10 minute read

Fa Quix

Next Article
Beleidsorganen

Beleidsorganen

Directeur-generaal

1996 - 2023

Na een loopbaan van nagenoeg 42 jaar in de beroepsorganisatie, waarvan 26,5 jaar als directeur-generaal, gaat Fa Quix op 1 mei 2023 met pensioen. Het communicatieteam van Fedustria had hierover een uitgebreid afscheidsgesprek met hem.

Vanwaar jouw interesse in de industrie, want je bent helemaal niet afkomstig uit een ondernemersfamilie?

Fa Quix: Inderdaad. Mijn vader was boekhouder in loondienst en mijn moeder was huisvrouw die voor ons gezin met zes kinderen zorgde. Zij hebben mij aangemoedigd om aan de universiteit te gaan studeren. Daardoor ben ik ook aan mijn economiestudies begonnen [noot: Fa Quix studeerde in 1979 af als economist aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de KU Leuven]. Daar leerde ik hoe onze westerse economie werkte, het belang van ondernemingen in de welvaartscreatie, met daarin de grote rol van de maakindustrie. Dankzij de studentenkring

Ekonomika kreeg ik ook de kans om mee te gaan op bedrijfsbezoeken.

Zo gingen wij bv. naar autoconstructeur Ford in Genk, naar staalfabrikant Sidmar, nu ArcelorMittal in Zelzate, en ook in het buitenland gingen wij op bedrijfsbezoek, bv. in Amsterdam, Berlijn en Hamburg.

Industrie fascineerde mij meteen. Ook mijn thesis ging over de industrie: de evolutie van de metaalverwerkende nijverheid in de 19de en 20ste eeuw, bij professor economische geschiedenis Herman van der Wee, een begrip, van wie toen ook minister Frank Vandenbroucke assistent is geweest. Dus over de metaalindustrie en niet de textielindustrie, toen nog niet (lacht).

Hoe ben je dan bij de toenmalige textielfederatie Febeltex terechtgekomen?

Fa Quix: Ik ben eerst een jaar assistent geweest aan de KU Leuven bij professor Mark Eyskens, in het jaar dat hij Eerste Minister was (1980). Ik moest vaak lesgeven aan de eerstejaarsstudenten, al was ik zelf toen nog maar 23. Dat is een goede leerschool geweest, maar ik onthield van dat jaar toch vooral dat een academische carrière niet mijn ding was. Te veel theorie. Ik wilde dichter bij de bedrijfsrealiteit staan. Ik solliciteerde daarom voor een junior economist-vacature bij Febeltex, en dat is mij gelukt. Door mijn thesis in de metaalsector had ik immers de beroepsorganisatie Fabrimetal leren kennen (nu Agoria) en het leek mij interessant om voor zo’n beroepsorganisatie te kunnen werken. Dus was ik zeer blij dat ik op 1 oktober 1981 bij Febeltex kon starten.

Waarom vond en vind je het zo interessant om voor een beroepsorganisatie te werken?

Fa Quix: Om velerlei redenen. Vooreerst is de sectorale invalshoek boeiend: je ziet wat er in zo’n sectoren speelt, beweegt, leeft, en ook nog in de diverse productgroepen, met elk toch verschillende uitdagingen en dynamieken. Je leert met andere woorden de diversiteit van een industrie door en door kennen. En je kan wat doen voor de bedrijven. Je probeert het beleid in al zijn facetten te beïnvloeden zodat er een bedrijfsvriendelijk(er) klimaat ontstaat; bedrijfsvriendelijker zodat die bedrijven hun welvaartscreërend vermogen kunnen vergroten. Maar een beroepsorganisatie doet niet alleen dat – al is dit zeer belangrijk dit beïnvloeden van het beleid – wat men ‘lobbying’ noemt.

Maar ik spreek liever van belangenbehartiging. Daarnaast proberen we de bedrijven zo goed mogelijk te informeren, gericht en relevant, zodat zij weten waar zij aan toe zijn. Bv. een nieuwe wet die zij moeten toepassen, en op welke wijze. Ten derde wil een beroepsorganisatie haar lidbedrijven ook met raad en daad bijstaan, in alle domeinen waar de bedrijven dit nodig achten: op sociaal vlak uiteraard, maar ook juridisch, qua leefmilieureglementering, over handelsregels, exportpromotie… Dus belangenbehartiging, informatieverstrekking en dienstverlening aan de lidbedrijven, dat zijn de drie kernopdrachten van een beroepsorganisatie. Steeds staan de lidbedrijven centraal.

Dat doe je toch niet alleen?

Fa Quix: Uiteraard niet. Ik kon rekenen op een competent team dat ik trouwens zelf mee gesmeed heb. Alles staat of valt immers met het talent waarmee je kan werken. Ik ben heel trots op mijn team. Het is een garantie voor de lidbedrijven dat zij op kwalitatief hoogstaande adviseurs kunnen rekenen. Ik vind ten andere dat de bedrijven, en zeker de vele kmo’s die Fedustria rijk is, nog méér een beroep op hun beroepsorganisatie zouden moeten doen. Het zou een reflex moeten zij om bij elk probleem dat in het bedrijf opduikt te zeggen: ‘even Fedustria bellen’. Als eerste. Soms worden wij als ‘second opinion’ ingeschakeld, nadat de bedrijven eerst bv. een dure consultant hebben geraadpleegd en ze vaststellen dat die hun business toch niet zo goed begrijpt als Fedustria. Daarom zeg ik aan onze lidbedrijven: contacteer altijd eerst uw beroepsorganisatie. Vaak zal dat al volstaan om het probleem op te lossen. En er is niet alleen Fedustria waar de lidbedrijven een beroep kunnen op doen. Er zijn ook de twee technologiecentra: Centexbel (voor textiel) en Wood.be (voor hout en meubel). En voor opleiding zijn er de twee sectorale opleidingscentra: Cobot en Woodwize .

Die vacature destijds in 1981 is er gekomen omdat de federale regering een zogenaamd Textielplan had afgekondigd, een hulpplan van de overheid om de textielindustrie uit de diepe crisis van de jaren ’70 te trekken. Een directielid van Febeltex werd directeurgeneraal van het Instituut voor Textiel en Confectie van België (ITCB) dat het Textielplan moest uitvoeren. Is dat iets dat nu opnieuw als een vorm van industrieel beleid zou kunnen opgevist worden?

Fa Quix: Er is nu in Europa en ook in ons land veel te doen over een ‘Industrieel Beleid’. Maar wat bedoelt men daar precies mee? Het gevaar bestaat immers altijd dat men met grote subsidieprojecten afkomt zoals nu in Europa. Maar zien onze bedrijven daar wel iets van? Van het herstelfonds van nagenoeg 750 miljard euro dat de EU na de coronapandemie heeft afgekondigd, hebben onze bedrijven nog niets gezien. En zullen ze ook niets zien. Vaak is dat steunbeleid er om de armlastige overheden extra middelen te geven om bv. hun infrastructuur te verbeteren of om zeer grote bedrijven te ondersteunen die zogezegd de digitale en groene transitie mogelijk maken. Dat laatste doen vele van onze bedrijven ook, maar geld van de overheid krijgen ze er niet voor. En willen we wel zo’n subsidiebeleid? Dat zorgt steeds voor concurrentieverstoring. Wat recent in de EU gebeurt, baart me ten andere zorgen. De lidstaten mogen steun geven om hun bedrijven door de energiecrisis te loodsen, en daartoe worden de staatssteunregels versoepeld. We zien dat landen zoals Duitsland en Frankrijk die ‘diepe zakken’ hebben daar volop op inzetten. Dat geeft hun bedrijven een concurrentievoordeel en dat binnen de Interne Markt! Terwijl die Interne Markt net één van de fundamentele pijlers is van de Europese constructie en voor een gelijk speelveld moet zorgen.

Maar destijds kon dat wel met het Textielplan.

Fa Quix: Dat waren andere tijden, niet meer vergelijkbaar met nu. Toen was een sectoraal beleid nog mogelijk. Alhoewel, ook toen keek de Europese Commissie al mee over de schouders van de Belgische overheid, precies omdat dat Textielplan een concurrentieel voordeel zou kunnen geven aan de Belgische textielbedrijven. Daarom verzette de EU-Commissie zich in 1983 tegen het voortzetten van dit sectoraal beleid en vielen de textielbedrijven terug onder de ‘gewone regels’ van subsidiëring die toen in België van toepassing waren (de zogenaamde ‘expansiewetgeving’). Eigenlijk hoor ik van de bedrijven zelden dat zij zo’n subsidiemechanisme zouden willen. Aan de overheden zeggen zij: ‘Geef ons een bedrijfsvriendelijk kader en laat ons verder met rust zodat wij kunnen ondernemen.’ In de praktijk zie ik echter het omgekeerde: de overheden maken alles ingewikkelder, met steeds nieuwe eisen, waardoor ondernemen steeds moeilijker wordt, zeker in de industrie.

Maar uiteindelijk heeft dat Textielplan ervoor gezorgd dat we nu nog steeds een belangrijke textielindustrie hebben in ons land, terwijl dat niet meer het geval is in bv. Nederland dat voor zijn textielsector ’niets’ gedaan heeft.

Fa Quix: Ja, en dat komt omdat dat Textielplan vertrok van enkele gezonde principes zoals: back the winner en ‘een frank voor een frank’; dat laatste wil zeggen dat de bedrijven evenveel middelen in hun bedrijf moesten inbrengen als wat de overheden er zouden bijgeven. Immers, ook tussen de textielbedrijven onderling werd er nauwgezet op toegezien dat hun Belgische concurrent geen ongeoorloofde steun zou ontvangen. Maar het herstel van de textielindustrie in de jaren ’80 kwam er ook door twee andere factoren: de ‘Reaganomics’ en het herstelbeleid van de regering Martens V. In Amerika was in 1980 Ronald Reagan verkozen tot president. Zijn economisch beleid, de Reagonomics, wilde vooral de aanbodkant van de economie versterken, zeg maar de productiekant. De Amerikaanse economie veerde fors op en de internationale conjunctuur herstelde. Daar konden onze bedrijven mee van genieten, vermits onze bedrijven exportgericht zijn. En dan, ten slotte, was er het herstelbeleid van de regering Martens V. Dat was ‘spectaculair’, zeker in vergelijking met de flauwe ‘hervormingen’ die deze regering heeft gedaan met bv. de pensioenen en de arbeidsdeal, die eigenlijk niets wezenlijks veranderen. Maar toen, begin jaren ’80, werd er echt ingegrepen: onze munt, de Belgische frank, werd in februari 1982 gedevalueerd met 8,5 % en dat gaf een bijkomende boost aan onze export. Maar omdat een devaluatie altijd inflatoire effecten veroorzaakt, werden er ook ingrijpende maatregelen genomen op binnenlands vlak: prijsblokkering en indexsprongen om de loon-prijsspiraal te breken. En dat is gelukt. Ik meen dat die twee beleidsbeslissingen, de ‘Reaganomics’ en het herstelbeleid van Martens V, méér hebben bijgedragen tot het herstel van de Belgische economie in het algemeen en van onze industrie in het bijzonder dan het Textielplan. Waarmee ik vooral wil zeggen: zorg voor een bedrijfsvriendelijk klimaat, dat eenvoudig en duidelijk is. En de ondernemers zullen wel doen waar ze goed in zijn: ondernemen en welvaart creëren.

Je hebt het nu veel gehad over de textielindustrie, maar Fedustria omvat ook nog drie andere bedrijfstakken: de houtverwerkende nijverheid, de meubelindustrie en de houtinvoerhandel. Geldt wat je daarnet zei over textiel ook voor hen?

Fa Quix: Zeker. Nu, mijn achtergrond is inderdaad ‘textiel’, maar in 2007 is Febeltex gefusioneerd met Febelhout. Sommigen hebben dat een vreemde keuze gevonden, en soms nog altijd, maar dat is het niet. De toenmalige directeur-generaal van Febelhout, Guy Van Steertegem, en ik kwamen goed overeen, en we stelden vast dat we in bv. de Raad van Bestuur van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) steeds quasi dezelfde standpunten verdedigden en mekaar ondersteunden. Wat dus wil zeggen dat wat ik over ‘Textiel’ vertelde eigenlijk ook gold en geldt voor ‘Hout en Meubel’. En dat is ook logisch: ‘Textiel’ en ‘Hout en Meubel’ zijn maakindustrieën die vooral bestaan uit vele familiale kmo’s die ongeveer dezelfde kenmerken hebben: productiebedrijven, met veel arbeiders, exportgericht en onderhevig aan scherpe internationale concurrentie, en verder ook met gelijkaardige uitdagingen, bv. op vlak van loonkosten, arbeidsverhoudingen, leefmilieu… en sectoren die krimpen ondanks de vele sterke bedrijven. Voor Guy en ik was een verdere geïntegreerde samenwerking de logische volgende stap, en daar is dan een samenwerkingsakkoord uit ontstaan, gevolgd door een volledige fusie in 2007.

En wat is na 15 jaar jouw evaluatie van de fusie van Febeltex en Febelhout tot Fedustria?

Fa Quix: Zonder meer positief. Die fusie is een visionair, toekomstgericht project gebleken. De drie doelstellingen zijn behaald, zijnde een sterkere lobbykracht – samen sterker dan apart – het behoud van een kwalitatief sterk team, en ten derde: synergieën. Wat dit laatste betreft, hebben we met de fusie de kosten van de beroepsorganisatie structureel met ca. 30 % kunnen verlagen. Dus zonder verlies aan kwaliteit, maar mét een grotere impact. Dat vergde natuurlijk een constante aandacht om die drie doelstellingen te verwezenlijken. Ik denk ten andere dat we nu op die ingeslagen weg verder moeten gaan. Fedustria heeft op 4 mei 2022 een samenwerkingsakkoord ondertekend met de beroepsorganisatie inDUfed (papierproductie, papierverwerkende industrie en glasindustrie). Het is mijn mening dat we daar in de komende jaren nog verdere stappen van integratie moeten zetten.

Zijn er zaken waar je spijt van hebt in je loopbaan?

Fa Quix: Soms denk ik: het had altijd beter gekund. En er is de frustratie dat ‘de politiek’ zo weinig naar de industrie en haar bedrijfsleiders luistert. We doen daar nochtans vele inspanningen voor, maar ‘industrie’ en ‘bedrijven’ staan niet hoog op de politieke agenda, van geen enkele politieke partij. Maar we mogen ons niet laten ontmoedigen, en we moeten blijven duwen bij onze bewindslui om het industrieel ondernemen te blijven koesteren. Want ik zeg altijd: geen duurzame welvaart zonder een bloeiende industrie! En verder: je moet leren aanvaarden dat mensen en dingen niet perfect zijn.

Jij staat bekend als een ‘believer’ van de industrie, een enthousiaste ambassadeur van de maakbedrijven. Maar gelet op de crisissen van de jongste drie jaren, blijf jij nu nog even enthousiast en optimistisch?

Fa Quix: Ja hoor. Toen ik dik veertig jaar geleden in de textielfederatie begon, kreeg ik van mede-afgestudeerden regelmatig de opmerking wat ik in godsnaam ging zoeken in een industrietak die weldra zou verdwijnen. Ik heb mijn hele beroepsleven dit vooroordeel voor de voeten geworpen gekregen en heb dit steeds moeten ontkrachten. Dat was trouwens niet moeilijk. Ik somde gewoon een resem bedrijven op die succesvol waren, en zijn. En dan gingen hun ogen open. ‘Ah, is dat ook textiel!’, wanneer ik bv. over technisch textiel begon – vandaag zorgt technisch textiel zelfs al voor de helft van de toegevoegde waarde van de Belgische textielindustrie – of over interieurtextiel, of na de fusie met Febelhout ook over de gespecialiseerde meubelbedrijven, waar design en klantgerichtheid centraal staan, zoals de keukenfabrikanten, specialisten in slaapcomfort, of de houten platenbedrijven, de pallettenmakers en -herstellers, de hout(skelet-)bouw… Omdat de meeste van onze bedrijven B2B werken, zijn zij niet zo gekend bij het grote publiek, en zoals je weet: ‘onbekend is onbemind’. Trouwens, onze industriële bedrijven zijn vandaag sterker en beter gewapend tegen crisissen dan in de jaren ’70 en ’80.

Hou bedoel je, dat onze bedrijven vandaag sterker zijn en beter gewapend zijn dan in 1980?

Fa Quix: In de jaren ’70, tijdens wat ik nu de eerste energiecrisis noem – die over olie ging – waren de bedrijven niet voorbereid op een kostenexplosie die trouwens toen nog veel groter was dan nu: midden jaren ’70 waren er jaren met een inflatie van boven de 15 %, een loon-prijsspiraal, en tegelijk opkomst van de eerste grote concurrentie van lagelonenlanden waar onze bedrijven niet op voorbereid waren. En ook niet vergeten: het was de tijd van de massaproductie zonder al te veel productvernieuwing, terwijl de consument die ‘eenheidsworst’ niet meer lustte. Dat vroeg om een omschakeling van productiegedreven bedrijven naar klantgedreven bedrijven. Lang niet alle bedrijven hebben die omslag kunnen maken. Om je een idee te geven van de ravage die de oliecrisis van de jaren ’70 veroorzaakte: op acht jaar tijd, van 1973 tot 1981 waarbinnen de twee oliecrisissen vielen, verdwenen er liefst 32.000 banen in de textielindustrie. Dat is nagenoeg dubbel zoveel als er nu veertig jaar later in totaal nog jobs zijn.

This article is from: