FAIL SAFE ON THE BEACH REDS
THE
BEST MAN
STARSHIP TROOPERS
THE PARALLAX VIEW
WINTER KILLS
SEVEN DAYS IN MAY
THIRTEEN DAYS
THREE DAYS OF THE CONDOR
FAIL SAFE ON THE BEACH REDS
BEST MAN
THE PARALLAX VIEW
WINTER KILLS
SEVEN DAYS IN MAY
THIRTEEN DAYS
THREE DAYS OF THE CONDOR
Op 5 november 2024 trekken de Amerikanen naar de stembus. Wie mag aan zijn tweede ambtstermijn beginnen: Joe Biden of Donald Trump? Nu de belangrijkste en meest gepolariseerde Amerikaanse verkiezingen ooit voor de deur staan, duikt het Classics-programma van de 51ste editie van Film Fest Gent in de Hollywoodcinema die de huidige crisis en disruptie heeft voorspeld, verbeeld en gefantaseerd. De “American Dream” doorprikt, gemuteerd en getransformeerd in de “American Nightmare”. En dit met bekende en minder bekende klassiekers en cultfilms - uit de jaren ‘60 tot nu -
over politieke samenzweringen, over getroebleerde presidenten en wannabedictators, over chantage in Washington en complotten in Dallas, over de fragiele Amerikaanse democratie en de kracht van opruiende demagogen. We moeten vaststellen dat veel titels in dit programma in deze beangstigende tijden actueler zijn dan ooit tevoren. Met het spook van de Burgeroorlog dat over Amerika hangt en waar regisseur Alex Garland recent de (profetische?) blockbuster Civil War over maakte, is het bang afwachten op de verkiezingen en de mogelijk gewelddadige reacties.
Bij het herbekijken van de films, die vaak meer dan een halve eeuw achter ons liggen, valt op hoeveel Doomsday-scenario’s
erin opgevoerd worden die vandaag de dag volop terug aan de orde lijken.
En hoe de geschiedenis zich zonder verpinken herhaalt. Richard Nixon mag je gerust een voorloper van Trump noemen. De pro-Palestijnse studenten die de universiteitscampus bezetten, roepen herinneringen op aan de studenten die in de sixties en de vroege seventies protesteerden tegen de Vietnamoorlog. En zelfs de angst voor een nieuwe kernoorlog sluimert in de achterhoofden, al is die nog niet zo groot als tijdens de Cubaanse rakettencrisis, toen de wereld aan de rand van de afgrond bengelde. Alleen een ternauwernood uit de brand gesleept compromis tussen de leiders van het ‘Vrije Westen’ en de communistische dictatuur kon de apocalyptische nachtmerrie nog afwenden. De vergelijkingen gaan niet altijd voor honderd procent op, maar de verbanden en echo’s zijn wel reëel.
Anno 1963 vond Stanley Kubrick de kernwapenwedloop zo absurd en niet te vatten, dat hij er enkel een gitzwarte komedie over kon maken.
De volledige titel van de film
- Dr. Strangelove or: How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb - geeft maar al te goed de grimmige teneur weer.
Het valt op dat de meerderheid van de films in dit programma is opgebouwd als een race tegen de tijd.
De titel Thirteen Days wijst op de duur van de rakettencrisis en in Dr. Strangelove is het aftellen tot ‘Armageddon’ losbarst. Ook Fail Safe dramatiseert een doemscenario als een tikkende tijdbom, maar dan opgediend met een ernstig uitgestreken gezicht. In On the Beach hebben de overlevenden van een atoomoorlog nog hooguit vijf maanden voor de boeg. In beide versies van The Manchurian Candidate wordt toegewerkt naar een schokkende climax: een aanslag op een presidentskandidaat. Seven Days in May ensceneert dan weer een draaiboek van een coup d’état tegen een zwakke president in het Oval Office. The Best Man toont ons enkele cruciale dagen van een conventie waar de presidentskandidaten gekozen worden.
En Sydney Pollacks Three Days of the Condor fileert de beslissende 72 uren van de klopjacht van een CIA-achtige organisatie op een hinderlijke getuige.
In verschillende films (The Manchurian Candidate, Seven Days in May, Winter Kills, Blow Out en Three Days of the Condor) gaat het om de macht achter de macht, de geheime en ongeautoriseerde netwerken die onafhankelijk van het politieke leiderschap van de staat opereren. Of gaat Amerika een gemilitariseerde dystopische toekomst tegemoet zoals in de verwoestende satire Starship Troopers?
Patrick Duynslaegher Curator Classics Film Fest Gent
De Amerikaanse filmgeschiedenis is geplaveid met samenzweringsthrillers, presidentsportretten, Deep Stateintriges, Armageddon-scenario’s en totalitaire dystopieën. De vijftien titels in dit Classics-programma zijn dus slechts een greep uit een fascinerende Amerikaanse obsessie. Wil je je reis doorheen American Dream / American Nightmare verderzetten? Elke film is voorzien van een lijstje producties die perfect aansluiten bij het onderwerp en je een nog gevarieerder perspectief bieden op de Amerikaanse politieke en militaire geschiedenis.
Op filmfestgent.be bespreekt Classicscurator Patrick Duynslaegher deze extra titels.
ON THE BEACH (1959, STANLEY KRAMER) NA DE BOM
THE MANCHURIAN CANDIDATE (1962, JOHN FRANKENHEIMER) KOREA EN DE KOUDE OORLOG
FAIL SAFE (1964, SIDNEY LUMET) ARMAGEDDON AVOIDED, BARELY …
SEVEN DAYS IN MAY (1964, JOHN FRANKENHEIMER) COUP D’ÉTAT
THE BEST MAN (1964, FRANKLIN J. SCHAFFNER) WASHINGTON POLITICS
DR. STRANGELOVE OR: HOW I LEARNED TO STOP WORRYING AND LOVE THE BOMB (1964, STANLEY KUBRICK) DOOMSDAY
THE PARALLAX VIEW (1974, ALAN J. PAKULA) DEEP STATE
THREE DAYS OF THE CONDOR (1975, SYDNEY POLLACK) DE MACHT VAN DE CIA
WINTER KILLS (1979, WILLIAM RICHERT) JOHN FITZGERALD KENNEDY, JFK
BLOW
(1981, BRIAN DE PALMA)
REDS (1981, WARREN BEATTY) RADICALS
NIXON (1995, OLIVER STONE) THE AMERICAN PRESIDENT
STARSHIP TROOPERS (1997, PAUL VERHOEVEN) TOTALITARIAN TEMPTATION
THIRTEEN DAYS (2000, ROGER DONALDSON) CUBAANSE RAKETTENCRISIS
THE
CANDIDATE (2004, JONATHAN DEMME)
In de Amerikaanse cinema zijn weinig schuldgevoelens te bespeuren over het droppen van de atoombom op Hiroshima en Nagasaki in augustus 1945. Wat echter niet belet dat Hollywood al vanaf de jaren 1950 aan het fantaseren sloeg over de apocalyptische gevolgen van een derde wereldoorlog. In het eerste seizoen (1959-1960) van de invloedrijke tv-reeks
The Twilight Zone, gecreëerd door Rod Serling, werd de post-atomic world al in drie afleveringen voorspeld.
Enkele jaren voor Stanley Kubrick met Dr. Strangelove or: How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb (1964) de eerste zwarte komedie maakte over de nucleaire nachtmerrie, kwam producerregisseur Stanley Kramer al op de proppen met het bloedserieuze
On the Beach waarin Armageddon al in 1964 plaatsgrijpt. Een gebrek aan ambitie kun je Kramer zeker niet verwijten: dit waarschuwende drama had als bijbedoeling het redden van de planeet. Niet voor niets vond de symbolische première van de film plaats in achttien wereldsteden. Destijds ongenadig neergesabeld, blijft On the Beach ook nu nog stevig overeind dankzij de ongelofelijk beheerste low-key aanpak van een toch wel oververhitte materie.
On the Beach speelt zich overwegend af aan de Australische kust, de enige plek op aarde - zo vernemen we mondjesmaat - die dankzij een gunstige wind voorlopig gespaard blijft van de gevolgen van de radioactieve neerslag na een atoomoorlog. Ook de bemanning van een Amerikaanse onderzeeër heeft de kernaanval overleefd. Kramer bekommert zich niet om de schuldvraag, zoals blijkt in de scène die het dichtst in de buurt komt van een verklaring voor de catastrofe. Daarin staart wetenschapper Julian Osborn (Fred Astaire) voor zich uit en zegt dat de oorlog begonnen is toen mensen dachten dat de vrede te handhaven was met defensieve wapens die je niet kon gebruiken zonder collectief zelfmoord te plegen. De bevolking wacht gelaten op de fatale wolken die uiteindelijk ook hen zullen blootstellen aan de straling. Kramer vertikt het om ook maar enige verschrikking van de day after te tonen.
Als kijker krijg je geen enkel beeld van de fysieke aftakeling, van rottende en verbrande lichamen, chaos of paniek te zien.
VERENIGDE STATEN
1959, DCP, 134’
CAST | Gregory Peck, Ava Gardner, Fred Astaire, Anthony Perkins, Donna Anderson, John Tate
MUZIEK | Ernest Gold
TAAL | Duits, Frans, Engels
ONDERTITELS | Engels
Integendeel, Kramer toont op ingetogen wijze hoe de overlevenden hun laatste dagen - ze hebben in het beste geval vijf maanden in het verschiet - zo zinvol mogelijk proberen door te brengen. Zo is er de Amerikaanse duikbootkapitein (Gregory Peck) die niet wil aanvaarden dat zijn vrouw en kinderen dood zijn; het echtpaar (Anthony Perkins en Donna Anderson) dat uitkijkt naar hun tweede kind; een lichtzinnige vrouw (Ava Gardner) die toch nog van liefde droomt; een atoomgeleerde (Astaire) die zijn kostbaarste bezit, een racewagen, oppoetst.
pure bestseller-clichés, met op kop Ava Gardner als de wildebras “who has lived too
hard and drank too much”.
De suggestieve kracht van vele scènes in deze door Giuseppe Rotunno magnifiek gefotografeerde zwart-witfilm is echter opmerkelijk: de subjectieve long shots, gezien vanuit een duikbootperiscoop, van de totaal ontvolkte straten van San Francisco; de autoraces waarbij de deelnemers zich vrijwillig te pletter rijden; het intrigerende radiosignaal dat uiteindelijk veroorzaakt blijkt door een rolgordijn dat aan een colaflesje snokt; het uitdelen van zelfmoordpillen aan de bevolking van Melbourne voor wanneer het moment gekomen is; het ironische eindbeeld met de slogan van het Leger des Heils: ‘There is still time, brother.’
On the Beach is een van de sterkste films van een regisseur die destijds werd verguisd omdat hij zogezegd ‘thesis’films
maakte die met hun boodschap te koop liepen. Kramer was uitdrukkelijk geen stilist, maar vaak wel een sterke dramatist. Een beetje een voorloper van Oliver Stone (zie Nixon in dit programma). Een Stanley Kramer-film stond borg voor een heftige boodschap en/of een waarschuwende geschiedenisles. Al in zijn regiedebuut (na een jarenlange carrière als producer) Not as a Stranger (1955) zette hij het mes in winstbejag, corruptie en wanpraktijken in de medische professie. In zijn parabel over racisme, The Defiant Ones (1958), zijn een zwarte (Sidney Poitier) en een blanke man (Tony Curtis) aan elkaar geketendmet handboeien.
Inherit the Wind (1960) is een toneelbewerking over een leraar (vertolkt door Spencer Tracy) die wordt aangeklaagd omdat hij Darwins evolutietheorie onderwees. Met Judgment at Nuremberg (1961) regisseerde Kramer zijn beroemdste en historisch belangrijkste film: een reconstructie, opgeluisterd door een sterrencast, van het fameuze tribunaal over Duitse oorlogsmisdaden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ship of Fools (1965) toont de gedoemde reis van een luxe passagiersschip - volgestouwd met een indrukwekkende lijst acteurs (Vivien Leigh, Simone Signoret, Oskar Werner, Lee Marvin, José Ferrer, George Segal) en joodse personages - dat in 1933, uitgerekend op het moment dat Hitler kanselier wordt, op weg is van
Vera Cruz naar Bremerhaven. Guess Who’s Coming to Dinner? (1967) biedt lichtere, maar daarom niet minder stichtende kost. Hierin klaagt Kramer via een vaudevilleformule het dagelijks racisme aan van rijke liberals: ouders (Katharine Hepburn en Spencer Tracy) die hun dochter zonder rassenvooroordelen hebben grootgebracht, reageren plotseling wel anders wanneer dochterlief met een zwarte verloofde (Sidney Poitier) op de stoep verschijnt.
Terwijl je Kramers keuzes bezwaarlijk modieus kan noemen, vervaardigde hij in 1977 met The Domino Principle wel een thriller die perfect aansluit bij het paranoïde sfeertje van de postWatergatethriller, met Gene Hackman
→ Day the World Ended (1955, Roger Corman)
→ The World, the Flesh and the Devil (1959, Ranald MacDougall)
→ The Day the Earth Caught Fire (1961, Val Guest)
→ The War Game (1966, Peter Watkins)
→ The Bed Sitting Room (1969, Richard Lester)
→ A Boy and his Dog (1975, L.Q. Jones)
→ Damnation Alley (1977, Jack Smight)
als een veroordeelde moordenaar die zijn vrijheid terugwint in ruil voor het plegen van een politieke moord op een presidentiële figuur. Stanley Kramer was in de jaren ‘60 en ‘70 trouwens zelf een doelwit, maar dan van het filmkritische establishment. Andrew Sarris vatte in zijn studie The American Cinema (1996) het fenomeen als volgt samen:
“If Stanley Kramer had not existed, he would have had to have been invented as the most extreme example of thesis or message cinema. Unfortunately, he has been such an easy and willing target for so long that his very ineptness has become encrusted with tradition.”
→ Mad Max (1979, George Miller)
→ Testament (1983, Lynne Littman)
→ The Day After (1983, Nicholas Meyer)
→ Threads (1984, Mick Jackson)
→ The Quiet Earth (1985, Geoff Murphy)
→ The Blood of Heroes (1989, David Webb Peoples)
→ The Road (2009, John Hillcoat)
The Manchurian Candidate, intussen erkend als moeder van alle samenzweringsthrillers, had al van bij zijn release een grote impact op de Amerikaanse publieke opinie. Dit dankzij de rake timing: de film verscheen in de Amerikaanse bioscoop tijdens de Cubaanse rakettencrisis in oktober 1962, een jaartje voor de moord op president John Fitzgerald Kennedy in november 1963. Deze sixtiesklassieker is al meer dan zestig jaar oud, maar de buitengewone intro van de film heeft nog niets aan kracht ingeboet. Een groepje GIs, strijdmakkers uit de oorlog in Korea, woont in een hotel in New Jersey een lezing voor een damesclubje bij over plantkunde. De camera maakt een zwenking van 360 graden, de volledige zaal rond. Wanneer hij opnieuw op de soldaten gericht is, blijkt de dame die het zonet over zeldzame hortensia’s had nu een Chinese militair te zijn, gespecialiseerd in hersenspoeling. Hij beveelt sergeant Raymond Shaw (Lawrence Harvey) om een van zijn mannen neer te schieten. Een paar seconden later spatten diens hersenen inderdaad uiteen tegen een reusachtig portret van vadertje Stalin. Een Koude Oorlogsthriller die dus meteen met de deur in huis valt.
Deze door John Frankenheimer fors geënsceneerde openingssequentie is ook een brok complexe cinema, met een verbazingwekkende cross cutting tussen de twee realiteiten - de lezing en de conditionering - die voor een bijna surrealistisch contrast zorgt. Het desoriënterend door elkaar snijden van een vervelende tuinparty en een demonisch manipulerende ondervraging is ook de perfecte metafoor voor deze door en door dubbelzinnige film die destijds zowel door links als rechts zwaar onder vuur werd genomen. Na de première regende het protesten van zowel de Communistische Partij als het American Legion (een hulporganisatie van militairen en veteranen), wat Frankenheimer overigens dik oké vond: After all, the whole point of the film was the absurdity of any type of extremism, left wing or right.
George Axelrod heeft uit de komische nachtmerrie in de gelijknamige roman van Richard Condon (die ook aan de basis ligt van Winter Kills uit dit Classicsprogramma) een ijzersterk scenario geconstrueerd. Het mooie aan deze uitzinnige intrige is dat het geheel een onverbiddelijke logica bezit, terwijl de afzonderlijke elementen vergezocht, overdreven of zelfs krankzinnig lijken. Zoals zijn medesoldaten is kolonel Marco (Frank Sinatra) ervan overtuigd dat een van hen, sergeant Raymond Shaw, de patrouille gered heeft. Hij kreeg voor zijn heldhaftig optreden trouwens de hoogste onderscheiding.
VERENIGDE STATEN
1962, DCP, 126’
CAST | Frank Sinatra, Laurence Harvey, Janet Leigh, Angela Lansbury, Henry Silva, James Gregory, John McGiver
MUZIEK | David Amram
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Geen
De intrige wordt in gang gezet door de klachten van de kolonel die wordt gekweld door moeilijk te duiden maar halsstarrig terugkerende nachtmerries. Hij gaat zijn gewezen medesoldaten opzoeken in de hoop dat ze hem kunnen helpen en op het spoor brengen van wat er zich in zijn brein afspeelt. Blijkt dat Raymond samen met zijn patrouille naar Mantsjoerije werd ontvoerd en geprogrammeerd werd om de Amerikaanse presidentskandidaat neer te schieten. Het is aan Marco om de puzzel op te lossen zodat het complot verijdeld kan worden.
Deel van de puzzel: Raymonds moeder (een schitterende Angela Lansbury), een monsterachtige karikatuur van de dominante American mom die niet enkel over haar zwakkere zoon maar ook over de hele wereld wil heersen. Zij is ook de drijvende kracht achter haar tweede echtgenoot, senator John Yerkes Iselin (James Gregory), een rabiate communistenvreter die de excessen van het McCarthyisme potsierlijk op de spits drijft. Gevraagd hoeveel lieden hij ervan verdenkt om als commies het State Department te infiltreren, schudt hij gewoon een cijfer uit zijn mouw dat overeenstemt met het aantal variëteiten van een ketchupmerk. Dan is er ook nog de progressieve senator Thomas Jordan (John McGiver) die, wanneer hij in zijn keuken wordt neergeschoten, melk begint te bloeden. Wat in deze heerlijk ambivalente film van alles kan betekenen: een verwijzing naar moedermelk (als we de film zien als een giftige satire van het Amerikaanse matriarchaat), de melk van de menselijke rechtvaardigheid, of de melk in plaats van het bloed dat door de aders van een zwakke liberal stroomt.
The Manchurian Candidate stapelt de ene contradictie op de andere, haalt scherp uit naar de anticommunistische Koude
Oorlogshysterie om uiteindelijk van een uit Peking en Moskou georkestreerde samenzwering toch een realiteit te maken. Anno 1962 leek dit allicht compleet van de pot gerukt. Het Camelot-tijdperk (i.e. de Kennedy-administratie) was inderdaad niet het beste moment voor een zwartgallige thriller waarin elke politieke en ideologische zekerheid van onder de voeten van de toeschouwer wordt weggemaaid. De recente geschiedenis heeft aan dit profetische verhaal echter een absurde logica geschonken.
De film functioneert zo goed omdat al de onvoorspelbare machinaties en complotten met uitgestreken gezicht opgediend worden. Terwijl we in de ban zijn van een beklemmende thriller, krijgen we in feite de meest gesofisticeerde politieke satire uit de Amerikaanse cinema in de maag gespietst.
Frankenheimer regisseert deze briljante evenwichtsoefening met het geïnspireerde vakmanschap dat hij na jarenlange live televisiedrama’s verworven had. Hij is dan ook een van de meest markante figuren uit een generatie regisseurs gevormd door live television die in de sixties voor een nieuwe dynamiek zorgde binnen de Amerikaanse filmindustrie. Onder zijn collegatelevisieregisseurs van toen vinden we ook Sidney Lumet, wiens Fail Safe ook deel uitmaakt van dit programma. Als de
integere soldaat die moet opboksen tegen de duistere complotten en ondoorzichtige organisaties - waarop zelfs zijn geliefkoosde lectuur van James Joyce’s Ulysses en Kafka’s Het proces hem niet hebben voorbereid - speelde Frank Sinatra, die ook de film produceerde, misschien wel de laatste grote rol uit zijn filmcarrière. Sinatra is ook de man die The Manchurian Candidate vroegtijdig had begraven, maar eind de jaren ‘80 toch opnieuw in roulatie bracht. De redenen daarvoor zijn even contradictorisch als de film zelf. Volgens de meest nuchtere versie ging het gewoon om een dispuut met United Artists over de winst.
Liefhebbers van samenzweringstheorieën zullen veeleer in de tweede versie geloven. Omdat de ontknoping, de sluipschuttermoord in Madison Garden, enige troebele gelijkenissen vertoont met de moord op JFK een jaartje nadat de film in première ging, zou Sinatra (een vriend van JFK) een re-release van de film tegengehouden hebben. Zoals hij later ook Suddenly (1954) - de film waarin hij zelf een huurdoder speelt die een president moet vermoorden - uit circulatie zou halen, nadat hij hoorde dat Lee Harvey Oswald deze film had gezien enkele dagen voor hij in Dallas de trekker overhaalde.
De ironie van dit alles is dat het aan JFK te danken is dat The Manchurian Candidate in de eerste plaats gemaakt kon worden. Arthur Krim, toenmalig voorzitter van United Artists en ook voorzitter van het verkiezingsfonds van de Democraten, vond de film politiek te provocerend. Sinatra was het daar niet mee eens en polste dit tijdens een cruise op het presidentiële jacht bij JFK zelf. Niet alleen had Kennedy er geen enkel bezwaar tegen, hij was ook grote fan van de roman van Richard Condon en voorspelde dat het een prima film zou opleveren. Wat hij toen nog niet weten kon, is dat er maar één samenzweringsscenario
The Manchurian Candidate zou overtreffen: het onopgehelderde mysterie rond zijn eigen dood.
SENATOR MCCARTHY
→ Point of Order (1964, Emile de Antonio)
→ McCarthy: Death of a Witch Hunter (1975, Emile de Antonio)
→ Citizen Cohn (1992, Frank Pierson)
→ Angels in America (2003, Mike Nichols)
→ The Steel Helmet (1951, Samuel Fuller)
→ Prisoner of War (1954, Andrew Marton)
→ Men in War (1957, Anthony Mann)
→ Pork Chop Hill (1959, Lewis Milestone)
Stanley Kubrick gaf in Dr. Strangelove zijn vernietigend humoristische visie op het ondenkbare: een fataal aflopend ‘ongeval’ met een atoomwapen. Sidney Lumet bracht ongeveer terzelfdertijd een bloedernstige en ingetogen kijk op wat er zou kunnen gebeuren mocht een technische of mechanische fout een kernoorlog veroorzaken. Amerikaanse Vindicatorbombardementsvliegtuigen naderen op zekere dag het ‘eindpunt’ (fail-safe) waarop ze ingelicht worden over hun eventuele doelwit. Omdat door een communicatiestoornis niemand hen terugroept, rukken ze, zoals het logboek voorschrijft, op naar Moskou. Henry Fonda is de machteloze (en in de film naamloze) president die samen met zijn crisisteam naar oplossingen zoekt om het fatale Amerikaans-Russische atoomspel af te wenden.
Lumets waarschuwende film werd uitgebracht in oktober 1964, oogstte destijds miniem succes en werd helemaal overschaduwd door de spectaculaire satirische aanklacht van Dr. Strangelove, die tien maanden eerder in de bioscoop was verschenen. Fail Safe is gebaseerd op een boek van Eugene Burdick en Harvey Wheeler gepubliceerd in een periode dat de spanningen tussen Amerika
en Rusland hoog opliepen en velen geloofden dat een thermonucleaire oorlog waarschijnlijk of zelfs onvermijdelijk was. In de openingsscènes van Fail Safe worden enkele van de belangrijkste personages geïntroduceerd waarin vooral hun psychologie getypeerd wordt die later hun gedrag in dit Doomsdaydrama moet helpen verklaren. In elk van deze intro’s is het 5:30 in de ochtend. In New York City ontwaakt generaal Black (Dan O’Herlihy), een piloot van bombardementsvliegtuigen, zwetend uit een terugkerende nachtmerrie. Zijn vrouw troost hem en smeekt hem om een dagje vrij te nemen zodat hij tot rust kan komen. Maar de job wenkt. Op een chique avondje onder de politieke en sociale elite van Washington verstoort Dr. Groeteschele (Walter Matthau), een professor politieke wetenschappen, de gemoedsrust met zijn speculaties over een kernoorlog. In Omaha pikt generaal Bogan (Frank Overton) onderweg naar de Strategic Air Commando-basis zijn ondergeschikte, kolonel Cascio (Fritz Weaver), thuis op. Of wat je thuis kan noemen. Het is eerder een miezerige kelder met ruziënde ouders die onder de noemer vallen van wat Hillary Clinton deplorables noemt. Blijkt dat onder het uniform dat de twee militairen delen, onnoemelijke klassenverschillen schuilen. Op de luchtmachtbasis van Anchorage (Alaska) maken de piloten zich na een partijtje biljart klaar voor hun dagelijkse routine. In de war room van het Pentagon wordt de ontvangst voorbereid van staatssecretaris Swenson (William Hanssen).
VERENIGDE STATEN 1964, DCP, 111’
CAST | Henry Fonda, Walter Matthau, Fritz Weaver, Dan O’Herlihy, Frank Overton, Edward Binns, Larry Hagman, William Hansen, Russell Hardie, Russell Collins, Dom DeLuise TAAL | Engels
ONDERTITELS | Nederlands
Making Movies (1996) dat hij zich bij elke film die hij maakt de cruciale vraag stelt: “What is this movie about? It becomes the riverbed into which all subsequent decisions will be channeled.” Voor Fail
Safe was het motto: “The machines are winning.”
Dat de machines aan de winnende hand zijn, blijkt al snel op de SAC-basis waar een sceptische senator op bezoek is die bang is dat de mens de controle verliest over de gesofisticeerde wapens die het land moeten beschermen. Vol trots toont een generaal op een reusachtig scherm het schaakspel tussen de mogendheden met allerlei afschrikkingswapens in de lucht en op de zee. De senator schrikt even als hij merkt dat Russische onderzeeërs slechts vijftig mijl verwijderd zijn van de kust van San Francisco. Er volgen vurige discussies over de vraag of een oorlog nu moet beperkt of gestopt moet worden. Matthaus Dr. Groeteschele droomt luidop dat je toch met beperkte wapens een kernoorlog kunt voeren. Wat in de film als absurd wordt bestempeld, hoort nu plots weer tot onze realiteit.
De militair legt ook het bestaan uit van een fail-safe box. Maar net als hij de bange senator verzekert dat er voldoende veiligheid is ingebouwd om ongelukken te vermijden, gaat het helemaal fout en vliegen de Group Six Amerikaanse bommenwerpers richting Moskou. Door een technische fout is alle communicatie
verbroken en kunnen de piloten niet teruggefloten worden. En eens ze de fail-safe grens bereikt hebben, mogen ze geen enkel bevel om de operatie te beëindigen nog opvolgen, omdat de vijand die communicatie zou kunnen simuleren. De Amerikaanse president spoedt zich naar een schuilkelder in het Witte Huis en probeert met zijn medewerkers, militairen en raadgevers een uitweg te vinden voor het doemscenario dat per abuis in gang is gezet. Zelf moet hij vooral het vertrouwen van de Sovjetleider zien te winnen.
Van nu af aan volgen de gebeurtenissen zich min of meer op in real time. De hoofdbrok van de film bestaat uit een kruismontage tussen de verschillende locaties: de schuilkelder met de president en zijn jonge tolk (het filmdebuut van Larry Hagman), het Pentagon, het SACcentrum in Omaha (Nebraska) en de piloten in het luchtruim. De inzet van de discussie is ook het inlichten van de Sovjets en het verschaffen van gevoelige informatie over de Amerikaanse defensie, wat onontbeerlijk is om de ramp te vermijden. Matthau vertegenwoordigt in het debat de absolute havik. Zijn oordeel over de Sovjets is niet mis te verstaan: “Dit zijn geen normale lieden, maar Marxistische fanaten.” Hij ziet in de onbedoelde kernaanval op Moskou een buitenkans om met een first strike heel de Sovjet-Unie met de grond gelijk te maken. Generaal Black staat voor rede en pacifisme en het ten alle prijze vermijden van een gewapend conflict.
Terwijl het er in de verschillende crisiscentra hectisch aan toegaat, is het in de kale presidentiële bunker een en al kalmte. Mede dankzij de persoonlijkheid en vertolking van Henry Fonda, die zei “I couldn’t have played the role straight if I had seen Dr. Strangelove first.” De hoogspanning wordt in de mise-enscène van Lumet gestaag opgevoerd,
door middel van het inlassen van superclose-ups, de dramatische lichtinval en de onrustige beeldcomposities. En een bij momenten ijzingwekkende stilte. Lumet heeft ervoor gekozen om geen muziek onder de beelden te zetten. Fail Safe is dan ook het soort film waarin een beslissend telefoongesprek tussen de president en de Sovjet Partijvoorzitter spannender is dan de wildste actiescène. De uitweg die de president voorstelt om niet tot een totale kernoorlog te komen, is meteen ook wat de film controversieel maakte. Als tegenprestatie omdat de Amerikanen Moskou van de kaart hebben geveegd, offert hij New York op en stuurt hij de Amerikaanse bommenwerpers op de stad af.
Bij de filmcritici was Fail Safe geen onverdeeld succes. De invloedrijke Andrew Sarris schreef in The Village Voice dat sommige scènes onbedoeld grappiger waren dan de intentionele humor in Dr. Strangelove. Fail Safe is in alle opzichten een product van zijn tijd, wat het meest zichtbaar is in de gebruikte technologie. Het reusachtige scherm van de wereldkaart met markeringen voor de vliegtuigen en onderzeeërs zou nu volledig CGI zijn. Toen moest het nog volledig met de hand getekend en geanimeerd worden.
Omdat het Amerikaanse ministerie van Defensie elke samenwerking met de filmmakers weigerde, betekende dit dat monteur Ralph Rosenblum de weinige beschikbare stock shots moest manipuleren en vermenigvuldigen om het effect van een echte luchtaanval te suggereren. Fail Safe is over de hele lijn knap gemonteerd, met sommige schokkende effecten, zoals het samenvatten van een kernaanval met een door merg en been gaande schreeuw.
→ The Bedford Incident (1965, James B. Harris)
→ WarGames (1983, John Badham)
→ The Hunt for Red October (1990, John McTiernan)
→ Crimson Tide (1995, Tony Scott)
→ Broken Arrow (1996, John Woo)
→ The Peacemaker (1997, Mimi Leder)
→ Fail Safe (2000, Stephen Frears)
→ The Sum of All Fears (2002, Phil Alden Robinson)
SEVEN DAYS IN MAY
De intelligente politieke thriller
Seven Days in May dateert uit een periode waarin menig Amerikaans cineast zich bezon over de kwetsbaarheid van het liberalisme in hun land, een paranoia die best te begrijpen was dankzij figuren als Barry Goldwater. Deze conservatieve senator en vriend van communistenjager Joseph McCarthy was in 1964 presidentskandidaat voor de Republikeinen, maar werd door Lyndon B. Johnson verslagen.
Rod Serling bewerkte de gelijknamige roman van Fletcher Knebel en Charles W. Bailey tot een scenario dat inspeelt op de toen heersende angst voor het Amerikaanse militaire establishment. Al in zijn afscheidsrede in 1961 waarschuwde president Dwight D. Eisenhower dat Amerika een ongezond en gevaarlijk militair-industrieel complex had gecreëerd. Serling was een vrij logische keuze als scenarist. Hij was een van de radicale stemmen uit de periode van de “Golden Age” van de Amerikaanse televisie, waar ook John Frankenheimer zijn carrière begon. Serling dankt zijn faam vooral aan de sciencefictionserie
The Twilight Zone die van 1959 tot 1964 liep en waarin hij onderwerpen aansneed als racisme en Koude Oorlogsparanoia.
Ook regisseur John Frankenheimer zag de film als een waarschuwing tegen de groeiende macht van de militairen, wat hij het generaal “MacArthur Syndrome” noemde. Deze controversiële vijfsterrengeneraal was tijdens de Koreaanse Oorlog, die uitbrak in 1950, opperbevelhebber van de troepenmacht die Zuid-Korea moest verdedigen. Toen hij een jaar later in een brief kritiek uitte op president Trumans strategie van een beperkte oorlog en de mogelijkheid van een grote oorlog, al dan niet nucleair, met China dreigde, werd hij aan de kant gezet.
Hooggeplaatste militairen smeden in Seven Days in May een complot om de regering omver te werpen en de macht te grijpen. Burt Lancaster is James M. Scott, de eerzuchtige aanstoker en leider van de samenzwering om de zittende president Jordan Lyman (Fredric March) aan de kant te zetten, in de overtuiging dat een nieuw presidentieel verdrag over het terugschroeven van kernwapens landverraad is, omdat het de positie van de Sovjet-Unie versterkt. Regisseur John Frankenheimer, wiens vorige film The Manchurian Candidate (1962) ook al een politieke thriller was, legt hier met brio het raderwerk van de politieke machinaties bloot en borstelt enkele forse portretten van gevaarlijke fanatici. Alles speelt zich af in zeven dagen, wat meteen een forse stuwkracht geeft aan het verhaal dat is opgebouwd als een race tegen de klok.
De openingcredits hebben als achtergrond de Amerikaanse grondwet die begint met de woorden “We the people”.
VERENIGDE STATEN
1964, DCP, 118’
CAST | Burt Lancaster, Kirk Douglas, Fredric March, Ava Gardner, Martin Balsam, Edmond O’Brien, John Houseman, Andrew Duggan
MUZIEK | Jerry Goldsmith
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Engels
martiale score van Jerry Goldsmith, met veel tromgeroffel en onheilspellende accenten, zet meteen de toon.
De generiek zoomt uit op het Witte Huis. De tralies van het hekken nemen de contouren aan van kruisraketten. Waarmee meteen ook de achtergrond geschetst wordt van de samenzwering waarvan we getuige zullen zijn. De Koude Oorlog zorgde voor een wapenwedloop tussen twee grootmachten, de VS en de Sovjet-Unie, die makkelijk kan ontsporen en een kernoorlog kan ontketenen. Voor het Witte Huis geraken demonstranten en tegendemonstranten slaags met elkaar. De tegenbetogers sturen aan op impeachment van de president en roepen generaal Scott tot nieuwe leider uit. Een scène die Frankenheimer filmt als een brutale reportage waar de toeschouwer middenin zit. Bij de introductie van de president merken we ook al de militair op die hem vergezelt en vastgeklonken is aan het fameuze koffertje met de geheime codes mocht een kernaanval aan de orde zijn.
Wat volgt, zou je kunnen bestempelen als een anatomie van een samenzwering, waarvan Frankenheimer mondjesmaat elementen prijsgeeft. De bal gaat aan het rollen wanneer marinekolonel Martin Casey (Kirk Douglas) zich vragen stelt bij het vreemde gedrag van sommige collega’s en hij merkt dat zijn baas - viersterrengeneraal en Chief of Staff James Scott (Lancaster), cryptische boodschappen uitwisselt met sommige officieren. Hij volgt op tv (televisieschermen en monitoren zijn alomtegenwoordig in de film) een meeting in Madison Square Garden
waar een ultrarechtse demagoog de schreeuwende massa opzweept en eregast James Scott toegejuicht wordt als een nieuwe messias. Die ogenschijnlijk documentair-achtige scène is niet per se realistisch in beeld gebracht: de hoofden van de toehoorders worden door de groothoeklens expressionistisch vervormd. Frankenheimer drijft de spanning tergend op door allerlei gebeurtenissen te tonen die niet koosjer zijn. Zo schaduwt een geïntrigeerde Casey zijn baas door donkere steegjes in Washington, wat leidt tot een geheime ontmoeting tussen de generaal en de demagoog in een ondergrondse parkeergarage. (De favoriete plek voor samenzweringsactiviteiten, zie bv. All the President’s Men en The Pelican Brief van Alan J. Pakula.)
Het is de scène die door locatie, belichting, dreigende beeldcomposities en onheilspellende muziek het meest naar film noir neigt.
Casey verneemt ook het bestaan van een top secret militaire basis in de Texaanse woestijn waar zelfs de president niets van afweet. En dan is er ook nog de raadselachtige code icomcom die her en der opduikt. Uit alles wat hij hoort en ziet, leidt Casey af dat Scott een militaire coup voorbereidt die moet plaatsvinden de komende zondag wanneer de president bij een militaire alarmoefening geïsoleerd zal zijn van zijn civiele staf.
Casey worstelt met zijn loyaliteit en staat voor een dilemma. Hij is een bewonderaar van Scott, tenminste tot hij de nare kanten van diens superpatriottisme ontdekt. Hij besluit toch om zijn bevindingen voor te leggen aan de president die zijn twee trouwste medewerkers op onderzoek uitstuurt. Bevriende senator Raymond Clark (Edmond O’Brien in een variatie van de zwetende in een linnen pak gestoken senator die Charles Laughton neerzette in Otto Premingers Advise & Consent) moet de geheime basis in de woestijn lokaliseren maar als hij die ontdekt, wordt hij er tegen zijn wil vastgehouden. De hete witte woestijnlandschappen contrasteren ook dramatisch met de vrij claustrofobische schermutselingen in het Pentagon of het Oval Office.
De scène in de vertrekhal van de Washington Dulles
International Airport, een gebouw van Eero
Saarinen met een
golvend lijnenspel, demonstreert ook hoe treffend Frankenheimer moderne architectuur in zijn mise-en-scène weet te intrigeren.
Paul Girard (Martin Balsam), een tweede getrouwe van de president, vliegt naar Gibraltar om op een vliegdekschip een schuldbekentenis vast te krijgen van admiraal Barnswell (John Houseman).
Wat hem ook lukt, maar bij de terugvlucht sterft Girard in een vliegtuigcrash, waarmee het enige tastbare bewijs voor de samenzwering ook verloren gaat.
Net als in Advise & Consent (1962, Otto Preminger) en The Best Man (1964) wordt ook hier chantage gepleegd met het dreigement van het openbaar maken van een seksueel getinte ‘misstap’. Hier gaat het om de hartstochtelijke liefdesbrieven die generaal Scott stuurde naar zijn minnares Eleanor Holbrook (Ava Gardner, depressief en zwaar verslaafd aan alcohol tijdens de opnames). De scène waarin Kirk Douglas veinst met haar te flirten terwijl hij er alleen op uit is haar bezwarende correspondentie te bemachtigen, is een mooi staaltje van de morele ambiguïteit waarvan de film doordrongen is.
Kijk en lees verder
→ Twilight’s Last Gleaming (1977, Robert Aldrich)
→ Brass Target (1978, John Hough)
→ Blue Thunder (1983, John Badham)
Deze politieke zedenles, waarin twee kandidaten voor de presidentiële nominatie van hun partij de steun zoeken van de stervende gewezen president, was oorspronkelijk een toneelstuk van Gore Vidal dat in 1960 voor het eerst opgevoerd werd op Broadway. “Ik was geïntrigeerd door het contrast tussen het privé- en het publieke leven van een politicus”, zei Vidal. Hij had zelf de Democratische conventie van 1960 bijgewoond en situeerde daarom het stuk tijdens zo’n politiek circus.
Henry Fonda vertolkt in de ook door Vidal geschreven filmversie de rechtschapen politicus William Russell. Cliff Robertson is zijn opportunistische tegenstander Joe Cantwell. Tot welke politieke partijen de twee kandidaten behoren, wordt nooit gezegd. De hele film speelt zich af tijdens twee beslissende meidagen op de conventie in Los Angeles in 1964, en op één locatie, het befaamde Ambassador Hotel. (Het hotel waar Robert F. Kennedy in 1968 tijdens de primaries vermoord zou worden. Intussen is het gebouw gesloopt.) Het gaat er hectisch aan toe in het hotel. Alle hoeken en kanten worden verkend: de kamers en suites, de geheime doorgangen, het zwembad en terras waar jong vrouwelijk schoon om de aandacht van de verkozenen hengelt, de grote balzaal waar tijdens een feestelijk diner de oud-president zijn kandidaat moet aanduiden, de claustrofobische
opslagplaats in een kelder waar ‘het moment van de waarheid’ plaatsvindt en die ook dienst doet als fallout shelter mocht een bom gedropt worden en de ondergrondse parkeergarage waar de verrassende afloop geënsceneerd wordt. Het zijn locaties die soms openheid en transparantie uitstralen, maar even vaak zijn het labyrinten van leugens, schone schijn, tomeloze ambitie en genadeloze afrekeningen. Niet alleen hebben de betrokkenen daar geen moeite mee, ze genieten er ook met volle teugen van.
De kracht van de film schuilt in de mix van sterke verbale schermutselingen, de meeslepende intense vertolkingen, dramatische situaties op het scherp van de snee, schitterende en vaak sarcastische dialogen (doorgaans rechtstreeks geplukt uit het toneelstuk van Vidal) en een niet aflatend dynamisch ritme dat de jachtige, opgejaagde en luidruchtige sfeer van zo’n politieke samenkomst vat. Franklin J. Schaffner, de latere regisseur van Planet of the Apes (1968) en Patton (1969), maakte in The Best Man maximaal gebruik van zijn ervaring als live televisieregisseur en geeft aan zijn in hoog tempo vertelde film de directheid en vitaliteit van een documentair verslag. DoP Haskell Wexler filmt het politieke steekspel in een semidocumentaire stijl, waarbij newsreel-beelden van een echte conventie naadloos worden ingelast om een afstand te creëren met wat zich op het voorplan ontrolt: soms brutale, soms huichelachtige confrontaties en wisselende allianties, vaak gevat in genadeloze close-ups.
VERENIGDE STATEN
1964, DCP, 102’
CAST | Henry Fonda, Cli Robertson, Edie Adams, Margaret Leighton, Shelley Berman, Lee Tracy, Ann Sothern, Gene Raymond, Kevin McCarthy
MUZIEK | Mort Lindsey
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Geen
Russell wordt door pers en collega’s aan de tand gevoeld over zijn overtuiging. Om de kiezer te overtuigen wordt de nadruk gelegd op zijn “geslaagd huwelijk”, terwijl deze onverbeterlijke rokkenjager en zijn vrouw naast elkaar leven maar nu even de schijn hooghouden. Er wordt gedebatteerd over de verschillen tussen arm en rijk, over zijn ideeën over integratie en burgerrechten. De enige zwarte die in de verkiezingscarrousel te bespeuren valt, is trouwens zangeres Mahalia Jackson die tijdens een optreden op het galadiner haarzelf speelt. Er wordt zelfs gespeculeerd over wat anno 1963 nog geen schijn van kans maakt: een zwarte president. En wie weet komt er ooit zelfs een vrouwelijke president, wat voorlopig op gegiechel wordt onthaald. Russell wordt vaak verweten dat hij een twijfelaar is en dat zijn intellectueel vermogen tegen hem werkt. Hij zoekt altijd de nuances op, weegt dermate de dingen tegen elkaar af dat de oud-president vreest dat hij in crisissituaties geen snelle beslissingen kan nemen. Waar hij precies staat in het politieke spectrum is voor velen niet eenduidig. “Nice thing about you is that you can sound like a liberal, but at heart you’re an American”, zegt de senator uit het Zuiden, T.T. Claypole.
Russells tegenstander is integendeel zeer helder in zijn politieke denkbeelden. Vidal heeft Joe Cantwell opgezadeld met karaktertrekken, listen en de ‘het doel wettigt alle middelen’-filosofie van senator Joseph McCarthy wiens schaduw in de vroege jaren 1960 over de Amerikaanse politiek hing. Beide tegenstanders krijgen bewijzen in handen van een geheim schandaal dat, mocht het openbaar gemaakt worden, hun politieke carrière kan breken. De wijze waarop ze met de bezwarende informatie van hun rivaal omgaan, definieert hun moreel kompas.
Cantwell wist beslag te leggen op een medisch dossier van Russell uit een periode toen hij mentaal labiel was. Cantwell heeft er niet de minste moeite mee om, indien zijn overwinning in het gedrang zou komen, fotokopieën van dit dossier te verspreiden.
Het
de chanterende Cantwell een koekje van eigen deeg te geven is net als in Otto Premingers
Advise & Consent een homoseksuele liaison uit het verleden.
De cynische reactie van Russell op de roddel dat zijn rivaal homoseksueel zou zijn spreekt boekdelen: “I don’t believe it. No man with that awful wife and those ugly children could be anything but normal.” The Best Man was trouwens de eerste Hollywoodfilm waarin het woord “homosexual” viel.
Russell wil zich liever niet verlagen tot de gemene streken van zijn rivaal. In die zin sluit de portrettering van Henry Fonda perfect aan bij diens imago van rechtschapenheid, fatsoen en betrouwbaarheid.
Eens te meer incarneert Fonda hier het vleesgeworden geweten van een natie, zoals hij ook al deed in Young Mr. Lincoln (1939), The Grapes of Wrath (1940), The Ox-Bow Incident (1942), 12 Angry Men (1957) en het ook in dit programma opgenomen Fail Safe (1964).
The Best Man is duidelijk een product uit een naïever en onschuldiger Amerika van vóór de moord op JFK, de oorlog in Vietnam en het Watergateschandaal. De film kwam er op een scharniermoment in de moderne Amerikaanse geschiedenis. Tijdens de opnames in 1963 was John F. Kennedy nog president. Toen de film een jaar later in april 1964 in de Amerikaanse bioscopen verscheen, was JFK intussen vermoord. The Best Man toont ook de groeiende impact van het televisiemedium, met reporters die voortdurend hun camera onder de neus van de politici duwen en tv-verslagen die overal de schermen vullen, van de conventie-arena tot in de slaapkamer.
→ The Candidate (1972, Michael Ritchie)
→ The Seduction of Joe Tynan (1979, Jerry Schatzberg)
→ Power (1986, Sidney Lumet)
→ Tanner ‘88 (1988, Robert Altman)
→ Bob Roberts (1992, Tim Robbins)
→ Bulworth (1998, Warren Beatty)
→ The Contender (2000, Rod Lurie)
Het zijn de jaren waarin de politici nog moeten leren omgaan met het vrij prille medium; zoals vervat zit in Gore Vidals uithaal naar diens favoriete schietschijf Richard Nixon. Campagnemanager Dick Jensen suggereert Russell dat hij een ‘Nixontje’ moet doen. Russell: “What does pull a Nixon mean?” Jensen: “Going on television. Weep on the nation’s shoulder - with two cocker spaniels.” Waarmee hij refereert naar de fameuze televisiebiecht van ‘Tricky Dicky’ uit 1952 waarbij Nixon er zijn hond bij sleurde. Als kleinzoon van de legendarische blinde senator T.P. Gore kwam Gore Vidal zelf uit een politieke familie. Hij was een neef van Jacqueline Kennedy en was close met de Kennedy-familie. Al wordt beweerd dat de vriendschap bekoelde met de verfilming van The Best Man. Toen Vidal het scenario ter lezing naar John F. Kennedy stuurde, vroeg die bij het lezen van de passages over Russells flirtende natuur aan Jacky: “Is Gore writing about me?”
Stanley Kubrick maakte dit nare toekomstvisioen terwijl de Koude Oorlog in alle hevigheid woedde, toen twee machtsblokken - de VS en de Sovjet-Unie elkaar rauw lustten en de dreiging van een atoomoorlog wel erg reëel was. Vlak na de Cubaanse rakettencrisis bereikte de politiek van de afschrikking een akelig hoogtepunt. Kubrick raakte geobsedeerd door de netelige positie waarin de mens zichzelf gebracht had: de kans van een nucleaire oorlog die niemand gewild had, maar die per vergissing toch bewaarheid werd. In de sciencefictionroman Red Alert (of Two Hours of Doom) van Peter George haalde hij de stof voor wat een ernstige waarschuwing moest worden. Hoe meer Kubrick zich in de logica van “de bom” verdiepte, hoe meer het tragikomische van de hele situatie verschoof naar wrange zwartgallige humor. Kubrick verklaarde deze switch als volgt: “Confront a man in his office with a nuclear alarm, and you have a documentary. If the news reaches him in his living room, you have a drama. If it catches him in the lavatory, the result is a comedy, which is exactly where General Buck Turgidson happens to be when the message comes to him. Human necessity interrupted by human destiny.”
De regisseur van The Killing (1956) en Paths of Glory (1957) schreef het script samen met Terry Southern, een meester in absurde situaties en dialogen, met als meest geciteerde de presidentiële uitroep: “Gentleman, you can’t fight in here, this is the War Room!” (Zou de naam van de podcast War Room van de controversiële radicaal-rechtse Steve Bannon een hommage zijn aan Dr. Strangelove?) Kubrick opent zijn film met een uitleg over het mysterieuze Russische project Doomsday Machine ergens in het poolgebied. Het gaat om een verdedigingsmechanisme dat zodra de bommen het Russische grondgebied treffen een massale tegenaanval in gang zet die niet meer te stoppen is. Kubrick demonstreert hier voor het eerst wat zijn exegeet Alexander Walker zijn conceptueel talent noemde, zijn vermogen om zijn ideeën en bekommernissen in een dwingende audiovisuele vorm te gieten.
Net als The Killing is Dr. Strangelove geconstrueerd als een wedloop tegen de tijd en de niet te voorziene consequenties van de daden en handelingen van de personages.
VERENIGD KONINKRIJK, VERENIGDE STATEN
1964, DCP, 95’
CAST | Peter Sellers, George C. Scott, Sterling Hayden, Peter Bull, Keenan Wynn, Slim Pickens, James Earl Jones
MUZIEK | Laurie Johnson
TAAL | Engels, Russisch
ONDERTITELS | Geen
Die kostbare tijd is verdeeld over drie locaties: het geïsoleerde hoofdkantoor van een luchtbasis geleid door de gestoorde generaal Ripper, die op eigen initiatief Rusland aanvalt; de cabine van de B-52 bommenwerper op weg naar het doelwit; en de ondergrondse war room van het Pentagon waar de president en zijn staf - onder wie de diabolische Dr. Strangelove - het droppen van de bom proberen te verhinderen.
Kubricks regie is aangepast aan het specifieke van de verschillende ruimtes. Zo wordt de aanval op de basis van generaal Jack D. Ripper gefilmd met handcamera om een gevoel van journaalbeelden op te roepen. In de gigantische war room (ontworpen door James Bond-production designer Ken Adam) zijn de beeldkaders statisch en symmetrisch, met als centrum de grote ronde tafel, de cirkel van het fatum waar een aantal politieke en militaire leiders over miljoenen mensenlevens beslissen. Door het strategisch cutten van de ene set naar de andere onderbreekt Kubrick vaak een belangrijke gebeurtenis of bericht (veelal via zenuwslopende telefoongesprekken - falende communicatie is een sleutelthema in het werk van Kubrick) en voert hij de spanning gestaag op.
Peter Sellers mocht in Lolita (1962) al een dubbele rol spelen, hier neemt hij zelfs drie rollen voor zijn rekening. Het resultaat mag gerust de vertolking van
zijn leven genoemd worden. Hij is de hulpeloze president Merkin Muffley die in het Pentagon een uit de hand lopende crisis probeert te bedwingen (zijn gesprek over de rode telefoon met de Sovjetpremier is onvergetelijk). Maar hij is ook de flegmatieke en Britse stiff upper lip-RAF-kapitein Lionel Mandrake die zich vastklampt aan pietluttige voorschriftjes terwijl het lot van de wereld in de weegschaal ligt. En hij is ten slotte de sinistere titelheld Dr. Strangelove, de uitvinder van het ultieme vernietigingswapen, een kreupele man met een naziverleden (een sneer naar de ex-nazi’s die na de Tweede Wereldoorlog werden ingeschakeld voor Amerikaanse ruimtevaart- en defensieprogramma’s).
Op misplaatste momenten brengt hij de Hitlergroet met een aan zijn controle ontsnappende kunstarm. Het is alsof het vooruitzicht van een nucleaire holocaust hem dermate opwindt en stimuleert dat hij op zeker ogenblik rechtveert uit zijn rolstoel en weer leert lopen.
“Mein Führer, I can walk”, roept hij naar de president. George C. Scott is niet minder overrompeld als Jack D. Ripper, de krankzinnige generaal van de Amerikaanse luchtmacht. Vastbesloten om het Vrije Westen tegen een vermeende communistische agressie te beschermen, zet hij op zijn dode eentje het scenario van de derde (en ultieme?) wereldoorlog in gang.
Kubrick besluit zijn sardonische satire met het sarcastische gebruik van de Vera Lynn-song “We’ll Meet Again”, die voor eeuwig geassocieerd zal blijven met het Engelse samenhorigheidsgevoel tijdens de Blitzkrieg. Kubrick koppelt bittere humor aan een forse cinematografische stijl, met spannende confrontaties gevat in een sterk dramatische zwart-witfotografie. Let maar op het moment waarop Dr. Strangelove voor de eerste maal uit het duister van de war room tevoorschijn treedt en zowel de belichting als de camerahoek zijn boosaardige uitstraling in de verf zet. De grote beeldenmaker Stanley Kubrick ensceneert en presenteert de krankzinnige gebeurtenissen die tot het einde van de wereld kunnen leiden als een meeslepend schouwspel waar je grijnslachend en met een zeker schuldgevoel van geniet. Kubrick filmde zelfs een heuse slapstickscène, een taartengevecht dat zeven draaidagen in beslag nam en waarin de acteurs volgens George C. Scott per dag wel duizend taarten gooiden. Tijdens de montage verwijderde Kubrick deze mythische scène - waarvan in de twee Taschen-boeken over Kubrick beelden te zien zijn - omdat ze de film uit zijn evenwicht sloeg.
Qua boodschap staat Dr. Strangelove diametraal tegenover 2001: A Space Odyssey. Kubricks meest sublieme werkstuk is door de transfiguratie van de mens aan het eind van de reis door
ruimte en tijd de enige optimistische film in een oeuvre dat bol staat van scepsis en fatalisme dat niet geheel verkeerdelijk ook geïnterpreteerd kan worden als misantropie en nihilisme. Sommige verklaringen van Kubrick trekken dit pessimisme in twijfel: “Volgens mij is de enige echte immoraliteit deze die het voortbestaan van onze soort in gevaar brengt en is het enige absolute kwaad datgene wat zijn vernietiging veroorzaakt.
In mijn diepste gedachten geloof ik in de menselijke potentie en vermogen tot vooruitgang. Vanuit een kosmische schaal bekeken, zou de vernietiging van deze planeet niets te betekenen hebben. Voor een waarnemer uit de nevelen van Andromeda, zou onze uitroeiing niets meer zijn dan een lucifertje flikkerend in de duisternis. Er zal niemand zijn om het mensenras te beklagen. De keuze is aan onszelf.” Of zoals zijn biograaf Alexander Walker het verwoordt: “The humanist in Kubrick hopes that man will survive his own irrationality, the intellectual in him doubts it.”
→ Kiss Me Deadly (1955, Robert Aldrich)
→ The Fourth Protocol (1987, John Mackenzie)
→ Miracle Mile (1988, Steve De Jarnatt)
The Parallax View is dé Amerikaanse thriller die het best de paranoïde sfeer van de jaren ‘60 in een beangstigend scenario verwerkt. Die paranoia was ontstaan na schokkende moorden op een aantal politieke leiders zoals John F. en Robert Kennedy, Martin Luther King en Malcolm X. Dat Warren Beatty, voor eeuwig verbonden met zijn vertolking van Clyde Barrow in Bonnie and Clyde (1967), de hoofdrol vertolkt, heeft zeker ook te maken met het feit dat hij zich drie jaar had ingezet voor de verkiezingscampagne van presidentskandidaat George McGovern (die in 1972 werd verslagen door Richard Nixon). Beatty speelt hier Joseph Frady, reporter voor een kleine provinciekrant en een van de getuigen van de moordaanslag in de Space Needle in Seattle op de fictieve liberale senator Carroll, een potentiële president.
Drie jaar later komt een radeloze tv-journaliste (Paula Prentiss) bij hem aankloppen met de bewering dat alle getuigen van de moord systematisch worden geliquideerd en zij de volgende is op de lijst. Frady schrijft de paniek aanvankelijk toe aan achtervolgingswaanzin, maar als de journaliste wat later levenloos wordt aangetroffen (officiële doodsoorzaak: zelfmoord) begint hij te twijfelen. Zijn onderzoek leidt naar een geheimzinnige organisatie, de Parallax Corporation, die huurmoordenaars rekruteert.
Hij infiltreert zelf in het bedrijf, maar beseft niet dat hij gemanipuleerd wordt. De naam van de organisatie is raak gekozen. “Ogenschijnlijke verplaatsing van een object, veroorzaakt door verandering van positie van de waarnemer”, luidt de definitie in de Van Dale van deze term uit de fotografie. En inderdaad, dat er voor alles twee observatiepunten mogelijk zijn, vat ook de essentie van deze politieke thriller die stelt dat niets is zoals het eruitziet.
De ironie is dat het monsterachtige moordcomplot ontrafeld wordt door een journalist die nu juist de reputatie heeft overal dingen te zien die er niet zijn en in ongeloofwaardige krantenverhalen al eerder de bal missloeg.
Alan J. Pakula, samen met Antonioni een van de meesters van de naar abstractie neigende beeldcomposities, vindt sterke visuele metaforen om zijn wantrouwen in het open Amerikaanse regeringssysteem te verbeelden. Niet alleen werken Pakula en zijn DoP Gordon Willis met desoriënterende cinematografische effecten, maar ook zitten de personages vaak half verborgen achter glas en gordijnen.
VERENIGDE STATEN 1974, DCP, 102’
CAST | Warren Beatty, Paula Prentiss, William Daniels, Walter McGinn, Hume Cronyn, Kelly Thordsen
MUZIEK | Michael Small
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Geen
Zodat ook de toeschouwer slechts een fragment van de ‘waarheid’ te zien krijgt. The Parallax View bevat enkele van de meest briljante sequenties in het stilistisch opmerkelijke werk van Pakula. Er is vooreerst de moord in de openingsscène gevolgd door de vluchtende dader die van het hellende dak van het observatieplatform van de 184 meter hoge Space Needle te pletter stort - een knap voorbeeld van hoe Pakula inventief gebruikmaakt van de iconische moderne architectuur.
Een tweede hoogtepunt in de mise-enscène is hoe Pakula de senaatscommissie in beeld brengt die besluit dat de moord op senator Carroll het werk was van één man “acting entirely alone”. Wat duidelijk refereert aan de vermaarde Warrencommissie die ook tot de vaststelling kwam dat Lee Oswald in de moord op JFK op eigen houtje had gehandeld. De scène begint met een extreem long shot, een quasi totaal verduisterd beeld waarin we in de verte de commissie ontwaren, waarop de camera dan langzaam inrijdt tot drie senatoren het Panavisionbeeld vullen. De meest ongewone scène, puur op visueel vlak, van The Parallax View is deze van het filmpje dat als psychologische test dient om te beoordelen of Beatty’s personage wel voldoende agressief en antisociaal is om te beantwoorden aan het huurmoordenaarsprofiel van de Parallax Corporation. Het vijf minuten durend filmpje waar Pakula vier maanden
aan monteerde bestaat uit een virtuoos mozaïek (op muziek van Pakula’s vaste componist Michael Small) van honderden beelden van zowel alledaags geluk als wreedheden, politieke figuren (onder wie Hitler, Mao, George Washington, Abraham Lincoln), de Ku Klux Klan, Vietnam, een vrijend paar, striphelden, ouders en kinderen. De montage begint met het begrip “Love”, maar verandert dan in depressie, ongeluk, moord en destructie - allemaal negatieve beelden die de geschikte kandidaat moeten stimuleren.
Ten slotte is er de finale sequentie in een reusachtig auditorium waar de politieke conventie in gereedheid wordt gebracht. De film eindigt zoals hij begonnen was: met een politieke moord, dit keer op een conservatieve kandidaat die afgeknald wordt tijdens de repetities van zijn campagnevertoning.
Op magistrale wijze maakt Pakula hier gebruik van filmische ruimte en schaal, met totaalbeelden van het auditorium waarin het individu verpletterd wordt, afgewisseld met lange laterale travellings die de verplaatsingen volgen van Beatty en de samenzweerders op de gangpaden en de loopbruggen.
Dit alles in volmaakt samenspel met een complexe dialoog tussen licht en duister, een patriottisch kleurenpalet van wit, rood en blauw, en een fanfare met majorettes die oer-Amerikaanse deuntjes blaast.
De paranoïde sfeer die over de film hangt, is ook te danken aan de vele verwijzingen naar organisaties, structuren en instellingen die officieel of ondergronds controle uitoefenen over de maatschappij, zoals de onderzoekscommissie en de Parallax-organisatie, maar ook de FBI. De eigenlijke verbanden tussen deze operatoren worden nooit helemaal duidelijk in een film waarin de miseen-scène, de fotografie en de montage berusten op het principe van het ensceneren, misleiden en camoufleren: het inkleden van de moord op de senator, de wijze waarop nieuwe leden van het moordsyndicaat aangeworven worden, het finale complot tegen de al te nieuwsgierige journalist die zich voor dood laat doorgaan om een fictieve identiteit aan te nemen.
Twee jaar na The Parallax View regisseerde Pakula All the President’s Men, het relaas van de Washington Postjournalisten die het Watergateschandaal aan het licht brachten, maar het superieure The Parallax View blijft dé definitieve samenzweringsthriller over de Nixon-jaren. De nu zo goed als vergeten Alan J. Pakula (1928-1998) is een van
→ Topaz (1969, Alfred Hitchcock)
→ The Domino Principle (1977, Stanley Kramer)
→ The Osterman Weekend (1983, Sam Peckinpah)
→ The Pelican Brief (1993, Alan J. Pakula)
→ Clear and Present Danger (1994, Phllip Noyce)
de sleutelfiguren uit de politiek getinte Hollywoodcinema van de jaren ‘70. Dit was ook de periode waarin hij zijn sterkste films maakte, in het bijzonder Klute (1971), The Parallax View (1974) en All the President’s Men (1976), die zijn trilogie van de paranoia vormen en een visceraal wantrouwen tonen voor grote, invloedrijke instituties en bedrijven. Ook nog in latere films toonde Pakula zich een kritische analist van Amerikaanse instellingen en machtscentra. Zo nam hij de financiële wereld op de korrel in het schromelijk onderschatte en zelden vertoonde Rollover (1981), maar ook justitie in Presumed Innocent (1990).
→ Shadow Conspiracy (1997, George P. Cosmatos)
→ Enemy of the State (1998, Tony Scott)
→ Jason Bourne-franchise (2002-2016)
→ Spartan (2004, David Mamet)
→ Shooter (2007, Antoine Fuqua)
→ The Report (2019, Scott Z. Burns)
→ American Deep State (2020, Bernie Olaf)
THREE DAYS
Three Days of the Condor is een politiek geïnspireerde variatie op de thriller van het type waarin een onschuldige man het doelwit wordt van beroepsmoordenaars zonder dat hij weet waarom ze hem willen ombrengen. Robert Redford speelt in deze suspensefilm een zekere Joseph Turner, werkzaam bij de American Literary Historical Society, een onderzoeksinstelling in New York waar hij alle mogelijke misdaadboeken moet verslinden, op zoek naar geheime codes en bruikbare informatie om lekken te kunnen opsporen en inspiratie op te doen om bestaande methodes te kunnen updaten. Wat een Amerikaanse recensent toen al inspireerde tot de bedenking: “Gelukkig is er nog de CIA, zo niet was er in Amerika niemand meer om nog een boek te lezen.” De CIA (Central Intelligence Agency) wordt overigens niet bij naam genoemd, maar de toespelingen naar de illegale activiteiten van de beruchte inlichtingendienst liegen er niet om. Of zoals de professor in Hitchcocks North by Northwest in 1959 al zei: “FBI, CIA, ONI, … We’re all in the same alphabet soup.” (ONI staat voor het iets minder beruchte Office of Naval Intelligence.)
Op een regenachtige dag gaat Joseph Turner tijdens de middagpauze belegde broodjes halen. Als hij terugkeert zijn al zijn collega’s koelbloedig vermoord. Wie zou in deze omstandigheden niet in
complottheorieën beginnen te geloven? Wantrouwen, dubbelspel, knagende onzekerheid en angst voeden dan ook de verdere intrige, waarin de enige overlevende met de weinige informatie waarover hij beschikt op de vlucht slaat, op zoek gaat naar de moordenaars en intussen zelf wordt opgejaagd door een ijselijk efficiënte killer (Max Von Sydow). Wanneer de voortvluchtige toch contact krijgt met topfunctionarissen in het bedrijf, smeken ze hem om terug te keren. Het lijkt wel een variatie op The Spy Who Came in from the Cold van John le Carré.
Tijdens zijn poging om te doorgronden wie er achter de moorden schuilt - een schaduwfractie of de CIA zelf, vindt Redford even soelaas bij een fotografe (Faye Dunaway), de toevallig uitgekozen vrouw die hij in haar flat gijzelt en die haar eenzaamheid exhibitionistisch etaleert in de foto’s van lege banken in het park en kale winterse landschappen die de muren van haar slaapkamer verdrietig sieren. De wat neergeslagen sfeer wordt ook doorgetrokken in de mistroostige fotografie van DoP Owen Roizman die als geen ander de intensiteit, drukte en energie van New York weet te vatten. Roizman verzorgde overigens ook het camerawerk in The French Connection (1971, William Friedkin), The Taking of Pelham One Two Three (1974, Joseph Sargent) en Network (1976, Sidney Lumet).
Three Days of the Condor sluit perfect aan bij de conspiratieve sfeer in de Amerikaanse misdaadfilm na Watergate en de kwalijke reputatie die de machtige
VERENIGDE STATEN
1975, DCP, 117’
CAST | Robert Redford, Faye Dunaway, Cli Robertson, Max von Sydow, John Houseman, Addison Powell, Tina Chen
MUZIEK | Dave Grusin
TAAL | Engels, Frans
ONDERTITELS | Frans
inlichtingendienst CIA toen had. Ook typisch voor de jaren 1970: het lijkt op het einde toch allemaal goed te komen, gewoon omdat Redford de pers inlicht! Dezelfde Redford die een jaar later in All the President’s Men, in de rol van The Washington Post-journalist Bob Woodward president Nixon ten val bracht.
Dat tussen de duistere perikelen ook een onuitgesproken amoureuze verbintenis verweven zit, is typisch voor Sydney Pollack, een regisseur die wel vaker liefdesverhalen opzet met grote sterren.
Vaak met zijn lievelingsacteur en goede vriend Robert Redford, die in The Way We Were (1973) aan Barbra Streisand gekoppeld wordt, in The Electric Horseman (1979) aan Jane Fonda, in Out of Africa (1985) aan Meryl Streep en in Havana (1990) aan Lena Olin. Pollack toont in Three Days of the Condor een Amerika dat door wantrouwen en samenzwering ontmenselijkt is. In de oorspronkelijke roman van James Grady, Six Days of the Condor, draait de plot om heroïnesmokkel. Pollack zag de CIA als een politieke factor, een organisatie om druk uit te oefenen op de olieproducerende landen en zo nodig een invasie te plannen in het Midden-Oosten. Vandaar ook het bestaan van een geheim net binnen de CIA dat de VS veilig moet stellen in het geval van energieschaarste. Pollack draaide de film terwijl het Amerikaanse Congres een onderzoek voerde naar illegale activiteiten van de CIA, toen onder de leiding van
Richard Helms. Er volgden onthullingen van politieke moord en onwettige afluisterpraktijken. Er was in die jaren ook sprake van connecties tussen bepaalde Watergate-actoren en de inlichtingendienst. Ook toen al werd aangenomen (maar pas veel later bevestigd) dat de CIA Augusto Pinochet en zijn handlangers daadwerkelijk had gesteund bij hun rechtse militaire staatsgreep van Chili op 11 september 1973. Het bracht de kolonels aan de macht en leidde tot de dood van socialistisch president Salvador Allende, die volgens de officiële versie zelfmoord pleegde met een AK-47 die hij van Fidel Castro gekregen had. De Amerikanen waren immers bang dat de marxist Allende een communistische revolutie plande.
De heimelijke rol die de CIA speelde in het omverwerpen van Allende’s regering droeg in hoge mate bij tot het wantrouwen van de Amerikaanse burger in dergelijke semi-geheime organisaties. Een wantrouwen dat ook gedeeld werd in een aantal Amerikaanse politieke thrillers uit die periode. Naast Three Days of the Condor horen ook The Parallax View (1974, Alan Pakula), All the President’s Men (1976, Alan Pakula), Scorpio (1973, Michael Winner) en The Killer Elite (1975, Sam Peckinpah) tot deze complotcyclus. In een Knack-interview uit 1976 met Sidney Pollack stelde de regisseur vast dat zijn film accurater bleek dan hij zelf bedoeld had.
“Alles wat we in de film stopten, werd later als waarheidsgetrouw bevestigd in Amerikaanse kranten en media.”
Ik gebruik de CIA als metafoor voor elke vorm van overheidsbureaucratie, ieder collectief lichaam dat misbruik maakt van zijn macht en daarmee de individuele vrijheid in gevaar brengt. De CIA, maar ook de FBI, de federale regering, het Congres, het Huis van Afgevaardigden. (...) We beleven in de VS een vertrouwenscrisis. Ons geloof in wat mensen ons vertellen en in onze instituties is sterk aangetast.
Het is een gewoonte geworden om wantrouwig te zijn. Dit sijpelt door tot de kleinste details en onze persoonlijke verhoudingen. Daarin schuilt ook het gevaar: geen enkele relatie kan het zonder vertrouwen stellen. In Three Days of the Condor illustreer ik de twee punten: wantrouwen binnen de intieme relaties en wantrouwen in overheid en instituties.”
→ Scorpio (1973, Michael Winner)
→ The Killer Elite (1975, Sam Peckinpah)
→ Company Business (1991, Nicholas Meyer)
→ Mission: Impossible (1996, Brian De Palma)
→ Conspiracy Theory (1997, Richard Donner)
→ Spy Game (2001, Tony Scott)
→ The Recruit (2003, Roger Donaldson)
→ Syriana (2005, Stephen Gaghan)
→ The Good Shepherd (2006, Robert De Niro)
→ Fair Game (2010, Doug Liman)
→ Salt (2010, Phillip Noyce)
→ Zero Dark Thirty (2012, Kathryn Bigelow)
→ Argo (2012, Ben Affleck)
→ Jack Ryan: Shadow Recruit (2014, Kenneth Branagh)
→ Dying of the Light (2014, Paul Schrader)
→ Bridge of Spies (2015, Steven Spielberg)
→ Sicario (2015, Denis Villeneuve)
→ The Man from U.N.C.L.E. (2015, Guy Ritchie)
→ 13 Hours: The Secret Soldiers of Benghazi (2016, Michael Bay)
→ Jason Bourne (2016, Paul Greengrass)
→ American Made (2017, Doug Liman)
→ Red Sparrow (2018, Francis Lawrence)
Voor zijn eerste film scharrelde William Richert een indrukwekkende cast bij elkaar, zeker als je weet dat het niet om een productie gaat van een grote studio, maar wel van een kleine, onafhankelijke speler. Al deze sterren worden opgevoerd in een ingenieuze suspense- en avonturenfilm over moorddadige raadsels binnen een industriële dynastie waarvan een van de telgen het zelfs tot president schopte maar bij een duister complot werd omgebracht. Verwijzingen naar en overeenkomsten met de Kennedy-clan zijn niet louter toevallig maar absoluut gewild. De van de pot gerukte samenzwering is ontsproten uit de koker van de auteur van de oorspronkelijke roman, Richard Condon, ook de schrijver van The Manchurian Candidate (zie de twee verfilmingen in dit programma) en Prizzi’s Honor (1985, John Huston). John Huston, ditmaal met de pet van acteur op, schept er in de film een zichtbaar genoegen in een zeer vijandige persiflage te brengen van de omstreden figuur van vader Joseph P. Kennedy, hier getransformeerd tot de corrupte, flamboyante familiepatriarch Pa Kegan, die de levens van zijn zoons opoffert aan de belangen van zijn industrieel imperium. Als Nick Kegan (Jeff Bridges), de broer van
de vermoorde Amerikaanse president, op zoek gaat naar een tweede moordenaar, ontdekt hij het ene met bloed besmeurde puzzelstukje na het andere.
Zijn speurtocht naar wie er (mee) achter het complot zat, onthult kandidaten bij de vleet: de maffia, de militairen, de politie van Philadelphia, de vakbonden, de verbolgen presidentiële koppelaarster Lola Camonte (Elizabeth Taylor in een even grappig als kort gastoptreden) en zelfs een filmstudio: het fictieve Federal Studio, dat de president verantwoordelijk stelde voor hun aanzienlijk financieel verlies toen hun grootste filmster zelfmoord pleegde nadat president Kegan niet langer met haar naar bed ging. (Een heel dikke knipoog naar de mysterieuze dood van Marilyn Monroe.) In een confrontatie met zijn zoon vraagt de oude man, enkel gehuld in een rood zwembroekje en een openhangende badjas: “Do you get laid?” Nog voor Bridges, die vooral een antwoordapparaatrelatie heeft met Belinda Bauer, kan antwoorden, voegt hij eraan toe: “You know how many times your brother got laid when he was in office? 1072. With his schedule. The man was a giant.” In een andere scène suggereert Bridges om hulp te zoeken bij de CIA en snauwt Huston: “The CIA? They smuggle my cigars from Havana.”
De melodramatische, criminele plot hangt met haken en ogen aan elkaar. In zijn totaliteit is de film dan ook onevenwichtig, maar in onderdelen is dit vaak meeslepende cinema vol heftige emoties, sensaties en ideeën.
VERENIGDE STATEN
1979, DCP, 97’
CAST | Je Bridges, John Huston, Anthony Perkins, Eli Wallach, Sterling Hayden, Dorothy Malone, Richard Boone, Toshiro Mifune, Ralph Meeker, Belinda Bauer, Brad Dexter, Tomas Milian, Elizabeth Taylor MUZIEK | Maurice Jarre
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Engels
Het heeft iets weg van een parodie van Hollywood gezien door de bestsellerbril van de populaire auteur Harold Robbins. Condon beschreef de film niet voor niets als “a highly colored comic book version” van zijn roman.
De fonkelende, haarscherpe kleurenfotografie is van de grote Vilmos Zsigmond (de DoP van Brian De Palma’s Blow Out, ook te zien in dit programma).
De beeldcomposities en de decors (production design van Hitchcockgetrouwe Robert Boyle) zijn somptueus en geraffineerd. Dramatische hoogstandjes zijn er bij de vleet.
De productie heeft veeleer te lijden aan overbelasting, dan aan een gebrek aan vondsten, invallen, terzijdes, bravoure
nummertjes en barokke overdrijvingen.
Je kan er ook, met een beetje goede wil, een beschouwing in zien over twee vormen van macht: de macht van het geld (geïncarneerd door Pa Kegan) en de macht van de informatie, op campy wijze belichaamd door Anthony Perkins als de baas van de inlichtingendienst van de tycoon die heerst over een gesofisticeerd universeel datacentrum vol blinkende computers - wat de film nogmaals een andere richting uitduwt, dit keer naar sciencefiction.
Het problematische productieproces van Winter Kills verklaart misschien waarom het resultaat tegelijk briljant en ten dele mislukt is. Een week vooraleer de opnames voltooid moesten zijn, draaiden de geldschieters de kraan dicht.
Richert liet het niet aan zijn hart komen en begon vrij snel aan een nieuwe film, Success, met in de hoofdrollen Jeff Bridges en Belinda Bauer (ook in Winter Kills een koppel). Deze productie van 3,7 miljoen dollar werd volledig ingeblikt in München en gefinancierd door het WestDuitse NF Geria Film. De Amerikaanse distributeur, Columbia, vertikte het de film uit te brengen, maar Richert ging ermee naar Hollywood, toonde de film aan enkele mensen en raapte daardoor het geld bij elkaar om het intussen anderhalf jaar stilgelegde Winter Kills af te werken. De voltooide prent landde bij Avco Embassy Pictures, maar ook die wisten niet wat aan te vangen met de uitdagende en desoriënterende mix van zwarte humor en politieke charge. Hoewel Winter Kills in veel opzichten ‘commercieel’ was - zie bv. de score van de toen zeer prestigieuze componist Maurice Jarre - bleek de film te cynisch om te scoren aan de kassa en eindigde hij op een stoffige plank, om er occasioneel eens van afgehaald te worden voor een 16mm-vertoning op Amerikaanse campussen. Begin jaren ‘80 was er een nieuwe poging om Winter Kills in de Amerikaanse bioscoop te brengen, maar ook dat liep op een sisser uit.
Na een teleurstellende run in Amerika werd ook de internationale carrière geen succes: in België haalde Winter Kills niet eens de bioscoop. In de nasleep van de desastreuze release liep het ook slecht af met twee uitvoerende producenten van de film: de een werd doodgeschoten,
de ander veroordeeld tot veertig jaar celstraf wegens drugshandel. Alsof het tumultueuze complotverhaal op het witte doek zijn naweeën had in het echte leven.
Hoewel hij nog een aantal andere films regisseerde, zal William Richert (19422022) herinnerd blijven voor die ene waanzinnige cultfilm, Winter Kills, tevens zijn speelfilmdebuut. Daarvoor had hij al documentaires gedraaid, waaronder het grotendeels verloren geraakte President’s Daughters (1969), waarin de dochters van president Nixon vertellen dat JFK de verkiezing had gestolen. Volgens hen speelde hij onder een hoedje met Richard J. Daley, de machtige burgemeester van Chicago, om de verkiezingen te vervalsen.
Hun daden waren crimineel, maar om een burgeroorlog te vermijden, wou Nixon dit niet aanklagen. Dat Daley Kennedy in zijn macht had, wordt ook voorzichtig gesuggereerd in Thirteen Days.
Tijdens de Cubaanse rakettencrisis annuleerde de president zijn protocollaire verplichtingen, maar zijn aangekondigde bezoek aan Chicago durfde hij niet afzeggen, omdat hij bang was van Richard J. Daley.
→ Zapruder film (1963, Abraham Zapruder)
→ Rush to Judgment (1967, Emile de Antonio)
→ Executive Action (1973, David Miller)
→ JFK (1991, Oliver Stone)
→ Ruby (1992, John Mackenzie)
→ Love Field (1992, Jonathan Kaplan)
→ Bobby (2006, Emilio Estevez)
→ Parkland (2013, Peter Landesman)
→ JFK Revisited: Through the Looking Glass (2021, Oliver Stone)
In zijn meesterwerk Blow Out bouwt
Brian De Palma rond politieke moord en samenzwering een fascinerende puzzel waarin de kijker wordt meegesleept als in een boze droom die er even prachtig als afschuwelijk uitziet. In een interview zei De Palma ooit: “De moord op Kennedy is het meest spannende dat ik ooit heb gezien. Ik zat dagenlang aan mijn toestel gekluisterd, in de hoop dat ze de beelden weer zouden herhalen. Het was entertainment, maar van een formaat en intensiteit die niemand ooit zou kunnen bedenken.” Het tegelijk grappige, spannende en gruwelijke Blow Out is de grote film die uit bovenstaande bedenking ontstond.
De protagonist Jack Terry (John Travolta) is een geluidsman die voor een derderangsgriezelfilm ‘s nachts op een brug in Philadelphia het ijle ruisen van de wind, het krassen van een bosuil en het slikken van een hagedis registreert. Plots komt in volle vaart een wagen aangereden. De chauffeur verliest de controle over het stuur, de auto scheurt door de reling van de brug het water in. Jack duikt in de rivier en kan alleen maar de jonge vrouw Sally (Nancy Allen) redden die naast de chauffeur zat. In het ziekenhuis verneemt hij dat het verdronken slachtoffer de gouverneur van Pennsylvania én een kansrijke kandidaat voor de komende presidentsverkiezingen
was. Onder druk gezet, aanvaardt Jack met tegenzin om de aanwezigheid van Sally in het auto-ongeval geheim te houden, om zo de reputatie van de getrouwde politicus niet in het gedrang te brengen. Als Jack thuis de bandopname van het ongeval beluistert, hoort hij net voor de klapband (blow out in het Engels) de knal van een schot. Het bewijs van een aanslag? Hij verneemt in een nieuwsuitzending dat een zekere Manny Karp (Dennis Franz, wel vaker te zien in De Palma-films) het ongeval heeft gefilmd en beweert dat de politicus alleen in de wagen zat. Fotogrammen van deze film worden in tijdschriften afgedrukt. Jack knipt ze uit, fotografeert ze opnieuw tot ze een film gaan vormen die hij probeert synchroon te laten lopen met zijn geluidsband.
Brian De Palma is in al zijn voyeuristische thrillers geobsedeerd door audiovisuele technologie.
Al tijdens zijn middelbare school vergaarde De Palma een grote kennis van fotografie en knutselde hij zelf computers in elkaar; zoals de wonderknaap in Dressed to Kill (1980) die met de hulp van zijn technisch vernuft naar de moordenaar van zijn moeder speurt. In Blow Out gebruikt hij de taal van de film om het ontrafelen van een politieke aanslag te dramatiseren.
VERENIGDE STATEN
1981, DCP, 107’
CAST | John Travolta, John Lithgow, Nancy Allen, Dennis Franz, Curt May, John McMartin MUZIEK | Pino Donaggio TAAL | Engels ONDERTITELS | Engels
Jack en Sally vrezen immers terecht voor hun leven omdat ze de enige getuigen zijn van wat meer lijkt te zijn dan een ongeval. Ze worden voortdurend bespied door Burke (John Lithgow), een dreigende moordenaar die in opdracht van een onzichtbare rivaal compromitterende kiekjes moest maken van de presidentskandidaat en de ingehuurde vrouw. Nu de hele zaak uit de hand loopt, ontpopt deze koele technocraat - in menig opzicht Jacks duistere dubbelgangerzich tot een niet te stoppen machinale moordenaar. De Palma baseerde dit sinister heerschap op G. Gordon Liddy, de leider van de veroordeelde G. Gordon Liddy, een van de kopstukken van de ‘White House Plumbers’ die mee de inbraak in het Watergategebouw (het hoofdkwartier van de Democratische Partij) organiseerde.
De Palma levert zoals steeds meesterlijke thrills, zoals de gratuite moord in het treinstation - een favoriete locatie voor de regisseur om zijn filmische hoogstandjes op te voeren, zie de trappenscène in het Chicago Union Station in The Untouchables (1987) en de lange achtervolging op een trein die eindigt in Grand Central Station in New York in Carlito’s Way (1993). Maar de grootste spanningsmomenten haalt de generatiegenoot van Coppola en Scorsese hier uit zijn versplinterde reconstructie van het auto-ongeval.
Als de geluidsjager Jack in zijn donkere montagekamer worstelt om de knal van het schot te synchroniseren met de flits van het geweerschot, brengt De Palma zijn enthousiasme voor de macht van het filmmedium over op de toeschouwer. Zijn caleidoscopische ontleding van het ongeval is een prachtig staaltje van pure cinema en het resultaat van het jarenlang bijschaven en verfijnen van zijn loepzuivere filmgrammatica. De Palma’s
manipulaties van beeld en geluid leiden tot verbluffende effecten, zoals in het grappige en hallucinante shot van de brug, met rechts op de voorgrond een closeup van een uil die met de ogen knippert en zich plotseling omdraait bij het geluid van de auto die in razende vaart komt aangereden. Een signatuurshot van de cineast, gerealiseerd via zijn geliefkoosde maar slim gedoseerde split focus-techniek.
De Palma maakt van de crash en de nasleep ervan een synthese van een aantal waargebeurde politieke schandalen en tragedies uit de tweede helft van de twintigste eeuw: de sluipschuttermoord op JFK in Dallas; Nixon en zijn ‘loodgieters’ in de Watergate-affaire; Ted Kennedy’s ongeluk in Chappaquiddick waar het uitgangspunt van Blow Out expliciet naar verwijst. In het Amerika van de jaren ‘80 ziet bijna niemand er nog graten in dat een duistere aanslag in de doofpot belandt. De cover-up wordt als de gewoonste zaak ter wereld beschouwd. De media vervullen hun plicht niet. In plaats van de waarheid aan het licht te brengen, exploiteren ze zonder enige morele scrupule, al het sensationeel materiaal dat voor het grijpen ligt. Het narratief van deze film over laksheid, politieke onverschilligheid, volksverlakkerij en manipulatie is zeer ironisch gesitueerd in Philadelphia, niet alleen de geboortestad van De Palma, maar ook van de Amerikaanse natie. Het keurige, beschaafde en nette uitzicht
van de stad - op mensenmaat en zonder de apocalyptische aspecten van een verpletterende metropool als New Yorkstaat in schril contrast met de sombere, lugubere intriges. De ironie zet zich ook verder in het kleurenpalet van DoP
Vilmos Zsigmond (na Obsession zijn tweede samenwerking met De Palma, later volgden nog The Bonfire of the Vanities en The Black Dahlia), een combinatie van de kleuren van de Amerikaanse vlag. Dit patriottisch coloriet beheerst de hele film.
De controle die De Palma, Zsigmond en zijn production designer Paul Sylbert over de kleur uitoefenen, wordt gestaag duidelijker naarmate het verhaal naar zijn tragische ontknoping wordt gestuwd.
De
rood-wit-blauwsymfonie eindigt met een ware explosie tijdens een parade voor Liberty Day.
In de finale weerklinkt De Palma’s favoriete thema van ‘de tweede kans die weer verkeken wordt’, wat onvermijdelijk echo’s oproept aan Hitchcocks meesterwerk Vertigo (1958). En als Travolta de dode Nancy Allen in zijn armen drukt tegen een hemel van geluidloos vuurwerk in rood en blauw, schrikt De Palma er niet voor terug om de morbide lyriek ten top te drijven met een duizelingwekkend rondcirkelende camera zoals in de fatale omhelzing van James Stewart en Kim Novak.
Ondanks dit openlijke eerbetoon aan de meester van de suspense, verwijst Blow Out minder naar Hitchcock dan naar Antonioni’s Blow-Up (1966) en Coppola’s The Conversation (1974), waar de Palma een slimme synthese van brengt. Antonioni bracht met zijn ‘Swinging London’-avontuur een intellectuele, abstracte meditatie over werkelijkheid en illusie (ook gesymboliseerd door de finale tennismatch met onzichtbare tennisbal), terwijl Coppola een koel portret maakte van de paranoïde luistervink die op zijn beurt wordt afgeluisterd. Hoe fascinerend die twee films ook waren, het is de film van De Palma die technisch het meest gesofisticeerd is en de serieuze boodschap op de meest meeslepende manier verpakt.
→ Blow-Up (1966, Michelangelo Antonioni)
→ The Conversation (1974, Francis Ford Coppola
→ Chappaquiddick (2017, John Curran)
Uitgerekend in het begin van het Ronald Reagan-tijdperk toen antiSovjetgevoelens in Amerika hoog oplaaiden, slaagde Warren Beatty erin een grote Hollywoodstudio warm te maken voor een superproductie van 200 minuten over de legendarische journalist en communistische schrijver John Reed, die op 33-jarige leeftijd overleed aan tyfus. Hij is een van de drie Amerikanen die binnen de Kremlinmuren begraven liggen. Zijn ooggetuigenverslag van de Oktoberrevolutie van 1917, Ten Days That Shook the World, werd zelfs door Lenin van een voorwoord voorzien.
Via de bliksemcarrière van de jonggestorven Reed schildert regisseur, producent, coscenarist en hoofdrolspeler Warren Beatty tegelijk de opkomst van links in de VS in de woelige periode 19131920. Daarbij reconstrueert hij ook nog eens de vrijheidsidealen van kunstenaars en intellectuelen in de bohemienwijk Greenwich Village en snijdt hij sociaalmaatschappelijke vraagstukken aan die zelden in de Amerikaanse cinema aan bod komen: vakbondsstrijd, opkomst en ondergang van de Amerikaanse arbeidersbeweging, het politieke engagement van theatermakers en anarchisten en het stemrecht voor vrouwen.
Dat Beatty een film waarin alles draait om ideologische conflicten toch aan Paramount (toen eigendom van het conglomeraat Gulf & Western, niet bepaald een links bolwerk) verkocht kreeg, is wellicht te danken aan de langdurige liefdeshistorie die hij doorheen de grote historische gebeurtenissen weeft. De ups en downs in de even vurige als competitieve relatie tussen Reed (Beatty) en de tandartsvrouw en intellectuele feministe Louise Bryan (Diane Keaton in haar meest doorleefde vertolking) surfen mee op de golven van de turbulente geschiedenis aan het begin van de twintigste eeuw. De revolutie van de bolsjewieken in Rusland doet wonderen voor hun seksleven, terwijl aan het thuisfront de reorganisatie van de verscheurde arbeidersbeweging duidelijk minder als afrodisiacum werkt. Ook Bryants verhouding met de drankverslaafde, melancholische toneelschrijver Eugene O’Neill (Jack Nicholson) bemoeilijkt hun ingewikkelde romantische liaison.
Ook vormelijk is Reds vrij radicaal en uniek.
Ondanks de reconstructie van de bestorming van het Winterpaleis van Petrograd en de vele chaotische massabijeenkomsten, moet deze kostuumfilm het niet hebben van zijn spektakelgehalte.
VERENIGDE STATEN, VERENIGD KONINKRIJK
1981, DCP, 195’’
CAST | Warren Beatty, Diane Keaton, Edward Herrmann, Jack Nicholson, Paul Sorvino, Maureen Stapleton, Jerzy Kosinski, Gene Hackman, M. Emmet Walsh, George Plimpton, Josef Sommer MUZIEK | Stephen Sondheim
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Engels
Het gaat om een ingetogen epos, afstandelijk, introspectief en evenzeer overstemd door twijfels en weemoed als door de voluntarische geestdrift. Die melancholie zit zeker vervat in de wondermooie score van Stephen Sondheim. En zelfs cameravorst Vittorio Storaro laat in zijn buitengewoon subtiele en sobere kleurenfotografie zijn hang naar flamboyante effecten uit zijn samenwerking met Bernardo Bertolucci grotendeels achterwege. Storaro, die graag de meest complexe arabesken maakt met de camera (je zou het visuele aria’s kunnen noemen), was aanvankelijk zwaar teleurgesteld omdat hij nauwelijks de camera mocht bewegen.
dreigde zelf met ontslag, maar uiteindelijk zag hij de juistheid in van Beatty’s strakke mise-en-scène.
Beatty’s ware meesterzet is echter het inlassen van interviewfragmenten van echte getuigen van die tijd (gefilmd in close-up en tegen een fluwelen zwarte leegte) die terugblikken op de figuur van Reed en ook de nodige achtergrondinformatie verstrekken bij de historische evenementen. Soms spreken ze elkaar tegen, laat hun geheugen
hen in de steek of herinneren ze zich alleen maar bijkomstigheden. Dit koor van getuigen, onder wie de schrijvers Henry Miller, Adela Rogers St. Johns en Rebecca West, geeft niet alleen een documentaire flair aan de film, maar zet ook op ontroerende wijze het fragiele proces van de herinnering (en bijgevolg de geschiedenis) in beeld.
Voor wie eraan twijfelt of je met cinema de maatschappij niet (een klein beetje) kan veranderen, mag het volgende incident niet onvermeld blijven. Tijdens de opnames trakteerde Beatty - de beroemdste activist uit Beverly Hillsde figuranten op een lezing over de marxistische opvattingen van John Reed, in het bijzonder over diens verontwaardiging over de kapitalistische exploitatie van arbeid. De figuranten trokken er kennelijk hun lesje uit: ze reageerden met een staking, eisten én kregen een hogere vergoeding.
De film waar Beatty tien jaar aan had gewerkt, kende niet alleen een moeizame ontstaansgeschiedenis, ook de postproductie was een titanenwerk. Vooral door de enorme hoeveelheid pellicule die Beatty erdoor draaide. Sommige scènes vereisten (volgens Beatty althans) honderd takes. Wat tot wrijvingen met de acteurs leidde.
Zo vertikte Gene Hackman het om - na een scène die 100 takes vereiste - het nog een 101ste keer over te doen. De eindeloze takes stelden ook de relatie tussen Beatty en Keaton op scherp.
Toen ze op zeker moment een tachtigste take moest doorstaan, reageerde Keaton met “Are you out of your fucking mind?” Haar uithaal werd door de hele filmploeg op spontaan applaus onthaald. Die berg materiaal zorgde ervoor dat de postproductie anderhalf jaar in beslag nam. Als je al het geschoten materiaal optelt en zou projecteren, dan kom je aan 200 uren film. De monteurs konden de film terugbrengen tot een uiteindelijke versie van ruim drie uur. Een helse karwei. In de lente van 1980 werkten maar liefst 65 mensen aan de montage, aangestuurd
door de ervaren Dede Allen, die over een fenomenaal geheugen beschikte om het duizelingwekkende aantal takes van elkaar te onderscheiden. En ook de titel kende wat wijzigingen. Reds heette oorspronkelijk Comrades of The John Reed and Louise Bryant Story. In Engeland noemde de Britse pers de film dan weer Warren Peace.
→ Mission to Moscow (1943, Michael Curtiz)
→ Medium Cool (1969, Haskell Wexler)
→ The Strawberry Statement (1970, Stuart Hagmann)
→ Joe Hill (1971, Bo Widerberg)
→ Sacco & Vanzetti (1971, Giuliano Montaldo)
→ The Trial of the Catonsville Nine (1972, Gordon Davidson)
→ FTA (1972, Francine Parker)
→ I.F. Stone’s Weekly (1973, Jerry Buck Jr.)
→ Underground (1976, Emile de Antonio, Marry Lampson, Haskell Wexler)
→ Harlan County U.S.A. (1976, Barbara Kopple)
→ F.I.S.T. (1978, Norman Jewison)
→ Daniel (1983, Sidney Lumet)
→ The Times of Harvey Milk (1984, Rob Epstein)
→ Malcolm X (1992, Spike Lee)
→ Running on Empty (1988, Sidney Lumet)
→ Hoffa (1992, Danny DeVito)
→ Get on the Bus (1996, Spike Lee)
→ The Weather Underground (2002, Sam Green, Bill Siegel)
→ Milk (2008, Gus Van Sant)
Hoe sterk zijn individuele films, zoals Platoon, Wall Street, U-Turn en Alexander, ook mogen zijn, uiteindelijk is het ultieme werkstuk van Oliver Stone zijn trilogie over Amerikaanse presidenten: JFK, Nixon en W. En daarin is het middenluik het meest complexe en intrigerende. Zoals te verwachten bij Stone is ook dit portret van Richard Milhous Nixon een antidocudrama. Het is een zelfverklaarde gedramatiseerde interpretatie van het leven en de politieke carrière van de 37ste president van de Verenigde Staten. Een portret van een Republikein die in het Witte Huis zetelde van 20 januari 1969 tot 9 augustus 1974, de datum van zijn oneervol gedwongen aftreden twee jaar na het Watergateschandaal dat hem de das omdeed. Dat schandaal was losgebarsten na een inbraak met als doel het plaatsen van afluisterapparatuur in het hoofdkwartier van de Democratische Partij in het Watergatecomplex in Washington.
Stone delft zowel in het persoonlijke als in het politieke leven van Nixon. We krijgen bijvoorbeeld een inzicht in zijn emotioneel ontredderde jeugd in Zuid-Californië. De dood van zijn twee broers aan tuberculose zadelt hem op met een levenslang schuldgevoel. Maar we krijgen ook zijn uitputtende, vaak vernederende klim naar het allerhoogste ambt te zien. Niemand vocht zo hard om het presidentschap binnen te halen. En altijd was er die
VERENIGDE STATEN
schaduw van John F. Kennedy van wie hij in 1960 de presidentsverkiezingen verloor na een desastreus tv-debat. Nixon is ook onze gids door vele belangrijke gebeurtenissen in de tweede helft van de twintigste eeuw: de Koude Oorlog, de opkomst en val van senator Joseph McCarthy in wiens onderzoekscommissie Nixon een vuile rol speelde, de oorlog in Vietnam en Cambodja, de toenadering tot China en de Sovjet-Unie, de Watergate-affaire …
een
gooit Stone de feiten en chronologie door elkaar.
en maakt hij er een versplinterd narratief van vol taferelen met Shakespeariaanse tragiek en met allusies naar het raadselachtige labyrint van Citizen Kane. Uit het heen en weer flitsen tussen heden en verleden, flashbacks in flashbacks en het mixen van kleur en zwart-wit en van gestroomlijnde dramatische scènes (reenactments die zowel echt of verzonnen kunnen zijn) en ruwe journaalbeelden ontstaat een briljant multimediaspektakel dat ook een analyse en kritiek inhoudt op de bedrieglijkheid en sensatiezucht van de flitsende beeldcultuur van deze tijd.
Zoals de gespleten protagonist aan wie Anthony Hopkins gestalte geeft, kan je ook de film vanuit verschillende hoeken benaderen. De meest fascinerende lezing - zeker cinematografisch - is de interpretatie van Nixon als een horrorverhaal.
1995, 35mm, 192’
CAST | Anthony Hopkins, Joan Allen, Powers Boothe, Bob Hoskins, James Woods, Mary Steenburgen, E.G. Marshall, Ed Harris, Paul Sorvino, Larry Hagman, Edward Herrmann
MUZIEK | John Williams
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Nederlands, Frans
Stone filmt het Witte Huis vaak als een
waarrond een wilde
storm woedt en waarin
Nixon vooral in de laatste fase van zijn carrière overgeleverd is aan zijn demonen.
Het wemelt van de referenties aan huivermythen. De mislukte anti-Castrooperatie wordt vergeleken met het creëren van het monster van Frankenstein. In de scène waarin Pat Nixon (Joan Allen) de scheiding aankondigt, loopt Nixon haar in de gangen van het Witte Huis als een gekwelde bultenaar achterna. Voor CIA-man Howard Hunt (Ed Harris) is zijn baas “the darkness reaching out for the darkness”. In het licht daarvan wordt het concept van ‘het Beest’ dat Nixon niet kan in bedwang houden ook veel ruimer dan alleen maar het systeem of het militairindustrieel complex. Het wordt een metafoor voor de boosaardige elementen in de Amerikaanse samenleving, maar ook voor de (auto)destructieve krachten die in Nixon zelf schuilen. Op zeker ogenblik riskeert hij bijna zijn hachje als hij in het holst van de nacht in een dronken bui de honderden demonstranten tegen de Vietnamoorlog ontmoet die bij het Lincoln Memorial kamperen en hij onhandig probeert zijn tegenstanders de hand te reiken. Die onwaarschijnlijke confrontatie leek me verzonnen, maar in een interview bevestigde Stone me dat ze wel degelijk had plaatsgevonden. “We hebben alleen de dialoog verzonnen omdat er nergens werd opgetekend wat er toen gezegd was”, voegde hij eraan toe. De vertolking van Hopkins is trouwens een heuse tour de force. Hoewel deze Britse acteur niet het minst op Nixon gelijkt, wist zijn
gekweld gezicht elke herinnering aan de echte Nixon uit, tot die in de finale door journaalbeelden hallucinant weer tot leven wordt gewekt.
Ook na deze film werd Oliver Stone zwaar onder vuur genomen. Niet alleen was de familie van de in 1994 overleden president geschokt door de scènes waarin Nixon, onder invloed van alcohol, alle contact met de werkelijkheid verliest, ook Henry Kissinger (in de film vertolkt door Paul Sorvino) was ziedend omdat hij werd afgeschilderd als paranoïde en rancuneus. Maar Stone kreeg ook veel lof - onder meer van de invloedrijke schrijver en journalist Norman Mailer - voor zijn portret dat nog tamelijk zachtaardig is voor de gehate president. Zeker als je rekening houdt met de reputatie van de meedogenloze Stone en het beschadigde imago van Nixon. Het meest verrassende aan Nixon is dan ook hoeveel mededogen de regisseur oproept voor zijn onderwerp, een man die aan liefdeloosheid ten onder gaat. In een veelzeggende scène die een inkijk geeft in zijn ziel, kijkt Nixon met een mengeling van misprijzen, afgunst en zelfkennis naar een levensgroot portret van de charismatische president Kennedy dat de gangen van het Witte Huis siert en mompelt hij over zijn medeburgers: “Als ze naar hem opkijken, zien ze wie ze willen zijn. Als ze naar mij kijken, zien ze wie ze werkelijk zijn.”
Nixon blijft altijd een outsider, gefrustreerd dat hij niet bij de elite hoort, en ziet overal vijanden. Niet onterecht. Om Kissinger te citeren: “Het is niet omdat je paranoïde bent dat je niet echt wordt achtervolgd en tegengewerkt.” En wel in die mate dat Nixon bij de dood van FBI-chef Edgar Hoover (Bob Hoskins), door wie hij gechanteerd werd, de verlossende kreet slaakt: “He finally died that cocksucker.” Larry Hagman is een van de samenzweerderige zakenlieden uit
Texas bij wie Nixon steun zoekt, maar die niets dan misprijzen heeft voor Kissingers nieuwe politiek van ‘detente’, een term die hem te nieuw (en wellicht iets te Frans) in de oren klinkt. “Détente? Sounds to me like two faggots dancing.” Vele bijrollen worden met panache ingevuld. Zo zet Paul Sorvino een perfide Kissinger neer, terwijl Joan Allen als Pat Nixon de emotioneel onderdrukte en immer loyale vrouw vertolkt die Nixon meer als een maatje ziet dan als een echtgenote.
- dirty tricks - die Nixon bedacht en liet uitvoeren, kreeg de president de bijnaam Tricky Dicky.
In het boek The Presidents legt Freddy Gray in zijn profiel van Nixon de link naar Trump. Beide presidenten werden voor fascist uitgescholden en waren vaandeldragers van de meest reactionaire krachten in de Amerikaanse samenleving. Volgens Gray bewezen Nixon en Trump de juistheid van Marx’ slogan dat “de geschiedenis zichzelf herhaalt, eerst als een tragedie, daarna als een farce. Nixon is de tragedie. Trump is de farce.”
→ Millhouse (1971, Emile de Antonio)
→ All the President’s Men (1976, Alan J. Pakula)
→ The Trials of Alger Hiss (1980, John Lowenthal)
→ Secret Honor (1984, Robert Altman)
→ The Assassination of Richard Nixon (2004, Niels Mueller)
→ The Post (2017, Steven Spielberg)
→ The War Room (1993, Chris Hegedus, D.A. Pennebaker)
→ Truman (1995, Frank Pierson)
→ Primary Colors (1998, Mike Nichols)
→ Fahrenheit 9/11 (2004, Michael Moore)
→ Masters of Horror S1, E6: Homecoming (2005, Joe Dante)
→ Lincoln (2012, Steven Spielberg)
→ In the Year of the Pig (1968, Emile de Antonio)
→ Winter Soldier (1972, Winterfilm Collective)
→ Hearts and Minds (1974, Peter Davis)
→ Rambo: First Blood Part II (1985, George P. Cosmatos)
→ Dear America: Letters Home from Vietnam (1987, Bill Couturié)
→ Jacob’s Ladder (1990, Adrian Lyne)
→ Path to War (2002, John Frankenheimer)
→ The Fog of War (2003, Erol Morris)
Paul Verhoeven, de meest succesvolle Nederlander in Hollywood, schuwt nooit de controverse. Zowel zijn Hollandse hits (Turks Fruit, Spetters) als zijn Amerikaanse producties (Basic Instinct, Showgirls) en nu zijn Europese films (Elle, Benedetta) hebben allemaal om de een of andere reden protesten uitgelokt of boycots getrotseerd. Met Starship Troopers liep het misschien niet zo’n vaart, maar toch werd deze blockbuster al snel omgedoopt tot Starship Stormtroopers omwille van het nazistische karakter van de personages en de iconografie, in het bijzonder de lichaamscultus en de naar Albert Speer alluderende architectuur. En dit voor een film die toch in de eerste plaats over reusachtige insecten gaat. Starship Troopers speelt zich af in een fascistoïde maatschappij in de toekomst waar drie bevriende middelbare schoolverlaters zich vrijwillig aanmelden bij het leger om de planeet Klendathu buitenaardse monsters te bestrijden. Amerikanen gebruiken graag de uitdrukking “You can’t have your cake and eat it too”. Vrij vertaald klinkt het al iets minder kernachtig: “Je kan niet hebben en tegoed houden.” Met andere woorden, je kunt niet alles hebben. Maar dat is nu precies wat Paul Verhoeven wél voor elkaar krijgt in Starship Troopers.
Op het oog is het niet meer dan een opgeblazen hightechversie van een oubollig concept uit de waarschuwende B-film uit de jaren ‘50, met als eigentijds vertrekpunt een dubieuze sciencefictionroman van Robert Heinlein. Maar het is niet alleen een razendknap gemaakt spektakel voor geblaseerde adolescenten, tegelijk is het ook een radicale kritiek daarop. En zo wordt Verhoevens film een eerste echt subversieve superproductie uit modern Hollywood.
het
Verhoeven al zijn duivels manipulerende talenten opdat het doelpubliek - vooral de jeugdige bioscoopbezoeker - zich kritiekloos achter de jonge helden zou scharen.
Net als de oorlogszuchtige knapen niet snel genoeg hun opleiding achter de rug kunnen hebben om zo de vijand te lijf te gaan, worstelt de toeschouwer zich ongeduldig door de lange introductie, hopend dat zo snel mogelijk de special effects-oorlog zal losbarsten waarvoor hij gekomen is. Verhoeven maakt de vijand dermate ondubbelzinnig afstotelijk - reusachtige insecten die het voortbestaan van de planeet bedreigen - dat partij kiezen geen enkel probleem mag zijn. Met zo’n groteske en walgelijke wezens als vijand is dit overduidelijk een gerechtvaardigde oorlog.
VERENIGDE STATEN
1997, DCP, 130’
CAST | Casper Van Dien, Dina Meyer, Denise Richards, Neil Patrick Harris, Jake Busey, Michael Ironside
MUZIEK | Basil Poledouris
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Geen
En zo worden we verzocht door de vingers te zien dat er met de geglobaliseerde wereldorde toch ook iets niet pluis is. Nadat we deze proto-fascistische stad als een soort onvermijdelijkheid hebben ervaren - iedereen loopt er tenslotte gelukzalig en opgepept bij - bestookt Verhoeven ons in het tweede deel met een onvoorstelbare slachting, een orgie van verwoesting en verminking waar maar geen eind aan komt.
Deze maatschappij van de toekomst is een plastic samenleving in pure Thunderbirds-stijl (de kitscherige cultreeks uit de sixties). Niet alleen de futuristische staat lijkt synthetisch, ook de welgeschapen jongelui die erin rondlopen. Ze werden gerekruteerd uit het rooskleurige tv-universum van soapkoning Aaron Spelling, producer van Melrose Place en Beverly Hills 90210, een wereld waar de tieten even gestroomlijnd zijn als de pieten. Hoewel de jonkies nog groen achter de oren zijn, zien ze er toch uit alsof ze al een paar geslaagde faceliften achter de rug hebben. En zelfs tijdens de zwaarste beproevingen verliezen ze hun Pepsodent smile niet.
Deze vernietigende spot op het ridicule Amerikaanse schoonheidsideaal is zeker niet de enige satirische dimensie. Net zoals in RoboCop onderbreekt Verhoeven geregeld de actie met ‘officiële’ berichten: propagandistische newsreels over executies en aanmoedigende
rekruteringsvideo’s. Het is uitgerekend in deze hypercleane crypto-nazi maatschappij dat de gelijkheid tussen de seksen een feit is geworden: vrouwen krijgen evenveel kansen als mannen om een militaire carrière te maken en gaan kameraadschappelijk onder de gemeenschappelijke douche, waarmee Verhoeven nog eens natrapt tegen de Nederlandse feministen die hem destijds het leven zuur maakten.
In het eerste deel van de film wordt hun lichamelijke volmaaktheid op alle mogelijke manieren geëtaleerd: tijdens de harde training, in het stortbad of bij bestraffende folteringen in openlucht. In het tweede deel schept Verhoeven er een quasi sadistisch genoegen in om hun geïdealiseerde lijven op de meest gruwelijke wijze door het ongedierte te laten verminken, doorboren, amputeren en ontweien. Je raadt het al: de echte sterren zijn de insecten.
Ze komen tot leven dankzij de verbluffende technische kunsten van special effects-regisseur Phil Tippett, die hier zijn stunts uit Jurassic Park (1993) ver overtreft.
Na de opleiding mogen de jongelui de insectenplaneet gaan veroveren. We krijgen een weergaloze sciencefictionversie van de Hollywoodoorlogsfilm over de belevenissen van een patrouille van wie sommigen het maken, maar de meesten heldhaftig hun leven geven. Verhoeven maakt dankbaar gebruik van alle clichés en geijkte nummertjes uit het oorlogsarsenaal, maar dan
wel geserveerd met een ongelofelijk technisch brio en een groot satirisch venijn. Niet dat dit laatste voor iedereen even duidelijk was of is. In plaats van het verwerpelijke karakter van de fascistische toekomststaat moraliserend te bekritiseren, drijft Verhoeven er liever de spot mee op een manier die voor Amerikanen nogal pijnlijk is. Vooral hun hysterische oorlogszucht wordt op de korrel genomen. Over de (Amerikaanse) ontvangst van zijn film zei de man in Knack: “Het is wel grappig, ja. Helaas hebben sommige mensen dat niet gezien. Het is allemaal begonnen met een essay in The Washington Post dat de film een fascistische lading verweet.
Ik heb het gevoel dat dit een tegenaanval is op wat de film zegt: dat de Amerikaanse buitenlandse politiek altijd de neiging heeft gehad om zijn macht op te leggen aan kleinere staten. Fascisme is misschien veel gezegd, noem het latent imperialisme. Daar gaat de film natuurlijk over. Voor de rest is het ook een satire op de Amerikaanse samenleving: het legaliseren van vuurwapens, het justitiesysteem, het feit dat mensen veel vlugger naar de elektrische stoel gaan en het gebruik van geweld. De ene president is al wat diplomatischer dan de andere, maar de militairen zijn uiterst gauw geneigd om naar de wapens te grijpen.”
→ Seconds (1966, John Frankenheimer)
→ Punishment Park (1971, Peter Watkins)
→ THX 1138 (1971, George Lucas)
→ Soylent Green (1973, Richard Fleischer)
→ Escape from New York (1981, John Carpenter)
→ Red Dawn (1984, John Milius)
→ The Running Man (1987, Paul Michael Glaser)
→ RoboCop (1987, Paul Verhoeven)
→ Total Recall (1990, Paul Verhoeven)
→ Strange Days (1995, Kathryn Bigelow)
→ Gattaca (1997, Andrew Niccol)
→ Dark City (1998, Alex Proyas)
→ The Matrix (1999, Lana & Lilly Wachowski)
→ A.I. Artificial Intelligence (2001, Steven Spielberg)
→ Minority Report (2002, Steven Spielberg)
→ Civil War (2024, Alex Garland)
THIRTEEN DAYS
De glamourpresident JFK wordt in Thirteen Days niet gevolgd bij zijn amoureuze escapades, maar wel geobserveerd tijdens de Cubaanse rakettencrisis waarbij hij zich niet door zijn libido liet leiden maar integendeel het hoofd koel moest houden om een nakende nucleaire catastrofe af te wenden. Want tijdens deze cruciale dagen stond niet meer of minder dan het einde van de wereld op het spel. Alhoewel er tijdens de Koude Oorlog nog wel meer situaties zijn geweest waarin het kantje boord was, gaan experten er toch vanuit dat we nog nooit zo dicht bij een met kernwapens gestreden Derde Wereldoorlog hebben gestaan als tijdens deze krachtmeting tussen de twee grootmachten in oktober 1962.
Hoe die crisis in het epicentrumhet Witte Huis - verliep, krijgen we gedetailleerd te zien in dit docudrama. Regisseur Roger Donaldson en zijn scenarist baseerden hun reconstructie op de gelekte tapes van de verslagen uit de kamers van het Witte Huis waar de crisis met de grootste moeite gemanaged werd. Het was trouwens JFK zelf die verordende dat er geheime opnames werden gemaakt van alle gesprekken in het Witte Huis.
Hoofdrolspelers zijn natuurlijk president John F. Kennedy (Bruce Greenwood) en zijn broer, klankbord en minister van Justitie Robert F. Kennedy (Steven Culp). In het filmisch gecorrigeerd ooggetuigenverslag is er nog een derde protagonist: de adviseur Kenny O’Donnell, die inderdaad echt heeft bestaan, maar in de film veel dominanter is dan hij wellicht in werkelijkheid was. Hij wordt dan ook gespeeld door Kevin Costner die ook produceerde en de enige ster is in een film die volledig wordt bevolkt door matig bekende tot zelfs onbekende karakterspelers. En dus is het niet onlogisch dat Kevin Costner het laken naar zich toetrekt, en dat is ook de bedoeling. Via zijn personage krijgt de toeschouwer een insiderskijk op de crisis die elk moment tragisch kon aflopen. Op die manier beletten de makers dat hun docudrama een te afstandelijk en koud feitenrelaas wordt.
Aan dit concept zijn ook nadelen verbonden. Via het personage van Kenny O’Donnell dropt Donaldson ons in het menselijk drama achter de schermen, met nogal kleffe momenten. Een ander nadeel is dat de geloofwaardigheid van wat we zien ondermijnd wordt, omdat Costners personage actief betrokken is bij alle meetings, discussies, beslissingen en scenario’s om eruit te geraken. Hij mag tegen iedereen ingaan, geeft altijd zijn ongezouten mening en kan zelfs first lady Jackie Kennedy (Stephanie Romanov) overrulen. Een derde reserve heeft te maken met de onzekere stijl van de film.
VERENIGDE STATEN
2000, 35mm, 147’
CAST | Kevin Costner, Bruce Greenwood, Steven Culp, Dylan Baker, Stephanie Romanov, Henry Strozier, Ed Lauter, Michael Fairman, Walter Adrian, Kevin Conway, Kelly Connell
MUZIEK | Trevor Jones
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Nederlands, Frans
In plaats van een update van de nerveuze, bonkige pseudo-reportagestijl van John Frankenheimers The Manchurian Candidate en Franklin Schaffners The Best Man opteert Donaldson voor een visuele stijl en een mise-en-scène die vlees noch vis is. Zo is de niet volgehouden afwisseling tussen voornamelijk kleur en het minder aanwezige zwart-wit vrij arbitrair.
De fotografie van Andrzej Bartkowiak is glanzend, glad en overbelicht, terwijl het allemaal wat ruwer en donkerder
mocht zijn.
Maar afgezien van die bedenkingen, blijft het verhaal van Thirteen Days hoe dan ook stevig overeind. Donaldson, die met de politieke thriller No Way Out in 1987 zijn sterkste film maakte in zijn inconsistente oeuvre, is voldoende vakman om het narratief te laten spreken. Het begint allemaal heel onheilspellend met waarschuwende beelden van apocalyptische atoomwolken. Gevolgd door een Amerikaans U2spionagevliegtuig dat foto’s neemt boven Cuba. Daaruit blijkt dat de Sovjets op 145 kilometer van de Amerikaanse kust langeafstandsraketten installeren die veertig minuten nadat ze zijn afgevuurd hun doelwitten kunnen bereiken. Wat volgt is een zenuwslopende strijd op verschillende fronten: hoofdzakelijk het Witte Huis, maar ook het Pentagon, de zetel van de Verenigde Naties en de Sovjetambassade in Washington. JFK moet tegen de klok beslissen wat de reactie is van de VS op een provocatie die ze niet links kunnen laten liggen zonder gezichtsverlies te lijden bij andere mogendheden.
Er zijn aanvankelijk drie scenario’s: een precisiebombardement op de raketten, een groot bombardement of luchtaanvallen gevolgd door een invasie van Cuba met uiteraard een regimewissel tot gevolg. Alle scenario’s moeten voortdurend herschreven worden door onvoorziene complicaties en vijandelijke strategieën. Er is geen directe communicatie met de tegenstander, wat zorgt voor verwarring. Een van de meest verwarrende episodes in de crisis komt er wanneer de Amerikanen vrezen dat Sovjetleider Nikita Chroesjtsjov aan de kant is gezet en hij via een spion contact zoekt met het Witte Huis. Wanneer toch blijkt dat de Russen van geen wijken weten, wordt overgeschakeld naar DEFCON 2, één stap verwijderd van een nieuwe wereldoorlog. Een blokkade rond Cuba moet de verdere aanvoer van Russische raketten verhinderen, maar zorgt natuurlijk voor een nieuwe dreiging. En voor een confrontatie tussen minister van Defensie Robert McNamara (Dylan Baker) en generaal Maxwell Taylor (Bill Smitrovich) over wie nu de finale beslissing mag nemen. Want wie is hier uiteindelijk de baas? Op zeker ogenblik slaat JFK zijn vuist op tafel en roept “I fucking have the authority! I am the commander in chief of the United States, and I say when we go to war!”
Want Kennedy moet het niet alleen opnemen tegen Moskou, maar ook tegen zijn eigen generaals die soms iets weg hebben van de karikaturen die Stanley Kubrick in Dr. Strangelove opvoerde. De militaire leiders hebben duidelijk ook het fiasco van de Varkensbaai (de mislukte invasie door rechtse Cubaanse bannelingen, gesteund door de CIA) nog niet verteerd. Ook nu verwijten ze Kennedy en zijn broer softies te zijn.
Je ziet de president voortdurend naar de pijnstillende pillen of de bourbon grijpen of zijn zere rug rechten in zijn fameuze rocking chair. Intussen wordt hij heen en weer geslingerd tussen de haviken en de vredesduiven die tot de laatste snik in een diplomatieke oplossing blijven geloven.
Een keerpunt in het conflict is de interventie van de ambassadeur voor de VS bij de VN. Adlai Stevenson (Michael Fairman) confronteert tijdens een spoedzitting de permanente vertegenwoordiger van Rusland, V.A. Zorin (Oleg Vidov), met harde bewijzen van de installatie van Russische raketten op Cuba. Robert Kennedy onderneemt nog een laatste poging om de situatie te ontmijnen en doet de nieuwe Sovjetambassadeur
A.F. Dobrynin een ultiem voorstel: als de Sovjets beloven hun raketten op Cuba te ontmantelen, garanderen de Amerikanen als tegenprestatie dat ze geen pogingen meer zullen ondernemen om de Cubaanse dictator Fidel Castro op te ruimen. Ook zullen ze de Amerikaanse raketten die in Turkije opgesteld staan (en dus de Russen bedreigen) over zes maanden
ontmantelen, al mag dit laatste deel van de overeenkomst niet openbaar gemaakt worden, zodat de VS geen gezichtsverlies lijdt.
Op 27 oktober spreekt Kennedy de natie toe. De komende uren zijn zenuwslopend. Tijdens het bang afwachten blijven sommige kerken 24 uur open opdat zoveel mogelijk gelovigen (nog een laatste keer?) te biecht kunnen gaan. De afloop van de film verklap ik u niet, maar gezien u dit nu kunt lezen, kunt u het zelf wel raden.
→ The Atomic Cafe (1982, Jayne Loader, Kevin Rafferty, Pierce Rafferty)
→ The Manhattan Project (1986, Marshall Brickman)
→ Project X (1987, Jonathan Kaplan)
→ Fat Man and Little Boy (1989, Roland Joffé)
→ Oppenheimer (2023, Christopher Nolan)
The Manchurian Candidate uit 1962 dreef de Koude Oorlog-paranoia tot in het absurde op de spits en deelde zowel het linkse als het rechtse kamp flinke klappen uit. De titel sloeg op Mantsjoerije als een broeiplek van communisten en ultrageheime hersenspoelingexperimenten tijdens de oorlog in Korea. In deze update van Jonathan Demme, gesitueerd in het begin van de jaren 2000 (het George W. Bush-tijdperk), komt het planetaire gevaar niet langer van de communisten maar van de dictatuur van de grote bedrijven, de multinationals die van de oorlog profiteren. De titel verwijst niet langer naar Mantsjoerije, maar naar het sinister Manchurian Global, een fictief beleggingsfonds - met echo’s naar Halliburton en de Carlyle Group - dat het Witte Huis in zijn greep probeert te krijgen door het inplanten van een chip in het brein van congreslid Raymond Shaw (Liev Schreiber). Met die chip moet hij de eerste op afstand bediende vicepresident van de VS worden in de allereerste corporate staatsgreep. Dat gebeurt allemaal met het medeweten van zijn castratiemoeder Eleanor Shaw, een reactionaire senator en Überbitch, een rol waar Meryl Streep gretig haar tanden in zet. Haar eerste optreden waarin ze voor haar zoon de nominatie voor het vicepresidentschap afdwingt, toont
meteen haar dominante gedrag en tomeloze ambitie.
Was de incestueuze band tussen moeder en zoon in de eerste Manchurian Candidate nog wat voorzichtig suggestief, dan gaat Streep al over de schreef bij haar introductie waarin ze haar terughoudende zoonlief met kusjes overstelpt.
Het grote verschil met de film uit de jaren ‘60 is dat Shaws moeder niet langer in de coulissen opereert, maar nu voluit op het voorplan treedt.
Als senator deelt ze het podium met haar zoon. Haar man Josh Iselin komt in deze versie zelfs niet meer voor. Ze krijgt ook enkele van de beste cynische dialogen die indirect naar het hardnekkige trauma verwijzen van de moordaanslagen op de twee Kennedy-broers: “The assassin always dies, baby. It’s necessary for the national healing.” Er wordt beweerd dat Streep haar vertolking baseerde op Hillary Clinton, terwijl ze zelf haar inspiratie zocht bij Peggy Noonan (actrice uit The West Wing), Condoleezza Rice (nationaal veiligheidsadviseur onder George W. Bush) en Dick Cheney (Chief of Staff onder Gerald Ford, Secretary of Defense onder George Bush en vicepresident onder George W. Bush). De gedecoreerde sergeant Raymond Shaw teert in zijn politieke carrière op zijn
VERENIGDE STATEN
2000, 35mm, 130’
CAST | Denzel Washington, Liev Schreiber, Meryl Streep, Je rey Wright, Kimberly Elise, Jon Voight, Roger Corman, Dean Stockwell, Ted Levine, Bruno Ganz, Sidney Lumet, Walter Mosley
MUZIEK | Rachel Portman
TAAL | Engels
ONDERTITELS | Nederlands, Frans
heldendaden tijdens de eerste Golfoorlog in Irak in 1991. Maar zijn vroegere majoor Ben Marco (Denzel Washington) wordt hoe langer hoe meer geplaagd door hallucinaties waarin dat heroïsch oorlogsverleden, toen hun patrouille in Koeweit in een hinderlaag liep, een totaal andere invulling krijgt. Volgens de militaire medische controle lijdt hij gewoon aan het ‘Golfoorlogssyndroom’. Al is er duidelijk meer aan de hand. Marco wordt onze in het duister tastende gids in de ontrafeling van een grotesk complot. Hij kan in een wereld waar schijn en werkelijkheid door elkaar lopen niemand vertrouwen, ook niet Rosie (Kimberly Elise), de jonge vrouw die hij toevallig (?) tijdens een van zijn aanvallen op de trein ontmoette.
Zonder de hoge cinematografische toppen te scheren van de versie van John Frankenheimer, mag de vernuftige remake van Demme er best wezen.
Het is in het Hollywood van stompzinnig vertier een zeldzaam kritische politieke thriller en een extravagante extrapolatie van het
monsterverbond tussen regering en multinationals in het Amerika van George W. Bush, Cheney en minister van Defensie Rumsfeld.
Dat er vanuit eenzelfde verhaal twee films werden gemaakt die gerust op eigen benen kunnen staan en zowel stilistisch als narratief een andere koers varen, getuigt van de sterkte van de oorspronkelijke superieure pulproman
van Richard Condon uit 1959. Coscenarist
Daniel Pyne, die zich zowel baseerde op Condon als op het scenario van George Axelrod voor de eerste verfilming, vond het materiaal zo onweerstaanbaar omdat het een veelheid van genres omvat: thriller, politieke satire, zwarte komedie, familiedrama, sociale commentaar en Griekse tragedie. Dat laatste is evident in de finale (zelf)opoffering van Shaw. En wat de sociale commentaar betreft: de hele film is ervan doordrenkt, gaande van ‘gestolen’ verkiezingen, vervalste oorlogsrapporten en regimewissels tot civiele contractors.
Demme kan zich hier volledig uitleven door een gelaagde auditieve en visuele mix, zowel overkoepelend (we worden constant gebombardeerd met nieuwsberichten en televisieverslaggeving van politieke events) als specifiek, zoals in de scène waarin Shaw en Marco eindelijk een lang gesprek voeren en hun closeups bijna verdrinken in de veelkleurige vage achtergrond waar van alles gaande is wat niet echt leesbaar maar eerder geabstraheerd is. Het is een scène waarin ook het cruciale aandeel van de vaste DoP van Demme, Tak Fujimoto, in het oog springt.
Alhoewel Demme een zekere vorm van realisme nastreeft, krijgt de film in sleutelscènes ook een surreële dimensie. In de op papier en op de muur geschilderde en geplakte nachtmerries
van Al Melvil (Jeffrey Wright) lijkt het alsof we in een graffitiversie van een visioen van Bosch terechtgekomen zijn. Erg bevreemdend is de scène waarin Shaw gehypnotiseerd door zijn riante hotelsuite wandelt. Hij loopt een gang in waarachter zich een operatiezaal bevindt en de creepy arts Atticus Noyle (Simon McBurney) via een schedelboring Shaw een implantaat in brengt. Dit laatste is gefilmd alsof we naar een voorstelling van een experimenteel theaterstuk kijken. De moord op senator Thomas Jordan (Jon Voight) en zijn dochter op een meer tijdens de vroege ochtendmist - waarbij alles flou is behalve de hoofden die onder water gedrukt worden - is een ander stilistisch hoogtepunt. Demme probeert gelukkig niet de sterkste visuele ideeën van zijn voorganger dunnetjes over te doen.
In Frankenheimers film werden de ingeslapen spionnen geactiveerd door een spelletje ‘patience’, waarbij de beeltenissen op de kaarten een sterke visuele kracht hadden.
→ W. (2008, Oliver Stone)
→ Vice (2018, Adam McKay)
→ The Unknown Known (2013, Errol Morris)
→ The Apprentice (2024, Ali Abbasi)
In deze nieuwe versie volstaat het aanroepen van hun naam om hen te activeren. Bovenal creëert Demme een constant klimaat van angst en onzekerheid in een Amerika waar de “war on terror” om elke hoek loert en de bedrijven - die profiteren van oorlog en chaos - de plak zwaaien en op een coup d’état broeien.
Demme en zijn twee monteurs werkten tegen de klok om de film klaar en vertoond te krijgen voor de Amerikaanse verkiezing van november 2004. De film was echter sneller afgewerkt dan voorzien en kwam in de bioscoop de dag na de nominatie van John Kerry als presidentskandidaat voor de Democraten. Maar het was George W. Bush die opnieuw verkozen werd.
The Manchurian Candidate kon enkel gemaakt worden dankzij Tina Sinatra (ze kreeg een credit als producer), die de filmrechten had geërfd van haar vader Frank Sinatra, de man achter de eerste versie (waarin hij ook Ben Marco speelde). Wie aandachtig is, ontdekt ook cameo’s van regisseur Sidney Lumet, Roger Corman (mentor van Demme) en de auteur van zwarte detectiveromans Walter Mosley (Demme was een van de producers van de Mosley-verfilming van Devil in a Blue Dress). Op zeker ogenblik in de preproductie werd Brian De Palma geciteerd als mogelijk regisseur. Ook Neil Jordan was in de running.
Elke maand gaat Film Fest Gent “On Tour” met een avant-première in bioscopen in Vlaanderen en Brussel. Van de nieuwste auteursfilms tot restauraties van vergeten en minder vergeten klassiekers, Film Fest Gent staat ook voor jullie klaar buiten de festivalperiode in oktober. Wil je je meer verdiepen in de On Tourfilms, dan is er steeds een Wide Angle. In dit dossier gaan we dieper in op de film, de maker, de thema’s en meer dankzij teksten en video’s in verschillende vormen.
Meer info
filmfestgent.be/ontour filmfestgent.be/wideangle
De Belgische regisseur achter de “beste film aller tijden”, Jeanne Dielman, ensceneert een heerlijke popmusical in een Brussels winkelcentrum.
Deze scherpzinnige Gouden Palm-winnaar schraapt het bladgoud van onze hypocriete maatschappij.
Na Dekalog en vóór de Trois Couleurstrilogie was er dit diepmenselijk meesterwerk van een van Polens grootste regisseurs ooit.
Gaspar Noé verrast met een intimistische nachtmerrie gedrenkt in de gedachte aan de dood. Winnaar van de FFG Grand Prix in 2021.
Dit knap staaltje melancholische slow cinema is een testament van alles waarvoor cinema staat.