// WETENSCHAP EN PRAKTIJK
NIEUWE PARAMETERS VRAGEN OM NIEUW BELEID Door Henk Bets
Op 11 juni 2019 is het advies van de Commissie Parameters bekend gemaakt. De regering wil dit advies overnemen en ook DNB heeft besloten het advies te omarmen. Dit betekent dat de nieuwe parameters vanaf 1 januari 2020 gebruikt zullen worden en dat de nieuwe ultimate forward rate (UFR) vanaf 1 januari 2021 wordt geïmplementeerd. Nu betekent een nieuw advies natuurlijk niet dat de financiële markten meteen gaan veranderen. En ook de visie van pensioenfondsbesturen of vermogens beheerders hoeft hierdoor niet meteen op de schop. Toch zullen pensioenfondsen hun beleid moeten heroverwegen. Ten eerste vanwege de verwachte (kans op) kortingen en de haalbaarheid van de indexatie ambitie. Die veranderen door de nieuwe parameters en het is de vraag of de nieuwe uitkomsten nog binnen de doelstellingen van het fonds passen. De uitkomsten kunnen gevoelig liggen, omdat de veranderingen aan de deelnemers gecommuniceerd moeten worden. Ten tweede vanwege de directe gevolgen voor (eerdere) kortingen en (latere) indexatie. En het pensioenakkoord dan? Op dit moment ligt er een pensioenakkoord. Dit pensioenakkoord is echter nog geen uitgewerkt plan, maar een overeenkomst over intenties, zonder details of keuzes voor de echte pijnpunten. Dat het pensioen akkoord broos is, blijkt uit het feit dat verschillende ondertekenaars al hebben aangegeven hun steun terug te trekken als er onnodig gekort wordt. De wetgeving bij het pensioenakkoord moet in 2022 gereed zijn. Daarna moeten cao-partijen nog onderhandelen over de nieuwe regelingen en moeten pensioenuitvoerders deze regelingen nog implementeren. Het is nog maar de vraag of begin 2024 haalbaar is. 74
FINANCIAL INVESTIGATOR
NUMMER 6 / 2019
WAT ZIJN DE BELANGRIJKSTE VERANDERINGEN? Het advies van de Commissie Parameters bestaat uit drie delen: het advies over de parameters, het advies over de UFR en het advies over de scenarioset. De Commissie heeft besloten om de indeling van de beleggingscategorieën hetzelfde te houden. Een tweede belangrijk besluit is de keuze voor vaste rendementen voor zakelijke waarden in plaats van risicopremies bovenop de veilige rente. De grootste aanpassing van de parameters betreft het rendement op zakelijke waarden. Het verwachte netto rendement is met 1,1% tot 1,65% verlaagd. De overige aanpassingen zijn beduidend kleiner. De commissie adviseert om de UFR aan te passen. De aanpassingen hebben vooral betrekking op het startpunt van de UFR en de snelheid waarmee de rentecurve vervolgens toegroeit naar de UFR. Het startpunt wordt met 10 jaar opgeschoven van 20 naar 30 jaar en de ingroeifactor wordt met een factor 5 verlaagd. In Figuur 1 is het effect te zien voor de rentetermijn structuur (RTS) van eind juni. Het is duidelijk te zien dat de RTS met de nieuwe UFR aanzienlijk dichter bij de markt rente ligt dan de RTS met de huidige UFR. De Commissie adviseert de scenarioset te blijven baseren op het huidige KNW-model, maar heeft wel de parameters van het model opnieuw gekalibreerd. Het effect hiervan is dat het aantal negatieve rentes en extreem positieve rentes afneemt. WAT ZIJN DE MEEST OPVALLENDE ZAKEN? DE PARAMETERS Het eerste dat opvalt bij de nieuwe rendementen is dat de netto rendementen
op zakelijke waarden met ruim 1% naar beneden zijn aangepast. Aangezien veel fondsen, rekening houdend met ‘mapping’, voor meer dan 60% in zakelijke waarden zitten, betekent dit een verlaging van het verwachte rendement met meer dan 0,6% per jaar. Een hersteltermijn van 10 jaar kan hierdoor met 2 jaar verlengd worden. Bij een fonds met veel slapers en gepensioneerden kan de indexatieambitie met bijna 0,6% verlaagd worden. Dat is bijna een derde van de verwachte prijsinflatie van 1,9%. De verlaging lijkt fors, maar indien de Commissie had besloten om over te stappen op het model met risicopremies boven op de risicovrije rente in plaats van vaste rendementsparameters, dan zou de verlaging groter zijn geweest. Het verwachte bruto rendement op aandelen voor komend jaar zou dan niet van 7,0% naar 5,8% zijn verlaagd, maar naar maximaal 2,7%. De keuze voor de methode is dus ook impliciet een keuze voor een hoger verwacht rendement op zakelijke waarden. De Commissie merkt terecht op dat het gebruik van forward rentes als voorspellers van de toekomstige rentes de risicopremies negeert en dus toekomstige rentes overschat. De Commissie doet dan ook de aanbeveling om in de toekomst te onderzoeken of het mogelijk is deze tekortkomingen weg te nemen. Eigenlijk concludeert de Commissie hier dat de veilige rente niet veilig is. Een ander opvallend punt is het verdwijnen van de diversificatie-opslag. Gezien het effect is het opvallend dat deze opslag zonder cijfermatige uitwerking alleen in de bijlage genoemd staat.