2012 - Jaargang 1
HEEMBODE GEESTEREN
Blad voor de donateurs van de Stichting Heemkunde Geesteren
Heembode Geesteren is een donateursblad van de Stichting Heemkunde Geesteren
Werkgroep Donateursblad: Bé Entjes, Louis Kottink, Gerrit Reekers, Paul Sand, Rieky Telgenkamp-Hoek, Johan ter Wee en Will ter Wee-van Esseveld, Huub Wolberink.
Omschrijving foto voorpagina Wapen van Geistern
Uit het Wappenbuch des Westfälischen Adels
Activiteitenkalender 2012 14 november 2012 dia-avond over De Huyeren bij Café Zaal Kottink, Dorpsstraat 36, 7678AW Geesteren Donateurschap SHG kost € 7,50 incl. gratis entree dia-avonden + donateursblad
Druk: ConcernDrukkerij Almelo Heembode Geesteren
Voorwoord
Als Stichting Heemkunde Geesteren zijn wij vanaf 1997 bezig met de geschiedenis van ons dorp en haar omgeving. Wij doen dit door op allerlei mogelijke manieren gegevens te verzamelen die we bewerken zodat we ze aan u kunnen laten zien. Dit doen we op velerlei manieren. Wellicht bent u in het bezit van het boek “250 jaar Onderwijs in Geesteren” of hebt u in 2002 de kerktentoonstelling bezocht. Veel dorpsgenoten en oud-dorpsgenoten hebben de afgelopen jaren de dia-avonden bezocht. Mensen van heinde en ver bezoeken ons website. Dit zijn zo een aantal voorbeelden van hoe wij de afgelopen jaren de mensen de gelegenheid hebben gegeven om kennis te nemen van de geschiedenis van Geesteren. Voor het eerst in onze geschiedenis brengen wij een blad uit dat de naam “Heembode Geesteren” heeft gekregen. Om alle inwoners van Geesteren kennis te laten maken met dit nieuwe blad wordt het dit jaar gratis huis-aan-huis verspreid. Door donateur van de Stichting Heemkunde Geesteren te worden ontvangt u het blad jaarlijks gratis. Een belangrijk deel van de inhoud van “Heembode Geesteren” bestaat uit een aantal terugkerende onderwerpen zoals kerk, onderwijs, molens, bekende Geesternaren en een artikel in het Geesters. Ook willen wij elk jaar een artikel van een gastschrijver opnemen. Ton Ankoné bijt de spits af met een artikel over de revue in de jaren 1946-1954. Dankzij de inzet van een heel aantal mensen zijn we er in geslaagd om voor het eerst “Heembode Geesteren” te kunnen uitbrengen. Wij hopen dat u met veel plezier de artikelen zult lezen en zijn benieuwd naar uw reactie.
Stichting Heemkunde Geesteren Voorjaar 2012
2012 – Jaargang 1
1
Inhoudsopgave Heembode Geesteren
gastschrijver Ton Ankoné
Voorwoord Inhoudsopgave Stichting Heemkunde Geesteren De geschiedenis van Geesteren Persoonsbeschrijving Jan Kottink Molens in Geesteren Vèèrtig joar lie’n zag Geester’n der ongeveer zo oet Kerken in den vreemde Foto’s uit de oude doos In gesprek met de 101 jarige Feem Bernhard Hemmer De school in Geesteren Erve Vrielman Achter de coulissen Kadastrale atlas Incassoformulier Stichting Heemkunde Geesteren
2
1 2 3 6 10 12 16 20 24 26 28 30 36 40 44 45
Heembode Geesteren
Stichting Heemkunde Geesteren De Stichting Heemkunde Geesteren (SHG) bestaat op dit moment uit 16 enthousiaste personen die samen het Geesterse erfgoed (bevolking, onderwijs, godsdienst, enz.) in het heden en verleden onderzoeken en deze geschiedenis voor een zo breed mogelijk publiek toegankelijk willen maken en voor het nageslacht willen behouden. Op de website www.stichtingheemkundegeesteren.nl kunt u naast de nodige informatie over Geesteren ook lezen wat de SHG vanaf de oprichting in 1997 heeft gedaan.
De opzet van de encyclopedie op de site is vergelijkbaar met het inmiddels welbekende Wikipedia; een encyclopedie met historische informatie over Geesteren. U bent vrij om informatie toe te voegen, verbeteringen aan te brengen, of een overleg te starten. Hiervoor moet u zich wel eerst registreren. Deze encyclopedie is voortdurend aan verandering onderhevig. Er wordt steeds nieuw materiaal toegevoegd. Kom dus regelmatig terug om te kijken of er nog nieuwe gegevens zijn die u mogelijk interesseren. Wilt u informatie aanleveren of heeft u vragen? Mail dit naar info@stichtingheemkundegeesteren.nl
2012 – Jaargang 1
3
De SHG is onderverdeeld in de volgende vijf werkgroepen: Werkgroep Archivering het waar mogelijk en wenselijk digitaliseren van te archiveren materialen waarvan de SHG vindt dat die aan het archief moeten worden toegevoegd. het conserveren en fysiek archiveren van materialen waarvan digitalisering niet mogelijk of wenselijk is. het digitaal administreren van alle (digitale en niet digitale) archiefstukken op een zodanige wijze dat overzicht en inzicht wordt verkregen over het archiefmateriaal dat de SHG beheert. het structureren en beheren van het digitale archief. Werkgroep Fotografie het verzamelen en beschrijven van foto’s uit het nabije en verre verleden; het maken en beschrijven van foto’s in het heden; alle voorkomende werkzaamheden met betrekking tot fotografie. Werkgroep Internet het inrichten en onderhouden van een website van de SHG het zo breed mogelijk toegankelijk maken van het in beheer zijnde archiefmateriaal. het onderhouden van contacten die via de internetsite tot stand komen. participeren in maatschappelijke ontwikkeling m.b.t. oudheidkunde en internet. Werkgroep Promotie alle promotie activiteiten voor Radio, Televisie, Dag- en Weekbladen; het kenbaar maken van de activiteiten van onze stichting; de aankondiging van een jaarlijkse donateuravond, de inhoud van deze avond wordt aangedragen door de commissie “Producties”. Deze aankondiging wordt middels redactionele stukjes in de regionale weekbladen geplaatst. het verzorgen van de posters. registratie van de bezoekers bij de toegang van de avond. Werkgroep Productie het inventariseren, coördineren en verzamelen van alle reeds aanwezige- en nieuwe, onderwerpen om deze in boekvorm, tijdschrift en dergelijke te publiceren; het aandragen van allerlei informatie voor een tentoonstelling of donateuravond. 4
Heembode Geesteren
De huidige samenstelling van de SHG 2012 Bé Entjes Gerard Hemmer Marinus Huzink Bertus Klein Haarhuis Gerrit Kokhuis Louis Kottink Harrie Meinders Joop Prinsen
Gerrit Reekers Paul Sand Herman Silderhuis Rieky Telgenkamp-Hoek Jan Velthuis Johan ter Wee Will ter Wee-van Esseveld Huub Wolberink
Gerard Hemmer en Gerrit Kokhuis ontbreken op de foto.
De SHG zoekt nog meer enthousiaste mensen die ook een bijdrage willen leveren aan de Heemkunde van Geesteren. U belangstelling kunt u kenbaar maken via het email adres: info@stichtingheemkundegeesteren.nl of bij één van de bovenstaande leden. 2012 – Jaargang 1
5
De geschiedenis van Geesteren. Inleiding Nu de SHG gestart is met de Heembode Geesteren, ontkomen we er natuurlijk niet aan bij het begin te beginnen. In een aantal delen zullen we u daarom meenemen door de geschiedenis van Geesteren. In chronologische volgorde worden de belangrijkste onderwerpen behandeld die Geesteren hebben gevormd en waarmee een beeld zal worden opgebouwd vanaf de voorlaatste ijstijd tot aan het heden. Deel 1. Het ontstaan van Geesteren.
In de voorlaatste ijstijd had het landijs zich vanaf de Noordpool zo ver in zuidelijke richting uitgebreid, dat half Nederland ermee bedekt was. Gedurende deze periode tot en met het einde van de laatste ijstijd, ca. 15.000 jaar geleden, werden profiel en samenstelling van de bodem bepaald. In noordoost Twente had een gletsjertong, vooruitschuivend door het Dinkeldal, aan beide zijden de bodem bijna 200 meter omhoog gedrukt en zo de stuwwal ten oosten van Mander en Vasse gevormd uit materiaal, deels afkomstig van de Dinkel, deels aangevoerd door de gletsjer zelf: grote en kleine keien, grind, zand, klei en leem. In het tussenliggende, warmere tijdvak, werd dit materiaal gedeeltelijk met het smeltwater naar lager gelegen gebieden vervoerd, de fijnste deeltjes het verste weg. Daarbij werden verschillende beekdalen diep in de stuwwal uitgesleten. IJskoude, westelijke stormen bedekten daarna, gedurende een erg droge periode, de zo gevormde bodem met een laag zand, afkomstig uit de kuststreek. De hoogteverschillen die de werking van het ijs had doen ontstaan, werden kleiner en het profiel kreeg de vorm zoals wij die nu kennen: in het oosten de stuwwal met een hoogste punt op ca. 80 meter boven N.A.P., naar het westen toe eerst vrij snel, daarna geleidelijk aflopend tot ongeveer 22 meter boven N.A.P. in Manderveen en zo’n 15 meter rond Geesteren. Vanaf 10.000 jaar geleden werd het geleidelijk aan warmer en vochtiger en kon het plantenleven, dat in de koude periodes was verdwenen, zich gaan herstellen. Gedurende de volgende 2000 jaar ontwikkelden zich op de hogere gronden 6
Heembode Geesteren
uitgestrekte berkenbossen, die later grotendeels werden verdrongen door grove dennen. Op de laagste plaatsen waar, vermoedelijk door de aanwezigheid van keileem, smelt- en regenwater niet in de bodem wegzakte, bleef dit in ondiepe kommen in het zand staan. In deze plassen begonnen veenmossen te groeien die zich uitbreidden tot dichte, sponsachtige plakkaten. Onder invloed van de toch nog steeds koele, maar zeer vochtige atmosfeer, vond al snel veenvorming plaats. De meest gunstige periode voor de hoogveenvorming lag 7000 tot 6000 jaar geleden, waarna de temperatuur geleidelijk begon te stijgen. Er konden toen meer warmteminnende boomsoorten tot ontwikkeling komen, zoals eik, iep, linde, es en hazelaar. De broekgronden raakten begroeid met zwarte elzen. Pas omstreeks het begin van de Christelijk jaartelling was het warm genoeg geworden voor de komst van de beuk en de haagbeuk. Intussen had de mens haar eerste, belangrijke invloed op het tot dan toe natuurlijk gevormde landschap gehad, zij het onbewust. Roofbouwplegende landbouwers waren omstreeks 5000 jaar geleden in deze streken verzeild geraakt. Ze vestigden zich tijdelijk op geschikte plaatsen in de buurt van stromend water en voorzagen zich van landbouwgrond door het verbranden van een stuk bos. In de as zaaiden zij de door hun meegebrachte graansoorten. Na enige jaren van zaaien en oogsten raakte zo’n akker uitgeput en zocht men ergens anders een nieuwe plek. Op de verlaten, voedselarme akkers ontwikkelden zich verschillende heidesoorten. In de loop der eeuwen verdwenen op deze wijze grote stukken bos en kwamen er heidevelden voor in de plaats, wat een verrijking van het landschap betekende. Vanaf het moment waarop men ontdekte hoe het eenmaal verworven bouwland kon worden bemest, was de tijd rijp voor blijvende vestiging van boeren, ca. 1500 jaar voor Christus. Men was in deze streken aangewezen op de landbouw als middel van bestaan; de gras- en hooilanden die voornamelijk langs de beken lagen, waren slechts voldoende voor een beperkt aantal koeien. Heide om schapen te kunnen houden was er daarentegen genoeg. Door nu de koeien vrijwel doorlopend, en de schapen 's nachts in de stal te houden, kon de mest gemengd met humusrijke heiplaggen, grasplaggen of bosstrooisel, worden verzameld om daarmee de landbouwgrond te verbeteren. Na de oogst liet men bovendien de schapen op de stoppels lopen voor directe bemesting. Deze manier van bedrijfsvoering had de landbouw afhankelijk gemaakt van de aanwezigheid van een oppervlakte woeste grond, die vele malen groter moest zijn dan die van de akkers of essen. De heide kon namelijk. maar eenmaal in de 7 à 10 jaren worden afgeplagd: deze tijd was nodig voor de vorming van een nieuwe, bruikbare humuslaag. Iedere nederzetting had de beschikking over de onontbeerlijke woeste gronden, die rondom de essen lagen en die zich uitstrekten tot aan het gebied dat in gebruik was bij de naburige nederzetting. Op de essen hadden de boeren hun eigen akkers; in de maten langs de beken later ook hun eigen weidegrond. De woeste gronden met bos, heide en veen waren daarentegen in gemeenschappelijk gebruik. In de bossen 2012 – Jaargang 1
7
kapte men bomen voor de bouw van boerderijen, schuren en stallen. Verder was er hout nodig om te stoken, voor het maken van afrasteringen, gereedschappen en gebruiksvoorwerpen. In de herfst liet men de varkens in de bossen lopen om ze te mesten met eikels en beukennootjes. Naast heiplaggen stak men ook veen af om gedroogd als brandstof te dienen. Op de heide liet men de schapen grazen en in droge tijden konden de koeien weiden op het magere gras dat op de broekgronden groeide. Zo waren de nederzettingen Mander en Vasse ontstaan in het vruchtbare gebied aan de voet van de steile, westelijke helling van de stuwwal, in de buurt van een beek. Archeologische vondsten wijzen op bewoning omstreeks 1500 jaar voor Chr., historische aanwijzingen zijn er voor Mander pas in 797 na Chr., voor Vasse tussen 933 en 966. Als gevolg van verbeteringen in de landbouwtechniek waardoor er meer voedsel geproduceerd kon worden, nam gedurende de 11de en 12de eeuw in heel Europa de bevolking toe. Er ontstond behoefte aan meer landbouwgrond en vrijwel overal was men dan ook bezig met het ontginnen van ongecultiveerde gebieden. Vanaf 1200 zijn er meer gegevens bewaard gebleven en van voor het einde van de 14de eeuw beschikken we over de namen van 27 boerderijen in Mander, 19 in Vasse en 30 in Geesteren, dat ruim 10 km ten westen van Mander en Vasse op een zandrug in het veen was ontstaan en waarvan de oudste gegevens dateren uit 1207. In het oosten van ons land, waar de nederzettingen inmiddels waren uitgegroeid tot buurschappen, (gehuchtjes) zag men de gevolgen van deze ontginningsdrang al gauw onder ogen. Door het aanleggen van nieuwe akkers ging woeste grond verloren, terwijl voor de bemesting hiervan nog meer heideplaggen en meer vee nodig was. Voor het vervoer van de plaggen was meer trekkracht nodig: het aantal paarden en runderen steeg waardoor de beweiding van de toch al spaarzame groengronden intensiever werd. Kortom, het evenwicht tussen bouwland en woeste gronden kwam in gevaar. In de loop van de 13de, 14de en 15de eeuw ontstonden als gevolg van deze dreiging, vanuit de buurschappen de zgn. ‘markegenootschappen', organisaties van hoeve-eigenaren die tot doel hadden de gebruiksrechten op de woeste gronden te regelen en verdere ontginning tegen te gaan. Hierover in de volgende editie van de Heembode meer. Wanneer men destijds de Huyeren bereikte, bevond men zich duidelijk op een zandrug die lag opgesloten tussen de ontoegankelijke moerassen van het Manderveen, het Langeveen en het Gravenveen, van welke laatste wildernis een groot gedeelte werd aangeduid als Friezenveen. Op die zandrug of geestgrond hebben zich ooit landbouwers gevestigd. Het woord "geest" is een aardrijkskundig woord dat "zandgrond" betekent en meer speciaal een zandige rug in moerassig gebied. 8
Heembode Geesteren
De naam de Huyeren duidt op een "heurne" (zoals in Broekheurne), wat woonhoek of buurt betekent. Zo'n naam als Broekheurne spreekt voor zichzelf; het was een hoek bij een "broek" of moeras gelegen. Het woord huyeren kan dan ook herleid worden van het werkwoord (thuis)horen, in het Twents "thoesheurn". Zo moet Geesteren eens Geesthorn, Geesthuyeren of Geestheurne geheten hebben. Dat wilde zeggen dat er een hoek of heurne was, waarin wat land lag of een paar huizen stonden op een "geest" of zandrug. Tenslotte werd de naam Geesteren. Deze naam Geesteren was in een van deze vormen blijkbaar al in gebruik in de 11de eeuw. Dit valt af te leiden uit het verhaal dat een zekere Jacobus van Gestern, al in 1207, samen met andere Twentse edellieden, getuige van de schenking van de kerk van Ootmarsum aan het klooster van Weerselo. En twintig jaar later liet een andere Van Gheijsteren het leven toen hij aan de zijde van de bisschop van Utrecht in de slag bij Ane vocht tegen roofridder Rudolph van Coevorden. Veel beter zijn ze er niet van geworden want de familie moet het hof in 1268 verkopen aan de heer van Almelo. Het gaat hier om de oude Hof van Geesteren, een erf dat al vroeg in de 13de eeuw naam had. Het was eigendom van de adellijke familie Van Gestern of, zoals het in latere jaren werd geschreven, Van Gheijsteren. Deze graaf Hendrik van Almelo noemt de Hof van Geesteren in zijn boeken de Meijershof. Die naam duidt er op dat de bewoner een doorslaggevende stem had bij het verdelen van de rechten op gebruik van de gemeenschappelijke woeste grond. Afhankelijk van de omvang van de boerderij had je een stem in de vergadering en aanspraak op delen van de woeste grond. Door de eeuwen heen waren er zo'n 16 erven die op deze manier samen de dienst uitmaakten. De meeste ervan lagen rond de Loo-es. Zo waren daar naast Erve de Meijer en Erve Mensink (Mensman) onder meer nog Erve Elberink (nu Haselbekke), Erve Wulferink, Erve Effink (nu Dierink), Erve Hamer (nu Bruggink), Erve Harmelink, Erve Wesselink, Erve Joostink, of 't Joost (nu verdwenen) en Erve Booyink. Diverse families bewoonden Erve de Meijer en namen van lieverlee De Meijer aan als achternaam. Nog steeds is het deze naam in gebruik waarmee de huidige bewoners in de volksmond worden aangeroepen. 2012 – Jaargang 1
9
Jan Kottink
Jan Kottink Wie is Jan Kottink. Jan werd in 1929 geboren als tweede in een gezin met negen kinderen. Zijn ouders waren Johannes W. Kottink (woltersjan) en Johanna B. Kamphuis (kaampsmid). Zij bezaten naast hun boerderij tevens een café. Jan werd dus geboren als zoon van een caféhouder en heeft ‘zodeunig” het Geesters goed leren kennen. Na Mulo en Rijks HBS in Almelo, 2 jaar militaire dienst en MTS (nu HTS) Enschede huwde hij met Betsie Fleerkotte uit Tubbergen. Jan verliet op 35 jarige leeftijd Geesteren, Hij werkte destijds bij Stork in Hengelo. Voordien werkte hij 2 jaar in Calcutta (India) voor Moeder Teresa in de sloppenwijken van deze stad. Na 10 jaar Stork kwam hij na een tussenstation in dienst bij ingenieursbureau Tebodin in Hengelo, met hoofdvestiging in Den Haag. Via dit bureau werkte hij enige tijd in Arabië (Abu Dhabi) in de olie-industrie. Nadat hij op 62-jarige leeftijd met de vut ging, heeft hij zich jarenlang bezig gehouden met de studie van het dialect van zijn geliefde Geesteren. Hij begon met het schrijven van een manuscript, dat hij voorlegde aan enkele autochtone Geesternaren, waaronder meester Braakhuis. Jan schrijft in het fonetisch, dat wil zeggen schrijven zoals men het hoort. Jan Braakhuis maakte hem er op attent dat men in Geesteren niet “vlees”, maar “vliis” zegt (een lange ii, zoals aa). Ook de Twentse doffe ô in bijv. “bôl” schrijft hij met een kapje er op. Men gebruikt immers toch ook wel de ö. Maar de ii en de doffe ô werd door de Twentse Schrieversbond niet geaccepteerd, hetgeen ontaardde in een voortdurend gevecht. Nadat hij met de vut was gegaan en aan zijn studie “Geesters” was begonnen, schreef hij woordenboeken, grammatica, proza, gedichten, limmeriken, de roman “de hoofstie” en wat al niet meer. Zo schreef hij samen met zijn broer Louis een boek over de Marke Geesteren. Na 20 jaar vond hij het genoeg en is hij gestopt met zijn “schrieverij”. Hij is nu 82 jaar, zit al enkele jaren in een rolstoel, maar is verder nog kerngezond en helder van geest. Gezien zijn leeftijd heeft hij alles overgedragen aan zijn neef Rob. 10
Heembode Geesteren
Hieronder een gedichtke van zijn hand.
Geester dat is het doarp, woar ik geböarn zin, woar ik in de weeg lag, doar lag mien begin. dat is het doarp, woar ik schôôl gön, woar vuuer de earste klas, nen Mensmans Merie stön. dat is het doarp, woar ze huult en lacht, woar de jeugd ok oetgeet, tot deep in n nacht. dat is het doarp, woar nog eenheed is, woar boeer en böarger zit, neust mekaar in de Mis. dat is het doarp, woar ok de tied duuer geet, woar, loot wej hopn, dat doarp dizze tied vesteet.
(Uit: “Gedichtkes in mienne môôresprook” door J.A. Kottink).
2012 – Jaargang 1
11
Molens in Geesteren. In het verleden was Geesteren in het bezit van 18 molens en maalderijen. Het kunnen er meer geweest zijn, dat is echter niet te achterhalen. Over enkele molens zal in de komende edities van de “Heembode” beknopt het één en ander worden verteld. De maalderijen, bestaande uit a) ros- of tredmolens bij boerderijen en b) elektrisch aangedreven molens aanwezig in filialen van de ABTB, Landbouwersbank, enzovoort zullen buiten beschouwing worden gelaten. Hierover is weinig vermeldenswaardig bekend. Slechts de vier bekende molens, zijnde twee windmolens, nl. De Grote Geesterense Molen en de molen bij de Knoefbakker, en twee watermolens, nl. de Wirremolen en de Norremolen, zullen in de komende uitgaven van de “Heembode” worden behandeld. De molens en maalderijen in Geesteren zijn als volgt onder te verdelen, t.w.: Op de Vermolen 3: een oliemolen, een papiermolen en een ijzermolen. In de Muldershoek 5: een korenmolen, een gruttemolen, een elktrische graanmolen, een molen aangedreven door stoom en een electromolen. Bij het erve Kotman: een grondzeiler. Op het erve Mensman: een ros- of tredmolen. Bij de Knoefbakker 2: een stellingmolen en een electromolen. Bij café Warmelink: een electromolen. Bij Hein Kottink t.o. het café: een electromolen. Bij Oude Elberink aan de Vriezenveenseweg: een electromolen. Bij Kienhuis 3: een standaardmolen, een stendermolen en een bovenkruier (de huidige molen). Samen dus 18 molens en maalderijen. In de loop der tijden heeft Geesteren ten aanzien van haar molens flink ingeleverd. Drie van de vier voornaamste molens werden gesloopt en van het aantal maalderijen is er niet één over gebleven. Ook de rosmolen bij Mensman is verdwenen. Van de drie bekende verdwenen molens is nog vrij veel te achterhalen. Er wordt nog dikwijls over geschreven en verteld. De waterkorenmolen bij Masselink ”de Watermulder” in de Muldershoek werd door het Waterschap de Regge het benodigde water voor het draaiende houden van het waterrad ontnomen, en eenmaal niet meer in gebruik zijnde afgebroken. De wat kleine, maar niet minder mooie windkorenmolen van de Knoefbakker werd door blikseminslag getroffen, en grotendeels vernield zijnde, niet herbouwd. De oeroude wateroliemolen op de Vermolen werd vanwege het ernstig verval en het ontbreken van de benodigde middelen niet meer gerestaureerd. Deze molen stond in het verleden bekend als “Wirremolen” (1323) als “Verremoele”
12
Heembode Geesteren
(1475) en later gewoon als “Vermolen”. Ook werd de molen wel “Vehrmolle” genoemd. Deze molen wordt voor het eerst genoemd in 1268.Het betrof hier een onderslag watermolen, het geen wil zeggen dat het water onderlangs het molenrad in beweging brengt. Het was een grote sterke molen. Vooral in de laatste vijftig jaar van haar bestaan, toen in de verre omtrek geen oliemolen meer werkte, kwamen de klanten met hun raap- en koolzaad uit heel Twente, zelfs uit veraf gelegen plaatsen als Ommen, Coevorden en Hardenberg. Naast raap- en koolzaad werd ook huttentut (vlasdodder) verwerkt. Het ging in deze om de olie die vrij kwam. De zaadbolsters werden tot koek geperst voor het vee. Het vlas werd verwerkt tot linnen en het vlaszaad leverde de lijnolie. De molen beschikte ook over een pelinstallatie, waarmee de gerst en de haver van hun bolsters werden ontdaan. Het malen van het gewonnen graan moest dan elders gebeuren. De Wirremolen in zijn beste jaren.
In het verre verleden was de molen eigendom van de familie Van Gheijsteren.Landadel. Door geldnood gedwongen, werd de molen in 1268 verkocht aan de graaf van Almelo. Op latere datum (1594) werd hopman Boeymer eigenaar van deze molen. Rond 1600 liet hij een huis bouwen in de buurt van de watermolen. Na
zijn dood kwam het huis in 1676, na veel geharrewar tussen de nazaten over de erfenis, in het bezit van Jan Eylers. Hij kreeg ook de molen in zijn bezit. Na de zijn dood waren er diverse eigenaren, waaronder in 1721 ds. Wolter Dull, predikant te Tubbergen 2012 – Jaargang 1
13
samen met baron van Hambroick tot Weleveld. In 1760 krijgt ds. Dull het geheel in zijn bezit. In 1807 werd Herman Meiling eigenaar bij erfenis. Lang heeft hij de molen niet bezeten, want reeds in 1808 overleed Herman. In 1809 werd het Vermolencomplex voor de som van 24.000 gulden verkocht aan winkelier Hendrikus Revius te Tubbergen en zijn echtgenote Catharina Hallbrood. In 1811 verwierf predikant Donckermann in Tubbergen het complex. In 1817 begon het echtpaar Donckermann-Hallbrood met de verdere ontmanteling van het complex. Het werd in 29 veildelen opgesplitst, maar in 1819 bleek het gehele complex alleen aan de cichorei fabrikant Herman Albertus Röbken uit Albergen te zijn overgedragen. Hoe één en ander is gelopen is niet bekend. Hier past enig voorbehoud. Röbken was afkomstig uit Lengerich. Hij huwde in 1800 Geertruid Tenniglo. Zij stierf in 1807. Hij hertrouwde in1809 met Johanna Hilbring en stierf in 1845 op 85 jarige leeftijd. Aangezien een dochter van Röbken gehuwd was met de Ootmarsumse koopman en grutter J.G.G. Eenhuis kwam door vererving het geheel in bezit van de familie Eenhuis. De ondergrond van de molen en van de erven Meijer en de Horst werd in 1916 verpacht aan J. Droste. In 1984 heeft Louise C.F.M. Eenhuis, als enige erfgename, het hele complex overgedragen aan de fam. Droste.
De Wirremolen hevig in verval. Het lijkt onvoorstelbaar maar in 1922 kwam er een eind aan de activiteiten rond de molen. Het water van de Molenbeek sleep steeds grotere gaten onder het op palen staande bouwwerk. Het lijkt er echter op, dat mede de komst van elektriciteit van doorslag gevende betekenis is geweest en tot opschorting van de activiteiten heeft geleid. In 1930 werden de restanten van deze eens zo trotse molen definitief verwijderd. De kollergang (molenstenen) staan nu op het erf van erve Kampboer in het dorp Geesteren. 14
Heembode Geesteren
Wederopbouw in het Openluchtmuseum te Arnhem ging niet door wegens de te hoge transportkosten. 2012 – Jaargang 1
15
Véértig-vieftig joar lie’n zag Geester’n der ongeveer zo oet: De pastoor van oonze keark was pastoor Kempers, neust zien wie’jwaterskwast gebroeken hij zien jachtgeweer um zien zielherdersschap kracht biej te zetten. Pastoor Kempers har ’t roar ovver nöm’n van Pastoor Mulder. Mulder stön bekeand um zien krachtdadig optreden, hij kwam oet ne “pearefamile, en as ie nig gauw genog an de kaant gungen met oen peard en waag’ as hij der langs wol met zien auto dan nam hij oe zo de lien oet de haand. Hij stön ok bekeand as de pastoor den ne hekel har an kléén geld op de collecteschaal. Hij zea dan ok op ’n preakstool dat hij dat ping, ping, ping nig an de oarn kon hemmen, dus leever papieren guldens en rieksdaalders op de schaal zag. En as ie achter in de keark bleeven stoan leut hij oe der zo duur de plaatselijke veldwachter Maters of Kleine Punt oetzetten. Op de leagere school wörden de buk’kes en de sik’kes good oet mekaar heul’n. Zuster Alacoque was hoedster oaver de wichter an de Vreezenvenseweg en meester Braakhoes was good baas oaver de veant an de Dorpsstroat. Mèèr joaren dóá’rvuur zag het der ongeveer zo oet. De Boerenleenbaank was de ennige baank in Geester’. Tonnie Ankoné en twee wichter konnen al het geld in Geester’ alleen behearn. Later zat der ne hele koppel um alle hypoteken op papier te kriegen. Met nen fikse griep of a’j verklommerd wassen gung ie noar dokter Vemer en later noar dokter Sondermeijer en nog later noar Martens. Vuur het zwoar ofkalven van ne koo, ’n zeek vearken of nen kraanken sik gung ie noar dokter De Bok. En as de koo echt zwoar mos ofkalven gung ie noar Hemmers Jan. Jan kwam bie nacht en ontie’j, altied in gezelschap van ziene dochter Sien, ziene vaste chauffeuse. Als was ’t kalf nog zo zwoar, Jan kreeg het der umsgeliek of, als was ’t ok an stuk’. Met ne vastgelopen dynamo, ‘n slag in ‘t rad of ne lekken baand ko’j terecht bie de Krik (G. Blokhuis), Kröwels Jans (J. Kreuwel-Potdomie Jans) of Bossel Gait (G. Busscher) doarvuur noar Möllen Jan (J. Roelofs). Jan zetten op de rekkening met ’n heel mooi haandschrift oetgebreid wat hij oet had voert, Zoas: “Band geplakt, was niet lek, opgepomt 5 cent”. En as goeie’n road: “Berijd steeds harde banden, harde banden lopen lichter en slijten minder”.
16
Heembode Geesteren
Met ne lekke melkbus of a’j de heng van ’n emmer of hadden gung ie noar Mossmid (G.Mos), Damhoes-smid (B. Damhuis), de Kaamp-smid (J. Kamphuis), de Huus-smid (G. Haarhuis) of noar Smid Toon (A. Kamphuis). De stoet wörden bakt en vaak ok nog oetveant duur: Mullers Bearnd (B. Masselink), Möllen Bearnd (B. Roelofs), Waterbakkers Toon (A. Gehring), Smid Hein (H. Kamphuis), De Doarpbakker (G. Wermelink), De Pettenbakker (J. Oude Elberink), Kienhoesbakker (J. Kienhuis) en de Knoefbakker (G. Boswerger). Smid Hein had as reclameslogan: ”De haan kraait het uit, er is geen betere dan H. Kamphuis beschuit” De meeste bakkers hadden der ok nog ’n kleen weenkelke bie vuur de dagelijkse bosschoppen.
En vuur andere bosschoppen, zoas Vim, Ata, Erdal schoonsmeer en Sunlight zeep ko’j vrooger ok terecht bie Tib Bearnd (B. Tibbe), Hanen Jens (J. Weghorst), Bakkers Jan (J. Gehring), Hale Greads (G. Hilberink), Loo Jens (J. ten Velde) en ’n Bosman (J. Oude Nijhuis). Peteröllie (petroleum) kon ie kopen bie Smidbets Gait (G. Kreuwel) en bie Broer Reekers. In de slagerie’j van Hoek Bearnd en Trui en Theo Kottink ko’j terecht vuur ’n steenkesdik stuk vet spek, speklappen, metworst, bloodkook en lèverworst. En ok wâ gehakt, en nig alleen op woensdag-gehaktdag.
2012 – Jaargang 1
17
Van de cafés hebt de Waterbakker en Kienhoes de tap slötten, Imming har hem a vol eerder dicht doan. Meer wij hooft gen dörst lie’n, want De Bakker (Wermelink), De Köster (Kottink), De Knoefbakker en Steggink hebt oetbreid, en nig te vergetten de Kaampboer en de kantines bie de sporthal, bie Stevo, bie de klootscheters en bie het doevenlokaal. Geester’ har dree schoonmakers, Bekkel Jan (Nijhuis), Breukers Bearnd (Hamer) en Hèèrm’n Jantje (Elferink). Veekoopleu wan’n der in die tied ok wa: Gait Reekers, De Haan’n Keerls (Bearnd en Jens Peulken), Scholten Hendrik (H. Kuiphuis), Graads zien ’Gait (G. Leus) en ok nog 2 net op ’n raand van Geester’: J. Voshaar (Dan Jan) en J. Lenferink (De Snuit). En inkopers vuur de verkoopvereniging o.a. J. Kottink (Wolters Jan), H. Geerdink (Herman van de Halve Maan), G. Oude Wesselink (Boon Gait), G.Timmerhuis (Hutten Gait) en G. Kamphuis (Kotkaamps Gait). En vuur de GOS, G. Oude Wesselink (Boon’n Geartke). Geester’ har toen nog nen eegen wethoolder in de persoon van Hearmboer en doarnoa Hemmers Bearnd. Ie hoven toen vuur iedere pisbosschop nig noar ’t Gemeentehoes: Hemmers Bearnd heul iederen zundagmoargen sprekuur bie de Köster oftewel café Kottink. In die tied hadden de vearken nog nooit van de K.I. heurt. ’n Beer van Masselink Dieks (H. Kroeze), Pöl Herman (H. Leus) en van Flearman (G. Steggink) oet de Huyer, deun ’t vuur de wil en met ’t schoem op ’n bek. Geester’ har ok zien eegen schoonmaakbedrief, de Weijers-vrouwleu en breur Gerard. Vuur nen onderboks met of zonder lange piepen en ’n hemd of nen hemdrok ko’j bie De Bossnieder (Hemmer), Koopmans of Veldhoes terecht.
En vuur ‘n mooi zundag moatpak göng ie noar Sniederjans. Stamsnieders Gerard bracht, geheel in stijl, met twee zwarte peare vuur de liekwaag de dierbare overledenen noar de keark. De eerste trekkers kwammen bie de boer’n op ’n belt. Bie Timmersboer kochten ie toen nog ‘n helder best wearkpeard, Mensman was meer in vuur ’n luuks rie’peard en bie Bruggenbakkers Hein ko’j terecht van ne kir tot ne luuksen, meer aait nen mirakelsen besten, en vuur wéénig. 18
Heembode Geesteren
Manna’s Frits was de drogist. Van pil of condoom har Frits nog nooit heurt. Het was toen: Vuur ’t zingen de keark oet en as ‘t oe kleuten har Frits ok genne predictor. Geester’ har ok nen eegen fotograaf in de persoon van Graads Hamer. As Graads ne foto maken kreup hij altied onner ’t zwarte deuk’ke. De jeugd was in de wek ’s aovend bie ‘t hoes. Zundags dan kon ’t geburen. Um de annere wek ko’j daansen bie de Köster of bie de Bakker. Dat begun um zövven uur en um elf uur was ‘t oflopen. Noe is dat wa aans: ’t Oale kleene café’ken van Broer Steggink en ‘t weenkelke van Flearmans Dieka is noe umteuverd tot het broene café van Harrie. Doar koomp de jeugd van Geester’ bie mekaa, meer pas um elf uur ’s oavends, dan goat ze um twaalf uur weg en komt um vief uur wier. De Luuks-vrouwleu (dames Kock) hadden midden op ’t doarp heer éégen kleene weenkelke. Vuur nen gebakken vis, nen niej’n heering, nen zoeren of nen rolmops ko’j terecht bie Water Hein (H. Reinerink) mear den har ok greunte en fruit. Vuur bloomen en plaanten ko’j, terecht bie Finkers in de Röringstroat. Het hoar ko’j loaten snie’n bie Krukkert en bie Grondhoes. Die ko’n oe’n board der ok of doon, nee nig met ne philishave of ’n scheerapparaat meer met ’n vliemschearp mes. Het motto was: Ai’j scheur’n wilt wón’n dan mó’j stilzitten. Vuur meubels, ’n schriefblok, balpennen, potleu, gum en spólgood meer ok stoffer en blik ko’j terecht bie Veldhoes Bernard. En as hij ’t nig op vuurroad har kreeg hij ’t moarn of token wek’ wa wier. Huzink Marinus, Bekkel Bearnd (B. Nijhuis) en Bekkel Jan (J. Nijhuis) brachten de post, de olderdomsreant en vuural het nie’js roond in Geester’. Vuur at ze oe de brulftenkaart deu’n kon ze oe a vertellen of ie ’n helen dag of alleen ’s aovends mossen. As ‘n Groten Vrielink van De Deele net zo good har können schrieven as leegen was hij noe beroemder west as Harrie Potter. Der was nog wâ völ meer in Geester’, mear duur de joaren hen is der ok heel völ verannerd, doar kommen wij ‘n anner moal op terug. 2012 – Jaargang 1
19
Kerken in den vreemde Voordat er een kerk in Geesteren kwam moest men eeuwenlang elders hun heil zoeken. De eerste kerkdiensten werden in Ootmarsum bezocht, men moest er wel eerst 2,5 uur voor lopen. Later toen Tubbergen een kapel kreeg hoefde men minder ver te lopen, en toen de reformatie uitbrak moest men uitwijken naar Vriezenveen. Kerstening van Twente Abt Gregorius, die de derde bisschop van Utrecht werd genoemd, zond omstreeks 770 de Angelsaksische missionaris Lebuinus richting de IJssel. De bisschop gaf Lebuinus de Angelsaks Marcellinus als medehelper mee om het geloof te verkondigen. Ze bouwden eerst een kerkje in Wilp en staken daarna de IJssel over om in Deventer ook een kerkje te bouwen. Toen deze klaar was kreeg Marcellinus de opdracht het verdere oostelijke gebied te missioneren. De eerste parochies in Twente Oldenzaal en Ootmarsum waren de twee eerste parochies in Twente. Lange tijd bezaten zij het alleenrecht van dopen. Gelegenheid tot dopen van volwassenen was er alleen in de paasnacht en de avond voor Pinksteren. Dopen geschiedde door onderdompeling. In Ootmarsum en Oldenzaal werd tweemaal per jaar de Send gehouden. Dit was een kerkelijk vergadering voor geloof en zeden (Send is afgeleid van synode; dit is een kerkelijke vergadering). Had iemand een misdrijf gepleegd welke met godsdienst, geloof en zeden verband hield, dan werd hier vonnis geveld. De parochiegrenzen waren nog niet omschreven. Ootmarsum omvatte destijds de hele streek die nu wordt gevormd door de gemeenten Dinkelland, Tubbergen en Almelo. Ootmarsum In 917 is er een kleine kloostergemeenschap in Ootmarsum met een houten kerkje. Rond 1050 werd dit houten kerkje vervangen door een stenen kerk die stond in wat nu Oud-Ootmarsum heet. Dit kerkgebouw is in 1196 in vlammen opgegaan door toedoen van de Drenten. Deze Kerk van de H.H. Simon en Judas te Ootmarsum hielpen de graaf van Gelre 20
Heembode Geesteren
om Overijssel te veroveren dat in handen van de bisschop van Utrecht was. In 1220 is men in Ootmarsum begonnen met de bouw van de huidige stenen kerk. Ootmarsum werd in de jaren die volgden de moederkerk van een hele reeks kapellen in de omgeving. In 1150 was dat al gebeurd in Denekamp, in 1236 volgde Almelo en omstreeks 1280 werd er in Tubbergen een kapel gesticht. Kapel te Tubbergen Volgens een register van kerkelijke tienden (het tiende deel van de opbrengst van het land kwam aan de bisschop) zou het ontstaan van de kapel in of vóór 1276 zijn geweest. Wel zeker is dat Tubbergen in 1336 al een kapel had. In dat jaar gaf de bisschop van Utrecht goedkeuring van de schenking van miswijn en zes schepel rogge voor hosties aan de kapel van Tubbergen door Werent Wulsare uit de tienden van het erve Boyence (Booyink) in Geesteren. De oorspronkelijke kapel was gebouwd op de hof van het adellijk geslacht van Tubbergen. Deze hof lag ten oosten van de huidige kerk, in de omgeving van waar nu basisschool de Wiekslag staat. Later is deze hof uitgegroeid tot een havezate onder het adellijke geslacht van Eschede. In 1582 is het huis Eschede verwoest door de Spaanse soldaten en is nieuw opgebouwd op de plaats waar nu de Eeshof is gelegen. De kapel te Tubbergen was ondergeschikt aan de moederkerk te Ootmarsum, waaruit zij ontstaan was. Zij werd ook steeds vanuit Ootmarsum bediend. De vier buurtschappen Tubbergen, Fleringen, Geesteren en Albergen die van deze kapel gebruik maakten, moesten gezamenlijk bijdragen in het onderhoud van de moederkerk te Ootmarsum. De kapel werd in 1417 vergroot en begin 16e eeuw kreeg de kapel een toren waardoor de kapel een volwaardig kerkgebouw werd. Ook werd de kapel verrijkt met een fraaie zandstenen preekstoel die zich nu in de Hervormde kerk bevindt. De bediening van de kapel vanuit Ootmarsum bleek hoe langer hoe meer bezwaarlijker te zijn. Afstand, slechte wegen en onvoldoende geestelijke bijstand waren voor de inwoners van buurtschappen Tubbergen, Fleringen, Geesteren en Albergen reden om zich herhaaldelijk tot de bisschop te richten met het Pancratiuskerk te Tubbergen verzoek om tot een 2012 – Jaargang 1
21
zelfstandige parochie te worden verklaard. Het aanhoudende verzoek van de adel en de bewoners van de vier buurtschappen resulteerde erin dat Tubbergen van de bisschop toestemming kreeg om een zelfstandige parochie te worden met een eigen pastoor. Op 10 april 1576 werd de kapel te Tubbergen door de bisschop van Deventer verheven tot parochiekerk. Als eerste pastoor werd benoemd Fredrik Schilthuis die priester was in het bisdom Osnabr端ck. De Reformatie Gedurende de tijd van Karel V en zijn zoon Philips II (koning van Spanje), kwam op het terrein van de religie in Europa een grote verandering tot stand, die onder de naam reformatie of hervorming de geschiedenis is ingegaan. Belangrijke vertegenwoordigers van de reformatie waren Maarten Luther (Duitsland), Huldrych Zwingli (Zwitserland) en Johannes Calvijn (Frankrijk). Ze hadden de bedoeling om de katholieke kerk van binnenuit te hervormen. Door de paus en andere leiders binnen de rooms-katholieke kerk werd de reformatie echter afgewezen en bestreden, hierbij gesteund door rooms-katholieke vorsten onder leiding van de jonge keizer Karel V. Hierdoor kwam het tot een breuk tussen de gereformeerden en de rooms-katholieken. Sinds 1568 waren de Nederlandse gewesten in opstand tegen Philips II. In de Nederlandse gewesten kregen de gereformeerden vanaf 1572 geleidelijk de overhand, zowel op kerkelijk als politiek gebied. In 1580 werd de gereformeerde kerk staatskerk, en vanaf 1583 was het houden van andere kerkdiensten dan die van de gereformeerden verboden. Tubbergen kreeg hier pas in 1626 mee te maken toen de Spanjaarden uit Twente waren verdreven. De kerk van Tubbergen ging over in handen van de gereformeerden. De bevolking bleef voor het grootste deel roomskatholiek. Er ontwikkelde zich een heel netwerk van boerenerven waar bij gelegenheid de heilige mis werd opgedragen. In Geesteren gebeurde dat op het erve Booyman, erve Mensink en het Eylershuis. De heilige Kroezeboom te Fleringen diensten moesten steeds 22
Heembode Geesteren
zonder ruchtbaarheid worden gegeven omdat van hogerhand steeds werd gedreigd met gevangenisstraf en zware geldboetes. Er ontstond een grote saamhorigheid en behulpzaamheid onder de katholieken. Wanneer de bijeenkomsten voor een heilige mis in een boerenschuur te gevaarlijk werden trok men de grens over of kwam soms bijeen onder de Kroezeboom. Het bijeenkomen op deze plaats was het minst gevaarvol omdat men naderend onheil kon zien aankomen waardoor men tijdig kon verdwijnen. Pastoor Henricus Smithuis uit Ootmarsum geldt als pastoor van de Kroezeboom te Fleringen waar hij enkele keren de mis bediende. Om geen argwaan te wekken gebeurde dit op de vroege zondagmorgen. Het altaar was verpakt in een grote kist. De wagen waarop altaar en priester werden aangevoerd diende als preekstoel. Meer dan een uur werd er soms gepreekt. Omstreeks 1730 kwam aan de Kroezeboomtijd een eind. Vriezenveen Waar nu in Vriezenveen de katholieke kerk staat, lag omstreeks 1670, het erve Schurink. De zoon des huizes, Johannes, was priester en las in een vertrek van zijn ouderlijk huis van tijd tot tijd de heilige mis. Deze diensten werden bijgewoond door de katholieken van Vriezenveen en daarnaast ook door die van Geesteren omdat de kerk in Tubbergen in handen van de hervormden was. Pastoor Schurink hield een doopboek bij waarin alleen voornamen stonden, bijvoorbeeld: gedoopt Herman zoon van Dika en Bats. Op het katholieke dopen stond namelijk een geldboete van 25 gulden of een koe uit de stal. De opvolger van pastoor Schurink was Gerhardus Koesfelt die afkomstig was uit Enschede. In 1708 is hij van plan geweest om in Geesteren een kerk met pastorie te gaan stichten. Er waren aanzienlijk meer katholieken in Geesteren dan in Vriezenveen. Het was anderhalf uur lopen naar Vriezenveen en de kerkweg liep door moerassige veengrond. Na het overlijden van pastoor Koesfelt in 1717 kwam Johannes Petrus Leurs als opvolger. Hij vestigde zich in Geesteren om daar de kerkdiensten te houden.
Kerk van de H. Antonius Abt te Vriezenveen 2012 – Jaargang 1
23
Foto’s uit de oude doos
Almeloschestraat / sinds 1960 Dorpsstraat Op deze foto omstreeks 1928, zien wij, komend vanuit Harbrinkhoek, geheel links, verscholen achter het groen, het woonhuis van Kormelink, organist en horlogemaker. Later woonde hier de familie Finkers. Café Warmelink is op deze foto net niet zichtbaar. Vervolgens Bakkerij Wermelink en in het midden de nieuwe parochiekerk. Rechts zien wij het voorterrein van smederij Haarhuis. Op de achtergrond de woning met werkplaats van Kreuwel.
Almeloschestraat / sinds 1960 Dorpsstraat Op deze foto van ± 1929 zien wij rechts het pand van fietsenmaker Kreuwel, daarachter de werkplaats van Hemmer (de Bossnieder), vervolgens de boerderij van Waayer, woonhuis Kock en geheel achteraan het oude parochiehuis, dat in 1932 moest wijken voor het huidige. Links de woning van veldwachter Loohuis. In 1947 werd deze woning voor f 4.000,-- (nu € 1.815,12) verkocht aan Klein Haarhuis, die daarin zijn horlogerie voortzette. In 1963 werd dit pand gesloopt i.v.m. de verlegging van de Vriezenveenseweg, die destijds tot aan de Langeveenseweg / Dorpsstraat doorliep.
24
Heembode Geesteren
Almeloschestraat / sinds 1960 Dorpsstraat De Dorpsstraat met links de in 1881 gebouwde lagere school, afgebroken in 1919, daarachter de "smeerwinkel" van Hemmer (de Bossnieder). Op de achtergrond, rechts van de bomen, ziet men de in 1819 gebouwde Waterstaatskerk, die op de hoek van de Dorpsstraat / Langeveenseweg heeft gestaan en in 1926 is afgebroken.
Almeloschestraat / sinds 1960 Dorpsstraat ±1918. Links de woning met timmerfabriek van Hemmer, later het pand van H. Kottink (molenaar), tegenwoordig het pand van kapsalon Lentferink. Vervolgens het kleine huisje van de gezusters Oude Elberink (de mutsennaaisters), daarnaast Oude Elberink (Pettenbakker). Rechts op de foto het cafépand van Kottink (Woltershein). Op de foto v.l.n.r.: Anna (Duits meisje), Bernard Hemmer (zagerij), G. Oude Elberink (Pettenbakker), vervolgens links Annie en rechts Lies en Riek Oude Elberink, G. Steggink (café), J. Hemmer (timmerman) en rechts naast de huifkar H. Kottink (Woltershein). Meer op de achtergrond in het midden pater Haselbekke op de fiets. Op de achtergrond “De Aanleg”, waar in 1926 de nieuwe kerk werd gebouwd. 2012 – Jaargang 1
25
In gesprek met de 101 jarige Euphemia Margaretha (Feem) ter Wee-Wolters Feem (dochter van Tönisboer) groeide op aan de Oude Almeloseweg in Mariaparochie, waar haar ouders, een klein boerenbedrijf hadden. Ze was het oudste kind van het gezin, ze had nog één zus en twee broers. Feem kijkt met veel plezier terug op haar jeugd en schooltijd. “Ik heb het altijd goed gedaan op school. Ik vond het leuk”. Als ze thuiskwam moest ze moeder, die niet erg sterk was, helpen met het voeren van de varkens en sjouwen met emmers, of vader helpen op het land. “We moesten ook rogge naar de bakker brengen en kwamen dan met een brood terug. Soms hadden we er onderweg al een heel stuk afgeknabbeld”. Vanaf haar zeventiende werkte Feem als dienstmeid bij een aantal boerderijen (o.a. Sand, Lentferink en Groothuis). Dat was hard werken. “Ik deed alles. De beesten voeren en melken, ik heb zelfs nog gedorst met een dorsvlegel.” Drie maanden heeft Feem gewerkt in een textielfabriek (Smits Almelo), langer hield ze het er niet uit, “de muren kwamen op me af.” In 1942 trouwde Feem met Jan ter Wee. De twee leerden elkaar kennen bij het dansen. Het was in de tijd van oorlog en voedsel was schaars. Om de bruiloftgasten toch te voorzien van eten en drinken spaarde het jonge paar voedselbonnen op en Jan stookte stiekem alcohol. De oorlogstijd staat Feem nog helder voor de geest. Kaas maken was verboden, maar stiekem maakten ze het toch. Kwam er iemand langs om te controleren dan werd de kaas snel verstopt in een speciaal daarvoor gemaakt hoekje onder het tafelblad. Ook het verbod op slachten van vee werd handig omzeild door het gebruik van een zelfgemaakt stempel. Het pasgetrouwde stel trok in bij de ouders van Jan aan de Delmaweg 8 (E 204) in Geesteren, waar hun geluk werd bekroond met de komst van vijf zoons en twee dochters. Verdriet hebben ze ook gekend het tweede kindje overleed een dag na de geboorte het was een meisje. In die tijd sprak je niet over een verlies, het was immers God ’s wil, werd er toen gezegd. Maar je merkt tijdens het gesprek, dat het nog steeds vers in haar 26
Heembode Geesteren
geheugen staat gegrift of het gisteren is gebeurd. En dat hoe je het wendt of keert geen kind wilt of kunt missen. Feem verteld ook nog, dat een kraamvrouw bij elke geboorte volgens het katholieke geloof onrein was. Ze mocht niet buiten komen of naar de winkel gaan en helemaal niet in de kerk komen. De pastoor nodigde je uit voor de kerkgang wanneer hem dat uit kwam, zodat ze weer rein kon worden. Ze heeft hier geen fijne herinneringen aan. Je bracht ter ere Gods een kind ter wereld, en dan dit). Dit ritueel hield in, dat de kraamvrouw in de ene hand een doopkaars en met haar andere hand de punt van de stola van de pastoor vast moest houden. Samen liepen ze naar het altaar waar een dankgebed opgezegd werd. Het doel was het kind op te dragen aan Maria. Hierna was je weer “rein” verklaard en mocht men zich weer onder de mensen begeven. Jan en Feem zetten de boerderij van de familie ter Wee voort, dat na verloop van tijd overging in een pluimveefokbedrijf. In 1976 werd het bedrijf voortgezet door hun zoon Johan en zijn vrouw Will en konden Jan en Feem gaan genieten van hun welverdiende rust in de bungalow op het erf. Lang mocht dit helaas niet duren; in 1982 overleed Jan. Feem is altijd actief gebleven in het bestuur van de KPO, later KBO. Ze is graag onder de mensen. Dat was ook de reden waarom ze in 1989 een woning aan de Dorpsstraat en in 1996 in de Galmerij in Geesteren betrok. “Je hebt toch wat meer aanloop, mensen komen makkelijker even langs voor een kopje koffie.” Sinds augustus 2006 Feem in Tubbergen, eerst zelfstandig in Eschede, sinds april 2010 in het verzorgingshuis de Eeshof in een appartementje. En dat bevalt haar erg goed, ze vindt het gezellig met de andere bewoners en voelt zich er prettig. Vooral van de natuur kan ze enorm genieten. “Ik hou toch zo van de natuur. De pimpelmeesjes die af en aan vliegen” vertelt ze enthousiast. Feem is gezegend met een redelijk goede gezondheid, alleen het lopen gaat moeilijker. Lezen doet ze met veel plezier. Iedere veertien dagen komt er iemand twee boeken brengen. Ze zorgt er altijd voor dat ze deze uit heeft. Als het goed weer is maakt ze graag een ommetje met haar scootmobiel. Voor een ritje naar Geesteren of Harbrinkhoek, hetgeen ze afgelopen zomer nog geregeld deed, draait ze haar hand niet om. De Heemkunde draagt ze een warm hart toe. Op haar honderdste verjaardag kreeg ze een boek gemaakt door haar zoon en schoondochter met de titel “Het verleden is het begin van de toekomst”. Honderd jaar terug in de tijd vanaf haar geboorte en honderd jaar van haar leven, prachtig ze geniet er nog steeds van. Ze wenst de Heemkunde vereniging veel succes.
2012 – Jaargang 1
27
Bernard Hemmer Geboren te Geesteren (Ov.): Overleden te Geesteren (Ov.):
* 24-10-1907 † 27-07-1979
Geboren op de boerderij “Hoeve de Boschsnieder”, E 458 (Vermolenweg 10). Deze boerderij is in 1908 gedeeltelijk afgebrand, weer opgebouwd en daarna verkocht aan de familie Bunnik uit Woerden. De familie Hemmer heeft rond 1910 een nieuwe boerderij gebouwd op “Het Groote Veld” aan de Breemhaar te Geesteren met het opschrift “Aan Gods Zegen is alles gelegen”. “Hoeve de Boschsnieder” Familie Bunnik heeft deze boerderij circa drie jaar bewoond. Na het overlijden van de heer Bunnik is de boerderij verkocht aan de familie Seegers uit IJsselstein (provincie Utrecht) en is mevrouw Bunnik met dochter teruggegaan naar Woerden. Familie Seegers had geen kinderen en heeft de boerderij in 1928 verkocht aan Calvé Delft (veevoeders) De boerderij werd toen gebruikt als proefboerderij. Familie Seegers is in Geesteren blijven wonen. Bernard Hemmer heeft na zijn studie gewerkt in de zuivelfabriek te Heeten. In 1932 is hij als bedrijfsleider op de proefboerderij van Calvé Delft gekomen. In 1934 is hij getrouwd met Dien Vulink uit Heeten en in 1935 heeft hij de boerderij (zijn geboortehuis) van Calvé Delft gekocht. In de eerste jaren van de oorlog heeft hij samen met zijn broers hulp verleend aan Engelse piloten. Zij zijn verraden en opgepakt door de Sicherheitsdienst. Zij hebben ruim drie jaar in diverse concentratiekampen gezeten. In april 1945 is Bernard bevrijd in Erzingen (Zuid Duitsland). Hij heeft toen met hulp van het Amerikaanse leger een bus gevorderd en is als chauffeur van deze bus, samen met 47 medegevangenen, in zeven dagen naar Eindhoven gereden. Eindhoven was het meldpunt van het Nederlandse Rode Kruis van waaruit alles werd geregeld. Hij is op 30 mei 1945 samen met twee kampgenoten Alphons Tournée (broeder Alphons) en Hendrik Germaan in Geesteren aangekomen. Deze twee personen konden niet naar huis en zijn een tijd lang op de boerderij gebleven. 28
Heembode Geesteren
Naast het werken op de boerderij heeft hij zich ingezet als bestuurslid van diverse maatschappelijke organisaties; o.a.: Bijna 40 jaar gemeenteraadslid waarvan 15 jaar wethouder 24 jaar lid Provinciale Staten 24 jaar lid van het Waterschapsbestuur Regge en Dinkel Vele jaren zitting in besturen van de ABTB (belangenorganisatie van boeren), de Landbouw-Huishoudschool en het zangkoor Geesteren. In de vijftiger jaren heeft hij zich ingezet voor de mensen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen die toen nog geen elektriciteitsaansluiting hadden. In 1960 was hij initiatiefnemer voor de aanleg van een drinkwaternetwerk in het buitengebied van Geesteren, Langeveen en Manderveen. Vanaf 1965 was hij voorzitter van de voorbereidingscommissie van de ruilverkaveling “Tubbergen”, waarvan hij een groot voorstander was. Deze ruilverkaveling was in 1954 al door de gemeenteraad goedgekeurd. Voor de uitvoering van de ruilverkaveling was door de Rijksoverheid 40 miljoen gulden beschikbaar gesteld. Dit geld is destijds voorlopig in de ijskast gezet voor een eventueel latere uitvoering. Door onenigheid onder de grondeigenaren is de ruilverkaveling echter nooit uitgevoerd. Wel is het de ruilverkavelingscommissie samen met het gemeentebestuur gelukt, met toestemming van de Rijksoverheid, de gereserveerde 40 miljoen gulden te mogen gebruiken voor het verharden van de zandwegen in de gemeente Tubbergen. Dit was een zegen voor de aanwonenden.
Foto genomen op de Breemhaar ± 1930 Voor de schuur tegenover de boerderij “Aan Gods Zegen is alles gelegen” v.l.n.r.: Gerard, Bernard, Harry Hemmer en Jan Maathuis (Olde Geerman) 2012 – Jaargang 1
29
De school in Geesteren. Anno 2012 is het onderwijs niet te vergelijken met vroeger. De geschiedenis In 690 kwam Willibrod met andere Benedictijnse monniken uit Ierland naar ons land. Hij stichtte in Utrecht een kerk, een klooster en een school. Niet zozeer uit maatschappelijke betrokkenheid, maar uit belang van de kerk. Wil je een geloof verspreiden dan had je leerlingen nodig die het verhaal konden doorvertellen. Geen gepeupel maar liefst mensen van enig aanzien en invloed. En dus waren jongens van adellijke komaf voorbestemd tot priester. Meisjes speelden geen rol in de kerk en dus was onderwijs aan hen niet besteed. Nu moeten we ons het onderwijs van toen wel even anders voorstellen dan de wijze waarop het tegenwoordig gebeurt. De opkomst van een middenstand, de uitvinding van de boekdrukkunst en de reformatie deden de rest. Het aantal scholen nam in de 16de en 17de eeuw snel toe en onderwijs stond niet alleen meer in dienst van de kerk, maar kreeg meer en meer ook een maatschappelijke functie. Aan het platteland en dus aan de boerschap Geesteren ging dat alles grotendeels voorbij. Hoewel we mogen aannemen dat zoals elders op het platteland, het markebestuur in Geesteren in de 18de eeuw voorzag in een vorm van onderwijs, kan maar weinig hebben voorgesteld. Het markebestuur bestond uit enkele grotere boeren en regelde in eerste instantie de exploitatie van de gezamenlijke woeste gronden. Voorzitter van de Geesterense marke was ene Nijhuis en hij bewoonde het erve Schollink gelegen aan de huidige Schollinksweg. Als er al een vorm van onderwijs was, moet het hier zijn geweest. Zoals in de overige marken: op de deel of in de “boavenkamer”waarbij één van de boeren, of in het gunstigste geval de pastoor of koster, als onderwijzer fungeerde.
Erve ’t Schollink (foto 1972) Dat het niet veel voorstelde, blijkt uit het verzoek dat ‘het gericht Ootmarsum”via de Drost van Twente op 21 maart 1752 aan Provinciale Staten richtte. 30
Heembode Geesteren
Het kwam er op neer dat de boerschap Geesteren niet in het bezit was van een schoolgebouw en schoolmeester en voor onderwijs was aangewezen op Tubbergen. Dat was voor de kinderen simpelweg te ver en eenmaal ouder geworden ontbrak het hen aan tijd, omdat ze ook nog werk te verrichten hadden op de boerderij zoals het hoeden van schapen en varkens. De Geesterense jeugd kortom, was gedoemd analfabeet te blijven en dat leek de markebestuurders geen goede zaak. Of de hoge heren zo goed wilden zijn in te stemmen met de aanstelling van een onderwijzer en meteen ook een bescheiden loon ter beschikking wilden stellen. En dat waren ze. Nog in datzelfde jaar was de eerste school in Geesteren een feit. Het werd tijd ook. Albergen bijvoorbeeld, kreeg in 1656, al zijn eerste schoolmeester. De markeboeren hadden dan hun school, maar van gestructureerd onderwijs was nog allerminst sprake. Schoolwetten waren er niet en de leerplicht zou zelfs nog anderhalf eeuw op zich laten wachten. Dat het “naar school gaan” geen kwestie van regelmaat was, laat zich raden. Thuis op de boerderij was immers altijd wel wat te doen, zeker in de zomer en dus werden de oudere kinderen dan thuis gehouden om tegen de winter weer op school te verschijnen. Dit verschijnsel van de "winterkraaien" zou nog lang een bekend fenomeen zijn. Het Geesterense schoolseizoen was in die tijd bovendien kort, zo valt op te maken uit een klacht van de Tubberger onderwijzer H. Wilmink in 1804. Hij is boos op de boeren uit Geesteren die niet langer wilden bijdragen in het onderhoud van de school in Tubbergen. Ze hadden immers zelf een school. Maar, zo constateerde Wilmink, heeft hen nooit ontslagen van de plicht mee te betalen aan de Tubbergse school. Bovendien merkte hij op dat er in Geesteren slechts van St. Maarten tot Pasen les werd gegeven en er ook kinderen waren die buiten die periode in Tubbergen naar school gingen. De eerste stap was gezet, er zouden er de komende 250 jaar nog vele volgen. Nieuw- en verbouw bijvoorbeeld: eerst nog aan de Schotboersweg, later in de dorpskern. Onderwijskrachten kwamen en gingen: onder hen enkelen die sterk hun stempel drukten op de gemeenschap. Meester Röring, meester Vincken, meester Ankoné en natuurlijk ook recenter nog zuster Alacoque en meester Braakhuis. Een tijd lang gingen "zij van het dorp" en "zij van de West" naar aparte scholen en datzelfde was het geval voor jongens en meisjes. En er kwam een bewaarschool. Uiteindelijk kwam alles op zijn plaats terecht aan de Kampboerlaan. Het meestershoes De eerste school was weliswaar een feit, maar veel had het nog niet om het lijf. Het zogenoemde "meestershoes" was woning en leslokaal tegelijk. Het stond tussen erve Booyman en erve Maathuis (Oal Geerman). J. Veldhuis, ook wel bekend als 2012 – Jaargang 1
31
Kempn Jens, sloopte omstreeks de jaren zeventig van de 20ste eeuw de woning en verving deze door nieuwbouw. Tegenwoordig bewoont door J. Wesselink.
Tekening van het schoolgebouw uit 1810 aan de Schotboersweg. Het tijdperk Röring (1876-1916). Er zijn in al die jaren verschillende mensen hoofd der school geweest. Maar het tijdperk “meester Röring” was toch wel belangrijk, anders was er geen straat naar hem vernoemd !!! Röring, geboren in 1848 te Groenlo, stond al op zestienjarige leeftijd als kwekeling voor de klas in Zieuwent en slaagde op zijn achttiende voor onderwijzer. Zijn carrière bracht hem via Haaksbergen, Doesburg, Arnhem en Vianen tenslotte in Geesteren. Er waren met hem overigens nog twee andere sollicitanten voor de functie van hoofdonderwijzer in Geesteren. Opdat de beste de baan zou krijgen, namen pastoor Rientjes, burgemeester van Bönninghausen, wethouder Bartelink en schoolopziener Noot de kandidaten een examen af. Röring en de Rhedense hulponderwijzer Suring bleken gelijkwaardig, maar uiteindelijk besliste het lot voor Röring. Zijn benoeming ging in op 1 januari 1876 en het bijbehorende jaarinkomen bedroeg fl. 675,- en tevens het genot van een vrije woning met tuin en een halve bunder grond. Niet alleen het hoofd der school was nieuw, met de uit Lattrop afkomstige Molendijk trad ook een nieuwe hulponderwijzer aan. Hij was de eerste Twentse onderwijzer met een landbouwakte en dat was natuurlijk zeer welkom in de boerengemeenschap die Geesteren voornamelijk was. Molendijk stond ook bekend als “Bergmesmeester” en die naam kreeg hij om dat hij bij Bergman (nu Schröder) in de kost was. Röring zag al snel in dat de school aan de Schotboersweg niet meer voldeed. Zo nam het aantal leerlingen snel toe, van 164 in 1876 tot 206 in 1879. Röring stapte naar de gemeente en behaalde snel succes. De raad besloot een nieuwe school te 32
Heembode Geesteren
bouwen aan de Veldstegge in de kern van het dorp en op 1 juli 1880 stemden ook Gedeputeerde Staten van Overijssel in met de aankoop van een perceel bouwland ter grootte van 29 are en 70 ca van Susanna Meijer, vrouw van Hendrikus Sekhuis. Hectareprijs fl. 1.525,- De kosten voor de nieuwe school, 5 lokalen groot en plaats biedend aan 253 kinderen, worden begroot op fl. 12.183,65.
De school uit 1881, die men hier in 1919 aan het afbreken is. In 1881 kon de nieuwbouw in gebruik worden genomen en uiteraard was het aan de pastoor de openingshandeling te verrichten. In aanwezigheid van burgemeester en wethouders en toegezongen door de kinderen draaide hij de sleutel in het slot. De sleutels van de school waren voor die gelegenheid opgehangen aan de armen van een soort kruis. Het openingslied was van de hand van meester Röring zelf. De blijde dag is eindelijk daar, zo lang door ons verbeid waarop wij kinderen al te gaar, met zang en vrolijkheid het nieuw gebouw betrekken gaan vol praal en groote pracht voor ‘t nut en ‘t heil van onze jeugd voor dit en ‘t nageslacht. Dus gaan wij thans met blijden zin de nieuwe school ook allen in. De nieuwe school is toegewijd Is ons tot nut van alle tijd. 2012 – Jaargang 1
Io vivat, Io vivat De blijde dag is daar. Komt, kinderen zingt op forse toon een blij en vrolijk lied voor ‘t geen U thans wordt aangeboôn van hetgeen U thans geniet en zegt ‘t oud gebouw vaarwel En trek naar ‘t nieuwe heen zo groots en kostbaar opgericht tot nut van ’t algemeen Io vivat, Io vivat De blijde dag is daar. 33
Als dan alle kinderen in de nieuwe school hebben plaats genomen komt Röring met een wel treffende vermaning: “Als jullie een nieuwe manchesterse of pilose broek krijgen van vader en moeder, zijn jullie daar zuinig op. Zo zuinig moeten jullie ook zijn op deze nieuwe school”. De oude school aan de Schotsboersweg viel in 1883 onder de slopershamer en het perceel grond, groot 1.5 are, werd gegund aan de hoogste bieder, een zekere heer G.A. Smit die er fl. 20,- voor neertelde. Veelzijdig Röring was een veelzijdig en vooruitstrevend man. Zo behaalde hij in 1892 de akte “Huis en Schoolonderwijs in de vrije orde oefeningen”. Hij bekwaamde zichzelf in zijn eigen tuin in de betreffende oefeningen. Schotgraads (Oude Elberink) was daar getuige van en vertelde aan eenieder die het maar horen wilde dat het de meester “in de plette eslagen” was. Zijn ooggetuigeverslag: “Hee was an ’t lezz”n oet’n book en sprung doarbiej kabomstie steil omhoog”.
Een klassenfoto uit 1908. Links boven meester Oude Elberink (Batsmeester), hij was later kassier van de Boerenleenbank. Voor hem staat meester Koopmans (Derksmeester). Rechts bovenmeester Röring en juffrouw Kock (Luuks-Hanna). Zo was er de onderwijzer Röring, de schrijver, maar ook nog de politicus Röring. Zo maakte hij deel uit van Provinciale Staten en was daar een vurig pleitbezorger voor het platteland. Met name de verbetering van wegen stond hoog op zijn agenda. ‘t Reur wist uit ervaring dan ook hoe nodig dat was. Het moeten bijwonen van de maandelijkse onderwijzersvergadering in Tubbergen was bijvoorbeeld een verzoeking bij slecht weer. Röring drong er op aan deze vergaderingen te houden bij heldere maan om te voorkomen dat hij zou verdwalen of in een moddersloot zou belanden. 34
Heembode Geesteren
En waar hij zich in Zwolle druk maakte voor betere wegen, bleef het onderhoud en het stijgende aantal leerlingen hem thuis in Geesteren bezig houden. Het bleef passen en meten, zo blijkt uit de manier waarop in 1901 het groeiende aantal leerlingen werd opgevangen. Er kwam een zesde lokaal door interne verbouwing. Het nieuwe lokaal voor 53 kinderen is 36 vierkante meter groot……. Röring trad op 1 februari 1916 af als hoofd der school in Geesteren. Hij heeft er dan veertig dienstjaren opzitten, twee meer dan zijn school er zal maken. Al in 1917 sprak de gemeente over nieuwbouw en twee jaar later stond de nieuw school er daadwerkelijk. Direct achter de oude school. Vier lokalen groot en gebouwd voor een bedrag van fl. 41.387,- door G.J. Hilverink uit Almelo. Direct naast de nieuwe school verrees in 1920 nog een nieuwe onderwijzerswoning die wordt betrokken door Rörings opvolger, meester Brummelhuis. Deze Brummelhuis, geboren in Markelo was vóór hij in Geesteren kwam hoofd der school in Langeveen. Hij zou een man van principes blijken te zijn. Meester Röring
Vanaf 1919 werd dit schoolgebouw aan de Dorpsstraat gebruikt. We hebben nog heel veel materiaal voor handen. Vooral de ouderen onder ons kennen nog het tijdperk van de “juffrouwen Marie en Truus Maathuis”, meester Ankoné en de rasechte “Goesenmeester” (Bernard Droste).............. enz. De volgende keer wordt er vervolgd met Bernard Brummelhuis ( vanaf 1916). 2012 – Jaargang 1
35
Erve Vrielman (Wolberink) Het erve Vrielman (thans Wolberink) behoort tot één van de oudste erven van Geesteren. Vrielman komt voort uit de naam Vrielink wat de betekenis heeft van “vrijgelatene”. Het erve Vrielink (Vrielman) gaat zelfs terug tot ca. 1310 en wordt omschreven als: “groot: 8 mud met rechten voor het kapittel St. Plechelmus te Oldenzaal en de pastoor van Ootmarsum en de Ridder van Bevervoorde”. Een mud stond gelijk aan de hoeveelheid grond die men met een mud zaad kon inzaaien. De grootte van het mud verschilde per streek. Erve Vrielman (thans Wolberink) anno 2012 In 1475 duikt het erve op onder de naam Vrilinck en in 1601 als Vrijleman. Zo is de naam door de jaren heen veranderd in Vrielman. Dat de plek aan de Meijersweg al veel eerder bewoond werd blijkt uit opgravingen gedaan door de huidige eigenaar Gerard Wolberink. Een grote hoeveelheid potscherven is onderzocht, deze blijken te stammen uit ongeveer het jaar 1000 (dus al meer dan 1000 jaar oud!!)
Opgravingen
In de volkstelling van 1748 wordt het gezin Vrielink als volgt weergegeven: Huisgesinnen
Kinders over de 10 jaar oud
Vriling Vrouw Fenne
Gerrit, Ale Henric
Kinders onder de 10 jaar oud
Knegts of Meiden
Kostgangers en Inwooners
Knegt Jan
Gese Vrijlink in de kamer
Op 7 mei 1761 trouwt te Uelsen (Dld) Gerrit Vrielink met Euphemia Mensink. Euphemia is geboren op de Striepe net over de grens in Duitsland. Uit het huwelijk wordt rond 1764 Jan Vrielink geboren. Hij Blijft echter ongehuwd. Op 17 juni 1819 trouwt te Tubbergen Aleida Mensink (ook zij komt van de Striepe en is een nicht van Jan Vrielink) met Joannes Breembroek uit Geesteren. Via een notariële akte wordt het Erve Vrielink aan hen geschonken. Ook Jan blijft er wonen.Helaas sterft Joannes op 30 jarige leeftijd na slechts 2 jaar huwelijk. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. Op 5 september 1822 hertrouwt Aleida Mensink met de uit Mander afkomstige Bernardus Wolberink. Hij is afkomstig van het Erve Wolbert (later Booijink) aan de 36
Heembode Geesteren
Voortsweg te Mander. Zijn vader (Johannes Geerdink; later dus Wolberink!) was ook een Geestenaar en hoogstwaarschijnlijk afkomstig van de plek waar thans de familie Bekhuis (de Bekweffer) woont. Op 24 februari 1823 komt Jan Vrielink op 59 jarige leeftijd te overlijden. Hiermee komt een einde aan de naam Vrielink op het erve. Na het overlijden van Jan wordt in 1824 het erve drastisch verbouwd. Stille getuige hiervan is de gevelsteen die thans nog aan de voorkant in de boerderij zit. Uit het huwelijk van Bernardus en Aleida worden 6 kinderen geboren. 3 van de kinderen overlijden ongehuwd op jonge leeftijd. In 1837 komen Bernardus en Aleida beiden te overlijden op respectievelijk. 51 en 39 jarige leeftijd. Het oudste kind is dan pas 11 jaar.
Bernardus Wolberink en Aleida Mensink 1824
In 1869 trouwt dochter Geertruida met Johannes Hendrikus Oude Everink uit Geesteren. Zij emigreren in 1881 naar Amerika. Dochter Gesina trouwt met Johannes Heerdink uit Wierden. Zij zijn de stamouders van de familie Heerdink uit Geesteren. Zoon Gerhardus Johannes blijft op de boerderij wonen en trouwt op 32 jarige leeftijd met de uit Fleringen afkomstige Aleida Mensink. Het huwelijk vindt plaats op 31 oktober 1867. Aleida is dan 27 jaar. Uit dit huwelijk worden de volgende kinderen geboren: 1. Gerhardus Bernardus Wolberink: overleden op 1jarige leeftijd) 2. Maria Hermina Wolberink: getrouwd met Joannes Maathuis (van de Moatboer) 3. Aleida Gesina Wolberink: getrouwd met Johannes Martinus Kamphuis (van erve Kampboer, thans dorpshuis) 4. Henrica Maria Wolberink: getrouwd met Gerardus Joannes Hemmer (de Timmerman) 5. Alberta Geertruida Wolberink: getrouwd met Johannes Antonius Gehring (de Waterbakker) Aleida Wolberink-Mensink 6. Gerhardus Johannes Wolberink: getrouwd met Helena Maria Smeijers (uit Weerselo) 7. Susanna Hermina Wolberink: getrouwd met Hendricus Antonius Haghuis (uit Fleringen) 8. Aleida Wolberink: getrouwd met Gerhardus Johannes Kemna (van Kloos)
2012 – Jaargang 1
37
9.
Johanna Maria Lucia Wolberink: ongehuwd. Overleden op 37-jarige leeftijd. Zij zou het klooster in gaan. Maar zij kreeg Tuberculose en moest het klooster verlaten.
De enige (in leven zijnde) zoon van Gerhardus en Aleida; Gerhardus Johannes (Gerard) Wolberink, trouwde op 2 oktober 1908 met de uit Weerselo (Lemselo) afkomstige Helena Maria (Mijken) Smeijers. Er werden uit het huwelijk 9 kinderen geboren, te weten: 1. Lena Wolberink: getrouwd met Gerard Lentferink (Leuwkeboer) uit Harbrinkhoek. Weduwnaar van Marie Wolberink. De zus van Lena. Lena is in 2011 op 101-jarige leeftijd overleden. 2. San Wolberink: getrouwd met Gerard Hemmer. Weduwnaar van Bertha Kienhuis. Gerard is in 1945 in het concentratiekamp te Dachau overleden. 3. Anna Wolberink: ongehuwd. 4. Marie Wolberink: getrouwd met Gerard Lentferink (Leuwkeboer) uit Harbrinkhoek. 5. Sien Wolberink: ongehuwd. Vroedvrouw/kraamverzorgster. 6. Truus Wolberink: ongehuwd. 7. Bertha Wolberink: ongehuwd. Huishoudster van Pastoor Hobbelink (geb. Rossum) 8. Jan Wolberink: getrouwd met Truus Hagedoorn uit Langeveen. 9. Joannes Wolberink: overleden kort na de geboorte.
Wolberink-Smeijers 02-10-1908
In 1922 sloeg het noodlot toe in het gezin van Gerard en Mijken. Op 11 oktober 1922 werd zoon Joannes geboren. Kort na de geboorte overlijdt moeder Mijken op 35-jarige leeftijd. Joannes overlijdt kort hierna, In allerijl gedoopt door buurvrouw Trui Masselink-Groothuis (van de Meijer). 8 kinderen blijven achter waarvan de oudste 13 en de jongste slechts 2 jaar was. Vader Gerard is nooit hertrouwd. In 1932/1933 wordt voorhuis van de boerderij verbouwd tot zo het er nu nog grotendeels uit ziet. De verbouwing is in handen van Jans Hemmer (de Timmerman) en oom van vader Gerard. Voor de tijd een groot en modern voorhuis. Alle muren zijn een meter naar voren gehaald. Wat iets zegt over de vergroting van de woning. Een echt visitekaartje voor Jans Hemmer. De tijd staat niet stil en in 1955 trouwt Jan Wolberink op 34-jarige leeftijd met Truus Hagedoorn (31 jaar) afkomstig uit Langeveen. Truus was hiervoor 7 jaar huishoudster bij Schrรถder (Bergman).
38
Heembode Geesteren
Uit het huwelijk worden 4 kinderen geboren: 1. Gerard Wolberink: getrouwd met Ans Lantink uit Delden 2. Marian Wolberink: getrouwd met Richard Freriksen uit Wierden 3. Jos Wolberink: getrouwd met Erna Finkers uit Geesteren 4. Huub Wolberink: ongehuwd Vader Jan komt te overlijden op 1 april 1983 op 62-jarige leeftijd. Zoon Gerard neemt de boerderij over. Uit het huwelijk van Gerard en Ans wordt op 28 november 1995 dochter Evelien geboren. In 1998 besluit Gerard het boerenbedrijf te beëindigen en elders te gaan werken. Na eeuwen is er een eind gekomen aan het boerenleven op erve Vrielman. Iets wat zeker niet zonder verdriet en vele overpeinzingen is besloten. Sinds 2011 mag het erve zich zowaar een landgoed noemen met de naam: hoe kan het anders: “Erve Vrielman”. Wolberink-Hagedoorn 25-05-1955
Huidige bewoners: In het woonhuis: Gerard met zijn vrouw Ans en dochter Evelien In de Potstal: Moeder Truus Op de hooizolder: Huub
Achterhuis Erve Vrielman (Wolberink) in de jaren 40 van de vorige eeuw
2012 – Jaargang 1
39
Achter de coulissen. De revue “Bie’j ôns in Geester’n”. Als een gebeurtenis al bijna verdwenen is achter de horizon van de tijd dan krijgt zo’n voorval iets mythisch. Er worden mooie verhalen omheen geweven en de nieuwsgierigheid wordt gewekt. Zo gaat het ook enigszins met de oude revues. Natuurlijk waren die oude revues in die tijd (1936 – 1954) prachtig maar men moet het wel zien in het perspectief van die tijd. De meeste teksten van die revues zijn nog in mijn bezit maar men zou deze revues niet meer moeten opvoeren omdat men die tijd niet goed meer kan aanvoelen en de humor van 70 jaar geleden door jongeren van nu niet meer zo gewaardeerd zal worden. Veel vertier was er in die jaren niet. De radio had nog maar een bescheiden rol en de krant had slechts 4 pagina’s en dan nog te bedenken dat velen helemaal geen krant hadden. Dat mag blijken uit de navolgende anekdote: Er was een oude boer, ongeveer 80 jaar geleden, die terminaal ziek was. Zijn vrouw had de pastoor uitgenodigd om hem te bedienen (het sacrament der zieken toe te dienen). De oude boer maakte zich nogal zorgen of hij wel in de hemel zou komen. De pastoor zei tegen hem: “Maak je niet al te ongerust. Onze Lieve Heer heeft de hemelpoort geopend door te sterven aan het kruishout voor alle mensen dus ook voor jou.” Waarop de oude boer reageerde “Is de man dan dood”? De pastoor keek verbaasd en zei. “Graats je weet toch wel dat Onze Lieve Heer hier op aarde gestorven is”? Zijn vrouw zei vervolgens: “Pastoor dat oons Graats dat noch nig wet mui’j hem nig kwool’k nem’n. Ne radio hem nig en de kraant lest oons Graats ok a nig”. Men zegt wel eens de tijd is veranderd maar ik denk, zonder daar een waardeoordeel over te geven, dat niet de tijd maar de mensen zijn veranderd. De gehaastheid die we nu kennen was er in de revueperiode niet. Als je de teksten van die oude revues doorleest voel je dat de mensen van die tijd een ander levensritme hadden. Ze werden niet gestoord door e-mail, face-boek, twitter, sms, telefoon, radio en t.v. Het is niet de bedoeling dat alles wat ik nog weet van die oude revues in dit artikel te vermelden. Uitgebreid is dat al door mij gebeurd in het boek “Geesteren in de jaren 1930 - 1950” uitgegeven door de Stichting Heemkunde Geesteren. Zeer summier zal ik iets over het ontstaan van de revues schrijven en enkele anekdotes weergeven waarbij het slot zich afspeelde achter de coulissen. Enkele leden van het R.K. zangkoor waren de initiatienemers om in Geesteren een revue te gaan opvoeren. Men besloot een substantieel deel van de recettes te bestemmen voor de aanschaf van een groot kerkorgel. De kerk had toen alleen maar een harmonium ter beschikking. Het grote kerkorgel is er ook gekomen. De revues werden een groot succes. De initiatiefnemers en tevens bestuur waren: G. Wulferink sr, J. Wesselink sr (Poolsweg), B. Hemmer (Vermolenweg) en meester Ankoné. Vanaf 1952 werd meester Droste ook opgenomen in het bestuur. 40
Heembode Geesteren
Reisje zangkoor. Een aantal koorleden van de 50e jaren zoekt het hoger op. Niet de totale opbrengst van de kaartverkoop ging naar de kerk. De recette was zo hoog dat de jaarlijkse uitstapjes er ook nog vlot van betaald konden worden. Waarschijnlijk heeft het bestuur nog meer plezier beleefd bij de voorbereiding van de revues dan bij de uitvoering. De hoofdrolspelers waren: Janneuken (Hein Schröder), Graats (J. Wesselink sr Poolsweg en vanaf 1952 Jan Wesselink Haarbrinksweg), Tinus (Bernard Hemmer – zagerij) en Toon (Louis Bekhuis Vriezenveenseweg) vanaf 1952. Het revuegezelschap had ook een eigen band die de liedjes begeleide. De band bestond uit: meester Steenjes piano, Jan Haarhuis (Möskert) tenorsaxofoon, Harry Hemmer (schilder) sopraansaxofoon, Harry Hemmer (boer) altsaxofoon, Bernard Krukkert bariton, meester Vincken viool en vanaf 1952 Gerrit Wesselink (Poolsweg) accordeon. In de revue van 1948 kreeg een van de spelers – Hein Kienhuis – op het toneel een borrel aangeboden door Tinus die hij in een teug moest opdrinken maar in plaats van jenever had kapper Grondhuis het glas volgegoten met azijn. Men zal begrijpen dat Hein Kienhuis daar niet erg vrolijk van werd om het maar
2012 – Jaargang 1
41
zachtjes uit te drukken. Toen het gordijn dicht ging werden er heel wat boze woorden gewisseld richting Tinus terwijl de werkelijke boosdoener kapper Grondhuis was. Toen de laatste uitvoering in 1948 werd gespeeld heeft Tinus zich gerevancheerd. In een scène van die revue was Tinus bij een chique dame in dienst als huishoudelijke hulp. Hij moest ook voor haar koken. Op het toneel stond een fornuis met een grote braadpan erop waar de bodem uitgehaald was. In het fornuis zat kapper Grondhuis die het deksel van de braadpan (bevestigd aan een bezemsteel) zo af en toe omhoog moest stoten. Toen dat een paar keer gebeurd was zei Tinus: Ik leuf dat mie dat hennek’n anbraand, ik zal de mer wat water opgeet’n”. Hij pakte een emmer vol water en goot het in de braadpan. Het publiek wist niet dat dit helemaal niet in het script stond en begreep niet waar al dat water bleef en begon te applaudisseren, maar kapper Grondhuis die in dat fornuis zat werd kletsnat. Toen het gordijn dicht ging kwam een doorweekte en getergde kapper Grondhuis uit het fornuis kruipen en de kift die toen volgde zal ik maar niet verder beschrijven. Haatdragend was men echter niet. Nadat men zijn hart gelucht had werd er een stevige borrel opgedronken en het incident werd keurig bijgezet in de herinneringskast van humoristische voorvallen. Nadien is er nog dikwijls door de spelers van de revue hartelijk om gelachen zelfs door kapper Grondhuis. De laatste revue werd opgevoerd in 1954. De revues van 1946, 1948 en 1954 waren qua tekst en uitvoering volgens kenners de beste revues. De tweede wereldoorlog was net afgelopen en daar viel ook veel over te verhalen en uiteraard ook over de wederopbouw van ons land. Ook in de revue van 1954 deed zich achteraf een humoristisch incident voor. Men had een schetsje gemaakt over een waar gebeurd verhaal. Een garagehouder uit de gemeente Tubbergen – laten we hem voor het gemak maar Jens noemen – had een auto gerepareerd en maakte daarna een proefritje. Al rijdend zag hij ineens een autowiel voorbij suizen. Hij maakte, aldus de bijrijder, de opmerking: “Wie rijdt mij daar zo snel voorbij”? Wat bleek even later toen hij in de berm met zijn auto tot stilstand kwam; het voorbij suizende autowiel was van zijn eigen auto afgelopen. Dat was natuurlijk wel iets om in de revue op te nemen. Tinus had in die revue ook een functie als verkeersagent. Hij stond – op het toneelbij de kerk het verkeer te regelen. Opeens kwam er alleen een autowiel aanrollen. Tinus keek er even na en zei toen: “Te met zal Jens er ok wa ankom’n”. Het publiek in de zaal wist wel om wie het ging en moest hartelijk lachen. Twee dagen nadien kwam Jens bij meester Ankoné en hij verzocht hem vriendelijk doch dringend deze scène niet meer op te voeren want zei hij: “Meester ai mie dat’r in loat maak ie mie de hele zaak kapot”. Wat ik mij ervan kan herinneren is die scène er niet uitgehaald en de zaak van Jens heeft er geen nadelige gevolgen van ondervonden. Men heeft veel plezier aan de revues van de jaren 1936 tot en met 1954 beleefd. De mensen moesten hard werken en veel verstrooiing was er, zoals eerder opgemerkt, in die jaren niet maar als er dan iets te doen was ging men er ook massaal naar toe. Twaalf uitvoeringen in een seizoen was niet ongewoon. Van 42
Heembode Geesteren
heinde en ver kwam men naar Geesteren om te kijken naar de revue “Bie’j ôns in Geester’n”. Om een beetje het gevoel en de sociale samenhang van die tijd weer te geven wil ik eindigen met het noaberlied van de revue uit 1948.
Wij zint er de noabers van Janneuk’n en Graats Wij woont in de neugte aait helpt wij mekaar, ’t Is brulfte of grove, aait zi’m bie’j de haand; Hoolt hoog in ere de zeden van ’t laand. Refrein Hoolt aait in ere de zeden van het laand, Hoolt ze in ere de Twentse boerenstaand. Wat goods mag brengen vuur ow de nie’je tied Hoolt hoog in eere, raakt ’t oald gebroek nig kwiet. Wij komt geern te hope op noabersvisiet En kuiert van tuffel, van vee en oale tied As,n Oom dot van speuke, dan groezel ie ow de vuur Met ’n schots op de delle breng’t wij den oavond duur. Wij doot onze plichten van wege tut graf Wij ried non de kerke de broedwaag in ’n draf En ist in Sint Jopke, dan helpen wij mekaar Non’t wakkere vuurbeeld van Janneuken en Graats. Ton Ankoné 2012 – Jaargang 1
43
Kadastrale Atlas Wat is nu de kadastrale atlas? Geïnspireerd door het Franse systeem besloot de Nederlandse regering aan het begin van de 19de eeuw een systeem voor rechtvaardige heffing van de grondbelasting in Nederland in te voeren. Elk perceel grond werd nauwkeurig opgemeten en vervolgens op kaarten ingetekend. Met de nodige vertraging is in het jaar 1832 het Kadaster officieel van start gegaan. Schat aan informatie De oude gegevens bevatten een schat aan informatie, zowel voor agrariërs en overige grondeigenaren, historisch geïnteresseerden als voor genealogen. Met behulp van de momentopname van 1832 als vast punt is het mogelijk de ontwikkeling van het gebied tot heden te reconstrueren. Vragen als: welke boerderij stond er vroeger waar nu een nieuwbouwwijk ligt en hoe liepen oorspronkelijke de waterlopen kunnen nu aan de hand daarvan beantwoord worden. Zowel voor de bestudering van de oude boerderijnamen als ook de waterlopen zijn de oude kadastrale gegevens van groot belang. Een andere invalshoek is een onderzoek naar het grondbezit bijna twee eeuwen geleden. Hoeveel bos-, weide- en akkerland was er in de gemeente? Tubbergen Eind vorig jaar is de kadastrale atlas van de gemeente Tubbergen in boekvorm uitgebracht. Naast een algemene beschrijving van het kadaster, de werkzaamheden bij de grensvaststelling en het later opmeten van het grondgebied van Tubbergen, alsmede algemene gegevens omtrent de heffing van de grondbelasting, bevat het boek de gegevens van de OAT’s (Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels). De gegevens die daarin terug te vinden zijn bestaan uit: de kadastrale sectie, de plaatselijke benaming, het nummer van het perceel, de naam van de eigenaar als zijn beroep en woonplaats, de grootte van elk perceel en gebruik ervan (bos, heide, akkerland, weiland, huis en erf, tuin etc.), de klasse waarin het perceel is ingedeeld en de destijds verschuldigde belasting. Tevens bevat het boek een index op namen van gebruikers en topografische aanduidingen. Ook de kaarten van het grondgebied zijn in het boek terug te vinden. Kadastrale atlas De kadastrale atlas bestaat uit tekstboek en een kaartenmap met 76 kadastrale kaarten van de gemeente Tubbergen op A3-formaat. De atlas kost € 30,- en is te verkrijgen bij Horlogerie Truus Silderhuis en in de winkel van Tonnie Veldhuis. Op beide adressen kan de kadastrale atlas worden ingezien. 44
Heembode Geesteren
STICHTING HEEMKUNDE GEESTEREN p/a H. Silderhuis Dorpsstraat 45 7678 AV Geesteren Beste mensen, Het kost heel veel inspanning en organisatievermogen om een Heemkundevereniging in stand te houden. Als bestuur van Stichting Heemkunde Geesteren vragen wij uw financiële steun om deze toch wel belangrijke vereniging in stand te houden. Door onderstaand formulier in te vullen kunt u voor slechts € 7,50 per jaar donateur worden en zo helpt u de vereniging in stand te houden. Als u zich aanmeldt krijgt u het boek: “Geesteren in de jaren 1930-1950” gratis, ZOLANG DE VOORRAAD STREKT. Als donateur wordt U dan van alle activiteiten van Stichting Heemkunde Geesteren op de hoogte gehouden en hebt U gratis entree bij de jaarlijkse presentatieavond. Stichting Heemkunde Geesteren denkt er aan om in de toekomst een jaarlijks periodiek uit te brengen. Dit periodiek ontvangt U als donateur dan gratis. Incassoformulier Stichting Heemkunde Geesteren Ja, ik word donateur van Stichting Heemkunde Geesteren voor € 7,50 per jaar en machtig hierbij Stichting Heemkunde Geesteren om tot wederopzegging jaarlijks dit bedrag automatisch te incasseren. Naam: Adres: Postcode en Woonplaats: Bank- of Girorekeningnummer: Datum: Ondertekening: 2012 – Jaargang 1
45
46
Heembode Geesteren
2012 – Jaargang 1
47
Ook lessen speciaal voor ouderen! De Milt 8 7678 CA GEESTEREN
Wat de Bรถkke maakt, dat smaakt!
48
Heembode Geesteren
2012 – Jaargang 1
49
www.stichtingheemkundegeesteren.nl E-mail: info@stichtingheemkundegeesteren.nl