En de leeuwerik zong
Elisabeth Smid – de Graaf
En de leeuwerik zong Hoe mijn leven voorgoed veranderde door de Russenoorlog op Texel
Voor mijn kinderen en kleinkinderen
Dit verhaal is oorspronkelijk verschenen als interne uitgave in september 2010. Auteur:
Elisabeth Smid – de Graaf
Ondertitel:
Hoe mijn leven voorgoed veranderde
Titel:
ISBN: NUR:
Eerste druk:
En de leeuwerik zong
door de Russenoorlog op Texel 978-90-823798-0-8 320, 600, 681 april 2015
www.endeleeuwerikzong.nl
info@endeleeuwerikzong.nl Foto omslag:
zomer 1944, privé-collectie (met dank aan Tante Co)
Foto’s auteur omslag:
privé-collectie en Jan-Willem Smid
Foto’s illustratiekatern:
privé-collectie
© 2015. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de schrijfster.
Angst is een slechte raadgever. Vertrouw er maar op dat het goed komt.  
Herinneringen verbinden ons met het verleden, ze vormen onze basis; we geven ze aan onze kinderen door. Herinneringen kunnen warm en goed zijn, maar soms zijn ze scherp en doen pijn, zo veel pijn dat ze niet uitgesproken kunnen worden. Goed dat er dan papier is. Papier velt geen oordeel, het vangt de tranen op en geeft de woorden door, maakt herinneringen bespreekbaar.  
Voorwoord Ik heb ooit eens gelezen dat we pas met onze toekomst in het reine kunnen komen als we het verleden accepteren. Dat heb ik ondervonden.
Ik ben blij dat mijn man Siegfried en onze kinderen mij hebben gesti-
muleerd te gaan schrijven. Siegfried is enkele jaren geleden overleden. In zijn geest hebben onze kinderen mij geholpen dit verhaal tot een goed einde te brengen. Daar ben ik hen dankbaar voor.
Elisabeth Smid - de Graaf april 2015  
Proloog Het was 6 april 1980. Siegfried stelde voor naar een film op tv te kijken. Het was een Russische film over de opstand op Texel.
Die dag was het precies 35 jaar geleden dat de ‘Russenoorlog’
begon, de opstand van de Georgiërs op het eiland. Een vergeten oor-
log die nu ineens ‘het laatste front in de Tweede Wereldoorlog’ werd genoemd.
Voor mij hoefde er niet zo veel aandacht aan die afschuwelijke
Het bleek een goede film, een geromantiseerde versie van een
In de weken daarna voelde ik mij onzeker en in verwarring. Ik
periode te worden besteed; ik wilde al die ingrijpende gebeurtenissen liever laten rusten. Toch keken we.
stuk Texelse historie. De gebeurtenissen waren voor mij heel herkenbaar en confronterend. Het zien ervan maakte me onrustig.
wilde niet aan die oorlog terugdenken maar kon de herinneringen
niet meer negeren. De deur naar die angstvallig opgeborgen herinneringen was uit het slot en liet zich niet meer sluiten.
Erover praten kon ik niet. Ik durfde niet eens aan die periode
terug te denken, dan kwamen die verschrikkelijke beelden mij weer voor de geest.
9
Bouwlust, mijn veilige wereld Op een mooie zomerdag liepen mijn moeder en ik langs een landweg met bloeiende bermen. Ik zocht vergeet-mij-nietjes tussen het gras en mijn moeder tuurde met haar hand boven de ogen de weg af. In
de verte naderden twee stipjes, meisjes op de fiets. Het waren twee nichtjes uit Den Burg die een dag bij ons te gast kwamen.
Het was de zomer van 1937. Ik was vier jaar en ik begon de we-
reld om mij heen bewust waar te nemen. Het was een overzichtelijk
wereldje; misschien dat die indrukken daarom zo sterk zijn. Ik weet nog tot in detail hoe mijn omgeving eruitzag. Een vriendelijk wit
huis met een rode rozenstruik en bloeiende goudsbloemen langs de muren, aan een landweg tussen weilanden met koeien en schapen.
Mijn zusje Marry was zeven jaar en Trees twee. We konden over-
al veilig spelen, snelverkeer was er nog niet. Nu en dan passeerde
er een paard en wagen of iemand op de fiets. Voor kinderen was het een ideale omgeving om in op te groeien.
Het was een stralende zomer. Zo midden in de natuur viel er zo-
Er gebeurden alleen maar leuke dingen. Samen met Marry en
veel te ontdekken. Steeds nieuwe bloemetjes, vlinders, geluiden van dieren en altijd de leeuwerik jubelend hoog boven ons.
Trees op de foto, schrijlings zittend boven op de grote witte regen-
ton, die zo hoog was dat we de pruimen van de overhangende boom 11
konden plukken. Bij onze ouders achter op de fiets op familiebezoek of naar het strand en een ijsje eten bij de vuurtoren. Een eigen tuintje verzorgen of meerijden boven op de rug van een groot paard.
Mijn vader werkte op Bouwlust, de boerderij van zijn ouders, op ongeveer honderd meter afstand van ons huis. Zodra ik kon lopen ging ik bijna dagelijks even naar hen toe. De tuinen grensden aan elkaar, via onze moestuin stapte ik zo hun tuin binnen. Er woonden nog
drie ongetrouwde broers van mijn vader bij hen in huis. De jongsten waren zestien en achttien jaar toen ik geboren werd, het was leuk zulke jonge ooms te hebben.
Wanneer na het werk de paarden naar de wei werden gebracht,
Er was veel te beleven en te ontdekken op de boerderij. Bijna
mochten mijn zusjes en ik op de rug van het paard zitten en op de terugweg zaten we hoog op de schouders van onze ooms.
alles gebeurde handmatig, ook het melken van de koeien en als mijn
vader ‘stalwacht’ had, was ik graag bij hem. Al die spannende dingen samen met hem doen, voelde knus en toch ook wel een beetje stoer.
Mijn vader hield voor zijn plezier konijnen, een geit en een paar
schapen. Die liepen op een weilandje naast ons huis. Daar stonden
ook de hokken van de kippen en het varken. Die dieren hield hij uit praktische overwegingen, we waren in die tijd voor een groot deel zelfvoorzienend.
De grootouders van mijn moeders kant woonden in de buurt
op een boerderij die Axel heette. We noemden hen dan ook opa en
omoe van Axel. Na het overlijden van zijn vrouw bleef opa daar wonen met zijn twee zoons, die nog niet getrouwd waren.
Wanneer we bij opa op bezoek gingen, speelden we graag in de
schuur. Daar stonden allerlei spannende dingen, zoals een koetsje
waar een paard voor gespannen kon worden. Op zondag reden mijn grootouders daarmee naar de kerk. Toen opa alleen bleef gebruikte hij het niet meer, maar hij kon er waarschijnlijk geen afstand van 12
doen. Dat was gunstig voor ons.
Het was een hoog, overkapt vierpersoonswagentje. Aan de
zijkanten zaten lantaarns, een soort windlichten waar een kaars in gebrand kon worden en er waren smalle treeplanken voor in- en
uitstappen. Het koetsje werkte enorm op onze fantasie. We konden kiezen of we naast de bestuurder op de bok of binnenin plaatsnamen. Dan voelden we ons heel chic.
Aan het einde van die zomer werd Marry ziek. Ze had een pijnlijk
opgezette knie maar daar bleef het niet bij. Het waren de eerste ver-
schijnselen van tuberculose. In de daaropvolgende winter verspreidde de ziekte zich door haar lichaam en ze overleed op 31 mei 1938.
Ze was 8 jaar. Ik was toen vijf-en-een-half jaar en ik herinner mij die periode nog heel goed.
Trees en ik logeerden aan het eind van Marry’s ziekbed in De
Op een middag gingen we samen met tante Gatha naar ons huis
Cocksdorp bij ome Hannes en tante Gatha, een oudere zus van mijn moeder. Zij hadden geen kinderen.
om Marry te zien. In een lang wit jurkje lag ze opgebaard in een mooi kistje, in de slaapkamer beneden. De nonnen uit het dorp
hadden Marry, haar hoofdkussentje en het kistje versierd met witte anjertjes uit hun tuin. Het was heel mooi en zo indrukwekkend dat
ik geen verdriet voelde, ook al lag Marry daar zo stil en wit met haar oogjes dicht. Nog altijd als ik de geur van anjertjes ruik, denk ik aan Marry met gevouwen handjes in haar doodskleedje.
Het moet verschrikkelijk zijn een kind te verliezen maar mijn
ouders slaagden erin ons niet onder het verlies van hun oudste kind te laten lijden door het in te passen in ons leven. We spraken over
haar en ’s zondags gingen we allemaal samen met bloemetjes naar haar graf.
Doordat Marry een poos ziek was geweest, waren Trees en ik
eraan gewend geraakt om samen te spelen en misten we haar niet 13
bewust.
En we kregen afleiding want in de herfst werd een zusje geboren;
Maria Elisabeth, genoemd naar Marry en de beide grootmoeders.
Ze kon Marry uiteraard niet vervangen, maar mijn moeder was blij dat ze nu weer drie meisjes had. Dicht in de buurt was op precies
dezelfde dag een jongetje geboren, een ouder buurmeisje zei dat ze de ooievaar had zien vliegen. Mijn moeder was blij dat de ooievaar zich niet vergist had!
Wij vonden het prachtig, een baby, maar er waren nog zo veel
andere dingen die onze belangstelling hadden. Een ander jaargetijde bracht ook andere verschijnselen met zich mee. Op een morgen ontdekte ik dat het dorp niet meer te zien was.
‘Mist? Wat is dat?’
‘Er is een wolk naar beneden gevallen,’ zei moesie.
We noemden onze ouders niet – zoals toen gebruikelijk was –
vader en moeder, maar papa en moe en meestal zeiden we moesie, een verkleinnaampje dat Marry haar al had gegeven.
Het jaar daarop ging ik voor het eerst naar de ‘grote school’, de openbare basisschool in het dorp. Het schooljaar begon niet in september maar in april.
Nu ik op school zat, was ook de tijd gekomen dat ik moest
worden onderricht in het geloof. Het jaar daarna zou ik mijn eerste
communie gaan doen. De geloofsopvoeding vond grotendeels plaats
in het gezin. Moesie leerde ons de gebeden en de verhalen over God, Jozef, Maria en Jezus hadden we uiteraard al dikwijls gehoord.
De eerste communie beloofde een hele gebeurtenis te worden.
We moesten om Onze Lieve Heer in ons hart te ontvangen ‘rein
Al weken van tevoren werd ik, samen met enkele andere katholieke kinderen uit mijn klas, door de nonnetjes erop voorbereid.
van geweten’ zijn, zo werd ons verteld. Het geweten huisde in je ziel
en die zat ergens in je lichaam. Om het duidelijk te maken kregen we 14
een plaatje met twee hartjes te zien. Eén hartje was stralend schoon en op het andere zaten allemaal zwarte vlekken. De kleine vlekjes
waren ‘dagelijkse zonden’ en de grote stonden voor ‘doodzonden’.
Als er alleen dagelijkse zonden op je ziel zaten kon je nog veilig ter communie gaan, maar met een doodzonde op je ziel moest je dat nooit doen, dan kwam je in de hel!
Maar de biecht bood uitkomst, en de dag voor onze eerste
We leefden in een veilig, overzichtelijk wereldje.
communie werden al onze zonden in de biecht vergeven; we gingen helemaal gerust het feest tegemoet.
Maar in het jaar 1939 veranderde er veel. Pas in augustus drong dat tot mij door. Toen ik op een middag uit school kwam, vond ik mijn
moeder huilend in de keuken. Er was juist bericht gekomen dat papa in militaire dienst moest. Ik begreep uiteraard niet wat de conse-
quentie was van dat bericht en ik was er later alleen maar heel trots op dat ik moesie voor het eerst had zien huilen.
Al in oktober ging mijn vader weg, hij werd aanvankelijk gele-
gerd in Noord-Holland. Mijn moeder kreeg het druk, ze had nu de zorg voor de kinderen en de dieren en `s avonds schreef ze lange
brieven aan haar soldaat. Om de dag bracht ik op de step een brief naar de bus in het dorp en met dezelfde regelmaat kwam er post terug; ze hielden intensief contact.
In mei 1940 begon de oorlog met Duitsland. We hoorden het afweergeschut van Den Helder. De haven werd gebombardeerd.
Op ons eiland was een vliegveld vanwaar een lijndienst met
Schiphol werd onderhouden. We woonden op ongeveer zes kilometer afstand van vliegveld De Vlijt.
Op een dag kwamen er Duitse vliegtuigen, ze doken naar beneden
en schoten de hangar en de vliegtuigen die buiten stonden in brand. Ik ging snel naar boven en zag dikke rookwolken en wegtrekkende
15
Duitse vliegtuigen. Mijn moeder was een beetje boos; ik had niet naar boven mogen gaan. Ik moest nog leren wat gevaar was.
Nadat de oorlog begonnen was, kwam er geen post van mijn va-
Op 15 mei capituleerde Nederland en een paar dagen later kwam
der meer. Mijn moeder zal zich grote zorgen hebben gemaakt, maar ze liet niets van haar ongerustheid merken.
er voor het eerst weer bericht van mijn vader. We waren op verjaardagsbezoek bij de jongste broer van mijn moeder en de postbode
was zo attent de kaart daar af te geven. Moesie was heel blij. Het was
een door papa beschreven briefkaart en ergens aan de zijkant was in een ander handschrift Kriegsgefang gekrabbeld. Ze legde mij uit wat dat betekende.
Nederland werd bezet gebied. Er kwamen legertrucks met solda-
ten naar het eiland en al snel werd aan het begin van het dorp een
grote legerbarak gebouwd als voorlopige huisvesting voor de Duitse soldaten. De duinen werden verboden gebied en na verloop van tijd
werden er borden geplaatst met een afbeelding van een doodshoofd en de tekst: MINEN LEBENSGEFAHR. Aan de noord- en zuidpunt
van het eiland werd zwaar afweergeschut geplaatst en daaromheen werden aan de duinrand aan zee bunkerdorpen gebouwd.
Dit maakte deel uit van een verdedigingslinie langs de hele
Noordzeekust. Texel was strategisch belangrijk gebied. Duitsland
was in oorlog met Engeland en de vijand zou dus vanaf de andere kant van de Noordzee kunnen komen.
De Duitsers waren weliswaar onze bezetters, maar ze gedroegen
zich over het algemeen correct en ze gingen vrij vriendschappelijk met de bevolking om. ‘Die mensen hebben de oorlog ook niet gewild,’ zei mijn moeder. ‘Het systeem is fout, niet deze mensen.’ Langzamerhand merkten we meer van de oorlog. Er kwamen
Engelse bommenwerpers overvliegen, met een dreigend monotoon 16
De Russenoorlog, april-mei 1945 En toen ineens, van de ene op de andere dag, was de oorlog op ons eiland en heel dichtbij.
Op de morgen van vrijdag 6 april hoorden we schieten in de
duinen maar dat gebeurde wel meer en het was niet echt verontrustend. Later op de morgen hoorden we verhalen over een opstand van de Georgiërs – de Russen, zoals wij hen noemden. Zij zouden
in het diepste geheim een aanval hebben voorbereid en in de nacht van 5 op 6 april een groot deel van de Duitsers die het eiland bezet hielden, hebben vermoord.
De Georgiërs wisten dat, nu Duitsland de oorlog ging verliezen,
de Sovjet-Unie bleef bestaan en zij daarheen terug zouden moeten keren. Sovjetleider Stalin had al laten weten dat militairen die met
de vijand hadden geheuld bij terugkomst in de Sovjet-Unie gefusilleerd zouden worden. Ze ontketenden dus een opstand uit zelfbehoud.
Maar ondanks alle geheime voorbereidingen ging er toch iets
mis, en de Duitsers zagen kans naar het vasteland te telefoneren.
Binnen een week kwamen honderden Duitse soldaten als verster-
king naar het eiland. Daarna werd op dat kleine stukje Nederland in de allerlaatste oorlogsmaand een afschuwelijk felle strijd gestreden
die honderden mensenlevens eiste. Van de 720 Georgiërs vonden er 29
492 de dood terwijl de verliezen aan Duitse zijde nog groter waren. Ongeveer 500 Duitsers sneuvelden of werden al in die eerste nacht vermoord.
Maar het ergste was het voor ons, de Texelaars. We zaten soms
letterlijk tussen twee vuren; 117 onschuldige burgers overleefden de opstand niet.
Op vrijdagmiddag hoorden we zwaar geschut vanuit het zuiden van
het eiland, daar was de Zuidbatterij. Maar dat was twintig kilometer verderop, bij ons in het noorden was het nog rustig.
’s Zaterdags vroeg ik in de loop van de morgen aan mijn moeder
waar mijn vader was. Ze keek zorgelijk en vertelde dat papa naar
een bijeenkomst was waar besproken werd of ze de Russen konden helpen in hun verzet tegen de Duitsers. Ik kreeg een bang voor
gevoel en liep naar het veld aan de duinrand waar enkele mannen bezig waren de narcissen te koppen. Later kwam mijn vader daar
ook en samen liepen we naar huis. Gespannen vroeg ik hem hoe het
was afgelopen op de bijeenkomst. ‘Dat was een stelletje heethoofden bij elkaar,’ zei hij, ‘daar doe ik niet aan mee.’
Gelukkig, papa bleef bij ons. Hij lachte geruststellend naar me
en nam mijn hand in de zijne. Zo stapten we samen voort, alles was weer vrolijk om mij heen en de leeuwerik zong, hoog in de blauwe lucht.
Thuisgekomen hoorden we van moesie dat Karl was langs
geweest om afscheid te nemen. Hij was gelegerd op de Noordbatterij, die was door het zware geschut uiteraard nog in handen van de
Duitsers. Hij moest ’s middags vechten tegen de Russen die de vuurtoren en het omliggende gebied bezet hielden. Het zou een gevecht van man tegen man worden en Karl wist dat hij het niet overleven zou.
Hij huilde. Mijn moeder had geprobeerd hem te troosten maar hij
had snikkend gezegd: ‘Nein Mutti, ich komme nicht wieder.’ 30