![](https://stories.isu.pub/58570331/images/6_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
31 minute read
Van de Regimentschool tot de Beschieting van Antwerpen.
Voorwoord van Etienne Berquin (originele versie)
Ter inleiding wil ik er op wijzen, dat het geenszins in mijn bedoeling ligt een boekdeel te schrijven of een letterkundig werk op te bouwen. Wat mij bezielt bij de aanvang van deze beknopte levensbeschrijving uit mijn jeugd is het verlangen, dat nu, op reeds gevorderde ouderdom, meer dan ooit naar voren treedt, de herinnering te bewaren van feiten en gebeurtenissen die een diepe indruk hebben nagelaten.
Advertisement
De oorlog van 1914-1918 heeft daartoe menige gelegenheid geboden. In deze verhalen zal ik trachten op korte en bondige wijze de belevenissen voor te brengen zoals ze uit mijn herinneringen opdagen. Ze neer te schrijven in de eenvoudige en voor ieder verstaanbare bewoordingen uit onze gesproken taal, die tenslotte de ware taal is van ons allen, van het Volk.
Wat ik ook nog even wil aanstippen is dat, wijl de 'tijd' een abstract begrip is - waar slechts bij uitzondering enig belang werd aan gehecht - de mogelijkheid niet uitgesloten is dat deze uit het verleden opgerakelde memories zich niet steeds in de juiste volgorde daarin plaatsen.
Etienne Berquin, 1964
Een avontuurlijke geest
6 februari 1914 was mijn verjaardag: ik werd 16. Mijn ouders woonden in Antwerpen en ik volgde daar mijn opleiding aan het hoger handelsinstituut Sint-Ignatius, toen gevestigd in de Korte Nieuwstraat. Ik was maar een middelmatige leerling. Geen uitblinker, tenzij in aardrijkskunde. Wanneer ik zo over een landkaart gebogen zat, kon ik uren besteden aan het bekijken van de oceanen en zeeën waarin grote stromen uitmonden. In mijn verbeelding volgde ik de loop van deze stromen door het vreemde verre land, langs wonderbare steden en wildernissen, tot aan de bron hoog in de bergen. Met spanning volgde ik de reizen van Jules Verne op de kaart, door de oerwouden, op en onder de zeeën, in de lucht, omheen de aardbol. In mijn geest ontwaakte dan een sterk verlangen naar die wonderbare plaatsen waarin de schrijver de helden van zijn verhalen deed leven. Ook ik wilde deze werelden bezoeken en avonturen beleven. Mijn grootste verlangen was de zee, de zee die mij die werelden zou leren kennen. Helaas, toen mijn ouders dit vernamen werd dat verlangen brutaal de kop ingedrukt. Niets kon hen van hun besluit afbrengen.
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/6_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/6_original_file_I1.png?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/6_original_file_I3.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/6_original_file_I4.png?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/6_original_file_I6.jpg?width=720&quality=85%2C50)
Ik voelde mij miskend, onbegrepen, verloor de lust mijn studies nog voort te zetten en deelde mijn ontgoocheling mee aan een vriend, een paar jaren ouder dan ik, die zich aangetrokken voelde tot het militaire leven. Hij volgde reeds het legeronderricht in de Pupillenschool te Philippeville en zo gebeurde
5
het dat ik, na enkele tegenwerpingen van mijn vader, op 10 maart 1914, uiteindelijk belandde in de Regimentschool te Oudenaarde. Daar volgde ik lessen in schermen met floret en bajonet waarin ik, wonderlijk genoeg, na examen als eerste uitkwam. Ik mocht daarom met speciaal verlof naar huis met de graad van korporaal. Maar, zover kwam het niet. We telden toen half juli 1914. Grote gebeurtenissen waren op til. De verloven werden ingetrokken en eind juli vertrokken we naar Antwerpen. In de Prinsenkazerne werden we ingelijfd in een nieuwe eenheid: het 25ste Linieregiment. Op 3 augustus vertrokken wij, gewapend en uitgerust, op oorlogsvoet naar een voor ons onbekende bestemming. Na een vermoeiende 'marche' bereikten wij in de namiddag Walem. Daar werd ik met andere soldaten ondergebracht in een schuur waar wij de nacht zouden doorbrengen.
Infanteristen
Oorlog
's Anderendaags 4 augustus 1914: OORL0G! Wat al enkele dagen verwacht werd, was gebeurd. Wij vervolgden onze mars naar 't onbekende en traden al vroeg in de morgen de stad Mechelen binnen. Grote God! Wat een volk langsheen onze doortocht en wat een gejoel. Mensen en nog eens mensen, in dikke rijen samengeschoold, schreeuwden en tierden: 'Leve het leger! Bravo soldaten! Leve België!' Er kwam geen einde aan. Daar stonden ze, mannen, vrouwen en kinderen. Heel Mechelen! Geestdriftig uiting gevend aan hun vaderlandsliefde, met kannen, ja vaten bier, waarvan de 'piotten' volle pinten werden toegestoken. Pakjes met snuisterijen, ook chocoladerepen. Chocolade! Dat was nu iets dat mij bijzonder interesseerde en ik greep wat ik maar grijpen kon. Weldra waren al mijn zakken gevuld met die lekkere repen en nog maar steeds werden ze mij van alle kanten toegestoken. Ik zocht naar ruimte om ze weg te bergen, vond geen meer; dan maar in die zware 'cartouchière'. De kogels eruit en in de plaats daarvan chocolade en nog chocolade. Er kwam geen eind aan. Wel aan meer bergruimte in mijn uitrusting. Zo geladen trokken wij door Mechelen, als helden begroet door die brave 'maneblussers'. Ik was echt in mijn nopjes. Nog nooit had ik al zoveel chocolade gezien als ik nu in mijn soldatenplunje verborgen hield. Ha!, de oorlog had toch nog z’n goede kant! Van diezelfde dag weet ik nog alleen, dat we na een lange vermoeiende mars Leuven langs de buitenwijken omzeilden. Mijn voetzolen gloeiden alsof er een vuurtje onder brandde. Veel jongens lieten zich langs de weg vallen. Zij werden opgepikt door ambulancewagens die de colonne volgden. Maar met verbeten moed bleef ik bij de ‘harden’ die het nog volhielden.
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/7_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/7_original_file_I1.png?width=720&quality=85%2C50)
6
's Avonds waren wij nabij een dorp, genaamd Korbeek-Lo en met zes man moest ik de wacht optrekken langsheen een spoorlijn. Het was een verschrikkelijk hete dag geweest, maar nu kon ik de in mijn zakken gesmolten chocolade op mijn gemakje oppeuzelen.
En hier geraak ik de tijd kwijt. Alleen nog vage beelden komen opdoemen van een heuvelachtige streek, waarin we korenvelden moesten platlopen, loopgraven delven. Huizen en boerderijen werden opgeblazen en met de grond gelijkgemaakt. Bomen werden geveld en wegen versperd. Plaatsnamen waren mij onbekend of zijn mij totaal ontgaan.
Een vliegtuig
Zekere dag verplaatste ons bataljon zich in een lange sliert op een smalle weg doorheen een bosrijk gebied. Het was vroeg in de morgen, mooi weer. Op een bepaald ogenblik hoorden wij schieten. Het gerucht naderde snel. Iedereen keek naar omhoog en ja, heel hoog in de lucht cirkelde een Duitse 'Taube'. En schieten maar! Het vliegtuig was minstens duizend meter hoog. De vlieger had zeker al dat lawaai gehoord en kwam eens wat naderbij kijken wat dat allemaal betekende. Hij daalde en daalde en de piotten schoten de loop van hun geweren rood. Alleman riep: 'Hij is geraakt! Hij zakt!' Bevelen weerklonken: 'Cessez le feu.' De piloot daalde nog tot ongeveer 300 meter. Iedereen juichte: 'Wij hebben hem', kwam er met veel gejoel uit 1000 monden. De taube cirkelde al dalend tot hij alles goed gezien had. Hadden ze dan het vuur geopend, hij ware zeker geraakt geweest. Maar niemand schoot. Bevel is bevel! En de Duitse toerist verwijderde zich op zijn duizend gemakjes. Officieren en soldaten keken, als met verstomming geslagen, hoe die vallende 'mof' nu ineens weer terug naar de hemel vloog.
Wolkjes
Dezelfde dag nog, of was het misschien de volgende, moesten wij de weg verlaten waarop de compagnie halt had gehouden om de manschappen een korte rustpauze te gunnen. Wij moesten plaats ruimen voor een artilleriegroep met veldkanonnen en in de weide naast de weg wachten tot deze weer vrij was. Het was warm, met een wolkeloze hemel. Opeens zagen wij hoog in de lucht een wit wolkje en, terwijl wij ernaar stonden te kijken, kwam er nog een tweede wolkje bij en hoe eigenaardig, gevolgd door een knal en zie, daar toverden zich weer nieuwe knalwolkjes. Wij keken allemaal geïnteresseerd naar dat vuurwerkspelletje in volle dag, tot we een kreet hoorden: 'Oei, oei!' en ginder nog een andere: 'Amai!' Overal rond ons suisde de lucht en vielen stukjes ijzer en balletjes op de grond. Ja, het waren inderdaad Duitse shrapnels, die boven ons hoofd ontploften. Maar van die dingen had ons nog nooit iemand verteld. Dat was overbodig, want wij piotten, hadden het voorrecht ten gepaste tijde kennis te maken met echte 'shrapnels', in plaats van met onschuldige oefenknallertjes. Ja, wij waren soldaatjes van vredestijd en, hoe het er in een oorlog toeging, dat hadden wij nog allemaal te leren.
Eerste treffen
Een andere maal togen wij kranig op stap, muziek voorop, door een dorp ergens in de omgeving van Haacht. Terwijl de muzikanten ons hun beste deuntjes lieten horen, volgden wij een weg landinwaarts, toen eensklaps het ratelend geluid van machinegeweren iedereen deed uiteenstuiven en dekking zoeken in grachten en achter bomen. Het bevel: En tirailleurs weerklonk.
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/8_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/8_original_file_I3.png?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/8_original_file_I1.png?width=720&quality=85%2C50)
7
In de gracht naast mij lag een roodharige jongen uit onze sectie. Bij het mitrailleurgeschut had zich nu ook hevig geweervuur gevoegd en kogels floten over ons hoofd en ploften soms vlak voor of achter ons in de aarde. Wij beantwoordden dat schieten, dat blijkbaar recht voor ons uit het bos kwam. Dat was ons eerste treffen met de vijand. Het was een benauwend gevoel daar zo in een gracht te liggen in een kogelregen, zo geweldig, dat we ons hoofd bijna niet durfden heffen om de ons nog onzichtbare moffen te beschieten. Na een paar uur verminderde het geschut aan beide zijden en kort daarop werden orders doorgegeven het vuur te staken en ons terug te trekken.
Ik klopte op de schouder van mijn roodharige buur. Hij bleef roerloos liggen in schietpositie. Ik zei: 'Allez, opstappen, we moeten achteruit.' Ik trok aan zijn mouw. Hij kantelde op zijn rug en ik zag midden in zijn voorhoofd een grote bloedvlek. Hij was niet het enige slachtoffer, want ook anderen bleven liggen.
Kennismaking met ’t Ketje
Buiten enkele schermutselingen met Duitse patrouilles en vijandelijke vooruitgeschoven stellingen, in de streek tussen Aarschot en Diest, waar wij met een kleine groep verkenningsopdrachten uitvoerden, zijn er - die enkele schietpartijen terzijde gelaten - geen meldenswaardige dingen gebeurd die ons bestaan enigszins in gevaar brachten. Steeds meer ontmoetten wij mensen die haard en goed, door bombardement en brand vernietigd, verlieten. Een droevige stoet van bejaarden, vrouwen en kinderen, op zoek naar veiliger oorden.
Het was in Lier dat ons daarna enige rust werd gegund. Wij werden in kleine groepen bij de burgers ingekwartierd. Die rust werd gebruikt om aanvulling en ordening bij te brengen in de samenstelling van onze compagnie, die ietwat gehavend, een paar weglopers meegerekend, uit die eerste ontmoeting met de vijand, was gekomen.
Het wordt ook tijd om enkele elementen uit staf en manschappen van onze eenheid in het verhaal te brengen.
Commandant-kapitein Ruth was van gestalte en voorkomen een groot, imponerend officier die reeds enkele jaren legerdienst in Congo op zijn actief had. Hij was een gesloten, in zichzelf gekeerd man, die de omgang met zijn ondergeschikten tot het strikt dienstplichtige beperkte. De luitenants Fiévez en Fonsny hadden elk het bevel over een peloton en adjudant Baeten was de chef van het derde peloton, het onze. Hij was een goed en verstandig mens, begrijpend en vriendelijk in de omgang met zijn mannen. Hij noemde ze allemaal bij hun voornaam of bijnaam. Kortom, hij was de chef die ze in hun hart droegen en waarop ze konden vertrouwen. Bij al dat, had hij al iedereens achting verworven door zijn grote moed en bekwaamheid bij het uitvoeren van gevaarlijke en gedurfde verkenningstochten. Hij omringde zich voor die opdrachten met mannen die zich vrijwillig aandienden.
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/9_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/9_original_file_I1.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/9_original_file_I3.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/9_original_file_I2.jpg?width=720&quality=85%2C50)
8
Het waren altijd dezelfde stoere, onverschrokken kerels: 'De Kop', korporaal en Brusselaar. 'De Strop', een Gentse cafébaas. De 'Cyriel', ook Gentenaar, metser van beroep en 'de Sus', een schrijnwerker uit Zele. Allemaal struisgebouwde mannen 'met haar op hun tanden', zoals ze dat in de volksmond zeggen. Mannen, waar het best was goede maatjes mee te blijven. Ze waren samengebracht in de escouade van 'De Kop' met nog een paar andere flinke jongens en waarin ik het jongste lid, het 'kuikentje' was. Dat was de reden waarom ik er werd geduld: een 'snotjong' of zoals de korporaal het op zijn Brussels zei: een 'Ketje'. Nooit werd ik anders genoemd tenzij later, toen het haar, alhoewel nog niet zichtbaar op m'n tanden, dan toch al onder mijn neus, op de bovenlip te voorschijn kwam en ik, met meer achting, als een van hen werd beschouwd en eenvoudig weg 'De Ket' werd genoemd.
Werchter
Op zekere nacht werden wij samengebracht op het plein voor het station van Lier. Door het langdurig ter plaatse staan wachten had reeds menig soldaat de straatstenen als bedstee gebruikt, tot een algemeen bevel: 'Debout, opstaan!' ze uit hun slaap wekte en wij allemaal in een lange rij wagons plaats moesten nemen. Toen de trein eindelijk in beweging kwam, ging de reis traag door maanlicht beschenen overstroomde weilanden en akkers, met nu en dan een langdurige halte midden in de velden. Tegen de morgenschemering reden wij Heist-op-den-Berg voorbij en toen de zon, nog onder de gezichtseinder verdoken, de hemel kleurde, stapten wij uit in een door velden met bos afwisselend landschap. Wij togen gezwind in de frisse morgenlucht enkele kilometers verder tot er 'halt' geroepen werd. Adjudant Baeten bracht ons ter kennis dat de opdracht voor onze eenheid was de Duitse vooruitgeschoven stellingen aan te vallen en te verdrijven uit het dorp Werchter en omgeving. Wij zouden zijwaarts gesteund worden door andere afdelingen van ons regiment. Hij vroeg vrijwilligers om de voor ons liggende landstreek te verkennen. Cyriel trad voor met 'de Kop' en 'de Strop'. 'Ket', riep Cyriel met gedempte stem en hij wenkte mij bemoedigend toe hem te komen vervoegen. Nu, ik had al eens met die mannen meegeweest op verkenning, maar dan met adjudant Baeten aan het hoofd en daar stonden nu de 'Kop' en de 'Strop' naar mij te kijken met een spottend lachje om hun mond, terwijl Cyriel, de metser, mij geruststellend en vertrouwend toewenkte en ... voor ik het zelf wist, stond ik bij hem.
Adjudant Baeten kwam naar mij toe en zei instemmend: 'Bravo Ket.' Daarop beval hij: 'Kop en Strop, richting links. Cyriel en de Ket, rechts van bos recht voor ons. Vooruit, wij volgen verspreid op afstand.' Wij vorderden langs de bosrand, dekten ons achter struiken en hagen. Wij gingen een hoeve binnen. De boer had nog geen Duitsers gezien. Wij zetten onze speurtocht voort, naderden een ander pachthof, voorzichtig, maar niets gebeurde. De boer kwam ons tegemoet. Hij ontkende al Duitsers op zijn erf gezien te hebben, maar wist te vertellen dat er in het dorp waren, ongeveer een kilometer verder. Toen wij het dorp tot op ongeveer 200 m waren genaderd, hoorden wij een kanonschot, en nog een en steeds meer. Gierende obussen scheurden de lucht en ploften neer op de huizen recht voor ons en verder in het dorp. Ook in de verte hoorden wij geweergeschut. Wij naderden nu de eerste huizen, volgden een straatweg. Nergens een spoor van leven. Dan rechts de Dorpstraat in, maar ... al meteen kletsten kogels tegen de muren van de huizen. Wij zochten dekking in de deurgaten, wat verder nog achter de muur van een beschadigd huis. Opnieuw ontploften obussen, maar nu verder, op en om het gemeentehuis. Wij wisten dat we van daaruit beschoten werden. Het stond vlak in 't midden voor ons en beheerste heel de Dorpstraat. Cyriel waagde nog een sprong naar 10 m verder. Een granaat ontplofte tegen de gevel van het gemeentehuis en daar profiteerde ik van om mijn kameraad te vervoegen. Nu waren we geen 100 m meer van dat met moffen gevulde gebouw en er was voor ons geen sprake van nog verder te gaan. Wij stonden nu op de koer van een groot gebouw. Lege vaten waren langs een kant opgestapeld.
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/10_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
9
Opeens viel mijn oog op een rij geweren tegen de muur naast de opening van wat een diepe gang bleek te zijn. Wij telden er veertien. Het waren Duitse geweren. Voorzichtigheidshalve namen wij ze daar weg en verborgen ze tussen de opgestapelde lege biervaten, want we wisten nu dat we in een brouwerij waren. 'Ket', zei Cyriel, '14 geweren dat betekent 14 Duitsers die hier nog ergens binnen zitten in de kelders, laat ons eens in die gang gaan zien. Wij hebben niets te vrezen, want ze zijn niet gewapend en wij wel. Kom!' Dat was al bijna zoveel als een bevel voor mij en er bleef mij niets anders over dan hem te volgen. Het was een donkere, gewelfde gang en .... wat was dat? Hoorden wij daar niet zingen? Welja, luidkeels zingen in 't Duits! Cyriel stompte de kolf van zijn geweer in mijn zij: 'Heb ik het niet gezegd', fluisterde hij, 'daar zitten de smeerlappen. Ze zijn hun aan 't zatzuipen. Kom af.' Ik stond als aan de grond genageld, maar Cyriel was al verder de gang ingegaan en bleef staan voor een kelderopening, bajonet op 't geweer en vinger aan de trekker. Ik kwam naderbij, ook bajonet op 't geweer en vinger aan de trekker. Ik hoorde hem roepen: 'Debout, smeerlappen. Handen omhoog', maar de moffen lagen en zaten daar dooreen op de grond en dronken en zongen. Zij namen ons vast voor hun legerkameraden. Onze blauw met roodgerande pots was veruit dezelfde als de Duitse en van de kokarde was alleen maar de witte kleur met de gele een verschil. Ik hoorde er een zeggen: 'Ha, Sie sind da. Trinken Sie mit uns. Gutes Bier!' Cyriel schreeuwde en tierde, maar het was allemaal vergeefs. Ze zongen luider dan hij riep. Ze hoorden hem niet. Woest keerde hij zich tot mij en zei: 'Godverdomme, Ket, zeg hun eens dat 't afgelopen is met zuipen of da'k z'in hun verdoemenis steek!' Ja, Cyriel was een brave jongen, een goed karakter, zelfzeker, onverschrokken en sterk als een reus. Hij was doorgaans elke situatie meester, maar hier stuitte hij op de macht van het bier. Die goeie lekkere Jack-Op, die van de gevreesde vijand half bedwelmde, willoze sufferds had gemaakt die hardhandig moesten aangepakt worden, wilden wij hun benevelde geest voor de werkelijkheid vatbaar maken. Ik stond naast hem en schreeuwde zo hard ik maar kon, in mijn schoolduits: 'Hände auf, Hände auf! Wir sind Belgier, hören Sie, Belgier! Und Sie sind Kriegsgefängene!' Een paar moffen trokken grote ogen en deden moeite om op te staan. De anderen schenen niets gehoord te hebben. 'Miljaarde dju', zei Cyriel, 'wacht, 'k zal z'eens wat helpen omhoog kruipen.' En met de punt van zijn bajonet prikte hij er een paar in hun achterwerk. Dat scheen te baten, terwijl ik aldoor maar riep: 'Hände auf!' En dra stonden ze daar allemaal, min of meer ontnuchterd, de handen in de lucht. 'Heraus, und folgen Sie uns!' Cyriel eerst, rugwaarts achteruit en ik laatst, hen toeroepend: 'Vorsicht bitte, der Erste der nicht von guten Wille sei, wird erschossen!' Eigenaardig, de schrik die mij bijna verlamde, was nu verdwenen. Ik was fier over de rol die ik in dit avontuur speelde. De moffen luisterden heel gedwee naar de 'bevelen' die uit mijn mond vloeiden. Het was bijna als tijdens een oefening. Ze stonden daar, hun gezicht naar de muur gericht, de armen in de lucht; dezelfde muur waar enkele minuten vroeger hun geweren hadden gestaan. Wij stonden achter hen, geweren op hen gericht en wachtten. Ik verwittigde ze nog: 'Keine Bewegung zu machen und dass Ihnen damals kein Weh geschehen würde.' Intussen waren de Duitsers het gemeentehuis ontvlucht en overrompelden de onzen het dorp.
Mannen uit de streek die een lekker glas bier wilden drinken bestormden de brouwerij en vonden ons daar. Adjudant Baeten werd erbij geroepen en kon zijn ogen niet geloven, want wat hij daar zag, achtte hij totaal onmogelijk. Ja, en dat ware het ook geweest, hadden de moffen niet te veel van die lekkere Jack-Op van Werchter gedronken.
Wijchmaal
Na deze overwinning op de vijand was het voor iedereen zeker dat de opmars zou voortgezet worden. De brug over de Dijle, een wipbrug, was door de terugtrekkende Duitsers omhoog gehaald. Een soldaat zwom over en wist het mechanisme te doen werken om de brug neer te laten. De weg over de brug lag bezaaid met dode paarden en enkele lijken van gesneuvelde Duitse soldaten. Wij bevonden ons nu voor een door de vijand bezet gebied en onze geestdriftige soldaten hadden de achtervolging willen inzetten,
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/11_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
10
maar dat kwam blijkbaar niet overeen met de plannen van de militaire overheid, want deze beperkten zich tot het bezetten van het bruggenhoofd. De nacht was rustig, enkele zeldzame schoten niet te na gesproken. Vroeg in de morgen werd het bivak opgebroken en togen wij vooruit; verkenners voorop en in verspreide gelederen door velden en bossen. En toen werd opeens hevig geschoten links van ons. Wij liepen die richting uit om eventueel een handje toe te steken. Een hoeve op ongeveer 200 m voor ons was het doelwit van dat geschut. Ons werd gezegd dat er zich Duitsers in bevonden. Dan er maar op neergekogeld dat horen en zien verging. Na ongeveer 10 minuten, zagen wij uit een van de vensterramen een wit doek te voorschijn komen. 'Ze geven hun over', werd er geroepen en om het hardst werd gelopen om die krijgsgevangenen in ontvangst te nemen. Deze kwamen uit hun schelp, maar zie....! Waren dat nu Duitse Belgen of Belgische Duitsers? Neen, het waren echte Belgen en niemand anders dan een 4-man sterke patrouille die plichtbewust en gewetensvol haar opdracht aan 't vervullen was toen ze, onverwacht, door bijna een heel bataljon dappere Belgische soldaten werd aangevallen.
Na dit weinig roemrijk incident werd alles weer rustig en hervatten wij onze even onderbroken wandeling doorheen de rijke Brabantse weilanden en akkers, in de frisse morgen van deze beruchte 12de september. Het duurde evenwel niet lang meer of we hoorden een paar kogels fluiten. Zouden we dan toch echte Duitsers voor ons krijgen? In de verte zagen wij een kerktorentje uit een groen decor oprijzen. De Duitsers moeten zich afgevraagd hebben wat al dat geschut, dat ze zo-even in de verte gehoord hadden, wel mocht betekenen. Ze waren ons zeker dankbaar om hen van onze komst zo vroegtijdig en zo lawaaierig te verwittigen. Nu hadden ze immers nog de tijd om ons een gulhartig en luidruchtig onthaal voor te bereiden. Zonder veel moeilijkheden naderden we steeds dichter het dorp. We moesten nu nauwer aansluiten bij onze rechtse groep en kwamen zodoende onder de bomen terecht van een steenweg die recht naar het dorp leidde. Nog steeds geen vijandig geschut. Was er wel een vijand ? Wij waren nu bijna zeker dat er geen Duitsers waren, anders hadden ze ons toch al lang op een kogelregen getrakteerd. Aan de rand van de gemeente gekomen werd er halt gehouden om ons gereed te maken om in geordende colonne door het dorp te trekken. Wij bevonden ons daar op een plaats waar de steenweg die wij volgden voor ons rechts afzwenkte naar de dorpskom toe. Naast die steenweg liep een 2,50 à 3 m brede beek. Over die beek was er een oude stenen brug zonder borstwering, die toegang verleende tot een zandweg die ongeveer 100 m verder in een dicht dennenbos verdween. Over de brug, links van de zandweg, stond er een huis en rechts een hoeve. De beschrijving van de omgeving is van groot belang om het verder verloop der gebeurtenissen te kunnen volgen. Op het ogenblik dat we in dichte rijen gegroepeerd stonden, gereed om het dorp in te gaan, ontstond er eensklaps een geweldig geweergeschut. Onmiddellijk stoven wij uiteen en zochten dekking achter de bomen en achter de muren van de twee gebouwen aan de overkant van de brug. De verrassing was compleet. Het geschut kwam van uit het bos waar de zandweg in verdween. Officieren trokken hun sabel, riepen: 'Bajonet au canon, en avant, à l'assaut!' Bij het geweergeschut had zich nu ook mitrailleurvuur gevoegd. Het regende kogels en niemand durfde van achter de beschuttende muren weg. Toch klonken de bevelen. Een commandant trok zijn revolver en gebood de eerste soldaat achter de muur, waar hij ook achter stond, vooruit te lopen. Zonder gevolg. Hij schoot hem neer. Hij richtte zijn wapen op de tweede soldaat. Deze sprong in de gracht naast de zandweg en liep gebukt naar een klein huisje, 40 m verder. Een derde volgde. Mijn beurt kwam en als een razende liep ik door de gracht, die gelukkig droog was, tot het huisje waar ik achter de muur beschutting zocht en terug op adem kwam. Een twintigtal jongens was het gelukt ook zover te geraken, terwijl er al enkelen dood of kermend in de gracht lagen.
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/12_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
11
De artillerie-eenheid, die onze opmars gevolgd had, had zich klaarblijkelijk opgesteld, want ze beschoot met shrapnels en obussen het bos op ± 50 m van ons. Shrapnels ontploften ook boven ons hoofd en, om aan de scherven die overal neerkwamen te ontsnappen, verschuilde ik mij binnen in het huis. De ruiten van de vensters waren aan de zandwegzijde kapot geschoten. Door de ramen had ik zicht op een veld, waar, in een soort diepe groef, de soldaten die in een wild tempo vooruit liepen en niet door de kogels getroffen werden, beschutting zochten. Weldra was die groef gevuld met jongens. Ik liep terug naar buiten omdat nu ook de kogels uit een andere richting door de ramen kwamen. Ik bereikte de muur waarachter ik mij, met een twintigtal soldaten, verschuild had alvorens het huis binnen te gaan. Kogels kletsten tegen de stenen. Ik trok mij onmiddellijk terug, maar had toch gezien dat al die mannen daar waren doodgeschoten. Ik rende terug het huis in, juist op tijd om door de ramen te zien, dat die met onze soldaten gevulde groef met oorverdovend lawaai de lucht in vloog. Dat was me te veel. Zó een held was ik nog niet om daaraan te kunnen weerstaan en, in paniekstemming, tussen rook en stof en kogels, liep ik als een bezetene door de gracht, waarin ik nog tweemaal over lijken struikelde, naar de brug. De brug was smal, zonder borstwering. De grootste verwarring heerste. Iedereen wilde terug. Velen vielen van de kant van de brug in het water. Anderen hoopten zich op voor de beek, waagden een sprong en vielen ook in het water. Door hun zware uitrusting verdronken velen. Intussen ratelde het Duitse snelvuur op die huilende, kermende hoop mensen. Ik zag een kolonel, met zijn sabel in de lucht zwierend, luidkeels zingen. Doden en gewonden lagen overal verspreid, werden vertrapt. Vanop de helft van de brug waagde ik een sprong, kwam aan de kant terecht, wipte op en stormde weg, duikelde in een andere gracht en kroop daarin verder en verder, weg van die slachting, weg van die hel, tot ik geen kogels meer hoorde fluiten. Dan zette ik mijn weg voort; nog helemaal verdwaasd en nog diep onder de indruk van het gruwelijk onmenselijke gebeuren, waaraan ik, als bij wonder, ontsnapt was. In 't kort wil ik nog vertellen dat ik, veel later op de dag op een goederentrein was gesprongen, die tot staan kwam in Heist o/d Berg. Niet wetende of hij nog verder zou rijden en het lange wachten moe, sprong ik over een schutting. In een café van de Statiestraat sprak een heer mij aan. Hij nam mij mee naar zijn woning waar hij mij te eten en te slapen gaf. Hij was dokter in geneeskunde. Hij en zijn vrouw waren uiterst vriendelijke mensen, al op leeftijd. Vooral zijn dame was zeer innemend. Zij sloeg haar handen te samen toen zij mijn ouderdom vernam. 's Anderendaags bij het afscheid bedankte ik hen voor hun vriendelijkheid. De dame drukte mij ontroerd de handen en zei met een trilling in haar stem: 'Wees toch voorzichtig, Etienne, en kom nog eens terug.' Zij had mijn naam genoemd en het was alsof een moeder mij die woorden toesprak. Ik verliet dat gastvrije huis met een warm gevoel in mijn hart.
In de namiddag kwam ik in Lier aan waar het brave vrouwke, bij wie ik, met nog vijf andere soldaten ingekwartierd was, mij met vreugdekreten onthaalde. Met zessen waren wij twee dagen geleden vandaar weggegaan, drie waren er maar teruggekomen. Ze weende al de tranen uit haar lieve zachte ogen. Mijn zakuurwerk was kapot. Het glas was gebroken. Ik had het van mijn ouders voor mijn eerste communie gekregen. Zij vroeg het mij: 'Zo'n schoon horloge. Kom, geef het mij, jongen. Ik zal het goed bewaren tot gij na de oorlog terugkomt.' 'Ja, moeder', zei ik, 'en als ik niet meer terugkom, houd het dan
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/13_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/13_original_file_I1.jpg?width=720&quality=85%2C50)
12
voor u als een blijvende herinnering aan mij.' Ik ben er nooit meer teruggeweest. Zij heeft mij zeker doodgewaand.
Beschouwing
En de oorlog gaat verder. Onze contacten met de vijand hadden, weliswaar ten koste van vele mensenlevens, hun doel bereikt. Het opzet was de Duitse legermachten in hun opmars naar Frankrijk te stuiten, om onze bondgenoot de tijd te gunnen zijn verdedigingslinie langsheen de Marne op te bouwen. Onze voortdurende aanvallen op hun vooruitgezette stellingen werden, waar het onze legerafdeling betreft, op vele plaatsen met succes bekroond. Onder meer in Boortmeerbeek, Haacht, Wespelaar, Werchter, Wezemaal en Kessel-Lo werden de Duitse linies doorbroken. Die aanvallen dwongen de vijand belangrijke versterkingen aan te brengen die de naar het zuiden oprukkende legermachten werden onttrokken. De slag van Wijchmaal die ons regiment zoveel manschappen had gekost, was het offer dat het moest brengen voor het welslagen van dit groots opzet.
Koningshooikt
Het beleg van Antwerpen was nabij. De eerste verdedigingsgordel met de forten van Koningshooikt, Katelijne-Waver en Walem, onderling verbonden redoutes (betonnen versterkingen) en loopgraven werd ons beperkt uitstapgebied, waardoor moet verstaan worden dat we, om beurten, in en om deze versterkingen ons heil zochten. Wij genoten er van een betrekkelijke veiligheid die soms verknoeid werd door patrouille-opdrachten en uitvallen om het de moffen wat lastig te maken. Zekere avond kwam adjudant Baeten Cyriel vragen of hij er iets voor voelde eens te gaan 'snollen' of er al veel Duitsers in Koningshooikt waren. Cyriel, die zoiets als een uitstapje beschouwde, was daartoe onmiddellijk bereid en vroeg de adjudant of hij iemand mocht meenemen. 'Wie?' vroeg de adjudant. 'De Ket of de Strop', zei Cyriel. 'Goed', was het antwoord, 'maar wees voorzichtig, hé!' En zo kwam het dat we, toen het donker werd, met ons tweeën door de velden naar het dorp trokken. Ik kon niet anders doen dan meegaan als ik niet in de ogen van onze adjudant voor een broekschijter wilde doorgaan.
In de pikdonkere nacht naderden wij het dorp en volgden een weg, traag, van boom tot boom. Langzaam naderden wij de eerste huizen die we vaag in de nacht konden onderscheiden. Alles was stil en rustig. Met indianenstreken slopen wij achter de huizen weg langs hovingen. Daar ging een deur open en in de lichtstraal zagen wij een man naar buiten komen. Wij kropen dichterbij. De man stond in de waterplaats. Terwijl hij daar aan een behoefte voldeed, sprong Cyriel eensklaps op hem toe, greep hem langs achter vast, een hand voor zijn mond, zodat hij niet kon roepen en, in wat ik eerst voor een burger had genomen, herkende ik nu een Duits soldaat. Ik was bijgesprongen en zei met gedempte stem: 'Kein Wort, wenn ihr das Leben lieb ist!' Ik bedreigde hem met de bajonet op mijn geweer. De man was dodelijk verschrikt. Cyriel bond hem zijn handen achter de rug en propte een zakdoek in zijn mond. 'Kommen Sie ruhig mit. Es wird ihr kein Leid geschehen', zei ik nog. Hij volgde gedwee tussen ons terwijl wij ons verwijderden in de donkere nacht. Nadat we het dorp al een eind achter ons hadden gelaten, gaven wij, zoals overeengekomen, met onze zaklamp drie korte lichtsignalen die in gelijke mate in de
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/14_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/14_original_file_I1.jpg?width=720&quality=85%2C50)
13
verte werden beantwoord. Kort daarop waren we weer in onze loopgraaf, waar we de bijzondere gelukwensen van adjudant Baeten in ontvangst mochten nemen en die met onze buit naar commandant Ruth trok. Wij hadden alweer eens geluk gehad, want de mof had verteld dat hij en vier andere kameraden in die 'Bierstube' met de dochter van den huize potten aan 't pakken waren.
Walem
Eind september bevonden wij ons bezuiden Mechelen in stellingen die voortdurend door vijandelijke artillerie werden beschoten. Een paar aanvallen van Duitsers hadden we afgeslagen tot wij nu ook nog langs de linkerflank werden aangevallen en, om omsingeling te ontwijken, wij ons in de stad Mechelen moesten terugtrekken. Daar ontstonden er straatgevechten en wat mij nog bijzonder helder voor de geest staat, is dat wij in de nachtelijke maneschijn Duitse soldaten zagen aanstormen, onder de Sint- Romboutstoren, die wij dan vanuit de Sint-Katelijnestraat met enkele doeltreffende vuursalvo's als afscheid, in het zand - of meer naar waarheid - in de straatstenen deden bijten. Na ons dit laatste pleziertje te hebben gegund verlieten wij Mechelen, naar Walem toe. Op ongeveer 200 m voor het fort wachtten wij in gereedgemaakte loopgraven, midden in een 'bos' van in de grond geplante houten piketten met scherpe punten, het verder verloop van de gebeurtenissen af. Die puntige piketten die blijkbaar tot doel hadden het Duitse paardenvolk het wat lastig te maken, hebben alleen óns maar wat last bezorgd. In de loop van de morgen werden wij plots opgeschrikt door een aanstormend geluid als van de stoomfluit van een sneltrein. Wat was dat nu weer voor iets? Verbluft bekeken wij elkaar en ergens achter het fort hoorden wij een geweldige ontploffing. Een weinig later hoorden wij weer dat zelfde geluid, maar korter bij. De grond daverde en nog geen 40 m van ons vloog een reuzegrote stofwolk omhoog. Daartussen wemelden een hoop van die puntige palen die als pluimen de lucht in vlogen en dan voor en achter ons op de grond neerploften. Wij begrepen algauw dat de beschieting van het fort door zware houwitsers begonnen was. Een ander projectiel floot door de lucht en viel met oorverdovend lawaai in het palenbos juist achter ons. Het was echt geen lolletje die wentelende dingen met grote klodden aarde uit de lucht in onze richting naar beneden te zien komen. De schrik had ons te pakken, want nog een of twee van die huilende monsters en we zouden wel eens samen met onze piketten een reisje door de lucht kunnen maken. Wij baden een 'Vaderonske' opdat de moffen wat beter zouden mikken. Alhoewel wij daarmee zondigden tegen de naastenliefde, werd onze bede toch verhoord, want nu viel de een na de ander binnen de vestingwateren van het fort. In de loopgraaf hadden wij ons omgekeerd en, in plaats van naar de vijand, keken wij nu allemaal naar dat aangrijpend schouwspel van die over ons hoofd razende zware 420 mm projectielen (bloktreinen noemden wij ze), die, met de regelmaat van een klok, alle vijf minuten op hun doel neerkwamen, reusachtige rookwolken opjoegen en hun vernielingswerk voortzetten.
Twee dagen later was het fort van Walem in een maanlandschap veranderd.
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/15_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/15_original_file_I1.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/15_original_file_I2.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/15_original_file_I3.jpg?width=720&quality=85%2C50)
Duitse 420 mm houwitserObus 420 mm
14
SpelevarenOp 7 oktober waren wij in de Abdijstraat in Antwerpen (Kiel) in een jongensschool ondergebracht.
Alle troepen hadden zich teruggetrokken rond de vestinggordel van de stad. Britse marine-eenheden hadden zich tussen onze stellingen gevoegd, maar kwamen, helaas, te laat om nog van enig nut te kunnen zijn. De Duitsers belegerden de stad. Zware mortieren beschoten onophoudend het centrum. Die dag werden wij door onze commandant toegesproken: - 'De troepen zijn nu bezig Antwerpen te verlaten', zei hij. - 'Vanavond zullen wij ons tegenover de vijand plaatsen met de opdracht hem zolang mogelijk op te houden, teneinde de Belgische en Britse troepenmachten toe te laten langs de bruggen die over de Schelde werden gelegd de stad te ontruimen. Wij zullen de laatsten zijn om te vertrekken en het ware geraadzaam ons zo mogelijk een burgerpak aan te schaffen voor het geval dat er voor ons geen uitweg zou bestaan om aan een vijandelijke omsingeling te ontsnappen. Als burger verkleed ware de mogelijkheid niet uitgesloten naar Nederland uit te wijken en het Belgisch leger eventueel later nog te vervoegen.' Deze woorden zegden duidelijk wat er ons te wachten stond. Diezelfde nacht trokken wij uit onze verdedigingsstellingen in Hoboken terug. Wij waren de allerlaatsten die rond middernacht door de stad renden. Zware houwitsers beschoten nog steeds Antwerpen en stoorden met een akelig gehuil de stilte van de nacht. Doffe ontploffingen volgden daarop ergens in de verte. Wij haastten ons door de eenzame donkere straten. Alles scheen doods en verlaten. Een scheurend geluid, onmiddellijk gevolgd door een geweldige ontploffing dichtbij, had ons instinctmatig tegen muren en deuren van de huizen gedreven. Ik bleef op de drempel van een deur zitten terwijl de anderen wegrenden. De woorden van de commandant kwamen mij terug in gedachten: 'mogelijke omsingeling, burgerpak, vlucht naar Holland' en ineens stond mijn besluit vast. Waarom zou ik het risico nemen krijgsgevangen genomen te worden? Of over de grens te moeten vluchten? Neen, ik zou zelf over mijn lot beslissen.
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/16_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/16_original_file_I4.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/16_original_file_I3.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/16_original_file_I1.jpg?width=720&quality=85%2C50)
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/16_original_file_I2.jpg?width=720&quality=85%2C50)
15
Ik stond op en richtte mijn stappen naar een andere stadswijk waar goede vrienden woonden. Hemel, wat een eenzame, nare tocht werd dat. Hier en daar doorbrak de rode gloed van een brandend gebouw de zwarte nacht en hielp mij mijn weg te vinden door de donkere straten, terwijl steeds maar zware houwitsergranaten over mijn hoofd heen suisden. Nergens was er leven te bespeuren. Ik had het gevoel dat Antwerpen totaal leeg en verlaten was. Na ongeveer een half uur belde ik aan de deur waar ik mijn vrienden verwachtte aan te treffen. Herhaalde pogingen mochten niet baten. Niemand thuis. Hier stond ik nu. Ik besloot dan maar mijn compagnie terug te vervoegen. Die moest de brug over de Schelde zijn overgegaan. Ik nam de richting van de Van Dijckkaai. Aan de vlotbrug gekomen kon ik in het licht van twee brandende huizen de schepenbrug op de stroom gedeeltelijk onderscheiden en gezwind begaf ik mij op weg naar de overkant ... Maar, waar ik niet aan gedacht had, hadden de mannen van de Genie dat wèl gedaan en een grote plas water daagde plots voor mijn verbijsterd gezicht op. De brug was nog maar 40 à 50 m lang en daarachter water, niets dan water. Ik keerde terug naar de vlotbrug en, terwijl ik mijn brein folterde om hier weer een uitweg te vinden, vielen mijn ogen op het kleine haventje naast de vlotbrug. Daar lagen enkele bootjes te dobberen, die in vrediger dagen vele mensen naar 'Sint-Anneke' overbrachten. In de 'Put' of langs de Scheldeoever konden ze zich daar, naargelang hun beurs het toeliet, in cafeetjes of grote restaurants, op een mossel- of ander schaaldierenfestijn trakteren. Voor romantisch aangelegde koppeltjes was er gelegenheid te over om in de zanderige, met struikgewas overgroeide vlakte, ideale plaatsjes te vinden, waar ze zich aan de genoegens van Cupido's wetten konden overgeven.
Die bootjes. Ja, dat was de redding. Zonder aarzelen daalde ik naar het haventje af. Ik hoopte er een of meer roeispanen te vinden. Roeien had ik altijd goed gekund en daarmee zou ik wel de overkant bereiken, maar ..., zoals ik vermoedde, roeispanen waren uit de mode. Dan maar de motor zien in gang te krijgen. Maar, hoe moest dat ? Menige keren had ik aan de zwengel zien trekken en draaien om de motor in gang te zetten. Dat dan ook maar geprobeerd. Maar hoe ik ook maar zwoegde en zweette, het baatte allemaal niets. Ik klom van de ene boot in de andere en zette mij uiteindelijk moedeloos op het motordeksel van de enige en laatste waar ik mijn nietige motorkennis nog niet op beproefd had. Terwijl ik even uitrustte, voelde ik mijn zitvlak warm worden en, inderdaad, de motorkap was nog warm. Hier dan nog maar eens met die zwengel geprobeerd en zie ... de motor 'hoestte' twee, drie keer. Hoopvol hernieuwde ik mijn pogingen en plots: ja, hij draaide en bleef draaien De boeg beukte steeds maar tegen de andere boten en ik moest hem naar de waterkant kunnen brengen. Hemel, was me dat een moeilijke karwei. Hoe lang het nog duurde vooraleer ik de schuit in open vaarwater kreeg, weet ik niet, maar het was gelukt en daar voer ik de Schelde op. Aan het roer gezeten richtte ik de boot naar de overkant, maar als ik die al kon onderscheiden in het vage licht van de brandende huizen en petroleumtanks, wist ik nog niet hoe ik die motor moest vertragen of stopzetten. Om mij bedenktijd te gunnen stuurde ik de boot terug midden de Schelde in. Ik had al zeker drie grote kringen gemaakt op de rivier zonder een oplossing te vinden, toen ik op het idee kwam de steven te richten naar de draai van Oosterweel en daar de zandplaat in schuine richting op te varen tot de schuit zou vastlopen. Het was het ei van Columbus en het verliep prachtig. De boot boorde zich vast in het slijk. Nu bleef er mij niets anders over dan maar uit te stappen. Zo eenvoudig was dat nu ook weer niet. Mijn voeten kwamen onder het water in het slijk terecht en zogen zich zo vast dat ik alle moeite had om ze terug los te krijgen. Zo kon ik niet aan de wal geraken, maar daar wist ik wel wat op. Met mijn bajonet maakte ik twee planken los uit de zitplaatsen, legde er een op het water, zette er mijn voet op en met deze brede steun op het slijk vorderde ik met behulp van die twee planken verder tot ik vastere grond onder de voeten kreeg. Goed nat, maar veilig, bereikte ik eindelijk de overkant. Hier stond ik dan helemaal alleen, als neergezet op een andere planeet.
![](https://stories.isu.pub/58570331/images/17_original_file_I0.jpg?width=720&quality=85%2C50)
16