magazine
Josse De Pauw
Over Brussel, kritiek en vrijdenken
Handen omhoog of ik tweet
Politie op Twitter & YouTube
Gevaren van onlinedrugshandel
Legaal high via het net
Periodiek van de opleiding Journalistiek van het departement Campus Dansaert Erasmushogeschool Brussel, Jaargang 15, nr 3, 11/11 Redactie en productie: Professionele bachelor Journalistiek
Handen omhoog of ik tweet 3
Dirk Mampaey: het afscheidsinterview
6
Gezond voor gevorderden
9
Permanent kamperen 10
Diversiteit & Debat
11
Interview: Josse De Pauw
14
Je bent jong, maar wat wil je? 16
Editoriaal “Je moet schieten, anders ken je niet scoren!”, verklaarde voetbalorakel Johan Cruijff ooit over de belangrijkste bijzaak van de wereld: voetbal. En zoals alleen Hollanders dat kunnen, sloeg Cruijff de nagel op de kop. Zo groot als het simpel is, maar om te schieten moet je tot bij het doel geraken. En dat is niet zo eenvoudig met alle obstakels richting de zestien. Zo moet je eerst die vervelende bal bemachtigen, dan maken verdedigers je het leven zuur en de doelman staat altijd op scherp. Maar zelfs met de beste balcontrole, dribbeltechniek en spelinzicht van de wereld, uiteindelijk blijft het hopen dat je teamgenoten mee zijn.
EhB-JT-opleidingshoofd Patrick Pelgrims toont Europees president Van Rompuy de bekroonde publicaties in Erasmix Magazine. Uitreiking Karel Van Miert-prijzen, p. 5
De gevaren van onlinedrugshandel 18
Priester Rik Devillé: mensenrechten in de Kerk 20
Afval, de nieuwe energiebron 22
Koninkrijk Wallonië 23
Hoofdredacteur Maarten Luys Adjunct-hoofdredacteur Lynn Pasteleurs
Een magazine maken is net hetzelfde. Je moet als redactie proberen in balbezit te komen, sneller op de bal zijn dan je tegenspeler, niet aarzelen om te schieten en dit hopelijk in de juiste richting. Vervang nu even ‘bal’ door ‘het juiste idee’ en ‘een scherpe pen’ en je begrijpt wat ik bedoel. Je teamgenoten zijn redactieleden en het doel is een geslaagd magazine. Zoals in elk elftal heeft iedere redacteur zijn eigen sterktes: je hebt de spelmakers, de creatieve geesten die het juiste idee naar voor schuiven. Dan zijn er de flankspelers, die onvermoeibaar researchwerk verrichten om die ene juiste voorzet te geven. De spitsen ten slotte zijn de scherpe pennen, de geharde interviewers en de strenge monteurs. Hun naam verschijnt onder het doelpunt, maar alleen zouden ze het niet gekund hebben. Maar alle samenspel ten spijt: soms verpruts je een kans, soms is het een schampschot, dan blijkt je verhaal toch niet zo sterk te zijn. Soms wordt de bal gered op de lijn en is de concurrentie je voor geweest. Of het pijnlijkste van allemaal: je stuit op te veel anonieme bronnen of het onderwerp is te zwaar voor je journalistieke spierballen en je wordt genadeloos getackeld. Maar blijven gaan voor het doel, daar gaat het om.
Eindredactie Bert Philips Eindredacteur multimedia Yasemin Utku Chef reportage Kwinten Cammaer Beeldredactie Thomas Thielemans Siska Gremmelprez Multimediamanager Nick Vervaeck Chef montage Thomas Artois Redactie Ben Sommerijns Jesse Van Pée Gert-Jan Luyckx Sien Wynants Karine Claassen Yannick Van Eemeren Algemeen hoofdredacteur Patrick Pelgrims Taaladviseur
Op de pagina’s die volgen mag u zelf bepalen of we voldoende gescoord hebben. Maar we hebben kansen gecreëerd en kunnen het mediaspeelveld met opgeheven hoofd verlaten. Niet geschoten is altijd mis…
Dirk Mampaey Eindredacteur beeld Joost Goethals Eindredacteur lay-out André Lapeere
Maarten
Tech Helpdesk Wim Symens
magazine
2
Zaterdag 9 april 2011, even over twaalven: de 24-jarige Tristan Van Der Vlis heeft net met een machinegeweer zeven mensen en daarna zichzelf van het leven beroofd in het winkelcentrum Ridderhof in het Nederlandse Alphen aan de Rijn. Om exact 12 uur, 17 minuten en 21 seconden verschijnt het eerste bericht over de schietpartij op de sociaalnetwerksite Twitter: “Voor het eerst dat er zoveel wordt geschoten in alphen” – ja, zonder hoofdletter. Het is het begin van een onophoudelijke stroom aan tweets. Afgrijzen wordt met de wereld gedeeld, overpeinzingen losgelaten, verdachtmakingen en geruchten verspreid. NRC is om 13.04 uur de eerste van de grote Nederlandse media die op Twitter over het incident bericht. Tussen de duizenden tweets verstuurt ene sshurandy_, de Twitternaam van een 17-jarige jongeman uit Hoogvliet, een bericht dat hij ‘de dader in Alphen zal overtreffen’. De jongen haalt zich de woede van tientallen twitteraars op de hals. De bezorgde burger toferdisobey ziet het gevaar in en retweet het dreigement naar het Twitteraccount van de politieregio Hollands Midden. Diezelfde nacht staat de politie aan de deur van sshurandy_. Hij wordt opgepakt. Jesse Van Pée Hoewel het in dit geval om een smakeloze grap ging, illustreert het incident wel hoe sociale media zoals Twitter de politie kunnen helpen bij hun werk. In Nederland is de politie zich al langer bewust van de mogelijkheden die internet biedt. Zo heeft elke politieregio er zijn eigen Twitteraccount die Nederlandse twitteraars kunnen volgen. Ed Sabel is webadviseur bij de politieregio Brabant Zuid-Oost: “In 2009 begonnen de verschillende politieregio’s te twitteren. We verstuurden eerst voornamelijk persberichten met de bedoeling de politie bij het volk te brengen, in plaats van dat de mensen bij ons moesten komen. We merkten dat we op die manier een heel nieuw publiek naar onze website lokten. Het gaat hier om jonge mensen die met gsm en smartphone op het internet surfen, mensen die steeds minder televisie kijken omdat ze via internet consumeren.” Tot voor kort was digitaal communiceren tussen politie en burger in Nederland voornamelijk eenrichtingsverkeer. “Eind vorig jaar, maar vooral in 2011, begonnen we de interactie op sociale media te opti-
maliseren”, legt Sabel uit. Twitter is uitgegroeid tot een volwaardig medium waarmee de burgers kunnen communiceren met de politie. “Hebben de burgers iets te melden, kunnen ze dat laten weten via de gangbare kanalen als de telefoon, sms of door gewoonweg naar het politiekantoor te gaan”, aldus Sabel. Mogelijke meldingen zijn een overval, een gestolen fiets, een verdachte persoon of een interessante tip. “Diegenen die op Twitter zitten, kunnen dat ook doen door de juiste politieregio te mentionen of een direct message te sturen. Om steeds lokaler te kunnen werken, hebben de meeste wijkagenten ook een Twitteraccount, waarop ze de hele dag door updates geven over hun doen en laten. Daar kunnen twitteraars ook op reageren en de wijkagent helpen indien mogelijk.” Is Twitter dan zo’n betrouwbaar medium? Verkopen veel mensen op die site dan geen pure onzin? Ed Sabel weet dat Twitter ook zijn negatieve kant heeft. “Geruchten zijn snel verspreid op zo’n sociaal netwerk”, geeft hij toe. “Er hoeft maar één iemand een
magazine
3
© Siska Gremmelprez
Handen omhoog of ik tweet
valse tweet zoals ‘Vliegtuig in problemen’ te publiceren. Als anderen dat bericht retweeten naar hun volgers, ontstaat er al gauw een kettingreactie. Dan is het aan de politieregio’s om snel te reageren en dat gerucht met eigen tweets de kop in te drukken.”
© rv
Ed Sabel “Fietsen worden gevonden, verdachten worden gezien en opgespoord. In de politieregio waar ik werk, is er door een simpele tweet een bende woninginbrekers opgepakt”
Youtube De Nederlandse politie zit niet enkel op Twitter. Ook via Youtube probeert ze zoveel mogelijk burgers te bereiken. “Elke provincie heeft een Youtubekanaal”, zegt Sabel. “Die kanalen worden onderverdeeld in afspeellijsten per gemeente. We proberen daarin zo lokaal mogelijk te gaan. In elke afspeellijst komen er filmpjes met criminaliteitsnieuws, opsporingsberichten en boodschappen die verband houden met die bepaalde stad. Stel dat er een overval in Breda is gepleegd, dan plaatsen wij in de afspeellijst van Breda een filmpje met het nieuwsbericht van de regionale of zelfs nationale omroepen over die overval. Indien er camerabeelden van de overval zijn of beelden gemaakt met een gsm of een smartphone, dan komen die ook in die afspeellijst te staan.” Om voldoende reacties te krijgen moet de Nederlandse politie er natuurlijk voor zorgen dat genoeg mensen die filmpjes te zien krijgen. Daarvoor gebruiken ze Hyves, de Nederlandse tegenhanger van Facebook. Die heeft bij de noorderburen veel meer gebruikers dan Facebook. “Wij plaatsen banners op de profielen van relevante gebruikers met links naar onze filmpjes”, zegt Sabel. “Neem nu het voorbeeld van een overval in Breda. Op het profiel van alle Hyvesgebruikers die hebben aangegeven dat ze in Breda wonen, verschijnt er dan zo’n banner. Merk wel op dat we enkel gegevens gebruiken die openbaar zijn. Volgens metingen klikken mensen echt wel op die banners en krijgen onze filmpjes meer kijkers.” Op papier klinkt de interactie tussen politie en burger via sociale media alvast heel mooi. Maar werkt het ook in de praktijk? Leveren deze methodes resultaten op? “Wij merken alvast van wel”, reageert Sabel. “Fietsen worden gevonden, verdachten worden gezien en opgespoord. In de politieregio waar ik werk, is er door een simpele tweet een bende woninginbrekers opgepakt. Een man die op een terrasje rustig van een biertje zat te genieten, had daar vijf verdachte figuren opgemerkt bij een bestelbusje. Vanop zijn smartphone had die man ons gewaarschuwd met een berichtje. De politie kwam ter plaatse en arresteerde die vijf mannen, waarna bleek dat het om zware criminelen ging.” En België? Tot voor kort was er bij de Belgische politie absoluut geen sprake van sociale media. Tot voor kort, want in mei richtte Minister van Binnenlandse Zaken een denktank op om de mogelijkheden en risico’s van sociale media te bestuderen. Begin oktober kondigde Turtelboom aan dat ze met een handleiding agenten wil aansporen om te twitteren. Het enthousiasme en de wil is er, en dat is te danken aan Steven De Smet, hoofdcommissaris in politiezone Gent.
Met zijn presentatie ‘Meer blauw op… het internet’ was hij op 28 april gastspreker op het congres ‘Corporate Communicatie & Sociale Media’ in Gent. Hij voert sinds enkele jaren onderzoek naar sociale media en is dan ook aangewezen als domeinexpert. De Smet is er rotsvast van overtuigd dat ook de Belgische politiemensen sociale media moeten integreren in hun werk. “We kunnen er gewoon niet onderuit”, zegt De Smet. “De sociale media zijn een tsunami die we niet kunnen tegenhouden. Overal lees je erover, Terzake besteedde er een hele week aan, het leeft! De mensen gebruiken ze meer en meer en die druk vanuit de bevolking zorgt ervoor dat ook de politiediensten de sociale media niet langer kunnen negeren. Lagere drempel “Ik zit nu vier jaar op Facebook”, gaat De Smet verder. “Ik ben er enorm van geschrokken welke berichten ik soms krijg van mensen, welke feiten ze mij via Facebook rapporteren. Denk daarbij maar aan toestanden zoals het geval Vangheluwe of familiedrama’s. Dat zijn dingen waarmee mensen moeilijk op het politiekantoor mee naar buiten komen. Via Facebook is de drempel lager. Zo verwerk ik bijvoorbeeld niet zelden Facebookberichten tot officiële formulieren.” Volgens De Smet is de achterstand op Nederland het gevolg van een afwachtende houding van de overheid ten opzichte van sociale media. “Ze weten wel wat Facebook en Twitter zijn, maar ze zien er de mogelijkheden niet van in. Onbekend is onbemind. Ik vergelijk de situatie een beetje met de opmars van de gsm. Tegenover de gsm stond men ook een beetje twijfelachtig: ‘Heeft iedereen dit nodig? Kijk wat een dikke nek die man heeft met zijn gsm!’ Maar wie kan er nu nog zonder? Hetzelfde zal met sociale media gebeuren, binnenkort zijn die ook onmisbaar. Of Twitter en Facebook blijven bestaan, is onduidelijk. Wat wel zeker is, is dat er altijd sociale media zullen zijn.” Wanneer dan? Wanneer zullen de sociale media dan in de politie geïntegreerd zijn? “Ik ben er zeker van dat wij daar dit jaar nog mee zullen bezig zijn”, zegt De Smet. En inderdaad, – toeval of niet– sinds het congres ‘Corporate Communicatie & Sociale Media’ staat het item ook op de agenda van de federale politieraad. “Er worden werkgroepen en een denktank opgericht om de mogelijkheden en risico’s van sociale media bij politie te bestuderen”, zegt Tinne Hollevoet, woordvoerster van de federale politie. “Het zit dus allemaal nog in een vroeg stadium, maar de wil en het enthousiasme zijn er in elk geval. De eerste vergaderingen met vertegenwoordigers van lokale en federale politie zijn al achter de rug.” Gaat België dan het voorbeeld van Nederland volgen? “Wij sluiten niet uit dat we zullen kijken naar wat er in het buitenland gebeurt”, besluit Hollevoet. “Het heeft geen zin het warm water opnieuw uit te vinden.”
Steven De Smet © Jesse Van Pée
magazine
4
“Die druk vanuit de bevolking zorgt ervoor dat ook de politiediensten de sociale media niet langer kunnen negeren”
Jonge bachelors Journalistiek gelauwerd door Europees president
Karel Van Miert-prijs voor journalistiek afstudeerproject en Erasmix-tv
Alle (zeven) laureaten van de Karel Van Miert-prijs voor Europese journalistiek studeerden journalistiek aan de Brusselse Erasmushogeschool. In het Brussels Press Centre Europe, middenin de Europese wijk, ontvingen ze hun prijs uit handen van de Voorzitter van de Europese Raad Herman Van Rompuy. Voor één keer stonden de journalisten zelf in de schijnwerpers, voor de lenzen én de microfoons van hun collega’s. De hoofdprijs, goed
voor een cheque van 1500 euro, ging naar Frederik Eraly (22) voor zijn afstudeerproject ‘De eurocrisis’, maar ook (ex-)3JT’ers Stefan Kessels, Lieselot Moerkerke, Hans Van Puyenbroeck, Emilie Laurent en Jolien Roelandt werden gelauwerd voor hun publicaties in Erasmix Magazine en op Erasmix TV. Alle bekroonde producten kan u bekijken op www.erasmix.be. U vindt er ook een multimediaal verslag van de prijsuitreiking.
Scoren zonder kijken
Journalistenbond verhuist
© Siska Gremmelprez
Torbal? Nog nooit van gehoord? België is nochtans vicewereldkampioen! Torbal is een balsport die voornamelijk door blinden of slechtzienden wordt gespeeld. In een wedstrijd van twee keer vijf minuten proberen twee teams van drie spelers zoveel mogelijk te scoren. Maar hoe kunnen mensen met een visuele handicap een doel verdedigen als ze de bal niet zien aankomen? Binnenin de bal zit een belletje dat geluid maakt als de bal rolt, zodat spelers moeten vertrouwen op hun gehoor. Wij speelden een match tegen een getraind torbalteam.
© Thomas Thielemans
Bekijk het resultaat op www.erasmix.be
De journalistenbond verhuist binnenkort naar de Bloemenhofwijk, meerbepaald naar de Zennestraat 21. Pol Deltour, Nationaal Secretaris van de AVBB, de Algemene Vereniging van Belgische Beroepsjournalisten, zegt dat hij met de verhuis vooral de organisatie wil hergroeperen. “Bovendien is de buurt op zich natuurlijk ook uiterst aantrekkelijk. Aanvankelijk waren enkele Franstalige collega’s iets minder enthousiast, omdat dit toch typisch de ‘Vlaamse buurt’ van Brussel is, maar na een plaatsbezoek draaide iedereen bij”, zegt Deltour. “Een beetje jammer is natuurlijk dat er al twee keer ingebroken is in het pand sinds we het gekocht hebben, maar met een beetje beveiliging hopen we dit te verhelpen.”
magazine
5
Dirk Mampaey: het afscheidsinterview
Taalvirtuoos, journalist, EhB-lector
Dirk Mampaey. De naam doet bij de gemiddelde twintiger misschien geen belletje rinkelen. Maar al wie ouder is, kent hem vast en zeker van onder meer Panorama, Terzake en het Journaal op de openbare omroep. Na zijn journalistieke carrière kwam hij uiteindelijk terecht op de Erasmushogeschool Brussel. Daar legde hij, dankzij zijn ervaring, mee de basis van de opleiding Journalistiek zoals we die vandaag kennen. Maar sinds dit academiejaar is hij met pensioen, de hoogste tijd dus voor een afscheidsinterview dat begint bij het begin. En zoals dat hoort bij een goede journalist is dat in een Maarten Luys café… “De eerste keer dat ik echt uitdrukkelijk heb gezegd dat ik journalist wilde worden was in de Commerce in Leuven. Dat was in 1973, ik zat daar na de diploma-uitreiking samen met mijn collega’s afgestudeerden in de Germaanse talen. En ik wilde niet zomaar de journalistiek in. Ik moest en zou absoluut bij de openbare omroep terechtkomen. Uiteindelijk heeft het toch nog een tijdje geduurd want nadat ik in 1978 meegedaan had aan het gebruikelijke vergelijkende examen kreeg ik pas enige tijd daarna de melding dat ik op 1 maart 1980 kon beginnen. Toen heb ik in de middelbare school waar ik op dat moment Nederlands en Engels gaf gezegd: goede mensen, ik ben hier weg.” Richting de toenmalige BRT dus. Hoelang bent u daar gebleven en wat hebt u daar dan precies gedaan? “Ik ben er gebleven tot januari 2001. Dat is dus een dikke twintig jaar. Ik ben begonnen bij het Journaal, daar heb ik een vijftal jaar voor gewerkt. Dan ben ik in 1985 overgestapt naar Panorama. Het was de bedoeling dat het voor een korte periode zou zijn, maar het is 12 jaar geworden. Ik ben bij de laatsten geweest om samen met William van Laeken de deur achter Panorama dicht te trekken in 1997.
magazine
6
Want het nieuwe bewind had toen beslist om dat programma op te doeken. Gelukkig is men op later die beslissing teruggekomen en bestaat het programma vandaag de dag opnieuw en heeft het nu zelfs opnieuw zijn vertrouwde plaats op donderdag gekregen! Na Panorama heb ik dan nog 2 jaar voor Terzake gewerkt en 2 jaar voor het Journaal, tot 2001. Waardoor de cirkel dus eigenlijk rond was.” Was dat de reden om op te stappen? De cirkel was rond… “Dat heeft zeker meegespeeld, ik was immers terug waar ik begonnen was. Maar dat was niet het enige. Het was ook een periode waarin ik mijn collega’s heb opgeroepen om ons te verzetten tegen de richting waarin de nieuwsdienst door de nieuwe directie werd gestuurd. Ik vond dat het niveau te zeer verlaagd werd om de concurrentie aan te gaan met de toen ijzersterke commerciële omroep VTM. Ik heb toen gezegd: “We zitten op een hellend vlak met bruine zeep aan ons gat en we gaan heel snel naar beneden. Laten we ons hiertegen verzetten!” Mijn collega’s hebben me daar helaas niet in gesteund, al gaven ze me wel gelijk. Toch wel een dieptepunt in mijn professionele carrière. Dus ben ik dan zelf weggegaan. Zéker omdat ik op dat moment de aan-
“U bent overgekwalificeerd meneer, we kunnen u niet betalen”
bieding kreeg om woordvoerder te worden bij de Duitse luchtvaartmaatschappij Lufthansa. Daar moest ik niet lang over nadenken, want ik was altijd al heel erg geïnteresseerd in alles wat met vliegen te maken heeft en ik had ook in mijn Panoramaperiode een aantal reportages gemaakt over de luchtvaart. Het was dus mijn dada.” “Ik dacht op dat moment dat het voor de rest van mijn carrière zou zijn, maar helaas kon ik niet voorzien dat 9/11 in datzelfde jaar zou vallen. De luchtvaart, een groeisector bij uitstek, werd toen van de ene dag op de andere een sector in diepe crisis. Dát en een kritisch rapport aan het hoofdkwartier over mijn baas in Brussel hebben ervoor gezorgd dat ik ontslagen werd om dringende redenen. Er was evenwel geen enkele gegronde reden voor een ontslag. Ik heb dat dan ook aangevochten én gewonnen. Lufthansa werd zowel in eerste aanleg als in beroep veroordeeld voor onrechtmatig ontslag en misbruik van ontslagrecht.” Toen moest u dus opnieuw de keuze maken wat u ging doen? “Ja, dan was de vraag: terug de journalistiek in, het woordvoerderschap of andere mogelijkheden? Ik ben dan op enkele plaatsen geweest in verband met de woordvoerderij (sic). Maar ik kreeg dan telkens te horen: “U bent overgekwalificeerd voor ons meneer, wij kunnen dat niet betalen.” En toen zag ik toevallig dat de Erasmushogeschool Brussel op zoek was naar iemand. Na een positief sollicitatiegesprek ben ik daar dus beginnen te werken op 1 oktober 2002. Eerst nog bij verschillende afdelingen, maar vanaf 2004 enkel nog voor Journalistiek. En dat heb ik gedaan tot de dag van gisteren.” Toch nog even terug naar uw journalistieke carrière. Wat waren de hoogtepunten voor u? “Het absolute hoogtepunt voor mij persoonlijk, het beste wat ik ooit gemaakt heb, dat was in 1993. Ik ben toen voor Panorama naar Argentinië getrokken om er collaborateurs te gaan interviewen die na de oorlog daar naartoe waren gevlucht. Dat waren mensen die al 80 jaar waren en het was eigenlijk de laatste kans om die reportage te maken. Want nadien zijn ze één voor één beginnen te sterven. Dat zo’n moeilijk, onzeker en duur project uiteindelijk prima is afgelopen, daar ben ik nog altijd heel tevreden over.” “Een andere reportage waar ik wel trots op ben is er een uit 1991, over de weinig gebruikte nieuwe Liefkenshoektunnel ten noorden van Antwerpen. Er stonden daar helemaal geen borden om de weg naar die tunnel aan te geven. Bij de administratie zeiden ze ook dat ze enkel borden zetten voor bestemmingen. Ik heb dan in de reportage beelden laten zien van een bord met ‘Kennedytunnel’, terwijl dat toch ook geen bestemming is. Nu, na de reportage, staat dat bord er dus wel. Mooi zo, want geef toe: ‘Liefkenshoektunnel’, toch wel een woord zwanger van de poëzie, dat verdient een bord. Dus dat is een kleine, kleine verwezenlijking. Voor die twee reportages heb ik dan ook de prijs van het toenmalige Gemeentekrediet (de belangrijkste journalistieke prijs in België, nu Dexiaprijs red.) gekregen, in 1991 en 1993.”
nog het feit dat we heel erg het accent leggen op Frans en Engels. Vooral het spreken is belangrijk. Interviewen en telefoneren in een vreemde taal moeten de studenten absoluut kunnen.” Ik heb me laten vertellen dat ook Nederlands een belangrijk vak is en dat vooral u daar veel mee te maken heeft. Is uw liefde voor de taal er altijd geweest? “Die is eigenlijk ontstaan dankzij Toon Hermans. Ik was daar als jongen een heel erg grote fan van. Hij gebruikte zo van die fijne woordspelingen. Dat heeft me heel erg beïnvloed. De taal als verschijnsel heeft me ook altijd geboeid. Hoe taal als communicatiemiddel werkt, hoe de taal evolueert, …” Dan moet u wel een mening hebben over de huidige neerwaartse evolutie van de taal? “De overgang van het dialect én van de standaardtaal naar een soort van tussentaal, is een evolutie die waarschijnlijk niet tegen te houden is. Als iedereen het er over 20 jaar over eens is om die taal als norm te nemen, ja, dan is dat zo. De eindletters van woorden worden hoe langer hoe minder uitgesproken, zoals in ‘ik vin da nie goe’. We verstaan elkaar nog op die manier, ook bij andere talen zie je zo’n evolutie, dus waarom dat dan niet aanvaarden? Maar waar eindigt dat? Bij woorden van één letter…?” Merkte u die evolutie ook bij uw studenten? “Bij de studenten Journalistiek niet meteen. Maar die zijn dan ook atypisch, omdat zij meestal al sterk met taal bezig zijn. Maar in het algemeen is er uiteraard een achteruitgang. En ik denk dat het aan het secundair onderwijs ligt. De leerlingen daar leren de fundamenten van het Nederlands niet meer! Als ik in de les bij de d/tregels uitleg gaf over het lijdend voorwerp, over een meewerkend voorwerp, dan keken verschillende studenten mij aan met een blik die zei: “Waar komt die meneer vandaan? Van Mars?” Terwijl dat toch de basis is!?” Maar van die vervelende d/t-foutenmakers bent u nu dus af. Wat brengt de toekomst dan voor u? “Wel, genieten van het pensioen uiteraard. Maar ik blijf nog wel bij de Erasmushogeschool betrokken, als gastdocent en als taaladviseur bij de projecten van het tweede en het derde jaar. En ik zal ook voor de eerste keer als extern jurylid de afstudeerprojecten van de studenten Journalistiek beoordelen. Vroeger was ik lid van de helpdesk die de studenten tijdens het maken van hun afstudeerproject begeleidt. Maar nu zal ik als extern jurylid gewoon het eindproduct in handen krijgen en op basis daarvan zeggen wat ik ervan vind…” Bedankt en veel succes ermee!
De opleiding Journalistiek van de Erasmushogeschool Brussel werd door de laatste visitatiecommissie beschouwd als één van de beste van Vlaanderen. U bent het daar hoogstwaarschijnlijk mee eens. Maar wat zijn dan volgens u de sterke punten van die opleiding? “Ik denk dat een belangrijke reden is dat we alle theoretische ballast overboord hebben gegooid. Wat ik als journalist in 20 jaar niet heb meegemaakt, dat hoeven de studenten ook niet te weten. We leggen vooral de nadruk op de praktijk. De studenten moeten beleven hoe het er in de werkelijkheid aan toegaat. Dus dat en ook
“Geef toe: Liefkenshoektunnel, een woord zwanger van de poëzie, dat verdient een bord” magazine
7
Bloemenhof in Beeld
De FM Brussel-luisteraars verkozen de Bloemenhofwijk tot leukste wijk van onze hoofdstad. Meer dan 300 van de 1000 stemmen gingen naar de gezellige wijk waar ook onze school zich bevindt. Terechte winnaar of niet? We laten de beelden spreken.
Š Siska Gremmelprez
magazine
Meer sfeer? www.erasmix.be
8
© Sien Wynants
Gezond voor gevorderden De laatste jaren groeit de bewustwording en erkenning van gezond en ecologisch voedsel. Bedrijven investeren in ‘veggiedagen’, mensen gaan in de supermarkt op zoek naar duurzame goederen en vegetarische alternatieven voor vlees. Zo is soja een erg populair product, maar wat niet iedereen weet, is dat de productie van soja in Brazilië ten koste gaat van enorme delen van het regenwoud. Hier kan bijvoorbeeld hennep een interessante uitweg bieden. Sien Wynants Sojaproducten zijn tegenwoordig niet weg te slaan uit ons eetpatroon. Ons vlees zit er vol van omdat het grootste deel van het veevoer soja bevat, maar ook vegetariërs kunnen er niet om heen: sojaburgers, tofu, sojaolie, sojasaus,… Maar is die soja dan zoveel beter? Soja zit inderdaad vol met plantaardige eiwitten en bevat lecithine, een stof die de kans op hart- en vaatziekten vermindert. Om diezelfde reden importeert België massa’s soja, dat dient als veevoer. Maar de schade die de sojateelt aanricht, is bijna niet te overzien. Soja vs. hennep Patrick De Ceuster van vzw Wervel (Werkgroep voor een rechtvaardige en verantwoorde landbouw) legt uit: “Immense stukken van het Braziliaanse regenwoud worden gekapt om er enorme sojaplantages van te maken. Terwijl die gronden arm zijn en niet eens geschikt om soja op te telen. Die soja daar dient voornamelijk voor de export en is vooral bestemd om te verhandelen als veevoer.” Maar het kan ook anders. Hennep, bij het grote publiek wellicht bekend als hoofdbestanddeel van een joint en de effecten ervan, is daarnaast een uiterst gezond voedingsproduct. En nog vrij gemakkelijk te telen in België bovendien. “Kemp, zo noemen we hennep in Vlaanderen, is gemakkelijker om te oogsten dan soja”, legt De Ceuster uit. Het heeft geen pesticiden nodig, soja moet je met ontbladeringsmiddelen besproeien. Ook is de teelt van hennep één van de enige die de biodiversiteit verhogen: het stimuleert boven- en ondergronds leven. “Hennepzaden horen bij de beste plantaardige eiwitbronnen. In tegenstelling tot soja is het ook gemakkelijk verteerbaar. Hennep is dus veel interessanter om te telen.” High van een burger? “Het is absolute nonsens dat je high kan worden van hennep zoals wij die telen”, gaat De Ceuster verder.
“Er zitten zelfs stoffen in die onze receptoren blokkeren om nog ontvankelijk te zijn voor THC (psychoactieve stof, die voortkomt uit hennep). Hennep slaat op de soorten die niet geschikt zijn voor de productie van drugs. Burgers, koekjes, olie, of gewoon de zaadjes, ze zijn al verkrijgbaar in bijna elke natuurwinkel. Zelfs in Delhaize is de hennepolie reeds te koop.” Prijskaartje? Over een hoger prijskaartje maakt De Ceuster zich niet al te veel zorgen. “Natuurlijk is het wat duurder, maar je betaalt ook voor kwaliteit. Hennepolie kost bijvoorbeeld acht euro voor één vierde liter. Dat is veel in vergelijking met olijfolie, maar het ís geen olijfolie. Het is een heel edele olie waar gammalinoleenzuur in zit. Deze stof is een onverzadigd vetzuur, dat onder andere de cholesterolaanmaking tegengaat in het lichaam. Je zou die stof ook kunnen halen uit komkommerplant of zwarte bessenpitten, maar daar zit veel minder olie in, dus dat is nog veel duurder. In die zin is hennepolie helemaal niet duur. Het werkt ook op vlak van eczeem of psoriasis enorm gezondheidsbevorderend.” Hennep, maar wat nog? Enkel hennep als vleesvervanger is uiteraard ook geen oplossing. Eiwitten zijn uit zo veel andere producten te halen. Maar een eetcultuur kan je niet zomaar veranderen. “Helaas is de onze gebaseerd op graan en melk, twee producten met eiwitten die niet goed te verteren zijn. Vandaar dat er nu al één op de honderd Belgen last heeft van glutenintolerantie. Teff is een voorbeeld van zo’n opkomend graanalternatief en veel beter verteerbaar.” “Wees je er gewoon bewust van dat we met wat creativiteit, alles wat in vlees zit ook uit groenten kunnen halen. Een westerling kan toekomen met vier keer minder eten, we moeten er gewoon bewuster mee omgaan. Dan vallen die prijzen ook weeral mee”, eindigt De Ceuster.
Patrick De Ceuster “Al één op de honderd Belgen heeft last van glutenintolerantie” © Sien Wynants magazine
9
Christian De Maegd woont al meer dan tien jaar in een tent
Permanent kamperen
© Thomas Thielemans
Hij is amper veertien jaar wanneer hij een kelder begint te bouwen in de tuin van zijn ouders. Christian De Maegd (54) zou er later een volwaardige woning van maken. Wat ooit begon als de onschuldige hobby van een jonge kerel, ontspoorde in een juridisch conflict om u tegen te zeggen. Al meer dan tien jaar woont hij in een legertent, uit protest tegen de afbraak van zijn illegaal gebouwde woning. Yannick Van Eemeren Wij trokken naar de bossen van Oud-Heverlee om hem te zoeken. Contactgegevens van De Maegd hebben we niet en we weten niet of hij wel thuis is. Op een boogscheut van het scoutsdomein ‘De Kluis’ heeft De Maegd enkele borden neergepoot die zijn ‘woning’ aanwijzen. Eén van de borden luidt: ‘Stortplaats klasse 1, met approbatie van ‘nazimagistraten’. Het is meteen duidelijk dat we hier niet met een alledaags figuur te maken hebben. Vanaf het moment dat we bij De Maegd aankomen, praat hij honderduit. Hij wil zijn verhaal maar al te graag aan ons kwijt. Bezoek aan Bokrijk “Al van kleins af aan bouwde ik boomhutten. Toen ik veertien was, ging ik met mijn ouders naar Bokrijk. Ik vond dat zo schitterend dat ik ook iets met cement wou bouwen. Vlak daarna begon ik een soort kelder te maken in de tuin van mijn ouders.” De Maegd gaat echter nog verder. Hij bouwt helemaal alleen een villa. Inclusief zwembad, maar exclusief vergunning. Lang voor het huis af is, zijn er al klachten. In 1976 wordt De Maegd voor de rechter gedaagd nadat een buurman klacht indiende, maar de zaak wordt voor onbepaalde
tijd geseponeerd. “Willy Kuijpers, die toen lid was van de commissie Ruimtelijke Ordening, had me een aantal jaren voordien gezegd dat ik verder mocht bouwen. Het was beter dat ik zoiets deed dan op straat rond te hangen”, zegt De Maegd. “Daar hield de rechter blijkbaar rekening mee.” Dwangsom De jonge Christian bouwt lustig verder, maar tien jaar later wordt zijn zaak opnieuw boven gehaald. De rechter oordeelt dat De Maegd zijn huis moet afbreken en legt hem een dwangsom op van duizend oude Belgische franken per dag dat dit niet gebeurt. “Daar ging ik tegen in beroep. Het Hof oordeelde dat de dwangsom een te zware straf was, dus viel die weg.” Christian spreekt daarna met enkele politici en krijgt meer dan eens te horen dat de afbraak nooit zal plaatsvinden. “Ze vertelden me dat het wel over zou waaien en dat het wegvallen van de dwangsom een goed teken was.” Amerikaanse legertent “Gedurende de volgende tien jaar heb ik
belastingen betaald op mijn huis. De gemeente gaf me zelfs een huisnummer”, zegt De Maegd. Maar in 1998 wordt zijn huis dan toch op zijn kosten met de grond gelijk gemaakt. Daarbij wordt niet alleen het puin van zijn huis achtergelaten, maar ook autobanden, verkeerspalen en dergelijke worden in zijn tuin gedumpt. “Toen heb ik een oude Amerikaanse legertent gekocht en in mijn tuin geplaatst”, vertelt Christian. “Ik heb er een dak boven gebouwd tegen de vochtigheid en verwarming geïnstalleerd. Omdat ik last had van muizen, moest ik helaas verhuizen naar een caravan.” Ondertussen woont Christian De Maegd al dertien jaar niet meer in een echt huis, maar het woord ‘opgeven’ staat niet in zijn woordenboek. Als we hem vragen of hij achteraf bekeken het bouwproject niet beter na de eerste kritiek had gestaakt, antwoordt hij overtuigd: “Nee, ik heb niets verkeerds gedaan. Als ze me in het begin hadden gezegd dat het niet mocht, was ik er meteen mee gestopt. Ik wil dat ze mijn huis en de kosten van de afbraak terugbetalen. Ik blijf strijden!”
Christian De Maegd “Ik blijf strijden tot ze mijn huis en de kosten van de afbraak terugbetalen”
magazine
10
Diversiteit & debat: visies voor, achter en op de scène
“Kunst enkel voor de blanke mens” Het zaallicht gaat uit, de spot aan. Mourade staat op de scène. Hij speelt de zoon van een Marokkaanse migrant en is zelf ook papa. Hij is, zonder enige twijfel, verliefd op een Belgische vrouw. “Geen sprake van”, zegt zijn omgeving. In de ogen van zijn traditionele vader is een dergelijke liefde onmogelijk. Maar volgens Mourade is zijn cultuur helemaal niet zo star. “We zijn ook mensen die op zoek gaan naar avontuur, we gaan graag uit en drinken soms een glaasje”, zegt hij in het stuk. ‘BELGA’ is een theatervoorstelling van het Mechelse theatercollectief ’t ARSENAAL. Michael De Cock nam de regie in handen en trok met zijn acteurs op tournee. Een goed ontvangen voorstelling, een braaf publiek en heel veel lof. Tot het collectief in Brussel aankwam. Karine Claassen
Don Verboven, de directeur van het Vlaams Theaterinstituut (Vti), vult aan en stelt dat er bij echt goede voorstellingen geen botsingen ontstaan binnen of tussen culturen. Een goede voorstelling laat in zijn ogen alles goed in elkaar overvloeien en kan geen conflict teweegbrengen. Hij stelt dat het de taak is van de kunstenaar om zo creatief mogelijk te zijn. Verboven: “Creativiteit kan veel dingen overstijgen.” Hij haalt het voorbeeld aan van ‘A separation’, een film van de Iranese regisseur Asghar Farhadi: “Toen ik die film zag maakte het niet uit of het nu een Iranese film was of niet. Het is natuurlijk gefilmd in een Iranese maatschappij, maar het verhaal is zo sterk en universeel dat die herkomst niets meer uitmaakt. Bij voorstellingen heb je dat ook, ze moeten gewoon sterk genoeg zijn.”
“Is een exclusief blanke kunst interessant? Echt niet! Het monocultureel denken binnen de kunstrichtingen moet weg”, zegt hij. “Het is een fout die ontstaat in de lagere scholen.” Het CLB (Centrum voor Leerlingenbegeleiding) bijvoorbeeld, hanteert volgens De Cock een foute methode waardoor kinderen in hokjes leren denken. “Mensen hebben nood aan een breder referentiekader”, meent De Cock. In zijn ogen hebben Kunstopleidingen een grote verantwoordelijkheid, maar zijn ze nog steeds niet ‘kleurrijk’ genoeg. “Ze nemen hun verantwoordelijkheid niet ter harte”, stelt hij. In de volgende subsidieronde wil de regisseur dan ook een nieuw initiatief voorstellen dat het probleem aanpakt. Ook Oda Van Neygen refereert naar het onderwijs en begint daarom bij de allerkleinsten. De artistieke leidster van Bronks wil plaats maken voor iedereen. “Kinderen krijgen veel te weinig kansen, het is altijd de volwassene die beslist. Op die manier onderdruk je kinderen en hebben ze minder de mogelijkheid om zich te uiten”, zegt Van Neygen. Diversiteit en kunsteducatie gaan voor de artistieke leidster hand in hand. Volgens haar is het voor een groot deel op de schoolbanken dat jongeren worden opgevoed. “Kinderen die op jonge leeftijd naar het theater gaan, worden vaak gestimuleerd door hun ouders omdat die net interesse tonen.” Maar dat is volgens Van Neygen niet voldoende : “Wij willen niet enkel de blanke kinderen bereiken en daarom investeert Bronks in schoolvoorstellingen.“Kinderen worden op die manier verplicht om naar een theatervoorstelling te komen, wat volgens Van Neygen betekent dat er altijd wel een ‘ettertje’ in het publiek zit. Om dat te vermijden wil Bronks ervoor zorgen dat elk kind wordt ingeleid op een speelse manier. “Ik vind het zo belangrijk dat een kind echt geniet.
Don Verboven “Creativiteit kan veel dingen overstijgen”
© Peggy Schillemans
Maar wat als die culturele waarden niet overeenkomen tijdens een voorstelling? Sta je dan open voor wat het publiek te zeggen heeft? “Dat is moeilijk bij een voorstelling waarbij je echt heel aandachtig moet luisteren”, zegt Oda Van Neygen. De artistieke leidster van Bronks, een kinder- en jongerentheater in het hartje van een gekleurde Brusselse wijk, heeft het er moeilijk mee. “Vooral wanneer de reactie van het publiek escaleert”, stelt ze. “Maar de toeschouwer zegt dikwijls de waarheid, zijn reactie is meestal terecht.” Daarnaast is het volgens Van Neygen de taak van de acteur om te beslissen wat hij wil: “Als je wilt communiceren met je publiek, dan moet je daarop voorbereid zijn en de confrontatie durven aangaan. Het blijft belangrijk om alle culturen naar elkaars werk te laten kijken.”
Multi wat? Dat het multiculturele debat in de kunsten al even zit te borrelen is duidelijk, het thema staat zelfs op de politieke agenda. In haar nieuwe beleidsnota daagt Vlaams minister van Cultuur, Joke Schauvliege (CD&V), de sector uit om te zoeken naar een formule. Maar hoe ga je nu in godsnaam om met het multiculturele, diverse karakter van onze samenleving? Volgens velen begint dat ‘omgaan met’ in het onderwijs, ook volgens Michael De Cock. Sinds hij ’t ARSENAAL leidt, staat de zoektocht naar ‘de andere’ vaak centraal, gezien multiculturaliteit volgens hem een must is.
© Siska Gremmelprez
‘BELGA’ speelde in Brussel vijf keer voor een allochtoon publiek. Dat waren volgens de regisseur geen evidente plaatsen. “De voorstelling heeft in de hoofdstad veel doen bewegen”, zegt Michael De Cock, het vroegere tv-gezicht uit Thuis en Flikken. Op het moment dat de Marokkaanse acteur op scène sprak over naaktheid en alcohol, werd het al wat rumoerig in de zaal. Wanneer hij die thema’s ook toepaste in de praktijk door zijn broek te laten afzakken, barstte de bom. Enkele toeschouwers verlieten de zaal, anderen riepen luidkeels hun mening naar de acteur. ’t ARSENAAL inspireert zich voor dit stuk op een fenomeen uit de jaren zestig: de eerst generatie migranten kwam toen naar België. De Cock wil geen geschiedenisanalyse brengen, maar beschrijft de voorstelling als een stuk waarin twee culturen elkaar zoeken en beter leren begrijpen.
Michael De Cock “Kunstopleidingen nemen hun verantwoordelijkheid niet ter harte”
magazine
11
Theater is spelen, vertellen en luisteren.” Wanneer kinderen op een dergelijke manier een introductie krijgen, dan is er naar haar mening ook veel meer begrip in de zaal.
© Karine Claassen
Oda Van Neygen “Als je wilt communiceren, moet je de confrontatie durven aangaan”
Oda en onderwijs “Ik zou eigenlijk graag het onderwijs hervormen”, zegt Oda Van Neygen al lachend. Met het huidige systeem gaat de oud-lerares niet akkoord. Kinderen moeten in haar ogen meer geconfronteerd worden met hun vrije tijd. Na vier jaar ervaring in het onderwijs probeert Van Neygen haar frustraties uit de school positief te benaderen. “Ik probeerde verschillende zaken uit in het tweede leerjaar, maar die ideeën kregen geen opvolging in de derde klas”, zegt ze. “Ik zou de voormiddagen gebruiken om basisvakken te geven, zeker in het secundair onderwijs. Maar in de namiddag wil ik zoveel mogelijk vrijheid geven aan de kinderen, ze moeten echt leren omgaan met hun vrijheid. Zo zullen kinderen, van welke herkomst dan ook, vlotter worden en meer openstaan voor elkaar”, aldus Van Neygen. Ook benadrukt ze het belang van een goede begeleiding: “Kinderen willen leren, maar je moet goede leerkrachten hebben die hun enthousiast maken.” Toch hamert Van Neygen erop dat “kunst niet moet”. Ze haalt aan dat kunst voor elk kind evenwaardig is aan sport of aan het leren omgaan met internet en nieuwe media. “Mijn angst is: hebben de kinderen van vandaag nog een toekomst? Zal er nog werk genoeg zijn voor iedereen?” Die zorg is de belangrijkste reden waarom Van Neygen zoveel belang hecht aan diversiteit en opvoeding. Van Neygen hoopt op meer kunsthuizen die verschillende mogelijkheden zullen bieden aan alle kinderen. Dat is ook de reden waarom ze in 1991 Bronks oprichtte in het centrum van Brussel. Van Neygen: “Het is de fantasie van de kinderen die aangesproken moet worden. We bevinden ons in het midden
van de stad, in een buurt waar veel allochtonen wonen. Het moet een huis zijn voor iedereen!” Zwarte zondag Begin jaren negentig. Het Vlaams Blok breekt door, waarop een reeks van Zwarte Zondagen volgt. Die opeenvolgende verkiezingsoverwinningen lokten volgens Don Verboven (VTi) een reactie uit in de cultuursector. Zo begon de sector strategieën te ontwikkelen tegen de opkomst van extreemrechts. Maar tegen het einde van de vorige eeuw kwam er een kentering: “Wij vroegen ons af hoe het zat met uitsluitingmechanismen in de kunstpraktijk. Kunst werd hier enkel gemaakt voor de blanke mens.” Het is op dat moment dat er een ommekeer ontstond: van strategieën tegen extreemrechts naar het leren omgaan met diversiteit. Leren omgaan met verschillende culturen gebeurt volgens Verboven door middel van een mentaliteitsverandering. Die aanpassing vergt veel tijd: “Nadenken en debatteren over multiculturele kunst is een heel traag proces, en dat kan irritant zijn”. De directeur gebruikt zijn verleden ook om de zaken langs een andere kant te bekijken. Na een opleiding aan het RITS en een periode als theatermaker, koos Verboven voor het kunstenbeleid. “Ik vond dat andere artiesten beter waren dan ik, dus ben ik snel programmator geworden.” Op die manier rolde hij binnen in het Vlaams Theaterinstituut. Het VTi is als overkoepelende organisatie één van de spelers in het hedendaagse debat over diversiteit en kunst. “We moeten stoppen met het zoeken naar een formule. Het is belangrijk dat we praten, en dat proces heeft tijd nodig”, aldus Verboven. De middenstand regeert het land Een kunstenaar moet niets. Althans volgens Michael De Cock. Een kunstenaar is in zijn ogen vrij om zelf te bepalen waarover hij vertelt. Don Verboven
Nayat Sari studeert op de planken De uit Armenië afkomstige studente Nayat Sari (°1990) volgt Musical aan het RITS, onderdeel van Erasmushogeschool Brussel. In die opleiding zijn er drie disciplines verwerkt, namelijk dans, zang en theater. Zelf heeft Nayat een voorkeur voor zang. Volgens haar geeft de richting een brede waaier aan mogelijkheden. Zijn er veel allochtonen in je richting? “In mijn richting zijn er slechts enkele allochtonen. Vaak krijg ik te horen dat dit een pluspunt is omdat er wel vraag is naar exotische beauty’s. Daardoor kan ik dus veel kansen krijgen in de toekomst, maar er zijn ook nadelen aan verbonden. Bepaalde rollen zal ik waarschijnlijk krijgen omdat ik gewoon donkerder ben dan de rest. Door mijn oriëntaalse speelwijze krijg ik ook regelmatig de commentaar dat mijn presentaties meer op een Bollywoodversie lijken.” Voel je je dan anders dan de rest? “Soms wel. Sommigen zingen Vlaamse liedjes en die ken ik meestal niet. Als ik vraag van wie het lied is, krijg ik heel verbaasde reacties. Ik ben daar nu eenmaal niet mee opgegroeid, ook al woon ik nu tien jaar in België. Ik ben van Istanbul, dus heb ik een andere geschiedenis dan mijn ‘schoolgenootjes’. Ik heb het daar soms wel moeilijk mee maar ik doe mijn best om dat in te halen.”
© Siska Gremmelprez
Denk je dat het een goed idee is om quota in te voeren in kunstopleidingen? “Ik denk echt dat het een goed idee is. Als je rond je kijkt zie je veel allochtonen. Het is echt een deel van het leven. Zeker Brussel is een multiculturele plaats, dus om de realiteit weer te geven lijkt me dat logisch.”
magazine
12
Youssef El Mousaoui doet u lachen Al enige tijd is Youssef El Mousaoui (°1977) bekend als de eerste Marokkaanse stand-upcomedian van Vlaanderen. Met Wilrijk als uitvalsbasis maakt hij momenteel de Vlaamse zalen onveilig met zijn derde voorstelling ‘Child’s Play’. Is er nog een allochtoon in de zaal?
© Thomas Thielemans
Moet humor ernaar streven om iedereen in de samenleving aan te spreken? Youssef El Mousaoui: “Humor is voor iedereen anders. Het maakt eigenlijk niet zoveel uit of je nu moslim, christen of jood bent. Je spreekt natuurlijk wel in naam van een specifieke groep. Als je als Marokkaan een bepaald soort kunst brengt, denken de mensen dat je representatief bent voor heel die groep.”
Is conflictbeheersing door cultuur mogelijk? El Mousaoui: “Ja, zeker! Als je het op de juiste manier brengt zoals in de muziek, kun je veel mensen aanspreken. Persoonlijk vind ik het erg plezant om in buurten op te treden waar weinig of geen Marokkanen wonen. Zo kan ik tonen dat wij, Marokkanen, ook gevoel voor humor hebben.” Je staat bekend als de eerste Marokkaanse stand-upcomedian van het land. Geen last van concurrentie? El Mousaoui : “Neen, concurrentie heb ik niet meteen. Er zijn wel Marokkaanse jongeren die nog niet zijn doorgebroken. Maar ik denk dat die hun tijd nemen om te groeien, ze zijn niet gehaast. Ik heb mij daarentegen wel een beetje gehaast. Als je de eerste kunt zijn, schrijf je geschiedenis. Je krijgt gemakkelijker optredens, je kunt sneller opbouwen. Wat mooi meegenomen is, want ik had geen workshops gevolgd, geen training, niets.” Heb je het idee om later zelf workshops te geven? El Mousaoui : “Ja, ik ben nu zelf een evenement aan het organiseren. Een groepje Marokkaanse comedians komt in september naar de Koningin Elisabethzaal in Antwerpen. Mensen kunnen komen kijken en ze krijgen dan ook de kans om de komieken te ontmoeten.” In het cultuurbeleidsplan van minister Schauvliege (CD&V) staat het volgende geschreven: ‘Een personeelsbeleid met een minimale aanwezigheid van vijf procent van personen met een etnisch diverse afkomst.’ Merk je dat tijdens jouw voorstellingen? El Mousaoui : “Neen, dat merk ik niet. Als je bijvoorbeeld in West-Vlaanderen een minimum vraagt van vijf procent van allochtonen die moeten werken in de culturele sector, terwijl er in die regio amper allochtonen wonen, heeft dat totaal geen zin. Mensen moeten worden aangenomen omdat ze goed zijn in hun job, niet omdat ze Marokkaan of Turk zijn...”
gaat daar volledig mee akkoord: “Michael is één van die kunstenaars die er bewust voor kiezen om het multiculturele thema aan te pakken. Niet omdat het wordt opgelegd van bovenaf, maar omdat hij daar zelf nood aan heeft, omdat het past in zijn traject als artiest.”
Eén kloof overbruggen vergt volgens Tindemans al een behoorlijke inspanning, laat staan twee. Ook stelt de docent dat de meeste allochtone jongeren thuis heel anders leven dan de doorsnee Vlaming. De idee over kunst dat zij van thuis uit meekrijgen, staat volgens Tindemans zo ver van de westerse kunst waardoor die sector minder toegankelijk lijkt voor allochtonen. Tindemans: “Wij denken, bewust of onbewust, dat een allochtone kunstenaar een vertegenwoordiger
Uitdagend debat “Ik daag alle actoren in het veld uit om het thema diversiteit ruim te interpreteren en te omarmen als een belangrijke bron van vernieuwing.” Het zijn de woorden van Joke Schauvliege (CD&V), Vlaams Minister van Cultuur. In haar beleidsplan voor de cultuursector benadrukt de minister de verantwoordelijkheid van de cultuursector en stelt ze duidelijk dat er zonder concrete doelstellingen geen hulp zal komen vanuit de overheid. Maar voor Don Verboven van het Vlaams Theaterinstituut is het debat op zich het belangrijkste. “Natuurlijk hoop ik dat we het debat op een bepaalde dag niet meer hoeven te voeren, maar voorlopig moeten we blijven praten”, zegt hij. Verboven vindt het niet cruciaal om op te leggen hoeveel allochtone kunstenaars er bijvoorbeeld moeten zijn. “Wij zijn niet op zoek naar de perfecte aanpak om multiculturaliteit te verwerken in kunst. Elke kunstenaar kiest zijn eigen formule.”
© Luc Peeters
Het thema kan dan wel gekozen worden of niet, maar waarom zijn er zo weinig allochtone kunstenaars? Klaas Tindemans is docent dramaturgie en theatertheorie aan het RITS (het departement Audiovisuele en Dramatische Kunsten en Technieken van de Erasmushogeschool Brussel). Hij beschouwt die vaststelling als een sociologisch gegeven: “Ooit zei iemand dat je als allochtoon met artistieke ambities twee cultuurkloven moest overbruggen. De kloof tussen allochtone en autochtone cultuur en de kloof tussen de mainstream cultuur in Vlaanderen (‘de middenstand regeert het land’) en de artistieke (sub)cultuur.”
is van zijn gemeenschap.” Dat is volgens de docent een vreemde manier van denken omdat die verwachtingen niet bestaan tegenover autochtonen. Op die manier neem je volgens hem de artistieke vrijheid weg van de allochtone gemeenschap. Allochtone kunstenaars gaan op hun beurt proberen te voldoen aan die verwachtingen, en zo is de cirkel rond, zegt Tindemans. “Het resultaat dat die kunstenaars dan maken is vaak zielloos en weinig artistiek.”
Klaas Tindemans “Het resultaat is vaak zielloos en weinig artistiek”
magazine
13
Josse De Pauw “Ik sterf als ik kijk naar iets van mezelf” “Ik kan niet goed luisteren naar kritiek die nergens op slaat.” Aan goede kritieken ontbrak het Josse De Pauw (59) dit jaar nochtans niet. Was het niet voor zijn rol in de één-serie De Ronde, dan wel voor zijn theaterstuk De Gehangenen. Een gesprek. Jesse Van Pée, Lynn Pasteleurs & Siska Gremmelprez Om 14.30 uur hebben we afgesproken met Josse De Pauw in café Au Laboreur in Brussel. We besluiten een halfuurtje vroeger te gaan. Tot onze grote verbazing zit hij dan al op het terras van een koffie en het namiddagzonnetje te genieten. Tijdens ons gesprek groet hij regelmatig een voorbijganger. Josse De Pauw voelt zich thuis in zijn Brussel. “Ik ben geboren in Asse, op zo’n vijftien kilometer van Brussel. Mijn ouders namen me vaak mee naar de stad om inkopen te doen, om op restaurant te gaan of om eens een film te bekijken. Als kind fascineerde de grootheid en de veelheid van de stad mij enorm. Ik ging veertig jaar geleden theater studeren aan het conservatorium in Brussel om híér te zijn, niet zozeer voor de opleiding. Ik wist toen nog niet goed wat ik wilde, ik speelde gewoon graag. Ik had nog niet het idee van een carrière op te bouwen.
Ik ben wel eens eventjes op het platteland gaan wonen, in Lennik. Het was een periode waarin ik veel schreef. De verleidingen van de stad waren toen te groot, daarom nam ik eventjes afstand. Mijn dochter (16) is toen in Lennik geboren. Nu woon ik in de Bloemenhoefwijk, een buurt die een hele evolutie heeft doorgemaakt. In een kleine tien jaar is de buurt van een trieste, verkrotte wijk gegroeid naar een hele fijne, mooie wijk.” U bent in Brussel gelinkt aan de KVS en het Theâtre National. Hoe komt dat? “Op een bepaald moment in 2009 zijn Jean-Louis Colinet van het Théâtre National en Jan Goossens van KVS op mij afgestapt met de vraag of ik geïnteresseerd was om gedurende vier jaar gesteund te worden. Het was de eerste keer dat de twee huizen samen dat soort steun boden aan één kunstenaar. Als Brusselaar, in de situatie van het land nu, vond ik het heel bijzonder dat die twee taalgemeenschappen die samenwerking wouden aangaan. Dat heeft ook te maken met het feit dat ik in de Franstalige taalgemeenschap bekend genoeg ben in het theater. Het is jammer dat het niet meer doorgetrokken wordt op politiek vlak, maar het is fijn dat het in de kunst gebeurt. Het is op die manier wel een soort van statement. In 2014 wordt de samenwerking verlengd.” U spreekt nu van twee taalgemeenschappen, maar Brussel is een melting pot van culturen. Is het mogelijk kunst multicultureel te maken? “Het kan niet anders dan mogelijk zijn. Maar uiteindelijk ben je bezig met kunst maken en werk je met de mensen die je goed vindt. Ze moeten mij niet opleggen met wie ik moet werken. Als ik een bruine man vind die verschrikkelijk goed kan acteren, dan maak ik daar zeker een stuk mee. Het mag niet omgekeerd zijn. Daarom ben ik in principe ook tegen quota, maar ik weet ook wel dat die een stimulans kunnen zijn om de zaak te keren. Het is pas de laatste jaren dat er acteurs van vreemde origine zijn opgestaan. Nu kan het snel gaan en dan vind ik ook dat er aandacht voor moet zijn.”
© Siska Gremmelprez
Uw vrouw (Fumiyo Ikeda, red.) is een danseres van Japanse origine. Hebben jullie elkaar in de kunst ontmoet? “Inderdaad. Zij danste bij Rosas van Ann-Thérèse De Keersmaeker toen ik bij mijn theatergroep Radeis speelde. Zo hebben we elkaar ontmoet en we verstonden elkaar heel goed op artistiek vlak. Nu zien we nog steeds alles van elkaar en kunnen we heel streng zijn voor wat de andere doet. Kritiek is een moeilijke aangelegenheid. Je kan kritiek beter krijgen van een geliefde. Niet iedereen die kritiek geeft, heeft iets te zeggen. Ik kan niet goed luisteren naar kritiek die nergens magazine
14
op slaat. Het is niet omdat iets hen niet aanstaat, dat het daarom niet goed is. Ik ben op zich niet bang dat mensen zeggen wat ze denken. Een belangrijke zin in de voorstelling ‘De Gehangenen’ was: laat iedereen denken wat hij wil en zeggen wat hij denkt. Dat is voor mij het hoogste goed. Voor alle duidelijkheid, er staat niet: laat iedereen zeggen wat hij wil. Er moet eerst nagedacht worden. Ik denk van mezelf ook vaak dat ik te impulsief ben en dat ik beter ben als ik over iets heb nagedacht.” Hebben alle meningen dan bestaansrecht volgens u? “Zonder enige twijfel. We moeten daar gewoon minder bang voor zijn. Iedereen mag zeggen wat hij denkt, tot daar moet alles kunnen. De gevolgen daarvan en de handelingen die daaruit voortvloeien, moeten wel bekeken worden, natuurlijk. Het gaat al veel beter met de vrije meningsuiting dan jaren geleden. Er is vooruitgang. Alleen brengt vooruitgang altijd problemen met zich mee. Kijk maar naar het internet. We hebben dat nog niet geregeld gekregen in ons leven. Daar gebeuren verschrikkelijke dingen op, ook met de vrije meningsuiting. Iedereen kan er zeggen wat hij wil.” Werd het vrije denken u van thuis uit meegegeven? “Er waren zeker en vast regeltjes, maar mijn vader leerde ons dat we de dingen niet zomaar moesten aanvaarden. Dat was niet altijd even gemakkelijk, ook niet voor mijn ouders, want we waren met zes thuis en we hadden allemaal ons eigen kopke. Ook op religieus vlak zijn we heel open opgevoed. Ik ben katholiek opgevoed, maar op het moment dat ik dacht dat het genoeg geweest was, werd er geen weerstand geboden. Mijn moeder dacht dat ik niet meer naar de mis ging omdat ik zo vroeg niet wilde opstaan, maar ik stond wel een halfuur vroeger dan normaal op om met mijn vader andere religies te gaan bestuderen in de bibliotheek.”
een speler, maar ik zou het heel erg vinden mocht ik geen stukken meer kunnen schrijven. De keuze tussen theater en film is duidelijker, theater is een vrijer medium. Voor theaterspelers is doorspelen heel belangrijk. Je zit in een ritme, een groove waardoor je stoned van het podium komt. Dan zit je niet te wachten op iemand die cut roept. Film is meer gebonden aan techniek, geld en ook vaak aan andere mensen. Je moet geregeld omgaan met mensen waar je niet van droomt. In theater verzamel ik een ploeg rond mij waarmee ik ook echt tijd wil doorbrengen.” Met theater bereikt u wel heel wat minder publiek dan met televisie. “Wat ik bij theater zo belangrijk vind, is dat iedereen op dat moment daar is. Wie er niet bij was, heeft het niet gezien. Dat heeft iets geprivilegieerd. Daarom ga ik heel graag naar een klein theaterstuk of een jazzcafé. Het gebeurt nú en als ze stoppen met spelen, dan bestaat het niet meer. Ik heb het er zeer moeilijk mee dat theater nu zo vaak gefilmd wordt voor promotiedoeleinden. Dat zijn triestige aangelegenheden.” Kan een theatermaker met pensioen gaan? “Dat kan, maar ik ben het zeker niet van plan. Ik doe dit verschrikkelijk graag en ik zou het niet willen laten vallen. Er is nog veel te doen, gelukkig maar. Ik schrijf stukken, maak bewerkingen, speel zelf. Ik blijf bezig.”
Rik Abeloos, de priester die u vertolkte in De Ronde, zit net wel vast aan dogma’s en regels. Was hij interessant om te spelen? “Ja, omdat ik weet dat er pastoors zijn die hun job wel goed doen. Ik wilde de beste priester spelen die ik in mij had. Iemand met zijn eigen twijfels, een soort volksheld. Ik wilde geen karikatuur spelen. Dat heb ik ook aan Jan Eelen (regisseur De Ronde, red.) gezegd.”
U bent liever acteur dan regisseur? “Daar zou ik niet tussen willen kiezen. Ik doe alles vanuit een spelershart. In eerste instantie ben ik
© Siska Gremmelprez
Naast acteren, regisseert u ook zelf. Vindt u het dan moeilijk om die stukken uit handen te geven? “Jawel, maar ik vind dat ik dat soms moet doen. Het is ook praktisch. Ik moet af en toe iets maken waar ik zelf niet in meespeel, zodat ik de tijd heb om zelf aan iets te werken. Ik zit wel te sterven als ik moet kijken naar iets van mezelf. In die zin ben ik geen regisseur pur sang. Voor regisseurs is de opvoering het hoogtepunt. Het is kinderachtig, maar ik geniet er niet van. Ik weet zelf niet goed waarom, maar het lukt me niet om me te ontspannen. Ik denk dat ik in wezen een acteur ben die op de scène wil staan.”
magazine
15
Je bent jong, maar wat wil je? Een publiek entertainen, de hoeven van een paard beslaan of games ontwerpen? Het zegt u misschien niets, maar hier bestaan wel degelijk opleidingen voor en ze trekken elk jaar heel wat vastberaden studenten aan. Een al dan niet beperkte werkgelegenheid weerhoudt hen niet om hun droom na te streven. Yasemin Utku & Nick Vervaeck POP- EN ROCKmuziek Tom Tritsmans: “Ik heb gekozen voor de afstudeerrichting Zang. Ik wou echt iets doen waar ik passioneel mee bezig kan zijn, iets dat mij ligt. Zo was de keuze voor muziek snel gemaakt. Die motivatie is zeker nodig want we moeten hier hard werken.” “Ik zing momenteel al in enkele bands en ik hoop dat ik daar later voldoende geld mee kan verdienen. Maar natuurlijk besef ik dat een toekomst als muzikant heel onzeker is. Je moet het geluk hebben om ontdekt te worden.”
©Nick Vervaeck ©Nick Vervaeck
“Ik weet dat er niet veel werkzekerheid is in de muzieksector, maar toch vind ik het de meest plezierige vorm van onzekerheid”
magazine
16
Claudia Guarraci: “Ik volg hier de afstudeerrichting Zang. Ik maak me niet zoveel zorgen over de toekomst omdat ik mijn eigen band heb opgericht. Sinds kort heb ik ook een platencontract bij SonicAngel.” Maxim Charlier: “Deze richting werd me aangeraden door een goede vriend die hier ook studeert. Eerst was ik van plan om Techniek te studeren, maar hij heeft me kunnen overtuigen om toch voor de opleiding Gitaar te kiezen. Ik heb voordien geen muziekschool gevolgd. Ik heb echter enkele jaren gitaarles gekregen in de kelder van een muziekwinkel.” “Uiteraard wil ik van mijn hobby mijn beroep maken. Ik ben frontman van de band ‘Vincent & Jules’ en zou dat graag op professioneel niveau verder zetten. Ik weet dat er niet veel werkzekerheid is in de muzieksector, maar toch vind ik het de meest plezierige vorm van onzekerheid.” Laurens Leurs (departementshoofd): “De bachelor Pop- en rockmuziek is gestart in het academiejaar 2007-2008 maar de voorbereidingen begonnen al in 2004. In samenwerking met de ‘Muziekodroom’ en de provincie Limburg zijn we met het idee gekomen. Als alles goed verloopt, hebben we in juli en september onze eerste afgestudeerden.” “In het eerste academiejaar was de instroom het grootst vanuit Limburg. Dit academiejaar is dat helemaal gekanteld en is het grootste deel van onze studenten afkomstig uit de provincie Antwerpen. Ook mensen uit de Nederlandse grensstreek schrijven zich bij ons in.” “We werken enkel met mensen uit de sector. Onze 42 docenten zijn nog steeds actief als muzikant of technieker en geven dus niet fulltime les. Ik denk wel dat het essentieel is bij een professionele opleiding om te werken met mensen die met twee benen in het werkveld staan. Zo kan je een perfecte kruisbestuiving van ervaring en kennis aanbieden.”
GAMEDESIGN EN ENTERTAINMENT Sebastiaan Sprengers: “Het was altijd al mijn droom om iets in de game-industrie te doen. Vanaf heel jonge leeftijd probeer ik al games te maken. Eerst wilde ik Toegepaste Informatica gaan studeren, maar in het laatste jaar middelbaar moesten we een gepaste opleiding zoeken. Toen zag ik op een forum de richting DAE (Digital Arts & Entertainment). De beschrijving was: tekenen, programmeren en gamedesign, wat mijn toenmalige hobby’s waren. Ik heb tot op de dag van vandaag nog geen seconde spijt gehad van mijn keuze.” “In de toekomst zou ik graag environmental artist worden, wat inhoudt dat je de omgeving van games creëert.” Thomas Meynen: “Ik ben al burgerlijk ingenieur van opleiding, maar daarom ben ik niet beter dan de jonge garde. Momenteel werk ik samen met enkele collega’s aan een spel ter gelegenheid van de ‘Microsoft Imagine Cup’. In dat spel staan de Millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties voor 2015 centraal en belichten we de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.” “Na deze opleiding zou ik graag met enkele medestudenten een bedrijfje oprichten dat games, productvisualisaties en kleine applicaties ontwikkelt.” Joke van Oyen: “Deze opleiding wordt duidelijk gedomineerd door mannen. Vanaf het tweede jaar kan je kiezen tussen 3D-design en Gamedevelopment. Binnen deze laatste richting ben ik het enige meisje. Maar ik sta mijn mannetje wel, hoor!” Thijs Morlion: “Hierna zou ik graag nog filmregie studeren, voornamelijk voor het filmen op zich en het bewerken van videomateriaal. In België zijn er niet veel jobmogelijkheden binnen de game-industrie, maar toch is het aanbod aan werk heel groot. Al moet je dan naar het buitenland gaan. Daar ben je bijna honderd procent zeker dat je aan de bak komt.” Rik Leenknegt (opleidingshoofd): “Deze opleiding uit de grond stampen was geen sinecure. Het is heel moeilijk om mensen te vinden die les willen en kunnen geven. Onze huidige docenten moeten ook geregeld naar het buitenland om zich bij te scholen. De lat binnen de game-industrie ligt zeer hoog, dus een ‘degelijke’ opleiding volstaat niet. Aangezien de kansen in België nogal beperkt zijn, zullen onze afgestudeerden een eerder internationaal gericht arbeidsdomein moeten betreden.”
MUSICAL Sarah Kefi: “Als kind heb ik klassieke zang gevolgd, ik zing al van jongs af aan. Mijn leerkracht liet me op een dag een musicalnummer zingen en zo is de passie ontstaan bij mij. Ik heb toen besloten om een zevende jaar Musical te volgen aan het Kunsthumaniora in Antwerpen, als voorbereidend jaar. Het heeft mij ertoe aangezet deel te nemen aan het toelatingsexamen in Brussel.” “De opleiding is soms keihard. We moeten hier vaak tijdens het weekend zijn of lange avonden kloppen. Je moet er iets voor over hebben, maar als je het echt graag doet, maakt dat op zich niet zoveel uit. Ik geniet van de stress en het feit dat ik het heel druk heb, nooit stilzit. Later zou ik uiteraard graag meespelen in musicals, maar ook kleinere projecten in een theatergezelschap interesseren me. Ik zou les willen geven, maar dat is meer een plan B. Ik sta liever zelf in de spotlights.”
Maar op een bepaald moment moet je gewoon een keuze maken en ik wist dat ik mijn dagen niet zou slijten achter een bureau. Op de planken staan, het publiek entertainen: dat zijn dingen die ik altijd al heb willen doen. Of leerkracht worden en mijn passie doorgeven aan anderen. Ik heb dan uiteindelijk mijn kansen hier gewaagd en ik ben binnengeraakt.”
“Het probleem is dat veel BV’s rollen in hun schoot geworpen krijgen omdat ze een bekend gezicht zijn. Je kan je eigen plaats in het wereldje wel verdienen, denk ik, als je maar goed genoeg bent en er helemaal voor gaat. Geen remmingen hebben in dit vak. The sky is the limit, toch?” Ronnie Commissaris (opleidingshoofd, acteur): “De criteria liggen bij ons erg hoog. Je moet niet alleen goed kunnen zingen, dansen en toneel spelen, maar je moet ook het Nederlands perfect beheersen en een gevoel voor ritme hebben. We eisen veel van onze leerlingen, maar dat is nodig om in de kunstwereld aan de bak te komen. Voor het diploma moet je het eigenlijk niet doen, wanneer de leerlingen hier afstuderen gaan ze audities doen en daar telt tenslotte alleen talent en motivatie.”
regisseur mag geloven, is het hier soms wel een echt ‘kiekenkot’, ja”
Alexandre Segers: “Mijn droom is om later bij de federale politie te werken en die paarden te verzorgen. Of dat meteen zal lukken, weet ik niet.” “Meestal volgen mannen deze opleiding, maar er zijn ook wel vrouwen. Iedereen kan ermee beginnen, bij wijze van spreken.” Gauthier Van Isterdael: “Om later een goede job te vinden, heb ik voor deze opleiding gekozen. En je verdient er redelijk veel geld mee. Ik weet nog maar sinds vorig jaar dat ik dit wou doen. Volgens mij zal ik wel gemakkelijk aan een job geraken.” “Je hebt wel erg veel kracht nodig om zo’n paard te kunnen intomen. Maar vrouwen kunnen het ook doen, want je ontwikkelt meer kracht door het te doen.” Sven Moons (praktijkleraar): “De bedoeling van deze opleiding is dat we mensen opleiden tot bekwame en meteen inzetbare hoefsmeden. Qua werkgelegenheid zijn er echt wel mogelijkheden, omdat er nog heel veel paarden zijn in België. Daar is zeker nog een grote markt voor. Wij, de docenten, zijn allemaal werkzaam als hoefsmid. De studenten krijgen ook theorielessen, maar die zijn voornamelijk in het begin van het schooljaar en naar het einde krijgen ze dan meer praktijk. Het is een redelijk zware job.” Leopold Hogenhuis (praktijkleraar): “In het eerste jaar werken de studenten enkel met dode voeten, in het tweede jaar komen er levende paarden aan te pas. In het derde jaar ten slotte krijgen ze een specifieke opdracht van ons. Het lijkt misschien geen populaire studiekeuze, maar er zijn nog wel voldoende studenten die zich inschrijven. Je moet weliswaar genoeg kracht hebben in je armen, fysiek kan het soms erg zwaar zijn. Wij maken ons geen zorgen over de werkgelegenheid, er is een breed aanbod. In de gangen hangen geregeld aankondigingen van oudere hoefsmeden die op zoek zijn naar leerlingen en stagiaires. Er is dus wel degelijk vraag naar jonge werkkrachten.”
©Yasemin Utku
“In ons tweede jaar volgt maar één jongen de opleiding. Al die vrouwen bij elkaar… Als je onze regisseur mag geloven, is het hier soms wel een echt kiekenkot, ja. Af en toe zijn er wel eens conflicten maar we zien elkaar ook heel graag. Iedereen vecht hier voor zijn plaatsje, maar er is geen sprake van een zware concurrentiestrijd. We gunnen het elkaar van harte.”
“We krijgen hier doorheen de opleiding voldoende praktijklessen, maar je moet toch meegaan met een smid om echt ervaring te kunnen opdoen. De basis wordt hier zeker gelegd. We moeten het dan ook niet enkel met praktijklessen stellen, één keer in de week krijgen we ook een theorieles.”
“Als je onze
©Yasemin Utku
Véronique Dierckx: “Vroeger ging ik geregeld naar musicals met mijn ouders. Dat begon bij musicals van Studio 100, maar nadien ook in de Stadsschouwburg in Antwerpen. Ik ben er altijd al door gefascineerd geweest. Ik had nooit gedacht dat ik goed genoeg zou zijn voor zo’n opleiding, dus heb ik eerst een ASO-richting gevolgd.
HOEFSMID Michiel Werbrouck: “Ik ben een echte paardenliefhebber, al heel mijn leven ben ik er mee bezig. De opleiding tot hoefsmid is ook perfect te combineren met een andere opleiding, je bent er niet fulltime mee bezig. Ik weet nog niet hoe de toekomst eruit ziet, maar ik denk toch dat het enkele jaren zal duren vooraleer ik aan de slag kan gaan in de branche. Het is niet zo gemakkelijk om meteen een job te vinden, dus ik bereid me daar me op voor.”
“Mijn droom is om later bij de federale politie te werken en die paarden te verzorgen. Of dat meteen zal lukken, weet ik niet”
magazine
17
Synthetische drugs via het internet
De gevaren van onlinedrugshandel Drugs kopen was nooit zo gemakkelijk. Via het internet kan je van elke drug wel één of andere variant bestellen, en dit volkomen legaal. We zien een sterke toename van dealers die achteloos experimenteren met de bestanddelen van drugs. Daardoor weet de consument niet meer wat hij precies gebruikt. Op het web vind je ook recepten en ingrediënten waarmee ‘hobbyisten’ zonder veel scheikundige voorkennis hun eigen drug kunnen maken. Bert Philips & Ben Sommerijns
Synthetische of designerdrugs worden ook ‘Legal Highs’ genoemd, met andere woorden: drugs waar je high van wordt, maar op een legale manier. Door nieuwe, legaal verkrijgbare producten bij elkaar te voegen, kan iemand een product met dezelfde effecten als een illegale drug maken. Als zo’n nieuwe drug illegaal wordt of giftig wordt geacht, volstaat een kleine aanpassing in het recept om het weer legaal te kunnen verkopen.
© Bert Philips
Peer Van Der Kreeft “De opkomst van die nieuwe drugs is een zeer ernstig probleem”
Legaal, maar gevaarlijk Synthetische drugs zijn uiteraard niet nieuw, XTC is daar een bekend voorbeeld van. In tegenstelling tot cannabis, heroïne en cocaïne kent XTC geen plantaardige oorsprong. Het is op zich al synthetisch en met chemische producten samengesteld om bepaalde effecten op te wekken. Dat is dus niet plots het grote gevaar, maar het element ‘legal’ is dat wel. Dat maakt bovendien dat de dealer zich helemaal niet meer bekommert om de ‘kwaliteit’ van wat hij aanbiedt, aangezien hij niet vervolgd kan worden. Peer Van Der Kreeft, hoofd preventie van ‘De Sleutel’ (Hulpcentrum voor drugsproblematiek), erkent dat er een nieuwe trend is ingezet en waarschuwt voor de gevaren ervan. “Dat ‘legale’ aspect creëert bij veel mensen de ingesteldheid: als het legaal is, zal dat niet zo’n kwaad kunnen. Maar je hebt geen universitaire opleiding nodig om te weten dat als je met chemische producten aan de slag gaat, je enorme risico’s neemt, ook al zijn die niet illegaal. Zo zitten hobbyisten zeer gedreven te experimenteren. Vermits wat zij doen nog legaal is, gooien de makers allerhande producten erbij. Soms geeft dat product je het ‘gewenste’ effect en wordt het gecommercialiseerd, maar de productiewijze is nog minder gecontroleerd dan die van gewone cannabis.”
© Thomas Thielemans
Samenwerking met de Eu “De opkomst van die nieuwe drugs is een zeer ernstig probleem”, gaat Van Der Kreeft verder. “We merken bijvoorbeeld dat in Engeland, Nederland en Duitsland een groot aantal jongeren synthetische drugs gebruikte in de laatste maanden. In Duitsland is dat bijvoorbeeld zes procent van de schoolgaande jeugd. In Nederland en Engeland zijn er al enkele dodelijke ongevallen ten gevolge van het gebruik van die drugs. In Engeland gaat het over meer dan twintig in het voorbije jaar. In België zijn er nog geen dodelijke ongevallen gerapporteerd.” Synthetische drugs worden vooral aangekocht via
magazine
18
het internet, dus het lijkt logisch dat landsgrenzen er niet veel invloed op hebben. “Het internet is wettelijk gezien zo ongrijpbaar en niet enkel voor drugs. Wat via het internet verspreid wordt, is heel moeilijk te reguleren.” Huishoudelijke producten De drugs zijn niet enkel makkelijk te verkrijgen via het internet, ook informatie om zelf te gaan experimenteren ligt binnen handbereik. “Tegenwoordig heb je nauwelijks nog scheikundige kennis nodig om je eigen drugs samen te stellen”, weet professor Jan Tytgat van het laboratorium Toxicologie aan de campus Gasthuisberg van het Universitaire Ziekenhuis Leuven. “Je kan heel eenvoudig bijvoorbeeld GHB maken met alledaagse producten. Het maken van deze GHB, beter bekend als de date rape drug (een drug waardoor je geen omgevingsbewustzijn meer hebt), wint steeds meer aan populariteit. Dissolvant, een simpel nagelreinigingsmiddel, moet je enkel koken om GHB te maken. Het gevaar is natuurlijk dat zo’n product gemaakt is met een ander doel en ook nog andere stoffen bevat. Het eindproduct is dus verontreinigd en als je dit gebruikt, kan dat ernstige gevolgen hebben. Zo is het moeilijk om sommige zaken te verbieden omdat ze hun nut hebben in het dagelijkse leven. Maar soms gaat het om stoffen die ongebruikelijk zijn en dan ook sterker gereglementeerd moeten worden.” Dat beseft ook Van Der Kreeft: “Met de wet alleen kan je het gebruik van zulke producten niet zomaar beteugelen. Het blijft wel absoluut noodzakelijk dat de wet, ook al hinkt ze dan achterop, zo snel mogelijk daarop reageert. En dat op die manier de productie en de verspreiding op wettelijke manier zo goed mogelijk wordt ingedijkt.” Early Warning System In de Europese Unie groeit de laatste jaren ook het besef dat een efficiënt beleid rond drugspreventie noodzakelijk is. Zo wordt er gewerkt met ‘Early Warning System’, een systeem dat de communicatie tussen verschillende ziekenhuizen, onderzoekscentra en zelfs Europese landen moet bevorderen. “Het is een morele plicht van de spoeddiensten van ziekenhuizen om te melden wanneer ze designer drugs tegenkomen”, verklaart Tytgat. “Dat komt dan samen bij een focal point (een plek die alle waarschuwingen verzamelt), waarvan de EU een database bijhoudt. Als er ergens in Europa een drug herkend wordt dan wordt dit zeer
© Ben Sommerijns
Jan Tytgat “In België hinken we altijd achterop wat wetenschappelijk onderzoek betreft”
snel gemeld zodat alle betrokken diensten op de hoogte zijn. Niet lang daarna lees je hierover vaak in de pers, maar dan is heel deze procedure eraan voorafgegaan.” Ook Van Der Kreeft is vertrouwd met het Early Warning System. ‘De Sleutel’ werkt hieraan mee op twee niveaus.Het eerste zijn algemene bewustmakingsprogramma’s. “Dat zijn niet zozeer campagnes in de media, maar eerder programma’s die op scholen geïntroduceerd worden door leerkrachten in de lessen biologie en chemie. Zo kunnen ze duidelijk maken wat drugs precies doen met je hersenen”, vertelt Van der Kreeft. Een tweede preventieve aanpak is specifiek gericht op schadebeperking. “Van jongeren weten we nu eenmaal dat ze via allerlei pro-drugswebsites aan zulke producten of informatie daaromtrent kunnen geraken. We kunnen hen niet tegenhouden, dus zorgen we ervoor dat op die sites een snelkoppeling te vinden is, een ‘early warning system’, waarin je specifieke waarschuwingen krijgt over de gevaren van deze drugs. We willen hierin niet belerend of moraliserend overkomen, dus die waarschuwingen zijn samen met wetenschappelijke teams uit andere landen opgesteld.” Tijdens het onderhandelen met deze sites worden
er enkele proefwaarschuwingen uitgewerkt om de sitebeheerders duidelijk te maken hoe een campagne eruit ziet. “Er is al contact opgenomen en er is helemaal geen vijandige relatie tussen ons”, aldus Van Der Kreeft. “Je hebt een hele handel daarachter en die behoort zeker tot het criminele circuit. Als je een drug commercialiseert, ben je wel degelijk een crimineel. Dat geldt ook voor de hele organisatie achter de coffeeshops. Anderzijds heb je ook de kleine cannabiskweker. Als die te veel heeft gekweekt, is die ook illegaal bezig, maar dat maakt van hem helemaal geen crimineel. Die probeert dan iets uit waarvan hij denkt dat het allemaal niet zo’n kwaad kan. Op dat niveau zijn er ook vele websitebeheerders.” België hinkt achterop Over drugsgebruik in het algemeen bestaan er cijfers, maar over designerdrugs nog steeds niet. Van Der Kreeft beaamt: “In België hinken we altijd achterop wat wetenschappelijk onderzoek betreft. België is een klein land waar de ‘decision makers’ vooral bezig zijn met het beleid van hun eigen stad of provincie. Om iets echt op grotere schaal te bekijken is er telkens weer veel weerstand. In Brussel moeten we het probleem ook anders beginnen aan te pakken dan in Brugge. En dat is slechts voor een deel het probleem. Je moet het vooral op een hoger niveau aankaarten. Daar is in België veel te weinig geld voor. Hierdoor zijn er nog steeds geen cijfers bekend over het gebruik van deze designerdrugs.” Ten slotte ziet professor Tytgat toch enig licht aan het einde van de tunnel. “Het gerecht en de wetenschap gaan niet eindeloos achter de feiten moeten lopen, wat tot nu toe het geval is. Er komt zeker een einde aan de mogelijkheden om drugsbestanddelen te veranderen zodat je ‘legaal’ blijft.”
magazine
19
Priester Rik Devillé over mensenrechten in de Kerk
“Al mijn dromen zijn eigenlijk uitgekomen”
© Siska Gremmelprez
“Wil je een koekje? Misschien iets drinken? Zet je maar neer, hoor.” Ik kan maar moeilijk geloven dat voor mij een leugenaar zit. Zo wordt priester op rust Rik Devillé nochtans geregeld omschreven door bisschoppen en sommige media. Soms bijt hij op zijn tong. “Dat mag ik niet vertellen. Dat kan niet voor de slachtoffers.” Hij zegt het niet, maar zijn houding verraadt frustratie. Hij vertelt hoe het probleem van seksueel misbruik hem ter ore kwam en waarom hij zijn ogen niet sloot. Siska Gremmelprez Al in de jaren ‘70 had ik binnen mijn eigen pastoraal werk het gevoel dat het hoog tijd was om de democratische principes toe te passen binnen de Kerk. Paus Johannes Paulus II was naar buiten toe wel joviaal, maar intern bracht hij de erg strenge moraal terug. Hij besliste bijvoorbeeld definitief dat vrouwen geen priester kunnen worden. Ik wilde de mensen duidelijk maken dat er iets mis was met de top van de Kerk. Het kenmerk van het christendom door de jaren heen is emancipatie. Christenen hebben bijgedragen tot de oprichting van de zorgsector. In de arbeidersbewegingen van de 19de eeuw waren ze aanwezig. Uiteindelijk begint Rome wel te schipperen, maar het zijn altijd de mensen aan de basis die beginnen, nooit de hiërarchie. Een samenleving moet opgebouwd worden over alle grenzen, culturen en talen heen, met respect voor iedereen. In mijn parochie probeerde ik die principes toe te passen. Er woonde trouwens altijd wel een vluchteling in de pastorij, of er werd hulp gezocht bij mensen. In de jaren ‘90 vond ik het uiteindelijk echt niet meer kunnen. Zeven jaar lang probeerde ik die ideeën uit mijn hoofd te zetten, tot ik uiteindelijk besliste dat ik ze wel moest opschrijven, dan was ik er vanaf.
magazine
20
De Laatste Dictatuur Een dag voor de persvoorstelling van mijn boek ‘De Laatste Dictatuur’ werd ik gebeld door kerkjurist Rik Torfs, die het boek mee zou voorstellen. Hij kon er niet mee doorgaan, hij had telefoon gekregen van de rector. Blijkbaar had de kardinaal tegen zijn overste gezegd: ‘Als Devillé het doet, vliegt hij eruit.’ En ik wist van niks. Ik belde meteen naar het bisdom en legde mijn argumenten uit, maar het enige wat ik te horen kreeg was: ‘U kunt dat boek niet uitgeven.’ Ik heb er een hele nacht over nagedacht. Je kan je wel voorstellen wat voor nacht dat was. Uiteindelijk heb ik zowel de kardinaal als de uitgever laten weten dat ik niet op de persvoorstelling aanwezig zou zijn om ‘het gesprek met het bisdom open te houden’. In de parochie wisten een heleboel mensen van mijn boek. Die waren al naar Brussel, naar de perszaal, en ik kon ze niet meer bereiken. Ook mijn collega was daar. En ik zat thuis. Toen heb ik echt geweend. Ik had er zo naartoe geleefd. Ik was echt fier over mijn werk, wilde echt iets zeggen en toen het moment daar dan eindelijk was, kon het niet meer. Ik heb dus mijn boek, de kaft, voor het eerst op tv gezien. Plots was het de opener van het VRTjournaal. ‘Boek voorgesteld zonder auteur’. Het was een heel raar beeld. Je zag het boek staan
met twee lege stoelen. Ik had de uitgever gezegd dat hij kon vertellen wat hij wilde, als het maar niet over de inhoud ging. Ik had zo’n schrik. Seksueel misbruik Er kwam enorm veel reactie op het boek, zowel negatief als positief. In de marge daarvan kwamen er ook mensen bij mij die me vertelden over zaken die ze hadden meegemaakt met de Kerk of met een priester. Zo kwamen de verhalen van seksueel misbruik binnen de Kerk binnengesijpeld. Het bleek zo ernstig dat ik een jaar later, in 1993, al startte met de Vlaamse werkgroep Mensenrechten in de Kerk. In januari 1999 stuurden we een aangetekend schrijven naar de bisschoppen. Op dat moment hadden we 82 zware klachten van seksueel misbruik. En toch bleef de kardinaal in de Kamercommissie beweren dat we geen contacten gelegd hadden. En dat we geen namen genoemd hadden. Naar de buitenwereld toe is dat van in het begin onze manier van werken geweest, maar in interne documenten - voor psychologen, de politie, de overheid - staan die wel allemaal vermeld. Ik snap niet hoe ze dat nu nog durven te beweren. Bovendien hebben we in het jaar 2000 een ontmoeting met de kardinaal gehad met twintig slachtoffers tegelijk, al zijn we daarvoor wel bijna in het bisschoppelijk paleis moeten binnenbreken. Verkeerd geïnformeerd In de media was er ook geen aandacht voor. Er waren wel een aantal journalisten die in hun kranten of weekbladen getuigenissen publiceerden, maar dat was erg sensatiegericht. Het probleem werd er niet mee opgelost, en even later zweeg iedereen er terug over. Een deel van de media, intussen al veel minder dan vroeger, was nog zeer katholiek geïnspireerd. In Knack kan er bijvoorbeeld niets positiefs over onze werking gezegd worden. In Kerk & Leven, Tertio, Het Belang van Limburg, De Gazet van West-Vlaanderen en De Gazet van Antwerpen evenmin. De Standaard evolueert. Dat is een aanzienlijk lezerspubliek dat er een bepaalde visie op na houdt doordat het -in mijn ogen- verkeerd geïnformeerd is. Onlangs kreeg ik voor het eerst in achttien jaar een mailtje van Kerk & Leven. De week erna zou er een artikel van Rik Torfs verschijnen waarin hij mij vaagheid verwijt. Hij vraagt onder andere om hoeveel slachtoffers het nu eigenlijk gaat. Maar dat heb ik in de Commissie allemaal wel degelijk gezegd. Hoe vaak moet ik het nog herhalen? Deze morgen kreeg ik nog een handgeschreven brief van een vrouw. Ze eindigt abrupt met de woorden dat ze door de tranen niet meer verder kan schrijven. Naam eronder. Dat is de problematiek. Het leven van die mensen is verwoest, daar ben ik mee bezig. Dààr zit mijn hoofd mee vol. En dan moet ik zeggen hoeveel mensen er op bezoek waren bij de kardinaal, hoeveel er meekwamen naar Antwerpen. Ik weet dat allemaal wel, maar ik moet het nakijken. In cijfertjes gieten. Nu heb ik dat ook gedaan, de cijfers zijn er en toch beweert men dat ik niet met feiten kom. Andesgebergte Die concrete cijfers zijn ook zo koud. Het is nooit mijn systeem geweest, ik heb er een hekel aan, maar iedereen vraagt ernaar. Ik heb eens een inleefreis meegemaakt bij Indianen in het Andesgebergte in Ecuador. We waren met vijf en ik ergerde me aan mijn collega’s die steevast vroegen naar het aantal koeien, kinderen of de hoeveelheid graan op het veld. Er stond maar hier en daar een halm, eigenlijk te weinig om op te sommen. Wij met onze westerse kwalificaties. Het was duidelijk dat we die vragen niet mochten stellen. Hetzelfde geldt als het over lijden gaat. Je kan aan een slachtoffer toch niet vragen of hij nu tot een groep van 25 of van 30 slachtoffers behoort? Niemand heeft daar een boodschap aan, het versterkt enkel het gevoel dat hun probleem
niet opgelost is en dat niemand het wil zien. Ze worden gereduceerd tot een getal. Geduld Ik wil het altijd meteen oplossen en dat kan niet. De omgang met slachtoffers heeft me geleerd dat ik geduld moet hebben. Aanvankelijk zei ik nog dingen als: ‘Je moet je daar toch over kunnen zetten’, maar dat zal ik nu niet meer zeggen. Als je niet goed luistert, maak je een verkeerde inschatting en geef je onnozele raad. Als hier nu iemand komt, stel ik hen gerust. ‘Zeg het maar, je bent nu hier. Doe maar rustig.’ Een therapeut zou misschien zeggen dat het uur om is, maar die mensen komen van zo ver. Ze komen van overal. Ik zorg gewoon dat ik daar genoeg tijd voor heb. Voor hen is het verschrikkelijk erg, soms is het de eerste keer dat ze erover praten. Soms hoor ik het ook aan de telefoon. Eerst hoor je schokken en dan gesnik. Dan weet ik dat ik moet wachten. Ik weet dat het straks zal komen. Soms wordt er ingehaakt. Soms is het lang stil. Maar ik zal altijd klaarstaan. Een echt gesprek is veel gemakkelijker, maar mensen beschermen zichzelf ook via de telefoon. Onlangs kwam er een man langs. Toen hij binnenkwam vertelde hij dat hij beschaamd was om van het station naar mijn huis te lopen. Hij dacht dat iedereen zou weten waarvoor hij kwam. Kun je je dat voorstellen? Ik woon hier pas, niemand kent me en er lopen nog zoveel andere mensen door de straat. Maar voor een slachtoffer is het alsof iedereen hem bekijkt en weet waarom hij langskomt. Het is niet iets waar ze af en toe aan denken, het is als een zeurderige tandpijn die maar niet weggaat. Die gaat pas over als ze eindelijk erkenning krijgen. KROKODIL Hoe die erkenning ingevuld wordt, kan erg verschillen. We hebben zelfs lijstjes gemaakt. Sommigen willen bij de bisschop gaan, anderen willen in therapie. Sommigen willen les geven over wat ze in die school hebben meegemaakt, of ze eisen een artikel in het schoolblad. Soms zijn er ergere dingen. Ik heb ooit eens gehoord van een slachtoffer dat ter verwerking een krokodil op de grafsteen van de betrokken priester had vastgekleefd. Onlangs kreeg ikzelf telefoon van iemand die met een spuitbus op het graf van de priester ‘pedofiel’ geschilderd had. Hij voelde zich opgelucht. Voor mij is dat heel dubbel. Ik moet toch altijd kiezen. In dit geval voelt die man zich er beter bij en een echt drama is er ook niet gebeurd. Daar troost ik mij dan mee en soms heb ik zo’n klein binnenpretje. Maar ik weet wel dat het niet kan. Moest het nu op een mens uitgewerkt worden, dat zou iets anders zijn. Pensioen Gelukkig ben ik net met pensioen, anders zou er niet genoeg tijd over blijven om alles te combineren. Toen ik nog eens langsging in mijn parochie, kwam een onbekende man me dag zeggen. Hij vertelde dat zijn gezin in de pastorij woonde nadat ze uit hun huis waren gezet. Dat raakt me dan, dat ze de lijn hebben verder gezet. Daar kan ik emotioneel van worden. Ze hebben het nog, het zit er nog in. Dat waren voor mij als priester belangrijke dingen, dan kon ik me zo kwaad maken dat Rome enkel bezig was met zaken als ‘Vrouwen hebben toch niet de natuur van Christus, want Christus was een man.’ Terwijl wij die stadia in de samenleving al lang voorbij zijn. Het rare is dat de plannen die ik toen maakte in de parochie helemaal uitgevoerd zijn. Helemaal. Niet door mij, maar door de volgende generaties. Al mijn dromen zijn eigenlijk uitgekomen, dat is echt waar. Daarom kon ik ook afscheid nemen. Ik weet wel, de pijn van afscheid nemen is erg, want dan is het ook gedaan, maar mijn tijd is geweest. Er waren jonge ideeën, dat heb je in de meeste parochies niet. Als oude pastoor moet je hen dan hun ding laten doen. En ze doen dat goed.
magazine
21
Afval, de nieuwe energiebron
De afvalberg in België wordt steeds groter, ook al recycleren we meer. In 2009 is 551 kilogram per inwoner meer verzameld, een stijging van 2 procent ten opzichte van het jaar voordien, weet de OVAM (Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij). 73 procent van dat afval kan worden hergebruikt, gerecycleerd of gecomposteerd. Afval legt een hele weg af voor het in de handen komt van gespecialiseerde firma’s die het afval recycleren, verbranden of omzetten naar energie. Febem (Federatie van Bedrijven voor Milieubeheer) is de grootste overkoepelende organisatie van afvalverwerkers in Vlaanderen en is steeds bezig met het verfijnen van zijn recyclagetechnieken. Maar dat afval ook zijn nut heeft, is niet algemeen bekend. Zo kan je door het verbranden van afval in Vlaanderen genoeg energie opwekken om honderdduizenden gezinnen van stroom te voorzien. Werner Annaert, Algemeen Directeur van Febem, loodst ons door de complexe materie van de afvalverwerking. Bert Philips & Ben Sommerijns
© Ben Sommerijns
Werner Annaert “Wie weet draait je televisietoestel vandaag wel op de stroom opgewekt door je huisvuil van vorige week”
magazine
22
“Febem is een vzw waarvan tientallen bedrijven lid zijn, die allemaal een bepaalde industriële sector vertegenwoordigen. Zij kunnen het afval recycleren of omzetten tot energie”, zegt Annaert. “Onze leden zitten verspreid over heel België. In ons land is de afvalverwerking gewestelijk geregeld, daarom dien je de nodige certificaten te behalen om overal afval te mogen ophalen. Dit is een goede zaak omdat er op deze manier een gezonde concurrentie ontstaat tussen Vlaanderen, Brussel en Wallonië. Dat zorgt ervoor dat de verwerking vlotter verloopt.” Hoe werkt het? Febem werkt puur informatief en dienstverlenend, zelf beschikken ze niet over installaties om afval te verwerken. “Onze leden betalen vrijwillig lidgeld voor de informatie die wij leveren. Zo organiseren we lezingen, geven we opleidingen en zoeken we steeds naar nieuwe evoluties in onze sector”, vertelt Annaert. De leden van Febem halen voornamelijk hun afval op bij bedrijven. Voor particulieren gebeurt dat doorgaans op aanvraag van de gemeente. “Ongeveer vijftig procent van de Vlaamse gemeenten haalt hun afval nog zelf op, alle afvalophaling is in principe regionaal geregeld. Enkel het verwerken van nucleair afval is federaal geregeld, gezien de gevaren die het met zich kan meebrengen.” Europese energieproblematiek Een belangrijk deel van het verwerkingsproces is het opwekken van energie. Dit gebeurt met materialen die niet meer recycleerbaar zijn. “Die materialen verbranden we om energie op te wekken. In de eerste plaats gaat de energie naar Febem zelf, maar er is zoveel energie dat het ook op het net komt. Zo voorzien we 600 à 700.000 gezinnen in Vlaanderen van stroom”, weet Annaert. “Europa heeft niet veel energiebronnen meer ter beschikking, wat in de toekomst tot een groot tekort kan leiden.” De Belgische bevolking produceert dagelijks een grote hoeveelheid afval. Deze afvalberg kunnen we dus in ons voordeel gebruiken om het energieprobleem in België op te lossen. “Wanneer je de vuilniszak buitenzet, ben jij ervan verlost. Toch zie je het mogelijk sneller terug dan je denkt. Want wie weet draait je televisietoestel vandaag wel op de stroom opgewekt door je huisvuil van vorige week.”
De PMD-zakken worden opgehaald door de vuilnismannen.
De plastic flessen worden gesorteerd.
De flessen worden gewassen en vermalen tot korreltjes.
De korreltjes gaan naar de recyclagefabriek. Daar worden er nieuwe dingen van gemaakt: nieuwe plastic flessen, fleece handschoenen...
Koninkrijk Wallonië?
Waarom Walen geen nationalisten zijn, maar Frankrijk wel een warm hart toe dragen Separatisme is in Vlaanderen al lang niets nieuws meer. De nationalisten van de NV-A zullen niet deelnemen aan de volgende regering en evenmin hebben ze een allesomvattende staatshervorming kunnen verwezenlijken. Maar toch heeft de immens populaire partij van Bart De Wever een onuitwisbare invloed op de Vlaamse publieke opinie nagelaten. Waar blijft dan het Franstalige antwoord? Zijn er überhaupt wel Waalse nationalisten? Zo ja, waarom horen we er niets van? Zoals zo vaak vinden we het antwoord in een stapel cultuurverschillen en in de lange Belgische geschiedenis. Kwinten Cammaer Met een verkiezingsresultaat onder de kiesdrempel wordt het Waals-nationalistische kartel ‘Liste De Wallon’ doodgezwegen. Maar tien jaar geleden sprak het idee van een onafhankelijk Wallonië en een verdere toenadering tot Frankrijk nog heel wat mensen aan. “Daar is zoals meestal een strikt economische verklaring voor,” verklaart Guido Fonteyn, freelancejournalist voor De Standaard en De Morgen en al decennialang een van de zeldzame Vlaamse journalisten met veel contacten in het zuiden van ons land. “Een aantal jaren geleden zag de toekomst van Wallonië er nog rampzalig uit en het spookbeeld van een gesplitst België stak ook toen de kop op. Maar de economie heeft zich hersteld en daarmee verdween ook een aantal radicale opinies”, aldus Fonteyn. Onder meer dankzij het Waalse Marshallplan steeg de levensstandaard van onze zuiderburen opvallend. En ook psychologisch was er een verandering: een nieuw gevoel van eigenwaarde en het verdwijnen van een diepgeworteld minderwaardigheidscomplex deed het kiezersaantal van Waalse nationalisten kelderen. Maar het fenomeen van het rattachisme, een aanhechting van Wallonië bij Frankrijk, blijft hardnekkig de kop op steken. Sinds 1830 leeft er in Wallonië een fascinatie voor de Franse republiek die toch niet helemaal te verwaarlozen valt.
La Wallonie: Region de France! De ideeën van het RWF zijn op zijn zachtst gezegd radicaal. De partij is ervan overtuigd dat Wallonië de mogelijkheid van een gesplitst land moet inzien. “De natie Wallonië kan volgens ons onmogelijk overleven”, vertelt RWF-topman Gendebien. “33 procent van de Belgen en 46 procent van de werklozen in ons land leven in Wallonië. Maar de regio levert slechts 24 procent van de geproduceerde welvaart en 18 procent van de export van België. Daarmee kunnen we nooit alle pensioenen en ambtenarenlonen betalen!” Een zelfstandig Wallonië is volgens het RWF dus gedoemd om bankroet te gaan. Oplossing: aankloppen bij Sarkozy en simpelweg opgaan in de Franse republiek. Radicaal? Zeker en vast. Maar dat zijn de ideeën van de N-VA en het Vlaams Belang ook. Waarom haalt het RWF dan, samen met de collega’s van de Liste Wallon, niet eens de kiesdrempel? Ook hier is een geschiedkundige verklaring voor. De meeste Franstaligen hebben zich eenvoudigweg steeds goed gevoeld in het experiment België. Er was welvaart, er was vrede en ze zwaaiden tot het midden van de twintigste eeuw de plak in dit land. “Zulke gevoelens
blijven in het collectieve geheugen gegrift, net zoals de jaren van armoede en minderwaardigheidscomplex diepe wonden in de Vlaamse geest hebben nagelaten”, vertelt Fonteyn. “Een grove vertekening van de realiteit” Nochtans volstaat een blik op de grote Franstalige kranten zoals Le Soir of La Libre Belgique om te constateren dat er een sluimerend anti-Vlaams gevoel heerst bij een aantal van onze Franstalige medeburgers. “Een grove vertekening van de realiteit”, vertelt Fonteyn. Zelf werkt hij mee aan kranten zoals La Nouvelle Gazette en La Meuse, wier lezersbestand zich bijna uitsluitend in Wallonië bevindt. “De grote mediaspelers zijn veel meer gericht op de welgestelde Franstalige burgerij in en rond Brussel dan op Wallonië zelf. Daar zijn de meningen veel gematigder.” De vaak erg radicale opinieartikels in bijvoorbeeld Le Soir vertegenwoordigen niet noodzakelijk de publieke opinie in Wallonië. Dat net deze spelers het communautaire debat in grote mate beïnvloeden, is volgens Fonteyn erg nefast voor ons land. “Extremisten zoals Olivier Maingain en zijn FDF (Front Démocratique des Francophones) zijn amper actief in het zuidelijke landsgedeelte, maar bepalen toch ons beeld over alle Franstaligen. Dit terwijl er een duidelijk verschil is tussen de Waalse burgers en de Brusselse francofonie”, besluit Fonteyn. Een Waalse tegenhanger van het Vlaamse nationalisme bestaat er in het land van Samber en Maas dus voorlopig nog niet. Wel vinden we er een sluimerend rattachisme en flink wat verlatingsangst, maar bovenal een grote liefde voor België.
Guido Fonteyn “Extremisten zoals Olivier Maingain en zijn FDF zijn amper actief in het zuidelijke
© Thomas Thielemans
Gloriedagen met Napoleon Een recente peiling van Le Soir leert ons dat ruim 60 procent van de Franstaligen het voortbestaan van België wenst. Maar eveneens dat bij een eventuele splitsing ruim 49 procent te vinden zou zijn voor een aanhechting bij Frankrijk. Fonteyn nuanceert: “Zulke peilingen zijn natuurlijk altijd met een korrel zout te nemen, maar toch: waar rook is, is ook vuur.” Getuige daarvan zijn de Marches de l’EntreSambre-et-Meuse, een folkloristisch fenomeen dat een tiental zondagen per jaar voor duizenden Walen een groot feest betekent. Bij wijze van herinnering aan de gloriedagen van het Franse rijk verkleden de mannen van het dorp zich als soldaten van Napoleon. “Daaruit blijkt dat er in Wallonië nog steeds een fascinatie voor Frank-
rijk leeft. Voor de tijd dat Waalse soldaten nog deel uitmaakten van die grote internationale macht die de geschiedenis onherroepelijk veranderd heeft”, legt Fonteyn uit. De vele Franse vlaggen lijken de Waalse dorpjes dan voor even om te toveren tot een Franse gemeente. Dit tot groot genoegen van partijen zoals het Rassemblement Wallonie-France (RWF) van Paul-Henry Gendebien.
landsgedeelte, maar bepalen toch ons beeld over alle Franstaligen” magazine
23
‘Mama’ Erasmix blikt terug Vijftien jaar journalistieke productie aan de EhB Bachelor journalistiek
Precies vijftien jaar geleden, in 1996, rolde de eerste editie van dit magazine (tot vorig jaar Het Communiqué) van de drukpersen. Niemand minder dan Heidi Lenaerts (35) zette toen de lijnen uit als allereerste hoofdredactrice van dit blad. Na haar studies aan de Erasmushogeschool werd ze onder andere nieuwslezeres bij Studio Brussel en presentatrice van het jongerenmagazine Shoot op Ketnet. Ze presenteerde ook enkele jaren de prijsuitreiking van de Gouden Uil en dit jaar stond ze ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag voor één dag aan het roer van De Morgen. Net voor ze een trouwkostuum ging uitkiezen voor manlief, liep ze even langs op onze/haar redactie. Jesse Van Pée Heidi Lenaerts: “Wat wij toen deden, kan je niet vergelijken met wat jullie nu maken. Het Communiqué was dat eerste jaar maar een krantje, zo geweldig was het allemaal niet georganiseerd. Onze redactie telde maar zeven leden en we hielden geen redactievergaderingen, zoals jullie. We kregen geen lesvrije weken om ons volledig op dit project te storten. Veel artikels belandden maar per toeval in het krantje. Mijn interview met Bart De Pauw en Tom Lenaerts was eigenlijk een opdracht voor een ander vak op school. Het Communiqué was echt nog een rommeltje.” Voelde je het Communiqué aan als een kans die je moest grijpen? Lenaerts: “Ja! Ik wilde niet gewoon op de schoolbanken zitten. Ik studeerde eerst Germaanse, maar dat was me veel te theoretisch. Ik wist dat ik in de journalistiek wilde terechtkomen. Ik ben dan met ‘Pers en Voorlichting’ aan de Erasmushogeschool begonnen, de voorloper van de huidige opleiding Journalistiek. Omdat het meer op de praktijk gericht was. Hier kreeg ik ook de kans om stage te lopen.” Nochtans krijgen de journalistieke opleidingen in Vlaanderen de kritiek dat afgestudeerden een beperkte theoretische achtergrond hebben. Lenaerts: “Kritiek kan je altijd geven, dat is gemakkelijk. Ik heb in mijn latere carrière nooit het gevoel gehad dat ik een theoretische basis miste. Een opleiding Journalistiek is goed als je perfect weet dat je in die richting verder wilt. Jullie doen ervaring op door dit magazine te maken en stage te lopen. Theorie kan je altijd op eigen initiatief bijschaven.”
24
© Siska Gremmelprez
magazine
Nu studeren veel meer jongeren Journalistiek. Dat maakt het niet gemakkelijk om een job te vinden. Lenaerts: “Daar ligt volgens mij het belang van stages. Je moet een stage zoeken die bij je past en je daar volledig in smijten. Laat je opmerken! Je krijgt heel vaak de deur in je gezicht, maar je moet gewoon blijven proberen.”