USERS’ GROUP ELIA Standpunten inzake het mechanisme van de Federale Bijdrage 1. Doeltreffendheid van de algemene regels van inning Bij de invoering van de federale bijdrage werd de inning ervan toevertrouwd aan de TNB. Deze laatste inde de bijdrage van de klanten direct aan het Elia-net aangesloten en van de DNB's die ze doorrekenen aan de leveranciers, die ze op hun beurt door de eindverbruiker laten dragen. De TNB maakte de ontvangen bedragen over aan de CREG. Door de in het systeem voorziene modaliteiten van vrijstelling werd echter snel duidelijk dat deze gecentraliseerde inning in cascade via de TNB niet de meest doeltreffende optie was. Daarom heeft de regering in 2005 besloten om de heffing van de bijdrage rechtstreeks aan de leveranciers zelf toe te vertrouwen – zonder tussenstap via de TNB of de DNB's, zoals de Users’ group destijds overigens had voorgesteld. Dit systeem heeft drie jaar bestaan. In deze periode werden nog andere mechanismen voor vrijstelling en degressiviteit ingevoerd. In de loop van 2009 heeft de regering beslist om het algemene inningssysteem nogmaals te wijzigen door de inning van de bijdrage opnieuw toe te vertrouwen aan de TNB. Deze laatste ziet zich verplicht om de federale bijdrage opnieuw te heffen bij de toeganghouders die rechtstreeks op zijn net zijn aangesloten en bij de DNB's, die deze kosten doorrekenen aan de leveranciers die ze uiteindelijk door hun klanten laten betalen. Deze verandering werd doorgevoerd nadat door de autoriteiten was vastgesteld dat het verwachte bedrag voor de federale bijdrage hoger lag dan het bedrag dat werkelijk werd geïnd. Waaraan dit verschil te wijten was, is echter niet geanalyseerd geweest. Er was dus ex ante geen enkel element dat aantoonde dat deze aanpassing van het systeem voor de inning van de bijdrage een oplossing zou bieden voor dit verschil. Er moet overigens worden vastgesteld dat deze wijziging niet gepaard is gegaan met een vermindering of stabilisatie van het niveau van de federale bijdrage 2010. Integendeel, de federale bijdrage 2010 is sterk gestegen. Deze vaststelling stelt ons voor de vraag of het dit algemene model van inning van de federale bijdrage is dat aan de basis lag van het verschil tussen de verwachte bedragen en het daadwerkelijk geïnde bedrag of dat dit verschil toe te schrijven is aan de mechanismen voor vrijstelling die aan het systeem zijn verbonden.
1
Bovendien heeft deze recentralisatie van de inning van de federale bijdrage bij de TNB aanleiding gegeven tot een groot aantal praktische problemen. De TNB beschikt immers niet over alle informatie die nodig is voor de goede toepassing van deze bijdrage (begrip "verbruikssite", energiemix, sectorakkoord/convenant, verdeling van de heffingen op het niveau van de DNB's, …). Met uitzondering van een aantal specifieke gevallen diende de wetgeving dus te voorzien in een mechanisme dat de TNB, en vervolgens ook de DNB's, in staat zou stellen om de federale bijdrage te innen, zonder daarbij rekening te houden met deze elementen. Aan het einde van de keten blijven de leveranciers op hun beurt echter wel verplicht om de federale bijdrage correct toe te passen, met inachtneming van al deze elementen. De wijziging van de manier waarop de federale bijdrage wordt geïnd, heeft voor de TNB en de DNB's administratieve kosten met zich meegebracht, die werden gedekt door een factor die bovenop deze bijdrage werd toegepast. Daarenboven zagen de leveranciers zich genoodzaakt het verschil tussen de door de netbeheerders gefactureerde "brutokost" en de van hun klanten geïnde "netto-inkomsten" voor te financieren. Verder factureert de transmissienetbeheerder de federale bijdrage op basis van de hoeveelheid energie die van het transmissienet wordt afgenomen. De geleidelijke stijging van de op het distributienet aangesloten gedecentraliseerde productie-eenheden heeft tot gevolg dat door de DNB's minder energie van het transmissienet wordt afgenomen. Bij eenzelfde eindverbruik zullen de klanten die zijn aangesloten bij een DNB op wiens distributienet een groot aantal gedecentraliseerde productie-eenheden is aangesloten, een lagere bijdrage betalen dan de klanten die zijn aangesloten bij een DNB met minder gedecentraliseerde productie-eenheden. Hoewel dit effect vandaag nog beperkt is, zal door de snelle ontwikkeling van gedecentraliseerde productie op termijn de vraag aan de orde zijn van de gelijke behandeling van residentiële klanten wat betreft het dragen van deze kosten. De Users’ group is van mening dat het mechanisme voor de inning van de federale bijdrage in zijn huidige vorm minder transparant, ingewikkelder en duurder is dan het mechanisme dat voordien bestond. De Users’ group verzoekt de autoriteiten bijgevolg te overwegen of het niet mogelijk is om terug te keren naar de regeling die tussen 2006 en 2009 van kracht was, indien nodig in combinatie met extra controlemaatregelen.
2
2. Degressiviteit: onlogische toepassing van het dubbele plafond Bedrijven die een sectorakkoord of convenant hebben afgesloten, kunnen genieten van een degressiviteitsmechanisme dat impliceert dat het tarief per eenheid van de federale bijdrage daalt in functie van de schijf van afgenomen energie. Dit degressiviteitsmechanisme heeft een absoluut plafond dat bepaalt dat de federale bijdrage van een verbruikssite die meer dan 250.000 MWh afneemt, beperkt is tot € 250.000 (€ 200.000 in 2009). Dit betekent dat een klant1, op basis van de percentages die in 2010 van toepassing zijn en het niveau van de federale bijdrage voor hetzelfde jaar, € 250.000 aan federale bijdrage zal betalen zodra hij 65.470 MWh afneemt. Elke extra afgenomen MWh heeft tot gevolg dat hij meer dan € 250.000 zal betalen, met een maximum van € 580.000 wanneer hij 249.999 MWh zou afnemen. Als zijn concurrent in dezelfde omstandigheden één MWh meer zou afnemen, bespaart deze laatste € 330.000. Er bestaat bijgevolg een grijze zone, die op € 330.000 wordt geschat, door de toepassing van een dubbel plafond bij het hoogste niveau van degressiviteit: een plafond in euro en een plafond in MWh. Deze zone weerspiegelt het maximale bedrag dat door de klant bovenop de € 250.000 zal moeten worden betaald wanneer zijn jaarlijkse verbruik tussen 65.000 MWh en 250.000 MWh ligt. Deze zone wordt overigens groter telkens de federale bijdrage toeneemt. Het plafond in euro wordt dan immers sneller bereikt, maar dat geldt niet voor het energieplafond. Dit mechanisme creëert bovendien een stimulans om meer energie te verbruiken, wat in strijd is met de ambitie om de algemene energie-efficiëntie te verbeteren. Het is moeilijk te begrijpen dat een klant die minder energie afneemt een hogere federale bijdrage moet betalen dan een klant die meer energie afneemt. Om de bovenstaande redenen verzoekt de Users’ group de autoriteiten te overwegen of het niet mogelijk is om dit mechanisme van het dubbele plafond af te schaffen.
Industriële klant die een sectorakkoord of convenant heeft ondertekend en van wie het contract voor de levering van energie geen garantie bevat aangaande het aandeel groene energie in de totale hoeveelheid geleverde energie. 1
3
3. Vrijstelling voor groene energie De regelgeving bepaalt dat elektriciteitsverbruikers kunnen genieten van een vrijstelling voor groene energie – die hen met name ontslaat van de verplichting om bij te dragen tot het Kyoto- en Denuclearisatiefonds – op basis van het aandeel groene energie in de energiemix. De energiemix is afhankelijk van de "Guarantees of Origins" (GO's) in handen van en overgemaakt door de leveranciers aan de regionale regulatoren. Deze GO's zijn een Europees label dat per geproduceerde groene MWh aan de Europese producenten wordt toegekend. Deze Europese labels kunnen binnen de Europese Unie worden geruild. Het is echter zo dat de waarde van de vrijstelling voor groene energie hoger is dan de aankoopprijs van de GO's. Om hun producten af te stemmen op de vraag van hun klanten, trachten de leveranciers steeds groenere producten aan te bieden. Ten gevolge van deze evolutie zijn er almaar minder consumenten die bijdragen tot de financiering van deze twee fondsen. Daardoor wordt het eenheidscijfer dat voor de financiering van deze fondsen wordt toegepast elk jaar hoger. Hoe hoger het vrijgestelde bedrag, hoe meer belang klanten erbij hebben om groene energie te kopen. Dit mechanisme zal enerzijds tot gevolg hebben dat alle Belgische verbruikers op korte tot middellange termijn alleen nog groene energie zullen kopen en zal er anderzijds toe leiden dat de leveranciers verplicht zullen zijn om GO's aan te kopen in andere Europese landen voor de totale hoeveelheid energie die ze leveren, zelfs als hun fysieke energie afkomstig is van kerncentrales, gasturbines, steenkoolturbines, pompstations, turbinestations, … Dit mechanisme biedt dus geen enkele garantie op een toename van de in België geproduceerde groene energie en heeft tot gevolg dat in het buitenland geproduceerde groene energie door de Belgische verbruikers wordt gesubsidieerd. Op de duur zal niemand nog bijdragen tot de financiering van het Kyoto- en Denuclearisatiefonds, ook als de financiële noodzaak om deze fondsen te voeden blijft bestaan. Op basis van deze vaststellingen benadrukt de Users’ group dat de huidige regeling voor de vrijstelling van groene energie op termijn niet houdbaar is. De Users’ group verzoekt de autoriteiten bijgevolg te overwegen om deze regeling af te schaffen of aan te passen. Tot slot vraagt de Users’ group dat de aan te brengen wijzigingen aan het inningsmechanisme van de federale bijdrage niet met een retroactief effect zouden worden ingevoerd en dat een termijn van 3 maanden gerespecteerd zou worden tussen de publicatie van de reglementaire wijzigingen en het effectief in werking treden van deze wijzigingen zodat de betrokken partijen de tijd krijgen om hun systeem aan te passen. 4