werkgelegenheid heeft op de werkloosheidscijfers, de invloed ervan op het stadsweefsel en op de collectieve arbeidsbetrekkingen: wij vinden dat hierover nagedacht en gedebatteerd moet worden.”
p i e z o. b e Fo t o V W © N i c o l a s va n H a a re n
“De gevolgen die de omwenteling van de industriële
Brussel : industrie in de stad ? ! Dossiers van het ABVV-Brussel
nr. 6
Januari 2005
Voorwoord S door Philippe Van Muylder, Algemeen Secretaris van het ABVVBrussel
inds Brussel Europese hoofdstad is geworden, zijn de kantoorgebouwen als paddestoelen uit de grond geschoten. Wie Brussel niet echt kent, stelt zich onze stad voor als een koud administratief centrum. Natuurlijk beantwoordt Brussel niet aan dit sombere beeld, maar, zoals een goede karikatuur, bevat het toch een grond van waarheid. De industriële activiteiten die vorm hebben gegeven aan de sociale geschiedenis van Brussel en die bepalend waren voor haar bevolking, zijn langzamerhand uit het stadslandschap aan het verdwijnen en de grote industrieterreinen van weleer, waar duizenden arbeiders werkten, liggen er nu verlaten bij. In de nog draaiende industriële ondernemingen vindt men steeds minder banen voor arbeiders. Tezelfdertijd merkt men een zeer snelle ontwikkeling van “dienstverlenende” activiteiten.
4 Evolutie en toekomst van de Brusselse fabrieksnijverheid
Christian Vandermotten (ULB) maakt een analyse van de evolutie en de vooruitzichten van de fabrieksnijverheid in ons Gewest.
7
Dossiers van het ABVV-Brussel
Hoe belangrijk is de industriële werkgelegenheid nog binnen dit geheel ? Moeten we ze definitief ten grave dragen of moeten we verder vechten opdat ze één van de pijlers van de economische en sociale ontwikkeling van Brussel zou blijven ? Dat de industrie en alle daaruit voortvloeiende activiteiten nog steeds werk bieden aan veel mensen met zeer verscheiden kwalificaties, geeft deze vraag nog meer gewicht. De gevolgen die de omwenteling van de industriële werkgelegenheid heeft op de werkloosheidscijfers, de invloed ervan op het stadsweefsel en op de collectieve arbeidsbetrekkingen : wij vinden dat hierover nagedacht en gedebatteerd moet worden. In deze brochure hebben wij daarom verschillende bijdragen samengebracht rond het thema van de industriële werkgelegenheid, en dan voornamelijk die in Brussel. Mateo Alaluf (ULB) bijt de spits af met bespiegelingen over de toekomst van de industrie en over hoe industrie en dienstensector op elkaar aansluiten.
Is er nog toekomst voor de industrie?
2
Wij syndicalisten weten dat de werknemers overal ter wereld vooral in de fabrieken hun grootste overwinningen konden bevechten. In het hart van de productie wisten zij de krachtsverhoudingen te smeden die nodig waren om de hele samenleving te veranderen. Vanuit deze invalshoek lijken industrie en sociale vooruitgang nauw verbonden.
Dan krijgen de politici het woord : Charles Picqué (Minister-President van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en Evelyne Huytebroeck (Brussels gewestminister belast met milieu, water- en energiebeleid) bekijken de problematiek van de industrie in Brussel vanuit hun respectieve bevoegdheden.
Christian Franzen (Afgevaardigd Bestuurder van het Verbond van Ondernemingen te Brussel) spreekt in naam van de Brusselse werkgevers, waarna het de beurt is aan de GOMB (Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest), een overheidsinvesteerder: het is haar Adjunct Administrateur-Generaal Luk Daems, die onze vragen beantwoordt. Na het standpunt van het ABVV-Brussel, geeft Paul Binje, Voorzitter van de Centrale van Metaalarbeiders van Brabant, zijn analyse. Tot slot bespreekt Evelyne Léonard (UCL) het verband tussen de globalisering en het model van industriële relaties dat de Europese nationale systemen kenmerkt.
18 Werkgeversstandpunt: Belastingverlaging is een belangrijke hefboom De GOMB ten dienste van de ondernemingen
24 Er moet dringend geïnvesteerd worden in beroepsopleiding
27
Wij hopen dat de verschillende inzichten en analyses met betrekking tot deze toch wel ingewikkelde problematiek de aanzet zullen zijn voor een breed, goed onderbouwd en open debat. Deze brochure vormt ons inziens in elk geval een goed vertrekpunt voor een diepgaande discussie. Een vakbond moet gebouwd zijn op vaste overtuigingen, jawel, maar ook open debat is nodig. Onze brochure lezen is een goed begin. Leve de werkers ! Leve het ABVV !
21
Industrie in de stad?
31 Globalisering, tussen ideologie en werkelijkheid Globalisering en industriële betrekkingen
11 Een stad zonder ondernemingen is een dode stad
Deze brochure werd gerealiseerd door de studiedienst van het ABVV-Brussel, Keizerslaan 34, 1000 Brussel. Verantwoordelijke uitgever : Philippe Van Muylder
15 De sectoren van de eco-industrie vormen een enorm ontwikkelingspotentieel
De teksten die niet uitdrukkelijk ondertekend werden door het ABVV-Brussel geven slechts het standpunt van de auteurs. Foto’s: ABVV behalve vermelding Wettelijk Depot: D/2004/10.441/1
Brussel: industrie in de stad?!
3
Achtergrond
Is er nog toekomst voor de industrie? door Mateo Alaluf, Professor Arbeidssociologie aan de Université libre de Bruxelles (ULB)
Dat voor industriële activiteiten steeds minder een beroep wordt gedaan op “arbeiders” is het gevolg van het verminderde aandeel van de nijverheid in de werkgelegenheid, maar ligt ook aan het feit dat de bedienden een groter aandeel krijgen in de industriële activiteiten.
“I
ndustrialisme”, zo noemt men de klassieke opvatting dat de nijverheid, samen met de landbouw, als enige rijkdom zou scheppen. Alleen zij zou productieve tewerkstelling creëren in de economische betekenis van het woord en ze zou door de productiviteitswinst die haar eigen is, zorgen voor het bestaan en de ontwikkeling van de diensten en dus leiden tot een betere levensstandaard voor de bevolking. Vanuit dit standpunt zouden de diensten zich slechts kunnen ontwikkelen door voor hun werking te teren op het globale sociaal overschot van de materiële productie. Zij zouden in zekere zin de bijkomende kosten van de economie vormen. Toen in de tweede helft van de 20ste eeuw de diensten grote uitbreiding namen en, vervolgens, halfweg de jaren ‘70 de crisis haar intrede deed en de werkloosheid toenam, kwam duidelijk aan het licht hoe weinig voor de activiteiten nog een beroep werd gedaan op “arbeiders”. Dit was het gevolg van het verminderde aandeel van de nijverheid in de werkgelegenheid, maar lag ook aan het feit dat de bedienden een groter aandeel kregen in de industriële activiteiten. Twee stellingen stonden dan ook tegenover elkaar : de enen zagen de desindustrialisering en het gebrek aan industriebeleid als de voornaamste hinderpaal voor de groei ; de anderen betoogden dat enkel de ontwikkeling van de tertiaire sector de nodige
4
Dossiers van het ABVV-Brussel
banen zou weten te scheppen voor het opslorpen van de werkloosheid en het aanzwengelen van de economie.
Industrie of diensten? De eersten onderstrepen het belang van industriële bedrijvigheid voor de groei en het scheppen van werkgelegenheid, de anderen wijzen erop dat we voortaan een “postindustriële” samenleving kennen waar de industrie definitief aan de kant geschoven is en door de inwerking van technologische vernieuwingen op het gebied van informatie en communicatie, nauwelijks nog van tel is. Onze economie zou een diensteneconomie geworden zijn. Een dergelijke schematische weergave van de bestaande standpunten is wellicht overzichtelijk. Toch is de tegenstelling tussen voorstanders van de industrie aan één kant en verdedigers van de diensten aan de andere kant, op zijn minst een karikatuur. J.B. Say, één van de grondleggers van de politieke economie, omschreef de dienstverlening als een immaterieel product.
Vandaag is het onderscheid tussen materiële en immateriële productie en tussen handenarbeid en intellectuele arbeid ongetwijfeld meer dan ooit tevoren vervaagd. Toch blijft men volhouden dat de nijverheid nu eenmaal aan het verdwijnen is en dat dit er ook toe leidt dat de arbeid niet langer centraal staat.
Is dat werkelijk zo? De werkgelegenheid in de nijverheid heeft een sterke daling gekend in België, net als in de landen van de Europese Gemeenschap en in Oost-Europa. Turkije is daarop een opmerkelijke uitzondering. Toch stelt de industrie hier nog bijna één derde van de actieve bevolking te werk en heeft ze dus nog een belangrijk aandeel in de bedrijvigheid. De industriële werkgelegenheid daalt ook in Noord-Amerika, waar er nog één vierde van de actieve bevolking bij betrokken is en ze blijft stabiel in Zuid-Amerika. In Azië daarentegen, en dan vooral in China en Australië, neemt de werkgelegenheid in de industrie toe. Subsaharaans Afrika blijft, met uitzondering van Zuid-Afrika, helaas grotendeels van deze bewegingen verstoken. Overal in de wereld, behalve in Afrika, bekleedt de nijverheid dus een belangrijke plaats in de economische bedrijvigheid. Terwijl het aandeel van de industrie in Europa en Noord-Amerika daalt, is Azië het continent geworden waar nog volop “arbeid” verricht wordt. Op wereldvlak is de balans voor de industrie dus eerder positief.
Alhoewel het aandeel van de dienstenactiviteit in België aanzienlijk is toegenomen, stelt de industrie toch nog altijd zowat één vierde van de loontrekkenden te werk, waarvan 39% arbeiders en 61% bedienden. Uiteraard is de opdeling in arbeiders en bedienden aanvechtbaar. In talrijke ondernemingen kregen de arbeiders het statuut van bediende en veel bedienden voeren eigenlijk werk uit dat men als handenarbeid zou kunnen beschouwen.
DE CENTRALE PLAATS VAN DE ARBEID: de arbeid, de loonarbeid, erkennen als centrale waarde in de maatschappij.
Kan men het begrip arbeider trouwens nog wel beperken tot het verrichten van handenarbeid, in tegenstelling tot de intellectuele arbeid die het exclusieve voorrecht van de bedienden zou zijn ? Is het behandelen van informatie dan zo verschillend van het bedienen van machines of het behandelen van grondstoffen ? >>
Brussel: industrie in de stad?!
5
plichtte men hen een betrekking te aanvaarden onder om het even welke voorwaarden. Met andere woorden en zoals Christophe Dejours 1 het omschreef, heeft het lijden van de werklozen dat van de loontrekkenden verhoogd, terwijl het leed van de loontrekkenden op zijn beurt dat van de werklozen voedde.
Leiden de technologische vernieuwingen niet juist tot het produceren van stoffen door het verwerken van informatie ? Meer dan ooit is het nu de loonarbeid die de economische bedrijvigheid beheerst. Als men de bedrijvigheid overschouwt zonder daarbij een onderscheid te maken tussen arbeiders en bedienden, als men de loontrekkenden in hun geheel in aanmerking neemt, dan kan men niet anders dan toegeven dat zij een steeds groter deel van de actieve bevolking uitmaken. In België vormen zij 85% van de actieve bevolking, die nu meer dan vier miljoen mensen omvat.
Een centrale plaats voor de arbeid De aanhoudende en sterke werkloosheid heeft vanaf het einde van de jaren ‘70 bijgedragen tot de verslechtering van de arbeidsvoorwaarden. Door de groeiende werkloosheid kon men de loontrekkenden voorstellen als bevoorrechte personen. Zij hadden immers het geluk werk te hebben en hadden dus, zo stelde men, geen enkele reden om over hun werkomstandigheden te klagen. Ze hadden bovendien, vergeleken bij wie juist geen werk had, nog minder reden om hogere lonen te eisen. Anderzijds konden de onzekere statuten, de slechte arbeidsvoorwaarden en de lage lonen een schuldgevoel bezorgen aan de werklozen, die er voortdurend van verdacht werden misbruik te maken van uitkeringen die ze ontvingen zonder zelfs maar te werken. Zo zorgde men ervoor dat ze hun brozere statuut en de lage uitkeringen duldden en ver-
6
Dossiers van het ABVV-Brussel
In het licht van de hoge werkloosheid krijgt het idee dat de arbeid niet langer centraal staat, veel bijval. De arbeid zou “een omwenteling” doormaken, het zou een “uitstervende waarde” zijn. Maar over welke “centrale plaats” en welke “waarde” gaat het hier ? Waartegen wordt de verandering afgemeten ? Als men het heeft over de banen die afgeschaft worden of over de personen die er geen kunnen krijgen, kan men inderdaad stellen dat de arbeid niet langer centraal staat. Werk verschaft echter niet enkel een inkomen, maar ook een sociaal statuut. Men kan van het werk verwijderd zijn door ziekte of werkloosheid of men kan een pensioen genieten. Door de vervangingsinkomens die de arbeid verschaft en de gezondheidszorgen waarop hij recht geeft, vormt de arbeid meer dan ooit een toegangsbewijs tot de samenleving. De arbeid oefent trouwens een invloed uit op het hele bestaan van een individu en onderwerpt het aan zijn tempo. Hij bepaalt de vorming, de verblijfplaats, het wezen van elk van ons, het lot van de kinderen en ook de migratiestromen. Is de tegenstelling tussen nijverheid en diensten eigenlijk geen verkeerde probleemstelling ? Hebben wij niet zowel nood aan een industriebeleid als aan de ontwikkeling van de diensten ? Duurzame ontwikkeling is er trouwens juist op gericht om, over deze tegenstellingen heen, de diensten die het productiesysteem aan de maatschappij levert, in hun geheel te beschouwen. Juist omdat de arbeid een centrale activiteit is, onthult de plaats die hem wordt toebedeeld de krachtsverhoudingen in de samenleving. << V O E T N O O T 1 Professor Psychoanalyse-Gezondheid-Werk aan het “Conservatoire national des Arts et Métiers”, Parijs
Achtergrond
Evolutie en toekomst van de Brusselse fabrieksnijverheid door Christian Vandermotten, Professor Geografie aan de Université libre de Bruxelles (ULB) Een residuaire industriële sector Ooit was Brussel een belangrijke industriestad. Terwijl de Waalse kolenbekkens de basisindustrie herbergden, kwam de Brusselse fabrieksnijverheid in de 19de eeuw tot bloei door het aantrekken van meer verscheiden activiteiten, die vooral brood zagen in de aanzienlijke nationale markt, de nabijheid van het kapitaal, de diversiteit aan beschikbare kwalificaties en ook de beschikbaarheid van arbeidskrachten in een hoofdstad, die in de 20ste eeuw de belangrijkste trekpleister zou worden voor de dagelijkse pendelbewegingen. De tewerkstelling in de Brusselse fabrieksnijverheid bereikt een hoogtepunt in de jaren ‘50 : de industrie biedt dan meer dan 170.000 arbeidsplaatsen, een cijfer waarmee ze alle arrondissementen van het land achter zich laat, de bouwnijverheid buiten beschouwing gelaten. Er bestond toen een echte industrie-as die de Brusselse agglomeratie doorkruiste op de kanaalas en zich noordoostwaarts in het Gewest uitstrekte. Bovendien trok ze de kanaalas verder door naar Halle en Tubeke in het zuiden en verlengde ze die in het noorden naar Vilvoorde toe. Sindsdien zien we een tragische terugval, die omgekeerd evenredig verloopt met de verdere tertiarisering van de economie van de hoofdstad : in 2002 bood de fabrieksnijverheid nauwelijks iets meer dan 40.000 betaalde arbeidsplaatsen, waren er 6.000 in de sector van water en energie en 17.000 in
de bouwsector. De fabriekswerkgelegenheid alleen al is sinds 1970 met 75% gedaald, terwijl de landelijke afname slechts 50% bedroeg.
Van de 695.000
Bovendien is de in Brussel overblijvende industriële werkgelegenheid grotendeels afgestemd op bestuurs- of verkoopactiviteiten, eerder dan op echte productie-activiteiten : 51% van het personeelsbestand van de Brusselse fabrieksnijverheid wordt gevormd door bedienden, terwijl dit voor het hele land slechts 33% bedraagt.
zijn er minder
Rekening houdend met de zelfstandigen en met een schatting van de internationale en diplomatieke arbeidsplaatsen die niet in de Belgische statistieken opgenomen zijn, stelt de fabrieksnijverheid, op een totaal van de ongeveer 695.000 arbeidsplaatsen die er in het Gewest zijn, nog amper 6% te werk ; minder dan 3% dus voor wat alleen de arbeiders betreft. >>
arbeidsplaatsen in het Gewest,
dan 6% in de fabrieksnijverheid; minder dan 3% van het totale aantal zijn banen voor arbeiders.
Brussel: industrie in de stad?!
7
Volkswagen © Nicolas van Haaren
Achtergrond
Eerst werd de desindustrialisering van Brussel nog gecompenseerd door de overheveling van activiteiten of door nieuwe vestigingen in de omgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Vandaag loopt ook daar de fabriekstewerkstelling terug : tussen 1970 en 2002 werd die van 84.000 tot 42.000 gehalveerd in de arrondissementen Halle-Vilvoorde en Nijvel, waarbij, net als in Brussel, 51% van de banen werd ingenomen door bedienden.
Nagenoeg alle sectoren van de Brusselse fabrieksindustrie zijn getroffen door de teruggang van de werkgelegenheid. Een opmerkelijke uitzondering daarop maakt de fabriek van Volkswagen in Vorst, veruit de grootste in Brussel gevestigde industriële onderneming, die op haar eentje in bijna één vijfde van de fabrieksbanen voorziet en die in de voorbije jaren meer dan 1.000 banen creëerde, waaronder een groot aantal banen voor laaggeschoolden.
De omgeving van Brussel daarentegen kent een uitgesproken toename van logistieke activiteiten, diensten aan de ondernemingen en andere segmenten van de tertiaire sector. Toch steeg de industriële toegevoegde waarde in de rand tussen 1995 en 2002 aan een jaartempo van 1,3%, terwijl deze groei in Brussel slechts 0,5% bedroeg (en 0,6% in het hele land).
Volkswagen werft zijn personeel echter voor 86% buiten Brussel aan, voornamelijk in de Dendervallei. Bovendien weet men dat dergelijke vestigingen kwetsbaar kunnen zijn, want overgeleverd aan de willekeur van reorganisaties in een internationale groep die sterk openstaat voor Oost-Europa.
Ter vergelijking : voor dezelfde periode bedroeg de groei voor de hele economie respectievelijk 3,8% in de rand, 1,8% in Brussel en 2,0% in het hele land.
8
Dossiers van het ABVV-Brussel
Brussel deelt die desindustrialisering met de andere Europese grote steden ; zich tegen dergelijke fundamentele verschuivingen trachten te verzetten, is dan ook nutteloos. Deze desindustrialisering valt te verklaren door de nood aan ruimte, de overbelaste ste-
den, de grondprijs, de delokaliseringen naar verre streken. Ze is hooguit beter waarneembaar in de ruime omgeving van het Brussels Hoofdstedelijke Gewest (d.w.z. bij benadering gans Brabant) dan in andere : het aandeel van de door de fabriekssector geproduceerde toegevoegde waarde beloopt hier in 2002 10,2%, terwijl dat in het Nederlandse stedelijke gebied rond Rotterdam en Amsterdam 11,0% bedraagt en in het Ile-de-France 11,2%. De grote Londense regio produceert 11,7% en de streek rond Frankfurt 15,6% toegevoegde waarde. Brussel vertoont echter een ongunstig kenmerk : er wordt zeer weinig onderzoek & ontwikkeling verricht, wat in de andere grote stedelijke zones wel degelijk gebeurt. Dit kan verklaard worden door de zeer beperkte aanwezigheid van maatschappelijke zetels van grote industriële bedrijven op wereldniveau, Solvay daargelaten.
Vaak zorgen die zetels voor de vestiging van onderzoek en ontwikkeling in hun dichte nabijheid. De Brusselse wetenschapsparken illustreren perfect deze zwakheid op het vlak van ontwikkelingsonderzoek : ze bevatten bijzonder weinig universitaire spin-offs 1 en het overgrote deel van de vestigingen in deze zogenaamde technologieparken behoort eerder tot het gebied van het beheer of het onderhoud en de logistiek, dan tot productieactiviteiten.
Is de industriële toekomst van Brussel een prioriteit? Helaas is de tewerkstellingsgraad van de Brusselaars zwak (54,5% tegen 59,9% in België) en ligt het werkloosheidscijfer in Brussel uitzonderlijk hoog (eind 2003 was 21,2% van de actieve bevolking werkloos, tegenover een nationaal gemiddelde van 12,7%), terwijl toch 6 van de 10 banen in Brussel door pendelaars ingenomen worden. Vastgesteld moet worden dat de nog in Brussel aanwezige fabrieksnijverheid alles behalve afgestemd is op de behoeften van de Brusselse arbeidsmarkt en dat zij nog minder Brusselaars aanwerft dan alle andere sectoren.
Bijna alle sectoren van de Brusselse fabrieksnijverheid worden door dalende tewerkstelling getroffen. (...) Brussel deelt die desindustrialisering met de andere Europese grote steden.
Het kwalificatieniveau van de Brusselse werkzoekenden verbetert (in 2001 heeft 31% een diploma van hoger secundair onderwijs of meer, tegenover 23% in 1990) als gevolg van de intrede van beter opgeleide jongeren op de arbeidsmarkt. Toch blijft de gemiddelde kwalificatiegraad van deze werklozen laag, terwijl de Brusselse fabriekssector meer en meer gericht is op bijna-tertiaire activiteiten en dat de productieactiviteiten die het hoogstgeschoolde personeel aantrekken juist het beste standhouden. Men stelt trouwens vast dat er heel wat minder arbeiders zijn in de fabrieksnijverheid (bijna 20.500) en in de bouwnijverheid (minder dan 11.000) dan binnen tertiaire activiteiten zoals de handel (meer dan 10.000 arbeiders), de horeca (18.000), de financiële diensten en diensten aan ondernemingen
>>
Brussel: industrie in de stad?!
9
Achtergrond
(bijna 18.000), de administratie en de diensten aan personen (28.000). Het vereiste kwalificatieniveau in de bouw en in de horeca ligt bovendien veel lager dan in de fabrieksnijverheid. Het percentage Brusselaars onder de werknemers van sommige tertiaire deelsectoren zoals de horeca, de handel of de bouw, ligt dan ook gevoelig hoger dan in de fabrieksnijverheid. De ontwikkeling van deze sectoren zit bijgevolg eerder op één lijn met de meest in het oog springende behoeften van de Brusselse arbeidsmarkt. Betekent dit dat het gewest de nog resterende industrie links kan laten liggen en dat het al zijn inspanningen moet richten op andere activiteitensectoren ? Zeker niet. Eerst en vooral omdat de bestaande werkgelegenheid zoveel mogelijk behouden moet blijven en men delokalisatie ervan naar de rand moet vermijden : alhoewel slechts 39% van de werknemers in de Brusselse fabrieksnijverheid Brusselaars zijn, daalt dit aantal immers nog tot 14% voor de in de rand gevestigde industrie en in geval van delokalisatie volgen de Brusselaars zelden hun bedrijf.
De Brusselaars volgen hun bedrijf vaak niet bij delokalisatie.
10
Er zou in Brussel veel intenser onderzoek & ontwikkeling moeten komen dat aansluit op nieuwe industriële segmenten, ook al zal dit waarschijnlijk weinig bijdragen tot een oplossing voor het probleem van de werkloosheid in Brussel. Vanuit dit standpunt zou men de laatste grote grondreserve, het vormingsstation van Schaarbeek, moeten voorbehouden aan dit soort vestigingen en niet aan zuiver administratieve activiteiten, die ook elders een plaatsje kunnen vinden. Deze grond is immers buitengewoon goed gelegen naar het noordoosten en de luchthaven toe, het is de geknipte vestigingszone voor technologie-activiteiten die zich op de scheidingslijn tussen industrie, onderhoud en logistiek bevinden. De echte fabrieksactiviteiten die in de havenzone zijn overgebleven, bieden weinig werkgelegenheid. Zij vormen hooguit 13% van de werkgelegenheid in deze zone en aan een verdere ontwikkeling moet niet gedacht wor-
Dossiers van het ABVV-Brussel
den, vooral wanneer het activiteiten betreft met een lage toegevoegde waarde per hectare. Toch moet deze zone haar functie behouden ; zij speelt een belangrijke rol vanuit logistiek oogpunt en biedt op het vlak van transport milieuvriendelijker alternatieven. Als besluit kunnen we stellen dat het een illusie is te denken dat de Brusselse fabrieksindustrie haar vroegere omvang kan terugwinnen. Het is ook denkbeeldig dat nieuwe ontwikkelingen zouden kunnen bijdragen tot een betekenisvolle aanpak van de Brusselse werkgelegenheidsproblemen en al zeker niet van de vrouwenwerkloosheid (in de Brusselse industrie is slechts 25% vrouwen te werk gesteld, tegenover 46% in de gehele economie). De nog bestaande werkgelegenheid moet echter verdedigd worden, met name in enkele deelsectoren die goed ingebed zijn in het stadsweefsel en die banen bieden aan laaggeschoolde Brusselaars, zoals de voedingsmiddelenindustrie. Ook moet men trachten om hier, in symbiose met de spitssectoren van de tertiaire sector, enkele gespecialiseerde marktsegmenten te vestigen die banen voor hooggeschoolden bieden en het onderzoekspotentieel versterken door afnemer te zijn van de onderzoekswerkzaamheden van de Brusselse instellingen voor hoger onderwijs. Tot op heden werd deze soort samenwerking minder goed ontwikkeld dan in steden als Luik en Gent, waar de plaatselijke leidende kringen minder uitsluitend gericht zijn op de activiteiten van beheer en van de hogere nationale en internationale tertiaire sector. Tot deze categorie behoren de deelsectoren van de farmaceutische en de gezondheidsindustrie, die een grote groei kenden waarbij tot nu toe eerder Waals Brabant baat gehad heeft, en de elektronica- en informaticatechnologieën, die zich voorlopig nog weinig laten gelden binnen de productieve activiteiten. <<
V O E T N O O T 1 Ondernemingen die opgericht worden om de resultaten van universitair onderzoek te commercialiseren.
Politiek standpunt
Een stad zonder ondernemingen is een dode stad Ontmoeting met Charles Picqué, Minister-President van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Zo gingen in de jaren ’90 bijna 12.000 banen verloren in de fabrieksnijverheid en zowat 11.000 in de sector van de groothandel. De industriële werkgelegenheid in Brussel loopt dus sterk terug…
Er zijn een reeks maatregelen gepland die erop gericht zijn de economische en industriële ontwikkeling in stand te houden en te bevorderen en het scheppen van duurzame banen in de hand te werken. In verband hiermee dient gezegd dat men in Brussel onmogelijk een doeltreffend economisch beleid kan voeren zonder het probleem van de delokalisatie van bedrijven aan te pakken.
© Ricardo Bravo
Het Brussels economisch weefsel verandert snel. Sinds enkele jaren zijn we getuige van een tertiarisering van de werkgelegenheid in ons Gewest. Daarenboven hebben talrijke nijverheden het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ingeruild voor de rand (of zijn ze van plan dit te doen). Om deze delokalisaties te rechtvaardigen, wijzen ze op het gebrek aan beschikbare ruimte, de mobiliteitsproblemen, de fiscale concurrentie tussen de gewesten…
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worstelt immers met specifieke problemen die de vestiging van ondernemingen op zijn territorium in de weg staan en vaak te wijten zijn aan de ontoereikendheid van de terreinen in woonwijken. >>
Is er volgens u nog toekomst voor de nijverheid in Brussel ? En is industrie noodzakelijk ? Wat denkt uw regering te doen om de industrie en de banen die ze schept, te behouden en uit te breiden ? De Brusselse regering is van oordeel dat een stad zonder ondernemingen niet echt leeft. Eén van de grote lijnen in haar beleidsverklaring is dan ook het “aanmoedigen van de oprichting van bedrijven als middel tot duurzame ontwikkeling van de stad”. In het regeerakkoord is een groot onderdeel gewijd aan het afsluiten van wat wij het “Contract voor de Economie en de Werkgelegenheid in Brussel” hebben genoemd. Hoofddoel van deze overeenkomst is te zorgen voor een economische dynamiek ten voordele van de ondernemingen, maar die ook de Brusselaars ten goede komt.
© Marcel Minnée
CHARLES PICQUÉ :
Brussel: industrie in de stad?!
11
Po l i t i e k s t a n d p u n t
Het Contract voor de Economie en de Werkgelegenheid in Brussel = een reeks maatregelen die bedoeld zijn om de economische en industriële ontwikkeling in stand te houden en te ontwikkelen en om het scheppen van arbeidsplaatsen te bevorderen.
Bovendien worden de bedrijven vaak aangetrokken door een aantrekkelijker belastingstelsel in de andere gewesten van het land. Ook de mobiliteit, of beter gezegd het gebrek aan mobiliteit, kan negatief doorwegen bij de beslissing van een bedrijf om zich in het Brussels Gewest te vestigen. De regering plant een aantal maatregelen die dit moeten tegengaan. Zo komt er, via de GOMB, een groter openbaar aanbod van industriële gebouwen en oppervlakten die geschikt zijn voor economische doeleinden. De GOMB zal ook belast worden met het opmaken van een inventaris van leegstaande gebouwen. Deze inventaris moet een bruikbaar instrument op de vastgoedmarkt worden. Het is de bedoeling een Economisch Verhuurkantoor op te richten naar het model van de Sociale Verhuurkantoren. Ook denken we eraan de GOMB openbaar beheersrecht te geven over ongebruikte of verlaten economische of industriële sites, naar analogie met het openbaar beheersrecht voor verlaten woningen.
Tot slot moet er een actief beleid gevoerd worden tot hervestiging van bedrijven in het Gewest. Voortaan wil de regering niet enkel een actief beleid in die zin voeren, maar bedrijven die het voornemen te kennen geven om te verhuizen, ook stimuleren om naar Brussel te komen. De strategische actiecel 1 van het Brussels Agentschap voor de Onderneming (BAO) die delokalisaties moet verhinderen, zal dus uitgebouwd worden en zal meer middelen toegekend krijgen. Bij de uitwerking van het reeds aangehaalde Contract voor de Economie en de Werkgelegenheid zal ook aan fiscale stimulansen gedacht worden. Men kan de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid aanwakkeren met economische hulp, via het grondbeleid, door Onderzoek en Ontwikkeling… Het ABVV merkt tevreden op dat volgens het actieprogramma van de regering voor de komende vijf jaar, de economische hulp meer contractgebonden en gericht zal zijn. Het toezicht op de aanwending van deze overheidsgelden vinden wij van het allergrootste belang. Ongetwijfeld zou het koppelen van de economische hulp aan de voorwaarde van sociaal overleg binnen de ondernemingen, een doeltreffend controleinstrument zijn. Is uw regering van plan deze weg verder te bewandelen ? Met welke middelen is ze van plan toezicht uit te oefenen op de juiste aanwending van de hulp ? CHARLES PICQUÉ : We zijn inderdaad overtuigd van het belang van gerichte overheidssteun aan de ondernemingen.
In het raam van het Contract voor de Economie en de Werkgelegenheid in Brussel liggen op dit ogenblik verschillende mechanismen ter studie om voorwaarden te verbinden aan de economische hulp aan de ondernemingen, zodat die ten goede komt aan de Brus-
12
Dossiers van het ABVV-Brussel
Er zal nagetrokken en geëvalueerd worden of de verbintenissen, die de bedrijven met betrekking tot werkgelegenheid en opleiding voor de Brusselaars hadden aangegaan, wel degelijk worden nagekomen. Het ABVV-Brussel is verheugd over de bijkomende middelen die worden vrijgemaakt voor het grondbeleid van de GOMB, zodat het openbare aanbod van industriegebouwen en terreinen met een economische bestemming kan worden uitgebreid. In het regeerakkoord wordt echter met geen woord gerept over een andere eis van het ABVV: namelijk de verhoging van het GOMB-budget voor het saneren van de oude vervuilde industrieterreinen.
© Marcel Minnée
Zal u aandacht schenken aan deze problematiek en er het nodige geld voor vrijmaken ?
selaars door het bieden van werkgelegenheid, opleiding en in functie van het overmaken van de werkaanbiedingen aan de BGDA. Het is evenwel voorbarig te denken aan het automatisch koppelen van de overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) en zeer kleine ondernemingen (ZKO) aan sociaal overleg in deze bedrijven. Dit zal besproken worden eind 2004, wanneer alle actieve krachten van het Gewest worden geraadpleegd.
Er liggen verschillende mechanismen ter studie om de economische steun aan bedrijven te binden
De regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest blijft bijzonder gehecht aan het sociaal overleg en de modaliteiten ervan zullen opgenomen worden in het Contract voor de Economie en de Werkgelegenheid, dat met de sociale gesprekspartners wordt uitgewerkt en afgesloten.
aan voorwaarden
Anderzijds wil de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest controleprocedures invoeren na toezegging van de economische hulp aan de ondernemingen.
Brusselaars.
die verband houden met de weerslag voor de
CHARLES PICQUÉ : In de begroting 2005 is een verhoging van de dotatie aan de GOMB opgenomen met het oog op een groter aanbod van industriegebouwen en terreinen met economische bestemming. Daarbij is niet voorzien dat een deel van het vrijgemaakte geld aan het bodemsaneringsbeleid zou worden besteed.
In de regeringsverklaring is echter wel de toepassing voorzien van de ordonnantie over het beheer van verontreinigde bodems. De doeltreffendheid daarvan voor het milieu en op economisch gebied (meer in het bijzonder voor wat de economische bedrijvigheid in de centraal gelegen wijken betreft) wordt zeer binnenkort geëvalueerd. Ook zal bekeken worden in hoeverre het noodzakelijk is een fonds op te richten voor de benzinestations, zoals er op het niveau van de drie gewesten één opgericht is. Het bodemsaneringsbeleid is van enorm belang voor de gezondheid van de inwoners en van de werknemers. Toch moeten de effecten van dit beleid verzoend worden met de ontwikkeling van nijverheidsprojecten in ons Gewest. >>
Brussel: industrie in de stad?!
13
Po l i t i e k s t a n d p u n t
Onderzoek, Ontwikkeling en innovatie zijn essentieel voor de ontwikkeling van de ondernemingen en hun internationaal concurrentievermogen. Het ABVV wil dat de ondernemingen deze concurrentie het hoofd bieden met de hoge kwaliteit van hun producten en niet door de lonen te verlagen. Op dit gebied komt het regeerakkoord tegemoet aan sommige eisen van het ABVV, zoals de toenadering tussen de academische en de bedrijfswereld en samenwerkingsverbanden tussen Brusselse, Waalse en Vlaamse universiteiten. Wij betreuren wel dat er geen nieuwe impuls wordt gegeven aan onderzoek & ontwikkeling, opdat de door Europa voorgestelde 3% van het BBP zou gehaald worden. Zal deze doelstelling van 3%, waarvan 1% ten laste van de overheid is en 2% gedragen wordt door de ondernemingen, in de loop van de legislatuur bereikt worden ? Hoe denkt u onderzoek en ontwikkeling binnen de bedrijven te bevorderen ? Is het niet tegenstrijdig dat men op Europees niveau enerzijds strikte begrotingsnormen vooropstelt (maximum 3% overheidstekort) en tegelijkertijd verlangt dat de overheden massaal zouden investeren in onderzoek, vorming, beroepsopleiding …? CHARLES PICQUÉ : In haar beleidsverklaring heeft de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest duidelijk gesteld dat de huidige inspanningen op gebied van onderzoek onvoldoende waren. Wij willen dan ook een nieuwe impuls geven aan het convergentieplan, zodat het Gewest de Europese doelstelling van 3% haalt.
Wij zullen toezien op de vlotte werking, de doorzichtigheid en de doeltreffendheid van het Instituut ter bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel (IWOIB). Meer in het bijzonder zullen we waken over de rendabiliteit van de investeringen van het IWOIB. Onder de vorige legislatuur (1999-2003) verdubbelde ons Gewest de investeringen. De huidige regering heeft ook het voornemen om de begroting die bestemd is voor wetenschappelijk en technologisch onderzoek op
14
Dossiers van het ABVV-Brussel
te trekken, waarbij voorrang zal worden gegeven aan onderzoek waarvan de economische weerslag, het scheppen van nieuwe banen en de verbetering van de levenskwaliteit voor het Gewest aanzienlijk kunnen zijn. De Brusselse regering zal ook een dialoog met de ondernemingen aangaan en hen helpen het toegepast onderzoek aan te moedigen en ook het opstarten van bedrijven, spin-offs 2, om de gewestelijke economie te ondersteunen. We zullen ervoor zorgen dat het BAO (Brussels Agentschap voor de Onderneming) een grotere rol gaat spelen als schakel tussen de ondernemingen en de Europese programma’s voor innovatie, onderzoek en ontwikkeling. Het Gewest zal de ontwikkeling van de creatieve economie aanmoedigen om zo maximaal voordeel te hebben bij zijn groeipolen (mode, design, film, architectuur…). Wij zullen de ontwikkeling van initiatieven omkaderen met alternatieve financiering van het onderzoek, zoals “Business Angel” (dat projectbezorgers in contact brengt met investeerders) of het Seed Fund van de GIMB (een fonds dat vooral investeert in vernieuwende projecten). Vernieuwing moet aangemoedigd worden, niet enkel door meer overdracht van technologie van de onderzoekscentra naar de ondernemingen, maar ook door de academische wereld op te roepen om in te spelen op de behoeften die de ondernemers zelf aandragen. Deze dubbele benadering is voor Brussel des te belangrijker omdat het gewest een zeer groot aantal universiteiten en hogescholen telt. Tot slot nog dit : ook al vinden wij de structurele consolidering van de overheidsfinanciën door schuldverlichting noodzakelijk, toch zijn wij evenzeer overtuigd van het belang van nieuwe overheidsinvesteringen en zijn we dus vragende partij voor een globaal begrotingsbeleid dat soepeler is dan wat in het stabiliteitspact vastgelegd is. <<
V O E T N O T E N 1 Task force “delokalisatie” 2 Ondernemingen die opgericht worden om de resultaten van universitair onderzoek te commercialiseren.
Politiek standpunt
De sectoren van de eco-industrie vormen een enorm ontwikkelingspotentieel Gesprek met Evelyne Huytebroeck, Brussels Minister van Milieu In een open brief, op 24 mei 2004, aan de Franstalige en Nederlandstalige partijen, aan de sociale partners en aan het middenveld, stelde Ecolo voor de groei en de werkgelegenheid aan te zwengelen door een dynamisch investeringsbeleid in de eco-industrie en de dienstverlening aan personen. Uw partij verheugde zich ook over de heroriëntering van de vraag naar diensten ten nadele van de materiële goederen, zodat een ecologisch houdbare groei mogelijk wordt. Kan u de voorstellen van Ecolo in dit verband nader toelichten ? Wat verstaat u onder eco-industrie en dienstverlening aan personen ? EVELYNE HUYTEBROECK: Het
industriële tijdperk werd gebouwd op een ontwikkelingsmodel dat ook vandaag nog overheerst en dat gebaseerd is op de massale consumptie van natuurlijke fossiele rijkdommen (petroleum, gas, kolen,...) en andere niet hernieuwbare grondstoffen. Dit model heeft zijn grenzen bereikt : het verbruikt meer grondstoffen dan de aarde kan blijven verschaffen en vervuilt meer dan de aarde kan blijven verdragen. Deze vaststelling leidde tot het begrip “duurzame ontwikkeling”. De eco-industrie past in dit plaatje. De sectoren van de eco-industrie vormen een enorm ontwikkelingspotentieel in België en voor de uitvoer. Zij zorgen voor kwaliteitsbanen die ook duurzamer zijn (minder onderhevig aan delokalisatie) en creëren meer welzijn voor de Brusselaars. Ze dragen oplossingen aan voor belangrijke ecologische problemen. Een eenvoudig voorbeeld :
de komende 15 jaar zal het doorgaand goederenvervoer in België met 75% stijgen. Door voorrang te geven aan het spoor en de waterwegen, kunnen tegen 2010 5.500 banen gecreëerd worden en tegen 2020 zelfs 20.000. Het toerisme en de horeca vallen onder de categorie dienstverlening aan personen. Het gaat hier om commerciële diensten, maar toch nog altijd om diensten. Deze sectoren zijn volop in uitbreiding en zorgen voor “laaggeschoold” werk, alhoewel ik niet van dit woord hou. >>
De sectoren van de eco-industrie (…) zorgen voor kwaliteitsbanen, die ook duurzamer zijn (minder delokalisatie) en creëren meer welzijn voor de Brusselaars. Ze dragen oplossingen aan voor belangrijke ecologische problemen.
Brussel: industrie in de stad?!
15
Po l i t i e k s t a n d p u n t
Zijn de verdediging van het milieu en het behoud van industriële werkgelegenheid te verzoenen ? EVELYNE HUYTEBROECK: Eerst en vooral moeten we erop wijzen dat in het regeerakkoord vastgesteld wordt dat de wettelijke verplichtingen m.b.t. het milieu (isolatie, energiecertificering, afvalrecyclage,...) voor nieuwe banen zullen zorgen, zowel voor geschoolde als voor ongeschoolde werkkrachten. De regering verbindt er zich bovendien toe voor aangepaste opleidingen te zorgen, zodat de Brusselaars van deze kansen zullen kunnen genieten.
Eén ding staat vast : duurzame ontwikkeling komt er niet zonder de ondernemingen. Zij zijn het die de windmolens, het gerecycleerd papier, de metrostellen, de hybride wagens, de biobrandstoffen,... ontwerpen en vervaardigen. Soms zijn de ondernemingen trouwens ontvankelijker voor duurzame ontwikkeling dan bepaalde politici. Zij zijn er zich van bewust dat de toekomst is aan de ondernemingen die toegevoegde waarde en werkgelegenheid zullen scheppen door de hoeveelheid niet hernieuwbare grondstoffen in de producten drastisch te verminderen. Preventieve milieumaatregelen invoeren, verschaft immers productiviteitswinst : men vermijdt meerkosten wanneer een nieuwe regelgeving wordt ingevoerd, men vermindert het risico op een milieuramp, talrijke investeringen voor doeltreffender verwerkingsmethoden leiden tot lagere productiekosten. Een bedrijf dat zijn werknemers een aangename werkomgeving biedt, zal een minder groot personeelsverloop kennen en dus doeltreffender werken... Ik zou graag afstappen van de volkomen verkeerde opvatting dat respect voor het milieu schadelijk is voor de werkgelegenheid. Juist het verwaarlozen van het milieu vernietigt banen ! De aantasting van de ecosystemen heeft een negatieve weerslag op de economie en op de werkgelegenheid, want de economie is afhankelijk van de kwaliteit van de natuurlijke omgeving die haar plaats biedt en voedt.
16
Dossiers van het ABVV-Brussel
Preventieve milieumaatregelen invoeren, verschaft productiviteitswinst.
Een voorbeeld : in 2003 werden de economische verliezen, veroorzaakt door natuurrampen die het gevolg zijn van de opwarming, geraamd op 0,2% van het BBP 1 van de Europese Unie. De kosten voor het naleven van de Kyoto-akkoorden door België wordt evenwel geschat op 0,1% van het Belgische BBP. Daarom heeft de Wereld Meteorologische Organisatie verklaard : “De nodige maatregelen om het klimaat te beschermen uitstellen, zal ons veel duurder te staan komen dan tijdig ingrijpen.” Het milieu beschermen en de industriële werkgelegenheid ondersteunen, zijn geen onverzoenlijke doelstellingen. Bewijs daarvan zijn de beursprestaties van de als “duurzaam” erkende industriële ondernemingen. Het debat moet eerder gaan over de zin van de vooruitgang en de keuze van toekomstige economische activiteiten en duurzame industrietakken. Dreigt het verdwijnen van de industriële werkgelegenheid ten voordele van arbeidsplaatsen in de dienstensector geen nefaste gevolgen te hebben voor de laaggeschoolden ? Kan een economie voortbestaan zonder industrie ? De stijging van het materiële comfort in de voorbije decennia is er gekomen als gevolg van ingrijpende veranderingen op het vlak van werkgelegenheid. Er zijn activiteiten, ondernemingen en producten bijgekomen, andere dan weer zijn verdwenen of werden minder belangrijk. Het EVELYNE HUYTEBROECK:
verdwijnen en het creëren van arbeidsplaatsen is een voortdurend proces, dat voornamelijk aangedreven wordt door de technische vooruitgang (automatisering) die voor arbeidsproductiviteitswinst zorgt in de sectoren waar hij ingevoerd wordt. Deze bewegingen nemen nog toe met de mondialisering van de economie: het is dus niet het opkomen van de diensten op zich dat de industriële werkgelegenheid vernietigt! Wat de laaggeschoolde werknemers betreft : de werkgelegenheid in de sectoren voor dienstverlening aan personen, de diensten m.b.t. toerisme, cultuur of de horeca vergt geen hogere of lagere scholing dan werk in de industrie. De industriële activiteiten die onder invloed van de mondialisering gedelokaliseerd zijn, betreffen trouwens in toenemende mate het geschoolde werk in de productie, terwijl de dienstenactiviteiten nog meer aan de plaatselijke markt gebonden zijn... Een dynamisch investeringsbeleid vergt aanzienlijke financiële middelen. Waar kan men die vinden ? Het beleid dat nu al gevoerd wordt voor de bevordering van hernieuwbare energievormen en energiebesparingen, werd gefinancierd door de overheid (belastingverlagingen) of door de marktmechanismen (groencertificaten). Op macro-economisch gebied is de oplossing dat de bedragen die vandaag besteed worden aan uitgaven voor herhaalde en niet duurzame herstellingen, geleidelijk voor “eco-industriële” investeringen bestemd worden. EVELYNE HUYTEBROECK:
In de loop van de afgelopen tien jaar hebben talrijke industrieën het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verlaten om zich in de rand te gaan vestigen (of ze zijn dit van plan). Zij rechtvaardigen deze delokalisaties door te wijzen op het gebrek aan beschikbare ruimte, de mobiliteitsproblemen, het steeds groeiend aantal milieuverplichtingen,... In de jaren ’90 gingen zowat 12.000 banen verloren in de fabrieksnijverheid en zo’n 11.000 in de groothandelssector. De industriële werkgelegenheid in Brussel loopt dus duidelijk terug...
Wat bent u als Minister van Milieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van plan te ondernemen om de delokalisatie tegen te gaan ? Wat antwoordt u de industriëlen die meer rechtsvastheid en een minder strenge milieuwetgeving eisen ? EVELYNE HUYTEBROECK: Algemeen
gesteld ben ik van mening dat Brussel nood heeft aan een “industriebeleid” dat vooral bijdraagt tot de ontwikkeling van sectoren met een drievoudige meerwaarde (werkgelegenheid, milieu en gezondheid), zoals bijvoorbeeld de schone technologie, de eco-bouw,... De delokalisaties worden trouwens niet veroorzaakt door de “milieuverplichtingen”. De werkelijke oorzaken zijn de slechte bereikbaarheid, het gebrek aan beschikbare ruimte, de grondprijs en de fiscale concurrentie tussen de gewesten. Over dit laatste punt moet absoluut een overeenkomst met het Waalse en het Vlaamse Gewest gesloten worden ; niemand heeft er immers baat bij dat Brussel leegloopt. De oplossing van deze problemen ligt in een doeltreffende uitoefening van het openbaar beheersrecht dat de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij van Brussel (GOMB) zal toegewezen krijgen, in de bodemsanering (onder meer van de cokesfabrieken), in onderhandelingen met de NMBS over een planning van het hergebruik van zijn grondreserves, in de ontwikkeling van een task force binnen het Brussels Agentschap voor de Onderneming die het gevaar op delokalisatie voorkomt door middel van een begeleidend preventiebeleid, in steun voor rationeel energiegebruik. Bovendien ben ik bereid voor rechtsvastheid in milieuzaken te zorgen, rekening houdend met de verplichting die wij hebben om de talrijke Europese richtlijnen in het Brussels recht om te zetten. Tot slot zal ik me erop toeleggen de procedures voor toekenning van milieuvergunningen te vereenvoudigen, onder meer door de invoering van informatica. <<
De industriële activiteiten die onder invloed van de mondialisering gedelokaliseerd zijn, betreffen in toenemende mate het geschoolde werk in de productie, terwijl de dienstenactiviteiten nog meer aan de plaatselijke markt gebonden zijn.
V O E T N O O T 1 Het BBP is het Bruto Binnenlands Product, m.a.w. alle goederen en diensten die in de loop van één jaar binnen een bepaald territorium worden geproduceerd.
Brussel: industrie in de stad?!
17
Wer k gever s s t a n d p u n t
Belastingverlaging is een belangrijke hefboom Het standpunt van Christian Franzen, Afgevaardigd Bestuurder van het Verbond van Ondernemingen te Brussel (VOB) Welke rol spelen de industrie en de industriële werkgelegenheid in de Brusselse economie ? CHRISTIAN FRANZEN: De
Men moet nooit de belastingen of de parafiscaliteit verlagen zonder eerst de economische en sociale gevolgen ervan in te schatten...
industriële ondernemingen zorgen voor een zeker evenwicht tussen de economische en sociale functies in het stedelijk geheel dat Brussel is. Een stad waar enkel dienstenactiviteiten zijn, kan men zich moeilijk indenken, het zou een kunstmatige stad zijn zoals Washington. Uiteraard kennen alle steden van een zekere omvang lang niet meer de industriële activiteit die er 50 jaar geleden was : zowel de technologie als de mentaliteit zijn gewijzigd. Vervuiling bijvoorbeeld is een zeer recent begrip. Voor het stedelijk evenwicht lijkt een industriële activiteit me dan ook onontbeerlijk. Wel moeten we, bij aanvang van deze 21ste eeuw en voor de komende 50 jaar, overeenstemming bereiken over de betekenis van de term “industrie”.
Om de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid te stimuleren, wil de nieuwe Brusselse regering de economische hulp voorbehouden aan ondernemingen die zich inzetten voor duurzame werkgelegenheid en vorming van de Brusselaars. Het economisch beleid zal bovendien vooral op de kleine en middelgrote ondernemingen gericht zijn. CHRISTIAN FRANZEN: De
regeringsverklaring ligt, althans gedeeltelijk, in de lijn van de verdere hervorming van de wetgeving met betrekking tot de steun voor economische expansie die de vorige regering had goedgekeurd. De economische kringen waren vragende partij voor een dergelijke hervorming. Het is echter nog wat vroeg om de resultaten ervan te beoordelen. De inhoud ligt in het verlengde van de ondertekening van het Sociaal Pact voor de Werkgelegenheid van de Brusselaars in 2002. Wij hebben er niets op tegen dat het toekennen van steun aan bepaalde verbintenissen voor werkgelegenheid wordt gekoppeld. We menen bovendien dat de KMO’s, omwille van hun beperkte omvang en hun gebrek aan middelen, best een aparte behandeling mogen krijgen. De steun moet echter evenwichtig over de economische actoren verdeeld worden en daarbij moet rekening gehouden worden met de activiteitssector. Wil men dat nieuwe industrie zich in Brussel komt vestigen, dan moet men ook bedenken dat het eerder uitzonderlijk is dat een onderneming die zich hier komt vestigen, van de ene dag op de andere 350 banen schept.
18
Dossiers van het ABVV-Brussel
De ondernemingen starten vaak op kleine schaal en groeien dan, mits de voorwaarden gunstig zijn. Daarom is een rechtvaardige verdeling van de economische steun, waarbij rekening wordt gehouden met de situatie, zo belangrijk. Aandacht schenken aan de KMOâ&#x20AC;&#x2122;s is een goed idee, alleen mag die voorrang geen exclusiviteit worden. Een andere belangrijke hefboom om het scheppen van banen en de vestiging van ondernemingen aan te moedigen, is naar onze mening een belastingverlaging. De ondernemingen zijn de eersten om overheidsinvesteringen in infrastructuur, Onderzoek & Ontwikkeling, onderwijs, vorming van de werknemers en de werkzoekenden te vragen. Investeringen op dit gebied zijn van fundamenteel belang opdat de ondernemingen de nationale en internationale economische concurrentie het hoofd zouden kunnen bieden. Maar is dit niet strijdig met de eisen van werkgeverszijde om de bedrijfsbelasting algemeen te laten dalen ? Waar moet men dan het geld halen om het Brusselse beleid te financieren ? De economische kringen vragen geen lastenverlaging voor enkele procenten meer winst. Wat wij willen vermijden is dat de fiscale behandeling voor de ondernemingen, en meer bepaald voor de Brusselse ondernemingen, CHRISTIAN FRANZEN:
een hindernis gaat vormen. In Brussel hebben wij de aandacht van de formateur op dit aspect gevestigd. Onder de vorige regering werd de bedrijfsbelasting op federaal niveau verlaagd, wat een goede zaak is. Ik weet dat een onderscheid moet gemaakt worden tussen de nominale belastingvoet, zoals die in de wetgeving staat, en de individuele situatie van elke onderneming : de belastingvoordelen en de afwijkingen zorgen ervoor dat de belasting vaak lager ligt dan de nominale belastingvoet. Wanneer een onderneming eraan denkt zich ergens te vestigen, kijkt ze echter naar de bedrijfsbelastingvoet, de BTW,... die in de wet van elke staat vermeld staan ; ze houdt zich niet bezig met het uitvissen van alle mogelijke belastingtrucjes. Het is belangrijker een gunstige positie in te nemen ten opzichte van de concurrentie, dan de beste voet ter wereld te hebben. Het is niet de bedoeling de belastingvoeten tot nul te herleiden en de staat of het gewest op de knieĂŤn te krijgen ! En om terug te komen op de vraag, de roep om meer overheidsinvesteringen voor onderzoek of vorming is niet in tegenstrijd met de eisen tot belastingverlaging. Daarom moet men nooit de belastingen of de parafiscaliteit verlagen zonder eerst de economische en sociale gevolgen ervan in te schatten. Anderzijds moet de verdeling van de overheidssteun aangepast zijn aan de economi-
... Anderzijds moet de verdeling van de overheidssteun aangepast zijn aan de economische situatie en hoe die zich ontwikkelt.
>>
Brussel: industrie in de stad?!
19
De Brusselse ondernemingen doen meer inspanningen dan men denkt om Brusselse werknemers aan te werven.
sche situatie en hoe die zich ontwikkelt. De steun zou bijvoorbeeld meer gericht kunnen zijn : men zou kunnen beslissen eerst in een bepaalde sector te investeren om die opnieuw aan te zwengelen ; de industriesector bijvoorbeeld. Welke waarborgen zijn de ondernemingen bereid te bieden met betrekking tot het scheppen van duurzame banen voor de Brusselaars ? Enerzijds is het zo dat de Brusselse ondernemingen, meer dan men denkt, trachten om Brusselse werknemers aan te werven. Zij hebben daar immers alle belang bij : wanneer een werknemer zich minder ver moet verplaatsen om naar het werk te gaan, is dit een immaterieel, maar wel zeer reëel voordeel voor de onderneming.
Zijn de Brusselse ondernemingen bereid om meer te investeren in Onderzoek & Ontwikkeling, in opleiding van de werknemers ?
CHRISTIAN FRANZEN :
Anderzijds is het voor geen enkele onderneming een goede zaak om gevestigd te zijn in een slechte sociale omgeving, die wel eens een sociale tijdbom zou kunnen blijken. De ondernemingen leveren ernstige inspanningen, ook voor het verband tussen werk en vorming. De industriesectoren in het bijzonder, met de Federatie van de Technologische Industrie (Agoria). Ook het paritair vormingsfonds van de bedienden (Cevora) is een goed voorbeeld van de geleverde inspanningen. Het is ook nogal tegenstrijdig dat de gemeenten en gewesten een abnormaal laag aantal Brusselaars te werk stellen, terwijl voor sommige van deze banen de traditionele tekorten (onvoldoende opleiding of taalkennis) niet echt een hinderpaal vormen.
20
De ondernemingen zullen natuurlijk ook deel hebben in het Contract voor de Economie en de Werkgelegenheid dat de nieuwe regering voorstelt en dat een verlengstuk is van het Sociaal Pact voor de Werkgelegenheid van de Brusselaars. De ondernemingen kunnen zich echter moeilijk ertoe verbinden om een welbepaald aantal arbeidsplaatsen voor Brusselaars te creëren : niemand heeft de evolutie van de markt volledig in handen ! Zo hebben wij absoluut geen vat op de prijs van een vat petroleum. Er zijn nu eenmaal dingen waarover je niet kan beslissen. Belangrijk is wel dat de samenwerking overheid/privé-sector, die ingevoerd werd met de ordonnantie over het gemengd beheer van de arbeidsmarkt, doeltreffender wordt. Deze hervorming opent goede perspectieven voor de werkgelegenheid.
Dossiers van het ABVV-Brussel
De Brusselse ondernemingen zijn vragende partij in deze zaken en ze willen ook hun verantwoordelijkheid opnemen. Daarmee bedoel ik dat ze de kosten van onderzoek en opleiding uiteraard niet alleen kunnen dragen, maar wel bereid zijn hun steentje bij te dragen. De referentiecentra1 zijn het bewijs van deze goede wil. Wij zijn bovendien verheugd dat onder de vorige regering het begrotingsaandeel voor onderzoek opgetrokken is. U ziet dat het in België de ondernemingen zijn die de grootste inspanningen leveren om de norm van 3% van de geproduceerde rijkdom (het BBP) te halen, die de lidstaten aan onderzoek moeten besteden. << CHRISTIAN
FRANZEN :
V O E T N O O T 1 De beroepsreferentiecentra zijn opleidingscentra, die gezamenlijk door de overheidsinstellingen voor werkgelegenheid en opleiding en de beroepssectoren zijn opgericht. Ook de onderwijsnetten zijn erbij betrokken. Bedoeling is in één enkele ruimte professionele spitsuitrusting te bieden die kan gebruikt worden, zowel voor opleiding van jongeren in het technisch en beroepsonderwijs als voor alternerend leren, voor de professionele inschakeling van werkzoekenden en ook voor permanente vorming van werknemers.
Het standpunt van een overheidsinvesteerder
De GOMB ten dienste van de ondernemingen Gesprek met Luk Daems, Adjunct-Administrateur-Generaal van de GOMB De GOMB, de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, is een in 1974 opgerichte instelling van publiek recht, die belast is met het uitvoeren van het beleid van economische expansie en stadsvernieuwing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voor een beter inzicht in de rol die de GOMB speelt in de economische ontwikkeling – en dus ook de werkgelegenheid – in ons Gewest, gingen we te rade bij zijn Adjunct-Administrateur-Generaal, Luk Daems. Kan u ons uitleggen welke opdrachten de GOMB vervult bij de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid in het Brussels Gewest ? de economische expansie betreft, stelt de GOMB zich als eerste doel om zowel nijverheids-, ambachts- als dienstenondernemingen aan te trekken op het grondgebied van het Brussels Gewest. Wij bespelen daarvoor het immobiliënaanbod (terreinen en gebouwen die
Eerste doelstelling van de GOMB is zowel nijverheids-, ambachtsals dienstenondernemingen aan te trekken op het grondgebied van het Brussels Gewest.
LUK DAEMS : Wat
St-Jans-Molenbeek, het “Gosset” gebouw Foto © Brison
geschikt zijn voor economische doeleinden) en bieden de ondernemingen de mogelijkheid om industrie-oppervlakte te kopen tegen een aantrekkelijke prijs. In de loop der jaren heeft de GOMB aan deze ondernemingen evenwel ook talrijke diensten aangeboden, zoals informatie, animatie en begeleiding. Op dit ogenblik beschikt de GOMB over 30 terreinen met economische bestemming (waaronder 4 researchparken en 26 bedrijvenparken). Samen omvatten ze zo’n 170 hectare waarop 215 ondernemingen actief zijn. Het gaat dan om industrie of om researchbedrijven -met een hoge toegevoegde waarde. Hier stellen we de laatste jaren trouwens een belangrijke evolutie vast : geleidelijk aan laten de industriedossiers de ondernemingen met hoge toegevoegde waarde achter zich. Zo ging het in 2003 in 60% van de gevallen om industriedossiers. Dit valt te verklaren doordat veel industriële ondernemingen zich opnieuw in Brussel kwamen vestigen (VAG Security Systems bvba, >>
Brussel: industrie in de stad?!
21
Het standpunt van een overheidsinvesteerder
Ten derde verwijs ik naar de belasting, hoofdzakelijk de gemeentebelasting, die aanleiding geeft tot concurrentieverlies van de ondernemingen. Vreemd genoeg stelt men trouwens vast dat het merendeel van de sites waar industriële ruimte kan geboden worden, zich juist in de armste gemeenten bevinden, in de gemeenten dus die de hoogste belasting heffen. Het lijkt me dan ook belangrijk dat met de federale overheid over een betere financiering van de gemeenten onderhandeld wordt.
Ideal Felt nv, Scania,…). In tegenstelling tot wat velen willen doen geloven, heeft het dynamisme van het Gewest en van zijn actiemiddelen als de GOMB en het Brussels Agentschap voor de Onderneming (BAO) ervoor gezorgd dat talrijke ondernemingen de weg naar Brussel terugvonden. In 2003 kregen, ondanks het onzekere economische klimaat, 33 ondernemingen de erkenning om hun activiteiten op één van de GOMB-sites uit te oefenen. Twee derden hiervan betroffen nieuwe vestigingen. Daaruit blijkt dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wel degelijk een niet te verwaarlozen aantrekkingskracht uitoefent, dank zij een beleid van grondprijsbeheersing, zijn centrale ligging, de economische diversiteit, de overvloed aan werkkracht en de kwaliteit van de begeleiding die de ondernemingen geboden wordt.
Het bekomen van een vestigingsvergunning is een vierde probleem. De procedures zijn ingewikkeld en vaak betrekkelijk lang. Ook hierbij helpt de GOMB de ondernemingen.
Met welke moeilijkheden krijgt de Brusselse industrie of de industrie die zich in ons Gewest wil vestigen, af te rekenen ? Ik zie vijf belangrijke problemen. Het eerste heeft te maken met het gebrek aan beschikbare ruimte. De terreinen die geschikt zijn voor economische activiteit zijn eerder zeldzaam en het is, zoals de zaken er nu voorstaan, vrijwel onmogelijk om in Brussel nog grote industrieprojecten te verwezenlijken. De beschikbare terreinen kunnen niet oneindig uitgebreid worden. Er bestaan echter nog mogelijkheden, in het bijzonder aan het vormingsstation van de NMBS in Schaarbeek. Dit omvangrijke terrein ligt er nu onontgonnen bij. Om daarin verandering te krijgen, is overleg tussen het Gewest en de federale staat nodig. LUK DAEMS:
Een tweede probleem vormen de faillissementen in een sombere economische context. De GOMB verricht op dit gebied fundamenteel werk. Ze tracht binnen de twee jaar oplossingen te vinden voor ondernemingen die het slachtoffer van een faillissement werden. Dit is van groot belang, ook omdat bij faillissement van een onderneming die op een GOMB-site gevestigd is, zowel de hele schuld als de gebouwen aan de GOMB toevallen.
22
Dossiers van het ABVV-Brussel
Anderlecht, het industrieen researchpark “Erasmus” Foto © Henderyckx Izegem
Het vijfde probleem tenslotte is de vervuiling. De daarmee samenhangende kosten vormen een grote hinderpaal bij de vestiging of de uitbreiding van de nijverheid in Brussel. We zitten hier in een stadsomgeving. Er zijn veel milieuregels en de bedrijven eisen hierover waarborgen. Zij willen immers niet betalen voor oude vervuiling die niets met hun activiteiten te maken heeft. Bij een faillissement is het bovendien zeer moeilijk om de kosten van het schoonmaken te verhalen op de vroegere eigenaars. Ook hier moet de GOMB dus weer optreden. Hoe vangt de GOMB deze moeilijkheden op en hoe begeleidt ze de Brusselse ondernemingen bij hun economische ontwikkeling ?
LUK DAEMS : Eerst
en vooral werkt ze in op het aanbod van bedrijfsruimte door terreinen aan te kopen en aan te leggen, door verlaten industriegebouwen op te kopen. Voor deze vrij ingewikkelde opdracht zijn ruime middelen en grote deskundigheid vereist (marktstudies, renovatie,…). Wij sluiten dan ook veel partnerovereenkomsten met de privé-sector om die projecten te financieren en het aanbod van bedrijfsgebouwen te kunnen verhogen. Met de hulp van de Europese Structuurfondsen Doelstelling 2 en federale en gewestsubsidies kon de GOMB in 2003 twee nieuwe sites aankopen : de site “De Lijn” en de gebouwen “Bara/Tweestations” in Anderlecht. Op haar internetsite Iventimmo biedt de GOMB sinds 1989 ook een gegevensbank van het beschikbare bedrijfsvastgoed aan. Ze neemt ook deel aan specifieke gewestelijke economische initiatieven. Zo speelde ze een actieve rol in het dossier van het Automotive Park van Volkswagen. Ze bood de onderneming de nodige ruimte voor haar uitbreiding en nam ook initiatieven voor de opleiding van de werknemers en om op de site in Vorst onderaannemers aan te trekken. De GOMB stimuleert ook de wetenschappelijke samenwerking tussen bedrijven en universiteiten en hogescholen. De ondernemingen die in dergelijke samenwerkingsverbanden stappen, zien hun huur verlaagd. Wij zijn betrokken bij de verschillende incubatorprojecten die in Brussel opgezet zijn.
In samenwerking met de gewestelijke overheidsinstellingen tracht de GOMB tenslotte ook nog een alarmsysteem voor delokalisaties op te zetten. De nieuwe Brusselse regering heeft beloofd de middelen voor het grondbeleid van de GOMB aanzienlijk op te trekken, in het bijzonder door het openbaar aanbod van bedrijfsgebouwen en -ruimten te verhogen. Dit verheugt ons ten zeerste. Een andere eis van de GOMB, waar ook het ABVV zich achter schaart, is het optrekken van uw begroting, zodat u het hoofd kan bieden aan de kosten voor de sanering van oude vervuilde industrieterreinen. In het regeerakkoord is hiervan geen sprake… Kan u, als Algemeen Directeur – Economische Expansie van de GOMB uitleggen waarom deze problematiek van fundamenteel belang is voor de Brusselse economische ontwikkeling ?
St-Jans-Molenbeek, het “Lavoisier” gebouw (het vroegere British American Tabacco) Foto © Henderyckx Izegem
LUK DAEMS : Zoals
ik u al vertelde, zijn er weinig industrieterreinen ter beschikking en bovendien zijn ze allen op een of andere manier verontreinigd. In de komende jaren zullen er voor de reiniging jaarlijks naar schatting 9 miljoen euro nodig zijn. Er wacht ons dus een omvangrijke taak. Welke projecten zou u liefst zo snel mogelijk gerealiseerd willen zien ? De problematiek die u zojuist ter sprake heeft gebracht, moet volgens mij centraal staan bij de inzet van de regering voor de economische expansie. Ik zag ook graag structurele oplossingen om de financiële toekomst van de bedrijvencentra veilig te stellen. LUK DAEMS :
De GOMB is ook partner in de Brusselse bedrijvencentra die de lokale economische activiteiten moeten ondersteunen in op te waarderen wijken. Deze centra begeleiden de ondernemer in de verschillende fasen van het opstarten van zijn activiteit. Er zijn nu zes centra die draaien en twee andere staan in de steigers. Bovendien zijn wij ook vertegenwoordigd in de gemeentelijke overlegcommissies waar we de belangen van de ondernemingen verdedigen. Onze aanwezigheid daar is van het grootste belang. Het is niet altijd gemakkelijk om de vestiging van een industrieel bedrijf aanvaard te krijgen.
Die worden nu immers grotendeels gefinancierd door de Europese Fondsen (URBAN en Doelstelling 2) die op termijn zullen ophouden te bestaan. Tot slot mogen bepaalde bedrijvencentra ook wat aantrekkelijker gemaakt worden. <<
Brussel: industrie in de stad?!
23
H e t s t a n d p u n t va n d e C M B
Er moet dringend geĂŻnvesteerd worden in beroepsopleiding De voorstellen van Paul Binje, Voorzitter van de Centrale van Metaalarbeiders van Brabant Kan u ons uitleggen welke moeilijkheden de Brusselse ondernemingen ondervinden die actief zijn in uw sector ? Hoe kan de industriĂŤle werkgelegenheid in Brussel een duurzaam karakter krijgen en ontwikkeld worden ? Laat me vertrekken van zeer concrete gevallen, waarmee we in ons syndicaal werk te maken kregen. Diamond Boart bijvoorbeeld, dat volop in de kijker stond bij de ramp in Gellingen. Die onderneming heeft Brussel verlaten en is zich in deze nieuwe industriezone gaan vestigen. Het bedrijf voerde aan dat het oude gebouw in Vorst met verschillende verdiepingen niet meer voldeed en dat het moeilijk bereikbaar was voor de vrachtwagens. PAUL BINJE :
Het standpunt van de Centrale der Metaalindustrie was nochtans duidelijk: wij wilden de fabriek, die zich binnen het Brusselse stadsweefsel had ontwikkeld, behouden en de tal-
24
In Brussel hebben we met een stadsomgeving te maken. De ondernemingen zijn hier aan belangrijke en legitieme verplichtingen op het gebied van stedenbouw en milieu onderworpen.
rijke industriĂŤle banen in Brussel vrijwaren. Wij hadden daarvoor de GOMB 1 gecontacteerd die ons een interessante vestigingsplaats bij het Erasmusziekenhuis kon voorstellen. Helaas zou het bekomen van een exploitatievergunning bijna twee jaar in beslag nemen ! Bovendien wou de multinational uit Brussel weg. Men mag niet vergeten dat we in Brussel met een stadsomgeving te maken hebben: de ondernemingen zijn hier aan belangrijke en legitieme verplichtingen op het gebied van stedenbouw en milieu onderworpen... In de industriezone van Gellingen beschikt Diamond Boart over een rechtstreekse toegang tot de autosnelweg en kon het zeer snel een exploitatievergunning bekomen. De terreinen zijn er minder duur. Er is veel meer ruimte en de overheidssteun is groter! Tegenover deze concurrentie staan wij vaak machteloos.
Ik ben dan ook van mening dat het voornaamste probleem waarmee de ondernemingen in Brussel af te rekenen krijgen, nauw samenhangt met de bereikbaarheid van de productieterreinen en de verouderde structuur van de industriegebouwen. Daar hebben zowel de klanten/leveranciers als de werknemers mee te maken. De MIVB heeft haar aanbod van openbaar vervoer immers ontwikkeld zonder rekening te houden met de afwijkende werkroosters bij de ploegenarbeid. Talrijke industrieën hebben het gewest verlaten omwille van deze moeilijke bereikbaarheid en omdat ze bij gebrek aan ruimte verstikten. Een ander element dat mijns inziens de delokalisaties aanmoedigt, is de vaak zeer interessante meerwaarde die bedrijven kunnen opstrijken door hun industriële gebouwen te verkopen, waarvan dan vooral lofts gemaakt worden. Het kan zeer rendabel zijn de gebouwen in de stad te verkopen en zich in de rand te gaan vestigen, waar de terreinen bovendien veel goedkoper zijn. Een ander voorbeeld is Philip Morris, die zijn fabriek sluit onder het voorwendsel dat de uitbreiding in het Brussels Gewest niet mogelijk is 2. Men zou alternatieve oplossingen moeten kunnen voorstellen tegen dezelfde voorwaarden als Wallonië of Vlaanderen. Helaas kan de GOMB dat niet. Het is onmogelijk! De concurrentie tussen de gewesten is te groot. Er is ook een duidelijk afgetekende verschuiving van industriële werkgelegenheid naar werk in de diensten aan de ondernemingen (liftinstallateur, elektricien, magazijnbediende,...). Als ik de delokalisatie- en de vestigingsbewegingen vergelijk, stel ik vast dat alle ondernemingen die Brussel verlaten hebben, metaalverwerkende bedrijven zijn en dat alle bedrijven die erbij gekomen zijn, diensten leveren aan de industrie. De bedrijven vragen een steeds hogere scholingsgraad. Investeren in opleiding lijkt dan ook essentieel?
Men heeft ook dikwijls nog een verkeerde voorstelling van de industriële werkgelegenheid, als zou die enkel banen voor laaggeschoolden aanbieden. Dit is een vergissing! De industriële arbeid is wel degelijk geschoolde arbeid en is dat met de dag meer. Het werk wordt steeds ingewikkelder. Slechts bepaalde sectoren, zoals de horeca, of ondernemingen die hoofdzakelijk actief zijn in de logistiek, zoals bijv. DHL, vragen nog laaggeschoolde werkkrachten... Deze ondernemingen bieden trouwens vaak zeer onzekere contracten.
Het voornaamste
Wil men de ondernemingen in Brussel houden en Brusselaars te werk stellen, dan moet er dringend en massaal geld gepompt worden in de beroepsopleiding. Er is een harde concurrentie met de werknemers uit de andere gewesten die hun baan kwijt zijn. En met kwalificaties bedoel ik niet alleen de eigenlijke beroepskwalificatie, maar ook de geschiktheid, de werkattitude (stiptheid, absenteïsme,...).
productieterreinen
Maar, let wel, de opleidingen moeten ook en vooral tot werk leiden. We mogen geen mensen opleiden en hen daarna terug naar de werkloosheid sturen. Dit leidt tot grote ontmoediging. Tenslotte is en blijft werk nog altijd de belangrijkste factor voor sociale integratie. >>
arbeid is wel degelijk
PAUL BINJE :
probleem waarmee de ondernemingen in Brussel af te rekenen krijgen, hangt nauw samen met de bereikbaarheid van de
en de verouderde structuur van de industriegebouwen.
De industriële
geschoolde arbeid en is dat met de dag meer.
Brussel: industrie in de stad?!
25
H e t s t a n d p u n t va n d e C M B
Welke rol spelen de kleine industriebedrijven in Brussel ? Vandaag stellen we vast dat vooral kleinschalige industriële bedrijven zich in Brussel komen vestigen of er standhouden. Ik denk trouwens dat de GOMB zich voornamelijk moet toeleggen op het onthaal van dergelijke bedrijven. De tijd is voorbij dat Brussel grote industriële ondernemingen herbergde. PAUL BINJE:
Talrijke grote ondernemingen besteden eigenlijk segmenten van hun activiteit uit. Een voorbeeld daarvan is de firma Axima. Voorheen beheerde die alle logistiek met betrekking tot de bagage op de luchthaven van Zaventem. Een gedeelte van de activiteiten die weinig scholing vergen, werd uitbesteed aan een andere firma, die onder een paritair comité valt dat minder interessant is voor de werknemers (PC100).
Wat hier gebeurt is “outsourcing”, waarbij activiteiten uitbesteed worden aan KMO’s om de loonvoorwaarden te omzeilen bij de moedermaatschappij, waar vaak een sterke vakbondsafvaardiging actief is en belangrijke sociale verworvenheden van kracht zijn.
26
Wat hier gebeurt is dat activiteiten uitbesteed worden aan andere, kleinere firma’s (KMO) om de loonvoorwaarden te omzeilen bij de moedermaatschappij, waar vaak een sterke vakbondsafvaardiging actief is en belangrijke sociale verworvenheden van kracht zijn. Naar mijn mening zou de economische hulp van het Gewest gebonden moeten zijn aan de voorwaarde van vakbondsaanwezigheid in de ondernemingen. Dit is van het grootste belang, wil men de markt regelen en het respect van de sociale wetten waarborgen. Gebeurt dit niet, dan ontstaat er bovendien een enorm risico voor de grote bedrijven, waar wij wel aanwezig zijn en die de sociale wetten respecteren en hun arbeiders goede arbeidsvoorwaarden bieden. We gaan firma’s die de sociale wetgeving niet naleven toch niet bevoordelen! De VW-fabriek in Vorst is een zeer groot industriebedrijf in Brussel. Met welke moeilijkheden krijgt u er bij uw vakbondswerk af te rekenen? In de fabriek zijn vandaag zowat 5.600 werknemers te werk PAUL BINJE:
Dossiers van het ABVV-Brussel
gesteld, waaronder 600 bedienden en 200 uitzendkrachten. Bij rechtstreekse onderaannemers zorgt de fabriek nog voor bijna 1.000 arbeidsplaatsen. Haar aandeel in de industriële werkgelegenheid in Brussel is dus aanzienlijk. Vandaag zien we dat de verwachte uitbreiding van de VW-fabiek in Vorst, met de oprichting van een “Automotive” park waar alle onderaannemers van VW zouden worden samengebracht, door VW-Duitsland niet meer in vraag gesteld wordt. Via de GOMB heeft het Gewest enorme inspanningen gedaan opdat dit project zou verwezenlijkt worden. Deze investering is immers cruciaal voor de toekomst van de onderneming. Het zal mogelijk zijn de weerslag van de robotisering van de montageband voor de nieuwe Golf op de werkgelegenheid te compenseren door de productie van andere wagentypes. Zonder dit project, waarbij de onderaannemers in de (“just in time”) VW-fabriek worden opgenomen, zou het vervaardigen van nieuwe wagentypes in Vorst onmogelijk geweest zijn bij gebrek aan ruimte voor opslag en behandeling van de stukken. Op korte en middellange termijn was dit uitgedraaid op nieuw banenverlies. Wij streven in Brussel een grote flexibiliteit na, zodat met de productie van veel wagentypes snel op de vraag van de markt ingespeeld kan worden. Het integreren van de onderaannemers op de VW-site moet de reconversie van werknemers vergemakkelijken. VW streeft naar de oprichting van zijn eigen logistiek bedrijf, waar de van VW overgeplaatste werknemers het statuut van VW-arbeider zouden behouden. Dit bedrijf “Automotive” zal ook andere diensten kunnen leveren, die niet enkel aan VW gebonden zijn en dus nieuwe banen scheppen. << V O E T N O T E N 1 De Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zie ook het interview met Luk Daems. 2 Dossier van de Algemene Centrale van het ABVV
H e t s t a n d p u n t va n h e t A BV V- B r u s s e l
Industrie in de stad?! Telkens wanneer de economische conjunctuur verandert, rijzen er vragen over de toekomst van de industrie 1 in België en, meer in het bijzonder, in ons Brussels Hoofdstedelijk Gewest. e vertraging van de economische groei die sinds 2001 wordt waargenomen, zorgde ervoor dat de afname van het aantal fabrieken opnieuw een thema werd in het politieke debat. In de loop van het jaar 2003 werden in de Belgische fabrieksnijverheid bijna 22.000 banen afgeschaft.
D
In Brussel gingen in de jaren ’90 in de fabrieksnijverheid meer dan 12.000 banen verloren 2. Er is trouwens al jaren een verschuiving aan de gang van industriële werkgelegenheid naar de dienstensector; geleidelijk aan verplaatst het zwaartepunt van de Belgische en de Brusselse economie zich naar de tertiaire sector. Toch is het belang van de fabrieksnijverheid voor de Belgische economie niet te verwaarlozen: in 2002 nam ze immers nog 15,2% van de totale Belgische werkgelegenheid voor haar rekening (in 1980 was dat 23,9%). De meerwaarde van de fabrieksnijverheid maakte op datzelfde ogenbik 17,2% uit van het BBP (tegenover 23,3% in 1980)3. Vaak vergeet men ook dat Brussel nog tot in 1975 de voornaamste Belgische industriestad was 4…
zendarbeid. Belangrijk is ook dat deze nieuwe banen vaak heel wat onbestendiger zijn en ook minder goed betaald dan de “traditionele” industriële banen. Plagen als sociale fraude en zwartwerk sluipen bovendien binnen, doordat de nieuwe vormen van onderaanneming zwakke plekken doen ontstaan in ons stelsel van sociale bescherming.
Hoe valt dit massale banenverlies in de industrie te verklaren?
Een tweede gegeven is een reeks delokalisaties (dichtbij of veraf), waarvan de omvang evenwel beperkt blijft. De technologische ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende productiviteitswinst hebben vervolgens geleid tot een stijging van de productie en een gelijktijdige daling van de industriële werkgelegenheid.
Er is eerst en vooral het verschijnsel van outsourcing dat een hoge vlucht heeft genomen. Dit bestaat erin dat een onderneming een deel van haar productie overhevelt of in onderaanneming geeft aan externe economische operatoren. Zo staan talrijke onbetwist industriële banen officieel genoteerd als “diensten aan ondernemingen” en als uit-
De globalisering van de economie en de daardoor verhevigde concurrentie tenslotte, hebben de ondernemingen ertoe aangezet vernieuwingen door te voeren en hun productiekosten tot een minimum te herleiden (ontslag, automatisering, specialisering,…). Dit fenomeen ligt aan de grondslag van wat de economist Joseph Schumpeter de “schep- >>
Vaak vergeet men dat Brussel nog tot in 1975 de voornaamste Belgische industriestad was...
Brussel: industrie in de stad?!
27
H e t s t a n d p u n t va n h e t A BV V- B r u s s e l
Kan een economie zonder industrie? De industrie is van fundamenteel belang voor de welvaart van het land. Zij oefent op de hele Belgische economie een rechtstreekse en onrechtstreekse invloed uit, die naar verhouding bijzonder groot is.
pende vernieling” heeft genoemd: het wedersamenstellen van het productieweefsel, waarbij sommige sectoren tot omvorming gedwongen worden (staalnijverheid) en andere tot verdwijnen gedoemd zijn (kolenmijnen). Van alle sociale gevolgen hiervan voor de werknemers, die buitengegooid worden zonder echt vooruitzicht op omscholing, kan men zich moeiteloos een voorstelling maken. In Brussel kampen de industriële ondernemingen bovendien met meer karakteristieke problemen, zoals het gebrek aan beschikbare industrieterreinen, milieuregels eigen aan een stedelijke omgeving en steeds verder afnemende bereikbaarheid voor de werknemers (en voor het goederenvervoer). Al deze elementen remmen in belangrijke mate de vestiging of de uitbreiding van industriële ondernemingen op Brussels grondgebied af. Tot slot moeten wij ook voor ogen houden dat elke stad in uitbreiding - en dit geldt voor Brussel - haar industriële activiteiten naar de dichtbije rand schuift. Hier zitten we met een echt economisch keurslijf dat ons stadsgewest, vandaag nog altijd, door de institutionele indeling van ons land opgelegd wordt. Het is dan ook van het allergrootste belang dat met de beide andere gewesten goede samenwerkingsakkoorden worden gesloten over alle materies die bijdragen tot de ontwikkeling van het industrieapparaat.
28
Dossiers van het ABVV-Brussel
Het Federaal Planbureau wijst erop dat een stijging met 1% van de export van -voornamelijk afgewerkte- goederen, overgedragen wordt naar alle andere sectoren van de economie en zo (in termen van toegevoegde waarde) een groei van bijna 0,4% van de economische productie teweegbrengt. Uiteindelijk “(blijft) de industrie de voornaamste bron van exportinkomsten van België en maakt ze de financiering van goedereninvoer mogelijk…” 5. De industrie draagt bovendien in grote mate bij tot de verspreiding van vernieuwing in de gehele economie. In 2002 was 82,5% van de uitgaven voor Onderzoek en Ontwikkeling het werk van industriële bedrijven. De industrie is, tot slot, een niet te verwaarlozen bron van werkgelegenheid voor laaggeschoolde werknemers, ook al vergt de technologische evolutie steeds hoger geschoolde werkkrachten.
Hoe de industriële werkgelegenheid behouden en ontwikkelen? Als verklaring voor het verlies van industriële werkgelegenheid verwijzen de werkgevers met de regelmaat van de klok naar het verschil in loonkosten met de andere landen. Op gezette tijden vragen zij dan ook een loonmatiging “in ruil voor het behoud” – soms zelfs een lichte teruggang – “van de werkgelegenheid”. Vaak vergeet men echter te vermelden dat de Belgische werknemers ook de productiefste ter wereld zijn en dat de loonlast, bron van financiering van onze sociale zekerheid, de onrechtstreekse verloning van de werknemers vormt (hun pensioen, werkloosheids-
uitkeringen, ziekte- en invaliditeitsvergoedingen,…). De loonlasten verlagen ten koste van het financiële evenwicht in de sociale zekerheid, betekent zoveel als ons een middel ontnemen dat noodzakelijk is om tot sociale gelijkheid te komen. Het ABVV-Brussel wijst deze patronale chantage tot delokalisatie van de hand. Wij vinden dat onze ondernemingen de internationale concurrentie het hoofd moeten bieden door kwaliteitsproducten te ontwikkelen, door vernieuwend te zijn en te investeren in de opleiding van de werknemers. Het is immers een utopie te denken dat nieuwe lastenverlagingen op langere termijn zullen leiden tot een betere weerstand tegen de concurrentie van de lageloonlanden. Voortdurend de loonlasten verlichten is een slecht idee, want zo wordt de bron van de sociale zekerheid drooggelegd. Wat wel nodig is, zijn aanzienlijke investeringen op een hele waaier van gebieden, zoals het onderwijs, de beroepsopleiding, het vervoersbeleid, de openbare diensten, Onderzoek en Ontwikkeling. Voor Onderzoek en Ontwikkeling bijvoorbeeld, wenst het ABVV-Brussel dat de Brus-
selse regering zich ertoe verbindt de norm van 3% van het BBP aan investeringen te halen. Wij dringen ook aan op een gericht beleid (om versnippering van de steun te vermijden en om de strategische sectoren aan te sporen tot groei en tot het scheppen van kwaliteitsbanen), dat ook duidelijk is (zodat het Gewest ruime mogelijkheden heeft om privé-investeerders aan te trekken) en dat bovendien de universitaire en de bedrijfswereld dichter bij elkaar brengt (om zo een vlotte verspreiding van technologische vernieuwingen in de hand te werken). Vernieuwing stimuleren houdt echter ook in dat geïnvesteerd wordt in onderwijs en opleiding, in vervoers- en telecommunicatie-infrastructuur, in sterke openbare diensten. Aan de werknemers moet ook een bevredigende levensstandaard en werkzekerheid gewaarborgd worden. De staat moet, kortom, zorgen voor een economisch en sociaal klimaat dat gunstig is voor de industrie en voor het uitbreiden van de industriële werkgelegenheid. Het ABVV-Brussel is tevreden met het plan van de gewestregering om een echt “Instrumentenbord” van de Brusselse economie op te maken (en bij te houden). >>
In 2002 was 82,5% van de uitgaven voor Onderzoek en Ontwikkeling het werk van industriële bedrijven.
Christian Bouchat, Secretaris van de Centrale Voeding-Horeca-Diensten, legt uit hoe het systematisch gebruik maken van onderaanneming (of outsourcing) in de schoonmaaksector van de horeca, sociale achteruitgang veroorzaakt. In theorie komt het duurder uit wanneer men zijn toevlucht neemt tot onderaannemers, maar zij weten hun kosten te drukken door de wet te omzeilen. Het toppunt is dat men vandaag in de hotelsector wel moet frauderen om concurrerend te zijn! Natuurlijk is dat oneerlijke concurrentie. Er is geen terugweg mogelijk, de prijs kan alleen nog dalen; ook in andere sectoren. Welke fraudemechanismen zijn er? 1 - HET PARITAIR COMITÉ. Wettelijk gezien moet een onderneming met als hoofdactiviteit de schoonmaak, de collectieve overeenkomsten naleven van ... de schoonmaaksector. Deze overeenkomsten zijn echter veel socialer dan die in de horeca, een sector waar de lonen zeer laag zijn (in 2003: 8,50€/uur i.p.v.
9,15€; geen weekendpremie). De onderaannemer beweert dat hij tot de horecasector behoort (vermits hij ervoor werkt), of zelfs tot het aanvullend comité voor arbeiders, dat voor de werknemers nog minder gunstig is. 2 - DE ALGEMENE TERBESCHIKKINGSTELLING. Een arbeidsovereenkomst bevat drie belangrijke elementen: een werk, een loon en een ondergeschiktheid aan de werkgever. Wanneer een klant een vorm van gezag uitoefent op een werknemer die hem ter beschikking wordt gesteld, wordt hij de werkgever. In hotels behoren de leidsters die toezien op het werk van de kamermeisjes altijd tot het loontrekkend personeel van het hotel. Aantonen dat de situatie van de kamermeisjes volgens de
regels van de arbeidsovereenkomst illegaal is, is een belangrijk gegeven om onderaanneming tegen te gaan. 3- DE SOCIALE BIJDRAGEN. Deze bedrijven kunnen concurrerende prijzen bieden door... de fiscale en sociale verplichtingen niet na te komen en door altijd vertraging te hebben bij de RSZ (en zelfs bij de betaling van de lonen of de eindejaarspremies). Het mechanisme is bekend: na enkele maanden activiteit verklaart het bedrijf zich failliet, terwijl dezelfde personen samen een andere structuur oprichten die fictieve schuldeiser wordt van het eerste bedrijf en de activiteiten en het personeel zal overnemen, maar niet de schulden. Deze bedrijven speculeren dus op het werk van de mensen...
H e t s t a n d p u n t va n h e t A BV V- B r u s s e l
Tot besluit nog enkele sporen Het ABVV ziet de industriële werkgelegenheid in de stad niet als een “middeltje voor alle kwalen”. Het hoeft toch geen betoog dat ons economisch en sociaal ontwikkelingsmodel helemaal geen uitstaans heeft met fabrieksschouwen in het hart van de stad. Anderzijds zou het, om alle redenen die hier nog maar eens opgesomd zijn, buitengewoon gevaarlijk zijn om ons gewest de positieve inbreng van de productiesector te ontzeggen daar waar zijn invoeging in de stad mogelijk is. Maar “mogelijk” is vaak afhankelijk van de politieke bereidheid...
Het ABVV-Brussel wijst deze patronale chantage tot delokalisatie van de hand. Wij vinden dat onze ondernemingen de internationale concurrentie het hoofd moeten bieden door kwaliteitsproducten te ontwikkelen, door vernieuwend te zijn en te investeren in de opleiding van de werknemers.
30
Wij blijven dan ook de werking van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (GOMB) krachtig steunen; een betere financiering ervan is echt geen luxe. Wij eisen bovendien dat deze pararegionale instelling de nodige middelen krijgt om haar beleid met betrekking tot de herbestemming van verlaten oude industriesites te voeren: hiervoor moet voldoende overheidsgeld vrijgemaakt worden, zodat ze de sanering van deze sites en hun economische renovering kan realiseren. Bovendien vinden wij, tegenover de uitdaging van de outsourcing, dat nu echt voorrang moet gegeven worden aan een strenge controle op de – steeds systematischer – voorkomende onderaanneming, met als doel de kwaliteit van de banen te behouden en het zwartwerk op te slorpen. De Brusselse industriëlen moeten absoluut sociale verantwoordelijkheid opnemen. De ontwikkeling van de diensten aan ondernemingen en van de logistieke activiteiten die gepaard gaan met de herstructurering van de Brusselse industrie, kan dan banen scheppen voor de laaggeschoolde Brusselaars. Er moet op dit terrein een dynamisch beleid gevoerd worden voor een duurzame integratie van de industriële activiteiten in het stadsweefsel. Zo kunnen tal van banen gecreëerd worden op zeer verscheiden domeinen: mobiliteit, energiesector, afvalbehandeling, opwaardering van de sociale omgeving van de bedrijven. Wij menen overigens dat het nuttig zou zijn
Dossiers van het ABVV-Brussel
in Brussel een waaier van ambachten in eer te herstellen, vooral dan de ambachten binnen de bouwsector en die van nut zijn bij stadsrenovatie. Onnodig erop te wijzen dat dit enkel een optie is wanneer onze eisen voor volledige erkenning van de vakbondsrechten in de kleine en middelgrote ondernemingen ingewilligd worden. De gewestregering zou ook moeten toezien op de opwaardering van de havenzone (sanering van de Carcokesite, uitbaggeren van het kanaal,...). De haven is immers van strategisch belang voor het stadsgewest: er zijn tal van industrieën gevestigd die werk bieden aan laaggeschoold personeel en ze zorgt ervoor dat Brussel van de doortocht van meer dan 300.000 vrachtwagens ontlast wordt. Het ABVV wenst tenslotte nog dat overheden die beslissen over oude industriegebouwen, niet altijd onmiddellijk denken aan ombouwen in lofts... Men heeft het vaak over de werkgelegenheid in de productie die naar buiten de stad verplaatst wordt. Wat minder aan bod komt, is dat er zich vandaag een gelijkaardig verschijnsel voordoet met de Brusselse werkgelegenheid in de dienstensector. Een reden te meer om nooit de industriële bestemming van Brussel te verwaarlozen: wij zullen in de toekomst al onze troeven nodig hebben! <<
V O E T N O T E N 1 Industriële werkgelegenheid is de verzamelnaam voor banen in de productie van goederen. 2 Tussen 1997 en 2001 werd deze sterke daling van de werkgelegenheid in de fabrieksnijverheid in Brussel evenwel onderbroken, wat grotendeels te danken was aan een toename van het personeelsbestand bij Volkswagen. Het cijfer komt uit ‘Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt: tussen dynamisme en dualiteit’, Brussels Observatorium van de arbeidsmarkt en de kwalificaties, november 2003. 3 Federaal Planbureau, Heeft de industrie nog toekomst in België?, maart 2004. 4 In Brussel bedroeg de toegevoegde waarde die door de nijverheidssector werd geproduceerd 10,2% (14,6% in 1979); de tewerkstelling in de Brusselse fabrieksnijverheid, de bouw buiten beschouwing gelaten, daalde echter sinds 1970 met 75% (voor gans België bedroeg de daling 35%). 5 Federaal Planbureau, op. cit., blz. 13.
Achtergrond
Globalisering, tussen ideologie en werkelijkheid
Globalisering en industriële betrekkingen Bijdrage van Evelyne Léonard, van het “Institut d’Administration et de Gestion”, en “Institut des Sciences du Travail (UCL)”
“G
lobalisering”, “mondialisering”: deze woorden zijn schering en inslag geworden in socio-economische middens. Nu eens zijn ze getooid met idyllische opvattingen over verandering, dan weer worden ze overstelpt met alle mogelijke kwaad. Maar waarover heeft men het eigenlijk ? Even vooraf : mondialisering is geen nieuw fenomeen. Het Romeinse imperium omvatte de hele toen bekende wereld… Nieuw is wel het tempo en de omvang van de beweging: de technologische vernieuwingen maken zeer snelle informatie-uitwisseling op wereldvlak mogelijk ; de media van hun kant, dragen bij tot de illusie van een “geglobaliseerde” wereld: informatie vanuit alle windstreken zou “in real time” beschikbaar zijn en de doorsnee burger zou sneller kunnen weten wat er zich op duizenden kilometer afstand afspeelt, dan hoe zijn naaste buur het maakt. De globalisering is deels een mythe, of eerder zelfs een ideologie. Dit is zo wanneer ze de waarden en slogans van het neoliberalisme meevoert en voorgesteld wordt als een noodlot, een natuurfenomeen waarin we ons moeten schikken, zoals een orkaan of een ijstijd. Het komt duidelijk tot uiting in een bepaalde denkwijze die hoogtij viert en waarbij uitspraken als “het bedrijf van de toekomst moet alle mogelijke vormen van flexibiliteit aanwenden om zich aan te passen aan de nieuwe eisen van de wereldomvattende concurrentie”, of ook nog “de onderneming van de 21ste eeuw moet modulair zijn om de wereldconcurrentie succesvol het hoofd te bieden”,… aan de orde van de dag zijn.
De globalisering is geen nieuw fenomeen (...) Nieuw is wel het tempo en de omvang van de beweging. (...) De globalisering is deels een mythe, of eerder zelfs een ideologie.
Anderzijds vinden er echt wel veranderingen plaats: grootschalige en grensoverschrijdende economische, politieke en sociale veranderingen. Dit is geen globalisering die vaag en ongrijpbaar is als de zwarte gaten in het heelal ; het gaat hier om concrete veranderingen die onderling verband houden: nationale handelsgrenzen worden uitgewist in het belang van de internationale markt ; sectoren die vroeger binnen een nationale context beschermd waren, worden nu blootgesteld aan internationale concurrentie – telecommunicatie, elektriciteit,... ; snel en onbegrensd financieel verkeer is mogelijk geworden dank zij de liberalisering en de technologische ontwikkelingen ; de productie en de dienstenactiviteiten worden steeds meer op internationale schaal in multinationale ondernemingen georganiseerd. >>
Brussel: industrie in de stad?!
31
Achtergrond
gen. Ze vergeten echter of weigeren te zien, dat de werknemers van deze bedrijven alle mogelijke en denkbare flexibiliteitsformules ondergaan, dat ze onder hoge loondruk werken en dat de werkgever onderhandelingen met een syndicale gesprekspartner vaak volledig afwijst ; > sterke mobiliteit van het kapitaal en onderlinge afhankelijkheid op de wereldmarkt, zodat de arbeidsplaats van een werknemer hier soms afhangt van de stemming op de beurs in New York of Tokyo. > groeiende versmelting van de ondernemingen in multinationale groepen waar de eindbeslissing aan de top wordt genomen, dus zeer ver van de realiteit van de productie en de diensten op het terrein: waar worden de belangrijkste beslissingen genomen bij Arcelor, BP, HP en tal van andere Japanse, Amerikaanse, Europese multinationals ?
De uitdagingen De internationalisering stelt de industriële betrekkingen voor nieuwe en soms meedogenloze uitdagingen. We kennen allemaal de delokalisaties en de brutaalste blijven in ons geheugen gegrift: wie weet niet wat er bij “Renault” gebeurd is ? Delokalisaties van in België gevestigde bedrijven gebeuren niettemin meestal binnen het Europese continent en men kan dus niet spreken van een algemene mobiliteit op wereldschaal. Er zijn daarentegen andere ontwikkelingen aan het werk, waarover de media minder berichten maar die evengoed nieuwe uitdagingen met zich brengen: > de grensoverschrijdende inwerking van concurrentie die in België bestaande activiteiten in moeilijkheden brengt en nieuwe concurrentie-eisen oplegt: staal uit het oosten, Chinees textiel, enz. Vandaag hangt de situatie van een informaticus bij een Belgische bank bijvoorbeeld ook af van de mogelijkheid en de bereidheid van zijn werkgever om een beroep te doen op informatici in India, die gelijkgeschoold zijn, maar aan een lager loon werken en “in real time” de informatica-activiteiten van de bank waarnemen,… ; > de “sociale dumping” waardoor diegene die, in weerwil van de basisregels van de arbeidsbescherming, de kosten weet te drukken, concurrentievoordeel in de wacht kan slepen. Het is voor veel reizigers verleidelijk om met een “low cost”-luchtvaartmaatschappij tegen een laag tarief te vlie-
32
Dossiers van het ABVV-Brussel
De meeste delokalisaties van in België gevestigde bedrijven gebeuren binnen het Europese continent.
Het gevolg van dit alles is in de eerste plaats de toenemende complexiteit van de ondernemingen waarvan de werkgever, de beheerder en de eigenaars verschillend en ook geografisch van elkaar verwijderd zijn. De belangrijkste beslissingen die een dochteronderneming en dus haar werknemers treffen, worden genomen in de “wolkenkrabbers van glas en staal” van de buitenlandse hoofdkwartieren: beslissingen over de lokalisering van de activiteiten, over de budgettaire ruimte die elke dochteronderneming krijgt, over de prestatiecriteria die de fabriek of het plaatselijk bureau moet halen. Op al deze beslissingen kunnen de plaatselijke actoren slechts weinig invloed doen gelden. Daaruit volgt ook dat de sociale gesprekspartners rekening moeten houden met fenomenen die grensoverschrijdend zijn en waar zij geen vat op hebben, zo bijvoorbeeld wanneer bij onderhandelingen de lonen, de werktijd en de productiviteit met die van andere landen vergeleken worden. De liberalisering, waarmee de internationalisering gepaard gaat, zet algemeen genomen de deur open voor pogingen tot deregulering, d.w.z. verslapping of afschaffing van de
regels die het werk organiseren. De flexibiliteit is hiervan ongetwijfeld het beste voorbeeld: sinds halverwege de jaren ’80 zijn de regels i.v.m. arbeidsbescherming in de ogen van sommigen niet meer dan “starre regels” die de ondernemingsgeest in de weg staan, de vrije concurrentie en de vrije werking van de arbeidsmarkt belemmeren. Deze aanvallen tegen de “starre regels” vormen een rechtstreekse bedreiging van wat de kern van de industriële betrekkingen uitmaakt: de instellingen, de collectieve overeenkomsten, de actoren zelf. Tenslotte is er ook een toenemende discrepantie tussen kapitaal en arbeid. Het kapitaal wordt steeds vluchtiger en beweeglijker, het wordt verspreid over de grenzen heen, het wordt verdeeld onder aandeelhouders die enkel bezorgd zijn om hun dividenden en niets afweten van de concrete voorwaarden waaronder de productie en de dienstenactiviteit plaatsvinden. De arbeid daarentegen wordt nog steeds bepaald door de plaatselijke voorwaarden en de regels die via onderhandelingen en bij wet in een voornamelijk nationaal kader worden vastgelegd.
Reacties van de nationale stelsels Welke weerslag heeft de globalisering op de industriële betrekkingen ? Bedreigt ze de “klassieke” industriële betrekkingen ? Zorgt ze voor het verdwijnen van het vermogen tot collectieve onderhandelingen, regelgeving, sociale bescherming en solidariteit die zo
kenmerkend zijn voor het zogenaamde “Europese sociaal model”, dat totaal verschillend is van het Noordamerikaanse ongebreideld neoliberalisme ? Om te beginnen is het zo dat de industriële betrekkingen nog altijd nationaal georganiseerd zijn: de diverse componenten ervan – de actoren, de collectieve onderhandelingen, de organen, de collectieve overeenkomsten en de regelgeving – die samen het “systeem” van industriële betrekkingen vormen, ontwikkelden zich binnen een nationale context en blijven dus eigen aan elk land: het Belgische systeem verschilt grondig van het Duitse, Franse of Britse en dat blijft ook zo.
De druk om de arbeid flexibeler te maken, is overal voelbaar.
Alhoewel de internationale veranderingen voor allen dezelfde zijn, variëren de reacties bovendien van land tot land. Elk systeem reageert immers met zijn eigen kenmerken, zijn eigen dynamiek. Waar de instellingen sterk verankerd zijn, zoals in België, Duitsland en Denemarken, houden ze stand en ontwikkelen ze zelf oplossingen waarover eerst onderhandeld is. Men kan dit bijvoorbeeld vaststellen op het gebied van de flexibiliteit. De druk om de arbeid flexibeler te maken is overal voelbaar. De vorm die ze aanneemt evenwel en vooral de mate waarin ze binnen paritair vastgelegde procedures gehouden wordt, lopen van land tot land sterk uiteen. Zo is in het Verenigd Koninkrijk de flexibiliteit het gevolg van niets minder dan de deregulering van de arbeidsbescherming en beschikt elke werkgever bovendien over een zeer grote speelruimte, omdat de syndicale gesprekspartner er danig verzwakt >>
33
Achtergrond
De sociale gesprekspartners moeten inspraak hebben in de opbouw van Europa want de sociale dialoog is en blijft één van de pijlers van het “Europese sociaal model”.
is. In Nederland maakt de arbeidsflexibiliteit dan weer deel uit van een beleid waarover nationaal tussen werkgevers- en werknemersorganisaties onderhandeld wordt. Ze komt tot stand via maatregelen waarover beide partijen onderhandeld hebben en die de praktijken op het terrein strak afbakenen. In bepaalde landen merkt men zelfs het ontstaan van sociale dialoog waar die voordien niet gevoerd werd. Ierland is daarvan het treffendste voorbeeld: traditioneel bestonden daar geen centrale onderhandelingen op nationaal niveau boven de sector- en bedrijfsonderhandelingen. Sinds 1987 worden geregeld grote partnerakkoorden gesloten tussen de regering, de vakbonden, de werkgeversverbonden en andere organisaties die de landbouw, het onderwijs en de werklozen vertegenwoordigen. Op Europees gebied wordt de sociale dialoog geleidelijk aan opgebouwd. Vanuit het standpunt van de werknemers in de lidstaten bekeken, wordt er misschien geen opzienbarende vooruitgang geboekt ; toch zijn er con-
crete verwezenlijkingen: intersectorale overeenkomsten, sectorakkoorden, de oprichting van een Europese ondernemingsraad in de multinationals, actieprogramma’s van de Europese sociale gesprekspartners. Besluiten dat er een ongebreidelde deregulering heerst, kan men dus niet, al stemt het beeld dat we krijgen niet tot onverdeeld optimisme. De onderhandelingsruimte in de landen zelf werd sterk beperkt. Bij loononderhandelingen in België moeten nu bij voorbeeld de loonstijgingen in de buurlanden – Duitsland, Frankrijk, Nederland – in aanmerking genomen worden. In alle landen die tot de eurozone behoren, moet men bij de onderhandelingen rekening houden met de verplichtingen van het stabiliteitspact. De landen zijn onderling meer afhankelijk, de onderhandelingsruimte is beperkter. En men moet helaas vaststellen dat, ondanks de pogingen om de werknemers internationaal in beweging te krijgen, er op dit ogenblik wereldwijd tegenover het kapitaal geen echte tegenmacht bestaat. De krachtsverhoudingen zijn hier duidelijk uit balans: binnen de staatsgrenzen slaagde de syndicale tegenmacht erin het hoofd te bieden aan het georganiseerde kapitaal, terwijl de syndicale tegenmacht nu overweldigd wordt door een beweeglijk en bewegend kapitaal dat vluchtig is en opgaat in even duistere als ongrijpbare beleggingsfondsen.
Wat zijn de vooruitzichten? De levenskracht en de positieve resultaten van de sociale dialoog vormen een kenmerk en een troef van talrijke Europese landen: België, Nederland, Denemarken, Duitsland, Zweden, Finland, enz. Ook al wordt hij soms slecht gevoerd – zoals nu over de werktijd – toch is deze sociale dialoog voorwaarde voor een duurzame economische en sociale ontwikkeling. Er bestaan meerdere mogelijkheden om de voortzetting ervan te waarborgen. Een bondige opsomming... Binnen het nationale systeem is de speelruimte beperkter geworden voor de klassie-
34
Dossiers van het ABVV-Brussel
ke onderhandelingsthema’s – meer in het bijzonder de lonen – maar er zijn nu belangrijke thema’s die om een regeling vragen, zoals de flexibiliteit, de opleiding, de competenties. Voor de flexibiliteit strekt Nederland tot voorbeeld, waar men onderhandelt en tot een compromis komt dat zo goed mogelijk aan de verwachtingen van beide partijen, zowel werknemers als werkgevers, tegemoetkomt. En natuurlijk is het daar niet allemaal rozengeur en maneschijn. Op het vlak van opleiding en competenties zullen werk en werkgelegenheid in de “kennismaatschappij” steeds meer om opleiding draaien. Dit is trouwens een terrein waarop het mogelijk is om tot een vergelijk te komen, op voorwaarde dat de bakens zodanig worden uitgezet dat de opleiding zowel ten dienste van de werknemers als van de ondernemingen staat. Daardoor stijgen de opleidingsbehoeften en is er ook meer nood aan bescherming voor de laaggeschoolden, die steeds kwetsbaarder worden naarmate kwalificatie aan belang wint. Hier staan zeer belangrijke veranderingen op til waarin de sociale dialoog een centrale rol moet spelen. Op internationaal vlak is het Europese niveau om twee redenen relevant voor de industriële betrekkingen: eerst en vooral moeten de sociale gesprekspartners inspraak hebben in de opbouw van Europa en verder is het ook zo dat de sociale dialoog één van de pijlers van het “Europese sociaal model” is en blijft. Want ook al lijkt de Europese sociale dialoog soms ver af te staan van de “gewone burgers”, toch is het daar dat er paritaire uitwisseling plaatsvindt die ondersteund en verder bestendigd moet worden en allicht ook meer weerklank moet krijgen binnen de landen. Ook de coördinatie en de supranationale uitwisselingen met vertegenwoordigers van andere landen, moeten geïntensifieerd worden. Het is belangrijk er gestaag te blijven op hameren dat de globalisering geen fenomeen is dat volledig buiten de sociale actoren om plaatsvindt. Het is niet zo dat de
sociale actoren zich moeten aanpassen en dat ze de nieuwe regels van het kapitalisme en het liberalisme als natuurwetten moeten beschouwen. Wat ze vooral niet moeten doen is zich verschansen binnen hun nationale identiteit, zich op hun eigen kleine lapje grond terugtrekken om het nationale, regionale of lokale territorium tegen internationale verschijnselen te verdedigen. De verwoestingen die het nationalisme heeft aangericht en zijn steeds sluimerende gevaar zijn bekende gevolgen van een dergelijke houding. Wat ze wel moeten doen, is zich verzetten tegen het voorstellen van de globalisering als iets natuurlijks en erop wijzen dat achter de globalisering actoren staan die bepaalde keuzes maken: economische actoren – die over de beurs beslissen, het kapitaal bezitten, de grote multinationals leiden – maar ook politieke actoren en “last but not least” sociale gesprekspartners. Deze laatsten kunnen op verschillende manieren op de globalisering reageren. Ze kunnen zich wentelen in heimwee naar vervlogen tijden of een achterhoedegevecht voeren en wat aan de gang is over zich heen laten komen zonder er greep op te hebben. Ze kunnen ook weerwerk bieden en druk uitoefenen binnen de sociale dialoog zodat deze evolueert. Het is inderdaad een ongelijke strijd en op het terrein is de druk enorm ; toch zijn het de actoren die bepalen welke keuzes gemaakt worden. Dat de evolutie in elk land verschillend is, bewijst ontegensprekelijk dat de actoren van de industriële betrekkingen en hun bekwaamheid om – met of zonder de overheid – over nieuwe afspraken te onderhandelen, het verschil maken. Binnen het Nederlandse, het Deense, het… Belgische model bestaat niet enkel een jarenlange ervaring waarop men kan steunen, we beheersen ook het vermogen om veranderingen op te vangen via onderhandelingen, d.w.z. om dit uiteindelijk op een meer solidaire en meer aanvaardbare manier te doen. <<
Brussel: industrie in de stad?!
35
werkgelegenheid heeft op de werkloosheidscijfers, de invloed ervan op het stadsweefsel en op de collectieve arbeidsbetrekkingen: wij vinden dat hierover nagedacht en gedebatteerd moet worden.”
p i e z o. b e Fo t o V W © N i c o l a s va n H a a re n
“De gevolgen die de omwenteling van de industriële
Brussel : industrie in de stad ? ! Dossiers van het ABVV-Brussel
nr. 6
Januari 2005