch während bestimmter Zeiträume. Er veröffentlicht die Informationen über die angewandte Steuerungsart einschließlich der Einstellung der Zeiten für die Tarifzeiten. § 2. Die Anpassungen der in § 1 erwähnten Funktionalität auf Anregung des Betreibers des Verteilernetzes können nur nach Beratung mit den betroffenen Versorgern vorgenommen werden. § 3. Die Benutzer des Verteilernetzes oder ihr Versorger können einen begründeten Antrag auf Anpassung der Steuerung und/oder der Perioden bei dem betroffenen Betreiber des Verteilernetzes einreichen; dieser schätzt die technische und wirtschaftliche Machbarkeit auf der Grundlage von objektiven und nicht diskriminatorischen Kriterien und gibt deren Kosten bekannt. Abschnitt 4 — Sondervorschriften für die Budgetzähler Art. 178 - Wenn in Anwendung der Verpflichtungen öffentlichen Dienstes bei einem Haushaltskunden ein Budgetzähler eingerichtet wird, hat dieser mindestens folgende Funktionalitäten: 1° es müssen verschiedene Betriebsarten des Zählers möglich sein: — Stromabgabe auf der Grundlage einer Anzahl vorbezahlter kWh (Vorauszahlung); — klassische Stromabgabe und Abrechnung (monatlich mit Jahresabrechnung); — Stromabgabe auf der Grundlage der Anzahl vorbezahlter kWh und, wenn diese kWh verbraucht sind, Weiterführung der Stromversorgung mit der in Punkt 2° erwähnten Leistung. 2° die Möglichkeit, eine Funktionseinheit ″garantierte minimale Liefermenge″ beizufügen, die den Durchlass einer nach den in dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 30. März 2006 über die Verpflichtungen öffentlichen Dienstes im Elektrizitätsmarkt festgesetzten Werten begrenzten Leistung ermöglicht; 3° die Möglichkeit, für den Betrieb im Vorauszahlungsmodus leicht aufgeladen zu werden. 4° die Möglichkeit, die Aufladung dem gewählten Versorger zuzuordnen. Abschnitt 5 — Versiegelungen Art. 179 - § 1. Die Messanlage wird von dem Betreiber des Verteilernetzes versiegelt. § 2. Abgesehen von der Entsiegelung durch den Betreiber des Verteilernetzes dürfen die Siegel nicht ohne die vorherige schriftliche Genehmigung des Betreibers des Verteilernetzes gebrochen oder abgenommen werden. Bei Siegelbruch oder unerlaubtem Eingriff setzt der Betreiber des Verteilernetzes insbesondere den Versorger und den Ausgleichsverantwortlichen davon in Kenntnis. Er lässt die Versiegelung auf Kosten des Benutzers wiederherstellen. Abschnitt 6 — Genauigkeitsansprüche Art. 180 - Die minimalen Genauigkeitsansprüche der Messanlage werden in der Anlage II angegeben. Abschnitt 7 — Pannen und Fehler Art. 181 - Wenn für einen Anschluss, der wie in Artikel 170 vorgesehen mit Kontrollmessungen ausgestattet ist, eine Hauptmessung ausfällt, ersetzt die Kontrollmessung die Hauptmessung. Art. 182 - Unter Vorbehalt anderer, in dem Anschlussvertrag vereinbarter Bestimmungen behebt der Betreiber des Verteilernetzes die Pannen der Messanlage innerhalb einer Frist von: 1° drei Werktagen für eine Messanlage in Verbindung mit einer Zugangsstelle mit einer Anschlussleistung von mindestens 100 kVA; 2° sieben Werktagen für die anderen Messanlagen. Diese Frist läuft ab dem Zeitpunkt, zu dem der Betreiber des Verteilernetzes von der Panne in Kenntnis gesetzt wurde. Art. 183 - Wenn die Panne infolge eines Falles höherer Gewalt nicht innerhalb der in Artikel 182 erwähnten Frist behoben werden kann, trifft der Betreiber des Verteilernetzes alle erforderlichen Vorkehrungen, um den Messdatenverlust einzuschränken und setzt den Versorger davon in Kenntnis.

39767


39768

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 184 - Ein Fehler in einer Messangabe wird immer als signifikant angesehen, wenn er größer als die aufgrund der in Artikel 180 erwähnten Genauigkeitsklassen zugelassenen Fehler ist. Art. 185 - Jeder Benutzer des Verteilernetzes oder Versorger, der einen signifikanten Fehler in den Messdaten vermutet, setzt den Betreiber des Verteilernetzes unverzüglich davon in Kenntnis und kann bei diesem schriftlich eine Kontrolle der Messanlage beantragen. Der Betreiber des Verteilernetzes sieht demzufolge schnellstmöglich die Durchführung eines Kontrollprogramms vor. Art. 186 - Wenn sich bei der in Artikel 186 erwähnten Kontrolle herausstellt, dass die Einstellung der Messanlage die Ursache eines signifikanten Fehlers ist, lässt der Betreiber des Verteilernetzes eine Eichung vornehmen oder nimmt diese selbst vor. Art. 187 - Wenn es erscheint, dass eine Messanlage einen Fehler, eine Panne oder eine Ungenauigkeit vorweist, die nicht durch eine Eichung korrigiert werden kann und die die Ursache eines signifikanten Fehlers ist, macht der Betreiber des Verteilernetzes diesen ausfindig und behebt ihn so schnell wie möglich. Art. 188 - Der Betreiber des Verteilernetzes kommt für die durch die in den Artikeln 185 bis 187 erwähnten Verrichtungen verursachten Kosten auf, wenn ein signifikanter Fehler festgestellt wurde. Im gegenteiligen Fall werden sie von dem Antragsteller übernommen. Abschnitt 8 — Wartung und Inspektionen Art. 189 - Die Wartung der Messanlage wird von dem Betreiber des Verteilernetzes derart durchgeführt, dass diese ständig den in der vorliegenden Regelung angeführten Ansprüchen genügt. Art. 190 - Der Betreiber des Verteilernetzes hat Zugang zu den Messanlagen, einschließlich der für die eventuelle Kontrollmessung bestimmten Anlagen, um eine Kontrolle der Konformität mit der vorliegenden Regelung vorzunehmen, und zwar nachdem er den Benutzer des Verteilernetzes vorher benachrichtigt hat. Abschnitt 9 — Eichungen Art. 191 - Der Betreiber des Verteilernetzes vergewissert sich, dass die Bestandteile der Messanlage vor der ersten Inbetriebsetzung gemäß den geltenden nationalen und internationalen Normen geeicht wurden. Art. 192 - Das Programm und der Zeitplan für die Eichung werden von dem Betreiber des Verteilernetzes gemäß den geltenden nationalen und internationalen Normen aufgestellt. Art. 193 - Die höchstzulässigen Niveaus der Messunsicherheit für die Eichungsvorgänge werden in der Anlage III angegeben. Art. 194 - Die Eichung der Bestandteile der Messanlage wird von einem in diesem Bereich zugelassenen Organ oder Dienst durchgeführt. Abschnitt 10 — Administrative Verwaltung der technischen Daten der Messanlagen Art. 195 - Der Betreiber des Verteilernetzes wird mit der Aktualisierung und Archivierung der für eine optimale Bewirtschaftung der Messanlagen und für die geltenden gesetzlichen Kontrollen erforderten Daten beauftragt, wie zum Beispiel die Daten über den Hersteller, den Bautyp, die Seriennummer, das Baujahr und die Kontroll- und Eichungsdaten. KAPITEL III — Bestimmungen über die Messdaten Abschnitt 1 — Gemessene und berechnete Lastprofile Art. 196 - Die Abrechnung der Kosten bezüglich des Zugangs zum Verteilernetz und dessen Benutzung beruht auf einer Reihe von Daten, von denen sich jede auf eine Taktperiode gemäß Artikel 164 bezieht. Eine solche Reihe von Daten wird weiter unten «Lastprofil» genannt. Man unterscheidet zwei Arten von Lastprofilen: a) der gemessene Lastgang: die Messanlage registriert für jede Taktperiode die entnommene und/oder eingespeiste Energie, ab welcher der Lastgang erstellt wird; b) das berechnete Lastprofil: ein Lastprofil wird auf der Grundlage von Datenaufzeichnungen der Messanlage berechnet, die sich auf relativ lange Zeiträume beziehen (zum Beispiel Jahresaufzeichnungen und bei jedem Versorgerwechsel für Niederspannung) und der Anwendung eines synthetischen Lastprofils, das den Verbrauchscharakteristiken des oder der betroffenen Benutzer angepasst ist. Art. 197 - § 1. Für die Messanlagen, die die Zugangsstellen eines vorhandenen Anschlusses betreffen, für die der Durchschnitt der auf einer über einen Zeitraum von zwölf aufeinanderfolgenden Monaten festgelegten Monatsbasis entnommenen und/oder eingespeisten maximalen viertelstündigen Leistungen mindestens 100 kW beträgt, sind die in Betracht gezogenen Lastgänge diejenigen, die gemessen werden. § 2. Für die Messanlagen, die sich auf niedrigere Leistungen beziehen, kann der Betreiber des Verteilernetzes auf Antrag und zu Lasten des Benutzers des Verteilernetzes oder des(der) Versorger(s) ebenfalls die Aufzeichnung des Lastgangs vornehmen. § 3. Für die neuen Anschlüsse oder diejenigen, für die eine Verstärkung der Leistung durchgeführt wird, sodass die Anschlussleistung auf mindestens 100 kVA gebracht wird, installiert der Betreiber des Verteilernetzes eine Messanlage mit Aufzeichnung des Lastgangs. Art. 198 - Für alle Zugangsstellen, deren Messanlage den gemessenen Lastgang aufzeichnet, wird die in Artikel 196 erwähnte Abrechnung auf der Grundlage dieses gemessenen Lastgangs erstellt. Art. 199 - § 1. Im Hinblick auf eine interne Benutzung ist der Benutzer des Verteilernetzes berechtigt, durchgehend über die in der Messanlage in Verbindung mit seinem Anschluss lokal verfügbaren Messdaten zu verfügen. Der visuelle Zugang zu den Zähldaten ist kostenlos. Die Zurverfügungstellung der Daten mittels eines zusätzlichen Geräts ist Gegenstand eines einzigen Installationspreises gemäß einem durch die Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission genehmigten Tarifs. In den außergewöhnlichen Fällen, in denen sich die Messanlage an einem dem Benutzer des Verteilernetzes unzugänglichen Ort befindet, wendet sich dieser an den Betreiber des Verteilernetzes, der ihm gemäß den in Artikel 16 erwähnten Bestimmungen innerhalb einer vernünftigen Frist den Zugang gewährt.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Die in §1 angegebenen Messeinheiten enthalten mindestens die Messdaten, die für die Inrechnungstellung dienen. Auf Antrag des Benutzers des Verteilernetzes gibt der Betreiber des Verteilernetzes die zur Auslegung der Messdaten erforderlichen Auskünfte. Abschnitt 2 — Sonderbestimmungen über den gemessenen Lastgang Art. 200 - Der Lastgang wird auf der Grundlage von Messperioden aufgezeichnet, die der Taktperiode im Sinne von Artikel 164 entsprechen. Art. 201 - Gemäß den Bestimmungen des Anschlussvertrags und/oder den Bedürfnissen des Betreibers des Verteilernetzes zeichnet die Messanlage folgende Daten pro Messperiode auf: 1° die Angabe der Messperiode; 2° die eingespeiste und/oder entnommene Wirkleistung; 3° gegebenenfalls die eingespeiste und/oder entnommene Blindleistung. Art. 202 - Der Betreiber des Verteilernetzes erfasst die Messdaten über den elektronischen Weg oder durch Fernlesung. Art. 203 - Die Erfassung der in Artikel 201 erwähnten Daten erfolgt gemäß dem von dem Betreiber des Verteilernetzes festgelegten Kommunikationsprotokoll. Art. 204 - Um gegebenenfalls die Fernlesung der Messanlage zu ermöglichen, sorgt der Betreiber des Verteilernetzes für die Durchführung der am besten geeigneten Telekommunikationsverbindung auf der Grundlage technisch-wirtschaftlicher Kriterien. Art. 205 - Eine Messperiode bezieht sich auf den Zeitpunkt 00.00.00 nach der Ortszeit. Art. 206 - Der Unterschied zwischen den Start- und Endzeiten der Messperiode im Verhältnis zur Ortszeit darf zehn Sekunden nicht überschreiten. Abschnitt 3 — Sonderbestimmungen bezüglich des berechneten Lastprofils Art. 207 - Ein Lastprofil teilt eine Einheitsbelastung in Taktperioden im Sinne von Artikel 164 auf der Grundlage von SYNERGRID statistisch erstellten synthetischen Lastprofilen auf. Es sind mindestens vier Profile vorhanden: — der Haushaltskunde, dessen Nachtverbrauch verhältnismäßig gering ist; — der Haushaltskunde, dessen Nachtverbrauch verhältnismäßig groß ist; — der Nichthaushaltskunde mit P Anschluss von weniger als 56 kVA; — der Nichthaushaltskunde mit P Anschluss von wenigstens 56 kVA. Diese Profile werden durch SYNERGRID, der ihnen andere Profile für spezifische Kunden beifügen kann, bekannt gemacht. Der Betreiber des Verteilernetzes gewährt jedem betroffenen Zugang ein Profil. Art. 208 - § 1. Der Versorger und sein Ausgleichsverantwortlicher organisieren für jeden Kunden eine Einspeisung, die dem in Artikel 207 erwähnten Lastprofil entspricht und deren Niveau je nach der Verbrauchserfassung des Kunden, der anwendbaren Parameter und der Umstände angeglichen wird. § 2. Das Lastprofil eines jeden Kunden wird systematisch auf der Grundlage der abgelesenen Messdaten angeglichen, und zwar monatlich für die Hochspannung und jährlich für die Niederspannung. Es muss ein Ausgleich zwischen den verschiedenen Beteiligten organisiert werden, um die Ungenauigkeit des Systems zu korrigieren. In diesem Rahmen wird der Rest aus dem Zuteilungsverfahren unter die Versorger und/oder Ausgleichsverantwortlichen gemäß im Einvernehmen abgeschlossenen Modalitäten verteilt, während die nach der Ausgleichung verbleibende Menge den Betreibern der Verteilernetze gemäß den im Einvernehmen unter allen Parteien bestimmten Modalitäten angerechnet wird. Die Strafen wegen Gleichgewichtsmangel werden am Ende des Zuteilungsverfahrens festgesetzt und werden nicht durch das Ausgleichungsverfahren in Frage gestellt. Art. 209 - § 1. Der Verbrauch oder gegebenenfalls die Erzeugung an den Hochspannung-Zugangsstellen ohne Registrierung des Lastprofils, mit oder ohne Registrierung der maximalen viertelstündigen Spitze, wird monatlich von dem Betreiber des Verteilernetzes gemessen. § 2. Der Verbrauch oder gegebenenfalls die Erzeugung an den Niederspannung-Zugangsstellen ohne Registrierung des Lastprofils wird von dem Betreiber des Verteilernetzes bei jedem Versorger- bzw. Kundenwechsel und auf jeden Fall 12 Monate nach der letzten Zählerablesung gemessen. Der Zähler wird ebenfalls an Ort und Stelle von dem Betreiber des Verteilernetzes wenigstens einmal in einem Zeitraum von 24 Monaten abgelesen, dies insofern er Zugang zu den Messvorrichtungen hat. Abschnitt 4 — Datenverarbeitung Art. 210 - § 1. Die in Artikel 201 erwähnten Daten werden von dem Betreiber des Verteilernetzes elektronisch gespeichert. § 2. Den in § 1 erwähnten Daten fügt der Betreiber des Verteilernetzes folgende Daten bei: 1° die Identifizierung der Zugangsstelle; 2° den Standort der Messanlage; 3° die Identifizierung des Versorgers und des Ausgleichsverantwortlichen. § 3. Die Datenverarbeitung muss derart erfolgen, dass die Genauigkeit dieser Daten nicht beeinflusst wird. Abschnitt 5 — Validierung und Korrektur der Messdaten Art. 211 - § 1. Wenn sich die Messanlage nicht in unmittelbarer Nähe der Zugangsstelle befindet, werden die Messdaten auf der Grundlage eines Bewertungsverfahrens korrigiert, das die effektiven physischen Verluste zwischen der Messstelle und der Zugangsstelle berücksichtigt. Dieses Verfahren wird normalerweise in dem Anschlussvertrag festgelegt und der CWaPE übermittelt. § 2. Wenn die Korrekturmethode nicht im Anschlussvertrag festgelegt wird, wendet der Betreiber des Verteilernetzes auf der Grundlage sachlicher und nicht diskriminatorischer Kriterien die am besten geeignete Methode an, die er dem Benutzer und der CWaPE übermittelt.

39769


39770

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 212 - § 1. Wenn der Betreiber des Verteilernetzes nicht über die effektiven Messdaten verfügen kann oder wenn die verfügbaren Ergebnisse unzuverlässig oder unrichtig sind, werden diese Messdaten in dem Validierungsprozess aufgrund von sachlichen und nicht diskriminatorischen Kriterien berechtigte Werte ersetzt. § 2. Die unzuverlässigen oder unrichtigen Daten werden auf der Grundlage eines oder mehrerer Bewertungsverfahren korrigiert, wie zum Beispiel: 1° redundante Messungen; 2° andere Messergebnisse, über die der betroffene Betreiber des Verteilernetzes verfügt; 3° ein Vergleich mit den Daten einer als gleichwertig angesehenen Periode. Validierungsmethoden können im Einvernehmen zwischen allen Partnern bestimmt werden; die CWaPE wird davon informiert. Art. 213 - Nach der Anwendung der Artikel 211 und 212 kann der Betreiber des Verteilernetzes die Messdaten jeder Form von zusätzlicher Kontrolle unterwerfen, die er für erforderlich erachtet und nachdem er den betroffenen Benutzer und die CWaPE davon in Kenntnis gesetzt hat. Diese Messdaten werden anschließend als validiert betrachtet. Abschnitt 6 — Speicherung, Archivierung und Schutz der Daten Art. 214 - Der Betreiber des Verteilernetzes speichert alle Messdaten, sowie die eventuell korrigierten Messdaten in einen nicht flüchtigen Speicher. Art. 215 - Der Betreiber des Verteilernetzes archiviert die in Artikel 214 erwähnten Daten während eines Zeitraums von mindestens fünf Jahren. Art. 216 - Die von dem Betreiber des Verteilernetzes zentralisierten Messdaten sind lediglich dem Personal des Betreibers des Verteilernetzes unter Einhaltung der gesetzlichen, die Zählung regelnden Bestimmungen und der Artikel 165 und 166 zugänglich. Abschnitt 7 — Im Falle von gemessenen Lastgängen zur Verfügung zu stellende Messdaten Art. 217 - § 1. Die Messdaten werden grundsätzlich in elektronischer Form ausgetauscht und zur Verfügung gestellt. § 2. Die in diesem Abschnitt bestimmten Fristen können im Einvernehmen zwischen allen Akteuren verkürzt werden; die CWaPE wird davon informiert. Art. 218 - § 1. Je nach den im Rahmen des Artikels 14 erstellten Verfahren stellt der Betreiber des Verteilernetzes jeden Werktag dem betroffenen Versorger und dem Zugangsinhaber auf einer viertelstündigen Basis für die von ihm versorgten oder mit Energie bespeisten Zugangsstellen, die mit einer automatischen Ablesung versehen sind, folgende Messdaten zur Verfügung: 1° die für den Tag D -1 und die eventuellen Zwischentage nicht validierten Zähldaten je Zugangsstelle, außer wenn die Empfänger gegenteilige Anweisungen geben. 2° die für den Tag D-1 und die eventuellen Zwischentage validierten Zähldaten. Die eventuellen Unterschiede mit den nicht validierten Zähldaten teilt er so schnell wie möglich dem Versorger mit. Am zehnten Werktag nach dem Verbrauch sind alle Zähldaten mitgeteilt und validiert. Für mindestens 95% der Zugangsstellen müssen die Zähldaten des Monats spätestens am vierten Tag des darauffolgenden Monats validiert und verfügbar sein. Die übermittelten Zähldaten schließen unter Umständen die Korrekturkoeffizienten mit ein, wobei die korrigierten oder geschätzten Daten identifiziert sind. 3° Was die Blindenergie angeht, können die validierten Daten in unterschiedlichen Fristen übermittelt werden, nach Modalitäten, die im Einvernehmen zwischen allen betroffenen Parteien und unter Einhaltung der Artikel 149 bis 151 festzulegen sind. § 2. Für die Erzeugungsanlagen werden die im vorliegenden Artikel erwähnten validierten Zähldaten dem betroffenen Versorger auf dessen einfachen Antrag übermittelt. Dieser Austausch von Informationen kann gemäß einem im Einvernehmen mit dem Erzeuger bestimmten Protokoll stattfinden. § 3. Die in § 1 erwähnten Daten werden ebenfalls dem Benutzer des Netzes auf dessen schriftlichen Antrag übermittelt, unter der Voraussetzung, dass letzterer die Kosten dafür übernimmt, nach einem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission (CREG) genehmigten Tarif. § 4. Im Falle einer Panne der Messanlage ersetzt der Betreiber des Verteilernetzes die fehlenden Daten durch seine beste Einschätzung dieser Daten. Art. 219 - Der Betreiber des Verteilernetzes begründet die auf der Grundlage der Artikel 211 und 212 ausgeführten Angleichungen und Korrekturen und setzt die CWaPE davon in Kenntnis. Art. 220 - § 1. Jeden Werktag stellt der Betreiber des Verteilernetzes dem Ausgleichsverantwortlichen für den Tag D – 1 und die etwaigen Zwischentage die nicht validierten Zähldaten auf einer viertelstündigen Grundlage in einer nach Versorger gruppierten Form zur Verfügung. § 2. Jeden Tag stellt der Betreiber des Verteilernetzes dem Ausgleichsverantwortlichen die validierten Zähldaten in einer nach Versorger gruppierten Form zur Verfügung, dies spätestens am zehnten Werktag nach dem Tag des Verbrauchs. Art. 221 - Der Betreiber des Verteilernetzes kann dem Betroffenen Versorger oder dem Zugangsinhaber oder dem Ausgleichsverantwortlichen auf dessen Antrag die obenerwähnten validierten oder nicht validierten Daten häufiger als in Artikel 218 vorgesehen zur Verfügung stellen. Zu diesem Zweck wendet sich die betroffene Person an den Betreiber des Verteilernetzes, der den Antrag auf der Grundlage sachlicher und nicht diskriminatorischer Kriterien bewertet und die sich daraus ergebenden Aufgaben ausführt. Die damit verbundenen Kosten gehen zu Lasten des Antragstellers, nach einem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission (CREG) genehmigten Tarif. Art. 222 - § 1. Jeden Werktag stellt der Betreiber des Verteilernetzes je nach Fall dem Betreiber des ¨ bertragungsnetzes oder dem Betreiber des lokalen U ¨ bertragungsnetzes für den Tag D – 1 und die etwaigen U Zwischentage die nicht validierten Zähldaten auf einer viertelstündigen Grundlage in einer nach Ausgleichsverantwortlichen gruppierten Form zur Verfügung. ¨ bertragungsnetzes oder dem § 2. Jeden Tag stellt der Betreiber des Verteilernetzes je nach Fall dem Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes die validierten Zähldaten in einer nach Ausgleichsverantwortlichen Betreiber des lokalen U gruppierten Form zur Verfügung, dies spätestens am zehnten Werktag nach dem Tag des Verbrauchs.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 223 - Auf Antrag des Benutzers des Verteilernetzes oder des betroffenen Versorgers stellt der Betreiber des Verteilernetzes dem Antragsteller zusätzliche Messdaten oder andere Informationen aus der betreffenden Messanlage zu einem anderen Zweck als der in Artikel 162 erwähnten Abrechnung zur Verfügung. Zu diesem Zweck wendet sich der Antragsteller an den Betreiber des Verteilernetzes, der den Antrag auf der Grundlage sachlicher und nicht diskriminatorischer Kriterien bewertet und die sich daraus ergebenden Aufgaben ausführt. Die damit verbundenen Kosten gehen zu Lasten des Antragstellers nach einem von der Elektrizitäts- und Gasregulierungskommission (CREG) genehmigten Tarif. Abschnitt 8 — Im Falle von berechneten Lastprofilen zur Verfügung zu stellende Messdaten Art. 224 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes stellt dem betroffenen Versorger für die von ihm versorgten oder mit Energie bespeisten Zugangsstellen validierte Messdaten, die monatlich aufgezeichnet werden, zur Verfügung. Für mindestens 95% dieser Zugangsstellen müssen die Daten spätestens am vierten Werktag des darauffolgenden Monats übermittelt werden und für alle Zugangsstellen spätestens am zehnten Werktag dieses Monats. Der Betreiber des Verteilernetzes gibt immer das Datum der Zählerablesung an. Er identifiziert die korrigierten (Artikel 211) oder geschätzten (Artikel 212) Daten. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes stellt dem Versorger für die von ihm versorgten oder mit Energie bespeisten Zugangsstellen validierte Zähldaten, die jährlich aufgezeichnet werden, zur Verfügung. Für mindestens 95% der Zugangsstellen müssen diese Daten spätestens am vierten Werktag nach der Ablesung des Zählers und für alle Zugangsstellen spätestens am zehnten Werktag nach der Ablesung des Zählers übermittelt werden. Der Betreiber des Verteilernetzes muss immer das Datum der Ablesung des Zählers für die Zugangsstellen angeben. Wenn es zum Zeitpunkt der Validierung der Zähldaten zum Vorschein kommt, dass eine Ablesung des Zählers an Ort und Stelle erforderlich ist, gelten die oben erwähnten Fristen ab dem Tag dieser zusätzlichen Ablesung. Die validierten Zähldaten, die korrigiert oder geschätzt worden sind, werden identifiziert. § 3. Für die Erzeugungsanlagen werden die im vorliegenden Artikel erwähnten validierten Zähldaten dem betroffenen Versorger gemäß den in § 1 und § 2 angeführten Grundsätzen übermittelt. Art. 225 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes stellt dem Versorger spätestens am fünfzehnten Werktag des folgenden Monats die Zuteilungsdaten des Monats auf einer viertelstündigen Basis für die Zugangsstellen ohne Registrierung des Lastprofils, die er mit Energie versorgt oder wo er Energie einspeist, zur Verfügung: § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes stellt dem Ausgleichsverantwortlichen spätestens am fünfzehnten Werktag des folgenden Monats die Zuteilungsdaten des Monats auf einer viertelstündigen Basis in nach Versorger gruppierter ¨ bertragungsnetzes oder des lokalen Form zur Verfügung und übermittelt zur gleichen Zeit dem Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes die nach Ausgleichsverantwortlichen gruppierten Daten. U § 3. Die in diesem Abschnitt bestimmten Fristen können im Einvernehmen zwischen allen Partnern verkürzt werden; die CWaPE wird davon informiert. Abschnitt 9 — Historische Verbrauchsdaten Art. 226 - § 1. 1° Jeder Benutzer des Verteilernetzes kann höchstens einmal pro Jahr seine Verbrauchsdaten bezüglich der letzten drei Jahre kostenlos auf einfachen Antrag beim Betreiber des Verteilernetzes erhalten; zu diesem Zweck hat er seinen EAN-Code zu übermitteln. Diese Aufgabe kann er ebenfalls einem Bevollmächtigten oder einem Versorger anvertrauen, dem er die erforderliche Vollmacht gibt. 2° Der Betreiber des Verteilernetzes hat die verlangten Verbrauchsdaten dem Antragsteller höchstens zwanzig Werktage nach seinem Antrag zur Verfügung zu stellen, unter der Voraussetzung, dass der Benutzer des betroffenen Verteilernetzes während der Bezugsperiode an der gleichen Zugangsstelle aktiv war, und dass die Daten tatsächlich bestehen. 3° Die Informationen müssen auf deutliche und einheitliche Weise nach EAN-Code, nach Zeitraum und Verbrauchskategorie (Wirkstrom, kapazitiv, induktiv) geordnet sein, unter Beachtung eines durch die Betreiber von Verteilernetzen im Einvernehmen vereinbarten Formats: — für die Benutzer des Verteilernetzes, deren Verbrauch ständig abgelesen wird: * der Wirkstromverbrauch pro Viertelstunde; * der induktive und kapazitive Verbrauch pro Viertelstunde. — für die Benutzer des Verteilernetzes, deren Verbrauch monatlich abgelesen wird: * der Wirkstromverbrauch pro Monat, nach Zähler aufgeteilt; * die Spitzenleistung, nach Zähler aufgeteilt (wenn anwendbar); * die Daten der Ablesungen. — für die Benutzer des Verteilernetzes, deren Verbrauch jährlich abgelesen wird: * der Wirkstromverbrauch pro Jahr, nach Zähler aufgeteilt; * die Daten der Ablesungen. § 2. Wenn ein Benutzer des Verteilernetzes den Versorger wechselt, werden die verfügbaren historischen Verbrauchsdaten, so wie sie in § 1 definiert sind, kostenlos dem neuen Versorger zur Verfügung gestellt. Der Antrag auf Wechsel des Versorgers gilt ebenfalls als Antrag auf Zurverfügungstellung der historischen Verbrauchsdaten, es sei denn, der Benutzer des betreffenden Verteilernetzes lehnt dies mittels einer an den Benutzer des Verteilernetzes gerichteten schriftlichen Mitteilung ab. Abschnitt 10 — Beschwerden und Berichtigungen Art. 227 - § 1. Jede Anfechtung muss von einer unmittelbar betroffenen Partei dem Betreiber des Verteilernetzes spätestens einen Monat nach der Feststellung eines Fehlers schriftlich mitgeteilt werden. § 2. Eine eventuelle Berichtigung der Messdaten und der sich daraus ergebende Abrechnung bezieht sich höchstens und außer im Falle bösen Glaubens auf die Periode von zwei Jahren, die der letzten Abrechnung vorhergeht.

39771


39772

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ bergangsbestimmungen KAPITEL IV — U Art. 228 - Die zum Zeitpunkt des Inkrafttretens der vorliegenden technischen Regelung bereits vorhandenen Messanlagen und deren Bestandteile, die nicht mit den in Artikel 180 erwähnten Genauigkeitsansprüchen übereinstimmen, können weiterhin benutzt werden, insofern sie nicht angeglichen oder ersetzt werden und mit den Genauigkeitsansprüchen der ersten Genauigkeitsklasse übereinstimmen, die unter der in diesem Artikel erwähnten Genauigkeitsklasse liegt. Art. 229 - Wenn der Benutzer des Verteilernetzes oder der Betreiber des Verteilernetzes selbst beantragt, dass die bereits vorhandenen Messanlagen oder deren Bestandteile mit den in Artikel 180 erwähnten Genauigkeitsansprüchen ¨ bereinstimmung gebracht werden, führt der Betreiber des Verteilernetzes im Einvernehmen mit dem Benutzer des in U Verteilernetzes die erforderlichen Anpassungen durch. Die durch diese Anpassungen verursachten Kosten werden von dem Antragsteller übernommen. Art. 230 - § 1. Insofern sie nicht ersetzt werden, können die bereits vorhandenen Messanlagen, die nicht den Ansprüchen bezüglich der Aufzeichnung des Lastgangs im Sinne des Artikels 197 genügen, während einer ¨ bergangsperiode von höchstens sechs Monaten ab dem Datum, an dem der Benutzer des Verteilernetzes ein U zugelassener Kunde geworden ist, weiterhin benutzt werden. Der Ersatz geht zu Lasten des Eigentümers der Anlage. § 2. Während der Periode, in der die gemessenen Lastgänge nicht verfügbar sind, erfolgen die Abrechnungen auf der Grundlage der berechneten Lastprofile. Art. 231 - Falls der Benutzer des Verteilernetzes oder der betroffene Versorger wünscht, dass die in Artikel 230 erwähnte Nichtübereinstimmung innerhalb einer kürzeren Frist behoben wird, wendet er sich zu diesem Zweck an den Betreiber des Verteilernetzes. Dieser beurteilt auf der Grundlage sachlicher und nicht diskriminatorischer Kriterien, ob die beantragten Anpassungen durchgeführt werden können. Vorbehaltlich einer ungünstigen, gebührend begründeten Bewertung, führt der Betreiber des Verteilernetzes die Anpassungen durch. Die durch diese beschleunigten Anpassungen verursachten zusätzlichen Kosten werden von dem Antragsteller übernommen. TITEL VI — Zusammenarbeitsordnung Art. 232 - Der Betreiber des Verteilernetzes und die Betreiber der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, bestimmen im Einvernehmen den Standort des(der) Verbindungsstelle(n). Art. 233 - Der Betreiber des Verteilernetzes und die Betreiber der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, gewähren sich gegenseitig die Zusammenarbeit, die bei der Ausführung der Aufgaben, zu denen beide Parteien gesetzlich und vertraglich verpflichtet sind, erforderlich ist. Art. 234 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes trifft mit den Betreibern der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, Vereinbarungen hinsichtlich aller Aspekte, die direkt oder indirekt Folgen für die betroffenen Netzbetreiber haben könnten, insbesondere was Folgendes betrifft: 1° die Entwicklung, die Wartung und den Betrieb ihrer jeweiligen Netze; 2° die Hilfsdienste, die sie sich gegenseitig leisten; 3° das Gleichgewicht zwischen Stromangebot und -nachfrage im belgischen Regelgebiet; 4° die technische Bewirtschaftung der Stromflüsse auf deren jeweiligen Netzen; 5° die Koordinierung der Inanspruchnahme der an deren jeweiligen Netze angeschlossenen Erzeugungseinheiten; 6° den Zugang zu deren jeweiligen Netzen; 7° die Anwendung der Ordnung bei Großstörungen und Ordnung zur Versorgungswiederaufnahme. § 2. Der Betreiber des Verteilernetzes tauscht mit den Betreibern der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, nach den in gegenseitigem Einvernehmen vereinbarten Verfahren die erforderlichen Daten bezüglich der in § 1 erwähnten Aspekte aus. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes bestimmt mit den Betreibern der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, die beiderseitigen Verpflichtungen in Sachen Qualität, Häufigkeit der Zurverfügungstellung und Zuverlässigkeit der in § 1 angegebenen Daten und in Sachen Einhaltung der Zustellungsfristen. § 4. Der Betreiber des Verteilernetzes schließt mit den Betreibern der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, eine Zusammenarbeitsvereinbarung ab, in der die praktischen Modalitäten in Sachen Konzertierung, Zusammenarbeit und Austausch von Daten geregelt werden. Diese Vereinbarung ist nicht diskriminatorisch und gibt die Rechte und Pflichten jeder Partei an. Art. 235 - Die Zusammenarbeitsvereinbarung deckt ebenfalls gemäß den einschlägigen gesetzlichen Bestimmungen die Vertraulichkeit der zur Verfügung gestellten oder gegenseitig ausgetauschten Daten. Art. 236 - Der Betreiber des Verteilernetzes übermittelt den Betreibern der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, die Planungsdaten, damit diese ihren Anpassungsplan erstellen können. Art. 237 - § 1. In der Zusammenarbeitsvereinbarung wird ebenfalls die Leistung, die dem Betreiber des Verteilernetzes an jeder Verbindungsstelle zur Verfügung gestellt werden kann, und gegebenenfalls die Entwicklung dieser Leistung festgelegt. § 2. Jede Verstärkung oder Erweiterung einer bereits vorhandenen Verbindung wird von dem Betreiber des Verteilernetzes und den Betreibern der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, auf der Grundlage der Sorge um die optimale Entwicklung der betroffenen Netze und unter Berücksichtigung des Vorrangs, der den hochwertigen und/oder hocheffizienten Kraft/Wärme-Kopplungsanlagen, den Erzeugungsanlagen, die erneuerbare Energiequellen benutzen, sowie denjenigen Anlagen, die Strom aus den Abfällen und den Rückgewinnungen aus Industrieprozessen erzeugen, einzuräumen ist, im gegenseitigen Einvernehmen bewertet. § 3. Die Qualität der an jede Verbindungsstelle gelieferten Spannung wird in der in § 1 erwähnten Zusammenarbeitsvereinbarung festgelegt und ist so beschaffen, dass es technisch möglich sein muss, dem Endkunden bei Anwendung der Regeln der guten Praxis eine Spannung zu liefern, die den Bestimmungen der Norm NBN EN 50160 ″Merkmale der von den öffentlichen Verteilernetzen gelieferten Spannung″ genügt. § 4. Das zulässige Niveau der Störungen an der Verbindungsstelle wird durch die allgemein auf europäischer Ebene angewandten Normen, sowie gemäß den technischen Empfehlungen CEI IEC 61000.3-6 und 61000.3-7 für die Hochspannung und den entsprechenden Empfehlungen (CEI IEC61000.3-2 und CEI 61000.3-3) für die Niederspannung festgelegt.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 238 - § 1. An den Verbindungsstellen verfügt der Betreiber des Verteilernetzes in viertelstündigen Zeitintervallen über das Recht zur Entnahme einer Pauschalmenge von induktiver und kapazitiver Blindenergie. § 2. Unter Vorbehalt der Bestimmungen des § 3 entspricht diese Pauschalmenge von induktiver und kapazitiver Blindenergie in Zeitintervallen 32,9 der Wirkenergie, die während dieses Zeitintervalls an dem Entnahmepunkt entnommen wird. § 3 - Dieses Recht auf die Entnahme von Blindenergie in Zeitintervallen darf nicht unter 3,29 % der Menge Wirkenergie liegen, die der Dauer des Zeitabstands multipliziert mit der an der Verbindungsstelle zur Verfügung gestellten Leistung, wie diese in Artikel 237 bestimmt wird, entspricht. § 4. Die positive Differenz zwischen der induktiven Menge und der gemäß dem vorliegenden Artikel zugeteilten Pauschalmenge geht zu Lasten des betroffenen Betreibers des Verteilernetzes entsprechend dem anwendbaren Tarif. § 5. Die positive Differenz zwischen der kapazitiven Menge und der gemäß dem vorliegenden Artikel zugeteilten Pauschalmenge geht zu Lasten des betroffenen Betreibers des Verteilernetzes entsprechend dem anwendbaren Tarif. Art. 239 - § 1. Im Rahmen der Bestimmungen des Artikels 234 informiert ein Betreiber eines Netzes die Betreiber der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, zu gewünschter Zeit über seine Anträge auf zeitweilige und ständige Lastverlagerungen zwischen den betroffenen Verbindungsstellen. Diese Anträge werden im Einvernehmen gemäß den in der Zusammenarbeitsvereinbarung bestimmten Modalitäten bewertet. § 2. Auf dessen begründeten Antrag stellt der Betreiber des Verteilernetzes den Betreibern der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, zusätzliche Informationen bezüglich des je Verbindungsstelle erwarteten Belastungsdiagramms zur Verfügung. Art. 240 - § 1. In der Zusammenarbeitsvereinbarung werden u.a. die beiderseitigen Rechte, Pflichten und Verantwortungen sowie die Verfahren bezüglich aller Aspekte des Betriebs, die einen direkten oder indirekten Einfluss auf die Sicherheit, Zuverlässigkeit und Wirksamkeit der betroffenen Netze, Anschlüsse oder Anlagen der Benutzer des Verteilernetzes ausüben können, einschließlich der Modalitäten in Sachen Wiedergutmachung der eventuellen Schäden an einem Benutzer eines Netzes festgelegt. ¨ bertragungsnetzes oder des lokalen § 2. Diese Vereinbarung berücksichtigt die von dem Betreiber des U ¨ bertragungsnetzes erstellte Ordnung bei Großstörungen sowie die Ordnung zur Versorgungswiederaufnahme. U Art. 241 - § 1. Der Betreiber des Verteilernetzes stellt den Betreibern der Netze, an die sein Netz angeschlossen ist, gemäß den Bestimmungen der Artikel 222 und 225 die Messdaten eines jeden Ausgleichsverantwortlichen zur Verfügung. § 2. Die in § 1 erwähnten Messdaten bestimmen die unter den betroffenen Netzen je Ausgleichsverantwortlichen und je Viertelstunde ausgetauschte Leistung. § 3. Der Betreiber des Verteilernetzes sorgt dafür, dass die unter den Netzen je Viertelstunde ausgetauschte Gesamtleistung den verschiedenen Ausgleichsverantwortlichen zugeteilt wird. TITEL VII — Schlussbestimmungen Art. 242 - Der Minister, zu dessen Zuständigkeitsbereich die Energie gehört, wird mit der Durchführung des vorliegenden Erlasses beauftragt. Art. 243 - Der Erlass der Wallonischen Regierung vom 16. Oktober 2003 über die technische Regelung für den Betrieb der Stromverteilernetze in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesen Netzen wird aufgehoben; Art. 244 - Der vorliegende Erlass tritt am Tag seiner Veröffentlichung im Belgischen Staatsblatt in Kraft. Namur, den 24. Mai 2007 Der Minister-Präsident, E. DI RUPO Der Minister des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung, A. ANTOINE

Anlage I — DATENLISTE Die erste Spalte der Tabelle 1 trägt den Titel ″Anschlussart″ und unterscheidet zwischen zwei Anschlussarten: die Anschlüsse der Erzeugungseinheiten (″Pr″) und die Anschlüsse von Lastentnahmen (″Ch″). Für einen kombinierten Anschluss (Erzeugungseinheit und Lastentnahme, ″Pr + Ch″) kann der Betreiber des Verteilernetzes die Gesamtheit oder einen Teil der Daten der beiden Anschlussarten fordern. Die zweite Spalte der Tabelle I trägt den Titel ″Ziel″ und bezieht sich auf das Kapitel oder auf die Paragraphen der vorliegenden Regelung, die diese Daten betreffen. Die Abkürzung ″P″ betrifft den Titel II Planungsordnung. Die Abkürzungen ″E″ und ″D″ entsprechen jeweils einem ″Antrag auf eine Orientierungsstudie″ und einem ″Anschlussantrag″ des Titels III Anschlussordnung. Andere Daten bezüglich der vorhandenen Anlagen werden unter dem Titel ″Andere″ (Sie sind auf spezifischen Antrag, der nachstehend nicht angeführt wird, zu liefern) und ″Alle″ (Sie sind in den drei nachstehend angeführten Fällen zu liefern) eingeordnet. Die in Artikel 34 der Planungsordnung erwähnten Planungsdaten sind diejenigen, die in der Tabelle 1 unter dem Zeichen ″P″ und ″Alle″ in der Spalte ″Ziel″ geliefert werden.

39773


39774

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Die in Artikel 73 der Anschlussordnung erwähnten allgemeinen technischen Daten oder Informationen sind diejenigen, die in der Tabelle 1 unter dem Zeichen ″E″ oder ″Alle″ in der Spalte ″Ziel″ geliefert werden. Die in Artikel 83 der Anschlussordnung erwähnten ausführlichen technischen Daten oder Informationen sind diejenigen, die in der Tabelle 1 unter dem Zeichen ″D″ oder ″Alle″ in der Spalte ″Ziel″ geliefert werden. Die dritte Spalte der Tabelle 1 trägt den Titel ″Beschreibung″ und beschreibt die beantragten technischen Daten und Informationen. Die vierte Spalte der Tabelle 1 trägt den Titel ″Einheit″ und gibt die Messeinheit an, in der die messbaren Mengen ausgedrückt werden. Die fünfte Spalte der Tabelle 1 trägt den Titel ″Periode″. Der Buchstabe ″T″ gibt die Anzahl der Jahre an, für die die Angabe oder Information dem Betreiber des Verteilernetzes gemäß der in der Planungsordnung erwähnten Planungsperiode geliefert werden muss.

Anschlussart:

Ziel

Beschreibung

Einheit

Pr + Ch

Alle

Identifizierung des Anschlusses

Pr + Ch

Alle

Name und Anschrift des Benutzers des Netzes

Pr + Ch

D

Kopplung mit dem Netz: Beschreibung des Anschlusses, einschließlich Hilfsquelle

Pr + Ch

E, D

Datum der Inbetriebsetzung

mm/jjjj

Pr + Ch

Andere

Datum der letzten Konformitätskontrolle

tt/mm/jjjj

Periode

Pr + Ch

D

Pr + Ch

Andere

Standort und Zugang zu den Abschaltgeräten und der Zählanlage ¨ berstrom): Marke, Typ, Einstellwerte, Kabelplan Allgemeiner Schutz (U

Pr + Ch

Andere

Schaltbild

Ch

Alle

Wirkleistungsspitzen und Monat ihres Auftretens

kW, mm

T

Ch

Alle

Blindleistung (oder cos phi) im Falle einer Wirkspitze

kVAr

T

Ch

P

Eventuelle Trendwenden

kW, mm/jjjj

T

Ch

P

Modell der wöchentlichen Entnahme

kW

Ch

E, D

Art und Leistung der Störlasten

kW

Ch

E, D

Leistung der installierten Motoren

kVA

Ch

Alle

Datum der Inbetriebsetzung einer Kondensatorenbatterie

tt/mm/jjjj

Ch

Alle

Kondensatorenbatterie: installierte Leistung

kVAr

Pr

Alle

Erzeugungseinheit: Identifizierung

Pr

Alle

Maximale zu entwickelnde Leistung

kW

T

Pr

P

Einschätzung der Jahreserzeugung oder der Benutzungsdauer

kWh oder h

T

Pr

Alle

Cos phi bei Höchstleistung

Pr

E, D

Typ des Generators (Asynchron/synchron/Wechselrichter

Pr

D

Maschinenschild des Generators

Pr

Alle

Energiequelle (erneuerbare Energie oder nicht/Kraft/WärmeKopplung/Sonstiges

Pr

Alle

Die Leistung des dreiphasigen Kurzschlusses (subtransient) an der Zugangsstelle

MVA

Pr

Alle

Möglichkeit eines Inselbetriebs?

J/N

Pr

Alle

Möglichkeit eines Parallelbetriebs?

J/N

Pr

P

Vorgesehene Verfügbarkeitsrate

%

Pr

E, D

Typ und Leistung einer Störungserzeugungseinheit

kW

Pr

D

Transformator: Ucc

%

Pr

D

Transformator: Maschinenschild

Pr

Andere

Entkopplungsschutz: Marke, Typ, Einstellwerte, Kabelplan, Fernbedienung (J/N)

T

Gesehen, um dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 24. Mai 2007 über die technische Regelung für den Betrieb der Stromverteilernetze in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesen Netzen als Anlage beigefügt zu werden. Namur, den 24. Mai 2007 Der Minister-Präsident, E. DI RUPO Der Minister des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung, A. ANTOINE


39775

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ¨ CHE DER ZA ¨ HLANLAGE Anlage II — GENAUIGKEITSANSPRU In der Tabelle 2 wird die für die Bestandteile der Zählanlage erforderliche minimale Genauigkeitsklasse unter Berücksichtigung der Anschlussleistung und des Spannungsniveaus angegeben.

Anschlussleistung

≥ 5 MVA ≥ 1 MVA bis 5 MVA ≥ 250 kVA bis 1 MVA ≥ 100 kVA bis 250 kVA < 100 kVA

Maximal zulässiger Gesamtfehler (+/-%) bei Volllast3

Für die Bestandteile der Zählanlage erforderliche minimale Genauigkeitsklasse

Wi r k l e i s tung LF = 1

Blindleistung LF = 0

SPW

HS

0.5

2.25

0.2

0.2

0.2

2

NS

0.25

2.25

na

0.2

0.2

2

HS

0.75

2.25

0.2

0.2

0.5

2

NS

0.55

2.25

na

0.2

0.5

2

Spannungsniveau, an das die Zählanlage angeschlossen ist

SW

Wh-Meter

VArhMeter

HS

1.5

2.5

0.5

0.5

1

2

NS

1.25

2.25

na

0.5

1

2

HS

1.5

2.5

0.5

0.5

1

2

NS

1.25

2.25

na

0.5

1

2

mit der Anlage MI-003 §7 zum Königlichen Erlass vom 13. Juni über die Messinstrumente übereinstimmende Zähler Tabelle 2: Genauigkeitsklasse der Bestandteile der Zählanlage Mit: SPW: Spannungswandler SW: Stromwandler Wh-Meter: Zähler für die Wirkleistung VArh-Meter: Zähler für die Blindleistung LF: Leistungsfaktor na. nicht anwendbar 3 Der maximal zulässige Gesamtfehler (+/- %) für die gesamte Zählanlage bei Volllast wird als Richtwert gegeben. Er wird auf der Grundlage der vektoriellen Summe der Fehler eines jeden Bestandteils der Zählanlage berechnet, d.h.: A+B+C, mit: A: Genauigkeitsklasse des Spannungswandlers mit Verkabelung, B: Genauigkeitsklasse des Stromwandlers mit Verkabelung, C: Genauigkeitsklasse des Zählers. ¨ bereinstimmung mit den Anforderung des zulässigen Gesamtfehlers geben zu Um die beste Garantie der U können, wird der Betreiber des Verteilernetzes die notwendigen Regeln annehmen, damit die Komponenten bei der Anschlussleistung in ihrem Betriebsbereich verwendet werden. Gesehen, um dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 24. Mai 2007 über die technische Regelung für den Betrieb der Stromverteilernetze in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesen Netzen als Anlage beigefügt zu werden. Namur, den 24. Mai 2007 Der Minister-Präsident, E. DI RUPO Der Minister des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung, A. ANTOINE

¨ CHE FU ¨ R DIE EICHUNG DER ZA ¨ HLANLAGEN Anlage III — GENAUIGKEITSANSPRU Die höchstzulässige Unsicherheit (in %) für die Eichung der Bestandteile der Zählanlage beträgt: Klasse 0.2 TC und TT:±0.05 Klasse 0.2 Wh-Meter ±0.05/cos Klasse 0.5 TC und TT:±0.1 Klasse 0.5 Wh-Meter ±0.1/cos Klasse 1 Wh-Meter ±0.2/cos Klasse 2 Wh-Meter ±0.5/cos Klasse 2 varh -Meter ±0.5/sin


39776

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Klasse 3 varh -Meter ±0.5/sin Gesehen, um dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 24. Mai 2007 über die technische Regelung für den Betrieb der Stromverteilernetze in der Wallonischen Region und den Zugang zu diesen Netzen als Anlage beigefügt zu werden. Namur, den 24. Mai 2007 Der Minister-Präsident, E. DI RUPO Der Minister des Wohnungswesens, des Transportwesens und der räumlichen Entwicklung, A. ANTOINE

VERTALING MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST N. 2007 — 3199 [C − 2007/27098] 24 MEI 2007. — Besluit van de Waalse Regering betreffende de herziening van het technisch reglement voor het beheer van de elektriciteitsdistributienetten in het Waalse Gewest alsook de toegang daartoe De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, inzonderheid op de artikelen 13 en 29, § 2; Gelet op de kennisgeving aan de Europese Commissie op 7 november 2006, nr. 2006/0597/B; Gelet op het voorstel van de CWaPE (Waalse Energiecommissie) CD-7 E15 van 16 mei 2007; Gelet op het advies 41.599/4 van de Raad van State, gegeven op 11 december 2006, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Op de voordracht van de Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling; Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. — Algemeen HOOFDSTUK I. — Algemene bepalingen Afdeling 1. — Toepassingsgebied en begripsbepalingen Artikel 1. Dit technisch reglement bevat de voorschriften en de regels voor het beheer van en de toegang tot het distributienet, hoog- en laagspanning. Het bestaat uit een planningscode (titel II), een aansluitingscode (titel III), een toegangscode (titel IV), een meetcode (titel V) en een samenwerkingscode (titel VI), zoals hierna bepaald. Art. 2. De begripsbepalingen bedoeld in artikel 2 van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, zijn van toepassing op dit reglement. Bovendien, voor de toepassing van dit reglement, wordt verstaan onder : 1. toegang : het recht om op één of meerdere toegangspunten energie te injecteren of af te nemen; 2. laagspanning : spanningsniveau van 1 kilovolt (kV) of minder; 3. belasting : elke installatie die actief of reactief elektrisch vermogen verbruikt; 4. residentiële afnemer : afnemer van wie het grootste deel van het elektriciteitsverbruik voor huishoudelijk gebruik bestemd is; 5. beschermingscode : operationele code met het oog op de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het elektrisch systeem in spoedomstandigheden, zoals bedoeld in het technisch transmissiereglement; 6. beschermingscode : operationele code voor de heropbouw van het elektrische systeem na een gehele of gedeeltelijke instorting zoals omschreven in het technische transmissiereglement; 7. warmtekrachtkoppeling : gecombineerde productie van elektriciteit en warmte; 8. hoogrenderende warmtekrachtkoppeling : warmtekrachtkoppeling volgens de criteria bedoeld in bijlage III van Richtlijn 2004/8/EG. inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling; 9. telling : opname via een meetinrichting en per tijdsperiode van de hoeveelheid actieve of reactieve energie die in het net geïnjecteerd of van het net afgenomen wordt; 10. toegangscontract : een contract tussen de distributienetbeheerder en een persoon, ″toegangsgerechtigde″ genaamd, gesloten overeenkomstig Titel 4 van dit technisch reglement, houdende meer bepaald de bijzondere voorwaarden in verband met de toegang tot het distributienet; 11. contract voor de coördinatie van de inschakeling van de productie-eenheden : een contract dat gesloten wordt tussen de transmissienetbeheerder en een evenwichtsverantwoordelijke voor één of meerdere injectiepunten dat in het bijzonder de voorwaarden bevat in verband met de coördinatie van de inschakeling van de productie-eenheden; 12. leveringscontract : contract opgesteld tussen een leverancier en een eindafnemer voor de levering van elektriciteit; 13. aansluitingscontract : een contract dat gesloten wordt tussen een netgebruiker en de netbeheerder en dat de wederzijdse rechten, verplichtingen regelt in verband met een bepaalde aansluiting, evenals de relevante technische bepalingen; 14. contract toegangsverantwoordelijke : het contract gesloten tussen de transmissienetbeheerder en een evenwichtsverantwoordelijke dat in het bijzonder de voorwaarden in verband met het evenwicht bevat; 15. samenwerkingsovereenkomst : overeenkomst gesloten tussen de distributienetbeheerder en elke beheerder van het net waarop zijn net aangesloten is;


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 16. belastingscurve : gemeten of berekend reeks gegevens betreffende de afname of de injectie van energie op een toegangspunt per elementaire periode; 17. decreet : het Waals decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt; 18. toegangsgerechtigde : de partij die een toegangscontract gesloten heeft met de distributienetbeheerder; 19. meetgegeven : een gegeven dat door meting of telling aan de hand van een meetinrichting verkregen is; 20. EAN code : uniek numeriek velden (European Article Number) van 18 posities voor de eenduidige identificatie van een toegangspunt (EAN-GSRN code (Global Service Related Number)) of een marktdeelnemer (EAN-GLN code (Global Location Number)); 21. EDIEL : Electronic Data Interchange for the Electric Industry (maakt deel uit van de internationale UN/EDIFACT-standaard voor elektronisch dataverkeer tussen beheerders en gebruikers van elektriciteitsnetten); 22. actieve energie : de integraal van het actieve vermogen gedurende een bepaalde tijdsperiode; 23. reactieve energie : de integraal van het reactieve vermogen gedurende een bepaalde tijdsperiode; 24. meetinrichting : elke uitrusting voor het verrichten van de tellingen en/of metingen waarme de netbeheerder zijn opdrachten kan vervullen zoals de tellers, de meetapparaten, de vermogenstransformatoren of de overeenstemmende telecommunicatie-uitrustingen; 25. significante fout : een fout op een meetwaarde groter dan de totale nauwkeurigheid van de meetinrichting die deze meetwaarde bepaalt en die het industrieel proces verbonden met deze meetwaarde kan beschadigen of de facturatie verbonden met deze meetwaarde kan aantasten; 26. frequentie : het aantal cycli per seconde van de fundamentele component in de spanning, uitgedrukt in Hertz (Hz); 27. distributienetbeheerder : elke distributienetbeheerder aangewezen overeenkomstig artikel 10 van het decreet; 28. lokaal transmissienetbeheerder : de persoon aangewezen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van het decreet; 29. transmissienetbeheerder : de persoon aangewezen overeenkomstig artikel 10 van de wet; 30. hoogspanning : spanningsniveau hoger dan 1 kilovolt; 31. injectie : het leveren van vermogen aan het distributienet; 32. aansluitingsinstallatie : elk uitrusting die nodig is om de installatie van een netgebruiker aan het net te verbinden; 33. installatie van de distributienetgebruiker : elke uitrusting van de distributienetgebruiker die door middel van een aansluiting op het distributienet is aangesloten en die niet tot die aansluiting behoort; 34. installatie die functioneel deel uitmaakt van het distributienet : een installatie waarop een distributienetgebruiker het eigendoms- of gebruiksrecht bezit, maar die dezelfde functie heeft als een installatie van het distributienet; dit begrip wordt nader omschreven in het aansluitingscontract of een overeenkomst die deel daarvan uitmaakt; 35. railstel : het driefasig geheel van drie metalen rails of geleiders die voor elke fase afzonderlijk een gemeenschappelijk spanningspunt vormen en waarop de verschillende installaties (instrumenten, lijnen, kabels) aangesloten zijn teneinde onderling verbonden te worden; 36. D-dag : een kalenderdag; 37. D-1-dag : de kalenderdag vóór de D-dag; 38. werkdag : elke dag van de week, de zaterdag, de zondag en de wettelijke feestdagen uitgezonderd; 39. wet : de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; 40. meting : de opname op een bepaald tijdstip van een fysieke grootheid door een meetinrichting; 41. actieve verliezen : het verbruik van actief vermogen door het distributienet, veroorzaakt door het gebruik daarvan; 42. afschakelplan : het plan dat het voorwerp uitmaakt van een federaal ministerieel besluit en waarin de onderbrekingen, de verminderingen en de prioriteiten aangegeven worden die de transmissienetbeheerder dient op te leggen wanneer het net in gevaar is; 43. toegangspunt : een afname- en/of injectiepunt; 44. injectiepunt : de fysieke plaats en het spanningsniveau van het punt waar het vermogen kan worden geïnjecteerd in het net; 45. koppelpunt : het tussen netbeheerders onderling overeengekomen fysische punt waar de koppeling tussen de respectievelijke netten is gerealiseerd; 46. meetpunt : de fysieke plaats waar meetuitrustingen aan de aansluitingsinstallatie of aan de installatie van een netgebruiker worden gekoppeld; 47. afnamepunt : de fysieke plaats waar een belasting wordt afgesloten om vermogen vanuit het net af te nemen; 48. aansluitingspunt : de fysieke plaats en het spanningsniveau van het punt waar de aansluiting is verbonden met het distributienet en waar inschakeling en uitschakeling mogelijk zijn; 49. afname : het afnemen van vermogen vanuit het distributienet; 50. synthetisch belastingsprofiel : unitaire belastingscurve statistisch vastgelegd voor een categorie eindafnemers; 51. toegangsprogramma : het redelijke vooruitzicht van injecties en afnamen van actief kwartiervermogen voor een bepaald toegangspunt en dag; 52. actief vermogen : het gedeelte van het elektrisch vermogen dat kan worden omgezet naar andere vormen van vermogen zoals mechanisch of thermisch. Voor een driefasig systeem is diens waarde gelijk aan V3.U.I.cos phi waarbij U en I de effectieve waarden van de fundamentele componenten van de samengestelde spanning (tussen fasen) en van de stroom zijn en waarbij phi het faseverschil tussen de fundamentele componenten van die spanning en van die stroom zijn; het actieve vermogen wordt in Watt en veelvouden ervan uitgedrukt. In het geval waarin de eenvoudige spanning (tussen fase en neutraal) gebruikt wordt, wordt de formule 3.U.I.cos phi.

39777


39778

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Voor een eenfasig systeem is diens waarde gelijk aan U.I.cos phi waarbij U en I de effectieve waarden van de fundamentele componenten van de samengestelde spanning en van de stroom zijn en waarbij phi het faseverschil (tijdsverschil) tussen de fundamentele componenten van die spanning en van die stroom vertegenwoordigen; 53. schijnbaar vermogen : voor een driefasig systeem, de hoeveelheid gelijk aan V3.U.I., waarbij U en I de effectieve waarden van de fundamentele componenten van de samengestelde spanning en van de stroom zijn. In het geval waarin de eenvoudige spanning gebruikt wordt, wordt de formule 3.U.I.; het schijnbaar vermogen wordt in VA en veelvouden ervan uitgedrukt. Voor een eenfasig systeem is diens waarde gelijk aan U.I. waarbij U en I de effectieve waarden van de fundamentele componenten van de samengestelde spanning en van de stroom zijn; 54. aansluitingsvermogen : het maximaal vermogen, bepaald in het aansluitingscontract en uitgedrukt in voltampère (VA) of veelvouden ervan, waarover de distributienetgebruiker kan beschikken door zijn aansluiting; 55. kwartiervermogen : het gemiddeld afgenomen of geïnjecteerd vermogen over een periode van een kwartier, uitgedrukt in Watts (W) in geval van actief vermogen, in vars (Var) in geval van reactief vermogen, en in voltampère (VA) in geval van schijnbaar vermogen, of in veelvouden ervan; 56. reactief vermogen : voor een driefasig systeem, de hoeveelheid gelijk aan V3.U.I.sin phi, waarbij U en I de effectieve waarden zijn van de fundamentale componenten van de samengestelde spanning en van de stroom en waarbij phi het faseverschil tussen de fundamentele componenten van die spanning en die stroom vertegenwoordigen; het reactief vermogen wordt uitgedrukt in Var of in één van de veelvouden ervan. In het geval waarin eenvoudige spanning gebruikt wordt, wordt de formule 3.U.I.sin phi; Voor een eenfasig systeem is diens waarde gelijk aan U.I. sin phi waarbij U en I de effectieve waarden van de fundamentele componenten van de samengestelde spanning en van de stroom zijn en waarbij phi het faseverschil tussen de fundamentele componenten van die spanning en die stroom vertegenwoordigen; 57. ondergeschreven vermogen : het maximale actieve injectie- of afnamekwartiervermogen, bepaald in een toegangscontract en met betrekking tot een toegangspunt en een gegeven periode; 58. kwaliteit van de elektriciteit : het geheel van de karakteristieken van elektriciteit die een invloed kunnen hebben op het distributienet, de aansluitingen en de installaties van een distributienetgebruiker, en met inbegrip van meer bepaald de continuïteit van de spanning en de elektrische kenmerken van die spanning, namelijk frequentie, amplitude, golfvorm en symmetrie; 59. aansluiting : het geheel van aansluitingen dat nodig is om de installaties van de distributienetgebruiker met het distributienet te verbinden, inclusief in het algemeen de meetinrichtingen; 60. toegangsregister : het door de distributienetbeheerder bijgehouden register, waar, o.a., de evenwichtsverantwoordelijke en de leverancier per toegangspunt staan vermeld; 61. register van de toegangsverantwoordelijken : register bijgehouden door de transmissienetbeheerder overeenkomstig het technisch transmissiereglement; 62. technisch transmissiereglement : het koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe; 63. technisch reglement lokale transmissie : het technisch reglement voor het beheer van het lokaal transmissienet in het Waalse Gewest en de toegang daartoe; 64. transmissienet : het geheel van de installaties bestemd voor de transmissie van elektriciteit met een spanning hoger dan 70 kilovolt, gevestigd op het Belgische grondgebied en zoals bepaald bij artikel 2, 7°, van de wet; 65. privénet : net opgesteld via een privéfonds door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die geen netbeheerder of leverancier is en waarop een netbeheerder of elke andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die wettelijk gemachtigd is een gebruiksrecht heeft dat het leveren van elektriciteit aan eindafnemers toelaat; 66. evenwichtsverantwoordelijke : een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het evenwicht, op kwartierbasis, van een geheel van injecties of afnamen binnen de Belgische regelzone, en die hiertoe geregistreerd is in het register van de toegangsverantwoordelijken; 67. AREI : Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties; 68. ARAB : Algemeen Reglement op de arbeidsbescherming; 69. ondersteunende diensten : voor de distributienetten, het geheel van volgende diensten : a) het regelen van de spanning en van het reactief vermogen; b) de compensatie van verliezen op het net; 70. SYNERGRID : de Federatie van de Elektriciteits- en Gasnetbeheerders in België 71. elektrisch systeem : het geheel van de uitrustingen dat alle gekoppelde netten, alle aansluitingsinstallaties en alle installaties van de netgebruikers aangesloten op deze netten omvat; 72. aftrektelsysteem : telsysteem met een aantal meters dat, in een privénet, door de combinatie van gemeten waarden, de bepaling van het eigen actieve verbruik van de privénetbeheerder, netverliezen inbegrepen, moet mogelijk maken; 73. productie-eenheid : een fysieke eenheid die minstens één elektrische generator omvat; 74. gedecentraliseerde productie-eenheid : productie-eenheid waarvan de inschakeling niet op gecentraliseerde wijze gecoördineerd is. Art. 3. De in dagen uitgedrukte termijnen, vermeld in dit reglement, lopen van middernacht tot middernacht. Zij vangen aan op de werkdag volgend op de dag van de ontvangst van de formele kennisgeving. Bij gebreke van een formele kennisgeving vangen de termijnen aan op de werkdag volgend op de dag van de kennisname van de gebeurtenis die daartoe aanleiding geeft. Tenzij anders vermeld, worden de termijnen uitgedrukt in werkdagen. Afdeling 2. — Taken en verplichtingen van de distributienetbeheerder Art. 4. § 1. In het gebied waarvoor hij aangewezen is, voert de netbeheerder de taken en verplichtingen uit die hem worden opgedragen krachtens het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten teneinde te zorgen voor de distributie van elektriciteit tussen de verschillende gebruikers van het distributienet en het behoud van de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het net te bewaken, te handhaven dan wel te herstellen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. De distributienetbeheerder bepaalt vooraf de gepaste middelen die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van zijn opdrachten en stelt al hetgeen redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt in het werk om die te krijgen. Die noodzakelijke en aangepaste middelen zullen voor het eerste bepaald worden op het ogenblik waarop het aanpassingsplan bedoeld in artikel 15 van het decreet voor het eerst wordt vastgesteld. Zij worden dan opnieuw onderzocht en eventueel bijgesteld bij elke opeenvolgende herziening van het aanpassingsplan. Bij de uitvoering van zijn opdrachten, gebruikt de distributienetbeheerder alle gepaste middelen die de netgebruikers kunnen verwachten en rekening houdend met de bijzondere situatie, die redelijkerwijs kunnen verkregen worden. § 3. De distributienetbeheerder zorgt ervoor dat de op elk aansluitingspunt geleverde spanning voldoet aan de voorschriften van de norm NBN EN 50160 ″Spanningskarakteristieken in openbare elektriciteitsnetten″. § 4. Bij niet-geplande onderbreking van het distributienet of van de aansluiting, moet de distributienetbeheerder ter plaatse zijn binnen twee uur volgend op de oproep van de distributienetgebruiker, met de gepaste middelen om de werken te starten met het oog op de verwijdering van het gebrek. Behoudens spoedgeval, technische onmogelijkheid of buitengewone omstandigheden (stormen, hevig onweer, belangrijke sneeuwvallen,...), indien hij vaststelt dat het herstel meer dan vier uur zal vereisen, zal de distributienetbeheerder de nodige maatregelen nemen om de voeding van het net te herstellen door elk middel van voorlopige productie die hij nodig acht, bij voorkeur op het niveau van de transformatiecabine hoogspanning-laagspanning. Hetzelfde geldt voor elke geplande onderbreking van het distributienet met een gecumuleerde duur van meer dan vier uur in één week; in dit laatste geval zal de distributienetbeheerder de modaliteiten voor de recuperatie van de grootheid van de geleverde energie. Voor de afnemers die over een aansluitingsvermogen > 630 kVA beschikken, worden de praktische modaliteiten voor de toepassing van deze paragraaf naar gelang van de technische mogelijkheden nader bepaald in het aansluitingscontract omschreven in artikel 93. Art. 5. § 1. De distributienetbeheerder zendt jaarlijks vóór 31 mei een verslag, zoals bedoeld in artikel 24 van het decreet van de Waalse Regering van 21 maart 2002 betreffende de netbeheerders, aan de ″CWaPE″ (Waalse Energiecommissie), waarin hij de kwaliteit van zijn dienstverlening in het voorgaande kalenderjaar beschrijft. § 2. Dit verslag bevat een overzicht van : 1° de frequentie en de gemiddelde duur van de onderbrekingen van de toegang tot zijn distributienet, evenals de totale jaarlijkse onderbrekingsduur, gedurende het genoemde kalenderjaar en opgedeeld per spanningsniveau. Dit kan gebeuren op basis van de methodiek beschreven in het technisch voorschrift SYNERGRID C10/14 ″Kwaliteitsindicatoren; Beschikbaarheid van de toegang tot het distributienet″ of van alle andere gelijkwaardige voorschriften; 2° de naleving van de kwaliteitscriteria in verband met de golfvorm van de spanning zoals omschreven in de hoofdstukken 2 en 3 van de NBN EN 50160-norm; 3° de kwaliteit van de aan alle betrokken partijen verstrekte diensten en, in voorkomend geval, de tekortkomingen inzake de verplichtingen voortvloeiend uit dit reglement en de redenen daarvoor. § 3. De CWaPE kan een model van verslag opmaken. HOOFDSTUK II. — Informatie-uitwisseling en confidentialiteit Afdeling 1. — Informatie-uitwisseling Art. 6. § 1. Elke kennisgeving of mededeling gedaan ter uitvoering van dit besluit dient schriftelijk te gebeuren overeenkomstig de vormen en voorwaarden bedoeld in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek, met een duidelijke identificatie van de afzender en de geadresseerde. Behoudens andersluidende bepaling, kan de distributienetbeheerder, nadat de ″CWaPE″ hierover vooraf wordt geïnformeerd, de vorm van de documenten bepalen waarin die gegevens moeten worden uitgewisseld. § 2. De distributienetbeheerder neemt de nodige organisationele maatregelen om te zorgen voor een efficiënte behandeling en een voldoende traceerbaarheid van elke relevante schriftelijke aanvraag van een distributienetgebruiker of leverancier. Onder efficiënte behandeling wordt onder meer verstaan de verplichting om een schriftelijk antwoord te geven met vermelding van de dossierbeheerder en de mogelijke beroepsmogelijkheden, onverminderd, in voorkomend geval, de wettelijke bepalingen inzake openbaarheid van bestuurshandelingen. § 3. In geval van hoogdringendheid mogen gegevens mondeling worden uitgewisseld. In elk geval dienen dergelijke gegevens zo spoedig mogelijk overeenkomstig § 1 van dit artikel te worden bevestigd. § 4. De distributienetbeheerder bezorgt de netgebruikers het telefoonnummer waarop zij hem kunnen bereiken. Hij zet de nodige middelen in om binnen een redelijke termijn een antwoord te geven en ook om een efficiënte behandeling van de ontvangen gegevens en aanvragen te garanderen. Art. 7. § 1. In afwijking van artikel 6 worden de commerciële en technische inlichtingen die tussen de verschillende betrokken partijen uitgewisseld worden, op elektronische wijze verleend (waardoor de validering van een zending door uitgave van een ontvangstbewijs mogelijk wordt) volgens een communicatieprotocol conform de EDIEL-standaard en/of aangegeven in een Message Implementation Guide (MIG). Deze MIG wordt na onderlinge overeenstemming overeengekomen tussen de netbeheerders en de leveranciers, die de CWaPE erover inlichten. Bij gebreke van overeenstemming kan de CWaPE een MIG opleggen. § 2. Het protocol bedoeld in § 1 geldt niet verplicht voor de informatie-uitwisselingen tussen : — de distributienetbeheerder en een eindafnemer, indien die laatste een ander protocol kiest, overeengekomen met de distributienetbeheerder in zijn toegangscontract, of in een aanhangsel daarvan; — de beheerder van het lokale transmissienet en een distributienetbeheerder als er uitdrukkelijk onderlinge overeenstemming is bereikt over een ander protocol, in een samenwerkingsovereenkomst of een addendum daarbij, met mededeling aan de CWaPE. § 3. Onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen mag de distributienetbeheerder, nadat hij de ″CWaPE″ daarover heeft geïnformeerd, technische en administratieve maatregelen uitwerken met betrekking tot de uit te wisselen gegevens, teneinde de confidentialiteit zoals bepaald in afdeling 2 van dit hoofdstuk te waarborgen. § 4. Als een MIG na onderlinge overeenstemming overeengekomen is, dient elke partner deze MIG correct uit te voeren op de afgesproken datum. Hij staat in voor de gevolgen van elke foutieve « message » en desgevallend zorgt hij ervoor om zo snel mogelijk correctieve maatregelen te nemen zonder de netgebruiker te benadelen.

39779


39780

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 5. De inachtneming van de wettelijke en reglementaire termijnen en de juistheid van de « EDIEL messages » inzake de uitkering worden door elke netbeheerder, leverancier en evenwichtsverantwoordelijke gecontroleerd. De resultaten per leverancier, per evenwichtsverantwoordelijke en voor de gehele markt worden door de netbeheerder op maandelijkse basis aan elke betrokken leverancier en aan elke evenwichtsverantwoordelijke meegedeeld. De wijze waarop de monitoring en de mededeling gebeurt, wordt bepaald in overleg tussen de netbeheerders en de leveranciers en kan bij gebrek aan een akkoord door de CWaPE worden opgelegd. Een samenvatting t.a.v. de CWaPE wordt opgenomen in het verslag omschreven in artikel 5, § 2, 3°. § 6. De distributienetbeheerders en de leveranciers kunnen in onderling overleg beslissen om de kwaliteit van andere soorten EDIEL « messages » die zij uitwisselen, te monitoren Zij brengen de CWaPE daarvan op de hoogte. Art. 8. § 1. Tabel 1 in bijlage II bevat de lijst van gegevens die de distributienetbeheerder kan opvragen bij de distributienetgebruikers die over een aansluiting op hoogspanning beschikken. Deze lijst is niet beperkend. De distributienetbeheerder kan op elk moment aanvullende gegevens vragen die hij nodig acht met het oog op de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het distributienet. § 2. De distributienetgebruiker brengt de distributienetbeheerder onverwijld op de hoogte van elke wijziging van zijn installaties in zoverre zij een aanpassing van de eerder meegedeelde gegevens vereist. Art. 9. Bij afwezigheid van uitdrukkelijke bepalingen daaromtrent in dit Reglement zetten de distributienetbeheerders, de distributienetgebruikers, de leveranciers en de evenwichtsverantwoordelijken zich in om zo spoedig mogelijk de noodzakelijke informatie overeenkomstig dit Reglement mee te delen. Art. 10. Wanneer een partij, overeenkomstig dit reglement of de contracten gesloten krachtens dit reglement, een andere partij informatie moet bezorgen, neemt zij de noodzakelijke maatregelen om de geadresseerde ervan te verzekeren dat de inhoud van die gegevens behoorlijk is geverifieerd. Afdeling 2. — Confidentialiteit Art. 11. Diegene die informatie meedeelt, bepaalt wat commercieel gevoelige en/of vertrouwelijke informatie is. De mededeling aan derde personen van commercieel gevoelige en/of vertrouwelijke informatie door de bestemmeling van deze informatie is niet toegelaten, behalve wanneer aan minstens één van de volgende voorwaarden voldaan is : De mededeling is vereist in het kader van een gerechtsprocedure of opgelegd door de overheid of aangevraagd door de CWaPE in het kader van haar opdrachten; 2° De wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt leggen de bekendmaking of mededeling van de desbetreffende gegevens op. 3° Er is een voorafgaand schriftelijk akkoord van diegene van wie de vertrouwelijke en/of commercieel gevoelige informatie uitgaat. 4° Het beheer van het distributienet of het overleg met andere netbeheerders vereist de mededeling door de distributienetbeheerder; 5° De informatie is gewoon toegankelijk of publiek beschikbaar. Wanneer de mededeling aan derden gebeurt op grond van de voorwaarden bedoeld in bovenvermelde punten 2, 3 en 4, dient de bestemmeling van de informatie er zich toe te verbinden aan deze informatie dezelfde graad van vertrouwelijkheid te geven als deze gegeven bij de aanvankelijke mededeling. Afdeling 3. — Openbaarheid van informatie Art. 12. De distributienetbeheerder stelt de volgende informatie ter beschikking van het publiek en in elk geval op een server toegankelijk via Internet : 1° de algemene voorwaarden van de contracten af te sluiten krachtens dit reglement; 2° de procedures die van toepassing zijn en waarnaar in dit reglement wordt verwezen; 3° de formulieren vereist voor de gegevensuitwisseling overeenkomstig dit reglement; 4° de tarieven voor toegang tot het distributienet. Afdeling 4. — Houden van de registers en bekendmaking Art. 13. § 1. De distributienetbeheerder bepaalt de informatiedrager die hij gebruikt voor het houden van de registers bepaald bij dit reglement en licht de CWaPE daarover in. § 2. Als de registers op een elektronische informatiedrager bijgehouden worden, treft de distributienetbeheerder alle nodige maatregelen om minstens één niet gewijzigde copie op een identieke informatiedrager veilig te bewaren. § 3. De distributienetbeheerder verzorgt de bekendmaking van de registers bepaald bij dit reglement volgens de gebruikelijke modaliteiten en de ter zake geldende wetgeving. HOOFDSTUK III. — Contracten, overeenkomsten, procedures en formulieren Art. 14. § 1. De algemene voorwaarden van de contracten met inbegrip van de samenwerkingsovereenkomst bedoeld in titel VI die krachtens dit reglement gesloten worden, evenals elke wijziging die erin wordt aangebracht, worden onverwijld en in elk geval twee maanden vóór inwerkingtreding aan de CWaPE overgemaakt. § 2. De in dit reglement vermelde procedures en formulieren, alsook alle wijzigingen hieraan aangebracht, volgen de in § 1 bedoelde procedure. HOOFDSTUK IV. — Toegang tot de installaties Afdeling 1. — Algemene voorschriften betreffende de veiligheid van personen en goederen Art. 15. De toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de veiligheid van personen en goederen, zoals het ARAB en het AREI, alsook de norm NBN EN 50110-1 ″Exploitatie van elektrische installaties″ en de norm NBN EN 50110-2 ″Exploitatie van elektrische installaties (nationale bijlagen)″, zijn van toepassing op iedere persoon die op het distributienet tussenkomt, met inbegrip van de distributienetbeheerder, de distributienetgebruikers, de leveranciers, de evenwichtsverantwoordelijken, de andere netbeheerders en hun respectievelijk personeel, evenals derden die in opdracht van voormelde partijen tussenkomen op het distributienet.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 2. — Toegang tot de installaties van de distributienetbeheerder Art. 16. § 1. De toegang tot elk roerend of onroerend goed waarvan de distributienetbeheerder het eigendoms- of gebruiksrecht heeft, gebeurt te allen tijde overeenkomstig de toegangsprocedures en veiligheidsvoorschriften van de distributienetbeheerder en met zijn voorafgaandelijk uitdrukkelijk akkoord. § 2. De distributienetbeheerder heeft het recht op toegang tot alle installaties waarvan hij het eigendoms- of gebruiksrecht heeft en die zich bevinden in de inrichting van de distributienetgebruiker. De distributienetgebruiker zorgt voor een permanente toegang voor de distributienetbeheerder of verschaft hem die onmiddellijk op eenvoudig mondeling verzoek. § 3. Indien de toegang tot een roerend of onroerend goed van de distributienetgebruiker onderworpen is aan specifieke toegangsprocedures en veiligheidsvoorschriften van de distributienetgebruiker, dient hij deze vooraf schriftelijk mee te delen aan de distributienetbeheerder. Zoniet volgt de distributienetbeheerder zijn eigen veiligheidsvoorschriften. Afdeling 3. — Toegang tot de installaties van de distributienetgebruiker en bijzondere modaliteiten betreffende de installaties die functioneel deel uitmaken van het distributienet of die een niet verwaarloosbare invloed hebben op het functioneren daarvan Art. 17. § 1. Wanneer de distributienetbeheerder acht dat sommige installaties van de distributienetgebruiker functioneel deel uitmaken van het distributienet of een niet verwaarloosbare invloed hebben op het functioneren daarvan, op de aansluiting(en) of op de installatie(s) van een andere distributienetgebruiker, deelt hij het mee en verantwoordt hij het aan de distributienetgebruiker en aan de ″CWaPE″. Met het voorafgaande gunstige advies van de ″CWaPE″, wordt over een geschreven overeenkomst onderhandeld die gesloten wordt tussen de distributienetbeheerder en de distributienetgebruiker; zij bevat de lijst van betrokken installaties alsook de verantwoordelijkheden inzake gedrag, beheer en onderhoud van die installaties. Die overeenkomst waarborgt de inachtneming van alle vorige verbintenissen aan de distributienetgebruiker, met inbegrip van de capaciteit van de bestaande aansluiting, behalve andersluidend geschreven akkoord van de distributienetgebruiker en met een gepaste vergoeding van die laatste. Die overeenkomst bepaalt ook de financiële modaliteiten voor de tenlasteneming door de distributienetbeheerder van alle kosten voortvloeiend uit die wijziging van het statuut van de aansluitingsvoorzieningen, met inbegrip van de vergoeding van de eigenaar van de installaties. Die overeenkomst vormt een addendum bij het aansluitingscontract. Voor de nieuwe aansluitingen wordt die overeenkomst bij het aansluitingscontract gevoegd. § 2. De distributienetbeheerder heeft het recht op toegang tot de aansluiting en de installaties bedoeld in § 1 teneinde er inspecties, testen en/of proeven uit te voeren. Bovendien, indien die installaties functioneel deel uitmaken van het distributienet, moet de distributienetbeheerder er toegang toe hebben om de tussenkomsten vermeld in de overeenkomst bedoeld in § 1 uit te voeren. De distributienetgebruiker zorgt hiertoe voor een permanente toegang voor de distributienetbeheerder of verschaft hem die onmiddellijk op eenvoudig mondeling verzoek. Als hij tests en/of proeven moet uitvoeren, neemt de distributienetbeheerder de nodige maatregelen om de activiteiten van de distributienetgebruiker zo weinig mogelijk te storen, behalve in geval van hoogdringendheid of overmacht. § 3. Voorafgaand aan elke uitvoering van de inspecties, testen en/of proeven bedoeld in § 2, dient de distributienetgebruiker de distributienetbeheerder schriftelijk op de hoogte te stellen van de toepasselijke veiligheidsvoorschriften. Zoniet volgt de distributienetbeheerder zijn eigen veiligheidsvoorschriften. Afdeling 4. — Werken op het distributienet of op de installaties van de distributienetgebruiker Art. 18. § 1. De distributienetbeheerder heeft het recht om de distributienetgebruiker in gebreke te stellen wanneer de veiligheid of de betrouwbaarheid van het distributienet een aanpassing vereisen van de installaties waarvan de distributienetgebruiker het eigendoms- of gebruiksrecht heeft. De geschreven ingebrekestelling beschrijft de noodzakelijke werken, de motivatie ervan en hun termijn van uitvoering. In geval van niet-uitvoering van deze werken door de distributienetgebruiker binnen de termijn vastgelegd in de ingebrekestelling, heeft de distributienetbeheerder het recht, na een laatste ingebrekestelling met kopie aan de ″CWaPE″, de voorziening te onderbreken aan het einde van de termijn vastgelegd in die laatste ingebrekestelling. De in dit artikel bedoelde werken zijn op kosten van de distributienetbeheerder, behalve als hij bewijst dat ze het gevolg zijn van gebreken of van een technische interventie van de gebruiker. In voorkomend geval zijn de bepalingen van §§ 2 en 3 van artikel 17 van toepassing. § 2. § 1 van dit artikel geldt eveneens wanneer de efficiëntie van het distributienet een aanpassing vereist van de installaties waarvan de distributienetgebruiker het eigendoms- of gebruiksrecht heeft, mits voorafgaand overleg met de distributienetgebruiker inzake de noodzakelijke werken en hun termijn van uitvoering. Art. 19. De werken, met inbegrip van de inspecties, testen en/of proeven, moeten worden uitgevoerd conform de bepalingen van dit reglement en de contracten afgesloten krachtens dit reglement. HOOFDSTUK V. — Noodsituatie en overmacht Afdeling 1. — Definitie van noodsituatie Art. 20. In dit reglement wordt noodsituatie beschouwd als zijnde : 1° de situatie die volgt op overmacht en waarin maatregelen dienen te worden genomen die uitzonderlijk en tijdelijk zijn om aan de gevolgen van de overmacht het hoofd te kunnen bieden teneinde de veilige en betrouwbare werking van het distributienet te kunnen vrijwaren of herstellen; 2° een situatie die volgt op een gebeurtenis die, alhoewel zij volgens de huidige stand van rechtspraak en rechtsleer niet als overmacht kan worden aangeduid, naar het inzicht van de distributienetbeheerder of de distributienetgebruiker, een dringend en gericht optreden van de distributienetbeheerder vereist teneinde de veilige en betrouwbare werking van het distributienet te kunnen vrijwaren of herstellen, of verdere schade te voorkomen. De distributienetbeheerder verantwoordt dat optreden achterop bij de gebruikers en de ″CWaPE″. Afdeling 2. — Overmacht Art. 21. In dit reglement worden de volgende situaties in ieder geval als overmacht beschouwd voor de distributienetbeheerder, voor zover ze onvoorzienbaar en onweerstaanbaar zijn : 1° de natuurrampen voortvloeiende uit aardbevingen, overstromingen, stormen, windhozen of andere uitzonderlijke klimaatomstandigheden;

39781


39782

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD 2° een kern- of chemische ontploffing en de gevolgen ervan; 3° de plotse onbeschikbaarheid van de installaties om andere redenen dan de ouderdom, het gebrekkige onderhoud of de kwalificatie van de operatoren; met inbegrip van een instorting van het informaticasysteem al dan niet veroorzaakt door een virus, terwijl alle preventiemaatregelen waren getroffen rekening houdend met de techniek; 4° de tijdelijke of voortdurende technische onmogelijkheid om via het distributienet elektriciteit uit te wisselen omwille van een plots gebrek aan elektriciteit-injectie uit het lokaal transmissienet en niet compenseerbaar met andere middelen; 5° de onmogelijkheid om op het distributienet of op de installaties die er functioneel deel van uitmaken, actief te zijn wegens een collectief conflict en die aanleiding geeft tot een eenzijdige maatregel van de werknemers (of van een groep werknemers) of elk ander sociaal conflict; 6° de brand, de ontploffing, de sabotage, de terreurdaad, de akte van vandalisme, de schade veroorzaakt door misdaden, de dwang van criminele aard en de bedreigingen van dezelfde aard; 7° de al dan niet verklaarde oorlog, de oorlogsdreiging, de invasie, het gewapend conflict, het embargo, de omwenteling, de opstand; 8° een maatregel van hogerhand, waaronder onder meer de situaties waarin de overheid de noodsituatie inroept en uitzonderlijke en tijdige maatregelen oplegt teneinde de veilige en betrouwbare werking van het geheel van de netten te vrijwaren of herstellen. Afdeling 3. — Ingrijpen van de distributienetbeheerder Art. 22. § 1. De distributienetbeheerder is bevoegd alle handelingen te stellen die hij nodig acht met het oog op de veiligheid en de betrouwbaarheid van het distributienet wanneer hij het hoofd moet bieden aan een noodsituatie of wanneer een dergelijke noodsituatie wordt ingeroepen door een andere netbeheerder, een distributienetgebruiker, een leverancier of enige andere betrokken persoon. § 2. De distributienetbeheerder neemt alle preventieve handelingen teneinde de schadelijke gevolgen van de aangekondigde of redelijkerwijs voorzienbare uitzonderlijke gebeurtenissen te beperken. De handelingen die de distributienetbeheerder stelt in het kader van dit artikel verbinden alle betrokken personen. § 3. Als een noodsituatie gelijktijdig betrekking heeft op het transmissienet en/of lokaal transmissienet en op één of meer distributienetten, hebben de bepalingen van het technisch transmissiereglement voorrang op dit reglement, in geval van afwijking. Afdeling 4. — Opschorting van de verplichtingen Art. 23. § 1. In geval van noodsituatie wordt de uitvoering van de taken en verplichtingen geheel of gedeeltelijk opgeschort, maar enkel voor de duur van de gebeurtenis die de noodsituatie als gevolg heeft. § 2. De verplichtingen van geldelijke aard, ontstaan voor de noodsituatie, dienen uitgevoerd te worden. Art. 24. § 1. De partij die zich op de noodsituatie beroept, doet alle redelijke inspanningen om : 1° de gevolgen van de niet-uitvoering van haar verplichtingen te beperken; 2° haar opgeschorte verplichtingen zo snel mogelijk opnieuw te vervullen. § 2. De partij die haar verplichtingen opschort, brengt zo snel mogelijk alle betrokken partijen op de hoogte van de redenen waarom zij haar verplichtingen geheel of gedeeltelijk opschort en welke de voorzienbare termijn van de noodsituatie zal zijn. HOOFDSTUK VI. — Ingraving van elektrische lijnen Art. 25. § 1. Wanneeer, omwille van de verbetering, de vernieuwing of de uitbreiding van het distributienet, nieuwe verbindingen moeten worden aangelegd of bestaande verbindingen sterk moeten worden gewijzigd of worden vernieuwd, zal de aanleg van de nieuwe verbindingen gebeuren d.m.v. ondergrondse kabels en zullen de te vernieuwen of sterk te wijzigen lijnen worden ingegraven. § 2. Die ingravingsprojecten worden meegedeeld aan de ″CWaPE″, hetzij ter gelegenheid van het opmaken van het aanpassingsplan voor het distributienet hetzij bij elke specifieke wijzigingsaanvraag betreffende het distributienet. § 3. Indien de distributienetbeheerder acht dat hij die voorrang voor de ingraving niet kan naleven, stelt hij voor dat geval een verantwoording vast die hij per zending onder een vorm goedgekeurd door de CWaPE aan haar overmaakt voorafgaand aan elke verwezenlijking en zal hij de werken pas kunnen uitvoeren vóór ontvangst van de beslissing van de CWaPE bepaald bij § 5 hiernavolgend. Die verantwoording dient minstens betrekking te hebben op : 1° de technische aspecten zoals, onder meer, de wijzigingen van de energieoverdrachten in het net, de wijziging van het kortsluitvermogen en zijn impact op de aangrenzende uitrustingen, de betrouwbaarheid en de beschikbaarheid van de verbinding, de gemiddelde herstellingstijd, de respectievelijke stromen en de variatie van de vermogensfactor, de overspanningsrisico’s en de netverliezen, de gevoeligheid voor zwerfstromen en de eventuele risico’s verbonden met de nabijheid van andere externe uitrustingen; 2° de economische aspecten zoals onder meer de vergelijkende kosten voor de installatie, de controle, het onderhoud, de versterking van de luchtlijnen en de ondergrondse kabels en de kosten van de verliezen op het net, de eventuele impact op de structuur van het net of op de naburige elektrische uitrustingen, de mogelijkheden en duur van de afschrijving van die kosten rekening houdend onder meer met de geschatte levensduur; 3° de wettelijke en reglementaire aspecten zoals, onder meer, het gebruik van de ondergrond van het wegennet en de opening daarvan bij de aanleg of eventuele tussenkomsten, de voorzienbare wijzigingen van dat wegennet alsook van zijn bestemming; 4° de milieu- en patrimoniale aspecten, zoals het impact op het landschap, de beschermde goederen, de archeologische ondergrond, en op de grondstructuur, de nabijheid van woningen en het belang van de opgewekte elektromagnetische velden, de invloed op de fauna en de flora; 5° de alternatieve verwezenlijkingen voorgesteld door de distributienetbeheerder die beter afgestemd zijn op de nagestreefde doelstelling binnen het kader van de voorrang aan de ingraving van lijnen. § 4. De CWaPE kan aanvullende inlichtingen vragen binnen de vijftien dagen na de ontvangst van de verantwoordingsdossiers.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 5. Binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het volledige dossier, neemt de CWaPE een beslissing dat ze aan de distributienetbeheerder en, in voorkomend geval, aan de minister zal overmaken. Die termijn kan bij uitzonderlijke hoogdringenheid ingekort worden. Deze beslissing van de CWaPE heeft alleen betrekking op de toepassing van het decreet. Een positieve beslissing stelt de distributienetbeheerder niet vrij van het verkrijgen van de normaal vereiste vergunningen voor de betrokken werken. HOOFDSTUK VII. — Minimale technische vereisten voor de inrichting van netinfrastructuren Art. 26. § 1. De infrastructuren van het distributienet stemmen overeen met de vigerende wetten, reglementen en normen en in het bijzonder met het AREI. § 2. Ze zijn ontworpen om de elektrische energie zonder gevaar over te brengen naar de verschillende afnamepunten en om te zorgen voor de verdeling van de energie die naar de injectiepunten overgebracht wordt. Het distributienet wordt door de distributienetbeheerder aangepast aan de normaal voorzienbare stromen. Hij zorgt ervoor dat in alle omstandigheden, de veiligheidsafstanden tussen zijn installaties en personen of goederen van derden in acht worden genomen. § 3. De distributienetbeheerder heeft het recht om de boomtakken te verwijderen die kortsluitingen kunnen aanrichten of de elektrische lijnen die over een privé-eigendom hangen, kunnen beschadigen. Behalve in geval van dringende noodzakelijkheid, verwittigt hij eerst de eigenaar per aangetekend schrijven. In dit schijven vermeldt hij dat de eigenaar zelf kan snoeien binnen een termijn van een maand. Indien de eigenaar weigert, zal de distributienetbeheerder zelf als goede huisvader de takken snoeien; de eigenaar moet hem toegang tot zijn eigendom verlenen. Als de takken buiten het privé eigendom uitsteken en de elektrische lijn langs een openbare weg loopt en zich boven het publiek domein bevindt, valt het snoeien ten laste van de eigenaar van de bomen. § 4. De beschermingen van de uitrustingen van het distributienet zijn ontworpen en geregeld om de gebreken en/of overlasten efficiënt te verwijderen. Er wordt in selectieve beschermingen van een hoger niveau voorzien om de niet-werking van de normale beschermingen te verhelpen. HOOFDSTUK VIII. — Directe lijnen Art. 27. Alle directe lijnen zijn onderworpen aan de voorschriften die voor dit reglement gelden en meer bepaald het AREI. Art. 28. Opdat de ″CWaPE″ haar advies over de vergunning van de aanleg van een nieuwe directe lijn zou kunnen geven aan de Minister, dient de distributienetgebruiker, die aanvrager is, een uitvoerig bewijsdossier in bij de ″CWaPE″, in twee exemplaren en bij aangetekende brief of een brief overhandigd tegen ontvangbewijs. In dit dossier legt hij de redenen uit waarom hij het distributienet niet kan gebruiken. Art. 29. § 1. De ″CWaPE″ gaat na of ze beschikt over alle documenten noodzakelijk voor het onderzoek van de aanvraag. Indien de CWaPE oordeelt dat de aanvraag aangevuld dient te worden, licht hij de aanvrager daar bij aangetekend schrijven binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de ontvangst van de aanvraag over in. Hij geeft nauwkeurig de aanvullende inlichtingen aan die hij wenst te krijgen en stelt een termijn vast die de drie weken niet mag overschrijden zoniet vervalt de aanvraag en waarin de aanvrager uitgenodigd wordt om zijn aanvraag te vervolledigen. § 2. De CWaPE kijkt met behulp van elk document in zijn bezit na of de aanvraag verantwoord is en of er er geen enkel ander technisch of economisch geldig alternatief bestaat. Indien de CWaPE acht dat de aanvraag niet verantwoord is, geeft hij daar bericht van aan de aanvrager bij aangetekend schrijven binnen een termijn van één maand te rekenen van de ontvangst van de aanvraag of, in voorkomend geval, van de ontvangst van de overeenkomstig § 1 gekregen aanvullende inlichtingen. Hij geeft nauwkeurig de redenen op waarom hij de aanvraag als niet verantwoord beschouwt en stelt een maximumtermijn van één maand vast zoniet vervalt de aanvraag en waarin de aanvrager bij aangetekend schrijven zijn opmerkingen, verantwoordingen en aanvullende informatie kan overmaken. De CWaPE is ertoe verplicht de aanvrager die daarom verzoekt, te horen. § 3. Binnen een termijn van twee maanden te rekenen van de ontvangst van de aanvraag of, in voorkomend geval, van de aanvullende inlichtingen, de opmerkingen en de verantwoordingen bedold in § 1, maakt de CWaPE de tekst van de aanvraag, de bijlagen ervan en zijn gemotiveerd advies aan de Minister over. HOOFDSTUK IX. — Residentiële privénetten Art. 30. § 1. Enkel de distributienetbeheerder is bevoegd om de aansluiting van een privénet op zijn distributienet te aanvaarden. Hij doet het op verzoek van de verantwoordelijke van het privénet (de eigenaar van het privé-net of de persoon die daartoe gemachtigd is), als hij de afnemers van het privénet niet via zijn eigen distributienet kan bevoorraden, onder voorwaarden die rekening houden zowel met het technisch en economisch belang van de betrokken afnemers als met de eisen inzake rechtszekerheid in verband met de uitvoering van vereiste werken, onder meer inzake de plaatsing van aansluitingsinstallaties in privélocaties. Deze goedkeuring door de distributienetbeheerder vloeit voort uit objectieve en niet-discriminerende criteria en betreft de twee volgende aspecten : — de veiligheid : het privénet brengt de veiligheid van het net van de distributienetbeheerder en zijn interveniënten niet in gevaar. Indien nodig kan de distributienetbeheerder zijn goedkeuring pas geven als het privé-net op technisch vlak voldoet aan de voorschriften van het desbetreffende bestek en voor zover later een valideringsverslag van een erkend controleorgaan overgelegd wordt; — geldigheid van de meetapparaten. Indien nodig kan de distributienetbeheerder de vervanging en/of de verzegeling van de meters opleggen, met dien verstande dat een privé-net van een aftrektelsysteem moet worden voorzien. De distributienetbeheerder geeft de verantwoordelijke van het privénet en de ″CWaPE″ officieel kennis van zijn beslissing tot goedkeuring of van zijn gemotiveerde weigering. Als een netbeheerder een privé-net officieel heeft aangesloten op zijn distributienet, wordt dit privénet geacht deel uit te maken van zijn net. § 2. De distributienetbeheerder en de beheerder van het privénet sluiten een overeenkomst die onder meer de volgende punten bevat : — de eventuele modaliteiten voor de bezoldiging van de beheerder van het privénet;

39783


39784

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD — de lijst van de stroomafwaartse afnemers en de EAN nummers toegewezen door de distributienetbeheerder aan de in aanmerking komende afnemers; — de modaliteiten voor de opvang van nieuwe afnemers, die zich enkel met de instemming van de distributienetbeheerder op het privé-net mogen aansluiten; — de beperkingen van het privénet — de verbintenissen van de partijen inzake exploitatie, onderhoud en ontwikkeling van het net, met inbegrip van de telling; — de eventuele meerekening van de reactieve energie; — de lijst van de telgegevens; — in voorkomend geval, de modaliteiten inzake plaatsing en beheer van de budgetmeters; — de praktische modaliteiten indien een toegang zou worden opgeschort overeenkomstig artikel 145, 4°. Deze overeenkomst mag geenszins de wettelijke verplichtingen inperken die de distributienetbeheerder moet vervullen krachtens het decreet en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten. § 3. De bouw van een nieuw privénet behoeft de voorafgaandelijke instemming van de distributienetbeheerder die de technische voorschriften van het desbetreffende bestek kan opleggen en die tijdens de uitvoering van de werken over een controlerecht beschikt. Art. 31. § 1. Als de stroomafwaartse afnemer op een privénet aangesloten is, heeft hij de facto toegang tot het distributienet en wordt hij met een laagspanningsafnemer gelijkgesteld. § 2. De meteraflezing wordt op de vereiste tussentijden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de distributienetbeheerder en volgens de modaliteiten omschreven in de overeenkomst bedoeld in artikel 30, § 2. Het verschil tussen de som van het verbruik van de stroomafwaartse afnemers en het verbruik gemeten door de distributienetbeheerder aan het hoofd van het privénet wordt geacht het eigen verbruik van de verantwoordelijke van het privé-net te zijn, alsook zijn netverliezen, waarvoor de verantwoordelijke van het privénet een contract met een leverancier moet sluiten volgens de modaliteiten van artikel 127. § 3. De distributienetbeheerder beschouwt de verantwoordelijke van het privénet als de vertegenwoordiger van zijn netafnemers voor elk vraagstuk betreffende de toegang tot het net. In geval van een al dan niet geplande onderbreking van de toegang van het gehele privé-net tot het distributienet, informeert de distributienetbeheerder enkel de verantwoordelijke van het privé-net en pleegt hij enkel met hem overleg. De verantwoordelijke van het privé-net informeert op zijn beurt elke stroomafwaartse afnemer. De informatie van elke evenwichtsverantwoordelijke valt onder de verantwoordelijkheid van de distributienetbeheerder. § 4. Wat betreft het beheer van zijn net en de kwaliteit van de geleverde spanning zijn de verplichtingen van de verantwoordelijke van het privé-net dezelfde verplichtingen als die waarin dit reglement voor de distributienetbeheerders voorziet. TITEL II. — Planningscode HOOFDSTUK I. — Gegevens met het oog op de vaststelling van een aanpassingsplan Art. 32. In het kader van de operationele regels voor het technisch beheer van de elektriciteitsstromen, leggen de distributienetbeheerder en de ″CWaPE″ de praktische overlegmodaliteiten vast met het oog op het opmaken van een aanpassingsplan m.b.t. zijn net op grond van de in deze titel bedoelde informatie. Art. 33. § 1. Het opmaken van een aanpassingsplan m.b.t. het distributienet om het beheer van de elektriciteitsstromen die in dit laatste aanwezig zijn, te verbeteren en om de problemen te verhelpen die een gevaar zijn voor de veiligheid en de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening, bevat de volgende fasen : — een gedetailleerde raming van de behoeften van het distributienet, enerzijds inzake de capaciteit van energietransmissie en, anderzijds inzake de veiligheid, de betrouwbaarheid en de continuïteit van de dienst; — de analyse van de middelen die nodig zijn om aan die behoeften te voldoen; — de vergelijking van de noodzakelijke middelen met de bestaande middelen; — de opsomming van de werken en investeringen noodzakelijke om het distributienet aan te passen teneinde de ontmoete problemen te verhelpen; — de vaststelling van een verwezenlijkingsplanning. § 2. Daartoe worden volgende acties ondernomen : 1° elke distributienetbeheerder deelt uiterlijk 2 mei de informatie bedoeld in het eerste lid mee aan de ″CWaPE″ (of bewijst dat het plan dat het vorige jaar door de Waalse Regering goedgekeurd werd, geen enkele aanpassing vereist); 2° de distributienetbeheerder spreekt met de ″CWaPE″ een datum in mei af voor het voorleggen van zijn plan; 3° de ″CWaPE″ gaat dan over tot het onderzoek van het plan en kan vereisen dat de distributienetbeheerder de informatie en verantwoordingen meedeelt die zij nodig acht. Ze brengt hem op de hoogte van haar advies uiterlijk 1 juli; 4° de distributienetbeheerder past eventueel zijn plan aan en maakt vóór 1 september de definitieve versie van zijn plan over aan de ″CWaPE″ in twee exemplaren; 5° de CWaPE maakt onverwijld één van de exemplaren, samen met diens eventuele commentaar, aan de minister over; 6° na goedkeuring door de Waalse Minister, wordt het plan toegepast vanaf 1 januari van het volgende jaar. HOOFDSTUK II. — Planningsgegevens Afdeling 1. — Algemeen Art. 34. De planningsgegevens omvatten o.a. de gegevens opgenomen in bijlage I bij dit reglement, aangeduid met de afkorting ″P″ of met ″Alle″ in de kolom ″Doel″.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 35. De distributienetgebruiker of, in voorkomend geval, de leverancier, overeenkomstig artikel 38, is gehouden de planningsgegevens overeenkomstig deze Titel aan de distributienetbeheerder over te maken volgens zijn best mogelijke inschatting. Afdeling 2. — Kennisgeving Art. 36. De distributienetgebruiker met een aansluitingsvermogen groter dan 2 MVA, of zijn leverancier stelt elk jaar vóór 31 december de distributienetbeheerder in kennis van zijn beste raming van de volgende planningsgegevens die betrekking hebben op de drie volgende jaren : 1° de vooruitzichten inzake het maximaal af te nemen vermogen (kW, kVAr) op jaarbasis, met aanduiding van de verwachte trendbreuken; 2° de beschrijving van de jaarlijkse belastingscurve van het af te nemen actief vermogen. Een trend van die gegevens voor de twee volgende jaren, d.w.z. over vijf jaar, wordt ook ter informatie overgemaakt aan de distributienetbeheerder. Art. 37. De distributienetgebruiker waarvan de installaties productie-eenheden omvatten of zullen omvatten met een totaal netto ontwikkelbaar vermogen per injectiepunt van minstens 2 MVA, stelt elk jaar vóór 31 december, de distributienetbeheerder in kennis van de volgende planningsgegevens die betrekking hebben op de drie komende jaren : 1° het maximaal netto ontwikkelbaar vermogen, de beschrijving van de verwachte belastingscurve, de technische gegevens, de operationele grenzen en het regelgedrag van de diverse ingeschakelde of in te schakelen productieeenheden; 2° de productie-eenheden die uit dienst zullen genomen worden en de voorziene datum van de uitschakeling. Een raming van die gegeven betreffende de twee volgende jaren, d.w.z. over vijf jaar, wordt ter informatie overgemaakt aan de distributienetbeheerder. Art. 38. Voor de distributienetgebruikers die niet bedoeld zijn in de artikelen 36 en 37 is het de leverancier die voor het geheel van dergelijke distributienetgebruikers waarvoor hij toegangscontracten heeft ondertekend, elk jaar vóór 31 december de distributienetbeheerder in kennis stelt van de volgende planningsgegevens die betrekking hebben op de twee komende jaren : 1° de vooruitzichten inzake het maximaal af te nemen of te injecteren vermogen (kW, kVAr) op jaarbasis, met aanduiding van de verwachte trendbreuken voor elk netgedeelte, zoals bepaald door de distributienetbeheerder; 2° de beschrijving van de jaarlijkse belastingscurve van het af te nemen actief vermogen. Art. 39. De kennisgeving van de planningsgegevens bedoeld in de artikelen 36, 37 en 38 gebeurt volgens de tabel bedoeld in bijlage I bij dit reglement. Art. 40. De distributienetgebruiker of de leverancier kan, in voorkomend geval, de distributienetbeheerder in kennis stellen van alle andere nuttige informatie die niet opgenomen is in bijlage I bij dit reglement. Art. 41. De plicht tot kennisgeving van de planningsgegevens bedoeld in de artikelen 36 en 37 geldt eveneens voor de toekomstige distributienetgebruikers bij het indienen van hun aanvraag tot aansluiting. Art. 42. § 1. In geval de distributienetbeheerder van oordeel is dat de kennisgeving van de planningsgegevens onvolledig, onnauwkeurig of onredelijk is, verifieert de distributienetgebruiker, op aanvraag van de distributienetbeheerder, de betrokken gegevens en maakt de aldus gevalideerde informatie over alsook bijkomende gegevens die deze laatste nuttig acht. § 2. De distributienetbeheerder kan bijkomende gegevens, niet voorzien in dit reglement, opvragen bij de distributienetgebruiker of elke betrokken partij om zijn verplichtingen na te komen. Dit verzoek wordt gemotiveerd. § 3. Na raadpleging van de distributienetgebruiker of de leverancier bepaalt de distributienetbeheerder de redelijke termijn waarbinnen de gegevens bedoeld in § 1 en § 2 overgemaakt moeten worden door de distributienetgebruiker of de leverancier aan de distributienetbeheerder. Art. 43. De netbeheerders komen onderling de vorm en de inhoud overeen van de gegevens die zij wederzijds moeten uitwisselen voor het opstellen van het investeringsplan, evenals de te respecteren termijnen. Art. 44. De distributienetbeheerder zorgt voor de volledige en geloofwaardige aard van de gegevens meegedeeld door de distributienetgebruikers vóór het opmaken van een aanpassingsplan. TITEL III. — Aansluitingsplan HOOFDSTUK I. — Technische aansluitingsvoorschriften Afdeling 1. — Algemeen Art. 45. § 1. Deze titel is van toepassing op : 1° de aansluitingsinstallaties; 2° de installaties van de distributienetgebruiker die een niet verwaarloosbare invloed hebben op het functioneren van het distributienet, de aansluiting(en) of de installaties van een andere distributienetgebruiker; 3° voor de installaties die door een rechstreekse lijn aangesloten zijn en voor de installaties die deel uitmaken van een rechtstreekse lijn; 4° voor alle koppelingen met de andere netten. § 2. De installaties van de meetinrichting behoren tot de aansluiting. Ze maken het voorwerp uit van Titel V wat betreft de technische specificaties, het gebruik, het onderhoud alsook de behandeling van de meetgegevens. Art. 46. De distributienetbeheerder is als enige gemachtigd het distributienet en het gedeelte van de aansluiting waarvan hij het eigendoms- of gebruiksrecht heeft, te wijzigen, te versterken, te onderhouden en uit te baten. Art. 47. § 1. De installaties waarvan de distributienetgebruiker het eigendoms- of gebruiksrecht heeft, worden door de distributienetgebruiker, of door een derde in opdracht van de distributienetgebruiker, beheerd en onderhouden.

39785


39786

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. In afwijking van § 1 en indien de in artikel 17 bedoelde overeenkomst daarin voorziet, mogen tussenkomsten en handelingen op installaties die functioneel deel uitmaken van het distributienet, enkel door de distributienetbeheerder of een door hem gemandateerde uitgevoerd worden, zelfs als de distributienetgebruiker het eigendoms- of gebruiksrecht heeft van deze installaties. Indien de tussenkomsten en/of schakelingen gebeuren op vraag van de distributienetgebruiker of hun oorzaak vinden in de installaties van de distributienetgebruiker, zijn de kosten van deze tussenkomsten en handelingen ten laste van de distributienetgebruiker. De grenzen tussen de installatiegedeelten worden opgenomen in het aansluitingscontract of in een bijgevoegde overeenkomst. Art. 48. Een aansluiting wordt pas in dienst genomen nadat de leverancier(s) en de evenwichtsverantwoordelijke(n) van de distributienetgebruiker voor deze aansluiting zijn geregistreerd in het aansluitingenregister van de distributienetbeheerder. Art. 49. Tenzij anders wettelijk of reglementair geregeld, zijn de kosten voor een inschakeling en een uitschakeling op vraag van de distributienetgebruiker te zijner laste. Art. 50. § 1. In geval van overdracht, in gebruik of in eigendom, van roerende of onroerende goederen waarvoor de aansluiting dienstig is, neemt de overnemer de rechten en verplichtingen van de vorige gebruiker over of sluit onverwijld een nieuw aansluitingscontract af met de distributienetbeheerder zonder dat, tussentijds en om die enige reden, de aansluiting wordt uitgeschakeld. § 2. Een uitschakeling mag door de distributienetbeheerder pas worden uitgevoerd na een met redenen omklede aanmaning en met een redelijke regularisatietermijn. Afdeling 2. — Wijze van aansluiten in functie van het aansluitings- of onderschreven vermogen Art. 51. § 1 Onverminderd §§ 5 en 6, worden de aansluitingen van eindafnemers uitgevoerd vanaf het distributienet. § 2. Als het aansluitingsvermogen gelijk is aan 56 kVA of minder, zal de aansluiting vanaf het laagspanningsnet worden uitgevoerd, behalve als de distributienetbeheerder beslist, om technische problemen verbonden met, onder meer, eventuele spanningsvallen te vermijden, dat die wordt uitgevoerd vanaf het hoogspanningsnet. § 3. Voor aansluitingsvermogens boven 56 en gelijk aan 250 kVA of minder kan de distributienetbeheerder een aansluiting vanaf het laagspanningsnet, een aansluiting via een laagspanningsverbinding rechtstreeks aangesloten op een hoogspanning/laagspanning-transformatiepost of een aansluiting vanuit het hoogspanningsnet voorstellen. § 4. Boven de 250 kVA en tot 5 MVA, zal de aansluiting vanaf het hoogspanningsnet worden uitgevoerd. Als er verschillende spanningsniveaus beschikbaar zijn, zal de distributienetbeheerder de laagste onder de geschikte kiezen. Als hij echter problemen i.v.m spanningsvermindering of –regulering moet vermijgen, kan de distributienetbeheerder de aansluiting onderzoeken via een rechtstreekse verbinding van de installaties van de distributienetgebruiker met de secundaire rails van een transformatiepost die het distributienet op hoogspanning voedt. § 5. Boven 5 MVA en tot 25 MVA zal de distributienetbeheerder eerst de aansluiting onderzoeken via een rechtstreekse verbinding van de installaties van de distributienetgebruiker met de secundaire rails van een transformatiepost die het distributienet op hoogspanning voedt. Wanneer de distributienetbeheerder bij een eerste onderzoek vaststelt dat het technisch beter is de aansluiting uit te voeren vanaf het transmissienet of vanaf het lokaal transmissienet, pleegt hij overleg met de transmissienetbeheerder of met de beheerder van het lokaal transmissienet al naar gelang het geval, maakt hij hem het volledige dossier over en betaalt hem de eventueel geïnde rechten terug. § 6. Voor aansluitingsvermogens boven 25 MVA wordt in eerste instantie de aansluiting op een spanningsniveau 30 kV onderzocht. De aanvrager neemt rechtstreeks contact op met de betrokken netbeheerder. § 7. In alle gevallen dient de aanvrager één enkele aanvraag in bij de distributienetbeheerder, aangewezen overeenkomstig de vorige paragrafen, die de noodzakelijke contacten moet opnemen met de andere netbeheerders om de kwaliteit van de aansluiting en de noodzakelijke aanpassingen te waarborgen. Art. 52. § 1. Bij het onderzoek van de aansluitingsaanvraag en bij het voorstel tot aansluiting, zal de betrokken netbeheerder altijd zorgen voor het technisch en economisch belang van de aanvrager, onverminderd het globaal belang van de andere distributienetgebruikers en zonder dat de aanvrager daardoor het recht heeft een gunstigere wijze van aansluiting dan die bedoeld in artikel 51 te vereisen. § 2. Overeenkomstig § 1, indien de distributienetbeheerder bij een eerste onderzoek vaststelt dat het technisch verstandiger zou zijn de aansluiting uit te voeren op een ander distributienet via een directe lijn of op het (lokaal) transmissienet, maakt hij het geheel van het dossier onverwijld over aan de betrokken netbeheerder na overleg met deze, brengt de afnemer op de hoogte daarvan en betaalt de eventueel geïnde rechten terug. § 3. Indien later blijkt dat de door de aanvrager aan de netbeheerder verstrekte informatie i.v.m het gewenste aansluitingsvermogen onjuist is, moet de aanvrager op bevel van betrokken netbeheerder overeenkomstig artikel 81 een aanvraag tot wijziging van de aansluiting indienen. Hetzelfde geldt als de aanvrager later het vermogen van zijn installaties vermindert. De studiekosten i.v.m deze nieuwe aanvraag vallen ten laste van de netgebruiker. Afdeling 3. — Voorschriften geldend voor elke aansluiting Art. 53. Elke aansluiting, evenals elke installatie van een distributienetgebruiker aangesloten op het distributienet, moet voldoen aan de normen en de reglementering van toepassing op elektrische installaties. Art. 54. § 1. Het toelaatbaar niveau van storingen teweeggebracht op het distributienet door de installaties van de aansluiting en de eigen installaties van de distributienetgebruiker, wordt bepaald door de gangbare nationale en internationale normen en onder meer door de technische verslagen CEI 61000-3-6 en CEI 61000.3-7 in hoogspanning, en de overeenstemmende technische verslagen (CEI 61000.3-2 EN CEI 61000.3-3) in laagspanning. § 2. De gebruiker van het distributienet zorgt ervoor dat de installaties die hij beheert op het distributienet geen storingsverschijnselen veroorzaken die de grenzen bedoeld in § 1 en, in voorkomend geval, in het aansluitingscontract overschrijden. Daartoe verstrekt de distributienetbeheerder op verzoek van de netgebruiker de nodige indicatieve waarden, zoals de kortsluitvermogens op het aansluitingspunt in de verschillende situaties. § 3. Bij storingen op de aansluiting door het distributienet, die een niet verwaarloosbare invloed hebben op het functioneren van de installaties van de distributienetgebruiker geeft de distributienetbeheerder op verzoek van de distributienetgebruiker binnen tien werkdagen een verklaring voor het ontstaan ervan.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 55. De distributienetgebruiker zorgt ervoor dat zijn installaties bij de distributienetbeheerder of bij derden geen risico’s, schade of hinder veroorzaken boven de toegepaste normen of technische voorschriften die gewoonlijk worden aangenomen. Art. 56. Elektrische installaties gevoed via onderscheiden aansluitingen mogen niet onderling verbonden worden tenzij mits voorafgaand schriftelijk akkoord van de beheerder(s) van het(de) betrokken distributienet(ten) of een uitdrukkelijke overeenkomst in het aansluitingscontract met bepaling van de modaliteiten. Art. 57. § 1. De aansluitingen moeten voldoen aan de technische voorschriften van de distributienetbeheerders opgemaakt door SYNERGRID C2/112 ″Technische voorschriften voor aansluiting op het HS-distributienet ″ en C1/12 ″Algemene technische regels voor de aansluiting van een gebruiker op het LS distributienet″. Bij bestrijding tussen één van genoemde voorschriften en een wetgevende of reglementaire bepaling, met inbegrip van die van dit reglement, hebben de wetgevende of reglementaire bepalingen de overhand. § 2. De distributienetbeheerder kan desgevallend en met mededeling aan de ″CWaPE″, overeenkomstig artikel 14, in specifieke voorschriften voorzien voor de aansluiting afhankelijk van de bijzondere karakteristieken van het lokale distributienet. HOOFDSTUK II. — Specifieke voorschriften voor aansluitingen op hoogspanning Afdeling 1. — Omgeving van de installaties Art. 58. Voor het groeperen van de meetinrichting en andere apparatuur die deel uitmaakt van de aansluiting, stelt de distributienetgebruiker een ruimte ter beschikking aan de distributienetbeheerder die voldoet aan de door deze laatste gestelde eisen. De modaliteiten van die terbeschikkingstelling worden in gemeenschappelijk overleg bepaald. Afdeling 2. — Conformiteit van de installaties Art. 59. Het concept van de aansluiting en de installaties van de distributienetgebruiker moet conform zijn met de voorschriften van het AREI inzake conformiteitscontroles en periodieke controles van de installaties. Dit omvat de inplanting, de bereikbaarheid van de installaties en de bedienbaarheid en de identificatie van de bedieningsapparatuur. De aansluiting van de uitrustingen en hun werking moet in overeenstemming zijn met de exploitatiewijze van het distributienet waarop ze aangesloten worden, dit zowel met betrekking tot hun technische kenmerken als met betrekking tot de veiligheidsaspecten verbonden aan de exploitatie. De distributienetbeheerder verstrekt de nodige technische gegevens; de normen EN 50110 zijn van toepassing. Art. 60. De kosten verbonden met de conformiteitscontroles en de periodieke controles van de installaties voorzien in het AREI blijven ten laste van de betrokken distributienetbeheerder. Art. 61. § 1 De instellingen van de beveiligingen van de distributienetgebruiker die in geval van incident zijn installaties afschakelen van de aansluiting, worden in gemeenschappelijk overleg met de distributienetbeheerder bepaald. De selectiviteit van de beveiliging van de distributienetten mag door de keuze van de waarde van de beveiligingsparameters in geen geval in het gedrang gebracht worden. § 2. De distributienetbeheerder heeft het recht om, op basis van een gewijzigde netsituatie, de noodzakelijke aanpassingen en/of regelingen op te leggen voor de beveiligingen in de installaties van de distributienetgebruiker, dit teneinde de selectiviteit van de beveiligingen in de netten te blijven waarborgen. Alle kosten verbonden aan eventueel uit te voeren aanpassingen aan de installaties van de distributienetgebruiker zijn ten laste van de betrokken distributienetgebruiker die ze, in voorkomend geval, op een verantwoordelijke derde partij kan afschuiven. Art. 62. § 1. De distributienetbeheerder heeft het recht om de technische middelen aan te wenden nodig voor de compensatie van reactieve energie, of, meer in het algemeen, voor de compensatie van ieder verstorend fenomeen, wanneer de belasting van een distributienetgebruiker aangesloten aan het distributienet 1° aanleiding geeft tot een bijkomende afname van reactieve energie, in verhouding tot de warden bedoeld in artikel 151; 2° de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het distributienet in zodanige mate verstoort dat de in artikel 5 bedoelde norm NBN EN 50160 niet meer in acht kan worden genomen door de distributienetbeheerder. § 2. De distributienetbeheerder motiveert zijn beslissing en deelt deze mede aan de betrokken distributienetgebruiker. § 3. De installatie en de aanwending van de technische middelen bedoeld in § 1 zijn ten laste van de betrokken distributienetgebruiker indien deze laatste daar verantwoordelijk voor is. HOOFDSTUK III. — Specifieke voorschriften voor aansluitingen op laagspanning Afdeling 1. — Omgeving van de installaties Art. 63. § 1. In gebouwen waar het gevraagde aansluitingsvermogen 56 kVA overschrijdt, moet de distributienetgebruiker voor het groeperen van de meetinrichting en andere apparatuur die deel uitmaakt van de aansluiting en, in voorkomend geval, van de transformatie-installaties, gratis een (deel van een) ruimte ter beschikking stellen aan de distributienetbeheerder die voldoet aan die doelstellingen. De modaliteiten van deze terbeschikkingstelling worden bepaald na onderlinge overeenstemming van de partijen; ze is gratis als de installaties van de distributienetbeheerder enkel het betrokken gebouw bevoorraden. § 2. In gebouwen waar het gevraagde aansluitingsvermogen 56 kVA niet overschrijdt, stelt de distributienetgebruiker gratis een deel van een muur ter beschikking voor de aansluitingskast. Art. 64. § 1. In gebouwen waar meerdere distributienetgebruikers aangesloten zijn, moet de eigenaar voor het groeperen van de meetinrichting en andere aansluitingsinstallaties, met inbegrip, in voorkomend geval, van de transformatie-installaties, gratis één of meerdere lokalen of ruimten ter beschikking stellen aan de distributienetbeheerder die voldoen aan deze doelstellingen. De modaliteiten van deze terbeschikkingstelling worden bepaald na onderlinge overeenstemming de partijen; ze is gratis als de installaties van de distributienetbeheerder enkel het betrokken gebouw bevoorraden. § 2. Als voor het voeden van een verkaveling of gelijkgestelde (grondplan of onverdeeldheid) één of meerdere nieuwe distributiecabines nodig zijn, moet de verkavelaar gratis één of meerdere terreinen ter beschikking stellen aan de distributienetbeheerder die voldoen aan deze doelstellingen. De modaliteiten van deze terbeschikkingstelling worden bepaald na onderlinge overeenstemming de partijen; ze is gratis als de installaties van de distributienetbeheerder enkel de betrokken verkaveling bevoorraden.

39787


39788

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 2. — Conformiteit van de aansluiting Art. 65. De aansluitingsinstallaties stemmen overeen met de technische voorschriften SYNERGRID C1/110 ″Overeenstemming tussen de stroomsterkte en het vermogen van de automatische laagspanningsschakelaars″. Art. 66. Het technisch voorschrift SYNERGRID C1/107 betreffende de ″Algemene technische regels voor de aansluiting van een gebruiker op het LS distributienet″ is van toepassing, behalve de voorschriften betreffende de aansluiting volgens het vermogen die ressorteren onder artikel 51. Afdeling 3. — Aansluitingsvermogen Art. 67. Het minimale aansluitingsvermogen dat een gebruiker kan verkrijgen, is gelijk aan 40 A in eenfasig 230 V of het equivalent als het om een driefasig net gaat, behalve beperking voortvloeiend uit het besluit van de Waalse Regering van 30 maartl 2006 betreffende de openbare dienstverplichtingen op de elektriciteitsmarkt. Als een aansluiting meerdere gebruikers betreft, is het minimumvermogen zoveel keren 40A/200V als er eindgebruikers zijn. Dit artikel is niet van toepassing op de aansluitingen waarmee een forfaitair vermogen wordt verbonden. HOOFDSTUK IV. — Technische voorschriften m.b.t. de aansluiting van eenheden voor de productie van groene elektriciteit en gedecentraliseerde productie-eenheden Art. 68. De aansluitingen van productie-eenheden die hernieuwbare energiebronnen gebruiken, van warmtekrachtkoppelingseenheden, van degene die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en terugwinningen op industriële processen, alsook van gedecentraliseerde productie-eenheden, voldoen, wat betreft de technische aspecten, aan de technische voorschriften SYNERGRID C 10/11 ″Technische aansluitingsvoorschriften voor productie-installaties die in parallel werken met het distributienet″. C 10/11 ″Specifieke technische aansluitingsvoorschriften voor productie-installaties die in parallel werken met het distributienet″. HOOFDSTUK V. — Aansluitingsprocedure op hoogspanning Afdeling 1. — Betrouwbaarheidsmaatregelen voor de productie-eenheden Art. 69. Wat betreft contacten met producenten die op zijn net aangesloten zijn of die wensen zich ertoe aan te sluiten, mag de distributienetbeheerder uitsluitend zijn personeel gebruiken of een deskundige afhankelijk van de producenten, evenwichtsverantwoordelijken, houders van een voorzieningsvergunning en tussenpersonen. Hetzelfde geldt voor de verwezenlijking van studies en de voorbereiding van contracten. Afdeling 2. — Aanvraag voor een oriënterende studie en voorontwerp van aansluiting Art. 70. Het doel van de oriënterende studie is het opmaken van een voorontwerp van aansluiting. Het indienen van een oriënterende studieaanvraag is facultatief. Voordat een producent een oriënterende studieaanvraag indient, staat het hem vrij de distributienetbeheerder te contacteren voor een kosteloze adviesverlening over de mogelijkheden om een gedecentraliseerde productie op het net te aanvaarden in functie van de vestiging van de productie en het gewenste vermogen. Art. 71. § 1. Onverminderd artikel 51, kan elke natuurlijke of rechtspersoon bij de distributienetbeheerder een aanvraag voor een oriënterende studie indienen met betrekking tot een nieuwe aansluiting. § 2. Elke distributienetgebruiker kan bij de distributienetbeheerder een aanvraag voor een oriënterende studie indienen met betrekking tot een aanpassing van zijn bestaande aansluiting, installaties met niet verwaarloosbare invloed op het distributienet, of hun respectievelijke exploitatiewijze. Art. 72. De aanvrager geeft schriftelijk opdracht aan de distributienetbeheerder om de aanvraag voor een oriënterende studie te behandelen via het door de distributienetbeheerder daartoe opgesteld en openbaar gemaakt studieformulier overeenkomstig artikel 12 van dit reglement. Art. 73. Een oriëntatiestudie wordt aangevraagd d.m.v. een formulier dat de identiteit en contactgegevens van de aanvrager, het grondplan van de plaats van verbruik/productie, het vermogen van de beoogde aansluiting, en de algemene technische gegevens bevat. Art. 74. De kosten voor een oriënterende studie worden door de aanvrager gedragen volgens het door de CREG goedgekeurde toepasselijke tarief. Art. 75. Tijdens de uitvoering van de oriënterende studie werken de distributienetbeheerder en de aanvrager te goeder trouw samen. De distributienetbeheerder kan op elk moment bij de aanvrager bijkomende informatie opvragen die noodzakelijk is om het voorontwerp van aansluiting voor te bereiden. De aanvrager licht de distributienetbeheerder spontaan in als hij van plan is om het vermogen van zijn installaties later te verhogen. Art. 76. § 1. Binnen een redelijke termijn, en in ieder geval binnen een termijn van vijftien werkdagen na ontvangst van een volledige aanvraag voor een oriënterende studie, maakt de distributienetbeheerder zijn conclusies aan de aanvrager over, hetzij door middel van een voorontwerp van aansluiting, hetzij door middel van een gemotiveerde weigering van de aansluiting, waarvan kopie wordt overgemaakt aan de ″CWaPE″. § 2. Het voorontwerp bevat tenminste : 1° een schema voor de beoogde aansluiting; 2° de technische voorschriften voor de aansluiting; 3° een indicatieve raming van de kosten; 4° een indicatieve raming van de termijn nodig voor de realisatie van de aansluiting met inbegrip van de eventuele versterkingen die aan het distributienet moeten worden aangebracht ten gevolge van de aansluiting. Art. 77. § 1. Bij de behandeling van de aanvraag voor een oriënterende studie verleent de distributienetbeheerder voorrang aan aanvragen die betrekking hebben op kwalitatieve en/of hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties en productie-installaties die hernieuwbare energiebronnen gebruiken, alsook aan de installaties die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en terugwinningen op industriële processen, in verhouding tot de andere aansluitingsaanvragen die voor de distributienetbeheerder aanhangig zijn. § 2. Wanneer een aanvraag niet kan behandeld worden binnen de in artikel 76 bedoelde termijn wegens de toepassing van § 1wordt die termijn gebracht op 30 werkdagen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. De termijnen bedoeld in de artikelen 76 en 77 kunnen in onderling overleg met de betrokken partijen verlengd worden. Art. 78. De oriënterende studie geeft aanleiding tot het opmaken van een vrijblijvend voorontwerp van aansluiting. De daarin vervatte gegevens binden noch de distributienetbeheerder, noch de aanvrager van de oriënterende studie op enige wijze. Afdeling 3. — Geringe wijziging. Art. 79. § 1. Ter gelegenheid van een project — van wijziging die hij als gering beschouwt, in de aansluitingsinstallaties of hun exploitatiewijze; — van de installaties van de gebruiker of van hun exploitatiewijzen, die geacht wordt gering te zijn maar die een effect kan hebben op de veiligheid, betrouwbaarheid of efficiëntie van het distributienet, brengt de netgebruiker de voorgenomen wijzigingen aan de netbeheerder ter kennis en de redenen waarom hij acht die gering te zijn. § 2. De distributienetbeheerder onderzoekt de kennisgeving bedoeld in § 1, beoordeelt en, in voorkomend geval, bevestigt de geringe aard van de wijziging. Art. 80. § 1. Volgend op het onderzoek bedoeld in artikel 79 kan de distributienetbeheerder : 1° de voorgenomen wijzigingen zonder andere formaliteiten goedkeuren; 2° het afsluiten van een addendum bij het aansluitingscontract voorstellen; 3° voorstellen dat, bij gebrek aan geringe aard van de wijziging, die wordt uitgevoerd met inachtneming van de procedure voorzien in afdeling 4 van dit hoofdstuk. § 2. Het sluiten van een addendum zoals bedoeld in § 1, 2°, stelt de aansluitingsaanvrager niet vrij van het verkrijgen van een kennisgeving van conformiteit met de aansluiting overeenkomstig hoofdstuk VII van deze titel. Afdeling 4. — Aansluitingsaanvraag, detailonderzoek en ontwerp van aansluiting Art. 81. § 1 Elke nieuwe aansluiting of wijziging van een bestaande aansluiting dient voorafgegaan te worden door een bij de distributienetbeheerder in te dienen aanvraag tot aansluiting, die een detailonderzoek bevat. § 2. Een distributienetgebruiker moet een aansluitingsaanvraag ook indienen als geplande aanpassingen aan zijn installaties of aan hun exploitatiewijzen een niet verwaarloosbare invloed op de werking van het distributienet kunnen hebben. Art. 82. Elke natuurlijke of rechtspersoon of een gemachtigde derde (bijvoorbeeld zijn leverancier) kan bij de distributienetbeheerder een aanvraag tot aansluiting met betrekking tot een nieuwe aansluiting indienen. Die aanvraag impliceert de uitvoering door de distributienetbeheerder van een detailonderzoek, waarvan de kosten ten laste van de aanvrager zijn volgens het door de CREG goedgekeurde toepasselijke tarief behalve indien de aanvraag al een eerste keer is ingediend, geen aanleiding heeft gegeven tot het afsluiten van een aansluitingscontract overeenkomstig artikel 89, § 1, en voor zover intussen geen wijzigingen zijn aangebracht aan de netten die een impact hebben op de aansluitingsvoorwaarden. Art. 83. Elke aangesloten distributienetgebruiker of een gemachtigde derde kan bij de distributienetbeheerder een aanvraag tot aansluiting met betrekking tot een aanpassing van zijn bestaande aansluiting, tot installaties met niet verwaarloosbare invloed op het distributienet of tot hun respectievelijke exploitatiewijze indienen. Art. 84. De aansluiting wordt aangevraagd d.m.v. een aansluitingsformulier dat de identiteit en contactgegevens van de aanvrager, het grondplan van de plaats van verbruik/productie, het aansluitingsvermogen, het verwachte belastingspatroon en de gedetailleerde technische karakteristieken van de aansluiting en de op het distributienet aan te sluiten installaties bevat zoals aangeduid op het formulier. De aanvrager licht de distributienetbeheerder spontaan in als hij van plan is om het vermogen van zijn installaties later te verhogen. Art. 85. § 1. Zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen tien werkdagen vanaf de ontvangst van een aansluitingsaanvraag, onderzoekt de distributienetbeheerder of die volledig is. Indien die onvolledig is, brengt hij de aanvrager in kennis van de bijkomende informatie die hij moet bezorgen met het oog op de voorbereiding van het ontwerp van aansluiting. In geval van volledigheid wordt een bericht van ontvangst verstuurd. § 2. Wanneer de aansluitingsaanvraag volledig is, kent de distributienetbeheerder een reservatie van capaciteit toe aan de aanvrager. Art. 86. § 1. Bij het onderzoek van de aanvraag tot aansluiting verleent de distributienetbeheerder voorrang aan aanvragen die betrekking hebben op kwalitatieve en/of hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties, op productie-installaties die hernieuwbare energiebronnen gebruiken alsook op degene die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en terugwinningen op industriële processen in verhouding tot andere aansluitingsaanvragen die aanhangig zijn voor de distributienetbeheerder. § 2. De in § 1 bedoelde voorrang geldt ook voor de reservaties van capaciteit. Art. 87. § 1. Zo spoedig mogelijk, en zeker binnen een termijn van dertig werkdagen (veertig dagen voor de vermogens boven 1 MW) na ontvangst van een volledige aanvraag, bezorgt de distributienetbeheerder de aansluitingsaanvrager een technisch voorstel van aansluiting. Dit omvat een ontwerp van aansluiting met het gebonden aanbod, de technische oplossingen en regelparameters die dienen overeengekomen te worden tussen distributienetbeheerder en aansluitingsaanvrager, in overeenstemming met de voorschriften van dit reglement en rekening houdend met de technische kenmerken van het distributienet. De aanvrager beschikt dan over een termijn van maximum dertig dagen om het voorstel te bekijken. § 2. Indien aan aanvraag niet binnen de in § 1 bedoelde termijn kan worden behandeld, wegens de toepassing van artikel 86, wordt die termijn gebracht op zestig werkdagen na de ontvangst van de volledige aanvraag. § 3. De termijnen bedoeld in dit artikel kunnen in onderling overleg met de betrokken partijen verlengd worden, met behoud van de reservering zolang geen andere aanvraag is ingediend. Art. 88. § 1. In geval van akkoord omtrent het technisch voorstel van aansluitingscontract bedoeld in artikel 87 stelt de distributienetbeheerder binnen een termijn van tien werkdagen vanaf het akkoord een aansluitingscontract aan de aanvraager voor.

39789


39790

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Het aansluitingscontract kan een opschortende voorwaarde inhouden die verband houdt met het bekomen van de vergunningen of machtigingen betreffende de installaties waarvoor de administratieve procedure aan de gang is. Indien de distributienetbeheerder een dergelijke opschortende voorwaarde weigert, deelt hij de redenen voor zijn beslissing mee aan de aanvrager en aan de ″CWaPE″. Art. 89. § 1. Indien een aansluitingsaanvraag niet leidt tot het sluiten van een aansluitingscontract binnen een periode van veertig werkdagen nadat het technisch voorstel van aansluiting werd overgemaakt, wordt de procedure van de aansluitingsaanvraag beschouwd als zijnde vervallen. De distributienetbeheerder verwittigt de aanvrager zes werkdagen voor het verstrijken van die termijn en informeert de ″CWaPE″ bij verval. § 2. Op gemotiveerde aanvraag, kan de aanvrager verlengingen van de in § 1 bedoelde termijn met telkens maximum 20 werkdagen verkrijgen met behoud van de reservatie van vermogen en zolang geen andere aanvraag is ingediend. § 3. De kosten gedragen door de distributienetbeheerder voor het gedetailleerde onderzoek van de aansluitingsaanvraag zijn ten laste van de aanvrager en bepaald in het door de CREG goedgekeurde toepasselijke tarief. Afdeling 5. — Aansluitingscontract Art. 90. Elke nieuwe aansluiting dient voorafgegaan te worden door een met de distributienetbeheerder afgesloten aansluitingscontract of, in voorkomend geval, door de stilzwijgende aanvaarding, door genoemde beheerder, van de algemene aansluitingsvoorwaarden in geval van aansluiting lager dan of gelijk aan 56 kVA. Art. 91. Elke aanpassing van een bestaande aansluiting, een installatie van een distributienetgebruiker die een niet verwaarloosbare invloed heeft op het distributienet of hun respectievelijke exploitatiewijze dient voorafgegaan te worden door een met de distributienetbeheerder afgesloten aansluitingscontract of, in voorkomend geval, voor vermogens gelijk aan 56 kVA of minder, door de uitdrukkelijke aanvaarding van de algemene aansluitingsvoorwaarden door genoemde beheerder. Art. 92. Op aanvraag van de distributienetgebruiker kan de distributienetbeheerder beslissen dat een wijziging zoals bedoeld in artikel 91 van gering belang wordt beschouwd. Een dergelijke aanpassing van gering belang wordt vermeld in een bijvoegsel bij het aansluitingscontract zonder dat een gedetailleerd onderzoek wordt uitgevoerd. Art. 93. Het aansluitingscontract bevat minstens de volgende elementen : 1° de identiteit van de partijen; 2° de aanwijzing van de contactpersonen; 3° de bepalingen met betrekking tot de looptijd en de stopzetting van het contract; 4° de beschrijving van de aansluiting met locatie en spanningsniveau van het aansluitingspunt, het toegangspunt en het meetpunt; 5° de unieke identificatie van het toegangspunt bij middel van het EAN-nummer; 6° de bepalingen in verband met de toegang tot de aansluitingsinstallaties; 7° de beschrijving van de installaties van de distributienetgebruiker (inclusief installaties die functioneel deel uitmaken van het net), inzonderheid de aangesloten productie-eenheden; 8° de specifieke technische voorwaarden en bepalingen, onder meer het aansluitingsvermogen, de relevante technische karakteristieken van de aansluiting en van de installaties van de distributienetgebruiker, het meetsysteem, de uitbating, het onderhoud, de eisen in verband met beveiligingen, veiligheid,...; 9° de uitvoeringsmodaliteiten en termijnen voor de realisatie van de aansluiting naargelang het gaat om een nieuwe of een aan te passen aansluiting, met aanduiding van de onderliggende hypothesen; 10° de bepalingen met betrekking tot wederzijdse aansprakelijkheid en confidentialiteit; 11° de betalingsmodaliteiten. Art. 94. De technische oplossingen en de regelparameters van de distributienetbeheerder kunnen worden herzien, op gemotiveerde aanvraag van de distributienetbeheerder, om redenen verbonden met de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het net en mits voorafgaande informatie aan de ″CWaPE″. De kostprijs voor deze aanpassingen wordt eerst door de distributienetbeheerder overgenomen, die ze, in voorkomend geval, op een verantwoordelijke derde partij kan afschuiven. Als ze voortvloeien uit een wijziging van de installaties van de distributienetbeheerder worden de kosten door laatstgenoemde overgenomen. Art. 95. § 1. De termijnen voor de realisatie van de aansluiting, zoals vermeld in het aansluitingscontract, houden rekening met de eventuele versterkingen die aan het distributie- en (lokaal) transmissienet moeten aangebracht worden. § 2. De distributienetbeheerder verleent voorrang, in verhouding tot andere niet-dringende werken, aan aansluitingen van kwalitatieve en/of hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties, aan productie-installaties die hernieuwbare energiebronnen gebruiken alsook aan degene die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en terugwinningen op industriële processen. De in dit artikel bedoelde niet-dringende werken zijn degene waarvan de vertraging geen gevaar voor personen en geen rechtstreekse schade aan bestaande uitrustingen veroorzaken. Art. 96. De vereiste vergunningsaanvragen worden ingediend bij de bevoegde overheid binnen een termijn die strookt met de kalender voor de uitvoering van de aansluiting. Onverminderd artikel 99, § 3, kan de distributienetbeheerder, behalve bijzondere afspraak met betrokken netgebruiker, de uitvoering van de aansluiting uitstellen gedurende een termijn gelijk aan de termijn die nodig is voor de administratieve behandeling van het dossier, als bijkomende termijnen toegekend worden wegens vertragingen in de behandeling van het dossier door de bevoegde overheden of omdat diezelfde overheden bijkomende voorwaarden aan de distributienetbeheerde opleggen. Afdeling 6. — Inschakeling van de aansluiting Art. 97. Alleen de distributienetbeheerder is gerechtigd de aansluiting onder spanning te brengen en de werken uit te voeren tot en met het eerste onderbrekingsorgaan. De maximale termijn voor de inschakeling na de realisatie van de aansluiting bedraagt drie werkdagen, voor zover alle voorafgaande contractuele voorwaarden worden vervuld.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 7. — Statuut van bestaande aansluitingen Art. 98. In afwachting van de opmaak van nieuwe aansluitingscontracten tussen de distributienetbeheerder en de distributienetgebruiker overeenkomstig de artikelen 121 tot 123, blijven de vroeger gemaakte afspraken tussen de partijen die bij de aansluiting betrokken zijn verder van kracht, in de mate dat ze niet strijdig zijn met dit reglement. HOOFDSTUK VI. — Aansluitingsprocedure op laagspanning Afdeling 1. — Aansluitingsaanvraag Art. 99. § 1. Elke aanvraag tot het bekomen van een aansluiting op laagspanning wordt schriftelijk ingediend bij de distributienetbeheerder volgens de tot dat einde bekendgemaakte procedure overeenkomstig artikel 12 van dit reglement. Ze kan ook per telefoon worden uitgevoerd, voor zover de distributienetbeheerder een ontvangbewijs stuurt. § 2. De distributienetbeheerder moet binnen tien dagen antwoorden op elke aansluitingsaanvraag. Voor vermogens van 10 kVA of minder en voor zover de aanvraag volledig is, geeft hij binnen bovenvermelde termijn kennis van de tekst van zijn standaardreglement dat deze materie regelt. Ook de technische en financiële aansluitingsvoorwaarden en de vermoedelijke aansluitingstermijn worden nader bepaald in dat schrijven. Als hij binnen deze termijn, voor vermogens boven 10 kVA, geen voorstel van raam-aansluitingscontract kan overleggen, stuurt hij binnen dezelfde termijn een bericht van ontvangst en legt hij het voorstel binnen de tien volgende dagen over. Deze termijnen worden verlengd als een afwijkingsaanvraag voor niet-ingraving bij de CWaPE wordt ingediend volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 25. § 3. Als de aansluiting een netuitbreiding vereist, valt de kost van deze uitbreiding ten laste van de aanvrager, behalve als het gaat om een huis gebouwd langs de weg in een woon- of woonuitbreidingsgebied en buiten verkaveling. § 4. Voor de gebouwen en de verkavelingen waarvan het sociaal karakter officieel erkend is, vallen de netuibreidingen ten laste van de netbeheerders. Wat de verkavelingen betreft, geldt hetzelfde voor de elektrificatie van de verkaveling, behalve de aansluitingen van de woningen. In geval van toepassing van deze paragraaf, zijn de terbeschikkingstellingen bedoeld in de artikelen 63 en 64 altijd gratis. § 5. Wat betreft de standaardaansluiting van een residentiële afnemer, moet de aansluiting binnen dertig kalenderdagen uitgevoerd worden, voor zover alle vereiste vergunningen en machtigingen verleend werden. Art. 100. Voor gevraagde aansluitvermogens groter dan 56 kVA, waarvoor de distributienetbeheerder oordeelt dat een aansluiting op laagspanning aangewezen is, maar slechts mogelijk is mits uitbreiding en/of versterking van het distributienet, worden, met betrekking tot de oriënterende en/of detailstudie, dezelfde stappen doorlopen als in de aansluitingsprocedure op hoogspanning. Afdeling 2. — Tijdelijke aansluitingsaanvraag Art. 101. § 1. Een tijdelijke aansluitingsaanvraag is van toepassing : — als de aansluiting wordt gebruikt voor de voeding van installaties op bouwgronden of manifestaties, en — als het gebruik van de aansluiting in de tijd streng beperkt is of als de aansluiting, na een beperkte periode, door een permanente aansluiting wordt vervangen, en — als de distributienetbeheerder vindt dat een uitbreiding/versterking van het distributienet niet nodig is. § 2. Elke aanvraag tot tijdelijke aansluiting wordt bij de distributienetbeheerder ingediend. Ze bevat de nodige gegevens, met name : — identificatie van de aanvrager; — plaats, gewenste indienststellingsdatum en duur; — vereist vermogen; — leverancier (met afschrift van het contract). De distributienetbeheerder gaat binnen vijf dagen na of de aanvraag volledig is en wijst de aanvrager op de ontbrekende informatie. § 3. De distributiebeheerder geeft een antwoord op een aanvraag tot tijdelijke aansluiting binnen vijf werkdagen na ontvangst van een volledige aanvraag : — met een bindend aanbod, dat ook de aansluitingsvoorwaarden en de EAN-GSRN van het toegangspunt of van de toegangspunten van de aansluiting bevat; — of met een schriftelijk antwoord waarin wordt opgemerkt dat de aanvraag niet voldoet aan de omschrijving van een tijdelijke aansluiting, waarbij hij de reden opgeeft; — of met een schriftelijk gemotiveerde weigering van de aanvraag, waarvan hij een afschrift aan de ″CWaPE″ overmaakt. § 4. Voor buitenevenementen van korte duur (kermissen, plaatselijke feesten…), kan de distributienetbeheerder, als de procedure omschreven in de §§ 1 tot 3 niet van toepassing is, ingaan op aansluitingsaanvragen met inachtneming van de volgende voorwaarden : — de distributienetbeheerder sluit een akkoord met de leverancier om dit soort levering te dekken; — dat akkoord voorziet in de modaliteiten volgens dewelke de eindafnemer de verbruikte energieën via de distributienetbeheerder aan de leverancier betaalt; — de distributienetbeheerder staat in voor de interface met de aanvrager, met inbegrip van de terugvordering van de kost van de verbruikte energie. In afwijking van dit reglement wordt voor dit soort aansluiting geen toegangsaanvraag vereist, noch een EAN-code of een inschrijving in het toegangsregister van de distributienetbeheerder. Afdeling 3. — Inschakeling van de aansluiting Art. 102. § 1. Alleen de distributienetbeheerder is gerechtigd de aansluiting onder spanning te brengen en de werken uit te voeren tot en met het eerste onderbrekingsorgaan. De maximale termijn voor de inschakeling na de realisatie van de aansluiting bedraagt drie werkdagen.

39791


39792

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Alleen de distributienetbeheerder is gerechtigd op te treden op het eerste onderbrekingsorgaan en op het aansluitingsgedeelte stroomopwaarts daarvan. Art. 103. Het tracé van de aansluiting alsmede de plaats en de karakteristieken van de samenstellende delen stemmen zodanig overeen met de reglementen van de distributienetbeheerder dat de algemene veiligheid en de normale werking van de deelelementen van de aansluiting verzekerd zijn en dat de verbruiksopnamen, het toezicht, het nazicht en het onderhoud gemakkelijk kunnen geschieden. Art. 104. § 1. De doorgang van de aansluitingskabel door de muur van het gebouw van de distributienetgebruiker kan aan de distributienetgebruiker of de eigenaar van het betrokken gebouw worden toevertrouwd volgens de aanwijzingen van de distributienetbeheerder. § 2. De ondergrondse aansluitingskabel dient over de hele lengte van de muurdoorvoer mechanisch te worden beschermd door een mantelbuis vervaardigd uit polyvinylchloride, polyethyleen, vezelcement of andere middelen die minstens gelijkwaardig zijn. § 3. De muurdoorvoer wordt door de distributienetgebruiker of de eigenaar van het gebouw water- en gasdicht gemaakt. HOOFDSTUK VII. — Gebruik, onderhoud en conformiteit van de aansluiting Afdeling 1. — Algemeen Art. 105. De distributienetgebruiker en, in voorkomend geval, de eigenaar van het betrokken vastgoed treffen de nodige voorzorgen om iedere beschadiging aan de aansluiting te voorkomen. Art. 106. De distributienetgebruiker of de eigenaar van het betrokken vastgoed dient de distributienetbeheerder onmiddellijk op de hoogte te stellen van elke beschadiging, afwijking of niet-conformiteit aan de wettelijke of reglementaire voorschriften die hij redelijkerwijze kan vaststellen. Afdeling 2. — Gebruik van installaties die functioneel deel uitmaken van het distributienet Art. 107. De installatie van de distributienetgebruiker die functioneel deel uitmaakt van het distributienet voor doorvoer van energie naar andere distributienetgebruikers wordt ter beschikking gesteld van de distributienetbeheerder volgens de in artikel 17 bedoelde modaliteiten. Afdeling 3. — Gebruik en onderhoud van laagspanningsaansluitingen Art. 108. De distributienetbeheerder staat in voor het onderhoud en de goede en veilige werking van de aansluitingsuitrustingen gelegen tussen zijn net en het eerste onderbrekingsorgaan, dit laatste inbegrepen. De onderhouds- en herstellingskosten voor die uitrustingen en het eerste onderbrekingsorgaan blijven te zijnen laste. De vernieuwing van voornoemde uitrustingen wegens ouderdom blijven ook te zijnen laste, behalve schade veroorzaakt door de gebruiker, aanvraag tot vermogensverhoging of wijziging van de installaties van van laatstgenoemde. Voor het deel van de aansluiting dat buiten de woning gelegen is, beperkt de verantwoordelijke van de distributienetbeheer zich tot de vervanging van de kabel nadat de gebruiker de kabel volledig toegankelijk gemaakt heeft; hetzelfde geldt voor de ondergrondse aansluitingen Voor appartementsgebouwen beperkt de verantwoordelijkheid van de distributienetbeheerder zich tot het vervangen van de kabel vanaf het net tot het eerste onderbrekingsorgaan, voor zover het geplaatst is in het lokaal dat ter beschikking staat van de distributienetbeheerder, of tot de eerste toegankelijke klemmen in het lokaal bij gebrek aan onderbrekingsorgaan. Art. 109. Een uitschakeling van de aansluiting kan enkel uitgevoerd worden door de distributienetbeheerder of een daartoe door deze bevoegd verklaard persoon. Die uitschakeling mag pas worden uitgevoerd na voorafgaande informatie aan de gebruiker binnen de in de artikelen 142 tot 144 bedoelde termijnen. Art. 110. In geval van gewijzigde afname- of injectiekenmerken of van wijzigingen, toe te schrijven aan de distributienetgebruiker, ten opzichte van de omstandigheden die golden op het ogenblik van de uitvoering van de aansluiting en die niet overeengekomen zijn overeenkomstig artikel 91, heeft de distributienetbeheerder het recht, onverminderd de maatregelen noodzakelijk voor de definitieve regularisatie van de toestand, de aansluiting te wijzigen op kosten van de distributienetgebruiker of van de eigenaar van het betrokken vastgoed om de algemene veiligheid van het net te vrijwaren. Art. 111. De aansluiting mag slechts worden ingewerkt mits de toestemming van de distributienetbeheerder en dient in dit geval doeltreffend beschermd te worden. Toezicht moet altijd mogelijk zijn. Art. 112. De eigenaar van het vastgoed zorgt ervoor dat betrokken muren waterdicht blijven. Hij zorgt er ook voor om op zijn eigendom de toegang tot de aansluitingskabel vrij te houden en neemt de nodige maatregelen om elk ongeval te voorkomen. In dit kader snoeit hij op eigen kosten de takken die de aansluiting zouden kunnen beschadigen. Art. 113. De automatische schakelaar van de aansluiting mag bediend worden door de distributienetgebruiker, behalve wanneer een verzegeling of een andere contra-indicatie aangebracht werd door de distributienetbeheerder. Afdeling 4. — Conformiteit van de installaties en aansluiting van de netgebruiker Art. 114. Vóór het inschakelen van een aansluiting bezorgt de distributienetgebruiker aan de distributienetbeheerder het bewijs dat zijn installaties aan de wettelijke verplichtingen voldoen. Dat bewijs wordt geleverd bij een verslag van een erkend orgaan in de zin van het AREI, of door een daartoe gemachtigde overheid. Art. 115. Indien er twijfel bestaat, kan de distributienetbeheerder de conformiteit van de aansluiting en de installaties van de distributienetgebruiker met de voorschriften van dit reglement en het aansluitingscontract onderzoeken en beoordelen, alsook de eventuele schade of hinder die het niet in overeenstemming zijn van de aansluiting of installatie kan berokkenen aan de installaties van de distributienetbeheerder of aan de installaties van een andere distributienetgebruiker en/of aan de kwaliteit van de door die laatste geleverde spanning. Art. 116. § 1. Om de conformiteit van de aansluiting en van de installaties van een distributienetgebruiker met de bepalingen van dit reglement en het aansluitingscontract te onderzoeken kan de distributienetbeheerder op eigen initiatief of op vraag van een derde partij testen op de installaties uitvoeren. § 2. Na overleg komen de distributienetbeheerder en de betrokken distributienetgebruiker de procedure, de planning en de in te zetten middelen met het oog op de uitvoering van de in § 1 bedoelde proeven overeen.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. Binnen de maand volgend op de proeven uitgevoerd door of in opdracht van de distributienetbeheerder maakt de distributienetbeheerder, voor zover de gegevens van dit rapport niet vertrouwelijk zijn, een rapport over aan de betrokken partij(en). § 4. Indien het onderzoek en/of de proeven aantonen dat een installatie niet beantwoordt aan de vereisten van dit reglement of van het aansluitingscontract, maant de distributienetbeheerder de gebruiker aan om de vereiste wijzigingen binnen een redelijke termijn aan te brengen. § 5. Indien de distributienetgebruiker de in § 4 bedoelde aanpassingen niet binnen de gestelde termijn heeft aangebracht, kan de distributienetbeheerder, na een laatste aanmaning, met kopie aan de ″CWaPE″, de voorziening onderbreken aan het einde van de termijn vastgelegd in die laatste aanmaning. Art. 117. De eigenaar van de installatie of de betrokken distributienetgebruiker draagt de kosten voor het onderzoek en/of de proeven die de inbreuk onthuld hebben, evenals de kosten voor de nieuwe proeven die uitgevoerd worden nadat de veranderingen aan de installatie zijn aangebracht. Indien geen inbreuk is onthuld, zijn de proeven op kosten van diegene die ze aangevraagd heeft. Art. 118. Behoudens andersluidende overeenkomst tussen de betrokken partijen, heeft de distributienetbeheerder het recht de aansluiting uit te schakelen indien de aanpassingen nog niet zijn uitgevoerd binnen een termijn van 10 dagen na de aanmaning. Art. 119. De distributienetbeheerder kan eisen dat de distributienetgebruiker maatregelen treft en deze bekostigt om te voorkomen dat ten gevolge van de werking van de installaties van de distributienetgebruiker het toelaatbaar niveau van storingen bepaald in artikel 54 wordt overschreden. Art. 120. § 1. Een distributienetgebruiker die zelf proeven wenst uit te voeren of te laten uitvoeren op de aansluiting of op zijn installaties die een niet verwaarloosbare invloed hebben op het distributienet, op de aansluiting(en) of op de installaties van een andere distributienetgebruiker, moet daartoe de voorafgaande schriftelijke goedkeuring bekomen van de distributienetbeheerder. Elke aanvraag dient gemotiveerd te zijn en vermeldt de installatie(s) waarop de proeven betrekking hebben, de aard en de technische gegevens van de proeven, de procedure (onder meer wie de proeven uitvoert) en de planning. § 2. Op basis van de gegevens die deze aanvraag bevat, beslist de distributienetbeheerder over de opportuniteit van deze aanvraag en komt hij, in voorkomend geval, de planning van de aangevraagde proeven overeen met de aanvrager. Hij verwittigt de partijen die volgens hem bij de gevraagde proeven betrokken zijn. Art. 121. Een aansluitingsinstallatie en/of een installatie van een distributienetgebruiker die reeds bestond vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die niet conform is met de voorschriften van dit reglement, kan worden gebruikt in de staat waarin ze zich bevindt : — tijdens 5 jaar indien de niet-conformiteit, in normale werkingsomstandigheden van het net, geen schade kan berokkenen aan het distributienet, aan de distributienetbeheerder, aan een andere distributienetgebruiker of aan elke andere persoon; — tijdens 15 jaar indien de niet-conformiteit in geen geval, ongeacht de gebruiksvoorwaarden, schade berokkent aan het distributienet, aan de distributienetbeheerder, aan een andere distributienetgebruiker of aan elke andere persoon. Art. 122. Een aansluitingsinstallatie en/of een installatie van een netgebruiker die reeds bestond vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die schade berokkent of zou kunnen berokkenen aan het distributienet, aan de beheerder van het lokaal transmissienet, aan een andere gebruiker van het lokaal transmissienet of aan elke andere persoon, moet zo snel mogelijk in conformiteit worden gebracht, in voorkomend geval, na ingebrekestelling van de netbeheerder, door degene die ervoor verantwoordelijk is. Art. 123. § 1. Elke netgebruiker die op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit niet beschikt over een aansluitingscontract afgesloten overeenkomstig dit besluit, dient volgende maatregelen te nemen : 1° zich ervan verzekeren dat zijn installaties conform met dit reglement zijn; 2° zich ervan verzekeren dat zijn installaties geen schade berokkenen of kunnen berokkenen aan het distributienet, aan de distributienetbeheerder, aan een andere distributienetgebruiker of aan ieder andere persoon; 3° contact opnemen met de netbeheerder om elke nodige informatie te verkrijgen en om onderhandelingen te starten om aansluitingscontracten overeenkomstig deze Titel uit te werken; 4° een plaatsbeschrijving van de installaties bedoeld in de punten 1° en 2° opmaken en de voorgenomen maatregelen en de indicatieve termijnen voor de uitvoering voorstellen om eventueel aan de niet-conformiteit te verhelpen. § 2. Indien de netbeheerder de plaatsbeschrijving en de maatregelen voorzien in § 1, niet binnen afzienbare tijd ontvangen heeft, neemt hij het initiatief om de betrokken netgebruiker te contacteren en nodigt hem uit om op korte termijn deze elementen over te maken. § 3. Vóór het vaststellen van een aansluitingscontract voor de bestaande aansluitingen blijven de overeenkomsten die de bij die aansluiting betrokken partijen voorheen hebben vastgesteld, geldig voor zover ze niet strijdig zijn met dit reglement. § 4. Indien nodig stelt de CWaPE de Waalse Regering een planning voor om de aansluitingscontracten in orde te brengen. Afdeling 5. — Wegname van een aansluiting Art. 124. Elke aansluiting kan worden weggenomen op aangetekend verzoek van de eigenaar van het betrokken vastgoed en na verificatie door de distributienetbeheerder dat geen enkele distributienetgebruiker er nog gebruik van maakt. Art. 125. De kosten voor de verwijdering van een aansluiting, evenals de kosten voor het herstel van de lokalen, de toegangswegen en de terreinen in hun oorspronkelijke staat, zijn ten laste van de eigenaar van de betrokken installaties. Art. 126. De distributienetbeheerder heeft het recht, mits de eigenaar van het betrokken vastgoed voorafgaandelijk te verwittigen, elke aansluiting die meer dan een jaar niet meer gebruikt werd weg te nemen of af te koppelen, behalve indien de distributienetgebruiker verklaart dat de aansluiting voor noodvoeding dienstig kan zijn of indien hij

39793


39794

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD wenst die aansluiting te behouden voor de uitvoering van onderzochte projecten. In dit laatste geval draagt hij bij in de onderhoudskosten volgens met de distributienetbeheerder overeen te komen modaliteiten. TITEL IV. — Toegangscode HOOFDSTUK I. — Aanwijzing van leverancier en evenwichtsverantwoordelijke Art. 127. § 1. Vóór de indiening van een toegangsaanvraag bij de distributienetbeheerder volgens de modaliteiten van hoofdstuk 2 (hoogspanning) en 3 (laagspanning) van deze titel, moet een leveringscontract met een minimale duur van 3 maanden worden afgesloten tussen de distributienetgebruiker, een leverancier houder van een geldige voorzieningsvergunning en, in voorkomend geval, een evenwichtsverantwoordelijke, per toegangspunt, in het geval van een levering. Indien, zoals dit gewoonlijk het geval is, de leverancier zijn eigen evenwichtsverantwoordelijke heeft/is, ondertekent de distributienetgebruiker het contract alleen met de door hem gekozen leverancier. De distributienetbeheerder wordt daarvan op de hoogte gebracht bij de indiening van de toegangsaanvraag. De minimum duur van drie maanden is niet van toepassing voor de tijdelijke aansluitingen. § 2. In afwijking van § 1, kan de distributienetgebruiker hoogspanning per toegangspunt één evenwichtsverantwoordelijke aanwijzen alsook meerdere leveranciers die houder zijn van een geldige voorzieningsvergunning. In dit geval, geeft hij één van de leveranciers opdracht volledig aansprakelijk te zijn ten aanzien van de distributienetbeheerder. Die leverancier wordt ″de leverancier″ genoemd in de rest van de tekst. Deze bepaling is enkel van toepassing als de belastingscurve wordt gemeten (zie titel V), de verantwoordelijkheid van de distributienetbeheerder beperkt zich tot globale meting. § 3. De distributienetbeheerder houdt een toegangsregister waarin voor elk door één enkele EAN-GSRN-code gekenmerkt toegangspunt de volgende gegevens opgenomen zijn : — de partijen aangewezen als leverancier en evenwichtsverantwoordelijke; — het soort distributienetgebruiker (residentieel of niet residentieel); — in voorkomend geval, de NACE-code; — voor de toeganspunten zonder registratie van het verbruiksprofiel, de profielcategorie en het jaarlijks standaardverbruik of het maandelijks standaardverbruik of het forfaitair bepaalde verbruik; — voor de toegangspunten met een jaarlijkse opname de maand van de opname; — de tariefgroep. — het aansluitvermogen en het spanningsniveau; — in voorkomend geval, het vermogen waarop ingeschreven wordt. Als de distributienetbeheerder structurele wijzigingen op de toegangspunten doorvoert die een impact hebben op de in het toegangsregister beheerde velden, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel (bijvoorbeeld wijzigingen tijdens de maand van de opmeting van de teller, de tariefcodes…), dient de distributienetbeheerder de leverancier minstens een maand op voorhand te verwittigen. De distributienetbeheerder deelt binnen maximum tien dagen zijn EAN-nummer mee aan elke gebruiker die er schriftelijk om verzoekt. De gebruiker vermeldt zijn tellernummer in zijn aanvraag. Er is maar één EAN-code per aansluiting, behalve de uitzondering bedoeld in artikel 128, § 3. Daarentegen kunnen verschillende aansluitingen van eenzelfde gebruiker onder één EAN-code worden bijeengebracht (bijvoorbeeld, openbare verlichting). § 4. De distributienetbeheerder maakt elke maand een momentopname (snapshot) van het toegangsregister om de gegevens ervan het eerste kwartier van de eerste dag van de maand vast te leggen. Zodoende legt hij minstens de volgende gegevens per toegangspunt vast : — de EAN-GSRN van het toegangspunt; — de indicatieve naam van de netgebruiker verbonden met het toegangspunt; — de EAN-GLN van de netbeheerder met, als optie, de naam van de netbeheerder; — de EAN-GLN van de leverancier met, als optie de naam, van de leverancier; — de EAN-GLN van de evenwichtsverantwoordelijke met, als optie, de naam van de evenwichtsverantwoordelijke; — de begindatum van de levering aan het toegangspunt; — de einddatum van de levering aan het toegangspunt (indien gekend); — de frequentie van de meting van de teller : jaarlijks, maandelijks of op kwartierbasis; — de tariefgroep. — ter aanvulling, voor de toegangspunten zonder registratie van het verbruikersprofiel : het jaarlijks standaardverbruik of het maandelijks standaardverbruik of het forfaitair bepaald verbruik, en de profielcategorie; — ter aanvulling, voor de toegangspunten met een jaarlijkse opname : de maand van de opmeting van de teller. Deze lijst kan in onderling overleg tussen de partners aangepast worden, met mededeling aan de CWaPE. De distributienetbeheerder legt de bijwerking van de eerste dag van de maand bedoeld in het vorige lid uiterlijk de vierde dag van de maand gratis en automatisch ter inzage van de leverancier, wat betreft de toeganspunten die hem worden toegewezen § 5. De distributienetbeheerder legt een elektronische lijst gratis ter inzage van de leveranciers, de eerste keer vóór 15 oktober 2006 en daarna minstens één keer per semester. Deze lijst bevat de meest recente gegevens vereist voor het opzoeken van de EAN-GSRN-codes van de toegangspunten op hun netten. De volgende velden moeten in onderstaande volgorde opgenomen worden : — EAN-code : — straatnaam — huisnummer — postbus — postcode


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD — gemeente — nummer van de teller(s). Art. 128. § 1. Wanneer een belasting geheel of gedeeltelijk gevoed wordt door een lokale productie, dan kunnen twee evenwichtsverantwoordelijken, de ene belast met de afname en de andere belast met de injectie, aangewezen worden, in afwijking van artikel 127. § 2. Indien de distributienetgebruiker twee evenwichtsverantwoordelijken aanwijst, moet in de toegangscontracten vermeld zijn dat : — er ofwel afzonderlijke tellingen geïnstalleerd worden om de geproduceerde energie afzonderlijk van de afgenomen energie te tellen. Elke evenwichtsverantwoordelijke is enkel verantwoordelijk voor de tellingen die op hem betrekking hebben; — er ofwel in één enkele telling is voorzien, die de algebrische som verricht van beide energievormen en per elementaire periode, zoals omschreven in artikel 164 aangeeft of de voortvloeiende energie globaal gezien in het net geïnjecteerd dan wel van het net afgenomen wordt. In dat geval zijn de evenwichtsverantwoordelijken enkel verantwoordelijk voor de energiestromen in de richting waarvoor ze zijn aangewezen. § 3. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 161, § 4, kan de distributienetbeheerder twee EAN-nummers kunstmatig scheppen voor de betrokken toegang. § 4. Voorzover de netgebruiker en de evenwichtsverantwoordelijke belast met de injectie de bepalingen van dit artikel niet naleven, treft de distributienetbeheerder de nodige maatregelen om de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het distributienet te waarborgen, onverminderd de beroepen van de distributienetbeheerder ten opzichte van de betrokken netgebruiker en evenwichtsverantwoordelijke. § 5. Het gebrek aan aanwijzing van een evenwichtsverantwoordelijke belast met de injectie en/of van het desbetreffende contract binnen een redelijke termijn na de inwerkingtreding van dit reglement leidt, bij risico voor de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het net, en na aanmaning waarbij een redelijke termijn werd vastgelegd, tot de opschorting van de toegang tot het net van de betrokken lokale productie-eenheid. Art. 129. § 1. Elke wijziging van leverancier en/of gebruiker en/of evenwichtsverantwoordelijke dient binnen de termijn vermeld in de toepasselijke MIG gemeld door de nieuwe leverancier aan de distributienetbeheerder. De vorige leverancier wordt van deze wijziging verwittigd door de distributienetbeheerder. Deze termijn mag niet meer dan een maand bedragen. Indien een leverancier, van wie het contract afloopt, niet is verwittigd van een komende wijziging van leverancier door de distributienetbeheerder en niet wenst zijn voorziening te verlengen, dient hij de distributienetbeheerder minstens één maand voor de vervaldag op de hoogte te brengen; in het tegenovergestelde geval, kan hij steeds worden beschouwd door de distributienetbeheerder als leverancier van het betrokken toegangspunt. Hetzelfde geldt voor een evenwichtverantwoordelijke aan het einde van het contract. De distributienetbeheerder stelt dan de netgebruiker in gebreke om een leverancier minstens vijf dagen vóór de vervaldatum terug te vinden, en informeert hem dat elke afname van energie na deze datum als niet verschuldigd wordt beschouwd. Als de gebruiker niet residentieel is, brengt hij de gebruiker op de hoogte van de opschorting van de toegang bedoeld in artikel 145, § 1. § 2. In afwijking van § 1, op spanningen = 30 kV, wordt de kennisgeving uitgevoerd door de nieuwe leverancier of de toegangsgerechtigde en dit, minstens tien dagen op voorhand. De voormalige leverancier reageert vijf dagen voor de vervaldag indien hij geen kennisgeving heeft gekregen. Deze termijnen kunnen worden verkort in onderling overleg tussen de partners, met mededeling aan de CWaPE. § 3. Om de afsluiting van zijn indexen mogelijk te maken, verwittigt elke gebruiker die een gebouw verlaat (verhuizing, vertrek naar het buitenland, stopzetting van activiteiten, overlijden,…) zo vlug mogelijk en uiterlijk vier weken op voorhand zijn leverancier. Laatstgenoemde informeert de distributienetgebruiker (lezing van de indexen en eventuele uitschakeling van de toegang). In geval van verhuizing geeft de leverancier ook de distributienetbeheerder kennis van het nieuwe adres (index en indienstneming van de toegang). De distributienetbeheerders bezorgen de formulieren voor de inschrijving van de gegevens. Deze formulieren zijn bestemd om akte te nemen van een tegenstrijdige indexmeting en het gebruik ervan is verplicht. Ze worden ter goedkeuring aan de CWaPE overgelegd. Indien nodig kan de CWaPE een formulier opleggen. § 4. Om de continuïteit van de voorziening aan een distributienetgebruiker van wie de leverancier plots in gebreke is, te waarborgen, neemt de distributienetbeheerder op voorhand de maatregelen die noodzakelijk zijn om hem onmiddellijk te vervangen door een leverancier. Laatstgenoemde is de leverancier die bij de liberalisering van de betrokken afnemers de aangewezen leverancier was, behalve als de distributienetbeheerder een akkoord heeft gesloten met een andere leverancier voor deze functie. In het geval van een vervanging, verwittigt de distributienetbeheerder de gebruiker binnen tien dagen en herinnert hem eraan dat hij een andere leverancier kan kiezen, mits een opzegtermijn van één maand, volgens dezelfde modaliteiten als degene bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 11 mei 2006 betreffende de afnemers die op 1 januari 2007 in aanmerking komen op de elektriciteits- en gasmarkt. De distributienetbeheerder vermeldt de clausules van deze paragraaf in de brief die hij stuurt aan de gebruikers van zijn net. § 5. Elke interveniënt die een fout zou begaan in het kader van de wijzigingen omschreven in dit artikel zorgt ervoor om deze fout zo snel mogelijk recht te zetten zonder de distributienetbeheerder te benadelen. HOOFDSTUK II. — Toegangsprocedure op hoogspanning Afdeling 1. — Algemeen Art. 130. Toegang tot het distributienet kan pas verkregen worden na het afsluiten van een toegangscontract tussen distributienetbeheerder en de leverancier van de distributienetgebruiker; de ondertekende partij wordt ″de toegangshouder″ genoemd. Elk toegangscontract dient voorafgegaan te worden door een door de distributienetbeheerder goed te keuren toegangsaanvraag. De leverancier dient de toegangsaanvraag in. Afdeling 2. — Toegangsaanvraag bij de distributienetbeheerder Art. 131. Elke toegangsaanvraag wordt ingediend volgens de procedure van de distributienetbeheerder en meegedeeld aan de ″CWaPE″ volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 14. Deze procedure specificeert de voorwaarden waaraan een toegangsaanvraag moet voldoen om voor de distributienetbeheerder ontvankelijk te zijn.

39795


39796

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 132. De toegangsaanvraag wordt aangevraagd d.m.v. een toegangsformulier hoogspanning dat onder meer de volgende gegevens bevat : 1° de identiteit van de aanvrager (naam, adres, identificatienummers,...); en de naam van de contactpersonen; 2° de ingangsdatum waarop toegang tot het net van de distributienetbeheerder wordt aangevraagd; 3° de lijst der toegangspunten (EAN-code) met de vermelding van de evenwichtsverantwoordelijke en in voorkomend geval het onderschreven vermogen, behalve latere bepaling daarvan met het akkoord van de distributienetbeheerder; 4° het bewijs van het bestaan van een contractueel verband tussen de gebruiker en zijn leverancier, alsook, in voorkomend geval, tussen de leverancier en zijn evenwichtsverantwoordelijke, zoals bedoeld in de artikelen 127 en 128. Dit formulier kan worden geïnformatiseerd. Art. 133. Binnen vijf werkdagen na de indiening van een toegangsaanvraag, gaat de distributienetbeheerder na of de aanvraag volledig is. Indien die onvolledig is, stelt de distributienetbeheerder de toegangsaanvrager in kennis van de ontbrekende informatie of stukken en verleent hem een termijn om zijn aanvraag aan te vullen. Afdeling 3. — Toegangscontract met de distributienetbeheerder Art. 134. Elke leverancier kan met de distributienetbeheerder een toegangscontract afsluiten indien zijn toegangsaanvraag wordt geacht toegankelijk te zijn. Hiervoor gaat de distributienetbeheerder na of volgende voorwaarden zijn vervuld : — de leverancier beschikt over een geldige leveringsvergunning; — de toegangsaanvraag is volledig; — de onderschreven vermogens overschrijden het aansluitingsvermogen van de betrokken aansluiting niet, behalve bij latere bepaling van het onderschreven vermogen; — de evenwichtsverantwoordelijke is opgenomen in het Register van Toegangsverantwoordelijken. (de verificatie wordt uitgevoerd voor de twee evenwichtsverantwoordelijken in geval van toepassing van artikel 128) Art. 135. Het toegangscontract bevat minstens volgende bestanddelen : 1° de identiteit van de betrokken partijen (naam, adres, identificatienummers,...), met inbegrip van de leverancier en de evenwichtsverantwoordelijke; 2° de vermelding van de contactpersonen; 3° de bepalingen met betrekking tot de confidentialiteit; 4° de rechten en plichten van elke partij; 5° de datum van inwerkingtreding van het toegangscontract en de duur van dat contract; 6° de lijst der toegangspunten (EAN-code) en het onderschreven vermogen per toegangspunt of per coherent geheel van toegangspunten alsook de looptijd van de toegang voor het onderschreven vermogen; De lijst van de toegangspunten is opgenomen in het toegangsregister; 7° in voorkomend geval, bijzondere bepalingen in verband met de afname of injectie van reactief vermogen; 8° in voorkomend geval, bijzondere bepalingen bij spoedgeval; 9° de betaalwijze, eventueel de financiële waarborgen en de vergoedingen in geval van functiestoornis. Afdeling 4. — Door de toegangshouder te geven waarborgen Art. 136. De toegangshouder verzekert de distributienetbeheerder dat tijdens de duur van het toegangscontract, de afnamen en injecties worden gedekt door een voorzieningscontract, overeenkomstig artikel 127. Art. 137. De toegangshouder verbindt zich ertoe de distributienetbeheerder onmiddellijk op de hoogte te brengen van elke wijziging van één van de in de artikelen 131 tot 135 bedoelde elementen. HOOFDSTUK III. — Toegangsprocedure op laagspanning Art. 138. § 1. Elke toegangsaanvraag wordt ingediend volgens de procedure van de distributienetbeheerder en meegedeeld aan de ″CWaPE″ volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 13. Deze procedure specificeert de voorwaarden waaraan een toegangsaanvraag moet voldoen om voor de distributienetbeheerder ontvankelijk te zijn. § 2. De toegangsaanvraag laagspanning wordt aangevraagd d.m.v. een toegangsaanvraagformulier dat de volgende gegevens bevat : 1° de identiteit van de aanvrager (naam, adres,...); en, in voorkomend geval, de naam van de contactpersoon; 2° de ingangsdatum waarop toegang tot het net van de distributienetbeheerder wordt aangevraagd; 3° het onderschreven vermogen, behalve latere bepaling met het akkoord van de distributienetbeheerder; 4° het contractueel verband tussen de gebruiker en zijn leverancier, alsook de identificatie van de evenwichtsverantwoordelijke. 5° de contactpersonen, in voorkomend geval. Dit formulier kan worden geïnformatiseerd. § 3. De toegangsaanvraag wordt ingediend door de leverancier. § 4. De partij die het toegangscontract ondertekent, wordt de toegangshouder genoemd.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 139. § 1. Binnen vijf werkdagen na de indiening van een toegangsaanvraag, gaat de distributienetbeheerder na of de aanvraag volledig is. Indien die onvolledig is, stelt de distributienetbeheerder de toegangsaanvrager of zijn gemachtigde in kennis van de ontbrekende informatie of stukken en verleent hem een termijn om zijn aanvraag aan te vullen. § 2. De distributienetbeheerder maakt binnen vijf werkdagen vanaf de ontvangst van de volledige aanvraag een kader contract van toegang over dat onder meer de volgende elementen bevat : 1° de identiteit van de betrokken partijen (naam, adres, in voorkomend geval de identificatienummers,...) met inbegrip van de leverancier en de evenwichtsverantwoordelijke indien die functie niet vervuld wordt door de leverancier; 2° de bepalingen met betrekking tot de vertrouwelijkheid, de wederzijdse aansprakelijkheden; 3° de datum van inwerkingtreding van het toegangscontract en de duur van dat contract; 4° het adres van het toegangspunt en het onderschreven vermogen, behalve latere bepaling daarvan; 5° de betaalwijze, eventueel de financiële waarborgen en de vergoedingen in geval van functiestoornis. Art. 140. De toegangshouder verzekert de distributienetbeheerder dat tijdens de duur van het toegangscontract, de afnamen en injecties worden gedekt door een voorzieningscontract, overeenkomstig artikel 127; hij verbindt zich ertoe de distributienetbeheerder onmiddellijk op te hoogte te stellen van elke wijziging van één van de in artikel 138, § 2, bedoelde elementen. HOOFDSTUK IV. — Toegang tot het distributienet Afdeling 1. — Algemeen Art. 141. § 1. Na de ondertekening van het toegangscontract, krijgt de distributienetgebruiker toegang tot dat net ten belope van het onderschreven vermogen op de aansluiting. Op zijn verzoek wordt het toegangspunt door de distributienetbeheerder ingeschakeld/uitgeschakeld binnen twee werkdagen, de kosten vallen ten laste van de gebruiker. § 2. De distributienetgebruiker verbindt zich ertoe de gebruikskosten van de netten te betalen volgens de tarieven die door de CREG worden goedgekeurd. § 3. De distributienetbeheerder voorziet, in zijn algemene voorwaarden, in vergoedingsmodaliteiten voor de schade voortvloeiend uit het gebrek aan informatie van de distributienetgebruiker overeenkomstig §§ 1 en 2 van artikel 143, alsook in vergoedingsmodaliteiten voor de schade bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 10 maart 2006 betreffende de openbare dienstverplichtingen op de elektriciteitsmarkt. Afdeling 2. — Geplande onderbrekingen van de toegang Art. 142. § 1. De distributienetbeheerder heeft het recht, na overleg met de betrokken distributienetgebruiker, de toegang op hoogspanning te onderbreken wanneer de veiligheid, de betrouwbaarheid en/of de efficiëntie van het distributienet of de aansluiting werkzaamheden vereisen aan het distributienet of de aansluiting. § 2. De distributienetbeheerder heeft het recht de toegang op laagspanning te onderbreken wanneer de veiligheid, de betrouwbaarheid en/of de efficiëntie van het distributienet of de aansluiting werkzaamheden vereisen aan het distributienet of de aansluiting. Art. 143. § 1. Behoudens in geval van noodsituatie brengt de distributienetbeheerder de distributienetgebruiker op hoogspanning, evenals zijn evenwichtsverantwoordelijke voor de aansluitingsvermogens boven 630 kVA, minstens tien werkdagen op voorhand op de hoogte van de start en de vermoedelijke duur van een onderbreking. Die termijn wordt op vijf werkdagen teruggebracht indien het de regularisering van een voorlopige herstelling betreft. In voorkomend geval licht de evenwichtsverantwoordelijke de leverancier in. § 2. Behoudens in geval van noodsituatie brengt de distributienetbeheerder de distributienetgebruiker op laagspanning minstens twee werkdagen op voorhand op de hoogte van de start en de vermoedelijke duur van een onderbreking, behalve wat betreft onderbrekingen van minder dan een kwartier. § 3. Naast de informatie bedoeld in §§ 1 en 2, maakt de distributienetbeheerder zijn behoorlijk bijgehouden programma van de geplande onderbrekingen alsook de voorziene duur en de oorzaken daarvan bekend op zijn website en dit, binnen minder dan vijf dagen. Afdeling 3. — Niet-geplande onderbrekingen in de toegang Art. 144. § 1. Bij ongeplande onderbrekingen van de toegang op hoogspanning blijft de distributienetbeheerder ter beschikking van de distributienetgebruiker of zijn gemachtigde leverancier en de evenwichtsverantwoordelijke om hen te informeren over de aard en de te verwachten duur van de storing. Daarvoor krijgen zij van de distributienetbeheerder een telefoonnummer waarvoor hij binnen de kortst mogelijke termijn de beschikbaarheid en de informatie kan garanderen. § 2. Bij ongeplande onderbrekingen van de toegang geeft de distributienetbeheerder op verzoek van de distributienetgebruiker of zijn leverancier binnen tien werkdagen een schriftelijke verklaring voor het ontstaan ervan alsook de sammenvatting van het incident. § 3. De distributienetbeheerder maakt de lijst, de approximatieve duur en de beknopte oorzaken betreffende het net van de ongeplande onderbrekingen op hoogspanning bekend op zijn website. Op laagspanning beperkt hij zich tot ongeplande onderbrekingen van meer dan een kwartier. De met een termijn van minder dan vijf dagen behoorlijk bijgewerkte inlichtingen blijven minstens één jaar op de website staan. De distributienetbeheerder licht de CWaPE driemaandelijks in over de oorzaken die geen verband houden met het net en die niet op zijn website worden bekendgemaakt.

39797


39798

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 4. — Ontzeggen van toegang Art. 145. § 1. De distributienetbeheerder behoudt zich het recht voor om de toegang tot zijn distributienet geheel of gedeeltelijk te ontzeggen voor de duur die strikt noodzakelijk is voor de regularisatie van de volgende toestanden : 1° in geval van noodsituaties; 2° indien hij oordeelt dat er een ernstig risico bestaat dat de goede werking van het distributienet en/of de veiligheid van personen of materieel in het gedrang komt; 3° in het geval waarin het aansluitingsvermogen op kennelijke wijze overschreden wordt; 4° voor een niet-residentiële distributienetgebruiker en na aanmaning waarbij een redelijke termijn voor het in conformiteit brengen wordt vastgelegd, indien deze distributienetgebruiker of zijn leverancier hun financiële verplichtingen niet nakomen of indien er op een bepaald ogenblik geen leverancier of evenwichtsverantwoordelijke meer aangewezen is. 5° in het geval van een residentiële gebruiker, volgens de modaliteiten bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 30 maart 2006 betreffende de openbare dienstverplichtingen op de elektriciteitsmarkt; § 2. De distributienetbeheerder verantwoordt zich zo spoedig mogelijk over zijn beslissing tegenover de betrokken netgebruiker en de ″CWaPE″. De CWaPE kan de praktische modaliteiten van haar informatie bepalen. Art. 146. Het door de distributienetgebruiker werkelijk afgenomen of geïnjecteerd vermogen mag in geen geval het aansluitingsvermogen zoals gespecificeerd in het aansluitingscontract, overschrijden. Indien het schijnbaar vermogen niet gemeten wordt, wordt rekening gehouden met een arbeidsfactor (cos phi) van 0.9. Afdeling 5. — Toegang tot andere netten Art. 147. De distributienetbeheerder is ten opzichte van de toegangshouder die het toegangscontract met hem heeft afgesloten, verantwoordelijk voor de toegang tot de netten waarmee zijn distributienet gekoppeld is. De koppelingen tussen de netten mogen niet onderbroken worden, behalve bij toepassing van wets- of regelgevende bepalingen. HOOFDSTUK V. — Specifieke voorschriften voor toegang tot het distributienet op hoogspanning Afdeling 1. — Toegangsprogramma’s Art. 148. § 1. Indien de distributienetbeheerder het nodig acht, kan hij op bepaalde toegangspunten (volgens de grootte van het afgenomen en/of geïnjecteerd vermogen en/of op basis van andere objectieve en niet-discriminerende criteria) dagelijks een toegangsprogramma eisen van de partij die het toegangscontract afsluit, vooraleer toegang tot het distributienet te verlenen. In dit geval, zijn de bepalingen van hoofdstuk XI van titel IV van het ″Technisch transmissiereglement″ van toepassing. Het dagelijkse toegangsprogramma betreffende de ″D-dag″ wordt ingediend uiterlijk op de ″D-1″-dag op een bepaald uur, volgens een procedure en ontvankelijkheidsvoorwaarden, doorzichtig en niet-discriminerend, gespecificeerd in elk toegangscontract. Hij kan ook jaarlijks vooruitzichten eisen van de toegangshouder. § 2. Indien de toegangshouder voorziet dat het werkelijk afname- of injectieprofiel sterk zal afwijken van voornoemd toegangsprogramma of vooruitzichten, stelt hij de distributienetbeheerder hiervan onverwijld op de hoogte. Afdeling 2. — Afname van reactieve energie Art. 149. De distributienetbeheerder kent aan de toegangshouder, per tijdsinterval, een hoeveelheid reactieve energie toe per afnamepunt waarop het toegangscontract betrekking heeft. Art. 150. De hoeveelheden met betrekking tot de werking in inductief en capacitief regime worden afzonderlijk opgemeten en worden onderling niet gecompenseerd. Art. 151. § 1. De toegangshouder geniet per tijdsinterval een afnamerecht op een forfaitaire hoeveelheid reactieve energie, in inductief en capacitief regime. § 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van §3, is deze forfaitaire hoeveelheid reactieve energie per tijdsinterval gelijk aan 32,9 % van de hoeveelheid actieve energie afgenomen op het afnamepunt tijdens dit tijdsinterval voor een afname op een spanning = 30 kV of via een rechtstreekse aansluiting op een transformatiepost die het distributienet op hoogspanning voedt, en 48,4 % van de hoeveelheid actieve energie afgenomen op het afnamepunt tijdens dit tijdsint terval in alle andere gevallen. § 3. Dit afnamerecht op reactieve energie per tijdsinterval mag niet lager zijn dan 3,29 % respectievelijk 4,84 % van de hoeveelheid actieve energie die conform is met de duurtijd van het tijdsinterval vermenigvuldigd met het onderschreven vermogen afgenomen op het betrokken afnamepunt door de toegangshouder. § 4. Het positieve verschil tussen de hoeveelheid effectief afgenomen in inductief regime en de forfaitaire hoeveelheid toegewezen overeenkomstig deze Afdeling, wordt ten laste gelegd aan de toegangshouder volgens het door de CREG goedgekeurde overeenkomstige tarief. § 5. Het positieve verschil tussen de hoeveelheid effectief afgenomen in capacitief regime en de forfaitaire hoeveelheid toegewezen overeenkomstig deze Afdeling, wordt ten laste gelegd aan de toegangshouder volgens het door de CREG goedgekeurde overeenkomstige tarief. § 6 Voor de toepassing van deze Afdeling beantwoordt het betrokken tijdsinterval normaliter aan één kwartier voor de telling en één maand voor de facturatie, behalve andersluidende overeenkomst gesloten in onderlinge overeenstemming tussen alle betrokken partijen, met mededeling aan de CWaPE.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK VI. — Coördinatie van de inschakeling van de productie-eenheden Art. 152. § 1. De distributienetbeheerder en de transmissienetbeheerder komen de lijst van de productie-eenheden aangesloten op het distributienet overeen waarvan de inschakeling gecoördineerd wordt door de transmissienetbeheerder. Voor deze eenheden wordt een contract voor de coördinatie van de inschakeling van de productie-eenheden afgesloten tussen de transmissienetbeheerder en de betrokken evenwichtsverantwoordelijke. § 2. De distributienetbeheerder meldt aan de ″CWaPE″ op welke productie-eenheden § 1 van toepassing is. Art. 153. De coördinatie van de inschakeling van de in artikel 152 bedoelde productie-eenheden voldoet aan de bepalingen terzake van het technisch reglement transmissie. Art. 154. De distributienetbeheerder en de transmissienetbeheerder verlenen elkaar de nodige bijstand bij de uitvoering van de taak van coördinatie van de inschakeling van de productie-eenheden. HOOFDSTUK VII. — Ondersteunende diensten Afdeling 1. — Compensatie van netverliezen Art. 155. De distributienetbeheerder compenseert de energieverliezen in diens lokale distributienet door gepaste energie-aankopen. Afdeling 2. — Regeling van de spanning en het reactief vermogen Art. 156. § 1. Onverminderd artikel 238, werkt de distributienetbeheerder samen met de transmissienetbeheerder in het kader van de regeling van de spanning en van het reactief vermogen; zonodig dient hij als relais voor de op zijn net aangesloten productie-eenheden. § 2. De beschikbaarheid en de levering van het reactief vermogen voor de regeling van de spanning bedoeld in dit artikel worden in voorkomend geval aangekocht via een mededingingsprocedure. Afdeling 3. — Ondersteunende diensten geleverd door de distributienetbeheerder Art. 157. § 1. De ondersteunende diensten geleverd door een distributienetgebruiker aan de transmissienetbeheerder of aan de beheerder van het lokaal transmissienet voldoen aan de desbetreffende bepalingen van het technisch reglement transmissie. § 2. De distributienetbeheerder verleent aan de transmissienetbeheerder de nodige bijstand bij de controle op de beschikbaarheid en de levering van de ondersteunende diensten bedoeld in § 1. HOOFDSTUK VIII. — Maatregelen bij spoedgeval of congestie Art. 158. § 1. In noodtoestanden met een weerslag op het gezamenlijke net, voert de distributienetbeheerder de instructies van de transmissienetbeheerder of van de beheerder van het lokale transmissienet uit, in voorkomend geval met inbegrip van het afschakelplan. Na een afschakeling bevoorraadt hij slechts met de toestemming van de beheerder van het (lokale) transmissienet opnieuw. § 2. In noodtoestanden met een weerslag op zijn eigen net, neemt de distributienetbeheerder alle nodige maatregelen, met inbegrip van uitschakelingen om : 1° de uitbreiding van het incident te beperken indien de bron daarvan binnen zijn net gelegen is; 2° de getroffen lijnen zo spoedig mogelijk weer in te schakelen. Art. 159. Om problemen van interne congestie in zijn eigen net te vermijden, kan de distributienetbeheerder contracten opmaken die voorzien in de onderbreking of de beperking van belastingen bij of buiten piek. Hij zal rekening houden met congestieproblemen vastgesteld bij het opmaken van het volgende aanpassingsplan. TITEL V. — Meet- en tellingscode HOOFDSTUK I. — Algemeen Art. 160. Deze titel beschrijft de rechten en plichten van de distributienetbeheerder en de distributienetgebruikers en/of leveranciers en/of evenwichtsverantwoordelijken met betrekking tot enerzijds het ter beschikking stellen, de plaatsing, het gebruik en onderhoud van de meetinrichtingen en anderzijds de uitlezing, de verwerking en het ter beschikking stellen van de meetgegevens. Art. 161. § 1. Elk toegangspunt horend bij een aansluiting op het distributienet vormt het voorwerp van een telling om de afname en/of de injectie van de actieve en/of reactieve energie op dit toegangspunt en eventueel de kwartiervermogens te bepalen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een meetinrichting. Een gebouw, dat nieuw aangesloten wordt op het distributienet en dat bestemd is als woning voor natuurlijke personen, dient uitgerust te zijn met een individuele meetinrichting per woongelegenheid, behoudens de uitzonderingen voorzien in de toepasselijke wetgeving. § 2. De eindgebruikers aangesloten op het privé-net van een gebouw of domein (zoals kampeerterreinen, verblijfparken, seniorieën, studentenkamers…) worden slechts als netgebruikers in de zin van het decreet enkel beschouwd als ze over een aparte aansluiting en meetinstallatie op het distributienet beschikken, of in geval van toepassing van titel I, hoofdstuk IX. § 3. De afgenomen energieën en de geïnjecteerde energieën maken het voorwerp uit van aparte tellingen, behalve de uitzonderingen bedoeld in § 4 van dit artikel en in artikel 128, § 2. § 4. De kleine zelfopwekkers die over een productie-eenheid van groene energie beschikken met een vermogen van 10 kVA of minder, gecertificeerd en geregistreerd bij de CWaPE als installatie voor de productie van groene elektriciteit, kunnen in aanmerking komen voor een compensatie tussen de afnames en de leveringen aan het net. Wat de telling betreft, beschikken zij over de volgende alternatieven : — een gewone meter, zonder cliquet, die ambtshalve de geïnjecteerde energie van hun verbruikt aftelt. Als de geïnjecteerde energie hoger is dan het verbruik, wordt ze niet gevaloriseerd; het verbruik dat de distributienetbeheerder dan aan de leverancier meedeelt is gelijk aan nul; — hetzij een bidirectionele meter die de verbruikte en geïngecteerde energieën afzonderlijk registreert. Als de geïnjecteerde energie hoger is dan de verbruikte energie, kan ze worden gevaloriseerd. De distributienetbeheerder die instaat voor de uitvoering van de compensatie deelt de leverancier van de zelfopwekker een verbruik of een injectie mee naargelang van het geval.

39799


39800

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD De zelfopwekker die in aanmerking komt voor deze compensatie brengt zijn leverancier daarvan op de hoogte vóór de ondertekening van een contract. Er is maar één leverancier per toegang. Als de telling uit verschillende tariefperiodes bestaat zoals omschreven in artikel 177, gebeurt de compensatie per tariefperiode. Art. 162. De meetinrichtingen en de meetgegevens hebben als doel de facturering te kunnen verwezenlijken die gebaseerd zijn op de hoeveelheden geïnjecteerde en/of afgenomen energie en dienen eveneens als basis om een goed beheer van het distributienet mogelijk te maken. Wat betreft elektriciteitsvoorzieningen in een geringe hoeveelheid (wachthuisjes, telefooncellen, verkeerslichten,...) kan met de distributienetbeheerder een forfaitaire vaststelling van de energiehoeveelheden uitzonderlijk worden afgesproken zonder gebruik te maken van een meetinrichting. Hetzelfde geldt voor de openbare verlichting en de voeding van de kabeltelevisienetten. De distributienetgebruiker evalueert het verbruik en brengt de afnemer en zijn leverancier daarvan op de hoogte. Art. 163. De in artikel 162 bedoelde facturering is gebaseerd op gegevens die betrekking hebben op eventueel hergroepeerde elementaire perioden. Afhankelijk van de aard van de aansluiting worden deze gegevens rechtstreeks betrokken uit de meetinrichting of zijn zij het resultaat van de toepassing van typeprofielen op de meetgegevens. Art. 164. De in artikel 163 bedoelde elementaire periode bedraagt vijftien minuten. Art. 165. De meetuitrustingen worden overeenkomstig dit reglement en de krachtens dit reglement gesloten contracten geïnstalleerd. De distributienetbeheerder is tevens verantwoordelijk voor het verzamelen, valideren, ter beschikking stellen en archiveren van de meetgegevens. Hij hanteert bij de uitvoering van deze taak objectieve en niet-discriminerende criteria. De betrokken partijen nemen bovendien de nodige maatregelen opdat de geldende confidentialiteitsregels in acht worden genomen. Art. 166. § 1. De distributienetbeheerder is beheerder van het bestand zoals bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. In deze titel wordt onder ″persoonlijke gegevens″ deze gegevens verstaan die betrekking hebben op zowel natuurlijke als rechtspersonen. § 2. De distributienetbeheerder mag, voor de verzameling van de meet- en toegangsgegevens, geen beroep doen op personen die producent, evenwichtsverantwoordelijke, houder van een voorzieningsvergunning of tussenpersoon zijn, noch op met deze verbonden ondernemingen. § 3. De distributienetgebruiker heeft dezelfde rechten als een eigenaar wat betreft zijn tellingsgegevens. HOOFDSTUK II. — Bepalingen betreffende de meetinrichtingen Afdeling 1. — Algemeen Art. 167. Onverminderd de bepalingen van dit reglement, moeten de uitrustingen gebruikt in de meetinrichting voldoen aan de eisen van de Belgische reglementen en normen en van de internationale normen van toepassing op de meetinrichtingen of onderdelen hiervan, en inzonderheid het koninklijk besluit van 6 juli 1981 betreffende de instrumenten bestemd voor het meten van de elektrische energie. Ze moeten kunnen worden verzegeld. Art. 168. Onverminderd de bestaande toestand is de distributienetbeheerder verantwoordelijk voor de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de metingen. Tot dat einde kan hij vereisen dat de meetinstallaties aan hem of aan een door hem gecontroleerde onderneming toebehoren. Art. 169. Een meetinrichting bestaat uit alle uitrustingen nodig voor het uitvoeren van de meetfuncties zoals bedoeld in artikel 161 en kan dus onder meer bestaan uit al dan niet geïntegreerde combinaties van : 1° stroomtransformatoren; 2° spanningstransformatoren; 3° meters; 4° dataloggers; 5° communicatie-uitrusting; 6° kast – klemmen. — bedrading; 7° teletransmissie-uitrustingen; 8° beschermingsuitrustingen. Art. 170. De distributienetgebruiker en de distributienetbeheerder hebben het recht in hun installaties, op eigen kosten alle uitrustingen te plaatsen die zij nuttig achten om de nauwkeurigheid na te gaan van de in artikel 169 bedoelde meetinrichting. Een dergelijke meetuitrusting, die eventueel toebehoort aan de distributienetgebruiker, moet voldoen aan de voorschriften van dit reglement. Indien deze verificaties verschillen laten blijken, zijn de in artikel 185 bedoelde voorschriften van toepassing. Art. 171. § 1 Indien, met het oog op het realiseren van een controlemeting, de distributienetgebruiker extra uitrustingen wenst te integreren in de meetinrichting die betrekking heeft op zijn aansluiting, zal hij zich hiertoe richten tot de distributienetbeheerder. De distributienetbeheerder zal op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria oordelen of deze plaatsing kan uitgevoerd worden zonder de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het distributienet en de kwaliteit van de basismetingen in het gedrang te brengen. Bij een positieve evaluatie zal de distributienetbeheerder de plaatsing uitvoeren binnen niet-discriminerende termijnen. Deze uitrustingen moeten voldoen aan de voorschriften van dit reglement, en mogen de hoofdmeting niet beïnvloeden. In geval van negatieve evaluatie wordt een afschrift van het verslag aan de CWaPE medegedeeld. § 2. Alle kosten met betrekking tot deze bijkomende uitrustingen worden gedragen door de distributienetgebruiker die hen heeft aangevraagd. Art. 172. De distributienetbeheerder heeft het recht, op eigen kosten, aan de meetuitrusting alle bijkomende apparatuur toe te voegen die hij nuttig acht bij de uitvoering van zijn taak, onder meer met het oog op het meten van kwaliteitsindicatoren van de spanning en/of de stroom. Art. 173. De distributienetgebruiker en de distributienetbeheerder zien erop toe dat de meetinrichting wordt gevrijwaard van schokken, trillingen, extreme temperaturen en in het algemeen van al wat schade kan berokkenen of verstoring kan veroorzaken.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 2. — Locatie van de meetinrichting Art. 174. De meetinrichting wordt geplaatst ter hoogte van het toegangspunt. Art. 175. In afwijking van artikel 174 kan de distributienetbeheerder, om economische redenen, besluiten de meetinrichting met betrekking tot een aansluiting vanuit het hoogspanningsnet en met een aansluitingsvermogen < 250 kVA, te plaatsen aan de laagspanningszijde van de vermogentransformator. Art. 176. § 1. In afwijking van artikel 174 kan de distributienetbeheerder, in gezamenlijk overleg met de distributienetgebruiker, beslissen om de meetinrichting elders dan op het toegangspunt te plaatsen. § 2. Indien het technisch niet haalbaar is de meetinrichting ter hoogte van het toegangspunt te plaatsen, kan de distributienetbeheerder, in gezamenlijk overleg met de distributienetgebruiker, beslissen de meetinrichting elders te plaatsen. Afdeling 3. — Tariefperiode Art. 177. § 1. De distributienetbeheerder beheert en bedient de toestellen en signalen die nodig zijn voor de bediening van de meetinrichtingen en voedingcircuits om de verschillende tariefperiodes toe te passen. Hij zorgt ervoor dat deze toestellen minstens van de volgende functionaliteiten worden voorzien : — de regeling van de meetinrichtingen voor het tweevoudige tarief en eventueel andere bijzondere tarieven; — de regeling van aparte voedingscircuits voor het verbruik tijdens bepaalde periodes. Hij maakt de informatie betreffende de toegepaste bediening bekend, met inbegrip van de uurregeling voor de tariefperiodes. § 2. De aanpassingen van de functionaliteit bedoeld in § 1 op aansporing van de distributienetbeheerder kunnen enkel plaatsvinden na raadpleging van de betrokken leveranciers. § 3. De distributienetgebruikers of hun leverancier kunnen bij de distributienetbeheerder een gemotiveerde aanvraag tot aanpassing van de bediening en/of periodes indienen. De beheerder evalueert de technische en economische haalbaarheid van deze aanpassing op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en bepaalt er de kost van. Afdeling 4. — Bijzondere voorschriften voor budgetmeters Art. 178. Indien een budgetmeter geplaatst wordt bij een residentiële afnemer overeenkomstig de openbare dienstverplichtingen, moet die minstens voorzien zijn van volgende functionaliteiten : 1° verschillende werkingswijzen van de meter moeten mogelijk zijn : — elektriciteitsvoorziening, op grond van een aantal voorbetaalde kWh’s (voorbetaling); — elektriciteitsvoorziening en klassieke facturering (maandelijks, met jaarlijkse aflezing); — elektriciteitsvoorziening, op grond van een aantal voorbetaalde kWh’s en, indien die kWh uitgeput raken, voortzetting van de voorziening met het in 2° bedoelde vermogen. 2° mogelijkheid om een module ″gewaarborgd minimaal vermogen″ bij te voegen die een geplafonneerde stroom mogelijk maakt die conform is met de waarden bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 30 maart 2006 betreffende de openbare dienstverplichtingen op de elektriciteitsmarkt; 3°. de mogelijkheid om gemakkelijk herladen te worden voor de voorafbetalingsfunctie; 4° de mogelijkheid om het herladen aan de gekozen leverancier op te dragen. Afdeling 5. — Verzegeling Art. 179. § 1. De meetinrichting wordt verzegeld door de distributienetbeheerder. § 2. Behoudens verwijdering van de distributienetbeheerder, mogen de zegels niet verbroken of verwijderd worden zonder voorafgaandelijk, schriftelijk akkoord van de distributienetbeheerder. Bij verbreking van zegels of niet-toegelaten optreden, brengt de distributienetbeheerder ondermeer de leverancier en de evenwichtsverantwoordelijke op de hoogte daarvan. Hij herstelt de verzegeling op kosten van de gebruiker. Afdeling 6. — Nauwkeurigheidsvereisten Art. 180. De minimale nauwkeurigheidsvereisten van de meetinrichting zijn opgenomen in bijlage II. Afdeling 7. — Storingen en fouten Art. 181. Indien bij een aansluiting uitgerust met controlemetingen, de hoofdmeting uitvalt, vervangt de controlemeting de hoofdmeting. Art. 182. Behoudens andere afspraken in het aansluitingscontract zorgt de distributienetbeheerder er voor dat een storing in de meetinrichting verholpen wordt binnen een termijn van : 1° drie werkdagen, bij een meetinrichting die betrekking heeft op een toegangspunt met een aansluitingsvermogen van 100 kVA of meer; 2° zeven werkdagen, voor de overige meetinrichtingen. Deze termijn vangt aan op het ogenblik dat de distributienetbeheerder op de hoogte is van de storing. Art. 183. Indien als gevolg van overmacht de storing niet binnen de in artikel 182 bedoelde termijn kan worden verholpen, neemt de distributienetbeheerder alle noodzakelijke maatregelen teneinde het verlies van meetgegevens te beperken en informeert hij de leverancier. Art. 184. Een fout in een meetgegeven wordt altijd als significant aangezien indien deze groter is dan toegelaten krachtens de precisieklasse bedoeld in artikel 180. Art. 185. Een distributienetgebruiker of leverancier die in de meetgegevens een significante fout vermoedt, brengt onverwijld de distributienetbeheerder hiervan op de hoogte en kan bij de distributienetbeheerder schriftelijk een controle van de meetinrichting aanvragen. De distributienetbeheerder voorziet dan zo snel mogelijk de uitvoering van een testprogramma.

39801


39802

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 186. Indien de in artikel 185 bedoelde controle uitwijst dat een gebrek aan nauwkeurigheid van de meetinrichting vermoedelijk de oorzaak is van een significante fout, zorgt de distributienetbeheerder dat een ijking wordt uitgevoerd of voert die zelf uit. Art. 187. Indien vastgesteld wordt dat een fout, defect of onnauwkeurigheid in de meetinrichting de oorzaak is van een significante fout, wordt deze door de distributienetbeheerder zo snel mogelijk opgespoord en verholpen. Art. 188. De distributienetbeheerder draagt de kosten verbonden aan de in de artikelen 185 tot 187 genoemde acties indien een significante fout kon worden vastgesteld. In het andere geval worden ze gedragen door de aanvrager. Afdeling 8. — Onderhoud en inspecties Art. 189. De distributienetbeheerder onderhoudt de meetinrichting zodanig, dat zij voortdurend aan de in dit reglement opgenomen eisen voldoet. Art. 190. Na voorafgaande kennisgeving aan de betrokken netgebruiker, heeft de distributienetbeheerder het recht op toegang tot de meetinrichtingen, inclusief deze van de eventuele controlemeting, teneinde een conformiteitscontrole uit te voeren met betrekking tot de bepalingen van dit reglement. Afdeling 9. — Ijkingen Art. 191. De distributienetbeheerder zorgt er voor dat de onderdelen van de meetuitrusting zijn geijkt voor de eerste indienstneming volgens de gangbare nationale en internationale normen. Art. 192. Het ijkprogramma en de ijkkalender worden vastgelegd door de distributienetbeheerder volgens de gangbare nationale en internationale normen. Art. 193. De maximaal toegelaten meetonzekerheden voor ijkactiviteiten zijn opgenomen in de bijlage III. Art. 194. De ijking van de onderdelen van de meetuitrustingen wordt uitgevoerd door een hiervoor erkend organisme of dienst. Afdeling 10. — Administratief beheer van technische gegevens van de meetinstallaties Art. 195. De distributienetbeheerder is verantwoordelijk voor het bijhouden en archiveren van de administratieve gegevens die vereist zijn voor een goed beheer van de meetinrichtingen en de van toepassing zijnde wettelijke controles (onder meer fabrikant, type, fabrieksnummer, bouwjaar, controle- en ijktijdstippen). HOOFDSTUK III. — Bepalingen betreffende de meetgegevens Afdeling 1. — Gemeten en berekende belastingscurves Art. 196. De verrekening van de toegang tot en het gebruik van het distributienet is gebaseerd op een reeks gegevens die elk betrekking hebben op een elementaire periode zoals bepaald in artikel 164. Een reeks van dergelijke gegevens wordt hierna belastingscurve genoemd. Twee soorten belastingscurven worden onderscheiden : a) gemeten belastingscurve : de meetinrichting registreert voor elke elementaire periode de afgenomen en/of geïnjecteerde energie, waarmee de belastingscurve wordt opgesteld. b) berekende belastingscurve : op basis van gelezen meterstanden van de meetinrichting betreffende tamelijk lange duren (bv jaarlijkse lezingen en bij elke wijziging van leverancier op laagspanning) en de toepassing van een synthetisch belastingsprofiel aangepast op de verbruikskenmerken van de betrokken gebruiker(s), wordt de berekende belastingscurve opgesteld. Art. 197. § 1. Voor meetinrichtingen die betrekking hebben op toegangspunten van een bestaande aansluiting waarvoor het gemiddelde van het afgenomen en/of geïnjecteerde maximumkwartiervermogen op maandbasis, bepaald over een periode van twaalf opeenvolgende maanden, minstens 100 kW bedraagt, worden de gemeten belastingscurven geregistreerd. § 2. Voor meetinrichtingen die betrekking hebben op lagere vermogens, kan de distributienetbeheerder, op vraag en voor rekening van de distributienetgebruiker of de leverancier(s), eveneens voorzien in de registratie van de gemeten belastingscurve. § 3. Voor nieuwe aansluitingen, of aansluitingen waarop een verzwaring wordt uitgevoerd, met een aansluitingsvermogen van minstens 100 kVA, plaatst de distributienetbeheerder een meetinrichting met registratie van de belastingscurve. Art. 198. Voor alle toegangspunten waar een gemeten belastingscurve wordt geregistreerd, geschiedt de in artikel 196 bedoelde verrekening op basis van deze gemeten belastingscurve. Art. 199. § 1. Met het oog op een extern gebruik, heeft de distributienetgebruiker te allen tijde het recht om de in de meetinrichting lokaal beschikbare meetgegevens die betrekking hebben op zijn aansluiting te consulteren. De visuele toegang tot de telgegevens is gratis. De terbeschikkingstelling van de gegevens d.m.v. een aanvullende apparatuur maakt het voorwerp uit van een enige installatiekost volgens een tarief goedgekeurd door de CREG. In de uitzonderlijke gevallen waar de meetinstallatie zich bevindt op een plaats die niet rechtstreeks voor de distributienetgebruiker toegankelijk is, wendt de distributienetgebruiker zich tot de distributienetbeheerder die hem binnen een redelijke termijn toegang zal verschaffen, overeenkomstig de bepalingen zoals vermeld in artikel 16. § 2. De meetgegevens vermeld in § 1 bevatten minstens de facturatiemetingen. Op verzoek van de distributienetgebruiker verschaft de distributienetbeheerder de nodige inlichtingen voor de interpretatie van de meetgegevens.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 2. — Bijzondere bepalingen betreffende de gemeten belastingscurve Art. 200. De belastingscurve wordt geregistreerd op basis van meetperioden die overeenstemmen met de elementaire periode zoals bepaald in artikel 164. Art. 201. In overeenstemming met de bepalingen van het aansluitingscontract en/of de noden van de distributienetbeheerder, registreert een meetinrichting per meetperiode de volgende data : 1° de aanduiding van de meetperiode; 2° de afgenomen en/of geïnjecteerde actieve energie; 3° desgevallend de afgenomen en/of geïnjecteerde reactieve energie. Art. 202. De distributienetbeheerder verzamelt de meetgegevens op elektronische wijze en eventueel door tele-opname. Art. 203. De in artikel 201 bedoelde verzameling van meetgegevens geschiedt overeenkomstig een door de distributienetbeheerder bepaald communicatieprotocol. Art. 204. Om desgevallend de tele-opname van de meetinrichting mogelijk te maken, zorgt de distributienetbeheerder, op basis van technisch-economische criteria, voor de realisatie van de meest aangewezen telecommunicatieverbinding. Art. 205. Een meetperiode is gerelateerd aan het tijdstip 00 :00 :00 volgens het plaatselijk uur. Art. 206. De afwijking van de begin- en eindtijden van de meetperiode ten overstaan van plaatselijk uur mag niet groter zijn dan tien seconden. Afdeling 3. — Bijzondere bepalingen betreffende de berekende belastingscurve Art. 207. Een belastingscurve verdeelt een unitaire belasting onder elementaire periodes, zoals bepaald in artikel 164, op grond van synthetische belastingsprofielen, statistisch vastgelegd door SYNERGRID. Er bestaan ten minste vier profielen : — de residentiële afnemer met een naar verhouding laag nachtverbruik; — de residentiële afnemer met een naar verhouding belangrijk nachtverbruik; — de niet-residentiële afnemer met P-aansluiting < 56 kVA; — de niet-residentiële afnemer met P-aansluiting = 56 kVA; Deze curven worden verspreid door SYNERGRID die er curven kan aan toevoegen voor specifieke afnemers. De distributienetbeheerder kent aan elke betrokken toegans een curve toe. Art. 208. § 1. De leverancier en zijn evenwichtsverantwoordelijke organiseren voor elke afnemer een injectie die overeenstemt met de in artikel 207 bepaalde belastingscurve en waarvan het niveau aangepast wordt volgens de meteraflezingen van de afnemer; de toepasselijke parameters en de omstandigheden. § 2. Op grond van de meetgegevens, maandelijks op hoogspanning en jaarlijks op laagspanning, wordt de belastingscurve van elke afnemer systematisch aangepast. Om de onnauwkeurigheden van het systeem te verbeteren, moeten compensaties worden georganiseerd tussen de verschillende actoren. In dit kader wordt de rest van het uitkeringsproces verdeeld tusen de leveranciers en/of evenwichtsverantwoordelijken volgens onderling overeengekomen modaliteiten terwijl de rest na verzoening aan de distributienetbeheerder wordt aangerekend volgens modaliteiten die in onderling overleg worden bepaald tussen de partijen. De straffen voor onevenwicht worden opgesteld na afloop van het uitkeringsproces en worden door het verzoeningsproces niet meer in vraag gesteld. Art. 209. § 1. Het verbruik of, in voorkomend geval, de productie op de toegangspunten hoogspanning zonder registratie van de belastingscurve, al dan niet met registratie van de maximum kwartierpiek, wordt maandelijks door de distributienetbeheerder gemeten. § 2. Het verbruik of, in voorkomend geval, de productie op de toegangspunten laagspanning zonder registratie van de belastingscurve wordt door de distributienetbeheerder bepaald bij elke verandering van leverancier of afnemer en in elk geval 12 maanden na de laatste opmeting van de teller. De teller wordt ook minstens één keer tijdens een periode van 24 maanden fysisch gemeten door de distributienetbeheerder, voor zover hij toegang heeft tot de meetinrichtingen. Afdeling 4. — Dataverwerking Art. 210. § 1. De distributienetbeheerder slaat de in de artikel 201 bedoelde data op elektronische wijze op. § 2. Aan de in § 1 bedoelde data koppelt de distributienetbeheerder de volgende gegevens : 1° de identificatie van het toegangspunt; 2° de locatie van de meetinrichting; 3° de identificatie van de leverancier en de evenwichtsverantwoordelijke. § 3. De behandeling van de data moet zodanig gebeuren dat de nauwkeurigheid van deze data niet wordt beïnvloed. Afdeling 5. — Validatie en correctie van meetgegevens Art. 211. § 1. Indien de meetinrichting zich niet ter hoogte van het toegangspunt bevindt, zullen de meetgegevens worden aangepast op basis van een schattingsprocedure die rekening houdt met de fysische verliezen tussen het meetpunt en het toegangspunt. Deze procedure is gewoonlijk beschreven in het aansluitingscontract en wordt overgemaakt aan de ″CWaPE″. § 2. Indien de wijze van aanpassing niet is beschreven in het aansluitingscontract, zal de distributienetbeheerder, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, bepalen welke wijze het meest geschikt is; hij zal die meedelen aan de gebruiker en aan de ″CWaPE″.

39803


39804

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 212. § 1. Indien de distributienetbeheerder niet kan beschikken over de werkelijke meetgegevens of wanneer hij van oordeel is dat de beschikbare resultaten niet betrouwbaar of foutief zijn, worden de betrokken meetresultaten in het validatieproces vervangen door waarden die hij, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, billijk acht. § 2. De onbetrouwbare of foutieve gegevens worden gecorrigeerd op basis van één of meerdere schattingsprocedures zoals : 1° redundante metingen : 2° andere meetresultaten die de betrokken distributienetgebruiker ter beschikking heeft; 3° vergelijking met de gegevens van een periode die als equivalent wordt beschouwd. Deze valideringsmethodes kunnen worden bepaald in onderling overleg tussen de partners, met mededeling aan de CWaPE. Art. 213. Na toepassing van de artikelen 211 en 212 kan de distributienetbeheerder, na voorafgaande informatie aan de betrokken distributienetgebruiker en aan de ″CWaPE″, op de meetgegevens elke vorm van bijkomende controle toepassen die hij nuttig acht. Hierna worden de meetgegevens geacht gevalideerd te zijn. Afdeling 6. — Opslag, archivering en beveiliging van de data Art. 214. De distributienetbeheerder slaat zowel de onbewerkte meetgegevens als de eventueel gewijzigde meetgegevens op een niet vluchtige informatiedrager op. Art. 215. De distributienetbeheerder archiveert de in artikel 214 vermelde gegevens gedurende een periode van minstens vijf jaar. Art. 216. De door de distributienetbeheerder centraal beheerde meetgegevens zijn, overeenkomstig de wettelijke bepalingen die de telling regelen en de artikelen 165 en 166, beveiligd tegen kennisneming door anderen dan het personeel van de distributienetbeheerder. Afdeling 7. — Ter beschikking te stellen meetgegevens bij gemeten belastingscurven Art. 217. § 1. De gegevens worden in principe uitgewisseld onder elektronische vorm. § 2. Deze termijnen omschreven in deze afdeling kunnen worden verkort in onderling overleg tussen alle actoren, met mededeling aan de CWaPE. Art. 218. § 1. De distributienetbeheerder stelt elke werkdag volgens de in het kader van artikel 14 vastgestelde procedures de volgende meetgegevens ter beschikking van de betrokken leverancier(s) en toegangsgerechtigde op kwartierbasis voor de toegangspunten waarop hij energie levert of injecteert en die met een automatische lezing zijn uitgerust : 1° de niet-gevalideerde telgegevens per toegangspunt voor de dag -1 en de eventuele tussenliggende dagen, behalve andersluidende instructies van de bestemmelingen. 2° de gevalideerde telgegevens voor de dag D-1 en de eventuele tussenliggende dagen. Hij moet de eventuele afwijkingen ten opzichte van de niet-gevalideerde telgegevens zo vlug mogelijk meedelen aan de leverancier. De tiende werkdag na het verbruik wordt elk telgegeven verstrekt en gevalideerd. Voor minstens 95 % van de toegangspunten zijn de telgegevens van de maand gevalideerd en beschikbaar uiterlijk de vierde dag van de volgende maand. De verstrekte telgegevens houden de eventuele correctiecoëfficiënten in; de rechtgezette of geraamde gegevens zijn geïdentificeerd. 3° Wat de reactieve energie betreft, kunnen de gevalideerde gegevens op verschillende termijnen worden bezorgd volgens modaliteiten die in onderling overleg worden bepaald tussen de betrokken partijen, met inachtneming van de artikelen 149 tot 151. § 2. Voor de productie-installaties worden de gevalideerde telgegevens bedoeld in dit artikel aan de betrokken producent meegedeeld op zijn gewoon verzoek. Deze informatie-uitwisseling kan plaatsvinden volgens een protocol dat in gezamenlijk overleg met de producent bepaald wordt. § 3. De gegevens bedoeld in § 1 worden eveneens aan de netgebruiker overgemaakt op diens schriftelijk verzoek en mits betaling van de kosten volgens een tarief goedgekeurd door de CREG. § 4. Bij storing van de meetinstallatie, vervangt de distributienetbeheerder de ontbrekende gegevens door zijn beste schatting daarvan. Art. 219. De distributienetbeheerder motiveert de aanpassingen en correcties die op basis van de artikelen 211 en 212 werden aangebracht en brengt de ″CWaPE″ op de hoogte daarvan. Art. 220. § 1. Elke werkdag stelt de distributienetbeheerder, voor de dag D-1 en de eventuele tussenliggende dagen, aan de evenwichtsverantwoordelijke de niet-gevalideerde telgegevens ter beschikking op kwartierbasis in en door de leverancier geaggregeerde vorm. § 2. De distributienetbeheerder stelt, dagelijks en uiterlijk de tiende werkdag na de dag van het verbruik, aan de evenwichtsverantwoordelijke de niet-gevalideerde telgegevens ter beschikking in en door de leverancier geaggregeerde vorm. Art. 221. Op vraag van de betrokken leverancier, van de toegangshouder of van de evenwichtsverantwoordelijke kan de distributienetbeheerder de hier bedoelde meetgegevens, al dan niet gevalideerd, met een grotere frequentie dan bedoeld in artikel 218 ter beschikking stellen. De betrokkene richt zich hiertoe tot de distributienetbeheerder die op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria de aanvraag evalueert en de hieruit voortkomende taken uitvoert. De daarmee verband houdende kosten worden door de verzoeker overgenomen volgens een door de GREG goedgekeurde tarief. Art. 222. § 1. Elk werkdag stelt de distributienetbeheerder stelt, voor de dag D-1 en de eventuele tussenliggende dagen, aan de transmissienetbeheerder of de beheerder van het lokaal transmissienet naargelang het geval de niet-gevalideerde telgegevens ter beschikking op kwartierbasis in en door de evenwichtsverantwoordelijke geaggregeerde vorm. § 2. De distributienetbeheerder stelt, dagelijks en uiterlijk de tiende werkdag na de dag van het verbruik, aan de transmissienetbeheerder of de beheerder van het lokaal transmissienet naargelang het geval de niet-gevalideerde telgegevens ter beschikking in en door de leverancier geaggregeerde vorm.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 223. De distributienetbeheerder kan, op vraag van de distributienetgebruiker of van de betrokken leverancier, complementaire meetgegevens of andere informatie afkomstig van de betrokken meetinrichting met een ander doel dan de in artikel 162 bedoelde verrekening ter beschikking stellen aan de aanvrager. De aanvrager richt zich hiertoe tot de distributienetbeheerder die op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria de aanvraag evalueert en de hieruit voortkomende werken uitvoert. De hieraan verbonden kosten worden gedragen door de aanvrager volgens een tarief goedgekeurd door de CREG. Afdeling 8. — Ter beschikking te stellen meetgegevens bij berekende belastingscurven Art. 224. § 1. De distributienetbeheerder stelt aan de betrokken leverancier gevalideerde meetgegevens ter beschikking voor de toegangspunten waarop hij energie levert of injecteert en die maandelijks worden uitgelezen. Voor minstens 95 van de toegangspunten moeten deze gegevens worden meegedeeld ten laatste op de vierde werkdag van de volgende maand en voor alle toegangspunten ten laatste op de tiende werkdag van deze maand. De distributienetbeheerder vermeldt steeds de datum van de meting van de teller. Hij identificeert de rechtgezette (artikel 211) of geraamde (artikel 212) gegevens. § 2. De distributienetbeheerder stelt aan de betrokken leverancier gevalideerde telgegevens ter beschikking voor de toegangspunten waarop hij energie levert of injecteert en die jaarlijks worden uitgelezen. Voor minstens 95 van de toegangspunten moeten deze gegevens worden meegedeeld ten laatste op de vierde werkdag na de meting van de teller en voor alle toegangspunten ten laatste op de tiende werkdag na de meting van de teller. De distributienetbeheerder moet steeds de datum van de meting van de teller voor elk toegangspunt vermelden. Als op het ogenblik van de validatie van de telgegevens blijkt dat een fysische meting van de teller nodig is (ter plaatse), zijn de vermelde termijnen geldig vanaf de dag van deze bijkomende meting. De gevalideerde telgegevens die werdern rechtgezet of geraamd, zijn geïdentificeerd. § 3. Voor de productie-installaties worden de gevalideerde telgegevens bedoeld in dit artikel ook aan de betrokken producent meegedeeld volgens de principes verwoord in § 1 en § 2. Art. 225. § 1. De distributienetbeheerder stelt, uiterlijk de vijftiende werkdag van de volgende maand, aan de leverancier de uitkeringsgegevens van de maand ter beschikking op kwartierbasis voor de toegangspunten zonder registratie van de belastingscurve waaraan hij energie levert of injecteert. § 2. De distributienetbeheerder stelt, uiterlijk de vijftiende werkdag van de volgende maand, aan de evenwichtsverantwoordelijke de uitkeringsgegevens van de maand ter beschikking op kwartierbasis in en door de leverancier geaggregeerde vorm en deelt deze gegevens, geaggregeerd per evenwichtsverantwoordelijke, ook mee aan de transmissienetbeheerder en/of aan de beheerder van het lokaal transmissienet. § 3. Deze termijnen omschreven in deze afdeling kunnen worden verkort in onderling overleg tussen alle partners, met mededeling aan de CWaPE. Afeling 9. — Historische verbruiksgegevens Art. 226. § 1. 1° elke distributienetgebruiker kan maximaal een keer per jaar zijn verbruiksgegevens van de drie laatste jaren, gratis krijgen, op gewoon verzoek, bij de distributienetbeheerder, tegen mededeling van zijn EAN-code. Hij kan deze taak ook aan een gemachtigde of een leverancier toevertrouwen aan wie hij de nodige volmacht verleent; 2° de geeiste verbruiksgegevens worden ter beschikking gesteld van de aanvrager door de beheerder van het lokale transmissienet uiterlijk twintig dagen na de aanvraag op voorwaarde dat de gebruiker van het betrokken distributienet actief was op hetzelfde toegangspunt tijdens de referentieperiode en op voorwaarde dat er gegevens bestaan; 3° de informatie moet op een duidelijke en eenvormige wijze, per EAN-code, per periode en per verbruikstype (actief, capacitief, inductief) worden ingedeeld volgens een formaat dat door de distributienetbeheerders in onderlinge overeenstemming wordt vastgelegd; — voor de distributienetgebruikers die voortdurend worden uitgelezen : * het actief verbruik per kwartier; * het inductief en capacitief verbruik per kwartier. — voor de distributienetgebruikers die maandelijks worden uitgelezen : * het actief verbruik per maand, onderverdeeld per teller; * het piekvermogen, onderverdeeld per teller (indien van toepassing); * de data van de opmetingen. — voor de distributienetgebruikers die jaarlijks worden uitgelezen : * het actief verbruik per jaar, onderverdeeld per teller; * de data van de opmetingen. § 2. Als een distributienetgebruiker van leverancier verandert, worden de beschikbare historische verbruiksgegevens zoals bepaald in § 1 gratis ter beschikking gesteld van de nieuwe leverancier. De aanvraag tot de leverancierswissel geldt gelijktijdig als een aanvraag tot het ter beschikking stellen van de historische verbruiksgegevens tenzij de betrokken distributienetgebruiker dit weigert door middel van een schriftelijke medeling gericht aan de distributienetbeheerder. Afdeling 10. — Klachten en rechtzettingen Art. 227. § 1. Elke rechtzetting moet schriftelijk worden meegedeeld door een rechtstreeks betrokken partij aan de distributienetbeheerder ten laatste één maand nadat een fout in het licht werd gesteld. § 2. Behoudens kwade trouw kan een eventuele rechtzetting van de meetgegevens en de daaruit voortvloeiende facturatie slechts betrekking hebben op een periode van maximaal twee jaar voorafgaand aan de laatste facturatie.

39805


39806

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK IV. — Overgangsbepalingen Art. 228. De op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit reglement bestaande meetinrichtingen of onderdelen hiervan die niet in overeenstemming zijn met de nauwkeurigheidsvereisten bedoeld in artikel 180, kunnen als dusdanig in gebruik blijven voor zover zij geen voorwerp zijn van aanpassing of vervanging en zij voldoen aan de nauwkeurigheidsvereisten van de eerstvolgende minder precieze nauwkeurigheidsklasse dan deze bedoeld in vermeld artikel. Art. 229. Indien de distributienetgebruiker of de distributienetbeheerder vraagt om bestaande meetinrichtingen of onderdelen hiervan in overeenstemming te brengen met de nauwkeurigheidsvereisten bedoeld in artikel 180, zal de distributienetbeheerder, in samenspraak met de distributienetgebruiker, de vereiste aanpassingen uitvoeren. De kosten van deze aanpassing worden gedragen door de aanvrager. Art. 230. § 1. Voorzover zij geen voorwerp zijn van een vervanging, kunnen bestaande meetinrichtingen, die niet in overeenstemming zijn met de vereisten m.b.t. de registratie van de belastingscurve zoals bedoeld in artikel 197, als dusdanig in gebruik blijven gedurende een overgangsperiode van maximaal zes maanden, te tellen vanaf de datum waarop de betrokken gebruiker in aanmerking is gekomen. De vervanging is ten laste van de eigenaar van de installatie. § 2. Tijdens de periode dat de gemeten belastingscurven niet beschikbaar zijn, zullen de verrekeningen gebeuren op basis van berekende belastingscurven. Art. 231. Indien de distributienetgebruiker of de betrokken leverancier wenst dat de niet-conformiteit zoals bedoeld in artikel 230 wordt opgeheven binnen een kortere termijn, zal hij zich hiertoe richten tot de distributienetbeheerder. Deze zal op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria oordelen of de gevraagde aanpassing kan gerealiseerd worden. Behoudens negatieve evaluatie, zal de distributienetbeheerder de aanpassing uitvoeren. De bijkomende kosten van deze versnelde aanpassing worden gedragen door de aanvrager. TITEL VI. — Samenwerkingscode Art. 232. De distributienetbeheerder en de netbeheerder aan wiens net hij gekoppeld is, bepalen in gezamenlijk overleg de fysische plaats van het koppelpunt of de koppelpunten. Art. 233. De distributienetbeheerder en de netbeheerder aan wiens net hij gekoppeld is, verlenen elkaar wederzijds de noodzakelijke medewerking bij de uitvoering van de taken waartoe beide partijen wettelijk of contractueel verplicht zijn. Art. 234. § 1. De distributienetbeheerder pleegt overleg met de netbeheerder aan wiens net hij gekoppeld is, met betrekking tot alle aspecten die direct of indirect gevolgen voor de betrokken netbeheerders kunnen hebben, en inzonderheid met betrekking tot : 1° de ontwikkeling, het onderhoud en de exploitatie van hun respectievelijke netten; 2° de ondersteunende diensten die zij respectievelijk ter beschikking stellen; 3° het evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van elektriciteit in de Belgische regelzone; 4° het technisch beheer van de elektriciteitsstromen op hun respectievelijke netten; 5° de coördinatie van de inschakeling van de productie-eenheden die op hun respectievelijke netten aangesloten zijn; 6° de toegang tot hun respectievelijke netten; 7° de toepassing van de reddings- en heropbouwcode. § 2. De distributienetbeheerder wisselt met de netbeheerder aan wiens net hij gekoppeld is, de nodige gegevens uit met betrekking tot de aspecten vermeld in § 1 volgens onderling overeengekomen procedures. § 3. De distributienetbeheerder bepaalt samen met de netbeheerder aan wiens net hij gekoppeld is, de respectievelijke verantwoordelijkheden inzake de kwaliteit, de periodiciteit van de terbeschikkingstelling en de betrouwbaarheid van de gegevens bedoeld in § 1 en inzake het naleven van de mededelingstermijnen. § 4. De distributienetbeheerder sluit met de netbeheerder op wiens net hij aangesloten is, een samenwerkingsovereenkomst die de praktische modaliteiten inzake overleg, samenwerking en gegevensuitwisseling regelt. Deze overeenkomst is niet-discriminerend en vermeldt de rechten en plichten van elke partij. Art. 235. De samenwerkingsovereenkomst dekt ook, overeenkomstig de wettelijke bepalingen ter zake, de vertrouwelijkheid van de gegevens die onderling worden uitgewisseld of ter beschikking staan. Art. 236. De distributienetbeheerder deelt de planningsgegevens mee aan de netbeheerder aan wiens net hij gekoppeld is met het oog op het opmaken van hun aanpassingsplan. Art. 237. § 1. De samenwerkingsovereenkomst bepaalt ook het vermogen dat aan de distributienetbeheerder ter beschikking kan worden gesteld op elk koppelpunt en, in voorkomend geval, de evolutie van dit vermogen. § 2. Elke versterking of uitbreiding van een bestaande koppeling wordt gezamenlijk door de distributienetbeheerder en de netbeheerder aan wiens net hij gekoppeld is, beoordeeld op basis van de zorg voor de optimale ontwikkeling van de betrokken netten, en rekening houdend met de voorrang die dient te worden gegeven aan kwalitatieve en/ of hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties en productie-installaties die hernieuwbare energiebronnen gebruiken, alsook aan degene die elektriciteit produceren vanaf afvalstoffen en terugwinningen op industriële processen. § 3. De kwaliteit van de op elk koppelpunt geleverde spanning wordt bepaald in het samenwerkingscontract bedoeld in § 1 en is zo dat het technisch mogelijk is, met de toepassing van normen voor goede parktijken, om de eindafnemer een spanning te geven die voldoet aan de voorschriften van de norm EN 50160 ″Spanningskarakteristieken in openbare elektriciteitsnetten″. § 4. Het toegelaten niveau van storingen op het koppelpunt wordt bepaald door de normen die algemeen worden toegepast op Europees niveau, en meer bepaald de technische rapporten CEI IEC 61000-3-6 en 61000-3-7 voor hoogspanning en de overeenstemmende rapporten (CEI IEC61000.3.2 en CEI 61000.3-3) voor laagspanning.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 238. § 1. In de koppelpunten geniet de distributienetbeheerder per tijdsinterval van een kwartier een afnamerecht op een forfaitaire hoeveelheid reactieve energie, in inductief en capacitief regime. § 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van § 3, is deze forfaitaire hoeveelheid reactieve energie per tijdsinterval gelijk aan 32,9 van de hoeveelheid actieve energie afgenomen op het koppelpunt tijdens dit tijdsinterval. § 3. Deze forfaitaire hoeveelheid reactieve energie per tijdsinterval mag niet lager zijn dan 3,29 % van de hoeveelheid actieve energie die conform is met de duurtijd van het tijdsinterval vermenigvuldigd met het op het koppelpunt ter beschikking gesteld vermogen, zoals bepaald in artikel 237. § 4. Het positieve verschil tussen de hoeveelheid in inductief regime en de forfaitaire hoeveelheid, toegewezen overeenkomstig dit artikel, wordt ten laste gelegd aan de betrokken distributienetbeheerder volgens het overeenkomstig tarief. § 5. Het positieve verschil tussen de hoeveelheid in capacitief regime en de forfaitaire hoeveelheid, toegewezen overeenkomstig dit artikel, wordt ten laste gelegd aan de betrokken distributienetbeheerder volgens het overeenkomstig tarief. Art. 239. § 1. In het kader van de bepalingen van artikel 234 licht een distributiebeheerder de netbeheerders aan wiens net hij gekoppeld is, tijdig in over zijn aanvragen inzake tijdelijke en permanente overschakelingen van belasting tussen de betrokken koppelpunten. Deze aanvragen worden in onderling overleg geëvalueerd volgens de modaliteiten omschreven in de samenwerkingsovereenkomst. § 2. Op diens gemotiveerd verzoek stelt de distributienetbeheerder verdere informatie ter beschikking aan de netbeheerder aan wiens net hij gekoppeld is aangaande het verwachte belastingsdiagram per koppelpunt. Art. 240. § 1. De samenwerkingsovereenkomst bepaalt onder meer de respectievelijke rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden en de procedures met betrekking tot alle aspecten van de exploitatie die een indirecte of directe invloed kunnen hebben op de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van de betrokken netten, aansluitingen, of installaties van netgebruikers, met inbegrip van de modaliteiten voor het herstel van eventuele schade aan een netgebruiker. § 2. De reddingscode en de heropbouwcode opgesteld door de transmissienetbeheerder of de beheerder van het lokaal transmissienet worden opgenomen in deze overeenkomst. Art. 241. § 1 De distributienetbeheerder stelt de meetgegevens van elke evenwichtsverantwoordelijke ter beschikking van de netbeheerder aan wiens net hij gekoppeld is, volgens de bepalingen van de artikelen 222 en 225. § 2. De meetgegevens vermeld in § 1 bepalen per evenwichtsverantwoordelijke en per kwartier het vermogen uitgewisseld tussen de betrokken netten. § 3. De distributienetbeheerder draagt de verantwoordelijkheid dat het totale uitgewisselde vermogen tussen de betrokken netten per kwartier wordt toegewezen aan de verschillende evenwichtsverantwoordelijken. TITEL VII. — Slotbepalingen Art. 242. De Minister bevoegd voor het Energiebeleid is belast met de uitvoering van dit besluit. Art. 243. Het besluit van de Waalse Regering van 16 oktober 2003 betreffende het technisch reglement voor het beheer van de elektriciteitsdistributienetten in het Waalse Gewest alsook de toegang daartoe wordt opgeheven. Art. 244. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Namen, 24 mei 2007. De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

Bijlage I. — GEGEVENSLIJST De eerste kolom van Tabel 1 is getiteld ″Aansluitingstype″ en onderscheidt twee types aansluitingen : de aansluitingen van productie-eenheden (″Pr″) en de aansluitingen van belastingen (″B″). Bij een gemengde aansluiting (productie-eenheid en belasting, ″Pr + B″) kan de distributienetbeheerder alle of een gedeelte van de gegevens van beide aansluitingstypes opvragen. De tweede kolom van Tabel 1 is getiteld ″Doel″ en verwijst naar het hoofdstuk of de paragrafen van dit reglement waarop de gegevens betrekking hebben. De afkorting ″P″ betreft Titel II van de Planningscode. De afkortingen ″ S ″ en ″ A ″ komen respectievelijk overeen met de afdeling ″ Aanvraag voor Oriënterende studie ″ en ″ Aanvraag tot Aansluiting ″ van Titel III van de Aansluitingscode. Andere gegevens betreffende bestaande installaties worden gecatalogeerd onder de hoofding ″ Andere ″ (ze moeten worden bezorgd op hieronder niet vermelde specifieke aanvraag) en ″ Alle ″ (ze moeten worden bezorgd in de hieronder vermelde drie gevallen). De planningsgegevens waarvan sprake in Art. 34 van het Planningscode zijn deze die in Tabel 1 door het teken ″P″ of ″Alle″ in de kolom ″Doel″ zijn aangegeven.

39807


39808

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD De algemene technische gegevens of informatie waarvan sprake in Art. 73 van het Aansluitingscode zijn deze die in Tabel 1 door het teken ″S″ of ″Alle″ in de kolom ″Doel″ zijn aangegeven. De gedetailleerde technische gegevens of informatie waarvan sprake in Art. 83 zijn deze die in Tabel 1 door het teken ″A″ of ″Alle″ in de kolom ″Doel″ zijn aangegeven. De derde kolom van Tabel 1 is getiteld ″Omschrijving″ en beschrijft de gevraagde technische gegevens en informatie. De vierde kolom van Tabel 1 is getiteld ″Eenheid″ en duidt voor de meetbare grootheden de meeteenheid aan. De vijfde kolom van Tabel 1 is getiteld ″Periode″. De letter T geeft het aantal jaren weer waarvoor het gegeven of de informatie wordt doorgegeven aan de distributienetbeheerder, in overeenstemming met de planningsperiode beschouwd in de Planningscode.

type aansluiting

Do El

Omschrijving

Eenheid

Periode

Pr + B

Alle

Identificatie van de aansluiting

Pr + B

Alle

Naam en adres van de netgebruiker

Pr + B

A

Koppeling met het net beschrijving van de aansluiting met inbegrip van de hulpvoeding

Pr + B

S, A

Datum indienstname

mm/jjjj

Pr + B

Andere

Laatste datum conformiteitskeuring

dd/mm/jjjj

Pr + B

A

Lokalisatie en toegang tot schakelapparatuur en meetapparatuur

Pr + B

Andere

Algemene overstroombeveiliging merk, type, instelwaarden, kableringsschema

Pr + B

Andere

Elektrisch schema

B

Alle

Actief vermogenpiek en maand van optreden

kW,mm

T

B

Alle

Alle Reactief vermogen (of cos phi) bij actief vermogenpiek

kVAr

T

B

P

Eventuele trendbreuken in afnamepatroon

kW, mm/jjjj

T

B

P

Wekelijks afnamepatroon

kW

B

S, A

Type en vermogen storende belasting

kW

B

S, A

Opgesteld motorvermogen

kVA

B

Alle

Datum indienstname Condensatorbatterij

dd/mm/jjjj KVAr

B

Alle

Condensatorbatterij : Geïnstalleerd vermogen.

Pr

Alle

Productie-eenheid : Identificatie

Pr

Alle

Maximaal netto-ontwikkelbaar vermogen

kW

T

Pr

P

Geschatte jaarproductie of gebruiksduur

kWh of h

T

Pr

Alle

Cos phi bij het maximaal vermogen

Pr

S, A

Type generator (Asynchroon/synchroon/invertor)

Pr

A

Elektrische kenplaatgegevens generator

Pr

Alle

Energiebron (Hernieuwbare energie/WKK/Andere)

Pr

Alle

Driefasig kortsluitvermogen (subtransient) op het toegangspunt

Pr

Alle

Werking in eilandbedrijf mogelijk ?

J/N

Pr

Alle

Parallelbedrijf mogelijk ?

J/N

Pr

P

Beschikbaarheidsgraad

%

Pr

S, A

Type en vermogen storende productie-eenheid

kW

Pr

A

Transformator : Kortsluitspanning

%

Pr

A

Transformator : Elektrische kenplaatgegevens

Pr

Andere

Ontkoppelingsbeveiliging : merk, type, instelwaarden, kableringsschema, afstandsbediening (J/N)

T

MVA

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende het technisch reglement voor het beheer van de elektriciteitsdistributienetten in het Waalse Gewest alsook de toegang daartoe. Namen, 24 mei 2007. De Minister-President, E. DI RUPO

De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE


39809

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Bijlage II. — Nauwkeurigheidsvereisten voor de meetinrichting. Tabel 2 vermeldt de minimaal vereiste nauwkeurigheidsklasse van de gebruikte onderdelen in de meetinrichting in functie van het aansluitingsvermogen en het spanningsniveau.

Aansluitingsvermogen :

≥ 5 MVA ≥ 1 MVA tot 5 MVA ≥ 250 kVA tot 1 MVA ≥ 100 kVA tot 250 kVA < 100 kVA

Spanningsniveau waarop de meetinrichting aangesloten is

Maximaal toegestane totaalfout (+ %) bij vollast3

Minimaal vereiste nauwkeurigheidsklasse van de bestanddelen in de meetinrichting

Actief PF = 1

Reactief PF = 0

TP

TI

Whmeter

VArhmeter

HT

0.5

2.25

0.2

0.2

0.2

2

BT

0.25

2.25

nvt

0.2

0.2

2

HT

0.75

2.25

0.2

0.2

0.5

2

BT

0.55

2.25

nvt

0.2

0.5

2

HT

1.5

2.5

0.5

0.5

1

2

BT

1.25

2.25

nvt

0.5

1

2

HT

1.5

2.5

0.5

0.5

1

2

BT

1.25

2.25

nvt

0.5

1

2

meters conform aan bijlage MI-003 § 7 van het koniklijk besluit van 13 juni 2006 betreffende de meetinstrumenten Tabel 2 : Nauwkeurigheidsklasse van de onderdelen van een meetinrichting Met : TP : meettransformator van de spanning TI : meettransformator van de stroom Wh – meter : meter voor actieve energie. VArh – meter : meter voor reactieve energie. PF : vermogensfactor nvt : niet van toepassing 3 De maximaal toegestane totaalfout (+ %) voor de gehele meetinrichting bij vollast wordt gegeven als indicatieve waarde. Ze wordt berekend op grond van de vectoriële som van de vergissingen van elk bestanddeel van de meetinrichting, namelijk A+B+C, met : A : de fout van de spanningstransformator met bedrading, B : de fout van de stroomtransformator met bedrading, C : de fout van de meter. De distributienetbeheerder zal de nodige maatregelen treffen opdat de bestanddelen van de meetinrichting bij het aansluitingsvermogen in hun nominaal werkdomein worden gebruikt om de beste garantie te geven dat aan de vereisten van de maximaal toegestane totaalfout wordt voldaan. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende het technisch reglement voor het beheer van de elektriciteitsdistributienetten in het Waalse Gewest alsook de toegang daartoe. Namen, 24 mei 2007. De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

Bijlage III. — Nauwkeurigheidsvereisten voor de ijking van meetinrichtingen De maximaal toegelaten onzekerheid (in %) bij het ijken van onderdelen van meetinrichtingen bedraagt : Klasse 0.2 TC en TT : ± 0.05 Klasse 0.2 Wh - meter ± 0.05/cos Klasse 0.5 TC en TT : ± 0.1 Klasse 0.5 Wh - meter ± 0.1/cos Klasse 1 Wh - meter ± 0.2/cos Klasse 2 Wh - meter ± 0.5/cos Klasse 2 varh - meter ± 0.5/sin Klasse 3 varh - meter ± 0.5/sin Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende het technisch reglement voor het beheer van de elektriciteitsdistributienetten in het Waalse Gewest alsook de toegang daartoe. Namen, 24 mei 2007. De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE


39810

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

AUTRES ARRETES — ANDERE BESLUITEN SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG [C − 2007/12315]

[C − 2007/12315] Direction générale Relations collectives de Travail Nomination des membres de la Commission paritaire de l’industrie des briques

Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen Benoeming van de leden van het Paritair Comité voor de steenbakkerij

Par arrêté du Directeur général du 6 juillet 2007, qui entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge :

Bij besluit van de Directeur-generaal van 6 juli 2007, dat in werking treedt de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt :

Sont nommés membres de la Commission paritaire de l’industrie des briques :

Worden benoemd tot leden van het Paritair Comité voor de steenbakkerij :

1. en qualité de représentants de l’ organisation d’employeurs :

1. als vertegenwoordigers van de werkgeversorganisatie : Gewone leden :

Membres effectifs : De heren :

MM. : WUYTS, Carolus, à Westmalle;

WUYTS, Carolus, te Westmalle;

VAN DER BIEST, Johan, à Herent;

VAN DER BIEST, Johan, te Herent;

FRANSSENS, Gerd, à Sint-Amands;

FRANSSENS, Gerd, te Sint-Amands;

VANPEE, Camille, à Dilsen-Stokkem;

VANPEE, Camille, te Dilsen-Stokkem;

HEYLEN, Wim, à Lanaken;

HEYLEN, Wim, te Lanaken;

NELISSEN, Burt, à Hasselt;

NELISSEN, Burt, te Hasselt;

VANDE MOORTEL, Peter, à Audenarde;

VANDE MOORTEL, Peter, te Oudenaarde;

DESMEDT, Alfons, à Hoogstraten;

DESMEDT, Alfons, te Hoogstraten;

ROELENS, Thierry, à Comines;

ROELENS, Thierry, te Komen;

VANDEN BOSSCHE, Jozef, à Termonde;

VANDEN BOSSCHE, Jozef, te Dendermonde;

WILLAIN, Bernard, à Gembloux.

WILLAIN, Bernard, te Gembloers. Plaatsvervangende leden :

Membres suppléants : Mme AERTS, Kristin, à Bonheiden;

Mevr. AERTS, Kristin, te Bonheiden;

M. RUTS, Eugeen, à Koksijde;

de heer RUTS, Eugeen, te Koksijde;

Mme DUFOURNI, Laurie, à Saint-Ghislain;

Mevr. DUFOURNI, Laurie, te Saint-Ghislain; de heren :

MM. : WUYTACK, Jean-Pierre, à Bilzen;

WUYTACK, Jean-Pierre, te Bilzen;

BLOEMEN, Joseph, à Maaseik;

BLOEMEN, Joseph, te Maaseik;

NELISSEN, Gaston, à Lanaken;

NELISSEN, Gaston, te Lanaken;

STERKX, Josephus, à Kalmthout;

STERKX, Josephus, te Kalmthout;

DE CORSWAREM, Joseph, à Brecht;

DE CORSWAREM, Joseph, te Brecht;

SCHOTTE, Peter, à Wevelgem;

SCHOTTE, Peter, te Wevelgem; Mevrn. :

Mmes : SALU, Katleen, à Grimbergen;

SALU, Katleen, te Grimbergen;

BRAL, Catherine, à Silly.

BRAL, Catherine, te Opzullik.

2. en qualité de représentants des organisations de travailleurs :

2. als vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties : Gewone leden :

Membres effectifs : MM. :

De heren :

DESMET, Rik, à Torhout;

DESMET, Rik, te Torhout;

VERHEYE, Erwin, à Zonnebeke;

VERHEYE, Erwin, te Zonnebeke;

VERREYT, Wim, à Mol;

VERREYT, Wim, te Mol;

STALMANS, Bart, à Hasselt;

STALMANS, Bart, te Hasselt;

GROOTAERS, Ivan, à Malines;

GROOTAERS, Ivan, te Mechelen;

DAERDEN, Justin, à Boortmeerbeek;

DAERDEN, Justin, te Boortmeerbeek;

HIMPE, Ivan, à Waregem;

HIMPE, Ivan, te Waregem;

VAN GENECHTEN, Rudy, à Herentals;

VAN GENECHTEN, Rudy, te Herentals;


39811

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD MILLAN, Vincent, à Dilsen-Stokkem; CORNEILLIE, Mario, à Ypres; BORNER, Peter, à Merchtem.

MILLAN, Vincent, te Dilsen-Stokkem; CORNEILLIE, Mario, te Ieper; BORNER, Peter, te Merchtem.

Membres suppléants : MM. : BAELE, Herman, à Alost; LAMARQUE, Fabrice, à Estaimpuis; GLORIEUX, Frédéric, à Mouscron; ENGELAAR, Bert, à Asse; HUBERT, Jean-Claude, à Mettet; VAN BEYLEN, Victor, à Willebroek; NIHOUL, Louis, à Hamois; DORCHIES, Michel, à Tournai; OTTE, Bert, à Saint-Nicolas; Mme PAESHUYS, Inge, à Stabroek; M. DE LEEGE, Redy, à Niel.

Plaatsvervangende leden : De heren : BAELE, Herman, te Aalst; LAMARQUE, Fabrice, te Estaimpuis; GLORIEUX, Frédéric, te Moeskroen; ENGELAAR, Bert, te Asse; HUBERT, Jean-Claude, te Mettet; VAN BEYLEN, Victor, te Willebroek; NIHOUL, Louis, te Hamois; DORCHIES, Michel, te Doornik; OTTE, Bert, te Sint-Niklaas; Mevr. PAESHUYS, Inge, te Stabroek; de heer DE LEEGE, Redy, te Niel.

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SANTE PUBLIQUE, SECURITE DE LA CHAINE ALIMENTAIRE ET ENVIRONNEMENT

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU [2007/23156]

[2007/23156] Personnel. — Démission honorable

Personeel. — Eervol ontslag

Par arrêté royal du 6 juillet 2007, il est accordé à Mme Libotte, Marie-Louise, premier assistant à l’Etablissement scientifique de l’Etat « Institut scientifique de Santé publique », démission honorable de ses fonctions le 1er juin 2008. Mme Libotte, Marie-Louise, est autorisée à faire valoir ses droits à une pension de retraite, à partir du 1er juin 2008 et à porter le titre honorifique de ses fonctions.

Bij koninklijk besluit van 6 juli 2007 wordt Mevr. Libotte, Marie-Louise, éérst aanwezend assistent bij de Wetenschappelijke Instelling van de Staat « Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid », met ingang van 1 juni 2008, eervol ontslag uit zijn ambt verleend. Mevr. Libotte, Marie-Louise, is ertoe gerechtigd van 1 juni 2008, zijn aanspraken op een rustpensioen te doen gelden en de eretitel van zijn ambt te voeren.

* FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE

SERVICE PUBLIC FEDERAL ECONOMIE, P.M.E., CLASSES MOYENNES ET ENERGIE [2007/11369]

[2007/11369] Personeel en Organisatie Benoeming in de hoedanigheid van rijksambtenaar

Par arrêté royal du 13 juin 2007, M. Rik DE BO, est nommé en qualité d’agent de l’Etat au titre d’attaché dans la classe A2 à partir du 1er avril 2007, avec prise de rang au 1er avril 2006.

Bij koninklijk besluit van 13 juni 2007 wordt, met ingang van 1 april 2007, de heer Rik DE BO, in de hoedanigheid van Rijksambtenaar benoemd tot de titel van attaché in de klasse A2, met ranginneming op 1 april 2006. Overeenkomstig de gecoördineerde wetten op de Raad van State kan beroep worden ingediend binnen de zestig dagen na deze bekendmaking. Het verzoekschrift hiertoe dient bij ter post aangetekende brief aan de Raad van State, Wetenschapsstraat 33, te 1040 Brussel, te worden toegezonden.

Personnel et Organisation Nomination en qualité d’agent de l’Etat

Conformément aux lois coordonnées sur le Conseil d’Etat, un recours peut être introduit endéans les soixante jours après cette publication. La requête doit être envoyée sous pli recommandé à la poste, au Conseil d’Etat, rue de la Science 33, à 1040 Bruxelles.

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE VLAAMSE OVERHEID [C − 2007/36053] 22 JUNI 2007. — Ministerieel besluit tot aanpassing van de termijn waarbinnen de overeenkomst tussen de nietprofessionele sportbeoefenaar en de sportvereniging kan worden beëindigd voor wat de Vlaamse Rollerbond VZW betreft De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, Gelet op het decreet van 24 juli 1996 tot vaststelling van het statuut van de niet-professionele sportbeoefenaar, inzonderheid op artikel 3;


39812

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, inzonderheid op artikel 3, & 7; Gelet op het verzoek van de Vlaamse Rollerbond VZW op 4 april 2007 om de data voor de opzegging van de overeenkomst aan te passen aan de behoeften van haar sporttak; dat niets zich verzet tegen de inwilliging van dit verzoek, Besluit : Artikel 1. De in artikel 3, §1, derde lid, van het decreet van 24 juli 1996 tot vaststelling van het statuut van de niet-professionele sportbeoefenaar bepaalde data voor de opzegging van de overeenkomst worden voor de Vlaamse Rollerbond VZW, Leuvenselaan 467, bus 14, te 3300 Tienen, als volgt bepaald : 1 december-31 december Art. 2. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Brussel, 22 juni 2007. De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel B. ANCIAUX

* VLAAMSE OVERHEID [C − 2007/36165] Participatie Maatschappij Vlaanderen NV Verdeling van waarborgen in het kader van de waarborgregeling voor K.M.O.’s naar aanleiding van de vijfde oproep tot financiële instellingen van 8 mei 2007

Ter uitvoering van artikel 6, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 februari 2005 betreffende bepaalde procedurele aspecten van de waarborgregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen en artikel 6, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2005 betreffende bepaalde procedurele aspecten van de waarborgregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen die hinder ondervinden als gevolg van openbare werken, kent de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel de volgende waarborgen toe :

Antwerps Beroepskrediet

S 17.769.209,55

Bank J. Van Breda & C°

S 3.747.095,98

BKCP NOORD

S 3.471.710,95

Brabants Beroepskrediet

S 2.027.532,15

Delta Lloyd Bank

S 6.551.435,82

Dexia Bank

S 10.916.104,50

Ethias Bank

S 705.268,98

Federale Kas voor het Beroepskrediet

S 3.149.679,47

Fortis Bank

S 17.500.000,00

Hefboom

S 338.725,75

ING Belgium NV

S 14.477.580,79

KBC Bank

S 14.000.000,00

Lanbokas

S 2.419.469,64

Maatschappij voor Onderlinge Borgstelling

S 322.595,95

voor Kredieten aan de Middenstand te Zele Netwerk Rentevrij

S 122.337,33

Onderling Beroepskrediet

S 1.612.979,76

Onderlinge Borgstelling voor Zelfstandigen

S 1.612.979,76

Société de Caution Mutuelle des Entreprises

S 129.038,38

Triodos Bank

S 1.129.085,83

West-Vlaamse Bank

S 17.997.169,41


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID Werk en Sociale Economie [C − 2007/36175] 3 JULI 2007. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 15 februari 2006 tot bepaling van de standaard voor de titel van platwever De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Gelet op het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op artikel 6, 4°; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op artikel 4, § 3; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 25 november 2005 tot bepaling van de beroepen waarvoor een titel van beroepsbekwaamheid kan worden uitgereikt, inzonderheid op artikel 1, 7°; Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 16 mei 2007, Besluit : Artikel 1. Bij de richtlijnen voor de beoordeling van de enige bijlage bij het ministerieel besluit van 15 februari 2006 tot bepaling van de standaard voor de titel van platwever wordt punt 9 vervangen door volgende bepaling, die luidt als volgt : « 9° Om als competent beschouwd te worden moet de kandidaat aantonen : a) alle kerncompetenties in deze standaard te beheersen; b) de opdracht binnen de voorziene tijd volledig af te werken; c) te slagen voor de kennisproef. » Art. 2. Aan de richtlijnen voor de beoordeling van de enige bijlage bij het ministerieel besluit van 15 februari 2006 tot bepaling van de standaard voor de titel van platwever wordt een punt 10 toegevoegd, dat luidt als volgt : « 10° Voor de beoordeling wordt met een 3-puntenschaal gewerkt. De betekenis van de puntenschaal is de volgende : 1 = het gedrag wordt niet geobserveerd; 2 = onzeker over het geobserveerde gedrag; 3 = het gedrag wordt geobserveerd. » Art. 3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 26 juni 2007. Brussel, 3 juli 2007. F. VANDENBROUCKE

* VLAAMSE OVERHEID Werk en Sociale Economie [S − C − 2007/36176] 3 JULI 2007. — Ministerieel besluit houdende de erkenning als beoordelingsinstantie in het kader van de herkennings- en beoordelingsprocedure tot het verkrijgen van een titel van beroepsbekwaamheid De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Gelet op het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op hoofdstuk VI, Besluit : Artikel 1. Volgende beoordelingsinstanties zijn voor onbepaalde duur erkend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid : — VDAB, Keizerslaan 11, 1000 Brussel als erkende beoordelingsinstantie voor een titel van bestuurder mobiele kraan; — VDAB, Keizerslaan 11, 1000 Brussel als erkende beoordelingsinstantie voor een titel van platwever; — VDAB, Keizerslaan 11, 1000 Brussel als erkende beoordelingsinstantie voor een titel van stikster; — Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid, Koningsstraat 45, 1000 Brussel als erkende beoordelingsinstantie voor een titel van stellingbouwer; — Vormelek, Heizel Esplanade BDC35, 1020 Brussel als erkende beoordelingsinstantie voor een titel van koelmonteur; — Belgische Kamer der Verhuizers, Picardstraat 69, 1080 Brussel als erkende beoordelingsinstantie voor een titel van verhuizer-drager; — Belgische Kamer der Verhuizers, Picardstraat 69, 1080 Brussel als erkende beoordelingsinstantie voor een titel van verhuizer-inpakker.

39813


39814

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 2. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Brussel, 3 juli 2007. F. VANDENBROUCKE

* VLAAMSE OVERHEID Mobiliteit en Openbare Werken [C − 2007/36144] Wegen. — Onteigeningen. — Spoedprocedure LANAKEN. — Krachtens het besluit van 25 juni 2007 van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur zijn de bepalingen van artikel 5 van de wet van 26 juli 1962 tot instelling van een rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigeningen ten algemenen nutte van toepassing voor de onteigeningen door de Vlaamse Overheid op het grondgebied van de gemeente Lanaken. Het plan 16DC G 023860 00 ligt ter inzage bij Agentschap Infrastructuur, afdeling Wegen en Verkeer Limburg, Koningin Astridlaan 50, 3500 Hasselt. Tegen het genoemde ministerieel besluit van 25 juni 2007 kan bij de Raad van State beroep worden aangetekend. Een verzoekschrift, voorzien van voldoende fiscale zegels, moet binnen de zestig dagen via een aangetekende brief aan de Raad van State worden toegestuurd.

REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST MINISTERE DE LA REGION WALLONNE [2007/202357] Environnement Un arrêté ministériel du 27 avril 2007 agrée, pour une durée de cinq ans prenant cours le 27 avril 2007, le Groupe A.E.P. SCRL en tant qu’auteur d’études d’incidences en Région wallonne pour les catégories de projets : 1. ″Aménagement du territoire, urbanisme, activités commerciales et de loisirs″; 3. ″Mines et carrières″; 8. ″Permis liés à l’exploitation agricole″ aux fins des projets liés au remembrement rural″. Le même arrêté refuse la demande d’agrément en tant qu’auteur d’études d’incidences sur l’environnement pour la catégorie de projets suivante : 2. ″Projets d’infrastructure, transport et communications″.

Un arrêté ministériel du 22 mai 2007 agrée, pour une durée de cinq ans prenant cours le 22 mai 2007, la SA Rendac C.E.S. en qualité de transporteur de déchets animaux de catégories 1, 2 et 3.

Un arrêté ministériel du 30 mai 2007 agrée, pour une durée de cinq ans prenant cours le 30 mai 2007, la SA Vidange Loiseau en qualité de collecteur et de transporteur de déchets dangereux et d’huiles usagées.

Un arrêté ministériel du 30 mai 2007 agrée, pour une durée de cinq ans prenant cours le 30 mai 2007, la « NV Hoyer België » en qualité de transporteur de déchets dangereux, d’huiles usagées et de PCB/PCT.

Un arrêté ministériel du 31 mai 2007 agrée, pour une durée de trois ans prenant cours le 31 mai 2007, la « NV Algemeen Vervoer Dender & Schelde » en qualité de transporteur par colis A.D.R. en GRV ou en vrac de déchets dangereux, d’huiles usagées et de PCB/PCT.

Un arrêté ministériel du 31 mai 2007 agrée, pour une durée de trois ans prenant cours le 31 mai 2007, la « NV Algemeen Vervoer Dender & Schelde » en qualité de transporteur de déchets animaux de catégories 1, 2 et 3.


39815

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ÜBERSETZUNG MINISTERIUM DER WALLONISCHEN REGION [2007/202357] Umwelt Durch Ministerialerlass vom 27. April 2007 wird der Gruppe ″A.E.P. SCRL″ für einen Zeitraum von fünf Jahren ab dem 27. April 2007 die Zulassung als Umweltverträglichkeitsprüfer in der Wallonischen Region gewährt, und zwar für folgende Projektkategorien: 1. ″Raumordnung, Städtebau, Handelsgewerbe und Freizeitaktivitäten″; 3. ″Gruben und Steinbrüche″; 8. ″mit dem landwirtschaftlichen Betrieb verbundene Genehmigungen″ zwecks der mit der ländlichen Flurbereinigung verbundenen Projekte. Durch denselben Erlass wird der Antrag auf Zulassung als Umweltverträglichkeitsprüfer für folgende Projektkategorien verweigert: 2. ″Projekte im Bereich Infrastrukturen, Transport und Kommunikation.″

Durch Ministerialerlass vom 22. Mai 2007 wird der ″SA Rendac C.E.S. ″ für einen Zeitraum von fünf Jahren ab diesem Datum die Zulassung als Transportunternehmer von tierischen Abfälle der Kategorien 1, 2 und 3 gewährt.

Durch Ministerialerlass vom 30. Mai 2007 wird der ″SA Vidange Loiseau″ für einen Zeitraum vom fünf Jahren ab diesem Datum die Zulassung als Sammler und Transportunternehmer von gefährlichen Abfällen und Altölen gewährt.

Durch Ministerialerlass vom 30. Mai 2007 wird der ″NV Hoyer België″ für einen Zeitraum vom fünf Jahren ab diesem Datum die Zulassung als Transportunternehmer von gefährlichen Abfällen, Altölen und PCB/PCT gewährt.

Durch Ministerialerlass vom 31. Mai 2007 wird der ″NV Algemeen Vervoer Dender & Schelde″ für einen Zeitraum vom drei Jahren ab diesem Datum die Zulassung als Transportunternehmer von gefährlichen Abfällen, Altölen und von PCB/PCT als A.D.R.- oder G.V.R.-Ladegut oder in loser Schüttung gewährt.

Durch Ministerialerlass vom 31. Mai 2007 wird der ″NV Algemeen Vervoer Dender & Schelde″ für einen Zeitraum von drei Jahren ab diesem Datum die Zulassung als Transportunternehmer von tierischen Abfällen der Kategorien 1, 2 und 3 gewährt.

VERTALING MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST [2007/202357] Leefmilieu Bij ministerieel besluit van 27 april 2007 wordt de « Groupe A.E.P. SCRL » vanaf 27 april 2007 in het kader van projecten i.v.m. landelijke herkaveling voor vijf jaar als auteur van milieueffectonderzoeken in het Waalse Gewest erkend voor de volgende categorieën projecten : 1. ″Ruimtelijke ordening, stedenbouw, handels- en vrijetijdsactiviteiten″; 3. ″Mijnen en steengroeven″; 8. ″Vergunningen voor landbouwexploitatie″. Bij hetzelfde besluit wordt de aangevraagde erkenning als auteur van milieueffectonderzoeken geweigerd voor de volgende categorie projecten : 2. ″Projecten inzake infrastructuur, vervoer en communicatie″.

Bij ministerieel besluit van 22 mei 2007 wordt de « SA Rendac C.E.S. » vanaf 22 mei 2007 voor vijf jaar erkend als vervoerder van dierlijke afval van de categorieën 1, 2 en 3.


39816

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Bij ministerieel besluit van 30 mei 2007 wordt de « SA Vidange Loiseau » vanaf 30 mei 2007 voor vijf jaar erkend als ophaler en vervoerder van gevaarlijke afvalstoffen en afgewerkte oliën.

Bij ministerieel besluit van 30 mei 2007 wordt de NV Hoyer België vanaf 30 mei 2007 voor vijf jaar erkend als vervoerder van gevaarlijke afvalstoffen, afgewerkte oliën en PCB/PCT’s.

Bij ministerieel besluit van 31 mei 2007 wordt de NV Algemeen Vervoer Dender & Schelde vanaf 31 mei 2007 voor drie jaar erkend als vervoerder van gevaarlijke afvalstoffen, afgewerkte oliën en PCB/PCT’s in A.D.R.- en G.R.V.-colli’s of in bulk.

Bij ministerieel besluit van 31 mei 2007 wordt de NV Algemeen Vervoer Dender & Schelde vanaf 31 mei 2007 voor drie jaar erkend als vervoerder van dierlijke afval van de categorieën 1, 2 en 3.

* MINISTERE WALLON DE L’EQUIPEMENT ET DES TRANSPORTS [2007/202391] 26 AVRIL 2007. — Arrêté ministériel relatif à l’expropriation de biens immeubles à Lontzen en vue de l’aménagement d’un giratoire aux accès des zonings de Welkenraedt et Lontzen Le Ministre du Budget, des Finances, de l’Equipement et du Patrimoine,

Vu la loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980, modifiée par les lois du 8 août 1988, du 5 mai 1993 et du 16 juillet 1993, notamment l’article 6, § 1er, X, 1o;

Vu la loi du 26 juillet 1962 relative à la procédure d’extrême urgence en matière d’expropriation pour cause d’utilité publique, notamment l’article 5;

Vu le décret du 6 mai 1988 relatif aux expropriations pour cause d’utilité publique poursuivies ou autorisées par l’Exécutif régional wallon;

Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 26 août 2004 portant règlement du fonctionnement du Gouvernement, tel que modifié par l’arrêté du Gouvernement wallon du 16 septembre 2004;

Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 27 juillet 2004 fixant la répartition des compétences entre les Ministres et réglant la signature des actes du Gouvernement, notamment l’article 4;

Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 6 octobre 2005 fixant la répartition des compétences entre les Ministres et réglant la signature des actes du Gouvernement;

Considérant qu’il est d’utilité publique de créer un giratoire sur la N67 ainsi que deux nouvelles voiries de desserte des Zonings de Welkenraedt et Lontzen;

Considérant que les parcelles doivent être disponibles le plus rapidement possible, Arrête : Article unique. Il est indispensable pour cause d’utilité publique de prendre immédiatement possession des immeubles nécessaires à la réalisation d’un giratoire sur la N67 ainsi que deux nouvelles voiries de desserte des zonings de Welkenraedt et Lontzen figurés par des hachures de teinte grise au plan no E/67/152.I.0535 ci-annexé, visé par le Ministre du Budget, des Finances, de l’Equipement et du Patrimoine. En conséquence, la procédure en expropriation des immeubles précités sera poursuivie conformément aux dispositions de la loi du 26 juillet 1962. Namur, le 26 avril 2007. M. DAERDEN


G

Son

60h

CADASTRE

LIEU-DIT

Gesellschaft/Routex rue Mitoyenne 905 4840 Welkenraedt

NOMS ET PRENOMS DES PROPRIETAIRES + ADRESSE Stapelgbde

NATURE DE LA PARCELLE 01

Ha 12

A 86

Ca

SURFACE INITIALE DE LA PARCELLE

Le plan no E/67/152.I.0535 peut être consulté auprès de la Direction des Routes de Verviers - D152 - rue Xhavée 62 - 4800 VERVIERS

1

N° DU PLAN

TABLEAU DES EMPRISES

-

REVENU CADASTRAL -

Ha 05

A 86

Ca

SURFACE TOTALE A ACHETER OBSERVATIONS

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39817


39818

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ÜBERSETZUNG

WALLONISCHES MINISTERIUM FÜR AUSRÜSTUNG UND TRANSPORTWESEN [2007/202391] 26. APRIL 2007 — Ministerialerlass bezüglich der Enteignung von unbeweglichen Gütern in Lontzen zwecks der Anlage eines Kreisverkehrs bei den Zugangsstraßen der Gewerbegebiete von Welkenraedt und Lontzen Der Minister des Haushalts, der Finanzen, der Ausrüstung und des Erbes,

Aufgrund des Sondergesetzes vom 8. August 1980 über institutionelle Reformen, abgeändert durch die Gesetze vom 8. August 1988, vom 5. Mai 1993 und vom 16. Juli 1993, insbesondere des Artikels 6, § 1, X, 1o;

Aufgrund des Gesetzes vom 26. Juli 1962 bezüglich des Dringlichkeitsverfahrens in Sachen Enteignungen zu gemeinnützigen Zwecken, insbesondere des Artikels 5;

Aufgrund des Dekrets vom 6. Mai 1988 über die von der Wallonischen Regionalexekutive durchgeführten oder genehmigten Enteignungen im öffentlichen Interesse;

Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 26. August 2004 zur Regelung der Arbeitsweise der Regierung, in seiner durch den Erlass der Wallonischen Regierung vom 16. September 2004 abgeänderten Fassung;

Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 27. Juli 2004 zur Festlegung der Verteilung der Zuständigkeiten unter die Minister und zur Regelung der Unterzeichnung der Urkunden der Regierung, insbesondere des Artikels 4;

Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 6. Oktober 2005 zur Festlegung der Verteilung der Zuständigkeiten unter die Minister und zur Regelung der Unterzeichnung der Urkunden der Regierung;

In Erwägung der Gemeinnützigkeit, einen Kreisverkehr an der N67 sowie zwei neue Erschließungsstraßen für die Gewerbegebiete Welkenraedt und Lontzen anzulegen;

In der Erwägung, dass die Parzellen möglichst schnell verfügbar sein müssen,

Beschließt:

Einziger Artikel - Im öffentlichen Interesse ist es unerlässlich, die Güter sofort in Besitz zu nehmen, die für die Einrichtung eines Kreisverkehrs an der N67 sowie von zwei neuen Erschließungsstraßen für die Gewerbegebiete Welkenraedt und Lontzen notwendig sind, und die im beiliegenden, vom Minister des Haushalts, der Finanzen, der Ausrüstung und des Erbes mit einem Sichtvermerk versehenen Plan Nr E/67/152.I.0535 durch graue Schraffuren bezeichnet sind. Infolgedessen wird das Enteignungsverfahren der vorerwähnten unbeweglichen Güter gemäß den Bestimmungen des Gesetzes vom 26. Juli 1962 durchgeführt.

Namur, den 26. April 2007

M. DAERDEN


G

Son — Flur

60h

No — Nr.

CADASTRE — KATASTER

LIEU-DIT — ORTSLAGE

Gesellschaft/Routex rue Mitoyenne 905 4840 Welkenraedt

NOMS ET PRENOMS DES PROPRIETAIRES + ADRESSE — NAMEN, VERNAMEN UND ANSCHRIFT DER EIGENTUMER

Hangar/ Stapelgbde

NATURE DE LA PARCELLE — ARTDER PARZELLE

01

Ha 12

A 86

Ca

SURFACE INITIALE DE LA PARCELLE — URSPRUNGLICHE FLACHE DER PARZELLE

-

KATASTEREINKOMMEN

REVENU CADASTRAL —

Le plan no E/67/152.I.0535 peut être consulté auprès de la Direction des Routes de VERVIERS - D152 - rue Xhavée 62 - 4800 VERVIERS Einsicht in den Plan Nr. E/67/152.I.0535 kann bei der Direktion der Straßen Verviers - D152 - rue Xhavée 62 - 4800 VERVIERS genommen werden.

1

N° DU PLAN — NR. DES PLANS

TABELLE DER ENTEIGNUNGEN

-

Ha

05

A

86

Ca

SURFACE TOTALE A ACHETER — ZU ERWERBENDE FLACHE OBSERVATIONS — BEMERKUNGEN

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39819


39820

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD MINISTERE WALLON DE L’EQUIPEMENT ET DES TRANSPORTS [2007/202393] 10 MAI 2007. — Arrêté ministériel relatif à l’expropriation de biens immeubles à Henri-Chapelle - Eupen - Monschau Le Ministre du Budget, des Finances, de l’Equipement et du Patrimoine,

Vu la loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980, modifiée par les lois du 8 août 1988, du 5 mai 1993 et du 16 juillet 1993, notamment l’article 6, § 1er, X, 1o;

Vu la loi du 26 juillet 1962 relative à la procédure d’extrême urgence en matière d’expropriation pour cause d’utilité publique, notamment l’article 5;

Vu le décret du 6 mai 1988 relatif aux expropriations pour cause d’utilité publique poursuivies ou autorisées par l’Exécutif régional wallon;

Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 26 août 2004 portant règlement du fonctionnement du Gouvernement, tel que modifié par l’arrêté du Gouvernement wallon du 16 septembre 2004 et du 15 avril 2005;

Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 6 octobre 2005 fixant la répartition des compétences entre les Ministres et réglant la signature des actes du Gouvernement;

Vu la loi du 29 juillet 1991 et attendu que le présent arrêté ministériel est motivé :

Considérant qu’il est d’utilité publique d’aménager une bande de circulation de tourne-à-gauche, des pistes cyclables et des trottoirs sur la N67;

Considérant que les parcelles doivent être disponibles le plus rapidement possible;

Vu l’arrêté du 12 juin 2002 relatif aux expropriations à réaliser sur le territoire de la commune d’Eupen,

Arrête : Article 1er. Il est indispensable pour cause d’utilité publique de prendre immédiatement possession des immeubles nécessaires à la réalisation d’une bande tourne-à-gauche, de pistes cyclables et de trottoirs sur la N67 sur le territoire de la commune d’Eupen figurés par une teinte grise au plan no E/67/152.I.0347 B ci-annexé, visé par le Ministre du Budget, des Finances, de l’Equipement et du Patrimoine, modificatif et complémentaire au plan E/67/152.I.0347 A annexé à l’arrêté ministériel du 12 juin 2002.

Art. 2. L’arrêté ministériel du 12 juin 2002 relatif aux expropriations à réaliser sur le territoire de la commune d’Eupen en tant qu’il porte sur les emprises 8A du plan E/67/152.I.0347 annexé audit arrêté est abrogé.

En conséquence, la procédure en expropriation des immeubles précités sera poursuivie conformément aux dispositions de la loi du 26 juillet 1962.

Namur, le 10 mai 2007.

M. DAERDEN


A

8b

73v

73v

LIEU-DIT

GESELLshaft/AG NIEDERAU EUPEN SA-ERSP Herbesthaler Strasse 134 4700 EUPEN

GESELLshaft/AG NIEDERAU EUPEN SA-ERSP Herbesthaler Strasse 134 4700 EUPEN

NOMS ET PRENOMS DES PROPRIETAIRES + ADRESSE

Kaufhof

Kaufhof

NATURE DE LA PARCELLE

02

02

Ha

76

76

A

69

69

Ca

SURFACE INITIALE DE LA PARCELLE

Le plan no E/67/152.I.0347 peut être consulté auprès de la Direction des Routes de Verviers - D152 - rue Xhavée 62 - 4800 VERVIERS

A

Son

CADASTRE

8a

N° DU PLAN

TABLEAU DES EMPRISES

2.709.600

2.709.600

REVENU CADASTRAL

-

-

Ha

00

01

A

82

47

Ca

SURFACE TOTALE A ACHETER OBSERVATIONS

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39821


39822

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD ÜBERSETZUNG WALLONISCHES MINISTERIUM FÜR AUSRÜSTUNG UND TRANSPORTWESEN [2007/202393] 10. MAI 2007 — Ministerialerlass bezüglich der Enteignung von unbeweglichen Gütern in Henri-Chapelle - Eupen-Monschau Der Minister des Haushalts, der Finanzen, der Ausrüstung und des Erbes,

Aufgrund des Sondergesetzes vom 8. August 1980 über institutionelle Reformen, abgeändert durch die Gesetze vom 8. August 1988, vom 5. Mai 1993 und vom 16. Juli 1993, insbesondere des Artikels 6, § 1, X, 1o;

Aufgrund des Gesetzes vom 26. Juli 1962 bezüglich des Dringlichkeitsverfahrens in Sachen Enteignungen zu gemeinnützigen Zwecken, insbesondere des Artikels 5;

Aufgrund des Dekrets vom 6. Mai 1988 über die von der Wallonischen Regionalexekutive durchgeführten oder genehmigten Enteignungen im öffentlichen Interesse;

Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 26. August 2004 zur Regelung der Arbeitsweise der Regierung, in seiner durch den Erlass der Wallonischen Regierung vom 16. September 2004 abgeänderten Fassung;

Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 6. Oktober 2005 zur Festlegung der Verteilung der Zuständigkeiten unter die Minister und zur Regelung der Unterzeichnung der Urkunden der Regierung;

Aufgrund des Gesetzes vom 29. Juli 1991 und in Anbetracht dessen, dass der vorliegende Ministerialerlass begründet ist;

In Erwägung der Gemeinnützigkeit, an der N67 eine Fahrbahn für Linksabbieger, Fahrradwege und Bürgersteige anzulegen;

In der Erwägung, dass die Parzellen möglichst schnell verfügbar sein müssen;

Aufgrund des Erlasses vom 12. Juni 2002 bezüglich der Enteignungen, die auf dem Gebiet der Gemeinde Eupen vorzunehmen sind, Beschließt: Artikel 1 - Im öffentlichen Interesse ist es unerlässlich, die unbeweglichen Güter sofort in Besitz zu nehmen, die für die Anlage einer Fahrbahn für Linksabbieger, von Fahrradwegen und von Bürgersteigen an der N67 auf dem Gebiet der Gemeinde Eupen notwendig sind, und die im beiliegenden, vom Minister des Haushalts, der Finanzen, der Ausrüstung und des Erbes mit einem Sichtvermerk versehenen Plan Nr. E/67/152.I.0347 B, der den dem Erlass vom 12. Juni 2002 beigefügten Plan Nr. E/67/152.I.0347 A abändert und ergänzt, durch eine graue Farbe bezeichnet sind. Art. 2 - Der Ministerialerlass vom 12. Juni 2002 bezüglich der Enteignungen, die auf dem Gebiet der Gemeinde Eupen vorzunehmen sind, insofern er die Landentnahmen 8A des dem besagten Erlass beigefügten Planes E/67/152.I.0347 betrifft, wird aufgehoben. Infolgedessen wird das Enteignungsverfahren der vorerwähnten unbeweglichen Güter gemäß den Bestimmungen des Gesetzes vom 26. Juli 1962 durchgeführt. Namur, den 10. Mai 2007 M. DAERDEN


A

8b

73v

73v

No — Nr.

LIEU-DIT — ORTSLAGE

Gesellschaft /AG NIEDERAU EUPEN SA-ERSP Herbesthaler Strasse 134 4700 EUPEN

Gesellschaft/AG NIEDERAU EUPEN SA-ERSP Herbesthaler Strasse 134 4700 EUPEN

NOMS ET PRENOMS DES PROPRIETAIRES + ADRESSE — NAMEN, VERNAMEN UND ANSCHRIFT DER EIGENTUMER

Commerce/ Kaufhof

Commerce/ Kaufhof

NATURE DE LA PARCELLE — ARTDER PARZELLE

02

02

Ha

76

76

A

69

69

Ca

SURFACE INITIALE DE LA PARCELLE — URSPRUNGLICHE FLACHE DER PARZELLE

2.709.600

2.709.600

KATASTEREINKOMMEN

REVENU CADASTRAL —

Le plan no E/67/152.I.0347 peut être consulté auprès de la Direction des Routes de VERVIERS - D152 - rue Xhavée 62 - 4800 VERVIERS Einsicht in den Plan NrE/67/152.I.0347 kann bei der Direktion der Straßen Verviers - D152 - rue Xhavée 62 - 4800 VERVIERS genommen werden.

A

Son — Flur

CADASTRE — KATASTER

8a

N° DU PLAN — NR. DES PLANS

TABELLE DER ENTEIGNUNGEN

-

-

Ha

00

01

A

82

47

Ca

SURFACE TOTALE A ACHETER — ZU ERWERBENDE FLACHE OBSERVATIONS — BEMERKUNGEN

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39823


39824

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

REGION DE BRUXELLES-CAPITALE — BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST MINISTERE DE LA REGION DE BRUXELLES-CAPITALE

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

[2007/31295] 31 MAI 2007. — Arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale accordant des subventions en matière de sécurité et de prévention pour l’année 2007

[2007/31295] 31 MEI 2007. — Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot toekenning van subsidies inzake veiligheid en preventie voor het jaar 2007

Par arrêté du 31 mai 2007, le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale a décidé d’accorder des subventions en matière de sécurité et de prévention pour l’année 2007 pour un montant global de 12.908.669,69 euros, aux 19 communes bruxelloises, à concurrence des montants mentionnés dans le tableau en annexe dudit arrêté.

Bij besluit van 31 mei 2007 heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering beslist subsidies toe te kennen inzake veiligheid en preventie voor het jaar 2007 voor een totaal bedrag van 12.908.669,69 euro aan de 19 Brusselse gemeenten, ten belope van de bedragen zoals vermeld in de bijgaande tabel van het voornoemd besluit.

* MINISTERE DE LA REGION DE BRUXELLES-CAPITALE

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

[2007/31294] 31 MAI 2007. — Arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale accordant une subvention de 1.224.000,00 euros pour l’année 2007 aux communes bruxelloises à titre de soutien à l’application de la loi relative aux sanctions administratives dans les communes

[2007/31294] 31 MEI 2007. — Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot toekenning van een toelage van 1.224.000,00 euro aan de Brusselse gemeenten voor het jaar 2007 ter ondersteuning van de toepassing van de wet op de administratieve sancties in de gemeenten

Par arrêté du 31 mai 2007, le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale a décidé d’accorder pour l’année 2007 des subventions aux communes bruxelloises à titre de soutien à l’application de la loi relative aux sanctions administratives dans les communes, pour un montant global de 1.224.000,00 euros, à concurrence des montants mentionnés dans le tableau en annexe dudit arrêté.

Bij besluit van 31 mei 2007 heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering beslist subsidies toe te kennen voor het jaar 2007 aan de 19 Brusselse gemeenten ter ondersteuning van de toepassing van de wet op de administratieve sancties in de gemeenten, voor een totaal bedrag van 1.224.000,00 euro, ten belope van de bedragen zoals vermeld in de bijgaarde tabel van het voornoemd besluit.

AVIS OFFICIELS — OFFICIELE BERICHTEN CONSEIL D’ETAT

RAAD VAN STATE

[2007/18119] Avis prescrit par l’article 3quater de l’arrêté du Régent du 23 août 1948 déterminant la procédure devant la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat

[2007/18119] Bericht voorgeschreven bij artikel 3quater van het koninklijk besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

M. Denis Léonard a demandé l’annulation de la décision prise par le Conseil communal de Huy le 4 décembre 2006 sous le point n° 61 « Règlement d’ordre intérieur du Conseil communal - décision à prendre » et de la décision prise par le Ministre Courard, qui décide qu’il n’y a pas lieu de remettre en cause la légalité des dispositions du règlement d’ordre intérieur. Cette affaire est inscrite au rôle sous le numéro G/A 183.789/VI17.454. Pour le Greffier en chef, Chr. Stassart, Secrétaire en chef.

De heer Denis Leonard heeft de nietigverklaring gevorderd van het besluit dat de gemeenteraad van Hoei op 4 december 2006 heeft genomen onder punt nr. 61 « Huishoudelijk Reglement van de Gemeenteraad - vast te stellen besluit » en van de beslissing waarbij Minister Courard stelt dat er geen grond bestaat om de wettigheid van de bepalingen van het huishoudelijk reglement in twijfel te trekken. Deze zaak is ingeschreven onder het rolnummer G/A. 183.789/VI17.454. Voor de Hoofdgriffier, Chr. Stassart, Hoofdsecretaris.

STAATSRAT [2007/18119] Bekanntmachung, vorgeschrieben durch Artikel 3quater des Regentenerlasses vom 23. August 1948 zur Festlegung des Verfahrens vor der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates Herr Denis Leonard hat die Nichtigerklärung des von dem Gemeinderat von Huy am 4. Dezember 2006 unter Nr. 61, ″Geschäftsordnung des Gemeinderats - zu treffende Entscheidung″ angenommenen Beschlusses ebenso wie der Entscheidung des Ministers Courard beantragt, mit der er beschießt, dass es keinen Grund gibt, um die Legalität der Bestimmungen der Geschäftsordnung in Frage zu stellen. Diese Sache wurde unter der Nummer G/A 183.789/VI-14.454 ins Geschäftsverzeichnis eingetragen. Für den Hauptkanzler, Chr. Stassart, Hauptsekretär.


39825

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD CONSEIL D’ETAT

RAAD VAN STATE

[2007/18118] Avis prescrit par l’article 3quater de l’arrêté du Régent du 23 août 1948 déterminant la procédure devant la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat

[2007/18118] Bericht voorgeschreven bij artikel 3quater van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

M. Joseph George a demandé l’annulation de la délibération par le Conseil communal de Huy lors de l’installation de ce Conseil le 4 décembre 2006, ayant pour objet « Conseillers communaux - Formation du tableau de préséance », à savoir la délibération prise lors de ce conseil - majorité contre opposition - arrêtant le tableau de préséance des membres du Conseil communal. Cette affaire est inscrite au rôle sous le numéro G/A 183.840/VI 17.457. Pour le Greffier en chef, Chr. Stassart, Secrétaire en chef.

De heer Joseph George heeft de nietigverklaring gevorderd van het besluit dat de gemeenteraad van Hoei op 4 december 2006, bij de installatie van die raad heeft genomen met betrekking tot « Gemeenteraadsleden - Opmaak van de ranglijst », namelijk het besluit dat op die vergadering van de raad - meerderheid tegen oppositie - genomen is tot vaststelling van de ranglijst van de leden van de gemeenteraad. Deze zaak is ingeschreven onder het rolnummer G/A. 183.840/VI17.457. Voor de Hoofdgriffier, Chr. Stassart, Hoofdsecretaris.

STAATSRAT [2007/18118] Bekanntmachung, vorgeschrieben durch Artikel 3quater des Regentenerlasses vom 23. August 1948 zur Festlegung des Verfahrens vor der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates Herr Joseph George hat die Nichtigerklärung des von dem Gemeinderat von Huy bei der Einsetzung dieses Rats am 4. Dezember 2006 angenommenen Beschlusses über die ″Gemeinderatsmitglieder - Festsetzung der Vorrangliste″ beantragt, nämlich des Beschlusses, der in diesem Rat - Mehrheit gegen Opposition - angenommen wurde und der die Vorrangliste der Mitglieder der Gemeinderats festsetzt. Diese Sache wurde unter der Nummer G/A 183.840/VI-17.457 ins Geschäftsverzeichnis eingetragen. Für den Hauptkanzler, Chr. Stassart, Hauptsekretär.

* CONSEIL D’ETAT

RAAD VAN STATE

[2007/18124] Avis prescrit par l’article 3quater de l’arrêté du Régent du 23 août 1948 déterminant la procédure devant la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat

[2007/18124] Bericht voorgeschreven bij artikel 3quater van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

La SA Dimotel et l’ASBL Fed Horeca Province de Liège ont demandé l’annulation de la délibération du conseil communal de la ville de Liège du 27 février 2007 adaptant le règlement relatif à la taxe sur les logements et locaux offerts en location dans les hôtels et établissements assimilés. Cette affaire est inscrite au rôle sous le numéro G/A 183.998/XV-570.

De NV Dimotel en de VZW Fed Horeca - Province de Liège hebben de nietigverklaring gevorderd van het besluit van de gemeenteraad van de stad Luik d.d. 27 februari 2007 houdende aanpassing van de verordening betreffende de heffing op de verblijven en lokalen die in huur gegeven worden in hotels en daarmee gelijkgesteld inrichtingen. Deze zaak is ingeschreven onder het rolnummer G/A. 183.998/XV570. Voor de Hoofdgriffier, Chr. Stassart, Hoofdsecretaris.

Pour le Greffier en chef, Chr. Stassart, Secrétaire en chef.

STAATSRAT [2007/18124] Bekanntmachung, vorgeschrieben durch Artikel 3quater des Regentenerlasses vom 23. August 1948 zur Festlegung des Verfahrens vor der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates Die Dimotel AG und die ″Fed Horeca - Province de Liège″ VoG haben die Nichtigerklärung des Beschlusses des Gemeinderats der Stadt Lüttich vom 27. Februar 2007 zur Anpassung der Verordnung bezüglich der Steuer auf die in Hotels und gleichgestelten Einrichtungen vermieteten Wohnungen und Räume beantragt.

Diese Sache wurde unter der Nummer G/A 183.998/XV-570 ins Geschäftsverzeichnis eingetragen.

Für den Hauptkanzler, Chr. Stassart, Hauptsekretär.


39826

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD RAAD VAN STATE

CONSEIL D’ETAT [2007/18125] Avis prescrit par l’article 7 de l’arrêté royal du 5 décembre 1991 déterminant la procédure en référé devant le Conseil d’Etat

[2007/18125] Bericht voorgeschreven bij artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State

MM. Jean-Paul Joris et René Mathy ont demandé la suspension du permis de lotir délivré le 8 mai 2007 à M. De Streel, mandaté par M. Van Luchene et Mme Honore relatif à un bien sis à Noville-sur-Mehaigne, rue de la Fontaine-Dieu, cadastré section B, nos 54/6, 55/4, 71/6, 74/4, 71/5, 55/3, 55/5, 55/6, 71/2, 71/3 et 71/4.

De heren Jean-Paul Joris en René Mathy hebben de schorsing gevorderd van de verkavelingsvergunning die op 8 mei 2007, is afgegeven aan de heer De Streel, gevolmachtigd door de heer Van Luchene en Mevr. Honore, betreffende een goed gelegen te Noville-surMehaigne, rue de la Fontaine-Dieu, kadastraal bekend sectie B, nrs. 54/6, 55/4, 71/6, 74/4, 71/5, 55/3, 55/5, 55/6, 71/2, 71/3 en 71/4. Deze zaak is ingeschreven onder het rolnummer G/A. 184.066/XIII4592. Voor de Hoofdgriffier, Chr. Stassart, Hoofdsecretaris.

Cette affaire est inscrite au rôle sous le numéro G/A 184.066/XIII4592. Pour le Greffier en chef, Chr. Stassart, Secrétaire en chef.

STAATSRAT [2007/18125] Bekanntmachung, vorgeschrieben durch Artikel 7 des königlichen Erlasses vom 5. Dezember 1991 zur Festlegung des Verfahrens der einstweiligen Entscheidung vor dem Staatsrat Die Herren Jean-Paul Joris und René Mathy haben die Aussetzung der am 8. Mai 2007 an Herrn De Streel, Bevolmächtigter von Herrn Van Luchene und Frau Honore, erteilten Erschließungsgenehmigung bezüglich eines in Noville-sur-Mehaigne, rue de la Fontaine-Dieu gelegenen Gutes, katastriert Flur B, Nrn. 54/6, 55/4, 7/16, 74/4, 71/5, 55/3, 55/5, 55/6, 71/2, 71/3 en 71/4, beantragt. Diese Sache wurde unter der Nummer G/A 184.066/XIII-4592 ins Geschäftsverzeichnis eingetragen. Für den Hauptkanzler, Chr. Stassart, Hauptsekretär.

* SELOR BUREAU DE SELECTION DE L’ADMINISTRATION FEDERALE

SELOR SELECTIEBUREAU VAN DE FEDERALE OVERHEID

[2007/202430] 16 AVRIL 2007. — Arrêté de l’administrateur délégué de SELOR Bureau de Sélection de l’Administration fédérale fixant le règlement d’ordre relatif aux examens linguistiques. — Erratum

[2007/202430] 16 APRIL 2007. — Besluit van de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid tot vaststelling van het reglement van orde betreffende de taalexamens. — Erratum

Au Moniteur belge du 23 avril 2007, p. 21737, l’article 29 est remplacé comme suit : « Art. 29. L’arrêté du 1er mars 2003 de l’administrateur délégué de SELOR - Bureau de Sélection de l’Administration fédérale fixant le règlement d’ordre relatif aux examens linguistiques, est abrogé. »

In het Belgisch Staatsblad van 23 april 2007, blz. 21737, wordt artikel 29 vervangen als volgt : « Art. 29. Het besluit van 1 maart 2003 van de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid tot vaststelling van het reglement van orde betreffende de taalexamens, wordt opgeheven. »

* SERVICE PUBLIC FEDERAL MOBILITE ET TRANSPORTS [2007/14198]

FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER [2007/14198]

Mobilité et Sécurité routière Agrément des écoles de conduite de véhicules à moteur

Mobiliteit en Verkeersveiligheid Erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen

L’école de conduite « Peiffer », agréée sous le n° 2113, supprime les trois sièges d’activité suivants :

De rijschool « Peiffer », erkend onder n° 2113, schaft beide volgende zetels van activiteit af :

- Siège n° 2113-55, situé rue de Cielle 17, à 6890 La Roche;

- Zetel n° 2113-55, gelegen rue de Cielle 17, à 6890 La Roche;

- Siège n° 2113-53, situé rue La Falize 29, à 4990 Lierneux;

- Zetel n° 2113-53, gelegen rue La Falize 29, à 4990 Lierneux;

- Siège n° 2113-52, situé avenue Joseph Lejeune 46, à 4980 Trois-Ponts.

- Zetel n° 2113-52, gelegen avenue Joseph Lejeune 46, à 4980 Trois-Ponts.

Seuls les sièges situés à Malmedy, Vielsalm et Stavelot restent donc en activité.

Enkel de zetels gelegen op Malmedy, Vielsalm en Stavelot blijven dus in werking.


39827

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE JOBPUNT VLAANDEREN [2007/202428] Jobpunt Vlaanderen coördineert de aanwerving van een stadssecretaris voor de stad Mechelen Mechelen is een sterk groeiende centrumstad. De historische rijkdom van de stad in combinatie met stevig amusement en een brede waaier aan cultuur nodigt talloze bezoekers uit. De binnenstad is volledig geherwaardeerd : een bedachtzaam mobiliteitsbeleid met winkel-wandelstraten en de aanleg van ondergrondse parkeerterreinen, een duurzaam milieubeleid, degelijke ruimtelijke ordening en fraaie groenbeplantingen. De Mechelse stadsadministratie werkt dagelijks aan een leefbare samenleving ! Wilt u in de toekomst van Mechelen een cruciale rol spelen, dan kan dat. We zoeken een v/m : Stadssecretaris Uw functie : u bent de spilfiguur van de administratie. Naast de uitvoering van uw wettelijke opdrachten, die u vervult ter ondersteuning van het college van burgemeester en schepenen en de gemeenteraad, bent u de general manager van de stad. U bent verantwoordelijk voor de efficiënte werking van de administratie die dagelijks met ruim 900 medewerkers ten dienste staat van weldra 80 000 inwoners. U bent voorzitter van het managementteam en geeft mee richting aan de ontwikkeling van het stadsbestuur. U werkt samen met de diverse lokale actoren. U neemt vernieuwende politiek bestuurlijke standpunten in en verdedigt de belangen van de stad op verschillende niveaus. U vervult een scharnierfunctie tussen het beleid en de administratie en u bent de sleutelfiguur in de verdere ontwikkeling van een stad in volle vaart... Uw profiel : u hebt een master of een diploma/getuigschrift dat voldoet aan de voorwaarden die u bij de personeelsdienst kan opvragen. Dit diploma vult u aan met ten minste vijf jaar ervaring in een leidinggevende functie bij een openbaar bestuur of een onderneming of in een adviserende functie van niveau A of gelijkwaardig bij een openbaar bestuur. U beschikt ontegensprekelijk over een grote dosis managementvaardigheden en uw juridischadministratieve inzichten gebruikt u om creatieve oplossingen te zoeken voor de diverse problemen waarmee de stad wordt geconfronteerd. U hebt strategisch inzicht en een duidelijke visie op de problematiek van de centrumsteden. Uw inzicht in de verhoudingen tussen de politieke beleidsvoering en de taken van de administratie maken dat u op een diplomatische manier het beleid kunt realiseren. U hebt een open geest, bent innovatief en communicatief, zowel mondeling als schriftelijk. U straalt autoriteit uit en kunt uw personeel motiveren en coachen. Aanbod : een boeiende, uitdagende functie met een grote verantwoordelijkheid in een stabiele omgeving • een goed salaris aangevuld met secundaire arbeidsvoorwaarden waaronder een dienstwagen. Interesse ? Stuur dan uiterlijk op 7 september 2007 uw gemotiveerde kandidatuur met een uitgebreid CV en een fotokopie van het (de) vereiste diploma(s) naar het college van burgemeester en schepenen, stadhuis, Grote Markt 21, te 2800 Mechelen. De diplomavoorwaarden en bijkomende informatie kunt u opvragen op het nr. 015-29 78 35 of via e-mail : aanwervingen.stad@mechelen.be. Indien u aan de formele voorwaarden voldoet, zult u uitgenodigd worden om deel te nemen aan de selectieprocedure.

* JOBPUNT VLAANDEREN [2007/202422] Jobpunt Vlaanderen coördineert de aanwerving van een jurist personeelsaangelegenheden voor OPZ-Geel Een wervingsreserve van mannelijke en vrouwelijke Nederlandstalige juristen personeelsaangelegenheden wordt aangelegd voor OPZ-Geel. De wervingsreserve blijft twee jaar geldig. Examenprogramma voor de aanwerving van een jurist personeelsaangelegenheden voor OPZ-Geel (A11-statutair) 1. Functiebeschrijving jurist personeelsaangelegenheden (niveau A111/statutair). Het Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum Geel is een open en geïntegreerd psychiatrisch kennis- en dienstencentrum dat zich richt tot elke persoon in psychische nood. Het aanbieden van gespecialiseerde zorg en ondersteuning, gekaderd in een verregaand streven naar openheid en integratie, typeert de Geelse aanpak. Ruim 590 personeelsleden en 1 000 bedden en plaatsen verdeeld over vier divisies richten zich, elk met hun eigen aanpak en expertise, naar de specifieke doelgroepen Volwassenen, Ouderen, Jongeren en Rehabilitatie. Meer informatie over de organisatie en haar werking kan u vinden op www.opzgeel.be Taak : Je staat de personeelsdirecteur juridisch en beleidsmatig bij via juridisch onderbouwde dienst- en adviesverlening. Dit betekent dat je juridisch onderbouwde nota’s opmaakt, zelfstandig dossiers beheert en uitwerkt en de personeelsdienst desgevallend vertegenwoordigt op interne en externe fora. Je zorgt voor een kwaliteitsbewaking naar activiteiten van de personeelsdienst en je bent het juridische aanspreekpunt van de de personeelsdienst. Daarnaast adviseer je de leidend ambtenaar voor wat betreft ziekenhuisgerelateerde juridische materies. Profiel : Je hebt een licentiaats- of masterdiploma in de rechten en je hebt een eerste werkervaring binnen een personeelsomgeving. Ervaring binnen een ziekenhuiscontext is een pluspunt.


39828

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Je beschikt over vaardigheden om samen te werken op basis van klantgerichtheid en voortdurend verbeteren. Je bent nauwgezet en resultaatgericht en je bent in staat om complexe juridische dossiers te analyseren en op basis daarvan een advies te formuleren. 2. Deelnemingsvoorwaarden. Je bent burger van de Europese Unie. Je bent houder van een diploma behorende tot het universitair onderwijs in de rechten en een eerste werkervaring binnen een personeelsomgeving. Je hebt een gedrag dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking. Je geniet de burgerlijke en politieke rechten. Je hebt aan de dienstplichtwetten voldaan. Je bent lichamelijk geschikt voor de normale uitoefening van het ambt. 3. Selectieprocedure. 3.1 Voorselectie. Er zal een voorselectie gebeuren van de kandidaten op basis van de ingestuurde brieven en CV’s. De voorselectie zal gebeuren op basis van diploma en de eerste ervaringsvereisten binnen een personeelssetting. De kandidaten die aan deze voorwaarden voldoen, mogen verder deelnemen aan de selectieprocedure. 3.2.1. Assessment-center. Dit gedeelte heeft tot doel de basisvaardigheden voor het uitoefenen van de functie na te gaan. Hierbij worden assessment-oefeningen aangeboden. Dit gedeelte is adviserend. De kandidaten worden zeer geschikt, geschikt of minder geschikt bevonden. 3.2.2. Jurygesprek. In dit gedeelte wordt gepeild naar de vaardigheden, de motivatie en de interesse, de attitude, de werkervaring en de vaktechnische kennis. Om te slagen, dienen de kandidaten 60 punten op 100 te behalen. 4. Aanwerving. 4.1. Toelatingsvoorwaarden te vervullen op de datum van de aanwerving : — burger zijn van de Europese Unie, een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking, de burgerlijke en politieke rechten genieten; — aan de dienstplichtwetten hebben voldaan en de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt. Opmerking : Na uw aanwerving dient u met goed gevolg een stage te volbrengen vooraleer u tot ambtenaar kan worden benoemd. 4.2. Rangschikking. De geslaagden worden gerangschikt op basis van het behaalde resultaat op het jurygesprek. Wanneer kandidaten een gelijke score behalen op het jurygesprek, primeert het beste resultaat op het assessment-center. Deze rangschikking(en) wordt(en) bij de aanwerving in acht genomen. 5. Salaris. De brutomaandwedde situeert zich rond 2.578,70 euro. 6. Openbaarheid van bestuur. Gelet op de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur kunnen de kandidaten om inzage of mededeling in afschrift vragen betreffende hun examen. Er kan uitsluitend ingegaan worden op aanvragen die schriftelijk worden ingediend binnen een termijn van drie maanden na de schriftelijke mededeling van het resultaat. 7. Inschrijving : ten laatste op 26 juli 2007. Je kan deelnemen aan dit aanwervingsexamen door jouw sollicitatiebrief met CV en vermelding van de functie, met als uiterste inschrijvingsdatum 26 juli 2007, te versturen naar OPZ-Geel, t.a.v. Iris Croonenborghs, Dr. Sanodreef 4, 2440 Geel of iris.croonenborghs@opzgeel.be. De poststempel en ontvangsttijdstip zoals geregistreerd op de server van OPZ-Geel telt als bewijs. OPZ-Geel wil als entiteit binnen de Vlaamse overheid de samenleving waarvoor zij zich inzet zo goed mogelijk weerspiegelen. Kandidaten worden geselecteerd op basis van hun kwaliteiten en vaardigheden, ongeacht leeftijd, geslacht, herkomst of handicap.


39829

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST MINISTERE DE LA REGION WALLONNE [2007/202400] 5 JUILLET 2007. — Cellule administrative transitoire pour la gestion de la fiscalité wallonne Taxe sur les sites d’activité économique désaffectés. — Avis Vu le décret du 27 mai 2004 instaurant une taxe sur les sites d’activité économique désaffectés; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 14 octobre 2004 portant exécution du décret du 27 mai 2004 instaurant une taxe sur les sites d’activité économique désaffectés; Vu le décret du 6 mai 1999 relatif à l’établissement, au recouvrement et au contentieux en matière de taxes régionales directes; L’article 4, alinéa 3, du décret du 27 mai 2004 instaurant une taxe sur les sites d’activité économique désaffectés, prévoit le principe de l’indexation annuelle de la taxe sur les sites d’activité économique désaffectés en fonction de l’évolution de l’indice des prix à la consommation entre les mois de juin de l’année précédente et de l’année en cours. Les taux pour la période imposable 2008 sont les suivants : — par are de surface bâtie : S 567.49; — par are de surface non bâtie : S 72.23. Namur, le 5 juillet 2007. G. BROUWERS, fonctionnaire dirigeant.

ÜBERSETZUNG MINISTERIUM DER WALLONISCHEN REGION [2007/202400] 5. JULI 2007 — Vorläufige administrative Zelle für die Verwaltung des wallonischen Steuerwesens Steuer auf stillgelegte Gewerbebetriebsgelände. — Bekanntmachung Aufgrund des Dekrets vom 27. Mai 2004 zur Einführung einer Steuer auf stillgelegte Gewerbebetriebsgelände; Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 14. Oktober 2004 zur Ausführung des Dekrets vom 27. Mai 2004 zur Einführung einer Steuer auf stillgelegte Gewerbebetriebsgelände; Aufgrund des Dekrets vom 6. Mai 1999 über die Festsetzung, die Beitreibung und die Streitsachen bezüglich der regionalen direkten Abgaben; In Artikel 4 Absatz 3 des Dekrets vom 27. Mai 2004 zur Einführung einer Steuer auf stillgelegte Gewerbebetriebsgelände wird der Grundsatz der jährlichen Anpassung der Steuer auf stillgelegte Gewerbebetriebsgelände unter Berücksichtigung der Entwicklung des Indexes der Verbraucherpreise zwischen den Monaten Juni des vorigen Jahres und des laufenden Jahres vorgesehen. Die Steuersätze für den Besteuerungszeitraum 2008 sind Folgende: — pro Ar bebauter Fläche: S 567.49 — pro Ar unbebauter Fläche: S 72.23 Namur, den 5. Juli 2007 G. BROUWERS, leitender Beamter.

VERTALING MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST [2007/202400] 5 JULI 2007. — Tijdelijke administratieve cel voor het beheer van de Waalse fiscaliteit Belasting op de afgedankte bedrijfsruimten. — Bericht Gelet op het decreet van 27 mei 2004 tot invoering van een belasting op de afgedankte bedrijfsruimten; Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 14 oktober 2004 tot uitvoering van het decreet van 27 mei 2004 tot invoering van een belasting op de afgedankte bedrijfsruimten; Gelet op het decreet van 6 mei 1999 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake de directe gewestelijke belastingen; Artikel 4, derde lid, van het decreet van 27 mei 2004 tot invoering van een belasting op de afgedankte bedrijfsruimten bepaalt het beginsel van de jaarlijkse indexering van de belasting op de afgedankte bedrijfsruimten naargelang van de evolutie van de index van de consumptieprijzen tussen de maanden juni van het vorige jaar en van het lopende jaar. De tarieven voor het belastbaar tijdperk 2008 zijn de volgende : — per are bebouwde oppervlakte : S 567.49; — per are onbebouwde oppervlakte : S 72.23. Namen, 5 juli 2007. G. BROUWERS, leidend ambtenaar.


39830

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD HIFI-EXCLUSIV, société anonyme, Bergstrasse 2, 4700 EUPEN

PUBLICATIONS LEGALES ET AVIS DIVERS

Numéro d’entreprise 0421.964.054

WETTELIJKE BEKENDMAKINGEN EN VERSCHILLENDE BERICHTEN

Assemblée ordinaire au siège social, le 10/8/2007, à 20 heures. Ordre du jour : Rapport du conseil d’administration. Approbation des comptes annuels. Affectation des résultats. Décharge aux administrateurs. Nominations statutaires éventuelles. Divers. (AOPC-1-7-06334/ 24.07) (33818)

IMS - MANAGEMENT, naamloze vennootschap, Mandekenstraat 191, 9255 BUGGENHOUT

Annonces − Aankondigingen

Ondernemingsnummer 0457.953.331 Algemene vergadering op de zetel, op 18/8/2007, om 10 uur. Agenda : Verslag raad van bestuur. Goedkeuring van de jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting aan bestuurders. Herbenoeming bestuurders. Diversen. (AOPC-1-7-06281/ 24.07) (33819)

SOCIETES − VENNOOTSCHAPPEN

Immobilière du Centre, société anonyme, avenue de la Couronne 37-39, 1050 Bruxelles

JOMI, naamloze vennootschap, Lefebvrestraat 11/203, 8620 NIEUWPOORT

R.P.M. Bruxelles 0403.366.679

Ondernemingsnummer 0459.134.850 Assemblée générale ordinaire le 9 août 2007, à 11 heures, au siège social. — Ordre du jour : 1. Approbation de la date reportée de l’assemblée. 2. Rapport du conseil d’administration. 3. Approbation des comptes annuels au 31 mai 2007. 4. Décharge à donner aux administrateurs. 5. Divers. (33753)

Algemene vergadering op de zetel, op 21/8/2007, om 20 uur. Agenda : Verslag raad van bestuur. Goedkeuring van de jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting aan bestuurders. Diversen. (AOPC-1-7-09872/ 24.07) (33820)

BALTHAZAR INVEST, naamloze vennootschap, MISSION, naamloze vennootschap, Groenstraat 4, 8870 IZEGEM

Peperstraat 7, 9230 WETTEREN Ondernemingsnummer 0448.056.460

Ondernemingsnummer 0458.193.554

Algemene vergadering op de zetel, op 17/8/2007, om 17 uur. Agenda : Verslag raad van bestuur. Goedkeuring van de jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting aan bestuurders. Diversen. (AOPC1708336/ 24.07)

(33815)

CODEB, société anonyme,

Algemene vergadering op de zetel, op 18/8/2007, om 18 uur. Agenda : Verslag raad van bestuur. Goedkeuring van de jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting aan bestuurders. Diversen. (AOPC-1-7-09776/ 24.07) (33821)

rue du Tissage 9, 7700 MOUSCRON

MARCEL SCHAMP, société anonyme, rue des Francs 118, 6001 MARCINELLE

Numéro d’entreprise 0437.939.063

Numéro d’entreprise 0401.613.355

Assemblée ordinaire au siège social, le 17/8/2007, à 11 heures. Ordre du jour : 1. Rapport du conseil d’administration. 2. Approbation des comptes annuels au 28/2/2007. 3. Affectation des résultats. 4. Décharge aux administrateurs. 5. Nominations statutaires éventuelles. 6. Décision article 633. 7. Divers.

Assemblée générale extraordinaire le 08/8/2007, à 15 heures, rue des Francs 118, à 6001 Marcinelle. Ordre du jour : 1. Rapport de administrateurs. 2. Approbation des comptes annuels au 31 décembre 2006. 3. Décharge aux administrateurs. 4. Divers. Dépôts des titres au siège social cinq jours avant le 08/8/2007. (AXPC-1-7-09914/ 24.07) (33822)

(AOPC-1-7-06743/ 24.07)

(33816)

D.T.E., naamloze vennootschap,

ROLAND SCHAMP & FILS, société anonyme, rue des Hiercheuses 2B, 6001 MARCINELLE

Romeinsesteenweg 788, bus 1, 1780 WEMMEL

Numéro d’entreprise 0438.074.962

Ondernemingsnummer 0436.850.287

Algemene vergadering op de zetel, op 10/8/2007, om 10 uur. Agenda : Verslag raad van bestuur. Goedkeuring van de jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting aan bestuurders. Diversen. (AOPC-1-7-09518/ 24.07)

(33817)

Assemblée générale extraordinaire, le 8 août 2007, à 18 heures, au siège social, rue des Hiercheuses 2B, 6001 Marcinelle. Ordre du jour : 1. Rapport de administrateurs. 2. Approbation des comptes annuels au 31 décembre 2006. 3. Décharge aux administrateurs. 4. Divers. Dépôts des titres au siège social cinq jours avant le 8 août 2007. (AXPC-1-7-09915/ 24.07) (33823)


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

39831

Begeleiden van de valorisatie en exploitatie van vindingen van de hogeschool in samenwerking met de interfacecel van de associatie Antwerpen.

SOFRAT, société anonyme, allée Saint-Hubert 8, 6280 LOVERVAL Numéro d’entreprise 0425.920.070

Profiel. Assemblée générale extraordinaire le jeudi 9 août 2007, à 14 heures, en l’étude du notaire J.P. Rouvez, avenue de Waterloo 11, 6000 Charleroi. Ordre du jour :

Je bent master in de rechten, bij voorkeur met ervaring in het opstellen van contracten. Een bijkomende specialisatie in intellectuele rechten is een pluspunt. Algemeen.

1. Conversion en euro du capital. 2. Augmentation du capital, à concurrence de 1.996.000 eur pour le porter à 3.534.179,32 EUR, par apport en espèces et émission de nouvelles actions ordinaires à due concurrence.

Solliciteer gemotiveerd uiterlijk tegen 31 juli 2007, per e-mail (met cv), Karel de Grote-Hogeschool, t.a.v. Eric Offeciers, hoofd HRM, Van Schoonbekestraat 143, 2018 Antwerpen, e-mail : hrm.hsd@kdg.be. Gelieve op uw brief de vermelde code aan te geven. (33754)

3. Détermination du prix d’émission, des conditions et du délai de souscription et de libération. 4. Modification des pouvoirs de représentation de la société. 5. Refonte complète des statuts pour les mettre en conformité avec le nouveau Code des sociétés, la législation récente sur la dématérialisation des titres et pour les coordonnees avec les résolutions précédentes mais sous réserve concernant l’adoption conditionnelle de l’article 5 des nouveaux statuts, sur le capital. 6. Pouvoirs d’exécution. (AXPC-1-7-09941/ 24.07)

Actes judiciaires et extraits de jugements Gerechtelijke akten en uittreksels uit vonnissen

(33824)

CENTRALE VERWARMING VANMEERHAEGHE, naamloze vennootschap, Zsamotulystraat 13, 8700 TIELT

Publication faite en exécution de l’article 490 du Code pénal Bekendmaking gedaan overeenkomstig artikel 490 van het Strafwetboek

Ondernemingsnummer 0412.548.423 Buitengewone algemene vergadering, op 10/8/23007, om 14 uur. Agenda : Ontslag en benoeming van bestuurders. Zich richten naar de statuten. (AXPC-1-7-09913/ 24.07) (33825)

Infractions liées à l’état de faillite Misdrijven die verband houden met de staat van faillissement Avis rectificatif — Erratum Cour d’appel de Bruxelles

Administrations publiques et Enseignement technique

Au Moniteur belge du 18 mai 2007, références de publication n° 23805, en cause de de Jesus Graval, josé Augusto, entrepreneur, né à Leomil Moimenta da beira (Portugal) le 17 février 1966, il y a lieu de la rectifier en ce sens que l’intéressé a été condamné à un emprisonnement d’un an, avec un sursis simple de 5 ans.

Openbare Besturen en Technisch Onderwijs PLACES VACANTES − OPENSTAANDE BETREKKINGEN

Bruxelles, le 11 juillet 2007. Le greffier chef de service, (signé) M. Van Muylem.

Karel de Grote-Hogeschool

(33755)

Publication faite en exécution de l’article 488bis e, § 1er du Code civil

Het hogeschoolbestuur van de vzw Karel de Grote-Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen, verklaart volgende ambt vacant in het statutaire kader :

Bekendmaking gedaan overeenkomstig artikel 488bis e, § 1 van het Burgerlijk Wetboek

In het administratief en technisch personeelskader : code 2007/046/HD : Juridisch adviseur voor de dienst maatschappelijke dienstverlening en onderzoek (m/v), 100 directie strategisch beleid/dienst MDO (hogeschooldiensten) (100 % A21 SS 587) Functie- en taakomschrijving - Meewerken aan het beleid inzake onderzoek, dienstverlening en intellectuele eigendom, de verdere uitwerking van de interne procedures van de dienst maatschappelijke dienstverlening en onderzoek. Begeleiden van de onderhandelingen over onderzoeksdienstverleningscontracten, opstellen van de contracten op.

en

Geven van juridisch advies over alle aspecten van intellectuele eigendom (octrooien en auteursrecht).

Désignation d’administrateur provisoire Aanstelling voorlopig bewindvoerder

Justice de paix du canton de Beauraing-Dinant-Gedinne, siège de Dinant

Par ordonnance du juge de paix du canton de Beauraing-DinantGedinne, siège de Dinant, prononcée le 16 juillet 2007, déclarons que Mme Botte, Berthe, née à Anseremme le 9 octobre 1932, domiciliée à 5500 Dinant (Anseremme), Charreau-de-Dréhance 78, et résidant actuellement à la résidence « Churchill », rue du Collège 2, à 5500 Dinant est hors d’état de gérer ses biens.


39832

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Désignons en qualité d’administrateur provisoire, avec les pouvoirs prévus à l’article 488bis, c du Code civil, Mme Delvaux, Christel, avocate, dont les bureaux sont sis rue Grande 84, à 5500 Dinant. Pour extrait conforme, le greffier adjoint délégué, (signé) Besohé, Eddy. (67775)

incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Cornet, Pascal, avocat, dont le cabinet est établi rue du Château 2, à 6460 Chimay. Pour extrait conforme : le greffier adjoint, (signé) Dussenne, Dominique. (67780)

Justice de paix du canton de Binche Justice de paix du canton de Fléron Par ordonnance de Mme le juge de paix suppléant du canton de Binche, en date du 5 juillet 2007, Devillez, Murielle, avocat, à 7141 Mont-Sainte-Aldegonde, rue de Namur 73; Lienard, Marianne, rue Franklin Roosevelt 84, 7100 Trivières, ont été désignées respectivement en qualité d’administrateur provisoire et de personne de confiance de Fermeuse, Julia Omérine, née à StrépyBracquegnies, le 5 mai 1935, résidant à 7134 Leval-Trahegnies, résidence La Fontaine, rue d’Anderlues 30, cette personne étant incapable de gérer ses biens. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marie-Claire Pierronne. (67776)

Par ordonnance de M. le juge de paix suppléant du canton de Binche, en date du 26 juin 2007, Maratta, Giuseppina, aide-soignante, 7033 Cuesmes, rue de Ciply 51/01, a été désignée en qualité d’administrateur provisoire de Maratta, Calogero, née à Binche, le 6 juillet 1986, résidant rue de la Princesse 221/2, 7134 Péronnes-lezBinche, cette personne étant incapable de gérer ses biens. Pour extrait conforme : le greffier, (singé) Maryline George. (67777)

Justice de paix du canton de Braine-l’Alleud

En vertu d’une ordonnance du juge suppléant à la justice de paix du canton de Braine-l’Alleud, rendue le 10 juillet 2007, Mme Flament, Nelly Eva, Belge, née le 4 août 1922, à Saint-Ghislain, retraitée, veuve, domiciliée rue Emile Dury 204, à 1410 Waterloo, résidant en la résidence « Le Gibloux », chemin du Bon Dieu de Gibloux 26, à 1410 Waterloo, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de M Pirotte, Claude, Belge, né le 21 novembre 1962 à Uccle, cadre, domicilié avenue des Alezans 11, à 1150 Bruxelles. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Le Brun, Michèle. (67778)

Justice de paix du quatrième canton de Charleroi

Par ordonnance rendue le 10 juillet 2007 par M. le juge de paix du quatrième canton de Charleroi, siégeant en chambre du conseil, M. Francis Dohet-Remy, né le 27 mai 1947, domicilié à 6040 Jumet, rue Pont Drion 7, au home « Résidence Drion », a été déclaré hors d’état de gérer ses biens et pourvu d’un administrateur provisoire étant : Mme Geneviève Claeys, née le 10 novembre 1960, domiciliée à 6040 Jumet, rue Sohier 56. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Ch. Canivet. (67779)

Justice de paix du canton de Couvin-Philippeville, siège de Couvin

Suite à la requête déposée le 25 juin 2007, par ordonnance du juge de paix du canton de Couvin-Philippeville, siégeant à Couvin, rendue le 12 juillet 2007, Mme Porignaux, Raymonde, née le 16 juin 1914, à Olloysur-Viroin, domiciliée à 5670 Olloy-sur-Viroin, résidant au home La Chanterelle, rue Marcel Moreau 19, à 5660 Couvin, a été déclarée

Suite à la requête déposée le 11 juin 2007 par ordonnance du juge de paix du canton de Fléron, rendue le 26 juin 2007, Mme Adam, Emilie, Catherine, Julie, née le 26 janvier 1923 à Louveigné, domiciliée rue Rys de Mosbeux 15, 4140 Sprimont, résidant résidence Michel Ange, rue de Beaufays 122, 4052 Beaufays, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de M. Brisbois, Claudine Emilie Elisabeth, née le 14 juillet 1953, à GomzéAndoumont, domiciliée rue Pierreux 4, 4190 Ferrières. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Josiane Guiot.

(67781)

Justice de paix du premier canton de Huy

Suite à la requête déposée le 15 juin 2007, par jugement du juge de paix du premier canton de Huy, rendu le 11 juillet 2007, M. Desmae, André François, né le 18 août 1922, à Uccle, veuf, domicilié rue E. Vandervelde 6a-5/1, à 4570 Marchin, résidant résidence des Longs Thiers, rue du Long Thier 54, à 4500 Huy, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Hogen boom, Delphine, avocat, dont l’étude est établie avenue Albert Ier 4, à 4500 Huy. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Fleussu, Nicole.

(67782)

Justice de paix du troisième canton de Liège

Suite à la requête déposée le 21 juin 2007, par décision du juge de paix du troisième canton de Liège, rendue le 11 juillet 2007, M. Joskin, Jean-Claude, né le 17 avril 1953 à Beyne-Heusay, domicilié rue de Hesbaye 244, 4000 Liège, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Jammaer, Thierry, avocat, dont l’étude est établie rue de Campine 293, 4000 Liège. Pour extrait conforme : le greffier en chef faisant fonction, (signé) Marzée, Christiane. (67783)

Justice de paix du second canton de Namur

Par ordonnance du juge de paix du second canton de Namur, en date du 16 juillet 2007, la nommée Eloy, Fernande, née le 2 octobre 1919, domiciliée et résidant à 5100 Wépion, maison de repos « La Pairelle », chaussée de Dinant 708-710, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire étant Mme Patricia Balthazart, domiciliée à 5100 Jambes, chaussée de Liège 20. Pour extrait certifié conforme : le greffier adjoint, (signé) Fabienne Rouer. (67784)


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Justice de paix du canton de Péruwelz-Leuze-en-Hainaut siège de Péruwelz

39833

Justice de paix du canton de Woluwe-Saint-Pierre

Pour publication au Moniteur belge (art. 488bis, e du Code civil). Suite à la requête déposée le 13 juin 2007, par ordonnance du juge de paix du canton de Péruwelz-Leuze-en-Hainaut, rendue le 10 juillet 2007, Mme Homerin, Marie-Louise, née le 24 juillet 1923 à Bernissart, domiciliée à 7600 Péruwelz, home Petit Gobert, rue de Roucourt 87, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Coralie Raviart, avocat à 7911 Frasnez-lez-Anvaing, rue Léon Desmottes 12. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Wallez, Pascale.

(67785)

Par ordonnance rendue le 13 juillet 2007, rép. : 3347/2007 par le juge de paix suppléant de la justice de paix de Woluwe-Saint-Pierre, la nommée, Mme Bisschot, Victorine, née à Ixelles le 22 octobre 1930, domiciliée à 1150 Bruxelles, Clos des Chasseurs 2, a été déclarée inapte à gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire étant Mme Anne Dauvrin, avocat, à 1040 Bruxelles, rue Jonniaux 14. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Kinon, Josiane. (67790)

Vredegerecht van het zevende kanton Antwerpen Suite à la requête déposée le 29 mai 2007, par ordonnance du juge de paix du canton de Péruwelz-Leuze-en-Hainaut, rendue le 10 juillet 2007, M. Julien Dubart, né le 1er octobre 1987 à Tournai, domicilié à 7608 Wiers, Grand-Rue 51, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Nicolas Delecluse, avocat, à 7500 Tournai, rue de l’Athénée 38. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Wallez, Pascale.

(67786)

Justice de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul siège de Paliseul

Suite à la requête déposée le 27 juin 2007, par jugement du juge de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul, siège de Paliseul, rendu le 17 juillet 2007, Mme Bragard, Sandrine Christine Danielle, Belge, née le 23 janvier 1974 à Etterbeek, enseignante, divorcée, domiciliée rue de la Montage 11a, à 1360 Perwez, résidant Cup La Clairière, route des Ardoisières 100, à 6880 Bertrix, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Cavelier, Christine, Belge, avocat, domiciliée rue de l’Ange Gardien 8, à 6830 Bouillon. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Castagne, MarieThérèse. (67787)

Justice de paix du canton de Thuin

Par ordonnance du juge de paix du canton de Thuin, en date du 12 juillet 2007, la nommée Reintjens, Lucienne, née le 9 juin 1923 domiciliée à 6110 Montigny-le-Tilleul, rue de Landelies 39, bte 6, mais résidant actuellement au C.H.U. André Vésale, centre de revalidation « Léonard de Vinci », à 6110 Montigny-le-Tilleul, rue de Gozée 706, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant Me Marc Nicaise, avocat, dont le cabinet est sis à 6000 Charleroi, rue Willy Ernst 7, bte 18. Acceptation de la mission, le 13 juillet 2007. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Gobert, Françoise. (67788)

Deze tekst vervangt de tekst verschenen in het Belgisch Staatsblad van 5 juli 2007 (67039). Bij vonnis van de vrederechter van het zevende kanton Antwerpen, uitgesproken op 25 juni 2007, werd Van Everbroeck, Joanna, geboren op 29 december 1924, wonende te 2610 Wilrijk (Antwerpen), te RVT Sint-Bavo, Sint-Bavostraat 29, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Rycken, Eric, kantoorhoudende, te 2000 Antwerpen, te Louizastraazt 32, bus 1. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 11 juni 2007. Antwerpen, 17 juli 2007. De adjunct-griffier, (get.) Verneirt, Isabel.

(67791)

Vredegerecht van het tiende kanton Antwerpen

Bij vonnis van de vrederechter van het tiende kanton Antwerpen, verleend op 11 juli 2007, werd De Geyter, Nadine, geboren te Gent op 14 juni 1946, wonende te 2170 Merksem (Antwerpen), Frans de l’Arbrelaan 44, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Jan Lodewijk Mertens, advocaat, kantoorhoudende, te 2900 Schoten, Alice Nahonlei 74. Merksem (Antwerpen), 17 juli 2007. De hoofdgriffier, (get.) Vermaelen, Rudy.

(67792)

Vredegerecht van het vierde kanton Brugge

Bij beschikking d.d. 11 juli 2007, gewezen op verzoekschrift van 18 juni 2007, heeft de vrederechter over het vierde kanton Brugge voor recht verklaard dat Ghesquiere, Patricia, geboren te Menen op 16 april 1967, wonende te 8500 Kortrijk, Veemarkt 4, bus 11, verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis O.-L.-Vrouw, Koning Albert I-laan 8, te 8200 Brugge, niet in staat is zelf haar goederen te beheren en heeft aangewezen als voorlopige bewindvoerder : Bouslama, Naima, advocaat, te 8000 Brugge, Koningin Elisabethlaan 34. Brugge, 17 juli 2007. De hoofdgriffier, (get.) Gysen, Patrick.

(67793)

Justice de paix du canton d’Uccle Vredegerecht van het kanton Hoogstraten Par ordonnance du juge de paix du canton d’Uccle, en date du 13 juillet 2007, en suite de la requête déposée le 2 juillet 2007, M. Marlier, Daniel Alain André, né à Uccle le 30 novembre 1953, domicilié à 1081 Bruxelles, avenue de Jette 2, résidant à l’établissement Clinique Fond’Roy, avenue Jacques Pastur 43, à 1180 Uccle, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, étant Me Gilet, Muriel, avocate, ayant son cabinet à 1190 Forest, avenue du Roi 206. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Goies, Pascal. (67789)

Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Hoogstraten, verleend op 3 juli 2007, werd Arents, Theophile Cesar, geboren te Kalken op 25 juli 1928, gepensioneerde, wonende te 2323 Hoogstraten-Wortel, Kolonie 17, niet in staat verklaard zelf zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Mr. Giovanni Vekemans, advocaat, kantoorhoudende, te 2275 Lille, Rechtestraat 4, bus 1. Hoogstraten, 17 juli 2007. De hoofdgriffier, (get.) Van Gils, Herman. (67794)


39834

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Vredegerecht van het kanton Lier

Het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder werd ingediend op 26 juni 2007.

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Lier, verleend op 12 juli 2007, werd Smets, Maria Ludovica, geboren te Eindhout op 2 juli 1937, wettelijk gedomicilieerd en verblijvende in het RVT Hof Van Arenberg/Tabor, Rooienberg 1, te 2570 Duffel, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Raveschot, Denis, advocaat, met kantoor te 2570 Duffel, Mechelsebaan 203. Voor eensluidend uittreksel : de e.a. adjunct-griffier, (get.) Scheltjens, Jean. (67795)

Mechelen, 17 juli 2007. Voor eensluidend uittreksel : Heremans.

de

adjunct-griffier,

(get.) Wim (67799)

Vredegerecht van het tweede kanton Sint-Niklaas

Bij beschikking van de vrederechter van het tweede kanton Sint-Niklaas, verleend op 17 juli 2007 : De vrederechter beslist dat Dianne Heirbaut, geboren op 11 januari 1951, wonende te 9170 Sint-Gillis-Waas, Zwanenhoekstraat 3, niet in staat is haar goederen te beheren.

Vredegerecht van het kanton Maasmechelen

Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Maasmechelen, verleend op 13 juli 2007, werd Cioffi, Vincenzo, geboren te Cervinara (It) op 20 augustus 1926, wonende te 3630 Maasmechelen, Kolenstraat 6, verblijvende te ZOL campus Sint-Barbara, Bessemerstraat 478, te 3620 Lanaken, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Haenraets, AnneMarie, geboren te Hermalle sous Argentau op 4 juni 1968, advocaat, kantoorhoudende, te 3620 Lanaken, Koning Albertlaan 73. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 22 juni 2007. Maasmechelen, 17 juni 2007. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Rita Coun.

(67796)

Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Maasmechelen, verleend op 13 juli 2007, werd Gelissen, Nicolaas, geboren te Heerlen (NL) op 4 juli 1959, wonende te 3630 Maasmechelen, Rijksweg 206, bus 3, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Haenraets, Anne-Marie, geboren te Hermalle sous Argentau op 4 juni 1968, advocaat, kantoorhoudende, te 3620 Lanaken, Koning Albertlaan 73. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 20 juni 2007. Maasmechelen, 17 juli 2007. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Rita Coun.

De vrederechter benoemt als voorlopige bewindvoerder voor deze beschermde persoon : Nancy Bosman, advocaat, te 9100 Sint-Niklaas, Dr. A. Verdurmenstraat 25. Sint-Niklaas, 17 juli 2007. De griffier, (get.) Meert, Michaël.

(67800)

Bij beschikking van de vrederechter van het tweede kanton Sint-Niklaas, verleend op 17 juli 2007 : De vrederechter beslist dat Irena Smolders, geboren te Brasschaat op 17 juli 1937, wonende te 9190 Stekene, Paardebloemstraat 16, niet in staat is haar goederen te beheren. De vrederechter benoemt als voorlopige bewindvoerder voor deze beschermde persoon : Nancy Bosman, advocaat, te 9100 Sint-Niklaas, Dr. A. Verdurmenstraat 25. Sint-Niklaas, 17 juli 2007. De griffier, (get.) Meert, Michaël.

(67801)

Mainlevée d’administration provisoire Opheffing voorlopig bewind Justice de paix du canton de Beauraing-Dinant-Gedinne, siège de Dinant

(67797)

Vredegerecht van het kanton Mechelen

Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Mechelen, verleend op 12 juli 2007, werd Bouzambou, Sofien, geboren te Mechelen op 25 mei 1977, wonende te 2800 Mechelen, Theo Blickxstraat 13, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : De Kooning, Erna, advocaat, kantoorhoudende, te 2800 Mechelen, Hombeeksesteenweg 62.

Par ordonnance du juge de paix du canton de Beauraing-DinantGedinne, siège de Dinant, rendue le 3 juillet 2007, constatons que la mesure d’administration provisoire des biens, prise par notre ordonnance du 8 juillet 2005, à l’égard de M. Telek, Robert, domicilié au foyer Sainte-Anne, rue du Belvédère 44, à 5000 Namur, cesse de produire ses effets de plein droit, suite au décès de la personne protégée précitée, survenu le 3 mai 2007 à Namur. En conséquence, le mandat d’administration provisoire de Me Hardy, Catherine, dont les bureaux sont établis à 5500 Dinant, rue Grande 64, a pris fin. Pour extrait conforme : le greffier adjoint délégué, (signé) Besohé, Eddy. (67802)

Het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder werd ingediend op 29 juni 2007. Justice de paix du canton d’Ixelles

Mechelen, 17 juli 2007. Voor eensluidend Heremans.

uittreksel :

de

adjunct-griffier,

(get.) Wim (67798)

Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Mechelen, verleend op 12 juli 2007, werd Van Den Brande, Debby Paula, geboren te Mechelen op 21 augustus 1982, wonende te 2800 Mechelen, Leuvensesteenweg 21, bus 0301, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : De Kooning, Erna, advocaat, kantoorhoudende, te 2800 Mechelen, Hombeeksesteenweg 62.

Par ordonnance du juge de paix du canton d’Ixelles, rendue le 17 juillet 2007, il est mis fin à la mission de Me Ghyssels, Marc-Jean, avocat, ayant son cabinet à 1180 Bruxelles, avenue Brugmann 287, désigné par ordonnance prononcée par le juge de paix du canton d’Ixelles le 24 février 2005, en qualité d’administrateur provisoire concernant Verhelle, Laura, née à Ichtegem le 21 décembre 1911, de son vivant résidant à la Seniorie « Le Balmoral », à 1050 Ixelles, rue SaintGeorges 10, vu le décès de la personne protégée. Pour extrait conforme : le greffier adjoint délégué, (signé) Cerulus, Madeleine. (67803)


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Justice de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul, siège de Bouillon

39835

Remplacement d’administrateur provisoire Vervanging voorlopig bewindvoerder Justice de paix du canton de Fontaine-l’Evêque

Suite à la requête déposée le 26 juin 2007, par ordonnance du juge de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul, siège de Bouillon, rendue le 17 juillet 2007, a été levée la mesure d’administration provisoire prise par notre jugement du 30 novembre 2006 et publié au Moniteur belge du 8 décembre 2006, à l’égard de M. Henry, Roger Valère, Belge, né le 10 février 1929 à Auby-sur-Semois, invalide, marié, domicilié rue de Bernifalouche 3, à 6832 Sensenruth, cette personne étant redevenue capable de gérer ses biens, il a été mis fin, en conséquence, à la mission de son administrateur provisoire, à savoir : M. Henry, Théodore, Willy, né le 20 février 1961 à Rocourt, ingénieur, marié, domicilié Wisbeley 15, à 6800 Libramont-Chevigny. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Castagne, MarieThérèse. (67804)

Justice de paix du canton de Saint-Josse-ten-Noode

Par ordonnance du juge de paix du canton de Saint-Josse-ten-Noode, en date du 16 juillet 2007, mettons fin à la mission de Gaillard, Martine, dont le cabinet est établi à 1050 Ixelles, avenue Louise 391 B.7, administrateur provisoire des biens de Charette, Juliette, née à GrandHalleux le 5 mars 1920, domiciliée en dernier lieu à 1140 Evere, avenue Cicéron 25/B62, fonctions lui conférées par ordonnance du juge de paix du canton de Saint-Josse-ten-Noode, du 1er avril 2004, suite au décès de la personne protégée survenu le 20 juin 2007. Le greffier adjoint délégué, (signé) Valérie Decraux.

(67805)

Vredegerecht van het kanton Grimbergen

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Grimbergen, verleend op 17 juli 2007, werd een einde gesteld aan de opdracht van de heer Decoster, Marc, geboren op 23 augustus 1951, bediende, wonende te 1800 Vilvoorde, Lindenstraat 171, als voorlopig bewindvoerder over Mevr. Messemaekers, Rosalie Angèle, geboren te Wilsele op 9 september 1922, wonende te 1800 Vilvoorde, Anemonenstraat 48, verblijvende in het Rust- en Verzorgingstehuis Heilig Hart, Veldkantstraat 30, te 1850 Grimbergen, overleden te Grimbergen op 7 maart 2007. Grimbergen, 17 juli 2007. De griffier : (get.) De Backer, Elise.

(67806)

Vredegerecht van het kanton Zelzate

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Zelzate, verleend op 16 juni 2007, werd een einde gesteld aan de opdracht van Rogiers, Jean-Marie, als voorlopige bewindvoerder over Tack, Cecile, geboren op 10 augustus 1948, laatst wonende te 9060 Zelzate, B. Chalmetlaan 78A, gezien de beschermde persoon opnieuw bekwaam is. Zelzate, 17 juli 2007. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Katelijne Lietanie. (67807)

Par ordonnance de M. le juge de paix du canton de Fontainel’Evêque, en date du 3 juillet 2007, la nommée Harpigny, Fernande, née à Bruxelles le 8 octobre 1944, domiciliée à 6181 Gouy-lez-Piéton, rue du Chaufour 96, a été pourvue d’un nouvel administrateur provisoire étant : Me Brigitte Dubuisson, avocat, dont le cabinet est établi à 6000 Charleroi, rue Tumelaire 93/2, et il a été mis fin à la mission de Me Yves Losseau, avocat à 6150 Anderlues, rue Paul Janson 74. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Y. Losseau, notaire. (67808)

Justice de paix du canton de Huy II-Hannut, siège de Huy

Conformément aux dispositions de la loi du 18 juillet 1991, par ordonnance de M. le juge de paix du canton de Huy II-Hannut, siège de Huy, rendue le 2 juillet 2007, Me Geraldine Danloy, avocat à Huy, rue de la Motte 41, a été désigné en qualité d’administrateur provisoire des biens en remplacement de Me Gérald Pintiaux, avocat à Huy de Dechamps, Joseph, né à Waremme le 2 juin 1956, domicilié à 4210 Oteppe, rue de la Burdinale 82, actuellement incapable de gérer ses biens. Pour extrait conforme : le greffier adjoint délégué, (signé) Christine Naome. (67809)

Justice de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul, siège de Bouillon

Suite à la requête déposée le 19 juin 2007, par ordonnance du juge de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul, siège de Bouillon, rendue le 17 juillet 2007, mettons fin à la mission de l’administrateur provisoire : Toussaint, Martine, Belge, née le 11 septembre 1952 à Bouillon, indépendante, divorcée, domiciliée rue de la Prison 3, à 6830 Bouillon, qui déposera dans les 30 jours suivant l’expiration de son mandat le rapport final de gestion au greffe, ainsi que mentionné dans l’ordonnance de désignation, conformément au prescrit de la loi. Désignons en qualité d’administrateur provisoire de Mathot, Johan, Belge, née le 1er octobre 1988 à Huy, célibataire, domiciliée rue de la Prison 3, à 6830 Bouillon, sous administration provisoire de biens de Mme Toussaint, Martine, rue de la Prison 3, 6830 Bouillon, désignée par jugement du juge de paix du canton de Saint-Hubert-BouillonPaliseul, siège de Bouillon, en date du 17 octobre 2006 - Moniteur belge du 25 octobre 2006 et 16 novembre 2006, Belge, née le 1er octobre 1988 à Huy, célibataire, domiciliée rue de la Prison 3, à 6830 Bouillon, pour la remplacer : Me Cavelier, Christine, avocate, domiciliée rue de l’Ange Gardien 8, à 6830 Bouillon. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Castagne, MarieThérèse. (67810)

Justice de paix du canton de Seraing

Suite à la requête déposée le 29 mars 2007, par ordonnance du juge de paix du canton de Seraing, rendue le 13 juillet 2007, Déchargeons M. Goffart, Jean-Paul, de nationalité belge, né le 21 septembre 1951, enseignant, domicilié à 4100 Seraing, rue des Sapins 62, de sa mission d’administrateur provisoire des biens de Goffart, Nicole Marie Juliette, de nationalité belge, née le 3 juin 1953 à Marchienne-au-Pont, sans profession, divorcée, domiciliée rue de la Bouteille 22, à 4100 Seraing, qui lui avait été conférée par notre ordonnance du 18 juillet 2005 et publiée au Moniteur belge du 28 juillet 2005.


39836

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Invitons M. Jean-Pol Goffart, à rendre compte de sa gestion à la personne protégée et au juge de paix dans les trente jours de la présente décision. Constatons que l’intéressée Goffart, Nicole Marie Juliette, de nationalité belge, née le 3 juin 1953 à Marchienne-au-Pont, sans profession, divorcée, domiciliée rue de la Bouteille 22, à 4100 Seraing, reste partiellement inapte à assurer la gestion de ses biens. Désignons en qualité de nouvel administrateur provisoire Me JeanPascal d’Inverno, avocat, dont l’étude est sise à 4120 Neupré, rue Bellaire 19. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Francine Beaudinet. (67811)

De schuldeisers en legatarissen worden verzocht hun rechten te doen kennen binnen de drie maanden van deze bekendmaking bij aangetekend schrijven te richten aan notaris Baudouin Verelst, te Halen, Raubrandplein 3.

Vredegerecht van het kanton Maasmechelen

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Maasmechelen, verleend op 29 juni 2007, werd Vanderputte, Luc, advocaat, kantoorhoudende te 3630 Maasmechelen, Koninginnelaan 105, aangewezen bij vonnis verleend door de vrederechter van het kanton Maasmechelen op 8 juli 2005 (rolnummer 05A562-Rep.R. 1948), tot voorlopig bewindvoerder over Hansoul, Francis, geboren te Sint-Truiden op 6 maart 1955, wonende te 3630 Maasmechelen, Schoolstraat 32, met ingang van 29 juli 2007 ontslagen van zijn opdracht. Voegt toe als nieuwe voorlopige bewindvoerder aan de voornoemde beschermde persoon Hansoul, Francis : Delille, Marleen, advocaat, wonende te 3630 Maasmechelen, Koninginnelaan 107. De griffier, (get.) Coun, Rita.

Bij akte van 13 juni 2007, van de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, hebben Mej. Van Noppen, Elfi, geboren te Genk op 14 maart 1989, en wonende te 3670 Meeuwen-Gruitrode, Gestelstraat 64, handelend in eigen naam, en Mevr. Schildermans, Jenny, geboren te Bree op 6 augustus 1966, en wonende te 3670 MeeuwenGruitrode, Gestelstraat 64, in haar hoedanigheid van moeder en drager van het ouderlijk gezag over de nog bij haar inwonende minderjarige dochter, Van Noppen, Mirthe, geboren te Genk op 20 februari 1992, hiertoe gemachtigd door de beschikking van de heer vrederechter te Bree, d.d. 7 juni 2007, verklaard de nalatenschap van wijlen Van Noppen, Martinus Mathieu, geboren te Meeuwen op 28 december 1960, in leven laatst wonende te Meeuwen-Gruitrode, weg naar Zwartberg 12/1, en overleden te Meeuwen-Gruitrode op 28 maart 2006, te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving.

(67812)

Publication prescrite par l’article 793 du Code civil Bekendmaking voorgeschreven bij artikel 793 van het Burgerlijk Wetboek Acceptation sous bénéfice d’inventaire Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving

Suivant acte passé devant le greffe du tribunal de première instance de Nivelles, le 5 juillet 2007, M. Darcheville, Jacques Laurence Ghislain, né à Gembloux le 7 mai 1955 (NN : 550507 199 05), veuf de Mme Falisse, Dominique Louise Hélène Ghislaine, domicilié à 1450 Chastre, rue Bouvier 7, ayant été marié sous le régime légal de la communauté à défaut d’avoir fait précéder son union de conventions matrimoniales, agissant en sa qualité de père et détenteur de l’autorité parentale sur ses enfants mineurs, à savoir :

Halen, 17 juli 2007. (Get.) B. Verelst, notaris.

(33757)

Tribunal de première instance de Bruxelles Déclaration d’acceptation, sous bénéfice d’inventaire, devant le greffier du tribunal de première instance de Bruxelles, faite le 7 juin 2007, par : Me Olivier Demeulenaere, avocat à 1020 Bruxelles, boulevard Emile Bockstael 396; en qualité de : tuteur, ad hoc, de M. Vanderwinden, Raphaël, né à Braine-l’Alleud le 6 août 1990, domicilié à 1190 Forest, avenue Albert 100; désigné à cette fonction, par ordonnance du juge de paix du canton de Forest, en date du 14 décembre 2006; autorisation : ordonnance du juge de paix du canton de Forest, en date du 14 décembre 2006, objet déclaration : acceptation, sous bénéfice d’inventaire, à la succession de Poppe, Gilberte Eugénie Charlotte, née à Bruxelles le 29 février 1920, de son vivant domiciliée à Zaventem, Woluwedal 12/149, et décédée le 13 décembre 2005 à Woluwe-SaintLambert. Dont acte, signé, après lecture. (Signé) Demeulenaere, Olivier. Le greffier, (signé) Philippe Mignon.

Suivant acte n° 07-1339 passé au greffe du première instance de Bruxelles, le 16 juillet 2007, par :

(33758)

tribunal

de

M. Darcheville, Léopold Etienne Claude Ghislain, né à Charleroi le 22 janvier 1992 (NN : 920122 217 92), étudiant, célibataire, domicilié à 1450 Chastre, rue Bouvier 7;

Mme Rigoli, Bénédicte Catherine, demeurant à 1310 La Hulpe, rue de l’Etang 17; en qualité de :

Mlle Darcheville, Honorine Christine Laurence Ghislaine, née à Charleroi le 5 septembre 1993 (NN : 930905 202 15), étudiante, célibataire, domiciliée à 1450 Chastre, rue Bouvier 7;

b) mandataire en vertu de 2 procurations, sous seing privé, ci-annexées :

Mlle Darcheville, Eugénie Françoise Michelle Ghislaine, née à Charleroi le 5 avril 1995 (NN : 950405 272 49), écolière, célibataire, domiciliée à 1450 Chastre, rue Bouvier 7; Mlle Darcheville, Jeanne Clémentine Eléonore Ghislaine, née à Charleroi le 21 avril 2000 (NN : 000421 328 69), écolière, célibataire, domiciliée à 1450 Chastre, rue Bouvier 7; lequel comparant, s’exprimant en français, a déclaré : accepter sous bénéfice d’inventaire la succession de Mme Falisse, Dominique Louise Hélène Ghislaine, née à Charleroi le 15 juin 1957, épouse de M. Darcheville, Jacques Laurence Ghislain, domiciliée en dernier lieu à 1450 Chastre, rue Bouvier 7, et décédée à OttigniesLouvain-la-Neuve le 19 novembre 2006. Pour extrait conforme : (signé) H. L’Olivier, notaire.

(33756)

a) en son nom personnel;

1) la première datée du 15 juillet 2007, et donnée par M. Rigoli, Didier Marc Denis, demeurant à 5310 Eghezée, rue Florimond Baugniet 3; 2) la seconde datée du 17 juin 2007, et donnée par Mme Rigoli, Cécile Marie Donatienne, demeurant à 97434 Saint-Gilles-les-Bains (île de la Réunion, France), rue des Dattiers 15, ont déclaré accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de Mme De Kezel, Marie Anne Louise Marcelle, née à Uccle le 17 octobre 1941, de son vivant domiciliée à Dilbeek, de Thirimontlaan 3, et décédée le 25 avril 2007 à Dilbeek. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître, par avis recommandé, leurs droits, dans un délai de trois mois, à compter de la présente insertion à Me Dupont Corinne, notaire à 1000 Bruxelles, rue Fossé-aux-Loups 38. Bruxelles, le 16 juillet 2007. Le greffier, (signé) Van Wynendaele.

(33759)


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Tribunal de première instance de Charleroi Suivant acte dressé au greffe du tribunal de ce siège, en date du 17 juillet 2007, aujourd’hui le 17 juillet 2007, comparaît au greffe civil du tribunal de première instance séant à Charleroi, province de Hainaut, et par-devant nous, Devigne, Martine, greffier chef de service : Me Hardenne, Aurélie, avocat, dont le cabinet est situé boulevard Tirou 24/12, à 6000 Charleroi, agissant en sa qualité de mandataire spéciale de : Me Roche, Philippe, avocat, dont le cabinet est sis rue de Clairvaux 40/202, à 1340 Ottignies-Louvain-la-Neuve, lequel agissant en sa qualité d’administrateur provisoire de : M. Maitre, Michel, né le 31 juillet 1950 à Charleroi, domicilié à Charleroi, ex-Monceau-sur-Sambre, rue du Moulin 8, « Résidence Bughin - Durant »; désigné en ladite qualité, par ordonnance du juge de paix du canton de Wavre, du 9 juillet 1996; lequel administrateur provisoire autorisé, par ordonnance du juge de paix du cinquième canton de Charleroi, du 5 avril 2007; Me Hardenne, Aurélie, autorisée, par pouvoirs de substitution légalisé à Louvain-la-Neuve le 28 juin 2007, ladite comparante, à ce, dûment autorisée et agissant comme dit ci-dessus déclare, en langue française, accepter mais, sous bénéfice d’inventaire seulement, la succession de Thibaut, Jacqueline, de son vivant domiciliée à Monceau-sur-Sambre, rue du Moulin 8, et décédée le 3 mars 2007 à Montigny-le-Tilleul. Dont acte, dressé, à la demande formelle de la comparante, qu’après lecture faite, nous avons signé avec elle. Cet avis doit être adressé à Me Maufroid, Luc, notaire, chemin d’Hameau 74, à 6120 Ham-sur-Heure. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Charleroi, le 17 juillet 2007. Le greffier chef de service, (signé) Devigne, Martine.

(33760)

Suivant acte dressé au greffe du tribunal de ce siège, en date du 16 juillet 2007, aujourd’hui le 16 juillet 2007, comparaît au greffe civil du tribunal de première instance séant à Charleroi, province de Hainaut, et par-devant nous, Martine Devigne, greffier chef de service : M. Lasselin, Pascal, domicilié à 6464 Baileux, rue de Boutonville 33b, agissant en sa qualité de père, exerçant l’autorité parentale à l’égard de : Lasselin, Cyrielle, née le 18 mars 1991 à Chimay; Lasselin, Morgane, née le 2 octobre 1992 à Chimay; domiciliées toutes deux avec leur père; à ce, dûment autorisé, par ordonnance du juge de paix du canton de Beaumont-Chimay-Merbes-le-Château, siège de Chimay, en date du 18 avril 2007, lequel comparant déclare, en langue française, accepter mais, sous bénéfice d’inventaire seulement, la succession de Lalouette, Sylvia, de son vivant domiciliée à Lompret, rue Gabriel Sellière 51/B, et décédée le 13 mars 2007 à Chimay. Dont acte, dressé, à la demande formelle du comparant, qu’après lecture faite, nous avons signé avec lui. Cet avis doit être adressé à Me Vincent Maillard, notaire à 6460 Chimay, rue de Forges 2. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Charleroi, le 16 juillet 2007. Le greffier chef de service, (signé) Devigne, Martine.

(33761)

39837

Suivant acte dressé au greffe du tribunal de ce siège, en date du 16 juillet 2007, aujourd’hui le 16 juillet 2007, comparaît au greffe civil du tribunal de première instance séant à Charleroi, province de Hainaut, et par-devant nous, Martine Devigne, greffier chef de service : Mme De Colo, Danielle, domiciliée à 6030 Marchienne-au-Pont, rue de la Guinguette 36, agissant en qualité de mère, seule titulaire de l’autorité parentale sur les enfants mineurs : De Ram, Albert, né à Charleroi le 19 juillet 1993, domicilié à 6030 Marchienne-au-Pont, rue de la Ginguette 36; De Ram, Sébastian, né à Charleroi le 28 décembre 1994, domicilié à 6030 Marchienne-au-Pont, rue de la Guinguette 36, laquelle comparante à ce, dûment autorisée en vertu d’une ordonnance du juge de paix du cinquième canton de Charleroi, du 20 juin 2007, déclare, en langue française, accepter mais, sous bénéfice d’inventaire seulement, la succession de De Ram, Jean-Marie, de son vivant domicilié à Marchienne-au-Pont, route de Beaumont 375, et décédé le 4 juin 2007 à Gilly. Dont acte, dressé, à la demande formelle de la comparante, qu’après lecture faite, nous avons signé avec elle. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Mme Danielle De Colo, rue de la Guinguette 36, à 6030 Marchienne-au-Pont. Charleroi, le 16 juillet 2007. Le greffier chef de service, (signé) Devigne, Martine.

(33762)

Suivant acte dressé au greffe du tribunal de ce siège, en date du 16 juillet 2007, aujourd’hui le 16 juillet 2007, comparaît au greffe civil du tribunal de première instance séant à Charleroi, province de Hainaut, et par-devant nous, Martine Devigne, greffier chef de service : Mme Annie Vanderfraenen, née à Jumet le 4 février 1958, domiciliée rue du 1er Vivier 43, à 6150 Anderlues, agissant en ses qualités de mère, titulaire de l’autorité parentale à l’égard de son enfant mineur d’âge, à savoir : Deleau, Aurélie, née à Lobbes le 14 août 1990, domiciliée avec sa mère, Mme Annie Vanderfraenen, ci-avant qualifiée; laquelle comparante, dûment autorisée en vertu de l’ordonnance du juge de paix du canton de Fontaine-l’Evêque, du 5 février 2007, déclare, en langue française, accepter mais, sous bénéfice d’inventaire seulement, la succession de Deleau, Michel, de son vivant domicilié à Anderlues, rue du 1er Vivier 43, et y décédé le 16 janvier 2005. Dont acte, dressé, à la demande formelle de la comparante, qu’après lecture faite, nous avons signé avec elle. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Me Jean Hayot, notaire, en son étude, chaussée de Mons 2, à 6150 Anderlues. Charleroi, le 16 juillet 2007. Le greffier chef de service, (signé) Devigne, Martine.

(33763)

Tribunal de première instance de Dinant Suivant acte n° 07/1872 dressé au greffe du tribunal de première instance de Dinant, le 18 juillet 2007 : Mme Julie Damas, née le 10 septembre 1970, domiciliée à 6200 Châtelet, rue de Couillet 187, a déclaré accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession qui lui est dévolue par le décès de son grand-père, Robert Wilmart, né à Gonrieux le 28 juin 1913, en son vivant domicilié à Couvin, rue des Calvaires 63, et y décédé en date du 23 juin 2007.


39838

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans un délai de trois mois, à compter de la présente à Me Philippe Lambinet, notaire de résidence à Couvin. Dinant, le 18 juillet 2007. Le greffier adjoint, (signé) J. Colin.

(33764)

Tribunal de première instance de Liège L’an 2007, le 18 juillet, au greffe du tribunal de première instance de Liège a comparu : Cerutti, Dominique, née le 28 avril 1963 à Liège, domiciliée Bois des Chevreuils 54, à Esneux, lequel comparant a déclaré accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de Cerutti, Jean Marcel Ferdinand, né à Fontainebleau le 21 mai 1921, de son vivant domicilié à Tilff, Bois des Chevreuils 54, et décédé le 30 juin 2007 à Liège. Conformément aux prescriptions du dernier alinéa de l’article 793 du Code civil, le comparant déclare faire élection de domicile en l’étude de Me Louis Urbin-Choffray, notaire, rue Lavaux 1, à 4130 Esneux. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, au domicile élu, dans les trois mois de la présente insertion.

laquelle comparante a déclaré, en langue française, agissant comme dit ci-dessus, accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de M. Didier Houyoux, né à Ixelles le 2 avril 1962, domicilié en son vivant à 5300 Vezin, rue du Bourgmestre Orban 560, et décédé à Vezin, en date du 7 avril 2007. Dont acte requis, par la comparante, qui après lecture, signe avec nous, greffier. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître, par avis recommandé, leurs droits, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Me Georges Laisse, notaire à 5380 Noville-les-Bois, rue Dachelet 40. Namur, le 18 juillet 2007. Le greffier, (signé) Jacqueline Tholet.

(33767)

Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen

(33765)

Volgens akte, verleden ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, op 17 juli 2007, heeft Roef, Patrick Claire Carlo, geboren te Merksem op 3 maart 1966, wonende te 2600 Berchem, Achtersteveld 9, verklaard onder voorrecht van boedelbeschrijving de nalatenschap te aanvaarden van wijlen Roef, Karel Alexander Frans Edward Albrecht, geboren te Boom op 6 november 1920, in leven laatst wonende te 2960 Brecht, Eendrachtslaan 42, en overleden te Wilrijk op 11 maart 2007, en van wijlen De Groof, Maria, geboren te Deurne op 7 oktober 1924, in leven laatst wonende te 2960 Brecht, Eendrachtslaan 42, en overleden te Brecht op 10 februari 2007.

L’an 2007, le 18 juillet, au greffe du tribunal de première instance de Namur, et par-devant nous, Jacqueline Tholet, greffier, a comparu :

Er wordt woonstkeuze gedaan ten kantore van notaris Heylen, Rita, kantoorhoudende te 2220 Heist-op-den-Berg, Bergstraat 134.

Mme Edouard, Martine (fille du défunt), domiciliée à 5621 Morialmé, allée des Fougères 414, représentant par procuration, sous seing privé, M. Tombeur, Pascal, domicilié à 5170 Profondeville, rue E. Falmagne 65, agissant en leur qualité de titulaires de l’autorité parentale sur la personne et les biens de :

De schuldeisers en legetarissen worden verzocht hun rechten te doen kennen binnen de drie maanden, te rekenen van deze bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, bij aangetekend bericht gericht aan de door de erfgenaam gekozen woonplaats.

Le greffier, (signature illisible).

Tribunal de première instance de Namur

Tombeur, Charlotte, née à Namur le 26 septembre 1991, domiciliée à 5621 Morialmé, allée des Fougères 414; et ce, dûment autorisés, par ordonnance de M. le juge de paix, J.-P. Goffinon, du canton de Florennes-Walcourt, siégeant à Florennes, en date du 19 juin 2007, laquelle comparante a déclaré, en langue française, agissant comme dit ci-dessus, accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de M. Edouard, Louis, en son vivant, domicilié à 5004 Bouge, rue de Sardanson 75, et décédé à Namur, en date du 1er avril 2007. Dont acte requis, par la comparante, qui après lecture, signe avec nous, greffier. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître, par avis recommandé, leurs droits, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Me Le Clercq, Damien, notaire, domicilié à 5000 Namur, rue Pépin 18. Namur, le 18 juillet 2007. Le greffier, (signé) Jacqueline Tholet.

(33766)

L’an 2007, le 18 juillet, au greffe du tribunal de première instance de Namur, et par-devant nous, Jacqueline Tholet, greffier, a comparu : Mme Olivier, Evelyne Simonne M.G., née le 30 septembre 1962, domiciliée à 5300 Vezin, rue du Bourgmestre Orban 560, agissant en qualité de mère de : Mlle Houyoux, Charline Martine Fabrice Ghislaine (fille du défunt), née à Namur le 15 mai 1991, domiciliée à 5300 Vezin, rue du Bourgmestre Orban 560; autorisée, par ordonnance de M. Jean-Pierre Van Laethem, juge de paix du canton d’Andenne, en date du 12 juillet 2007,

Antwerpen, 17 juli 2007. De griffier, (get.) K. Beyers.

(33768)

Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen

Bij akte, verleden ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen, op 18 juli 2007, heeft Vervloet, Anja Reinhilda R., geboren te Duffel op 24 oktober 1970, wonende te 2500 Lier, Mechelbaan 78, handelend in hoedanigheid van drager van het ouderlijk gezag over haar minderjarige kinderen : — Bergen, Kai, geboren te Bonheiden op 11 oktober 1997, wonende te 2500 Lier, Mechelbaan 78; — Bergen, Anouk, geboren te Bonheiden op 2 september 2005, wonende te 2500 Lier, Mechelbaan 78, hiertoe gemachtigd bij beschikking van de vrederechter van het kanton Lier, d.d. 12 juli 2007, verklaard onder voorrecht van boedelbeschrijving de nalatenschap te aanvaarden van wijlen Bergen, Rouche Armond, geboren te Porz am Rhein (Duitsland) op 21 december 1968, in leven laatst wonende te 2500 Lier, Mechelbaan 78, en overleden te Saida (Libanon) op 9 maart 2007. De schuldeisers en legatarissen worden verzocht binnen de drie maanden, te rekenen vanaf de datum van opneming in het Belgisch Staatsblad, hun rechten bij aangetekend schrijven te doen kennen op het kantoor van notaris Jacques de Strycker, Mechelsesteenweg 92, 2500 Lier. Mechelen, 18 juli 2007. De adjunct-griffier, (get.) Veerle Renwa.

(33769)


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Bij akte, verleden ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen, op 18 juli 2007, heeft Volckaerts, Astrid, advocaat, kantoorhoudende te 2800 Mechelen, Nekkerspoelstraat 61, handelend in hoedanigheid van voorlopig bewindvoerder, hiertoe aangesteld bij beschikking van de vrederechter van het kanton Mechelen, d.d. 21 maart 2006, over : Cauwenberghs, Simona Maria Ludovica, geboren te Boortmeerbeek op 30 januari 1933, wonende te 2800 Mechelen, Ivo Cornelisstraat 1, hiertoe gemachtigd bij beschikking van de vrederechter van het kanton Mechelen, d.d. 3 juli 2007; verklaard onder voorrecht van boedelbeschrijving de nalatenschap te aanvaarden van wijlen Cauwenberghs, Ghislain Jenny Henri, geboren te Mechelen op 11 april 1972, in leven laatst wonende te 2860 Sint-Katelijne-Waver, IJzerenveld 147, en overleden te Sint-Katelijne-Waver op 31 mei 2007. De schuldeisers en legatarissen worden verzocht binnen de drie maanden, te rekenen vanaf de datum van opneming in het Belgisch Staatsblad, hun rechten bij aangetekend schrijven te doen kennen op het kantoor van notaris Chris Van Edom, Hoogstraat 56, 3191 Hever (Boortmeerbeek).

39839

Tribunal de commerce de Neufchâteau

Par jugement du 17 juillet 2007, le tribunal de commerce de Neufchâteau, a prononcé sur assignation la faillite de M. Pirenne, Claude Marcel Mathilde Claire Ghislain, né à Verviers le 28 février 1951, domicilié à 6681 Saint-Ode, section Lavacherie, Le Celly 5, inscrit au registre de la Banque-Carrefour des Entreprises sous le n° 0850.800.361 pour exercer l’activité principale d’exploitation d’une maison de repos sous la dénomination « Seniorie de Sainte-Ode-Pavillon Belgica ». Curateur : Me Pierre Lepage, avocat, à 6769 Meix-devant-Virton, rue de Virton 104. Les créanciers sont invités à déposer au greffe du tribunal de commerce de Neufchâteau, rue Franklin Roosevelt 33, la déclaration de leurs créances, au plus tard, pour le 17 août 2007. Le dépôt par le curateur au greffe de ce tribunal du premier procèsverbal de vérification des créances est fixée au vendredi 14 septembre 2007.

(33770)

Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) J.-L. Godiscal. (33773)

Bij akte, verleden ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout, op 18 juli 2007, heeft Janssens, Christiana Martinus N., geboren te Turnhout op 18 februari 1955, wonende te 2300 Turnhout, Tijkwerkersstraat 20, handelend als gevolmachtigde van :

Par jugement du 17 juillet 2007, le tribunal de commerce de Neufchâteau, a prononcé sur aveu la faillite de M. Dasnois, Tanguy, né à Namur le 28 octobre 1977, domicilié à 6832 Bouillon (Sensenruth), rue Saint-Lambert 49, inscrit au registre de la Banque-Carrefour des Entreprises sous le n° 0718.514.335 pour exercer les activités principales renseignées d’exploitation forestière, de réparation et entretien de matériel agricole, tracteur, de prestation de main d’œuvre dans le cadre d’activités non réglementées et de transports de marchandises par route.

De adjunct-griffier, (get.) Veerle Renwa.

Rechtbank van eerste aanleg te Turnhout

Verschueren, Andreas Jacobus Ludovicus, geboren te Hoogstraten op 9 oktober 1955, wonende te 2321 Hoogstraten (Meer), Meerleseweg 73A, handelend in zijn hoedanigheid van voorlopig bewindvoerder, hiertoe aangewezen bij beschikking van de vrederechter van het kanton Hoogstraten, d.d. 7 januari 2004, en tevens handelend ingevolge de beschikking van de vrederechter van het kanton Hoogstraten van 19 juni 2007, over : Rombouts, Johanna Cornelis Truda, geboren te Zundert (Nederland) op 13 april 1931, wonende te 2320 Hoogstraten, Heilig Bloedlaan 250, verklaard onder voorrecht van boedelbeschrijving de nalatenschap te aanvaarden van wijlen Verschueren, Edmondus Ludovicus, geboren te Meer op 18 juni 1924, in leven laatst wonende te 2320 Hoogstraten, Heilig Bloedlaan 250, en overleden te Hoogstraten op 4 mei 2007. De schuldeisers en legatarissen worden verzocht binnen de drie maanden, te rekenen van de datum van opneming in het Belgisch Staatsblad, hun rechten bij aangetekend schrijven te doen kennen op het kantoor van notaris Jan Michoel, 2320 Hoogstraten, Burgemeester J. Van Aperenstraat 8.

Curateur : Me Jean-Charles Mottet, avocat, à 6870 Saint-Hubert, place de Fays 12. Les créanciers sont invités à déposer au greffe du tribunal de commerce de Neufchâteau, rue Franklin Roosevelt 33, la déclaration de leurs créances, au plus tard, pour le 17 août 2007. Le dépôt par le curateur au greffe de ce tribunal du premier procèsverbal de vérification des créances est fixée au vendredi 14 septembre 2007. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) J.-L. Godiscal. (33774)

Tribunal de commerce de Verviers

Turnhout, 18 juli 2007. De afgevaardigd adjunct-griffier, (get.) S. Nietvelt.

(33771)

Faillite − Faillissement

Par jugement du jeudi 12 juillet 2007, le tribunal de commerce de Verviers, a déclaré la faillite de Lavergne, Chantal Martine Marie Colette, née à Verviers le 31 août 1970, domiciliée à 4910 Theux, chaussée de Spa 114, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0756.228.430 pour l’exploitation d’une cafétéria exercée à 4800 Verviers, avenue Peltzer 36 (clinique Peltzer). Curateur : Me Jacques Piron, avocat, à 4800 Verviers, rue des Déportés 82.

Tribunal de commerce de Liège

Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe endéans les trente jours. Par jugement du 12 juillet 2007, le tribunal de commerce de Liège déclare close par liquidation la faillite de Mme Clara Mattioli, domiciliée à 4020 Liège, quai de la Boverie 84, bte 103, donne décharge au curateur de sa mission, dit la faillie excusable. (Signé) Didier Grignard, avocat.

(33772)

Clôture du premier procès-verbal de vérification des créances : le 13 septembre 2007, à 9 h 30 m, au palais de justice de Verviers. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (33775)


39840

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Rechtbank van koophandel te Dendermonde

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zesde kamer, d.d. 18 juli 2007, werd het faillissement van Tramond BVBA, verhuur van transportmiddelen, Dwarsstraat 32/B, 9470 Denderleeuw, gesloten verklaard bij gebrek aan actief. De gefailleerde werd niet verschoonbaar verklaard.

De natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde dienen ter griffie van de rechtbank van koophandel een verklaring neer te leggen om te kunnen genieten van de bevrijding (overeenkomstig artikelen 72bis en 72ter F.W.). Voor eensluidend uittreksel : de adjunct-griffier, (get.) M. Cox. (33779)

Rechtbank van koophandel te Leuven

Ondernemingsnummer 0878.444.173. In toepassing van artikel 74 van de faillissementswet wordt de uitvoering van het voormeld vonnis gedurende één maand geschorst vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Identiteit van de persoon die als vereffenaar wordt beschouwd : de heer Van Den Branden, Andy, wonende te 1730 Asse, Nieuwstraat 118, bus 5. Voor eensluidend uittreksel : de eerstaanwezend adjunct-griffier, (get.) K. Van Londersele. (33776)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zesde kamer, d.d. 18 juli 2007, werd het faillissement van Renobo-Mariman BVBA, dak- en renovatiewerken, Oosteindestraat 52, 9160 Lokeren, gesloten verklaard bij gebrek aan actief. De gefailleerde werd niet verschoonbaar verklaard. Ondernemingsnummer 0477.330.268. In toepassing van artikel 74 van de faillissementswet wordt de uitvoering van het voormeld vonnis gedurende één maand geschorst vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Identiteit van de persoon die als vereffenaar wordt beschouwd : de heer De Brucker, Danielle, wonende te 9160 Lokeren, Oosteindestraat 52. Voor eensluidend uittreksel : de eerstaanwezend adjunct-griffier, (get.) K. Van Londersele. (33777)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zevende kamer, d.d. 18 juli 2007, wordt in het faillissement Chocolate Dreams NV, met zetel gevestigd te 9120 Beveren, Doornpark 16, met ondernemingsnummer 0468.191.086, de datum van staking van de betaling die in het vonnis van faillissement werd bepaald op 4 augustus 2006 thans gewijzigd naar 23 maart 2006. Voor eensluidend uittreksel : de eerstaanwezend adjunct-griffier, (get.) K. Van Londersele. (33778)

Rechtbank van koophandel te Hasselt

De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 18 juli 2007, de faillietverklaring, op bekentenis, uitgesproken van Meertens, Danny Hubert, Dwarsstraat 15A, te 3520 Zonhoven.

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Leuven, d.d. 17 juli 2007, werd Laeveren, Gilbert, geboren te Euskirchen (Duitsland) op 2 januari 1954, wonende te 3060 Bertem, Dorpstraat 48, en met als activiteiten kleinhandel in boeken, tijdschriften en kranten, in suikerwaren en alcoholhoudende en alcoholvrije dranken, met ondernemingsnummer 0639.663.223, in staat van faillissement verklaard. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Faill. W. Curator : Mr. Johan Mommaerts, advocaat te 3000 Leuven, J.-P. Minckelersstraat 33. Rechter-commissaris : J. Van Miert. Staking van de betalingen : 17 juli 2007. Indienen van schuldvorderingen tot en met 17 augustus 2007 ter griffie dezer rechtbank. Uiterste datum voor neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen : 28 augustus 2007. De hoofdgriffier : (get.) M. Plevoets. (33780)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Leuven, d.d. 17 juli 2007, werd de BVBA Garage Chris, met zetel te 3470 Kortenaken, Dorpsstraat 44, thans volgens verklaring van betrokkene te 3350 Linter, Papenstraat 18, en met als activiteiten garage, met ondernemingsnummer 0473.378.311, in staat van faillissement verklaard. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Faill. W. Curator : Mr. Johan Mommaerts, advocaat te 3000 Leuven, J.-P. Minckelersstraat 33. Rechter-commissaris : J. Van Miert. Staking van de betalingen : 17 juli 2007. Indienen van schuldvorderingen tot en met 17 augustus 2007 ter griffie dezer rechtbank. Uiterste datum voor neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen : 28 augustus 2007. De hoofdgriffier : (get.) M. Plevoets. (33781)

Rechtbank van koophandel te Oudenaarde

Ondernemingsnummer 0863.038.001. Handelswerkzaamheid : kleinhandel in elektro. Dossiernummer : 6027. Rechter-commissaris : de heer H. Bours. Curatoren : Mrs Libens, Daniel, Beekstraat 26, te 3800 Sint-Truiden, en Odeurs, Paul, Beekstraat 9, te 3800 Sint-Truiden. Tijdstip ophouden van betaling : 18 juli 2007.

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Oudenaarde, d.d. 17 juli 2007, werd, op bekentenis, het faillissement uitgesproken van de BVBA Pyracantha, met zetel te 9667 Horebeke, Abraham Hansstraat 5, met ondernemingsnummer 0878.852.662, voor de bedrijvigheid van een restaurant. Rechter-commissaris : E. Wachtelaer. Curator : Mr. C. De Jonge, Korsele 59, 9667 Horebeke.

Indienen van de schuldvorderingen : griffie van de rechtbank van koophandel te Hasselt, Havermarkt 10, vóór 17 augustus 2007.

Datum staking van betaling : 3 maart 2006, datum opgegeven in de akte aangifte van staking van betaling.

Datum waarop het eerste proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen ter griffie wordt neergelegd, is bepaald op woensdag 29 augustus 2007.

Indienen van de schuldvorderingen met bewijsstukken, uitsluitend ter griffie van de rechtbank van koophandel te Oudenaarde, vóór 20 juni 2007.


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD oHet eerste proces-verbaal van nazicht van de ingediende schuldvorderingen zal neergelegd worden ter griffie van de rechtbank van koophandel te Oudenaarde : op dinsdag 11 september 2007, de daaropvolgende processen-verbaal van verificatie zullen door de curator neergelegd worden op 11 januari 2008, 11 mei 2008, 11 september 2008 en 11 januari 2009. Elke schuldeiser die geniet van een persoonlijke zekerheidstelling vermeldt dit in zijn aangifte van schuldvordering of uiterlijk binnen zes maanden vanaf de datum van het vonnis van faillietverklaring (art. 63 F.W.). Om te kunnen genieten van de bevrijding moeten de natuurlijke personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde ter griffie van de rechtbank van koophandel een verklaring neerleggen waarin zij bevestigen dat hun verbintenis niet in verhouding met hun inkomsten en patrimonium is (art. 72bis en art. 10 wet van 20 juli 2005). Voor eensluidend verklaard uittreksel : de griffier, (get.) Fostier, Marijke. (33782)

Faillite rapportée − Intrekking faillissement

Le tribunal de commerce de Nivelles, par jugement du 21 mai 2007 a rapporté la faillite de la SA International Toys Agencies, dont le siège social est sis à 1301 Bierges, rue de Wavre 27, B.C.E. 0436.600.958. Curateur : Benoît Delcourt. (Signé) Benoît Delcourt, avocat.

(33783)

Régime matrimonial − Huwelijksvermogensstelsel

Par requête du 29 juin 2007, M. Leroy, Marc Alexis Ghislain, né à Tournai le 2 avril 1952, et son épouse, Mme Aillaud, Liliane Lucie, née à Bütgenbach le 13 avril 1956, domiciliés à 4920 Aywaille, rue de la Brassine 6, ont introduit devant le tribunal de première instance de Liège une requête en homologation du contrat modificatif de leur régime matrimonial reçu par le notaire Hugues Amory, à Louveigné, le 29 juin 2006. Ce contrat modificatif emporte le maintien du régime de communauté mais ajoute une société accessoire limitée à un immeuble apporté par M. Marc Leroy. (Signé) Hugues Amory, notaire. (33784)

Par requête en date du 13 juin 2007, M. Mokrane, Arezki Roger Armand Jean, né à Bruxelles le 29 juin 1948, et son épouse, Mme Mounsi, Lila, née à Alger (Algérie) le 19 juin 1957, domiciliés ensemble à Waterloo, avenue de la Croix de Bourgogne 30, ont introduit devant le tribunal civil de première instance de Nivelles, un requête en homologation du contrat modificatif de leur régime matrimonial reçu par acte du notaire Guy Caeymaex, à Bruxelles, en date du 13 juin 2007. Le contrat modificatif comporte adoptation du régime de la séparation de biens. (Signé) Guy Caeymaex, notaire. (33785)

Par requête en date du 29 juin 2007, M. Kessel, Roger Henri Thérèse Joseph, né à Henri-Chapelle le 17 janvier 1929, domicilié à Anderlecht, avenue Eugène Ysaye 3, et son épouse, Mme Magermans, Lilianne Lucienne Barbe Ghislaine, née à Aubel le 24 août 1930, domiciliée à Anderlecht, avenue Eugène Ysaye 3, mariés à Aubel, le 23 septembre 1959, sous le régime légal belge à défaut d’avoir fait précéder leur union de conventions anténuptiales, et qu’ils ont apporté des modifications à leur régime matrimonial aux termes des actes suivants :

39841

communauté soit supprimée, ont introduit une requête en homologation du contrat modificatif de leur régime matrimonial, dressé par Me Lorette Rousseau, notaire associé, membre de la société civile à forme de société privée à responsabilité limitée dénommée « Pierre Van den Eynde & Lorette Rousseau, notaires associés », ayant son siège à SaintJosse-ten-Noode, inscrite au registre des sociétés civiles de Bruxelles, sous le numéro d’entreprise 0472.271.224 RPM Bruxelles, le 3 mai 2007. Ce contrat modificatif prévoit l’apport d’un bien sis à Anderlecht, avenue Eugène Ysaye 3, provenant du patrimoine propre de M. Roger Kessel, au patrimoine commun des époux. Pour extrait conforme : (signé) Lorette Rousseau, notaire. (33786)

Par requête en date du 8 janvier 2007, M. Coenen, Pierre Michel Jean, né à Etterbeek le 26 novembre 1958, domicilié à Wavre, chaussée du Culot 4, et son épouse, Mme Vander Borght, Pascale Jeanne Madeleine, née à Uccle le 30 juillet 1961, domiciliée à Wavre, chaussée du Culot 4, mariés à Wavre, le 13 septembre 1985, sous le régime légal aux termes de leur contrat de mariage reçu par le notaire Jean Dandoy, à Jodoigne, le 6 septembre 1985, et qu’ils n’ont apporté à ce jour aucun changement ni aucune modification à ce régime, ont introduit une requête en homologation du contrat modificatif de leur régime matrimonial, dressé par Me Lorette Rousseau, notaire associé, membre de la société civile à forme de société privée à responsabilité limitée dénommée « Pierre Van den Eynde & Lorette Rousseau, notaires associés », ayant son siège à Saint-Josse-ten-Noode, numéro d’entreprise 0472.271.224 RPM Bruxelles, le 8 janvier 2007. Ce contrat modificatif prévoit l’apport par M. Pierre Coenen dans le patrimoine commun de la pleine propriété, à concurrence de 75 %, d’un bien immeuble sis à Wavre, chaussée du Culot 4, ainsi que les biens qui y seraient subrogés. Pour extrait conforme : (signé) Lorette Rousseau, notaire. (33787)

Par requête en date du 6 juillet 2005, M. Billwatsch, Heinrich Josef Karl, né à Over-Rohrbach (Autriche) le 30 septembre 1944, de nationalité autrichienne, et son épouse, Mme Aubry, Nicole Georgette, née à Paris-6 (France) le 11 avril 1945, domiciliés à Woluwe-Saint-Pierre, rue François Gay 310, bte 7, de nationalité française, mariés à Wien-Penzing (Autriche) le 19 juillet 1971, sous un régime de communauté en vertu de leur contrat de mariage reçu le 29 novembre 1971, par le notaire Anton Léo Lifka, à Wien-Leopoldstadt (Autriche), et qu’il n’a été apporté à ce jour aucun changement ni modification à leur régime matrimonial, ont introduit une requête en homologation du contrat modificatif de leur régime matrimonial, dressé par Me Lorette Rousseau, notaire associé, membre de la société civile à forme de société privée à responsabilité limitée dénommée « Pierre Van den Eynde & Lorette Rousseau, notaires associés », ayant son siège à Saint-Josse-ten-Noode, numéro d’entreprise 0472.271.224, RPM Bruxelles, le 6 juillet 2005, auprès du tribunal de première instance de Bruxelles. Ce contrat prévoit l’adoption du régime de la communauté légale belge. Ce régime matrimonial entraîne liquidation du régime préexistant et changement actuel dans la composition de leurs patrimoines. Pour extrait conforme : (signé) Lorette Rousseau, notaire. (33788)

Bij verzoekschrift van 18 juli 2007, hebben de heer De Vos, Alfons, geboren te Willebroek op 20 augustus 1965, en zijn echtgenote, Mevr. Meskens, Yvonne Theoline, geboren te Dendermonde op 9 oktober 1976, samenwonend te 2870 Puurs, Provincielaan 63-2, gehuwd onder het wettelijk stelsel blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris Brusselmans, Thomas, te Puurs, op 7 december 1984, ongewijzigd tot op heden.

A. Acte reçu le 23 décembre 1980, dûment homologué, par Me Gabriel Devos, à Anderlecht, par lequel ils ont ajouté à leur régime matrimonial une clause d’attribution.

Aan de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen, homologatie gevraagd van de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, verleden voor notaris Marianda Moyson, te Kapelle-opden-Bos, op 18 juli 2007.

B. Acte reçu le 7 juillet 2005 par Me Christian Van Campenhout, à Anderlecht, par lequel ils ont supprimé la clause d’attribution dont question à l’acte susvanté de sorte que toute forme d’attribution de

Bij deze akte werd het onroerend goed gelegen te Puurs, Provincielaan 63-2, ingebracht in de huwelijksgemeenschap. (Get.) M. Moyson, notaris. (33789)


39842

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Bij een door beide echtgenoten ondertekend verzoekschrift op 1 juni 2007, werd ter homologatie voorgelegd aan de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout, de akte verleden voor notaris Bruno Naets, te Westerlo, op 1 juni 2007, waarbij de heer Philip Marie Peter Van Hoeymissen, geboren te Vilvoorde op 13 juli 1967, en zijn echtgenote, Mevr. An Maria Theo Gielis, geboren te Geel op 12 december 1974, samenwonende te Hulshout, Vaartstraat 38, hun huwelijksvermogensstelsel wijzigden. (Get.) B. Naets, notaris. (33790)

Bij beschikking van de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, op 30 mei 2007, werd de akte gehomologeerd verleden voor notaris RoseMarie Vanhelmont, te Hasselt, op 3 augustus 2006, houdende wijziging huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Cilissen, Herman Mathijs Martinus, geboren te Vroenhoven op 30 juli 1922 en Mevr. Tans, Maria Ida Catharina Josephina, geboren te Millen op 31 maart 1930, samenwonende te 3770 Riemst (Vroenhoven), Heukelomdorp 15, met inbreng van onroerende goederen door de heer Celissen, Herman, in de gemeenschap. Hasselt, 9 juli 2007. Voor de verzoekers : (get.) Rose-Marie Vanhelmont, notaris. (33791)

Bij verzoekschrift van 18 juli 2007 hebben de echtgenoten, de heer Van Espen, Julien Mathilde Joannes, gepensioneerde, geboren te Reet op 25 oktober 1941, en zijn echtgenote, Mevr. Goossens, Julia Louisa Maria, zonder beroep, geboren te Sint-Katelijne-Waver op 7 november 1940, samenwonende te 2860 Sint-Katelijne-Waver, Kempenarestraat 21, voor de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen, de homologatie gevraagd van de akte verleden voor geassocieerd notaris Marc Verdonck, te Sint-Katelijne-Waver op 18 juli 2007, houdende wijziging aan hun wettelijk huwelijksvermogensstelsel, waarbij een eigen onroerend goed van Mevr. Goossens, in de huwelijksgemeenschap werd ingebracht. Namens de verzoekers : (get.) Marc Verdonck, geassocieerd notaris. (33795)

Bij verzoekschrift van 17 juli 2007, hebben de heer Moenens, Ryan Paul Willy Nicole, arbeider, en zijn echtgenote, Mevr. Gadeyne, Ellen Jacqueline Willy, opvoedster, samenwonende te Wevelgem, Bieststraat 65, voor de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, een verzoek ingediend tot homologatie van de akte wijziging van huwelijksvermogensstelsel opgemaakt door notaris Christian Lambrecht, te Kortrijk (Heule), op 17 juli 2007. De wijziging voorziet in de inbreng van een eigen onroerend goed van de heer Ryan Moenens.

Bij vonnis verleend door de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement Antwerpen, op 22 juni 2007, werd gehomologeerd het huwelijkscontract inhoudende wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel verleden voor notaris Joseph Van Roosbroeck, te Ekeren (Antwerpen), op 11 januari 2007, tussen de heer Hendrikx, Robert Pierre Maria en Mevr. Kopman, Micheline Caroline, samenwonende te 2030 Antwerpen, Jan Ympijnstraat 29. Ekeren, 17 juli 2007. (Get.) J. Van Roosbroeck, notaris.

(33792)

Bij verzoekschrift van heden, hebben de heer Raeymaekers, Jean Pierre, geboren te Diest op 20 oktober 1945 (identiteitskaartnummer 590-4531137-02 - rijksregisternummer 45.10.20-237.81), en zijn echtgenote, Mevr. Vos, Godelieve Roza Karel, geboren te Leopoldstad op 26 augustus 1946 (identiteitskaartnummer 590-4366180-42 rijksregisternummer 46.08.26-266.73), samenwonende te 2870 Puurs, Donkstraat 12A, aan de rechtbank van eerste aanleg van Mechelen, een vraag ingediend tot homologatie van de akte houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsel, meer bepaald inbreng van onroerende goederen door de echtgenote in de huwelijksgoederengemeenschap, alsmede invoeging van een keuzebeding bij ontbinding van het huwelijk door overlijden, met handhaving van het bestaande stelsel, zijnde gemeenschap van aanwinsten (huwelijkscontract verleden voor notaris André Huybrechs, te Willebroek, op 17 oktober 1969), blijkens akte verleden voor het ambt van notaris Cadia Scheltens, met standplaats te Willebroek, op 6 juni 2007. Willebroek, 6 juni 2007. Namens de echtgenoten Raeymakers-Vos : (get.) A. Huybrechs, notaris. (33793)

Bij verzoekschrift van 6 juli 2007, hebben de heer Dermout, José Aloïs, geboren te Oudenaarde op 17 oktober 1949, en zijn echtgenote, Mevr. De Roock, Christiane Henriette Emilienne, geboren te Asse op 9 maart 1949, wonend te 1700 Dilbeek (Sint-Martens-Bodegem), SintMartinusstraat 96, aan de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, de homologatie gevraagd van de akte verleden voor notaris Johan Verstraete, geassocieerd notaris, vennoot van de BVBA « Verstraete Johan & Annelies », geassocieerde notarissen, met standplaats te SintNiklaas (Sinaai), op 6 juli 2007, houdende een middelgrote wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel door uitbreiding van het bestaand gemeenschappelijk vermogen door inbreng van bestaande onroerende goederen en eventuele toekomstige onroerende goederen onder de modaliteiten vermeld in deze wijzigingsakte. Voor de verzoekers : (get.) Mr. Johan Verstraete, geassocieerd notaris. (33794)

Voor de verzoekers : (get.) Christian Lambrecht, notaris.

(33796)

Bij vonnis van 28 juni 2007 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, zesde kamer, de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel verleden voor notaris Frederic Maelfait, te Harelbeke, op 8 mei 2007, tussen de heer Flamee, Luc Albert Maurice, geboren te Kortrijk op 21 januari 1963, en zijn echtgenote, Mevr. Delaere, Christiane Jacqueline Lucienne Dina, geboren te Kortrijk op 28 december 1961, samenwonende te 8530 Harelbeke, Overleiestraat 98, gehomologeerd. Harelbeke, 18 juli 2007. Voor de echtgenoten Flamee-Delaere, (get.) Frederic Maelfait, notaris te Harelbeke. (33797)

Bij verzoekschrift van 2 juli 2007, neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, op 19 juli 2007, hebben de heer Buyck, Daniel Jozef, geboren te Pittem op 13 juli 1946, en Mevr. De Smet, Rita Alice Agnes, geboren te Pittem op 29 februari 1948, samenwonende te 8740 Pittem, Sint-Amandsstraat 24, de homologatie aangevraagd bij de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, van de wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel opgemaakt door notaris Godelieve Monballyu, geassocieerd notaris te Pittem, op 2 juli 2007, houdende inbreng door de echtgenoot, van een onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen. Namens de echtgenoten Buyck, Daniel-De Smet, Rita : (get.) Godelieve Monballyu, notaris. (33798)

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout, d.d. 12 juli 2007, werd de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel der echtgenoten de heer Anthonis, Luc, en Mevr. Diels, Carolina, oorspronkelijk gehuwd onder het wettelijk stelsel der gemeenschap van goederen bij gebrek aan huwelijkscontract, gewijzigd ingevolge akte verleden voor notaris Michel Eyskens, te Oud-Turnhout, op 19 april 2007, waarbij voornoemde echtgenoten besloten hebben hun huwelijk verder te zetten onder het wettelijk stelsel der gemeenschap van goederen, en waarbij bepaalde onroerende goederen worden ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen door Mevr. Diels, voornoemd, gehomologeerd. Oud-Turhout, 17 juli 2007. (Get.) Wim Vanberghen, notaris.

(33799)


MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, op 12 juni 2007, werd de akte verleden voor notaris Jo Debyser, op 3 april 2007, houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Devriese, Geert Jozef, technicus, en zijn echtgenote, Mevr. Lemeire, Marie Madeleine Aline, bruggepensioneerde, samenwonende te 8850 Ardooie, Roeselaarsestraat 41, gehomologeerd. (Get.) Jo Debyser, notaris.

(33800)

Bij verzoekschrift neergelegd op de rechtbank van eerste aanleg te Gent, op 13 juli 2007, hebben de heer De Keyzer, Roland Adolphe, geboren te Gent op 24 december 1953, en zijn echtgenote, Mevr. Van De Wynckel, Jacqueline Marguerite Edgard, geboren te Gent op 4 september 1951, samenwonende te 9890 Gavere, Ten Edestraat 70. Nationaalnummer man : 53.12.24 035-54. Nationaalnummer vrouw : 51.09.04 022-22. Gehuwd onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract. De homologatie aangevraagd voor de rechtbank van eerste aanleg te Gent, van de akte wijziging huwelijkscontract verleden voor het ambt van notaris Jozef Verschueren, te Nazareth, op 19 juli 2007.

39843

Deze wijziging betreft de inbreng van Mevr. De Meulemeester, Andrea, van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen. Wingene, 18 juli 2007. Voor ontledend uittreksel : (get.) Véronique De Schepper, notaris te Wingene. (33804)

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, d.d. 12 juni 2007, werd gehomologeerd de akte wijziging huwelijksvermogensstelsel verleden voor notaris Véronique De Schepper, te Wingene, op 4 april 2007, tussen de heer Haeck, Ivan Marc, geboren te Tielt op 17 mei 1967, indentiteitskaartnummer 239 0027843 29, rijksregisternummer 670517 385 62, en zijn echtgenote Mevr. Vancauwenberghe, Conny Ann Sabine, geboren te Beernem op 27 oktober 1968, identiteitskaartnummer 239 0027719 02, rijksregisternummer 681027 268 32, samenwonende te 8750 Wingene, Heremeersstraat 2. Deze wijziging betreft de inbreng van de heer Haeck, Ivan, van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen. Wingene, 18 juli 2007.

(33801)

Voor ontledend uittreksel : (get.) Véronique De Schepper, notaris te Wingene. (33805)

Bij verzoekschrift van 2 juli 2007 hebben de echtgenoten de heer Allaert, Koen Leonce Dora, geboren te Deinze op 17 mei 1972, van Belgische nationaliteit, wonende te 9870 Zulte (Machelen-Leie), Bokstraat 11, en Mevr. Alluyn, Isabelle Marie Cesarine, geboren te Gent op 20 augustus 1977, van Belgische nationaliteit, wonende te 9870 Zulte (Machelen-Leie), Bokstraat 11, voor de burgerlijke rechtbank van eerste aanleg van Gent een verzoekschrift ingediend tot homologatie van het contract houdende wijziging aan hun huwelijksvermogensstelsel, opgemaakt bij akte verleden voor notaris Marc Van Cauwenberghe, te Deinze, op 2 juli 2007.

Ingevolge vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 24 april 2007, werd gehomologeerd de akte houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Lenaerts, Hendrik Alphonsius Cornelius, bediende, geboren te Hasselt op 13 juli 1954, en zijn echtgenote, Mevr. Kelchtermans, Marina Maria Ghislena, bediende, geboren te Bree op 22 augustus 1956, wonende te 3990 Peer, Nieuwdorp 4, verleden voor geassocieerd notaris Jan Homans, te Peer, op 27 december 2006, en inhoudend de inbreng door de heer Lenaerts, van eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen en aanpassing van het verblijvingsbeding met behoud van het wettelijk stelsel als basis.

(Get.) J. Verschueren, notaris.

(Get.) M. Van Cauwenberghe, notaris.

(33802)

Bij beschikking van de vakantiekamer van de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout, d.d. 12 juli 2007, werd de akte gehomologeerd houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van de heer Govers, Guido Ludovica Jozef, geboren te Turnhout op 7 april 1957, en Mevr. Van Hooghten, Christiane Constant Francine, geboren te Wechelderzande op 15 november 1957, samenwonend te 2275 Lille, Vlimmersebaan 9. De akte werd verleden voor Wouter Nouwkens, geassocieerd notaris te Malle (Oostmalle), op 6 februari 2007, en bevat de inbreng van een eigen goed door één der verzoekers in het gemeenschappelijk vermogen.

(Get.) J. Homans, geassocieerde notaris.

(33806)

Ingevolge vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 24 april 2007, werd gehomologeerd de akte houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Van Baelen, Kristiaan, bediende, geboren te Mortsel op 4 mei 1956, en zijn echtgenote, Mevr. Slegten, Paula Mia Rosa Thea Alberta, zonder beroep, geboren te Hasselt op 14 augustus 1956, wonende te Zonhoven, Vier Wijersstraat 1, verleden voor geassocieerd notaris Jan Homans, te Peer, op 18 januari. De akte behelst de toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen aan hun stelsel van scheiding van goederen alsook de inbreng door Mevr. Slegten, van eigen onroerende goederen hierin en toevoeging van een verblijvingsbeding. (Get.) J. Homans, geassocieerde notaris.

(33807)

Voor de verzoekers : (get.) Wouter Nouwkens, geassocieerd notaris. (33803)

Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, d.d. 12 juni 2007, werd gehomologeerd de akte wijziging huwelijksvermogensstelsel verleden voor notaris Véronique De Schepper, te Wingene, op 7 maart 2007, tussen de heer Quintyn, André Frans Antoine, geboren te Brugge op 9 april 1939, nationaalnummer 39.04.09-343.40, indentiteitskaartnummer 590.4301908.81, en zijn echtgenote Mevr. De Meulemeester, Andrea Maria, geboren te Brugge op 31 juli 1941, samenwonende te 8750 Wingene, Schuiferskapellestraat 15.

Bij vonnis van 18 juni 2007, heeft de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, zevende kamer, de akte verleden voor notaris Pierre Paeps, te Machelen, d.d. 18 december 2006, inhoudende de inbreng van een onroerend goed van het eigen vermogen van de echtgenote naar het gemeenschappelijk vermogen, de inbreng van een geldsom van het eigen vermogen van de echtgenoot naar het gemeenschappelijk vermogen, alsook de toevoeging van een keuzebeding tussen de heer Straetmans, Wim, ingenieur-architect, en zijn echtgenote, Mevr. Van Dessel, Jo Maria, licentiate geschiedenis, te 1000 Brussel, Varkensmarkt 24, gehomologeerd. (Get.) Pierre Paeps, notaris.

(33808)


39844

MONITEUR BELGE — 24.07.2007 — BELGISCH STAATSBLAD

Bij verzoekschrift van 16 juli 2007 hebben de heer Dedobbeleer, Daniël Hendrik Ronny, arbeider, geboren te Leuven op 21 februari 1969, (nationaalnummer 690221 337-11), en zijn echtgenote, Mevr. Van Cauwenbergh, Rachel Annie Louise, kinesiste, geboren te Leuven op 12 januari 1974, (nationaalnummer 740112 356-69), samenwonende te Mechelen (Hombeek), Gijsbeekstraat 23, aan de rechtbank van eerste aanleg te Machelen, op 6 december 2006, inhoudende de toevoeging van een beperkte gemeenschap en een keuzebeding. (Get.) Pierre Paeps, notaris. (33809)

Op 15 juni 2007 hebben de heer Gevers, Josephus Franciscus Maria, gepensioneerde, en zijn echtgenote, Mevr. Sels, Celina Josepha, huisvrouw, samenwonende te 2160 Wommelgem, Kapelaan Staslaan 13, ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen een verzoekschrift, d.d. 5 juni 2007, neergelegd strekkende tot homologatie van de akte, verleden voor notaris René Van Kerkhoven, te Broechem (Ranst), op 5 juni 2007, waarbij zij hun huwelijksvermogensstelsel wijzigden. Antwerpen, 10 juli 2007. Voor eensluidend uittreksel afgeleverd aan verzoekers : de griffier, (get.) L. Roekens. (33812)

Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen Succession vacante − Onbeheerde nalatenschap Op 15 juni 2007 hebben de heer Noé, Raymond Antoon Maria, ambtenaar, en zijn echtgenote, Mevr. Van Den Bergh, Lurgarde Julia Jozefa, leerkracht, samenwonende te 2180 Ekeren (Antwerpen), Pachthoevelaan 10, ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen een verzoekschrift, d.d. 30 mei 2007, neergelegd strekkende tot homologatie van de akte, verleden voor notaris Joseph Van Hoosbroeck, te Ekeren (Antwerpen), op 7 mei 2007, waarbij zij hun huwelijksvermogensstelsel wijzigden. Antwerpen, 10 juli 2007. Voor eensluidend uittreksel afgeleverd aan verzoekers : de griffier, (get.) L. Roekens. (33810)

Par ordonnance unilatérale du 28 juin 2007 inscrite sous le n° de rôle 2064/07, M. le président du tribunal de première instance de Namur, Paul Mention a désigné Me Nicolas Gendrin, avocat, à Namur, avenue Cardinal Mercier 46, en qualité d’administrateur provisoire à la succession de Mme Germaine Dereze, née le 10 décembre 1919 à Marcinelle, domiciliée de son vivant chaussée de Waterloo 67, bte 3, à Namur, et y décédée le 22 février 2007. (Signé) Nicolas Gendrin, avocat. (33813)

Tribunal de première instance de Charleroi

Op 15 juni 2007 hebben de heer Vermeulen, Johan Jacob Jozef, veiligheidsagent, en zijn echtgenote, Mevr. Weissenborn, Lynn Simonne Annie, zelfstandig onthaalmoeder, samenwonende te 2520 Oelegem (Ranst), Achterstraat 104, ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen een verzoekschrift, d.d. 21 mei 2007, neergelegd strekkende tot homologatie van de akte, verleden voor notaris René Van Kerkhoven, te Broechem (Ranst), op 21 mei 2007, waarbij zij hun huwelijksvermogensstelsel wijzigden.

Un jugement de la première chambre rendu sur requête le 28 juin 2007, a déclaré vacante la succession de Durieux, Fabien Robert, né à Charleroi le 26 décembre 1957, en son vivant domicilié à Charleroi et décédé à Roux le 18 mars 2005, a désigné Me Lemaire, Carine, avocat, à 6000 Charleroi, rue de la Science 48, en qualité de curateur de ladite succession.

Antwerpen, 10 juli 2007. Voor eensluidend uittreksel afgeleverd aan verzoekers : de griffier, (get.) L. Roekens. (33811)

Charleroi, le 18 juillet 2007. Pour extrait conforme : le greffier chef de service, (signé) M. Devigne. (33814)

Moniteur belge, rue de Louvain 40-42, 1000 Bruxelles. − Belgisch Staatsblad, Leuvenseweg 40-42, 1000 Brussel. Conseiller/Adviseur : A. VAN DAMME


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.