Vreemde vogel mijn leven met asperger in columns

Page 1

Vreemde vogel. Mijn leven met Asperger in columns Door Wendy Schuchmann Omslagontwerp Wendy Schuchmann Published by Wendy Schuchmann at Smahswords Copyright 2014 Wendy Schuchmann Smashwords Edition, License Notes Thank you for downloading this free ebook. Although this is a free book, it remains the copyrighted property of the author, and may not be reproduced, copied and distributed for commercial or noncommercial purposes. If you enjoyed this book, please encourage your friends to download their own copy at Smashwords.com, where they can also discover other works by this author. Thank you for your support.

Inhoudsopgave Ontstaansgeschiedenis van deze bundel Over Wendy Schuchmann Winkels, prikkels en de onvermijdelijke vermoeidheid Sociale media en mijn sociale onvermogen Het vraagstuk van de onoprecht getoonde belangstelling Het raadsel van de achterliggende intentie Tergende telefonische toestanden De eerste indruk brengt ongeluk Een oprecht mens zonder kinderwens Het nut van nutteloos surfgedrag Kleren maken de man, maar breken de vrouw Een formulier ter beĂŤindiging van gezamenlijk plezier Small talk: een uitdaging van formaat De gezamenlijke maaltijd: een (a)sociale gelegenheid Een vaste plek is niet zo gek Waarom een vaste volgorde gerespecteerd dient te worden Wendy Schuchmann's online aanwezigheid

Ontstaansgeschiedenis van deze bundel Vreemde vogel: een wat aparte naam voor een columnbundel. Toch is het een accurate omschrijving van hoe ik mij altijd heb gevoeld: vreemd, merkwaardig, afwijkend, er niet bijhorend en meer van dergelijke kwalificaties. En het is niet alleen een accurate omschrijving van hoe ik over mezelf dacht, maar ook van hoe er over mij gedacht werd door anderen. Niet dat ik in hun hoofd kon kijken, hoor. Kon ik dat maar! De vaardigheid mij in anderen te verplaatsen en te weten wat zij ervaren, is altijd nadrukkelijk afwezig geweest. Nee, het was wat zij zeiden. Het waren de woorden, verwijten, beschuldigingen, grapjes en bespottingen die zij met grote regelmaat naar mijn hoofd slingerden. Als ik zelf niet al het idee had gehad dat ik een vreemde vogel was tussen de normale mensen, dan had de buitenwereld mij wel op die keiharde realiteit gewezen. Denk vooral niet dat je een van ons bent, zo was de boodschap. Jij bent anders en anders staat gelijk aan fout. En zo zocht ik mijn weg en probeerde ik staande te blijven in een wereld die niet op mij zat te wachten. Tenminste, niet op de vreemde vogel die ik blijkbaar was. Het socialiseringproces kon beginnen. Aanpassen moest ik en wel onmiddellijk. Psychologisch geschoolde pseudodeskundigen


probeerden mij in een hoekje te duwen, mij te labelen met etiketten die totaal niet overeenkwamen met mijn gedachten, gevoelens en gedragingen en een persoon van mij te maken die ik zelfs met de beste wil ter wereld niet kon worden. Ervan overtuigd geraakt dat mijn klachten voortkwamen uit de onwil om op een sociaal aangepaste manier te functioneren, poogden zij gedragingen bij mij af te dwingen die ik niet kon bevatten en dus ook niet in de praktijk kon brengen. Gezien mijn hoge cognitieve intelligentie vonden deze pseudodeskundigen mijn onvermogen zo ongeloofwaardig dat het etiket 'onwil' steeds weer bevestigd werd. Ik was een onwillige lastpak en ik maakte het er allemaal zelf naar. Op sympathie hoefde ik zeker niet te rekenen. Op passende hulp al helemaal niet. Eigen wil? Zelfbeschikking? Autonomie? Allemaal smoesjes om er vrijwillig een zooitje van te maken en mijn onredelijke zin door te drijven, aldus de mensen die dankzij mijn zogenaamde onaangepastheid hun hypotheek konden betalen. Tot er ineens een psycholoog was die een vorm van autisme bij mij vermoedde. De aanleiding was best komisch. Ik werd op verzoek van mijn toenmalige behandelaar getest op AD(H)D en het was overduidelijk dat die diagnose niet op mij van toepassing was. Sterker nog: mijn antwoorden tijdens deze test wezen meer op autisme. De testpsycholoog gaf aan dat ze mij hier graag op wilde testen, maar dat zij officieel toestemming nodig had van mijn behandelaar. Ik moest die toestemming zelf vragen, maar dat was volgens haar geen enkel probleem. Nu was mijn contact met die behandelaar niet bepaald positief te noemen, wat gezien bovenstaand verhaal niet zal verbazen. Toch had ik ergens nog een sprankje hoop dat ook hij het raadsel van mijn disfunctioneren wilde ontrafelen en toestemming wilde geven voor deze test. Valse hoop! De man lachte mij recht in mijn gezicht uit. Autisme, wat een onzin, daar was ik veel te taalvaardig voor! Kom nou zeg, dat ik hem werkelijk met zulke kolder lastig durfde te vallen. Ik kon toch praten? Ik kon toch woorden produceren? Ik kon toch schrijven? Nou dan, ga toch weg met je autisme! Wat dacht ik nu, dat ze een of andere testfabriek waren waar je naar believen op van alles en nog wat getest kon worden? Nee hoor, we gingen gewoon door met de behandeling. Dat die niet aansloeg, daar moest ik geen 'excuses' zoals autisme voor verzinnen, nee, ik moest gewoon maar eens kritisch naar mezelf en mijn eigen gedrag gaan kijken. (Zeer ongewaardeerde voormalige behandelaar, ik deed en doe niet anders. Ik ben mijn strengste rechter; daar heb ik jou niet voor nodig) Meerdere onproductieve sessies volgden. Het onderwerp autisme was taboe verklaard. Ik werd op intake gestuurd voor een therapie die totaal niet aansloot bij mijn klachten, maar een keuze had ik niet echt. Ja, ik was vrijwillig in behandeling, dus ik kon vertrekken wanneer ik wilde, maar wat was het alternatief? De GGZ had mij heel goed duidelijk gemaakt dat ik op eigen kracht alles zou verpesten en zelf was ik ook niet bepaald tevreden over mijn manier van functioneren, dus ik moest wel. Welke vooruitzichten had ik nog? Misschien hadden ze wel gelijk en was ik wel gewoon een onwillige lastpak. Misschien had ik wel gewoon keiharde oordelen en discipline nodig. Of toch niet? Ik ontmoette een aantal mensen met autisme en met een van hen bouwde ik een goed contact op. Tenminste, dat dacht ik. Later bleek dit erg mee te vallen, maar een positieve bijdrage heeft deze persoon zeker geleverd. Mede dankzij zijn steun en aanmoediging besloot ik naar stichting MEE te gaan en mijn probleem voor te leggen. De autismeconsulent vond een onderzoek zinvol, maar mijn toenmalige huisarts – schoothondje van de GGZ – weigerde een doorverwijzing te geven. Er ontstond veel onduidelijkheid over de vraag of ik nu wel of niet getest kon worden door de organisatie die MEE in gedachten had en die onduidelijkheid werd mij teveel. Ik ging zelf op zoek naar een vrijgevestigde psycholoog die mij kon testen en zo belandde ik bij Elke Ederveen van Psychologenpraktijk voor autisme. Ik wist niet wat ik meemaakte! Waar de GGZ mij kleinhield, voor mij invulde en over mij oordeelde, zo vroeg Elke mij hoe ik mijn klachten nu eigenlijk beleefde. Ze dacht niet voor mij, ze vroeg na. En wanneer ze twijfelde of ze mij wel goed begrepen had, checkte ze het bij mij. Voor het eerst sinds jaren had ik het idee dat een psycholoog wilde weten hoe ik werkelijk in het leven stond in plaats van hoe hij of zij dacht dat ik in het leven stond. Voor het eerst sinds jaren werden mijn woorden niet verdraaid om maar binnen een vooraf bepaald hokje te passen. Voor het eerst sinds jaren werd ik gehoord. Gesterkt door het besef dat alles nog niet verloren was, beëindigde ik mijn behandeling bij de


GGZ. Het onderzoek bij Elke was zwaar, maar zinvol. Mijn daadwerkelijke klachten kwamen eindelijk aan bod. En niet alleen mijn klachten, maar ook mijn sterke kanten. Het thema 'intense interesses' bracht ons bij mijn grote, allesomvattende liefde voor schrijven en ik wist niet wat ik hoorde toen Elke mij vroeg of ik voor haar website columns over autisme wilde schrijven. Mijn vermogen om mijn beleving goed onder woorden te brengen wilden en willen wij inzetten om mensen zonder autisme te laten zien wat het nu eigenlijk inhoudt. Om vooroordelen en onwetendheid te bestrijden en plaats te laten maken voor begrip en dialoog. (Ja, zeer ongewaardeerde voormalige behandelaar, ik blijk wel degelijk een vorm van autisme te hebben. Asperger, om precies te zijn. Ja, ik kan praten en ik kan schrijven. Dat gaat gewoon samen met mijn diagnose. Lees mijn columns maar) Ik bleek dus Asperger te hebben. Achtentwintig jaar oud, jarenlang beschimpt en afgesnauwd door de GGZ, jarenlang aangezien en behandeld voor iets dat ik niet bleek te zijn. De onwetendheid van de buitenwereld, zelfs een zogenaamd professionele buitenwereld, had meer schade aangericht dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Er was geblunderd, diagnostisch geblunderd. Ik had therapieën gevolgd die totaal niet geschikt voor mij waren. Jarenlange misdiagnoses en wanbehandelingen hadden mijn zelfbeeld en mijn veiligheidsbesef ernstig beschadigd. Er moest iets gebeuren. Dat 'iets' zijn mijn columns. Oktober 2012, de maand van mijn diagnose, verscheen mijn eerste column op de website van Psychologenpraktijk voor autisme. Er zouden er nog velen volgen en ook nu, inmiddels dertig, ben ik nog steeds zeer gedreven. Net als Elke wil ik dat mensen – of het nu gewoon de omgeving is, of onwetende behandelaren – weten wat autisme inhoudt. Dat ook een taalvaardig, verbaal sterk persoon een vorm van autisme kan hebben. Dat ze de klachten die iemand aangeeft serieus moeten nemen en open moeten staan voor verschillende verklaringen en niet alleen voor de verklaring die het beste binnen hun straatje past. Wat ik heb meegemaakt, wens ik niemand toe. Vooroordelen, beschimpingen en autoritarisme dienen plaats te maken voor openheid, dialoog en zelfbeschikking. Samen met Elke hoop ik van harte dat mijn columns zullen bijdragen aan een nieuw perspectief. Mijn columns blijven op Elke's website verschijnen. Haar website is de basis. Toch wil ik iets extra's. Ik wil dat mensen mijn columns ook gebundeld kunnen lezen. Dat ze kunnen bladeren van de ene naar de andere column en de bundel altijd bij zich kunnen dragen. Tegelijkertijd wil ik dat alle columns samen een geheel vormen; niet alleen inhoudelijk, maar ook fysiek. Zo wordt de samenhang tussen al die verschillende columns nog beter zichtbaar. Vandaar deze bundel. Ik hoop dat jullie ze graag lezen en graag van ze leren.

Over Wendy Schuchmann 20 januari 1984: een columnist werd geboren. Toegegeven: als baby zat ik niet fanatiek aan mijn columns te werken. Integendeel: als baby lag ik vooral fanatiek te huilen. Ik snapte er namelijk niets van. Gedachten die ik nog niet als zodanig herkende, schoten door mijn hoofd: wat is dit voor wereld? Wat gebeurt er allemaal om mij heen? Waarom zijn er overal geluiden? Wie zijn al die mensen? Gedachten die in de loop der jaren steeds urgenter zijn geworden en waar ik nog steeds geen sluitend antwoord op heb gekregen. Ondertussen verwacht die vreemde buitenwereld wel dat ik mij volledig aanpas en precies zo word als ieder ander. Onmogelijk, want hoe kun je worden wat je niet eens begrijpt? Hoe kun je je aanpassen aan een mentaliteit die fundamenteel afwijkt van je eigen belevingswereld? Hoe kun je leven volgens normen die je niet aanvoelt, maar die wel tot het sociale basispakket van zogenaamd aangepaste burgers behoren? Hoe kun je weten wat niet expliciet wordt benoemd? Ik heb het mij altijd afgevraagd. Ik heb altijd geprobeerd te zijn wie ik verwacht werd te zijn, zonder enig positief resultaat. Al sinds ik mij kan herinneren heb ik het gevoel van een andere planeet te komen en na jarenlang diagnostisch geblunder van mensen die zichzelf professionals durfden te


noemen, ben ik in oktober 2012 gediagnosticeerd met Asperger, een vorm van autisme. Deze diagnose is gesteld door Elke Ederveen. Tijdens het onderzoekstraject dat ik bij Elke heb doorlopen, kwam mijn enorme fascinatie voor schrijven ter sprake en dit heeft ertoe geleid dat ik voortaan columns schrijf over mijn ervaringen met autisme. Mijn columns verschijnen maandelijks op haar website. Ons gezamenlijke doel is dat mensen op wie de diagnose niet van toepassing is, ontdekken hoe mijn leven met autisme eruitziet. Een kijkje in mijn binnenwereld en tegelijkertijd een ontdekkingsreis. Een reis die vragen op zal roepen, maar ook antwoorden zal geven. Een reis die kan leiden tot fascinatie en tot irritatie. Een reis die nooit ophoudt: niet voor mij en niet voor de buitenwereld. Gelukkig ben ik leergierig en gelukkig zijn jullie dat ook. Tickets boeken, tassen inpakken, reis- en annuleringsverzekeringen afsluiten: het is allemaal niet nodig. Scroll naar beneden, klik op de hyperlinks en de reis kan beginnen!

Winkels, prikkels en de onvermijdelijke vermoeidheid Je hebt mensen die het leuk vinden om zonwering voor hun woning uit te zoeken. Je hebt mensen die dat niet leuk vinden. Tot welke groep ik nu precies behoor, heb ik nog niet besloten. Wat ik wel weet, is dat de specifieke shopexpeditie die ik in het kader van mijn zoektocht naar zonwering heb ondernomen, absoluut niet voor herhaling vatbaar was. Het antwoord op de ‘waarom vraag’ hangt samen met mijn grote behoefte aan voorspelbaarheid en mijn overgevoeligheid voor prikkels. Het begon allemaal zo veelbelovend. Mijn moeder stelde voor om luxaflex te kopen bij de Xenos. Een goed idee, zo dacht ik, want de Xenos stond bekend om haar leuke, betaalbare producten. Vol goede moed begaven wij ons naar het Rijswijkse winkelcentrum ‘In de Boogaard’, waar de plaatselijke Xenos gevestigd is. Eenmaal in de winkel aangekomen, wachtte mij een onaangename verrassing. Het vriendelijke winkelmeisje deelde ons mede dat de luxaflex was uitverkocht en hoogstwaarschijnlijk niet meer geleverd zou worden; het bleek om een aanbieding te gaan. Wat nu? De gedachten raasden door mijn hoofd en volgden elkaar in een rap tempo op. ‘Ik heb zonwering nodig.’ ‘Wij hadden afgesproken dat dit luxaflex van de Xenos zou zijn.’ ‘Maar de luxaflex van de Xenos is uitverkocht.’ ‘Nu kan ik geen zonwering aanschaffen.’ ‘Maar ik heb zonwering nodig.’ ‘Dat kan niet! De luxaflex van de Xenos is uitverkocht.’ ‘Maar ik heb…’ Enzovoorts, enzovoorts. Met trillende benen stond ik voor een grote voorraad rolgordijnen; ik registreerde ze wel, maar zag ze niet. Mijn moeder zag ze wel en stelde voor om in plaats van luxaflex rolgordijnen te kopen. Half aanwezig, half afwezig stemde ik hiermee in en bekeek ik de vele rollen die langs de wand opgesteld stonden. Ik zag drie soorten rolgordijnen: lichtbruine stokjes, lichtbruine en donkerbruine stokjes die elkaar afwisselden en natuurlijk stoffen rollen in een enkele kleur. Vol enthousiasme wees mijn moeder mij op het veelzijdige lichtbruine, donkerbruine rolgordijn, dat ik direct afwees. ‘Veel te chaotisch, ik krijg er pijn in mijn ogen van!’ Nadat ik voor de witte stoffen rol had gekozen, was het tijd om de maten te bepalen. Ineens besloot mijn moeder dat ze nog even de klusjesman moest bellen om te checken of hij eigenlijk wel rolgordijnen op kon hangen. Onzekerheid! Onduidelijkheid! Daar gaan we weer! Mijn ademhaling versnelde en in mijn hoofd voelde ik een zacht gebonk. Mijn benen werden slap, ik begon te trillen en ik kreeg het koud. Ik nam fysiek afstand van de rolgordijnen en trok mij terug in de gordijnenhoek. Wat een scala aan kleuren! Waar de rolgordijnen nog uit drie verschillende soorten bestonden, leken de makers van de gordijnen zich gebaseerd te hebben op alle kleuren van de regenboog. Kon het nog chaotischer?


Ik had mijn moeder nog niet opgemerkt. ‘We kunnen natuurlijk ook voor gordijnen kiezen’, zei ze, terwijl ze met haar hand langs het rode gordijn streek en daarmee mijn gedachtenketen weer in gang zette. ‘Nee! Niet weer verandering!’ ‘Ik snap er niets meer van!’ ‘We zouden toch voor rolgordijnen kiezen?’ ‘Waarom moeten de gordijnen er dan ineens bij betrokken worden?’ ‘We zouden voor rolgordijnen kiezen!’ ‘We waren er toch uit?’ Ik schudde mijn hoofd. ‘We zouden rolgordijnen kopen.’ Tijd om de maten te bepalen. De maten van de rolgordijnen bleken niet overeen te komen met de maten van mijn ramen en hoewel ik een goed cijfermatig inzicht heb, liet dit inzicht mij op dat moment volledig in de steek. Ik wist niets meer. De enige gedachte die ik nog kon denken, was de gedachte dat ik niet meer kon denken. Mijn hoofd was vol van prikkels en vermoeidheid, maar qua constructieve gedachten helemaal leeg. ‘Doen jullie het maar. Jullie kunnen het nu beter dan ik.’ En inderdaad brachten mijn moeder en het vriendelijke winkelmeisje het er samen prima van af. Op mijn tafel ligt inmiddels een briefje met de precieze maten. De rolgordijnen liggen in de gang. In het weekend worden ze opgehangen door de klusjesman. En ik? Ik lig op de bank, onder mijn warme dekbed, mijn voeten ingepakt in wintersokken. Onder mijn hoofd ligt een comfortabel kussen. Het maakt niets uit. Ik heb meer last van kou en vermoeidheid dan ik in deze column zou kunnen beschrijven. Het boek op mijn schoot ligt er tevergeefs. Mijn hoofd neemt niets meer op. Ik kan mij zo voorstellen dat het kopen van zonwering voor velen een vermoeiende klus is. Voor mij staat het gelijk aan een wandeling van vijftien kilometer. Hoewel, dat is niet waar. Ik heb jaren geleden zo’n wandeling gemaakt en toen was ik minder moe dan nu.

Sociale media en mijn sociale onvermogen Sinds begin deze eeuw participeren diverse medeburgers in online communities die algemeen bekend zijn onder de naam sociale media. Het idee achter deze communities is dat mensen contacten leggen en informatie delen met degenen die zij tot vrienden hebben verkozen. Nu hoeven deze vriendschappen uiteraard niet zo diep te gaan als de vriendschappen die wij dagelijks kunnen aanschouwen in programma’s als Goede Tijden, Slechte Tijden; het op de hoogte zijn van elkaars bestaan is vaak al voldoende om elkaar met een plaatsje in de vriendenlijst te vereren. En wanneer deze stap eenmaal is gezet, is er weinig dat deze kunstmatig gecreëerde vriendschappen nog tegenhoudt: favoriete muziek, inspirerende quotes, flitsende foto’s en gewijzigde relatiestatussen worden vol enthousiasme met elkaar gedeeld. Uiteraard moet hier ook op gereageerd worden, want men is tenslotte bevriend. Om het reageren zo optimaal mogelijk te laten verlopen, hebben de online communities diverse reactiemogelijkheden toegevoegd: van de vind ik leuk knop tot de retweet, alles wordt in het werk gesteld om de online vriendschap in stand te kunnen houden. Perfect voor mij, zo dacht ik toen ik voor het eerst met sociale media in aanraking kwam. Kon het mij kwalijk worden genomen? Het leek ook echt perfect. Denk je eens in: een jonge vrouw, geïnteresseerd in menselijk contact en vol goede intenties richting de medemens, maar tegelijkertijd in het bezit van een beperking die sociaal contact af en toe flink moeilijk maakt. En dat, beste lezer, is een groot understatement. Want: hoe spreek ik iemand aan? Wat moet ik zeggen en wat niet? Ben ik verplicht eerst het standaard praatje te houden over het onaangename weer, of mag ik direct een betoog houden over mijn laatst gelezen boek? Kijk ik de ander in de ogen, wat verre van prettig is, of mag ik mij beperken tot het puntje tussen de wenkbrauwen, waardoor het lijkt of ik de ander in de ogen kijk? En zo ja: hoelang moet ik daar dan naar blijven kijken? Wanneer is het gewoon vriendelijk belangstellend en wanneer wordt het hinderlijk staren? En stel je eens het tegenovergestelde voor, namelijk dat


iemand mij aanspreekt. Hoe dien ik dan te reageren? Weet ik überhaupt wel wat ik moet zeggen, of blokkeert mijn brein weer in dusdanige mate dat ik alleen enige onsamenhangende kreten uit kan slaken? En mocht het mij wel lukken te reageren: welke intensiteit is dan gepast? Ben ik niet te ongeïnteresseerd, ben ik niet te enthousiast? Hoe merk ik dat aan mezelf, hoe merk ik dat aan de ander? Conclusie: contact leggen buiten de online wereld is een zeer grote opgave voor mij. Het historisch materialisme is eenvoudiger te begrijpen. Zo stortte ik mij vol overgave op de sociale media, die echter ook hun ongeschreven regels en codes bleken te kennen. Helaas werden die codes niet als een handleiding bij aanmelding afgeleverd. Nee, ook in deze online vorm van contact leggen bleek een groot sociaal inzicht noodzakelijk te zijn. Tenminste, dat concludeer ik op basis van het aantal mensen dat mij in de loop der tijd heeft ontvriend of ontvolgd, zonder dat ik ook maar enige onaardige of ongepaste update geplaatst heb. Ik post updates over mijn schrijfdrang, mijn favoriete muziek, mijn favoriete quotes, en af en toe over mijn privéleven. Flitsende foto’s van sociale gelegenheden plaats ik niet, aangezien ik nauwelijks een kennissenkring heb. Mocht ik naar evenementen gaan, dan maak ik daar doorgaans geen melding van, want niet iedereen hoeft te weten waar ik op elk moment van de dag verblijf. Ik stel mij dus open, maar behoedzaam op. Wat doe ik dan verkeerd? Ik zou het echt niet weten. Zelfs in mijn updates is mijn sociale onvermogen nog merkbaar. Maar hoe dan precies? Ik pieker en ik peins, maar ik kom er niet uit. Maar misschien hoeft dat ook niet. Blijkbaar is dit gewoon wie ik ben en is het beter om er dan maar volledig open over te zijn, zodat ik mij ook niet meer hoef af te vragen wat er toch mis is met al die vriendelijke, gepaste updates van mij. Onlangs heb ik mijn diagnose via Twitter kenbaar gemaakt en tot mijn grote verbazing - en, toegegeven: tot mijn grote opluchting - werd ik nauwelijks ontvolgd. Dit bevestigt wat ik eigenlijk allang wist: sociale wenselijkheid past niet bij mij. Niet in de offline wereld, maar ook niet in de online wereld. Ik ben wie ik ben en hoe minder ik mezelf hoef te veranderen, hoe minder hinder ik ondervind. Uiteraard zal ik altijd hinder blijven ondervinden in mijn sociale functioneren, maar dan liever naar aanleiding van mezelf dan naar aanleiding van een rol. Ik creëer geen online identiteit meer. Ik besta tenslotte al.

Het vraagstuk van de onoprecht getoonde belangstelling Er zijn van die zaken die ik maar moeilijk kan begrijpen. Afgestudeerd of niet, sommige vraagstukken gaan mijn verstand gewoon te boven. De vraag hoe je een kastje in elkaar zet, bijvoorbeeld. En nee, de gevisualiseerde handleidingen van de Ikea helpen mij daar niet bij. Ik zou zelfs durven beweren dat zij het alleen maar moeilijker maken. Het andere vraagstuk dat ik maar niet op kan lossen, is van iets complexere aard en heeft vooral betrekking op het huidige maatschappelijke klimaat. Waarom wordt er enerzijds van burgers verwacht dat zij zo hard mogelijk studeren, terwijl anderzijds de ene maatregel na de ander wordt voorgesteld om studenten het leven zo zuur mogelijk te maken? Vreemde materie. Maar het vraagstuk waar ik echt niet uitkom, is nog veel ingewikkelder dan bovenstaande kwesties tezamen. Het heeft namelijk betrekking op menselijk contact. Het is het vraagstuk van de onoprecht getoonde belangstelling. Het afgelopen jaar werd ik meerdere malen noodgedwongen met dit vraagstuk geconfronteerd. Deze confrontaties waren mij niet duidelijk en riepen vooral veel vragen bij mij op. Dat het überhaupt confrontaties waren, kwam ik ook pas achter toen het eenmaal te laat was. Toen eenmaal was gebleken dat ik in sociaal opzicht weer flink had zitten blunderen. Laten wij twee van deze situaties eens nader bekijken. Confrontatie een vond plaats aan het begin van 2012. Het was koud en ik zocht tevergeefs warmte bij een heerlijk kopje kruidenthee. Tijdens mijn persoonlijke theemoment werd ik begroet door een kennis, een vriendelijke jongeman die ik een keer eerder had gesproken en die mij vroeg hoe het met mij ging. Gedachten raasden door mijn hoofd, want hoe ging het eigenlijk met mij? Verschillende ideeën kwamen in mij op. Enerzijds was mijn situatie allesbehalve positief; ik had last van mijn luchtwegen, twijfelde aan mijn schrijfkwaliteiten en miste de aanwezigheid van een partner in mijn


leven. Op basis van deze feiten had ik dus kunnen antwoorden dat het slecht met mij ging. Toch besloot ik, op basis van andere feiten, dit antwoord te verwerpen. Ik was namelijk sterk gemotiveerd om mijn vreemdheid - wat nu autisme blijkt te heten - te overwinnen en eindelijk eens een prettig leven op te bouwen. Tegelijkertijd was ik vol hoop dat het mij ook daadwerkelijk zou lukken. En zolang er nog hoop aanwezig is, kun je nooit beweren dat het slecht met je gaat. Zo gaf ik, in alle oprechtheid, het volgende antwoord: ‘Gaat wel.’ Blijkbaar was dit niet het antwoord waar mijn kennis op had gehoopt. ‘Gaat wel?,' vroeg hij op luide toon. ‘Hoe bedoel je, gaat wel? Wat is dat nu weer voor een antwoord? Het gaat goed met je, toch? Gewoon goed.’ Totaal overdonderd haalde ik mijn schouders op. Het ging niet goed en dus kon ik dat ook niet zeggen. Waarom vroeg hij eigenlijk hoe het met mij ging als hij het antwoord al voor mij bepaald had? Confrontatie twee vond slechts enige tijd geleden plaats, namelijk herfst 2012. Net aangekomen in een van mijn minst favoriete horecagelegenheden nam ik plaats tegenover een andere mannelijke kennis die ik in zakelijk opzicht zou spreken. Nu was mijn sympathie voor deze jongeman niet bijzonder groot, maar zijn vraag hoe het met mij ging wilde ik uiteraard eerlijk beantwoorden. Hij vroeg het tenslotte niet voor niets, zo bleef ik redeneren. ‘Slecht,' zo zei ik vol overtuiging. ‘Ik word soms gewoon gestoord van al die communicatieproblemen die ik met andere mensen heb. Echt alles wat ik zeg wordt telkens op een zo negatief mogelijke manier uitgelegd, alsof ik een of andere heks ben ofzo. Net weer met mijn moeder. Bah, ze kent mij zo langzamerhand toch wel een beetje, zou je denken?’ En toen was het stil. Heel even maar, want mijn kennis brabbelde enige relativerende woorden dat het allemaal vast wel meeviel en dat hij nooit iets aan mij had gemerkt. Daarna begon hij ineens over zijn nieuwste technologische speeltje. Ik was stomverbaasd. Had ik iets verkeerd gezegd? Hij wilde toch weten hoe het met mij ging? Nee, dat wilde hij niet, evenmin als de kennis uit voorbeeld een dat wilde. Na veel lezen, denken en praten over menselijke communicatie is mij een ding duidelijk geworden: de meeste mensen communiceren om een positieve sfeer tussen henzelf en de ander te creëren. En een positieve sfeer heeft niets te maken met luchtwegklachten, gebrek aan zelfvertrouwen, eenzaamheid en communicatiestoornissen. Integendeel. Een positieve sfeer wordt gecreëerd door antwoorden als: ‘Goed hoor, en met jou?’ en ‘Ja, zo zijn gangetje.’ Of, de ergste van allemaal: ‘Je weet wel, druk, druk, druk.’ Positieve doch nietszeggende standaardantwoorden zijn blijkbaar de manieren om een gezellig gesprek op gang te brengen. Ik kan het doorgronden, maar niet echt begrijpen. Ik vind het namelijk behoorlijk onverschillig en dat is apart, aangezien ik zelf degene ben die regelmatig van onverschilligheid beschuldigd wordt. Onterecht, als je het logisch beschouwt. Als er iemand is die interesse heeft in het leven van anderen, ben ik het wel. Heel simpel: ik vraag niet vaak hoe het met mensen gaat, maar als ik het vraag, dan meen ik het oprecht. Ik vraag het niet als ik het niet wil weten. Dus als ik het vraag, wees dan vereerd, omdat dit inhoudt dat ik jouw wetenswaardigheden belangrijk vind. Dit geldt dus blijkbaar niet voor iedereen. Het vraagstuk van de onoprecht getoonde belangstelling blijft mij behoorlijk bezighouden. Gelukkig denk ik een oplossing te hebben gevonden, waarmee ik enerzijds het verwachte antwoord geef en anderzijds mijn respect voor de waarheid in acht houd. Mocht een kennis mij vragen hoe het met mij gaat, dan vertel ik niet dat ik de afgelopen maanden gekwetst ben in de liefde en dat ik terugverlang naar de gedachten van hoop die ik eerder dit jaar heb gekoesterd. Noch vertel ik dat mijn luchtwegen wederom slecht reageren op het winterse weer. En dat mijn frustratie over menselijke communicatie inmiddels een hoogtepunt heeft bereikt, houd ik ook maar voor mezelf. Toch zal ik eerlijk zijn. Ik antwoord namelijk: ‘Je weet wel, druk, druk, druk.’ Het is nog waar ook. Ik heb het ontzettend druk en wel met het leren doorgronden van menselijke drijfveren en het bedenken van een goede strategie om hier adequaat op te kunnen reageren, elke keer opnieuw. Als dat geen drukte is, weet ik het ook niet meer.

Het raadsel van de achterliggende intentie


Communicatie is een ingewikkelde kwestie. Het lijkt misschien simpel: persoon A produceert stemgeluid en persoon B geeft hier een reactie op, waarbij stemgeluid uiteraard weer een noodzakelijke voorwaarde is. Persoon A reageert weer op de reactie van persoon B en zo wordt er over en weer stemgeluid geproduceerd. Een ander woord voor dit uitwisselen van boodschappen en geluiden is communicatie. Persoon A en persoon B communiceren omdat zij hier op de een of andere manier belang bij hebben: wellicht vinden zij elkaar prettig gezelschap of willen zij een zakelijke deal sluiten. Andere mogelijkheden zijn er ook: beide personen zitten samen op een terrasje en discussiëren over het delen van de rekening. Of persoon A is aanhanger van de SP en probeert de VVD stemmende persoon B van zijn standpunten te overtuigen. Het kan allemaal. Toch is er ook nog een andere mogelijkheid: persoon A is een man die het alleen-zijn zat is en persoon B is een vrouw die gewoon een gezellig gesprek wil voeren. En dat is nu precies waar het allemaal misgaat. Mochten jullie het nog niet doorhebben: met enige regelmaat ben ik persoon B. Een jonge vrouw, volgens de maatschappelijke normen in de bloei van haar leven. Onhandig in sociaal contact, maar tegelijkertijd geïnteresseerd in een goed gesprek. Dat dit met het andere geslacht is, hoeft geen enkel probleem te zijn. Discussies met mannen zijn best interessant. Voor zover is alles goed. Of nee, zo lijkt het. Het probleem is namelijk dat ik niet tussen de regels door kan lezen en dat ik alleen uitga van wat er gezegd wordt, niet van wat er eigenlijk bedoeld wordt. Op deze manier kom ik af en toe voor verrassingen te staan die in het gunstigste geval gênant zijn en in het slechtste geval behoorlijk irritant. Mannen staan bekend als directe wezens. Is er iets, dan zeggen zij dat gewoon. Liefjes beweren dat alles goed is en een paar weken later de vreemdste dingen achter je rug om beweren, is gedrag dat doorgaans aan vrouwen wordt toegeschreven. Het idee hierachter is dat mannen volledig open zijn over wat ze willen, denken en bedoelen. Dat zij geen zijwegen bewandelen om op een onopvallende manier hun doel te behalen. Ik dacht echt dat het zo in elkaar zat. Wat een desillusie om te ontdekken dat het toch iets genuanceerder ligt. Ook mannen zijn niet altijd volledig open en eerlijk. Ook zij hebben weleens de neiging hun werkelijke intenties te verhullen. Ik vind dit af en toe behoorlijk onprettig. Als een man zegt vrienden te willen zijn of gewoon gezellig te willen kletsen, dan geloof ik dat. Als er stiekem een andere intentie is, dan heb ik dat niet door. Hoe zou ik het door kunnen hebben? Ik weet niet eens hoe andere mensen denken of wat zij ervaren, laat staan dat ik aan hun non-verbale communicatie af zou kunnen leiden wat zij nu eigenlijk, diep van binnen, ongezegd, zouden willen. Zonder specifieke mannen te kijk te willen zetten, kan ik vermelden dat het bekende patroon vaak optreedt. Ik word online of offline benaderd, op een normale, niet flirtende manier. Tenminste, ik ervaar het als niet flirtend. Misschien dat ik flirten alleen bij de meest expliciete players opmerk, maar dat terzijde. Na een of meer gesprekken, die volkomen onschuldig zijn, treden er ineens verwachtingen op. Er wordt ineens gerefereerd aan een band die er wat mij betreft helemaal niet is. Er worden meer persoonlijke, verwachtingsvolle dingen gezegd die mij absoluut niet aanstaan. Er is ineens een ‘ons’ die ik niet ken en ook niet wil kennen. Ik word er zenuwachtig van en begrijp niet wat er in de tijd tussen het eerste contact en het moment van besef gebeurd is. Wat heb ik niet gezien? Wat heb ik niet doorgehad? Welke woorden heb ik ten onrechte vriendschappelijk geïnterpreteerd, terwijl de ander er blijkbaar een diepere, minder onschuldige bedoeling mee had? Ik analyseer het contact en kom er niet uit. Hun woorden zijn voor mij nog steeds volkomen onschuldig en mijn gedrag is op geen enkele manier uitnodigend bedoeld. Wat is er dan misgegaan? Welke impliciete boodschap heb ik gemist? Als ik ergens behoefte aan heb, dan is het een bepaalde intuïtie die mij vertelt welke intenties mannen hebben in een contact. Ik hoop dat ik dit aan kan leren. Het zou mij veel irritatie en teleurstelling besparen. Ik zou mij niet meer hoeven ergeren aan verwachtingen die ik niet kan en wil waarmaken, maar ik zou ook niet meer teleurgesteld hoeven zijn. Teleurgesteld omdat een leuk contact niet meer kan blijven voortbestaan vanwege onbeantwoorde intenties, maar tevens teleurgesteld omdat ik zo langzamerhand niet meer weet hoe ik überhaupt op mannen moet reageren en op voorhand al wantrouwend ben. Als ik doorheb welk persoon welke intenties heeft, dan kan ik een goed contact opbouwen met degenen die gewoon vriendschap willen en mij distantiëren van degenen die verwachtingen blijken te koesteren. Behalve dan in het uitzonderlijke geval dat ik die verwachtingen


deel, maar hoe ik om moet gaan met een wederzijdse romantische interesse, dat is nog veel ingewikkelder dan het zojuist besproken vraagstuk. Dat is een aparte column waard.

Tergende telefonische toestanden Het is een maatschappelijk geaccepteerd communicatiemiddel en tevens de bron van vele financiÍle ongemakken. Mensen kopen de meest flitsende, geavanceerde apparaten om hun behoefte aan dit fenomeen in daden uit te drukken. Ik herken mij hier niet in. Ik wil er niets mee te maken hebben. Wanneer het even kan, geef ik de voorkeur aan e-mail. Toch ontkom ook ik niet aan de sociale plicht om af en toe naar de telefoon te grijpen. Bellen, een van mijn minst favoriete bezigheden. Ik kan er absoluut niet tegen. Communicatie is al lastig genoeg, maar het puur op intuïtie moeten inschatten wanneer je mag spreken en wanneer je moet luisteren, het volledig op de toon moeten afgaan om te ontdekken of je iets verkeerds hebt gezegd, zonder te beseffen dat je iets verkeerds hebt gezegd, het niet weten wanneer het gepast is om de verbinding te verbreken, dit alles geeft veel te veel spanning. Wanneer dan ook nog eens de situatie ontstaat dat de persoon aan de andere kant van de lijn er een strijd van wil maken, zou ik het liefst direct te verbinding willen verbreken, om nooit meer terug te hoeven bellen. Helaas is dit geen onrealistisch scenario. Soms gebeurt dit juist met de mensen die ervoor betaald worden om een positieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de ander. Op mij hebben zij op zo’n moment een tegenovergesteld effect, zoals blijkt uit het volgende verhaal. Ik was destijds in behandeling bij een niet nader te noemen centrum voor psychomedische zorg. Dit naar aanleiding van een aandoening die ik achteraf gezien helemaal niet bleek te hebben. Vanwege ziekte kon ik niet op mijn afspraak verschijnen. Vol zenuwen en goede bedoelingen belde ik naar het secretariaat en probeerde ik mijn afmelding zo duidelijk mogelijk te formuleren. Dit helaas zonder enig positief resultaat. De telefoniste meende mij een stortvloed aan vragen te moeten stellen, waarin de motivatie en oprechtheid van mijn afmelding ernstig in twijfel werden getrokken. Voor mij was het onmogelijk deze vragen te beantwoorden. Zij volgden elkaar in een rap tempo op. Bovendien was de formulering van haar vragen dusdanig dwingend en sturend dat mijn brein bijna automatisch in opstand kwam. Ik mompelde enkele sociaal-wenselijke antwoorden en verbrak de verbinding. Dit bleek niet verstandig, want al snel werd ik telefonisch benaderd door mijn behandelaar. Mijn aanvankelijke weigering om op te nemen had weinig resultaat; de professional in kwestie bleef net zo lang bellen tot ik het spuugzat was en van pure ellende de telefoon opnam. Na opnieuw een zedenpreek over mijn afwezigheid en een aansporing om hoe dan ook morgen wel aanwezig te zijn te hebben aangehoord, was ik nauwelijks meer tot communicatie in staat. Waar bellen sowieso al moeilijk voor mij is, bereikt bellen naar een wantrouwende en drammende instantie de grenzen van het (on)mogelijke. Nadat mijn moeder deze organisatie opnieuw van mijn situatie op de hoogte had gesteld, kreeg zij te horen dat ik een volwassen vrouw was en dus zelf diende te bellen. Dat zij dit met hun bestraffende gedrag al volstrekt onmogelijk hadden gemaakt, was een optie die blijkbaar niet in hen opkwam. In mij kwam het wel op, en hoe. Deze zoveelste negatieve ervaring met bellen heeft deze handeling voor mij alleen maar moeilijker en belastender gemaakt. En dan hebben we het nog niet eens over mijn toegenomen angst gehad.

De eerste indruk brengt ongeluk Vraag een willekeurig persoon wat ons als mensen onderscheidt van andere diersoorten en je krijgt hoogstwaarschijnlijk het welbekende antwoord dat de mens een rationeel denkend wezen is. Waar andere diersoorten zich laten leiden door driften en primaire impulsen, zo denkt de mens eerst over zijn acties na. Aldus het heersende dogma. Ik heb het altijd verbazingwekkend gevonden hoe weinig dit dogma overeenkomt met de realiteit van alledag. Ik zou natuurlijk kunnen stellen dat de meeste


mensen allesbehalve rationeel zijn en hier een algemeen verhaal over kunnen schrijven. Dit kan nuttig zijn, maar ik geloof er niet zo in. Mij zou een algemeen verhaal in ieder geval niet kunnen overtuigen, zolang ik niet ben geconfronteerd word met concrete voorbeelden uit de dagelijkse praktijk. Wie de Nederlandse taal voldoende machtig is, kan tenslotte wel een interessant betoog schrijven met scherp geformuleerde argumenten. Zolang dit betoog niet ondersteund wordt door voorbeelden en observaties, blijft het niets anders dan een uiteenzetting van ideeën en dat is nu juist niet wat ik wil. Laten we daarom eens dieper ingaan op een psychologisch verschijnsel dat het idee van irrationaliteit ondersteunt. Het is het verschijnsel dat mensen ertoe aanzet om een partner te kiezen, een sollicitant aan te nemen of op een volksmenner te stemmen. Maar het is ook het verschijnsel dat mensen ertoe aanzet een potentiële partner af te wijzen, een sollicitant naar huis te sturen en een weldenkende politicus met zetelverlies af te straffen. Het is de eerste indruk en die brengt mij ongeluk. Op de een of andere manier is het mij zelden gelukt om mensen op het eerste gezicht voor mij te interesseren. Niet dat ik hier altijd keihard voor heb gevochten of dat ik al mijn bestaande en nietbestaande charmes heb ingezet om zo gunstig mogelijk over te komen. Zo expliciet heb ik mezelf nooit aangeprezen. Voor echte zelfpromotie ben ik toch iets te bescheiden, vrees ik. Toch probeer ik wel degelijk mijn positieve kanten te laten zien wanneer ik met mensen in contact kom. Ik probeer opgewekt te zijn, interesse te tonen en over dingen te praten die ik interessant vind, zodat duidelijk wordt dat ik een vriendelijk, belangstellend en enthousiast persoon ben. Vreemd genoeg komen mijn sociale boodschappen nooit zo over als bedoeld. De meeste mensen vinden mij op het eerste gezicht ongeïnteresseerd, oninteressant en arrogant, terwijl dat zo ongeveer het tegenovergestelde is van hoe ik in elkaar zit. Zo herinner ik mij het eigenschappenspel van groepstherapie. Het ironische hiervan is dat ik deze groepstherapie eigenlijk nooit had mogen volgen omdat mijn toenmalige diagnose niet klopte; weer een voorbeeld van de verkeerde eerste indruk. Maar goed, ik was onderdeel van deze groep en zodoende verplicht deel te nemen aan het eigenschappenspel. De filosofie achter dit spel was dat we allemaal kaartjes moesten maken met positieve en negatieve eigenschappen en deze kaartjes in een doos moesten deponeren. Vervolgens trok iemand een kaartje met een positieve of negatieve eigenschap en moest zij (vrouwengroep) het kaartje overhandigen aan de persoon bij wie zij deze eigenschap het beste vond passen. Na twee uur kaartjes uitdelen lag er voor mijn neus een grote stapel met negatieve eigenschappen en welgeteld een kaartje met een positieve eigenschap. Helaas was dit een eigenschap die ik zelf helemaal niet zo positief vond en had ik het kaartje niet eens gekregen van een groepsgenote, maar van een therapeute. Toen ik eindelijk voldoende moed had verzameld om hier iets van te zeggen, werd ik overspoeld met opmerkingen die volgens de groepsregels onder ‘nuttige feedback’ werden geschaard. De precieze feedback zal ik mezelf en mijn lezers besparen, maar het kwam erop neer dat ik nooit iets positiefs liet zien, dus hoe konden ze dan iets positiefs van mij denken? Ik was totaal overdonderd. Al mijn inspanningen om een fijn groepslid te zijn waren onzichtbaar gebleven. Geen enkel groepslid zag ook maar iets positiefs in mij. Wat deed ik verkeerd? Was er überhaupt wel iets positief aan mij? Jazeker, zo bleek later. Los van het nogal politiek-correcte idee dat ieder mens wel iets positiefs in zich heeft, bleken mijn goede eigenschappen enkele maanden later wel op te vallen. Het spel werd namelijk nog een keer gespeeld en verdraaid, ik kreeg nog positieve kaartjes aangeboden ook. En verdraaid, ze klopten nog ook. Na maanden onzichtbaarheid werden mijn positieve kanten ineens wel gezien. Toen ik hier een opmerking over maakte, kreeg ik als antwoord dat ik deze meer had laten zien. Vreemd genoeg was ik mij in mijn herinnering niet anders gaan gedragen. De ontdekking dat de buitenwereld, om welke reden dan ook, op het eerste gezicht weinig interessants in mij ziet, wordt echter wel ondersteund door meer voorvallen dan alleen dit eigenschappenspel. Zo herinner ik mij nog die keren dat ik bij studentenuitzendbureaus langsging voor een bijbaantje en dat ik keer op keer te horen kreeg dat de vacature waar ik het over had niet bestond. De bewuste vacature prijkte echter trots op hun raam. Dit was tijdens economische hoogconjunctuur, toen de bijbaantjes volgens medestudenten voor het oprapen lagen. Verder herinner ik mij die keren dat ik tijdens werkcollege een antwoord gaf en dat de docent mij onderbrak, om vervolgens de student die daarna precies hetzelfde antwoord gaf, uitgebreid te prijzen. En natuurlijk al die keren dat ik een studiezaal binnenliep en direct al meerdere hoofden zich omdraaiden, gevolgd door een veelstemmig gefluister. Het lijken op het


eerste gezicht slechts losse incidenten, maar meerdere incidenten van dezelfde orde maken deel uit van een patroon. Een structureel patroon van aanvankelijke onderwaardering en latere verbazing wanneer deze onderwaardering onterecht bleek. Het irrationele in deze kwestie is de aanvankelijke afwijzing, zonder dat hier feiten aan ten grondslag liggen. Maar aan die constatering heb ik niet zoveel. Ik kan op zo’n moment moeilijk in discussie gaan en de feiten benoemen die tegen deze onderwaardering ingaan. Er zit niets anders op dan erkennen dat de eerste indruk allesbehalve een talent van mij is en dat de vele zelfhulpboeken die ik heb verslonden, hier nauwelijks verandering in hebben gebracht. Gelukkig ben ik nog relatief jong en geloof ik, ondanks al mijn tegenslagen op sociaal gebied, nog steeds in groei. Daarom blijf ik doen waar ik goed in ben, in de hoop dat waardering voor mijn prestaties op een gegeven moment zal samenvallen met waardering voor mij als persoon.

Een oprecht mens zonder kinderwens Feministische golven of niet, onze samenleving heeft nog steeds verschillende ideeën over vrouwen die zij weigert los te laten. Een van de meest hardnekkige ideeën - of misschien kunnen we beter van vooroordelen spreken - is dat iedere vrouw diep in haar hart toch vooral moeder wil worden. De Bijbelse aansporing ’Gaat heen en vermenigvuldigt u’ neemt in onze seculiere cultuur nog steeds een behoorlijk grote plaats in. Als ‘hoeksteen van de samenleving’ is het gezin nog steeds de norm. Als jong, opgroeiend meisje was ik mij al vroeg van deze norm bewust. Dat ik mij hier niet in kon vinden en naar alle waarschijnlijkheid ook nooit in zou kunnen of willen vinden, ontdekte ik al snel genoeg. Nu was dat voor mij niet zo’n groot probleem; ik was toch al anders dan de meerderheid, zowel in mijn eigen ervaring als in de ervaring van anderen. Dat ik op dit punt ook al afweek, was eerder een bevestiging van wat ik toch al wist dan iets waar ik over zou moeten piekeren. En dus was ik vooral verbaasd. Ik verbaasde mij over de meisjes die, wanneer er naar hun beroepskeuze gevraagd werd, moeder wilden worden. Los van mijn standpunt dat moederschap geen beroep was, kon ik mij totaal niet voorstellen dat zij hier plezier aan zouden beleven. Ik had niets met baby’s. En nee, ik had ook niets tegen baby’s. Ze waren er gewoon en dat was prima. Ik had het beste met ze voor, maar ze maakten weinig emotionele reacties bij mij los. Als beroepskeuze had ik schrijfster. Dat dit best naast moederschap kon, interesseerde mij niet. Ik werd gewoon schrijfster. Punt. Ook in de Sinterklaastijd was er geen interesse in baby’s te bespeuren. Traditiegetrouw verstuurden Bart Smit en Intertoys hun dikke gidsen om kinderen enthousiast te maken voor een scala aan puzzels, legostenen en poppen met de naam Baby Born. Nu werd Baby Born nogal enthousiast aangeprezen, wat ik dan weer vreemd vond. Waarom zou ik voor mijn plezier een pop in mijn kamer willen hebben die huilde, aandacht vroeg, getroost wilde worden, in haar broek plaste en nog hapjes eten en slokjes drinken nodig had ook? Waarom zou ik de harmonie in mijn kamer verstoren voor dingen die ik helemaal niet leuk vond? Resoluut sloeg ik de bladzijden vol Baby Born poppen om en zocht ik naar speelgoed dat mij meer aansprak. Gelukkig waren er voldoende paarden en dinosaurussen in deze cadeaumagazines te vinden. In de loop der jaren bleek mijn standpunt behoorlijk hardnekkig, maar het onbegrip van de buitenwereld ook. Hoe kon je als jonge vrouw nu geen kinderen willen? Dat wilde toch iedereen? Blijkbaar niet, maar dat was moeilijk over te brengen. Dat het niets met egoïsme, onverantwoordelijkheid of luiheid te maken had, was voor mezelf allang duidelijk, maar waarom was dat voor anderen zo moeilijk voor te stellen? Het gebrek aan empathie dat de samenleving toonde voor mensen die een andere levenskeuze maakten, was onvoorstelbaar. Maar nog irritanter vond ik de betuttelende uitspraak: ‘wacht maar tot je een paar jaartjes ouder bent, dan piep je wel anders.’ Liever werd ik erkend in mijn standpunt en als gevolg daarvan voor egoïst uitgemaakt, dan dat mijn standpunt werd gereduceerd tot puberale opstandigheid waar ik vanzelf wel overheen zou groeien. En nee, beste mensen, ik groeide er niet overheen. Geboortekaartjes die ik ontving, beantwoordde ik beleefd, geplaagd door een besef van hypocrisie omdat ik de kersverse ouders feliciteerde met iets dat ik zelf niet wenselijk achtte. Hetzelfde gold voor kraamvisites. Ik mocht de nieuwe ouders en wilde ze


steunen, maar vond het vreemd om ze te steunen in iets dat ik zelf nooit zou willen. En ik vond het ook wel gezellig om even tegen de baby te praten, maar vroeg mij tegelijkertijd af wie ik nu eigenlijk voor de gek hield, aangezien het pasgeboren mensje er toch niets van verstond. Bovendien ging het al snel weer slapen, waardoor ik in de praktijk toch vooral voor de ouders kwam. En zo gebeurde het toch dat ik de dertig begon te naderen en mij steeds meer begon af te vragen of de buitenwereld niet gewoon gelijk had. Was ik niet gewoon egoïstisch en had ik niet gewoon koudwatervrees? Het grote enthousiasme dat zelfs mensen waarvan ik dit nooit verwacht had, ineens voor baby’s begonnen te tonen, was erg verwarrend voor mij. Ook begon ik mij schuldig te voelen voor mijn desinteresse. Apart genoeg kwam ik het ook tegen in de vrouwenromans die ik las. Vrouwen die nooit kinderen hadden gewild, maar om de een of andere reden toch overstag gingen: of ze nu de liefde van hun leven ontmoetten, ongepland zwanger werden of gevraagd werden voor de baby van een ander te zorgen. Ineens was er van hun onwil niets meer over en waren ze trotse moeders. Was dat ook mijn lot? Zou ik dan eindelijk eens normaal worden? Ik probeerde mij het voor te stellen. Ik probeerde mij open te stellen voor de gedachte dat ik samen met een partner een of meer kinderen zou opvoeden en dat we een gelukkig gezin zouden vormen. Ik probeerde er enthousiaste gesprekken met anderen over te voeren, in de hoop dat het dan ooit echt zou lijken. Het werd niet echt. Ik wil geen kinderen. Nooit. Of ik egoïstisch of onverantwoordelijk ben, mag ieder voor zichzelf bepalen. Ik vind van niet. Ik heb gewoon andere interesses en prioriteiten. Huidige en toekomstige gezinnen wens ik het allerbeste. Het lot van kinderen trek ik mij wel degelijk aan. Ik koester alleen niet de wens om zelf voor kinderen te zorgen en ze op te voeden. Maar hé, een beetje zorgzaam ben ik toch. De vele boeken in mijn kasten hebben een grote emotionele waarde voor mij. Ik ga zeer zorgvuldig met ze om. Uitlenen doe ik ze niet. Ook maar de kleinste beschadiging aan de kaft maakt mij verdrietig. Mijn boeken zijn mijn kinderen. Voor hen wil ik altijd zorgen. Zo blijk ik toch ineens normaler te zijn dan gedacht.

Het nut van nutteloos surfgedrag De computer is niet meer weg te denken uit onze hedendaagse maatschappij. Hoewel, de computer zelf is niet eens zo belangrijk meer. Het is het Internet. Zonder dat kun je nauwelijks maatschappelijk functioneren, ervan uitgaand dat je dit wel zou willen, natuurlijk. Of je nu een zeldzaam boek wilt aanschaffen, een klacht wilt indienen bij het vervoersbedrijf of een sollicitant grondig wilt screenen, in al deze gevallen is internettoegang erg nuttig, zo niet noodzakelijk. Op zich ben ik dus niet zo heel afwijkend wanneer ik stel dat ik zonder Internet geen normaal leven meer zou kunnen leiden. Dat geldt namelijk voor de meeste mensen die meer op hun wensenlijstje hebben staan dan een rustig leven in de vrije natuur, ver weg van al het aardse hedonisme. Niet dat ik nu zo’n bijzonder hedonistisch persoon ben, maar ambitieus ben ik wel. En met de dromen zit het ook wel goed. Conclusie: Internet is voor mij noodzakelijk. Toch maak ik mij meer dan eens zorgen over mijn gedrag in de online wereld. Niet zozeer vanwege de dingen die ik schrijf of doe, maar meer vanwege de intensiteit waarmee ik mij in het wereldwijde web begeef. Nu ben ik sowieso al iemand die ergens helemaal voor gaat, dus echt verbazingwekkend is dit niet, maar in een wereld die geen grenzen kent, is het handig om die van jezelf extra goed te bewaken. Dit houdt onder andere in dat het niet handig is om ongericht te werken. Dus gewoon de computer aanzetten en wel zien waar mr. Google mij brengt, is uitermate onverstandig. Het zeer reële scenario is namelijk dat ik urenlang - en dan ben ik nog mild - zit te surfen, zonder ook maar een golf te hebben gezien en zonder ook maar iets te zijn opgeschoten. Als ware informatievreter ben ik hier natuurlijk extra fanatiek in, dus ga ik net zo lang door tot ik heb gevonden wat ik zocht. Wat een eindeloze zoektocht is, want elke hit brengt weer nieuwe informatie, die ook uitgebreid onderzocht moet worden. Zo eindig ik, uren later en totaal vermoeid, met een hele berg feiten en zonder concreet resultaat. Wat mij motiveert om zo snel mogelijk weer online te gaan, zodat ik alsnog het antwoord op mijn vragen vind.


Iets anders dat ik echt moet reguleren, is het checken van mijn mail en sociale profielen. Aangezien sociaal contact om verschillende, in andere columns besproken redenen erg lastig voor mij is, ben ik voor mijn verbinding met de medemens grotendeels afhankelijk van Internet. En waar tref ik de mensen die ik graag spreek? Je raadt het al: e-mail, Facebook, Twitter, LinkedIn en interessante fora. Hoe interessanter je bent, hoe meer connecties je hebt en hoe vaker je iets van ze hoort. Nu hoef ik geen super populair corpsmeisje te zijn - liever niet zelfs - maar ook ik ben niet immuun voor het belang van menselijke waardering en zeker niet wanneer het om mensen gaat die ik zelf waardeer. Dus hoop ik op berichten, vriendschapsverzoeken, updates, shares, likes en al die andere hippe online gedragingen, dan check ik dit regelmatig. En regelmatig is een understatement. De F5-knop zou direct van mijn toetsenbord verwijderd moeten worden. Tot slot speelt Internet een grote rol in het verwezenlijken van mijn schrijversdroom en geloof mij, die droom gaat heel diep. Ik overdrijf niet wanneer ik zeg dat schrijven voor mij een bestemming is, hoe weinig ik mij verder ook aangesproken voel door semi-diepzinnige, spirituele taal. Schrijven hoort bij mij en ik leef ervoor. Zo simpel is het. Helaas zijn connecties erg belangrijk om door te dringen in de schrijverswereld en is het voor teruggetrokken, sociaal onhandige, niet-hippe mensen als ik bijzonder lastig om met de juiste mensen in contact te treden. Tenminste… in de echte wereld. Leve het Internet, want daar kun je met zo ongeveer iedereen in contact treden, zonder dat je aan het plaatje snel, mooi en hip moet voldoen. Het zijn de woorden die maken dat mensen je gaan volgen en woorden zijn mijn sterke punt. Dus steek ik veel tijd in het bloggen, twitteren en anderszins online schrijven, zodat zichtbaar wordt wat ik te bieden heb en lezers zich voor mijn teksten gaan interesseren. Hoe positief dit ook is, maat houden blijft noodzakelijk. Want wanneer een reactie uitblijft is het verleidelijk om een extra update te plaatsen en zodoende een reactie te ontlokken, maar wanneer mensen wel reageren, is het weer leuk om iets extra’s te plaatsen, de verwachting waar te maken en jezelf te overtreffen. En zo blijkt dat mijn grote toewijding aan belangrijke zaken, in combinatie met mijn dwangmatige neigingen, behoorlijk riskant kan zijn in de wereld van het Internet. Zonder strikte regels verzand ik in online activiteiten die maar voortduren en voortduren en weinig concreets opleveren. Ik moet mezelf beperkingen opleggen om ook iets uit mijn surfgedrag te halen en mij niet ‘s avonds laat te hoeven afvragen waar ik nu eigenlijk al die tijd mee bezig ben geweest en of het die hoofdpijn en stijve schouders nu echt waard is geweest. Toch kan dwangmatig internetten soms ook nuttig zijn. Om deze column te kunnen schrijven, heb ik mijn zelfopgelegde tijdslimiet overschreden. Hoe kun je immers geloofwaardig over dwangmatig internetgebruik schrijven wanneer je netjes op tijd de computer uitzet? Van de nood een deugd maken is iets waar ik inmiddels heel goed in ben geworden. En dat deel ik bij deze met mijn online lezers, zodat zij er iets van kunnen leren. Zo heeft urenlang nutteloos surfen toch iets uitermate nuttigs tot gevolg.

Kleren maken de man, maar breken de vrouw Kleding kopen – in de volksmond ook wel 'shoppen' genoemd – staat bekend als de favoriete bezigheid van vrouwen. Je hoeft maar een vrouwenblad open te slaan of de modepagina's lachen je tegemoet. In oproepjes van vrouwen die nieuwe vriendinnen zoeken, wordt negen van de tien keer shoppen als gezamenlijke activiteit voorgesteld. En met de bedragen die de grote kledingketens maandelijks binnen zien komen, is het hoogst opmerkelijk dat we überhaupt nog in een economische crisis zitten. De boodschap is overduidelijk: shoppen is leuk en als je dat niet vindt, moet je je maar snel eens na laten kijken. Mezelf na laten kijken heb ik vorig jaar zomer en herfst al gedaan, met een autismediagnose en een columnrubriek als resultaat. Ik voel mij daarom volkomen vrij om eindelijk toe te geven dat ik shoppen vreselijk vind. Echt afschuwelijk. Ik overdrijf niet. Jarenlang heb ik gedaan alsof ik het leuk vond, omdat dit nu eenmaal van mij verwacht werd. De sociale druk om enthousiast te worden van drukke koopzondagen, hippe truitjes en een kwebbelende medeshopster was te groot. Hoe kon ik dat nu niet leuk vinden? Het hoorde nu eenmaal. Ik hoorde het leuk te vinden, gezellig mee te doen. Zowat mijn hele leven krijg ik die woorden al naar mijn hoofd geslingerd: 'doe nu toch eens een keer


gezellig mee!' En gezellig meedoen zou ik, want het laatste wat ik wilde was de bevestiging krijgen dat ik inderdaad sloom, ongezellig en saai was. Dus verbande ik mijn weerzin naar die vreemde en verboden kamers in mijn hoofd en dwong ik het enthousiasme af, dat ik tenslotte wel voor andere activiteiten op kon brengen. Het leek nog te lukken ook. En zo huppelde ik van kledingrek naar kledingrek, vol overgave de kledingstukken bekijkend. Hoe modieuzer, hoe beter. Ze pasten namelijk precies bij mijn nieuwe rol: de leuke Wendy. De Wendy die ertoe deed. De Wendy die wel geaccepteerd zou worden. Die persoon zou ik worden. Geliefd, gewaardeerd, geaccepteerd. Zo zou mijn leven voortaan zijn en die afschuwelijke shopexpedities, die ik officieel leuk zou moeten vinden, zouden mij daarbij helpen. Wie gelukkig wil zijn, moet pijn lijden. Een mooi en vervuld leven vergt opoffering. Over opoffering gesproken! Ik nam het allemaal in mij op. De benauwde kledingzaken met hun veel te harde muziek. De grote mensenmassa's, die als mieren om mij heen krioelden en een ongelooflijke hoeveelheid herrie en chaos creëerden. De omgevallen stapels en verkeerd opgehangen kledingstukken, bij voorkeur zo fel en druk gekleurd dat ze pijn in mijn ogen deden. De rij bij de paskamers, die eerder langer dan korter leek te worden. Voordringen is blijkbaar favoriete bezigheid nummer twee. De paskamers zelf, die klein en vies waren en waar je je kleding en tassen nauwelijks in kwijt kon. De lange rij bij de kassa's, die een herhaling bleek van de rij bij de kleedkamers. En – uiteindelijk – de haastige caissières, die de kledingstukken zo snel in plastic tassen stopten dat ik met het pakken van mijn portemonnee weer herinneringen kreeg aan de slome Wendy die met al die nieuwe, hippe kleding nu juist een enkeltje maan had moeten krijgen. Olivia Newton John zong niet voor niets: 'Goodbye to Sandra Dee.' De nieuwe kleding die ik aan mijn helse shopexpeditie had overgehouden, zorgde niet voor een herboren en sociaal geaccepteerde Wendy. Ik bleef wie ik was. Mensen bleven mij behandelen zoals ze mij altijd hadden behandeld: als een gedoogde toeschouwer die je vooral niet te vaak in je buurt moest hebben, omdat ze gewoon niet gezellig was en nooit eens leuk meedeed. Voor zover mijn zoveelste poging om te worden zoals zij. Maar hoe weinig resultaat deze expeditie in sociaal opzicht ook had, in sensorisch opzicht waren de gevolgen immens. De hoeveelheid prikkels die de winkels, het interieur en de mensen op mij af hadden gezonden, begonnen hun tol te eisen. Dagenlang kon ik geen mens meer om mij heen verdragen. De hoofdpijn ging slechts langzaam weg, waarbij de pijnstillers net zo goed in mijn medicijnenkastje hadden kunnen blijven. Om over mijn vermoeidheid en mijn humeur nog maar niet te spreken. Een oprechte boodschap aan degenen die mij zo graag als een ander en hipper persoon hadden willen zien: de Wendy in haar gewone, niet-modieuze kleding is een veel leuker en gezelliger persoon dan de Wendy die net de voorgeschreven kleding heeft aangeschaft.

Een formulier ter beëindiging van gezamenlijk plezier Hoe hard ik ook mijn best doe om menselijk gedrag te bestuderen en te analyseren, toch blijf ik mij telkens afvragen wat er nu precies gaande is. Keer op keer stellen mijn medemensen mij weer voor vreemde verrassingen. Of ze het bewust doen, weet ik niet. Mijn wens om altijd in het goede van de mens te blijven geloven, belet mij dit werkelijk te denken. Maar de vraagtekens lijken met de dag toe te nemen. Want wat gaat er nu eigenlijk in anderen om? Waarom doen zij wat zij doen en hoe moet ik op deze merkwaardige gedragingen reageren? In eerdere columns heb ik al verschillende sociale situaties besproken die ik zelfs met de beste wil ter wereld niet kan begrijpen. Het tonen van niet gemeende belangstelling, het veinzen van vriendschap terwijl er later bijbedoelingen blijken te zijn, het verwerpen van anderen op basis van de eerste indruk: allemaal uiterst vreemde gedragingen. Toch is dit niet alles. Er is meer 'sociaal' gedrag dat mij meer dan eens de wenkbrauwen doet optrekken. Om precies te zijn heb ik het over het plotseling en zonder opgaaf van redenen verdwijnen uit een contact dat positief leek te verlopen.


Dergelijke situaties komen veel te vaak voor in mijn leven en ik begrijp er helemaal niets van, laat staan dat ik weet hoe ik ermee om moet gaan. Het is toch ook een vreemde situatie: twee mensen die een leuk contact aan het opbouwen zijn en ineens laat een van de twee niets meer van zich horen, terwijl er – in de herinnering van de verlaten persoon – nauwelijks irritaties of problemen waren in het contact. In ieder geval heeft de plotseling vertrekkende persoon nooit iets van ergernissen laten blijken en toch speelt ze het klaar om ineens uit het contact te verdwijnen. Reageren op berichten vindt daarna oppervlakkig plaats, of zelfs helemaal niet. Wat is er gebeurd? Natuurlijk, zulke dingen gebeuren weleens. Maar bij mij gebeuren ze aan de lopende band. Zo had ik tijdens mijn studie een tijdlang een leuk contact met medestudente M. Ondanks haar verlegenheid vond het contact plaats op haar initiatief. We bleven steeds vaker praten na werkcollege; meestal was hier ook een jongen bij wiens naam ik vergeten ben, maar die – in tegenstelling tot veel medestudenten – echt over de collegestof nadacht. Toen de colleges eindigden, nodigde M. mij uit op haar verjaardag. Hoewel ik het erg spannend vond, reageerde ik enthousiast. Op het feestje zei ik niet veel, maar dat was blijkbaar niet erg, want we hielden contact via de mail. Ook hebben we, naast deze levendige mailcorrespondentie, een paar keer afgesproken. In de mail die ze verstuurde na de afspraak die later geen vervolg zou blijken te hebben, zei ze een aantal lovende dingen over mij. Toen ik haar kort daarna tegenkwam in een van de universiteitsgebouwen, was ze heel kortaf en merkte zelfs ik met mijn beperkte sociale intuïtie dat ze geen enkele behoefte meer had om mij te spreken. Snel maakte ze zich uit de voeten, om voorgoed uit ons contact te verdwijnen. Wat heb ik over het hoofd gezien? Zo ook met medestudente D, een levendige meid die net als ik een beetje buiten de boot viel. Ook in dit contact was zij degene die het initiatief nam naar aanleiding van een gezamenlijk gevolgd werkcollege. Het contact met haar was minder intensief, maar duurde langer voort. Of dit kwam doordat we meerdere malen dezelfde colleges volgden, weet ik niet. In ieder geval was het gezellig en bespraken we ook vrij persoonlijke dingen met elkaar. Dingen die ik niet zomaar met iedereen bespreek. Of dit ook voor haar geldt, weet ik niet. Verder hebben we een aantal keer afgesproken en is ze zelfs een keer met mij bij mijn moeder langs geweest. Leuk, dacht ik. Toen ik na de bachelor niet doorging voor de master, verwaterde het contact. Toch ontving ik ruim een halfjaar later een connectieverzoek en een privé-bericht van haar via de sociale media. Blij reageerde ik hierop, waarna ik niets meer hoorde. In de loop der jaren heb ik nog een aantal keer op haar status-updates gereageerd, zonder enige reactie terug. Wat heb ik over het hoofd gezien? Deze situaties met M. en D. zijn representatief voor de vele teleurstellingen die ik op sociaal gebied heb moeten incasseren. Het maakt mij steeds pessimistischer. Want als de ander blijkbaar ontevreden is over bepaalde aspecten van het contact, maar dit vervolgens niet deelt en in plaats daarvan gewoon de benen neemt, kan ik ook niet weten wat ik moet veranderen om het contact weer te herstellen. En zo gaat het telkens opnieuw, zonder dat ik er iets van kan leren. De weinige mensen die wel iets positiefs in mij blijven zien, kunnen mij ook niet vertellen waar het telkens misgaat. Deskundigen ook niet. Dat er iets misgaat is voor iedereen duidelijk en mijn autisme zal daar ongetwijfeld een rol in spelen, maar meer dan dat kan niemand ervan maken. Zo langzamerhand ben ik huiverig geworden vriendschappen aan te gaan. Ik wil wel, maar weet niet of het nog zinvol is. Mensen knappen immers toch af, zonder dat ik weet waarom en dus ook zonder dat ik er iets aan kan veranderen. Waarom zou ik mezelf dan keer op keer blijven blootstellen aan teleurstellingen? Het is ethisch vast niet toelaatbaar, maar ik denk dat het veel zou schelen als er een soort opzegservice komt voor (beginnende) vriendschappen. Een soort formulier dat je de ander toe kunt zenden en waarop je kunt invullen waarom je het niet meer ziet zitten. Ja, zo'n formulier doet pijn, maar het telkens verliezen van mensen terwijl je je van geen kwaad bewust bent, is nog veel en veel pijnlijker.

Small talk: een uitdaging van formaat


In mijn zoektocht naar een beter sociaal functioneren ben ik mij nu aan het verdiepen in het verschijnsel 'small talk'. En hoewel de benaming anders doet vermoeden, is het in de praktijk brengen van dit sociale smeermiddel een uitdaging van formaat. Small talk klinkt als iets kleins, iets dat je snel onder de knie krijgt. Even tussen de bedrijven door small talk toepassen. Ik hoor het de bedenkers al zeggen: 'Maak je geen zorgen, het is niet iets groots. Het is maar small talk.' Ik vraag mij af of ze wel beseffen wat voor groot item het voor mij is. Hoogstwaarschijnlijk niet. Ze kunnen het zich vermoedelijk niet eens voorstellen. Praten over koetjes en kalfjes, dat kan toch iedereen? Lekker luchtig kletsen, niet gehinderd door de intellectuele uitdagingen die inherent zijn aan politieke of literaire discussies. Kletsen omwille van het kletsen. Niets hoeven inbrengen dan je eigen persoonlijkheid. Door middel van simpele kreten nader tot elkaar komen. Klinkt dat niet als het sociale paradijs? Voor mij grenst het aan een sociale nachtmerrie. Small talk doet namelijk een beroep op de veelheid aan vaardigheden die door Daniel Goleman worden samengebracht onder de noemer emotionele intelligentie. Inlevingsvermogen, sociale vaardigheden, emotioneel inzicht, een opgewekt gemoed: allemaal zaken die de small talk bevorderen, maar die ik van nature niet voldoende bezit. Tegelijkertijd staan de vaardigheden die ik wel bezit een effectieve small talk in de weg. Zaken als langdurige concentratie, intense fascinaties, intellectuele bevlogenheid en een serieuze inslag zijn nauwelijks toepasbaar in sociale situaties die vragen om snelheid en luchtigheid. Waarmee ik overigens niet wil beweren dat small talk per definitie oppervlakkig is; het is alleen niet het soort gesprek waar ik goed in ben. En toch wil ik het leren. Het is namelijk nodig. Mijn theoretische kennis en mijn praktische ervaring hebben mij geleerd dat het niet handig is om mensen die ik nauwelijks ken uitgebreid op de hoogte te stellen van mijn politieke ideeën, levensbeschouwelijke twijfels en carrièretechnische zorgen. Ook financiële overwegingen en psychologische ervaringen dien ik voorlopig achterwege te laten. Wie in het laatste thema geïnteresseerd is, nodig ik bij deze uit om vooral mijn columns te blijven lezen. Maar dat doet iemand uit eigen beweging. Zelf over dergelijke onderwerpen beginnen is blijkbaar niet gepast. Het correct toepassen van small talk heeft vele voordelen, zo beweren deskundigen op het gebied van persoonlijke en professionele groei. Small talk brengt mensen bij elkaar, stimuleert de wederzijdse interesse en het onderlinge vertrouwen. Mensen die goed zijn in small talk zijn geliefder, worden eerder gekozen voor een functie en maken meer kans op een partner. Onbeholpen omgaan met small talk roept bij anderen juist irritatie, minachting of medelijden op. Dus hoe moeilijk het ook is, small talk kan mij verder helpen. Betrouwbare vrienden, uitdagende opdrachten of een lieve partner: small talk biedt geen garanties, maar vergroot wel mijn kansen. Ik zal die uitdaging van formaat dus toch aan moeten gaan. Niet om in een ander persoon te veranderen. Wel om het beste te halen uit de persoon die ik nu ben en het beste te geven aan de persoon die ik nu ben. Leren van anderen om meer te halen uit mezelf. Gelukkig is leergierigheid een van mijn sterkste eigenschappen.

De gezamenlijke maaltijd: een (a)sociale gelegenheid We zaten tegenover elkaar aan mijn kleine, maar comfortabele eettafel. De pasta of couscous – wat we precies aten, weet ik niet meer – smaakte beter dan verwacht. Trots op mijn groeiende kwaliteiten als keukenprinses genoot ik van zijn waardering voor de maaltijd. Alles leek leuk en gezellig. Maar toen ging het mis. Hij concentreerde zich niet meer op de maaltijd. Hij concentreerde zich op mij. Hij praatte tegen mij. Ik wist niet wat te doen. Het eten zat in mijn mond en moest richting slokdarm. Daar had ik al mijn concentratie voor nodig. Want hoe lekker de maaltijd ook was; het bleef lastig om te eten. De smaakprikkels waren zo nadrukkelijk aanwezig dat het, ondanks de prettige smaak, pijnlijk en niet lang te verdragen was. Mijn mond leek in brand te staan. Ik begon te zweten van ellende en focuste


mij volledig op het slikproces. Al mijn spieren moesten aangestuurd worden om het eten op de juiste plaats te krijgen. Waar bewegingen bij de meeste mensen volautomatisch plaatsvinden, moet ik mijn spieren bewust aansturen om ze te laten doen wat ik wil. Motorische problemen bestaan in vele gradaties en bij mij zijn ze veel te sterk aanwezig. Mijn onvermogen om mij op meerdere dingen tegelijk te concentreren, maakte dat ik op dat moment mijn gast niet te woord kon staan. Het jammere was dat hij dit wist. Ik had het hem al meerdere malen verteld, ook voor het eten, juist om te voorkomen dat zijn bovenmatige communicatiebehoefte tijdens de maaltijd op mij geprojecteerd zou worden. Helaas bleken mijn waarschuwingen zinloos. Dat was al teleurstellend genoeg. Toch had mijn teleurstelling niet zozeer te maken met het overschrijden van mijn grens, maar eerder met de verwijtende reactie die hij gaf toen ik eindelijk voldoende had doorgeslikt om opnieuw mijn grens aan te geven. Deze reactie luidde namelijk: 'Lekker gezellig.' Ik wist niet wat ik hoorde, kon het nauwelijks geloven. Ten eerste had ik hem de hele middag al geĂŤntertaind en de gezellige, begripvolle gastvrouw uitgehangen. Ik had geluisterd naar al zijn verhalen en mijn eigen verhalen met hem gedeeld, hoe lastig ik dat ook vond. Ik had mijn best gedaan begrip op te brengen voor zijn belevenissen, al kon ik zijn gedachtegang niet altijd volgen. Ik had mij voldoende uitgesloofd. Viel dat allemaal in het niet bij dat ene miezerige halfuurtje dat ik hem even niet te woord kon staan? En bovendien, wat ik nog veel belangrijker vond, was hij nu ineens het slachtoffer? Was hij degene die leed onder problemen die mij iedere maaltijd opnieuw kwellen? En dacht hij nu echt dat ik het met opzet deed? Alsof ik niet veel liever wel normaal kon eten en praten? Wat had zijn verwijt voor toegevoegde waarde, behalve mij een nog akeliger gevoel geven dan dat de hele eetkwestie toch al met zich meebracht? Ik weet het niet, maar uniek is hij niet in zijn onbegrip. Samen eten wordt in onze samenleving gezien als een sociale aangelegenheid, in plaats van gewoon als een moment waarop noodzakelijke voedingsmiddelen worden genuttigd. Communiceren tijdens deze maaltijd is een sociale verplichting met een bijna sacraal karakter. Daar mag niet aan getoornd worden. Praten moet, of het nu iets toevoegt of niet. Of het nu haalbaar is voor je tafelgenoot of niet. Sterker nog, degene die niet in staat is om aan het culinaire communicatieproces deel te nemen, wordt bestempeld als onwillig of onaangepast. Een merkwaardige denkwijze die ik niet onderschrijf. Ik vind het prettig om tijdens de maaltijd in stilte samen te zijn. Te genieten van iemands aanwezigheid, zonder deze nadrukkelijk te hoeven ervaren. Gewoon samen in stilte de maaltijd beleven. Dat is sociaal eetgedrag. Geen verwachtingen hebben die de ander niet kan waarmaken. Niet verwachten dat de ander zijn of haar grenzen en mogelijkheden overschrijdt. Accepteren wat er is en daarvan genieten. Je eigen wil opleggen en de ander ten koste van zichzelf iets te laten doen wat jij nu eenmaal prettig vindt, dat maakt van de gezamenlijke maaltijd een asociale gelegenheid. En geloof het of niet: daar vind ik mezelf toch net iets te sociaal voor.

Een vaste plek is niet zo gek Een vaste plek voor je spullen. Het klinkt logisch en dat is het ook. Toch is het voor veel mensen een bijkomstigheid en dat vind ik dan weer apart. Immers: als ik vraag of ze wekelijks van woonruimte willen wisselen, dan weet ik zeker dat ze, op een enkele avonturier na, nee zullen zeggen. Ze hebben hun vaste plek en daar zijn ze blij mee. Dat moet zo blijven. Dat spullen net zo goed een vaste plek behoeven, ligt blijkbaar weer minder voor de hand. Een vaste plek voor mijn spullen. Het is niet alleen prettig voor mijn spullen zelf, die aan hun plekje gewend zijn en daarom niet telkens van hot naar her gesleept willen worden. Nee, het is in de eerste plaats noodzakelijk voor mij. Al mijn spullen netjes waar ze horen, zonder mij te hoeven storen aan onvindbaarheid, chaos en een onlogische ligging van de spullen ten opzichte van elkaar. Als ik de gemiddelde keuken bekijk, zie ik dat het gebruikte bestek willekeurig is neergesmeten. Waarom, mensen, waarom? Vinden jullie het niet ontzettend lelijk en onrustgevend? De vorken, messen en lepels die schots en scheef op het aanrecht liggen en daarmee de orde in de keuken verstoren? En wat


denken jullie van de gebruikte borden? Worden deze netjes en zorgvuldig opgestapeld en vlakbij de muur gelegd, zodat ze een eenheid vormen met elkaar en het bestek, zonder al te opvallend in de weg te liggen? En dan de snijplankjes en de kommetjes. Wat gebeurt daar nu weer mee? Leggen jullie de snijplankjes keurig onder het bestek en stapelen jullie de kommetjes op, zonder dat ze gaan wankelen? Nee! De snijplankjes worden scheef tegen de kommetjes aangezet, alsof de kommetjes zwembaden zijn die eventuele keukenkabouters via de snijplankjes moeten betreden. Chaos, onoverzichtelijkheid en een totaal onlogische inrichting van het aanrecht. Maar het kan nog erger. Deze kolder beperkt zich namelijk niet tot dit kleine stukje keuken. Ook in andere ruimtes zijn dit soort onregelmatigheden te bespeuren. Scheefliggende notitieboekjes, theeglazen aan de uiterste randen van de tafel, afstandsbedieningen op boeken en pennen die half op servetjes liggen en half op tafel. Die servetjes zelf zijn nogal avontuurlijk van aard, want zij duiken overal op. O ja, dan hebben we nog de onderzetters. Deze handige voorwerpen zijn bedoeld om de tafel te beschermen tegen afdrukken van glazen, bekers en mokken. Prima, zou je denken. Maar dan dien je er wel verantwoord mee om te gaan en dat gebeurt vaker niet dan wel. Zo heb ik meer dan eens gesignaleerd dat drinkbenodigdheden scheef op de onderzetter worden geplaatst, waardoor er een meer dan gemiddelde kans bestaat op knoei- en valwerk. Aangezien scherven en plassen meer schade aanrichten dan een simpel kringetje vocht, is grote voorzichtigheid geboden. En dit zijn dan de onregelmatigheden in andere huizen. Jammer, zou je denken, maar dat is hun probleem. Leven en laten leven. Helaas, beste lezer, bekijk je dit toch net iets te gemakkelijk. Want hoewel mijn sociale netwerk niet uitblinkt in volledigheid, komt het best af en toe voor dat iemand mij met een bezoekje vereert. En ja, merkwaardige gewoonten zijn vaak onderdeel van iemands karakter, wat betekent dat de neiging om spullen onjuist of onlogisch neer te leggen of te zetten, ook in mijn woning tot uiting komt. Dus zo pakt de bezoeker met zijn of haar grijpgrage handjes mijn spullen op en verplaatst deze naar een plek die zo onlogisch is dat ik er niet mee in kan stemmen. Of erger: de spullen worden verkeerd neergelegd of neergezet, zodat niet alleen andermans huizen tempels zijn van chaos en onoverzichtelijkheid, maar ook mijn dierbare woning. Zo zie ik mijn notitieboekjes scheef liggen, mijn bekers (glazen gebruik ik om begrijpelijke redenen niet meer) veel te dicht bij de rand van de tafel staan, beeldjes bijna van de kast tuimelen en pennen op plekken liggen die zij zelf nooit zouden uitkiezen. Gek word ik ervan. Dit kan zo niet. Echt niet. Laat mijn spullen toch staan waar ze horen te staan. Ze staan er niet voor niets. Als ik had gewild dat ze ergens anders hadden gestaan, dan had ik ze daar neergezet. Er moet harmonie zijn. Rust en overzichtelijkheid. Als er een plek is waar ik echt tot rust wil komen, dan is het wel mijn eigen huis. Gun mij dan die rust. Begrijp dat ik hartstikke nerveus word van al die scheefliggende, bijna vallende, onlogisch neergezette spullen. Dat ik dan echt niet tot rust kan komen en de hele tijd alleen maar naar die verkeerd geplaatste spullen kan kijken. Het klopt niet, wil ik roepen. Hier klopt helemaal niets van. Mijn gedachten zijn er volledig op gefocust en er is nog maar een oplossing: alles weer netjes op zijn plek leggen. Gevolg: de harmonie is terug. Ander gevolg: de harmonie verdwijnt opnieuw. Mijn bezoeker begrijpt er namelijk niets van en voelt zich aangevallen. Wees gerust, het ligt niet aan jou. Dat ik je 端berhaupt in mijn huis toelaat, is al een groot compliment. Het enige wat ik van je vraag, is om mijn woning mijn woning te laten. Geen onoverzichtelijkheid mee naar binnen te brengen en rustig mee te gaan in het ritme dat ik gewend ben. Ik gun jou de autonomie in jouw eigen huis, wat ik verder ook van jouw gewoonten vind. Wil je mij dan ook de autonomie gunnen in mijn eigen huis? Dankjewel.

Waarom een vaste volgorde gerespecteerd dient te worden Een vaste plek is niet zo gek, zo schreef ik in mijn decembercolumn. Alle spullen netjes waar ze horen en de rust is wedergekeerd. Geen chaos, geen onrust, geen onduidelijkheid, maar orde, netheid en


regelmaat. Zo kan een mens tot bloei en ontwikkeling komen. Of, specifieker gezegd: zo kan dit mens tot bloei en ontwikkeling komen. Een rustige omgeving is dan misschien geen garantie voor een rustig hoofd; helpend is het zeker. Nu geldt dit niet alleen voor de volgorde waarin mijn spullen geplaatst zijn, maar ook voor de volgorde die ik aanhoud in mijn dagelijkse activiteiten. Ook deze activiteiten dienen gestructureerd plaats te vinden en niet lukraak over de dag te zijn verspreid. Niet zomaar een activiteitje hier en een activiteitje daar, waarbij de activiteiten zelfs inwisselbaar zijn. Nee, zo wensen wij hier niet te werken. Activiteiten dienen een vaste en logische volgorde te hebben, zodat ik weet waar ik mee bezig ben en mijn hoofd zich kan focussen op het huidige moment. Geen zijwegen, geen dwaalsporen, geen sprongen van de hak op de spreekwoordelijke tak, maar een volgorde die duidelijkheid en structuur biedt. Zo werken wij hier maar al te graag en zo wensen wij het anderen ook te adviseren. Even een voorbeeld om mijn boodschap te verduidelijken. Nu wij mensen weer van de winter mogen genieten, zijn er overal van die bomen te bespeuren. Niet zomaar bomen, maar bomen met kale takken. Ik weet niet of je ooit goed naar die takken hebt gekeken. Zo ja, dan begrijp je vast wat ik bedoel. Zo nee, doe dan als de wiedeweerga de gordijnen, luxaflex, rolgordijnen of lamellen open, zodat je de essentie van mijn boodschap visueel kunt aanschouwen. De bomen met hun kale takken laten ons iets zien. Ze tonen ons chaos. Kijk maar naar die takken en kijk maar naar hun vertakkingen. Waar gaan ze heen? Waar beginnen ze en waar eindigen ze? Hoe zijn ze van elkaar te onderscheiden? Zijn ze 端berhaupt wel van elkaar te onderscheiden? Mijn antwoord: heel erg moeilijk, zo niet onmogelijk. Het is een en al tak en een en al vertakking. Alles loopt in elkaar over. Er is geen begin en geen einde en daarom weet je nooit waar je heen kunt. Verdwaald in de takken, verstrikt in de vertakkingen. Dat is het lot van degenen die zich wagen in de woeste wildernis van het bomenrijk. Met de takken en hun vertakkingen in ons achterhoofd, is het wel erg onlogisch geworden om geen vaste volgorde aan te houden. Denk toch aan de vele manieren waarop je verdwaald en verstrikt kunt raken! Wie wil er nu verdwaald en verstrikt raken? Geen enkel rationeel denkend wezen en dus ook geen enkel mens. Orde willen we, orde en regelmaat, zodat we ons op de inhoud van de activiteiten kunnen focussen en niet afgeleid worden door verkeerd ingerichte randvoorwaarden. Denk je eens in hoe prettig dat zou zijn. Geen energie hoeven te besteden aan schakelen, opnieuw plannen, afgeleid raken en opnieuw moeten focussen, maar direct te kunnen doen wat je oorspronkelijk van plan was. Met de activiteit zelf bezig kunnen zijn en niet tussendoor hoeven stoppen omdat de volgorde niet blijkt te kloppen. Want dat is wat er gebeurt tijdens activiteiten die lukraak achter elkaar worden geplaatst, zonder dat er aandacht is besteed aan een logische en vaste volgorde. Logisch toch? Ik heb in een muffe flat gewoond die permanent geventileerd moest worden. Tegelijkertijd kon het er behoorlijk koud zijn. Omdat ik waarde hecht aan frisse lucht en aan comfortabele warmte, zette ik bij wijze van compromis het keukenraam open. In de woonkamer stond mijn computer, waar ik dagelijks achter zat om lezers te verblijden met verhalen, blogs en natuurlijk deze columns. Nu ging ik vaak tot veel te laat in de avond (of zelfs nacht) door. Toegegeven: niet alleen met schrijven, maar ook met muziek luisteren. Hoe dan ook: het werd laat en ik kreeg het koud. Ondanks de gesloten deur voelde ik de koude wind door het keukenraam de woonkamer binnenwaaien. Comfortabel kon ik mijn situatie niet meer noemen. De kou werd behoorlijk vervelend. Toch kon ik niet zomaar naar de keuken lopen om dat verdraaide raam eens dicht te doen. Het zou mijn vaste volgorde in de war sturen. Mijn avondritueel zou niet meer kloppen. Eerst moest ik de computer afsluiten en een bepaald medicijn nemen. Daarna moest ik de afwas doen (bij dat open keukenraam, ja). Na de afwas moest ik de tafels afnemen. Daarna moest ik mijn overige medicijnen nemen en mijn tanden poetsen. En met de frisse tandpastasmaak nog in mijn mond kon ik eindelijk het keukenraam sluiten. Absoluut niet eerder. Dat zou alles ontregelen. Ik zou namelijk afgeleid raken, uit mijn huidige activiteit getrokken worden en daardoor niet meer weten waar ik mee bezig was en in welke fase ik mij bevond. Het zou tijdens een activiteit kunnen gebeuren, maar ook tussen twee activiteiten in. Ook dat zou een probleem zijn, want dan zou ik niet meer weten welke activiteiten ik al had uitgevoerd en welke al dan niet herhaald moesten worden. Vooral met het nemen van medicijnen is dat behoorlijk problematisch. Overdosering en onderdosering brengen beiden gezondheidsrisico's met zich mee. Maar los van dat: wat zou ik kunnen als ik niet meer wist waar ik


mee bezig was? Kun je je voorstellen dat je ineens helemaal blanco bent, omdat je tussen twee activiteiten in zweeft en je niet meer weet hoe je je kunt focussen? Dat het schakelen van de ene activiteit naar de ander zo lastig is dat je hoofd nog bij de vorige activiteit zit en je dus feitelijk niet weet wat je nu aan het doen bent? Dat je door al die chaotische schakelmomenten zo geblokkeerd raakt dat je helemaal niet meer kunt denken en alleen maar in een hoekje wilt kruipen en je ogen wilt sluiten voor wat er om je heen gebeurt? Verstrikt raken in vertakkingen en verstrikt raken in onlogische schakelmomenten: de thema's verschillen, maar de essentie komt overeen. Je raakt verstrikt en kunt op dat moment weinig doen om er weer uit te komen. Conclusie: span je in om zo weinig mogelijk verstrikt te raken. Methode: ontwikkel rituelen en houd je eraan. Rituelen zijn zo veilig en voorspelbaar. Ze wijzen je de weg, waardoor het tussentijds schakelen en van de hak op de tak springen niet meer nodig is. Je weet waar je mee bezig bent en kunt je focussen op de taak zelf in plaats van op het proces. Laat dat proces geen bron van zorg meer zijn. Bepaal vooraf welke volgorde je het liefst aanhoud en wees gehoorzaam aan je eigen regels. Ze zijn er om je te helpen. Ze zijn er om weer helder te worden. Dat is waarom een vaste volgorde gerespecteerd dient te worden Beste lezer, ik stel het zeer op prijs dat je deze columnbundel hebt gelezen. Ik hoop dat mijn columns iets voor jou hebben betekend, of het nu gaat om leesplezier, stof tot nadenken of een anderszins prettige of leerzame ervaring. Heb je vragen, wil je meedenken over mogelijke nieuwe onderwerpen of zijn er thema's die je hebt gemist of waar je meer over wilt weten, voel je dan vrij om met mij in contact te treden via onderstaande netwerksites.

Wendy Schuchmann's online aanwezigheid Auteurswebsite: http://www.wendyschuchmann.nl/ Twitter: https://twitter.com/WendySchuchmann Smashwords: https://www.smashwords.com/profile/view/WendySchuchmann



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.