1. Een mooie kaart ‘Goal!’ Pieter steekt zijn armen in de lucht. Hij heeft een doelpunt gemaakt. Derk staat nu een punt achter. Net als Pieter een aanloopje wil nemen om weer te schieten, komt er iemand aanfietsen. ‘Ha jongens! Schoppen jullie mij niet omver?’ Lachend stapt de postbode van zijn fiets. Hij pakt een envelop uit zijn tas. ‘Zo, hier is post voor jullie. Zal ik de envelop in de brievenbus doen of brengen jullie hem binnen?’ Derk pakt de envelop aan. ‘Ik geef hem wel aan mama.’ ‘Dag jongens!’ De postbode gaat weer verder. Pieter kijkt naar de envelop. ‘Wow’, zegt hij, ‘moet je kijken! Op die envelop zit goud.’ De jongens rennen naar binnen. ‘Mam! We hebben een envelop met goud!’ Derk geeft de envelop aan mama. Mama lacht. Ze haalt er een vierkante kaart uit. Er staan gouden letters op. ‘Oh, mooi! Het is de trouwkaart van oom Bas en tante Linda.’ ‘Wat staat erop, mam?’ vraagt Pieter. 8
Mama leest de kaart voor. Pieter begrijpt het niet