Postema jurriaan 3953734

Page 1

STADSLANDBOUW IN ROTTERDAM Hoe stadslandbouw kan leiden tot een hoger voedselbewustzijn

Auteur: J. W. Postema Studentnummer: 3953735 Instelling: Universiteit Utrecht Begeleider: A. van den Berg MSc.

Opdracht: Bachelorthesis Opleiding: Sociale Geografie & Planologie Datum: 29-01-2016


Foto voorpagina: http://siemencox.com/ 1.


Abstract: Steeds meer mensen maken kennis met de voordelen van het zelf kweken van je eigen eten. Het bedrijven van landbouw in steden in ontwikkelde landen heeft de laatste twintig jaar een enorme vlucht genomen. Ook in Nederland en met name in Rotterdam wint het fenomeen stadslandbouw aan populariteit. Professionele stadslandbouwinitiatieven schieten hier letterlijk als paddenstoelen uit de grond. Stadslandbouw is een breed fenomeen met vele gezichten. De ontwikkeling van stadslandbouw heeft veel ecologische, economische en sociaal gerelateerde voordelen voor steden. Het verhogen van het voedselbewustzijn is daar één van. Een hoger voedselbewustzijn leidt uiteindelijk tot een gezondere en hierdoor gelukkigere en productievere stad en stedelijke bevolking. Stadslandbouw kan het voedselbewustzijn verhogen doordat stadslandbouwprojecten allerlei toegankelijke activiteiten aanbieden waar iedereen aan mee kan doen. Al deze activiteiten worden opgebouwd rondom het thema voedsel, wat leidt tot een bewustere bevolking. Dit onderzoek maakt een verkenning naar welke strategieën Rotterdamse stadslandbouwprojecten gebruiken om de Rotterdammer meer voedselbewust te maken. Onder andere het bieden van belevening rond eten en het samenwerken met andere betrokken actoren, zijn gebruikte strategieën die aan bod komen. Met deze nieuwe kennis die met dit onderzoek verworven is, kan in de toekomst stadslandbouw efficiënter worden ingezet als instrument om voedselbewustzijn te verhogen.

2.


Voorwoord Stadslandbouw is een onderwerp dat stapsgewijs mijn interesse heeft gewekt. Om te beginnen zijn enkele jaren geleden meerdere personen binnen mijn persoonlijke kring enthousiast begonnen aan het onderhouden van een moestuin op een stuk tijdelijk braakliggende grond. Zij vertelden altijd heel enthousiast en aanstekelijk over hoe leuk het is om te werken in een moestuin, het gevoel van vrijheid, het groeien van je eigen producten en het vertoeven in de buitenlucht. Hun enthousiasme is mij altijd bijgebleven. Stadslandbouw is daarnaast ook een ruimtelijke activiteit die mij, misschien ook mede doordat ik dit onderwerp heb gekozen, steeds vaker opvalt in de fysieke ruimte. Dat gevoel van herkenning vind ik, zeker als sociaal geograaf zijnde, een leuk gevoel om te hebben. Door deze studie zie je –denk ik- een stuk meer in de ruimte dan een leek. Tijdens mijn opleiding Sociale Geografie vond ik het altijd leuk om vakken te volgen die met duurzaamheid en klimaat te maken hadden en ook stadsgeografie heeft mijn interesse. Daarnaast vind ik de economische kant van duurzaamheid ook belangrijk, want enkel bezig te zijn met duurzaamheid om de wereld te redden vind ik persoonlijk geen reële gedachte. Vlak voor de zomervakantie had ik een interessant gesprek met iemand die werkzaam was voor Philips. Zij was net in Japan geweest voor een project waarbij Philips de LED verlichting leverde voor een testcase waarbij men in oude kantoorpanden in Tokyo sla produceerde. Ik was gelijk enthousiast: dit soort stadslandbouwprojecten omvatten zowel de onderwerpen duurzaamheid als stadsgeografie en daarbij kan het ook nog eens een economisch interessante businesscase zijn! Na het gesprek heb ik gelijk de website van het Philipsproject bezocht en ben ik ook een aantal andere leuke stadslandbouwprojecten tegengekomen, zoals toevallig ook Uit Je Eigen Stad in Rotterdam. Stadslandbouw had definitief mijn interesse gewekt en toen ik het onderwerp stadslandbouw op de lijst met onderwerpen voor de bachelorthesis stond heb ik mij hier gelijk voor ingetekend. Mijn woord van dank gaat ten eerste uit naar mijn begeleidster Arlette van den Berg, omdat ze mij gedurende de afgelopen twee onderwijsperiodes vaak van goede feedback voorzien heeft en de tijd heeft genomen om mijn vragen te beantwoorden. Hierdoor kon ik de goede weg weer vinden wanneer ik het spoor even bijster was. Daarnaast wil ik ook de correspondenten bedanken voor de tijd die ze vrijgemaakt hebben en moeite die ze hebben genomen om mij over hun werkzaamheden te vertellen. Ik wil hen bedanken voor de interessante, leuke en ook –op vele vlakken- inspirerende gesprekken die ik met hen gevoerd heb, zowel tijdens als rondom de interviews.

3.


Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 4 1. Inleiding ............................................................................................................................................... 5 2. Theoretisch kader ................................................................................................................................ 8 2.1 Groei van steden ........................................................................................................................... 9 2.2 Economie en tijdsgeest veranderen ............................................................................................ 10 2.3 Beleveniseconomie ..................................................................................................................... 11 2.4 Stadslandbouw en duurzaamheid ............................................................................................... 12 2.5 Het nieuwe voedselsysteem........................................................................................................ 14 2.6 Voedselbewustzijn verhogen ...................................................................................................... 18 3. Casestudy stadslandbouw in Rotterdam ........................................................................................... 19 3.1 Gebiedskeuze .............................................................................................................................. 19 3.2 Gebiedsomschrijving ................................................................................................................... 21 3.3 Stadslandbouwinitiatieven .......................................................................................................... 22 4. Methodologie .................................................................................................................................... 24 4.1 Onderzoeksvraag ......................................................................................................................... 24 4.2 Onderzoekslocaties ..................................................................................................................... 24 4.3 Onderzoeksstrategie ................................................................................................................... 25 4.4 Selectie onderzoekseenheden .................................................................................................... 26 4.5 Onderzoekseenheden ................................................................................................................. 27 4.6 Conceptueel model ..................................................................................................................... 31 4.7 Analyseschema ............................................................................................................................ 32 4.8 Kwaliteitscriteria.......................................................................................................................... 35 5. Resultaten.......................................................................................................................................... 36 5.1 Hoofdstrategie: het aanbieden van een beleving ....................................................................... 36 5.2 Ondersteunende strategie 1: intensivering beleving .................................................................. 39 5.3 Ondersteunende strategie 2: samenwerken............................................................................... 40 5.4 Ondersteunende strategie 3: reclame maken ............................................................................ 42 5.5 De rol van locatie ......................................................................................................................... 43 6. Conclusie ........................................................................................................................................... 45 7. Discussie ............................................................................................................................................ 48 Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 50 *Bijlagen zijn apart opvraagbaar

4.


1. Inleiding Aanleiding De term stadslandbouw duikt sinds enkele jaren steeds vaker op in de media. In de stad zelf je eigen voedsel verbouwen en het consumeren van lokaal geproduceerd voedsel wordt steeds populairder. Met name in Rotterdam schieten de initiatieven als paddenstoelen uit de grond (De Volkskrant, 2012). De ontwikkeling van stadslandbouw zou zorgen voor een breed scala aan positieve gevolgen. Zo zou stadslandbouw steden groener, gezonder en schoner maken. De groeiende populariteit wordt volgens Anton van der Valk, hoogleraar ruimtelijke planning aan de universiteit van Wageningen, als volgt verklaard (ibid.): “Mensen voelen zich schuldig dat ze zo vaak ongezonde afhaalmaaltijden eten. Ze willen gezonde, pure producten uit eigen streek.” Stadslandbouw wint dus aan populariteit, maar om ook het grote publiek tot actie aan te sporen is moeilijk. Vaak is de wil wel aanwezig, maar ontbreekt het mensen aan de kennis om gezond te eten. Het volgende citaat komt uit een serie artikelen in het V magazine van De Volkskrant (2014), genaamd ‘de Tien Geboden van Goed eten’. “We willen goed eten: duurzaam, diervriendelijk, gezond. En we willen lekker eten. Maar hoe?“ De gehele serie is gewijd aan de maatschappelijke trend van stijgende vraag naar gezondere voeding. Het citaat uit V slaat de spijker op zijn kop: hoe moeten mensen zichzelf gezonder voeden? In het eerste gebod wordt lokaal voedsel genoemd als één van de manieren. In het artikel wordt stadslandbouw dus wederom gezien als manier om aan de stijgende vraag naar gezond voedsel te voldoen. Rotterdam is in Nederland een van de voorlopers (AgriHolland, 2015). De initiatieven in Rotterdam behelsden in eerste instantie vooral kleinere projecten, zoals het creëren van moestuinen op stukken tijdelijk braakliggende grond van woningcorporaties. Ontwikkeling en professionalisering heeft zich doorgezet, zoals het creëren van zogenaamde ‘dakakkers’ op kantoorpanden. DakAkker Schieblock is hiervan een voorbeeld. DakAkker op haar beurt verkoopt de oogst weer aan lokale ondernemers (AD/Rotterdams Dagblad, 2014a). Stadslandbouwprojecten worden niet meer alleen gestuwd door slechts idealen, er zijn ook steeds meer ‘echte’ bedrijven met een winstoogmerk ontstaan. Uit Je Eigen Stad is een voorbeeld hiervan: een stadsboerderij van 2.3 hectare met eigen landbouwgrond en zelfs een viskwekerij, met producten die bestemd zijn voor haar eigen restaurant en voor haar eigen winkel (AD/Rotterdams Dagblad, 2014b; de Volkskrant, 2012). Door deze ontwikkelingen zijn er lokale initiatieven gegroeid die verankerd zijn met andere lokale ondernemers (AD/Rotterdams Dagblad, 2015). Afgaande op de actualiteit is de groeiende vraag naar gezonder voedsel dus een van de redenen dat het fenomeen stadslandbouw aan populariteit gewonnen heeft. Met andere woorden: men is zich bewuster geworden van de noodzaak van gezonde voeding. De groeiende populariteit van stadslandbouw is een effect van dit bewuster worden, maar stadslandbouw kan ook als instrument gebruikt worden om een bijdrage te leveren aan het bewuster worden van de bevolking (Stadslandbouw Rotterdam, 2015). In dit onderzoek wordt onderzoek gedaan op welke wijze stadslandbouw bijdraagt aan het proces van bewustwording.

5.


Maatschappelijke relevantie Volgens de Pater & van der Wusten (1996, pp. 13 + 14) zijn (wetenschappelijke) ontwikkelingen in de geografie een gevolg van een contextuele of externalistische visie van de geografie. Ontwikkelingen vinden plaats binnen de context van een set aan maatschappelijke ontwikkelingen zoals politieke, economische en sociale factoren. Afgaande op deze visie, ligt de verklaring van geografische ontwikkelingen dan ook binnen een maatschappelijke context en volgt wetenschappelijk onderzoek de maatschappelijke ontwikkelingen. De groeiende populariteit van het fenomeen stadslandbouw wordt dan ook gezien als het gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen. Een ontwikkeling die door de wetenschap wordt onderstreept, getuigende de grote aantallen publicaties over het onderwerp. De opkomst van stadslandbouw wordt, naast bijvoorbeeld de groeiende vraag naar gezond voedsel, toegeschreven aan verschillende macro-factoren. Ten eerste is de stad zelf in opkomst door de ontwikkeling van de kenniseconomie. De laatste decennia heeft er een omslag plaatsgevonden van een industriële economie naar een kenniseconomie (Meijdam et al., 2014, pp. 72 + 73). Om met elkaar te kunnen blijven concurreren gebruiken bedrijven niet langer alleen prijsconcurrentie, maar bieden ook een ‘belevenis’ aan rondom een product (Pine II & Gilmore, 2012, pp. 27-56). Stadslandbouw is door haar lokale karakter ook een vorm van de beleveniseconomie. Consumenten krijgen een bepaald gevoel bij het consumeren van producten waarvan men de oorsprong kan herleiden, want het is zelfs mogelijk dat de consument de groei van de groenten met eigen ogen heeft kunnen aanschouwen! Een tweede oorzaak wordt door Carolyn Steel in haar boek ‘Hungry City’ (2008, pp 53-102) genoemd: door de Industriële Revolutie zijn bewoners van steden de verbinding met de oorsprong van voedsel en het platteland steeds verder kwijtgeraakt. Dit brengt gelijk een van de grootste problemen van duurzaamheid in stadslandbouw aan de oppervlakte: veel mensen wíllen wel goed, gezond, duurzaam en milieuvriendelijk eten, maar vaak wéten mensen niet (meer) hoe dit moet. Het wiel moest gedeeltelijk weer opnieuw worden uitgevonden. Stadslandbouw is een manier om kennis over voedsel te (her)ontwikkelen (van der Schans, 2010, p. 41). De ontwikkelingen rondom stadslandbouw roepen een aantal vragen op: hoe wordt de kennis over voedsel overgedragen? Hoe kan het publiek iets leren over de herkomst hiervan? Hoe wordt een zo groot mogelijk publiek bereikt? Wat is de primaire doelgroep van stadslandbouw? Welke actoren spelen een rol bij het ontwikkelen van een project? In deze vragen schuilt de maatschappelijke relevantie van dit onderzoek. Vanuit de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen blijkt dat er behoefte is naar kennis over wat stadslandbouw voor de samenleving kan betekenen. Onder andere onder beleidsmakers en initiatiefnemers van stadslandbouwprojecten is er behoefte naar kennis over hoe zij het voedselbewustzijn van burgers kunnen verhogen. Wetenschappelijke relevantie Bij de consument bestaat een toenemende drang naar duurzaamheid, onder andere duurzaamheid van voedsel. Deze opkomende trend is in de aanleiding en de maatschappelijke relevantie reeds geschetst. Opvallend is dat in de literatuur deze trend van duurzaamheid vaak in één adem wordt genoemd met stadslandbouw. Zo stelt Universiteit Wageningen in zijn brochure ‘Stadslandbouw’ (P. 3) dat door een groeiende wereldbevolking de druk op ruimte en grond toeneemt en hierdoor de behoefte aan leefbare structuren toeneemt, evenals de vraag naar herkenbaar en lokaal geproduceerd voedsel. Stadslandbouw is een concept waaraan ook in de wetenschappelijke literatuur veel positieve gevolgen worden toebedeeld. Volgens de theorie geneert Stadslandbouw onder andere een gezondere bevolking, resulteert het in het sluiten van kringlopen van stedelijke afvalstromen en verhoogt het bewustzijn over voedsel onder stedelijke bewoners (Dijkshoorn-Dekker & de Blaeij, pp. 7-10; de Graaf, 2011, p. 6; Universiteit Wageningen, 2015, p.4). 6.


Sinds het bestaan van steden gebruiken bewoners open of braakliggende delen en kavels van de stad om gewassen te laten groeien (Forman, 2014, p. 344). Stadslandbouw bestaat dus al sinds het bestaan van steden en er werd in eerste instantie aan stadslandbouw gedaan om (gedeeltelijk) in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Vooral de stedelijke bevolking in ontwikkelingslanden gebruikt nog steeds stadslandbouw om in het eigen levensonderhoud te voorzien (Smit et. al., 2001, chapter 1). Stadslandbouw als een manier om duurzaamheid van steden te verhogen werd voor het eerst genoemd in 1992 in een artikel van Smit & Nasr. De Verenigde Naties omarmde daarop ook het concept ‘urban agriculture’ en sponsorde verschillende onderzoeken van Smit, Nasr en Ratta om onderzoek te doen naar dit fenomeen. Deze onderzoeken resulteerden in een in 1996 gepubliceerd boek, wat een brede kennis over het onderwerp verschafte, waarna het door het United Nations Development Program (UNDP) geïmplementeerd werd in haar beleid (Mougeot, 2000, p. 4; Smit et. al., 2001). Smit wordt hierdoor ook wel gezien als ‘de vader van de stadslandbouw’. Na de implicatie door de VN zijn er (wereldwijd) uiteenlopende onderzoeken uitgevoerd naar stadslandbouw en wat dit kan betekenen voor de duurzaamheid van steden sociaal, ecologisch en economisch gezien (Kaufman & Bailkey, 2000; Mougeot, 2000; 2006; Smit et. al., 2001; van Veenhuizen, 2006; van Veenhuizen & Danso, 2007). Ook in Nederland wordt –voornamelijk door Universiteit Wageningen gelieerde onderzoekersonderzoek gedaan naar dit fenomeen (onder andere: Dijkshoorn-Dekker & de Blaeij, 2015; de Graaf, 2011; van der Schans, 2010; Veen & Mul, 2015). In de Nederlandse onderzoeken test men vooral of één of enkele in de wetenschappelijke literatuur genoemde voordelen van stadslandbouw, bijvoorbeeld de gezondheidseffecten, ook in de praktijk voorkomen. Onderzoek naar de wijze waarop stadslandbouwinitiatieven in de praktijk hun kennis en kunde proberen te delen en over te dragen op de burger en de samenleving is nog niet uitgevoerd. In dit onderzoek wordt een poging gedaan om dit laatste in kaart te brengen en is daarom ook wetenschappelijk relevant. Geografische relevantie Stadslandbouw kent ruimtelijke (geografische) componenten. Stadslandbouw opereert in de openbare ruimte in en rond de stad: grond wordt –al dan niet tijdelijk- in gebruik genomen om gewassen te produceren. De geproduceerde gewassen worden door de stadsboeren zelf gebruikt of verkocht aan particulieren of bedrijven. Om het product van A naar B te krijgen moet het getransporteerd worden, hierbij verplaatst het product zich door de ruimte (Smit & Nasr, 1992, pp. 149 +150; Smit et al., 1996). Interessant is om te onderzoeken om welke reden een stadslandbouwproject geïnitieerd is en ook waarom juist deze plek in de stad is uitgekozen om het project tot uitvoering te brengen. Verschillende actoren zullen logischerwijs verschillende redenen hebben om een project te starten. Bedrijven willen uiteindelijk winst maken, terwijl de overheid meer een zorgfunctie heeft en wellicht stadslandbouw stimuleert vanwege de voorgestelde gezondheidseffecten (Universiteit Wageningen, 2015, p.4). Elk initiatief wordt gestart vanuit een bepaald doel. Zou de keuze van een locatie voortkomen uit dit beoogde doel? Dit is de geografische relevantie van dit onderzoek. Doelstelling Het is reeds naar voren gekomen dat burgers wel gezond willen eten, maar niet weten hoe dit moet. Stadslandbouw is een manier om de kennis over voedsel onder burgers te vergroten. Maar op welke manier(en) wordt dit gedaan? Enerzijds is het doel van dit onderzoek om de strategieën die stadslandbouwprojecten gebruiken om het voedselbewustzijn onder burgers proberen te verhogen in kaart te brengen. Anderzijds is het doel om erachter te komen welke functie de locatie van de projecten heeft in relatie tot de strategieën.

7.


Probleem- en vraagstelling In dit onderzoek wordt dieper ingegaan op de wijze waarop het fenomeen stadslandbouw zich ontwikkeld heeft in Rotterdam en voornamelijk op hoe door middel van stadslandbouw getracht wordt het voedselbewustzijn van de Rotterdamse bevolking te verhogen. Dit laatste is de probleemstelling in dit onderzoek: hoe kan er onder stedelingen door middel van stadslandbouw bewustzijn worden gecreëerd over de oorspronkelijke herkomst van voedsel? De aanleiding, de doelstelling, de probleemstelling en de maatschappelijke, wetenschappelijke en geografische relevantie leiden tezamen tot de volgende onderzoeks- of hoofdvraag:

Welke strategieën worden door Rotterdamse stadslandbouwprojecten toegepast om het voedselbewustzijn van de Rotterdamse burger te vergroten en in welke mate hangen deze strategieën samen met de locaties van deze projecten? Om de hoofdvraag volledig te kunnen beantwoorden is het van belang om deze op te delen in een aantal deelvragen. De deelvragen van dit onderzoek luiden: 1. Waarom is het van belang dat burgers bewuster omgaan met voedsel? 2. Wat is stadslandbouw en waarom is stadslandbouw duurzaam? 3. Welke strategieën worden door Rotterdamse stadslandbouwprojecten gebruikt om het bewustzijn over voedsel te vergroten? 4. In hoeverre speelt de locatie van een project een rol in de strategieën van Rotterdamse stadslandbouwprojecten om een hoger voedselbewustzijn te creëren? Leeswijzer In dit onderzoeksverslag komen vaak de termen bewustzijn of voedselbewustzijn voor. In beide gevallen wordt het bewustzijn over goede en gezonde voeding bedoeld. Daarnaast bestaat dit onderzoek uit een theoretisch deel, een verkennend deel, een methodologisch deel en een deel met de resultaten van het empirische onderzoek. Voor het leesgemak is aan het begin van elk hoofdstuk een leeswijzer geplaats, waarin de inhoud van de betreffende paragraaf wordt aangekondigd.

2. Theoretisch kader Dit theoretisch kader is bedoeld ter theoretische verdieping van het onderwerp stadslandbouw en ter theorievorming voor en ondersteuning van het praktijkonderzoek. Door middel van het theoretisch kader worden de eerste twee deelvragen beantwoord: -

Waarom is het van belang dat burgers bewuster omgaan met voedsel? Wat is stadslandbouw en waarom is stadslandbouw duurzaam?

Dit gebeurt in een logische volgorde: de deelvragen worden niet in een chronologische volgorde behandeld. In paragraaf 2.1 tot en met 2.3 wordt de aanleiding van de opkomst van stadslandbouw toegelicht en het concept van de beleveniseconomie nader uiteengezet. In paragraaf 2.4 worden de definities van stadslandbouw en duurzaamheid nader toegelicht, waarna de koppeling gemaakt wordt tussen beide. Paragraaf 2.5 vertelt wat over het nieuwe voedselsysteem dat door stadslandbouw is ontstaan, waarna tenslotte in paragraaf 2.6 het concept (voedsel)bewustzijn uiteen wordt gezet.

8.


2.1 Groei van steden Groei van steden door de Industriële Revolutie Urbanisatie is de eerste macro-factor die de opkomst van stadslandbouw in westerse landen kan verklaren. Veranderingen in de demografische structuur hebben onder andere impact op het milieu, economische ontwikkelingen en overheidsstrategieën (Daniels, Bradshaw, Shaw & Sidaway, 2012 p. 88). De wereldbevolking is sterk gegroeid sinds 1750 (United Nations Population Division (UNDP), 1999, pp. 5–8). Dit hangt samen met het begin van de Industriële Revolutie omstreeks 1770 en centreerde zich in eerste instantie in Engeland. Later beginnen ook andere West-Europese landen aan hun industrialisatieproces (Daniels et al., 2012, pp. 53-58). Door de Industriële Revolutie zijn er grote veranderingen voor de mens en zijn manier van leven opgetreden die nauw verwant zijn met elkaar. Denk aan bevolkingsgroei en de toegenomen urbanisatiegraad (McCann & Acs, 2011, p. 19). De groei van de stad zette door: in 1950 woont nog een derde van de totale wereldbevolking in urbaan gebied, maar in 2014 leeft voor het eerst de helft van de totale wereldbevolking in de stad. Naar verwachting zal in 2050 maar liefst twee derde van de totale wereldbevolking in urbaan gebied woonachtig zijn. Voornamelijk de rijkere en meer ontwikkelde landen kennen een zeer hoge urbanisatiegraad (UNDP, 2014b, p. 2). Succesvolle steden zijn centra van economische groei, waardoor zij als een magneet werken op gelukszoekers. Megasteden huisvesten een steeds groter deel van de wereldbevolking en ook het aantal kleine steden neemt sterk toe, waardoor industrialisatie en urbanisatie blijven toenemen (McCann & Acs, 2011, p. 20; UN, 2014a, p.2). Steden & voedsel De sterke industrialisatie heeft ook in de landbouw plaatsgevonden. In het begin van de 20 ste eeuw ontwikkelt men voor het eerst de plantgenetica en kunstmest. In de jaren ’60 en ’70 volgt de ‘echte’ groene revolutie en voedseltechnologie wordt wereldwijd verspreid. Vanaf dat moment kan men wereldwijd efficiënter voedsel verbouwen: de voedselopbrengst per hectare steeg (Evenson & Collin, 2010, p. 758 - 762). De Industriële Revolutie zorgt ook voor toename van de vraag naar energiebronnen, want sinds 1960 stijgt wereldwijd de vraag naar (voornamelijk fossiele) brandstoffen (Lund, 2007, p. 913). De groene revolutie heeft tot gevolg gehad dat de stedelijke bevolking minder afhankelijk is van de lokale voedselproductie. Voedsel kan immers van over de gehele wereld geïmporteerd worden. Volgens Pothukuchi en Kaufman (1999, pp. 214-217) zijn voedselstromen –ookal is men zich daar niet bewust van- een van de belangrijkste systemen van een stad. Ook Carolyn Steel (2008, pp. 53-102) bevestigt in haar boek “Hungry City” dat steden voor hun groei feitelijk afhankelijk zijn van de mate waarin zij zichzelf kunnen voeden. Sinds de Industriële Revolutie neemt het belang om voedsel in de buurt van de stad te verbouwen steeds verder af en door verbeterde transport- en opslagmogelijkheden wordt de afstand tussen de plaats van voedselconsumptie en voedselproductie almaar groter. Problemen van de groeiende stad in relatie tot voedsel Het nieuwe voedselsysteem heeft de wereld ingrijpend veranderd met uiteenlopende gevolgen (Camagni, Gibelli & Rigamonti, 2002, p. 200; Pothukuchi & Kaufman, 1999; Smit, Nasr & Ratta, 2001; Viljoen & Wiskerke, 2012; Wiskerke, 2009, pp. 371 – 374; de Zeeuw & Dubbeling, 2009). Ten eerste raakt de stad steeds meer de verbinding kwijt met de oorsprong van voedsel. Ten tweede neemt de kwaliteit van het milieu af door de vergrootte vergrote ecologische voetafdruk van de groeiende steden. Grotere steden produceren immer meer organische-, vaste- en waterafvalstoffen en tegelijkertijd worden mensen mobieler door het gebruik van meer motorische vervoersmiddelen. Ten derde treedt er een vermindering van de biodiversiteit op door het aanleggen van grootschalige- en 9.


uniforme landbouwvelden. Ten vierde treden er onder de bevolking gezondheidsproblemen op door lagere voedselkwaliteit en verslechterde eetpatronen. Ten vijfde neemt door onevenredige stedelijke groei de armoede toe, waardoor mensen minder voedselzekerheid en ongezondere leefomstandigheden hebben en vaker (chronisch) ziek zullen zijn. Tot slot stijgt juist de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in het nieuwe voedselsysteem, waardoor bij grootschalige rampen de voedselreserves van steden snel uitgeput kunnen raken omdat steden niet meer bevoorraad kunnen worden. Als reactie hierop is vanuit de maatschappij onder andere een toenemende drang naar meer duurzaamheid ontstaan. Al deze factoren zijn debet aan de (weder)opkomst van stadslandbouw in Westerse landen: steden willen gezonder en milieuvriendelijker zijn en willen zichzelf beter kunnen onderhouden (de Graaf, 2011, p. 10; Mougeot, 2000, p. 20; 2006; Sims, 2009, p. 322; Smit & Nasr, 1992, pp. 142; Viljoen & Wiskerke, 2012, pp. 259-262).

2.2 Economie en tijdsgeest veranderen Oude bedrijfsstrategieën werkten niet (meer) Een tweede macro-factor die de opkomst van stadslandbouw in westerse landen kan verklaren is die van de beleveniseconomie. De economie is veranderd van een voornamelijk door industrie gedreven economie naar een door kennis gedreven economie (Meijdam et al., 2014, pp. 72 + 73). Een gevolg van deze verandering is dat sinds eind jaren ’90 producenten en aanbieders van producten en diensten nieuwe manieren zoeken om hun producten te kunnen verkopen. Folkerts en Weijers (2004, p. 58) stellen dat er een einde is gekomen aan de imperialistisch kapitalisme. Sterke groei op korte termijn is vervangen door een duurzamere economie, waarbij kwalitatieve groei boven kwantitatieve groei gesteld wordt. “In onze kijk op de zich ontwikkelende duurzame economie doen we sterker dan ooit een beroep op het nog onbenutte menselijk talent en kapitaal. De nadruk op intellectuele begaafdheid maakt plaats voor respect voor de complete rijkdom van menselijke kwaliteiten en de enorme verscheidenheid daarin. Interne sturing is dan gebaseerd op verstand, logica, gevoel, emotie, intuïtie, creativiteit, zingeving en ethisch besef.” (Folkerts & Weijers, 2004) De consument laat zich volgens het citaat meer leiden door zijn interne kompas. Bedrijven moeten deze trend wel volgen om te blijven bestaan en slaan meer en meer een pad in van een duurzamere economie en ontwikkeling. Eten wordt een belevenis In het tijdperk waarin de economie nog vooral door industrie gedreven werd, concurreerden producenten voornamelijk op prijs. Dit deden zij op het gebied van grondstoffen, goederen en het bieden van service, maar de winstmarges werden steeds kleiner. Door het bieden van een ‘experience’, een belevenis rondom een product kan de winstmarge sterk verhoogd worden (Pine & Gilmore, 1998, pp. 97+98). Men probeert een belevenis rond een product te leveren die door de afnemer onthouden wordt, waarna hij een bepaald product in zijn herinnering zal blijven koppelen aan deze gebeurtenis. Stadslandbouw is door haar lokale karakter ook een vorm van beleveniseconomie, omdat consumenten door de lokale productie het gevoel hebben verbonden te zijn met het voedsel dat zij eten. De vervreemding tussen consument en voedselbron had daarnaast ook tot gevolg dat de beleving zelf rondom voedsel en voedselconsumptie veranderde (Sundbo & Darmer, 2008, pp. 13-15). “The search for experiences has taken over from the search for appropriate and cheap carbohydrates, fat, proteins, vitamins and minerals. A sausage is no longer just a sausage but also a conveyor of meaning.” (Sundbo & Darmer, 2008, p. 15) 10.


Het citaat onderstreept dat voedsel niet meer alleen gezien wordt als noodzakelijk goed. Het wordt gezien als een product dat gemakkelijk moet zijn en het moet een belevenis bieden. Voedsel is een sterke factor in het creëren van een belevenis, wat bijvoorbeeld terugkomt in onderzoeken naar de rol van eten in een toeristische beleving (Cohen & Avieli, 2004; Quan & Wang, 2003).

2.3 Beleveniseconomie Type belevingen In de literatuur maken Pine en Gilmore onderscheid in verschillende manieren waarin personen een activiteit beleven (1998, pp. 101 + 102). Zij stellen dat er vier typen manieren zijn om een belevenis mee te maken: als entertainment, ter educatie, om te ontsnappen aan de dagelijkse werkelijkheid en vanwege esthetische overwegingen. Deze vier typen ontstaan omdat deze zich verplaatsen over twee dimensies. De eerste dimensie is de mate van participatie: neemt een persoon actief deel aan een activiteit en heeft hij ook invloed op de loop van de activiteit of is hij passief deelnemer en alleen een toeschouwer zonder invloed. De tweede dimensie is de mate waarin een persoon verbonden is met een gebeurtenis of de omgeving. Aan de ene kant is hier absorptie, waarbij een persoon slechts de gebeurtenis in zich opneemt en aan de andere kant ligt overrompeling, waarbij een persoon geheel opgaat in de gebeurtenis. Figuur 1 geeft het spectrum van belevenissen weer, waarbij de 2 dimensies en de 4 typen samenkomen.

Figuur 1: het spectrum van belevenissen in de beleveniseconomie (bron: Pine & Gilmore, 1998, p. 101)

Elk type belevenis kent zijn eigen karakteristieken in de wijze van beleven (Pine & Gilmore, 1998, 2011). Ten eerste wordt bij entertainment (een passieve vorm van participatie) een gebeurtenis door iemand geabsorbeerd, bijvoorbeeld TV kijken of een concert bezoeken. Ten tweede wordt bij educatieve belevenissen kennis opgenomen op een meer actieve manier, bijvoorbeeld in een klas aanwezig zijn of deelname aan een ski-les. Om te kunnen leren moet er namelijk een fysieke of mentale activiteit plaatsvinden. Hier is sprake van absorptie: immers het is hier eenrichtingsverkeer van overdracht betreft. Ten derde: bij ontsnappen kan het plezier van entertainment worden beleefd en kan de activiteit ook educatief zijn, en vind er ook een zekere mate van onderdompeling plaats. Een voorbeeld hiervan is Een rol in een toneelstuk of het deelnemen aan een sportevenement. Het is een manier om te ontsnappen aan de ‘echte’ wereld, waarbij een persoon zelf ook invloed heeft op het proces. Tot slot is de esthetische belevenis een activiteit zonder zware fysieke of mentale activiteit die er slechts 11.


op gericht is om er te zijn, waardoor er een zekere mate van onderdompeling plaatsvindt. Hier heeft de deelnemer geen invloed op de loop van de activiteit en gaat het vooral om een activiteit met een intrinsieke schoonheid. Een voorbeeld is het bekijken van een kunstwerk, of letterlijk aan de rand van een afgrond staan. Hoe meer facetten van het spectrum terugkomen in een belevenis, des intenser en bewuster de belevenis wordt ervaren en deze ook beter onthouden wordt door de deelnemer (Pine & Gilmore, 2011). Tools om een belevenis te intensiveren Een belevenis creëren kan op verschillende manieren. De stere kanten van een organisatie dienen benut te worden en daarnaast is er marketing nodig om het product aan te prijzen en in te spelen op het gevoel van consumenten (Pine & Gilmore, 2011, p. 36). Er zijn vijf basisprincipes die bepalen in welke mate de bezoekers de activiteiten die zij ondernemen onthouden Het gaat hierbij om het verhogen van de intensiteit van de belevenis (Pine & Gilmore, 1998, 2011). Dit zijn: 

 

 

Verbindt een thema aan de belevenis: oproepen van een verwachting over de activiteit. Voorbeeld: toevoegen van Griekse elementen in de inrichting van een Grieks restaurant zodat men het gevoel heeft in Griekenland te zijn; Verbindt de indrukken tijdens de belevenis aan positieve prikkels: men moet het gevoel hebben op een plek te zijn die spannend en tegelijk prettig is; Verwijder de negatieve prikkels rondom de belevenis: negatieve prikkels halen de gast uit zijn belevenis en doen het gecreëerde effect van het thema teniet. Hier vallen ook prikkels onder die niet passen in het thema van de belevenis; Biedt souvenirs aan ter fysieke nagedachtenis aan een belevenis: souvenirs roepen herinneringen op aan de activiteit; Prikkel alle vijf de menselijke zintuigen tijdens de belevenis: hoe meer zintuigen geprikkeld worden des te hoger de intensiteit van de belevenis.

2.4 Stadslandbouw en duurzaamheid Definitie stadslandbouw De breedste en internationaal geaccepteerde definitie van stadslandbouw is die van de heer Smit et al. (2001, p. 1). Zij omschrijven stadslandbouw vrij vertaald als “een industrie die voedsel en brandstof produceert, verwerkt en verkoopt en die grotendeels een reactie is op de vraag van consumenten vanuit het dorp, de stad of de metropool waar de activiteiten bedreven worden. Dit gebeurt op veel particuliere en openbare stukken land en water in intra-stedelijke en peri-urbane gebieden. Een typische eigenschap van stadslandbouw is dat het hergebruiken van intensieve productiemethoden en ook vaak hergebruik maakt van natuurlijke hulpbronnen en stedelijke afvalproducten. Dit heeft tot gevolg dat een zeer diverse samenstelling ontstaat aan land-, lucht- en water gerelateerde flora en fauna, wat bijdraagt aan de voedselzekerheid, gezondheid, leefomgeving en milieu van het individu, het huishouden en de gemeenschap”. Als men de locatiecomponent in de definitie nader belicht, blijkt dat landbouw zowel binnen de stadsgrenzen als in de peri-urbane gebieden als stadslandbouw geldt. In een klein land als Nederland zou deze definitie echter te veelomvattend zijn. De kassen in het Westland bijvoorbeeld zouden dan ook onder stadslandbouw vallen, terwijl hier de productie juist voornamelijk op de internationale markt gericht is (van der Schans, 2010, p. 40). Voor dit onderzoek wordt de ruimtelijke component van de definitie beperkt. Stadslandbouw is dus tot de productie van, handel in, verspreiden en verwerken van voedsel dat binnen en langs de randen van de stad is geproduceerd (Dijkshoorn-Dekker & Blaeij, 2015, p. 7). In dit onderzoek is een stadslandbouwproject een project dat past binnen de voedselkringloop van stadslandbouw, zoals te zien is in figuur 2 in paragraaf 2.5. 12.


Definitie duurzaamheid: het Triple Bottom Line concept Wanneer steden verduurzamen moet dit niet ten koste gaan van de economische ontwikkeling. Met zijn ‘Triple Bottom Line’ concept legde de econoom John Elkington in 1994 een theoretische basis van het begrip duurzaamheid (Elkington, 1994; Hubbart, 2009; Norman & MacDonald, 2004; Slaper & Hall, 2011). Ook in de geografie wordt dit begrip gebruikt (van Veenhuizen, 2006; Viljoen & Wiskerke, 2012). Elkington stelde dat voor duurzaam ondernemen de drie aspecten People, Planet, Profit (de 3P’s) in evenwicht moeten zijn. People vertegenwoordigd alle menselijk of sociaal gerelateerde waarden, Planet alle ecologisch of milieu gerelateerde waarden en Profit alle economisch gerelateerde waarden. Wanneer de 3P’s in balans zijn (figuur 2), is er sprake van duurzaamheid (Elkington, 1994; Slaper & Hall, 2011).

Figuur 2: Schema van duurzaamheid volgens Elkington (bron: iamdavid.org)

Waarom stadslandbouw duurzaam is Smit en Nasr verbonden in 1992 voor het eerst stadslandbouw aan duurzaamheid. Het systeem van verspilling van hulpstoffen moest verbeterd worden en stadslandbouw helpt hierbij. Het zorgt ervoor dat open kringlopen gesloten worden en hiermee afvalstoffen zoals afvalwater worden hergebruikt. Daarnaast is stadslandbouw een welkome opvulling voor (tijdelijk) braak liggende delen van een stad (Smit & Nasr, 1992, pp. 141-146). Na het publiceren van de eerste wetenschappelijke onderzoeken is het concept door vele wetenschappers in binnen- en buitenland omarmt. Vaak worden de voordelen van stadslandbouw ingedeeld naar ecologische, economische en sociale voordelen volgens de indeling van de theorie van Elkington (Mougeot, 2000). Omdat het bedrijven van stadslandbouw positieve gevolgen heeft voor alle gebieden van de 3P’s, is stadslandbouw een duurzaam fenomeen te noemen. Stadslandbouw kan leiden tot revitalisatie van de stad op vele vlakken. Het is echter van belang om te realiseren dat de gehele stedelijke bevolking nooit volledig gevoed kan worden door middel van stadslandbouw (Viljoen & Wiskerke, 2012, p. 63). De populatie in steden is daarvoor immers in de meeste gevallen te groot (Koc, 1999, p. 130-135). Stadslandbouw kan echter wel een belangrijke bijdrage lever aan de verbetering van het systeem zelf! Volgens Wiskerke (2009, pp. 382+383) leiden de voordelen van stadslandbouw tot drie algemene ontwikkelingen binnen een regio. Ten eerste worden verschillende stakeholders met elkaar verbonden. Dit lijdt tot een sterke regionale netwerken. Deze netwerken vormen het sociale kapitaal en fungeren als motor van de economie binnen de regio. Ten tweede worden producten en diensten meer in de regio verankerd. De afstand tussen voedselconsumptie en voedselproductie wordt korter en beschikbare producten vormen een afspiegeling van wat er in de regio geproduceerd wordt. Ten derde worden verschillende publieke en private activiteiten met elkaar verweven, waardoor een synergie ontstaat. 13.


Tabel 1 geeft een overzicht van alle in de literatuur genoemde voordelen weer (Dijkshoorn-Dekker & de Blaeij, 2015; Dixon, 2007; Kaufman & Bailkey, 2000; Mougeot, 2000; Smit & Nasr, 1992; Smit et. al, 2001; Veenhuizen, van 2006; Veenhuizen, van & Danso, 2007; Viljoen & Wiskerke, 2012; Wiskerke, 2009; de Zeeuw & Dubbeling, 2009). Door middel van de tabel wordt getracht een zo compleet mogelijk overzicht te geven van de effecten. Ze zijn weergegeven in een willekeurige volgorde. Tabel 1: voordelen van stadslandbouw, gerangschikt naar de 3P's (bron: ibid.)

Voordelen stadslandbouw People/sociaal - Sociale cohesie stijgt - Sociale ontsluiting - Gezondere stad - Landschapsverbetering - Verbeterd gevoel van welzijn - Meer recreatiemogelijkheden - Meer bewustwording over voedsel - Toename zorgmogelijkheden - Toename educatie- en innovatie mogelijkheden - Meer divers en lokaal voedselaanbod - Verhoogde voedselzekerheid

Planet/milieu - Kleinere ecologische voetafdruk - Meer biodiversiteit - Kortere nutriëntenkringloop - Hergebruik afvalstoffen - Groenere omgeving - Verbeterd stedelijk milieu - Verminderde vatbaarheid voor natuurrampen

Profit/economisch - Gebruik open ruimten - Verhoging welvaart - Meer concurrentie op voedselmarkt - Nieuwe werkgelegenheid - Revitalisatie achterstandswijken

Zoals in de tabel naar voren komt, staat “meer bewustwording over voedsel” aan de People zijde van het duurzaamheidspectrum. Locatie specifieke producten die alleen in een bepaald gebied voorkomen zullen door stadslandbouw aan bekendheid winnen en men zal zich gaan realiseren dat voedsel niet een vanzelfsprekend iets is. Wanneer bewustzijn over voedsel en de voedselketen stijgt, resulteert dit in een gezonder eetpatroon. Een voordeel van meer bewustzijn is dat het de lokale gemeenschap in beweging kan brengen duurzamer met voedsel om te gaan Een ander bijkomend voordeel is dat lokale stadslandbouwprojecten naast voedselproductie ook gebruikt kunnen worden voor educatieve doeleinden.

2.5 Het nieuwe voedselsysteem Veranderingen in het voedselaanbod De vervreemding de voedselketen kent vier oorzaken (Pothukuchi & Kaufman, 1999, pp. 214-217). Ten eerste beschouwd de stedelijke bevolking voedsel als vanzelfsprekend, doordat voedsel ten alle tijden beschikbaar is. Ten tweede is de sterke urbanisatie zelf debet aan het verlies van kennis. Men neemt het productieproces immers niet meer waar. Ten derde is door de technologische ontwikkeling in de transport-, verpakkings- en verwerkingssector de behandeling van voedsel veranderd. Zo kan men tegenwoordig kant en klare in plastic verpakte maaltijden aanschaffen en consumeren zonder te hoeven koken. Door het lokale karakter van stadslandbouw wordt de afstand tussen voedselproducent en -consument verkort (Dijkshoorn-Dekker & de Blaeij, 2015, p. 7; Viljoen & Wiskerke, 2012, p. 251). Ten slotte is er bij de stedelijke overheid ook geen cultuur aanwezig waarbij getracht wordt de burger te betrekken bij de productie van voeding. De overheid zag hier vele jaren de noodzaak niet van in. Dit 14.


is de reden dat in de beginfase van de ontwikkeling nieuwe stadslandbouwprojecten in de eerste jaren vaak een slechte relatie hadden met lokale besturen. Juist de laatste jaren lijkt hier een verandering in te komen en onderkent ook de overheid de krachtige en positieve gevolgen die stadslandbouw kunnen hebben voor de gemeenschap (Wiskerke, 2009, p. 382). Door verschillende mondiale ontwikkelingen nam het gevoel van noodzaak bij de politiek toe (Morgan, 2009, pp. 341+342; Morgan & Sonnino, 2010, pp. 1-4). Ten eerste heeft een verdubbeling van de graanprijs en een verdrievoudiging van de rijstprijs tussen 2008 en 2009 voor een grote voedselschaarste gezorgd. Ten tweede is voedselzekerheid ook een kwestie van veiligheid geworden, want de schaarste leidde tot voedselrellen in zo’n zestig landen. Naar aanleiding hiervan heeft de G8 een voedseltop in het leven geblazen. Ten derde zij de effecten van klimaatsverandering zichtbaar toegenomen. Vooral in de vorm van extremer weer, waardoor oogsten vaker mislukken. Tenslotte doordat de urbanisatie blijft toenemen, worden steden steeds gevoeliger voor voedseltekorten. Volgens Pothukuchi & Kaufman (1999, pp. 218+219) kunnen overheden vijf functies hebben in relatie tot stadslandbouw. Zij kunnen kennis bundelen, ze hebben een controlerende functie, ze bepalen het referentiekader waaraan moet worden voldaan, ze bieden een strategisch plan en hebben tot slot een feedbackfunctie in de vorm van het uitvoeren van analyses. In welke mate de (lokale) overheid daadwerkelijk betrokken is bij het faciliteren van stadslandbouw verschilt per gebied. De overheid kan echter wel een belangrijke functie vervullen wat betreft voedsel en voedselbewustwording, omdat zij een machtige actor is en een sterk netwerk heeft. Nieuwe machtsverhoudingen De intensiteit van samenwerking tussen de markt, de burgergemeenschap en de overheid groeit door de opkomst van stadslandbouw (Wiskerke, 2009, p. 383). Door de samenwerking tussen deze drie actoren op het speelveld kan een synergie ontstaan die en sterke boost geeft aan de ontwikkeling van een project of fenomeen (Brunori & Rossi, 2000). In figuur 3 wordt de nieuwe samenwerking tussen de drie type actoren rondom voedsel schematisch weergegeven. Hierbij is de rol van de markt het aansluiten op aan vraag en aanbod en die van de gemeenschap het consumeren. De overheid zou een verbindende rol hebben, omdat zij enerzijds de publieke sector betrekken als marktpartij en anderzijds de beleidsbepalende partij zijn. De pijlen tussen de partijen in geven aan dat wat het hoofddoel is van de samenwerking tussen deze partijen. De markt en de gemeenschap creëren de alternatieve voedselnetwerken, waarbij voedsel consumenten en producenten opnieuw verbonden worden. Tot slot bepalen de markt en de overheid de nieuwe locaties waar de voedselproductie plaats gaat vinden. De overheid en de gemeenschap bepalen gezamenlijk de strategieën over hoe er zal worden ingespeeld op de stadslandbouw trend. De gele cirkel in het midden geeft de domeinen rondom voedsel aan waarbinnen de actoren kunnen werken. Maatschappelijke veranderingen dringen niet altijd gelijk door tot bestuurlijk niveau, waardoor het soms moeilijk is om de politiek in beweging te krijgen. De politiek is door zijn zekere mate van inflexibiliteit daarom ook een actor die sterk verschilt van bedrijven en burgers. De conventionele voedselketen De voedselketen die vanaf de jaren ’60 –gedreven door de technologische mogelijkheden- is opgekomen, heeft ertoe geleid de stedelijke bevolking de verbinding met het platteland is kwijtgeraakt (Steel, 2008, pp. 53-102). De kwaliteit van voedsel is afgenomen door een gebrek aan sociale controle. Door sterke concurrentie zijn gedwongen boeren om hun prijzen laag te houden en daarbij wordt in de conventionele voedselketen wordt meer gebruik gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen en meststoffen dan in een duurzame voedselketen zoals die van de stadslandbouw (Morgan & Murdoch, 2000, p. 163-166). Verder steeg de vraag naar fossiele brandstoffen door het toenemende transport over grotere afstanden. Een typische stad importeert goederen en diensten, terwijl de stad het geproduceerde afval en vervuiling zoveel mogelijk exporteert (Koc, 1999, p. 96; Smit & Nasr, 1992, p. 15.


143). Op deze wijze is er een open kringloop ontstaan, met disbalans en op lokale schaal door opeenhoping van afval en een overschot aan nutriënten (ibid.). Dit leidt zowel tot ecologische- als gezondheidsschade en indirect uiteindelijk ook tot economische schade (Dixon, 2007). Door het multifunctionele karakter van het conventionele voedselsysteem hebben vele sectoren baad bij het in stand houden van dit systeem, bijvoorbeeld de energie- en vervoerssector (Morgan, 2009).

Figuur3: de vernieuwde relatie tussen markt, overheid en burgergemeenschap op het gebied van voedsel (bron: Wiskerke, 2009, p. 376)

De voedselkringloop van stadslandbouw Het lokaal produceren van voedsel brengt een geheel nieuwe voedselketen met zich mee die haaks staat op de conventionele voedselketen (Pothukuchi & Kaufman, 1998; Morgan & Murdoch, 2000, pp. 166-171). Zo is er ruimte voor hergebruik van afvalstoffen, waardoor er in mindere mate een ophoping is van nutriënten. Er kan dan ook gesproken worden van een lokale voedselkringloop. In dit onderzoek wordt een project als stadslandbouwproject beschouwd wanneer het onder (ten minste) één van de stappen uit de voedselkringloop werkzaam is. Figuur 4 geeft de voedselkringloop van stadslandbouw weer. Uit de figuur blijkt dat in elke stap in de voedselketen van stadslandbouw een positief effect bevindt op milieutechnisch of sociaal gebied. Daarnaast kan de kringloop op zowel nationaal, regionaal als stedelijk niveau gesloten worden (de Graaf, 2011, pp. 5-7). Omdat het een kringloop betreft, is er geen eenduidig begin te determineren. Daarom is gekozen om bij het consumeren van de lokale producten te beginnen. Tevens kan de kringloop soms voor een deel afgesneden kan worden, dus een nutriënt hoeft niet altijd de gehele kringloop te doorlopen. -

-

Stap 1: de producten van de urban farmer worden gekookt en gegeten. Dit voedsel is verser en gezonder; Stap 2: het organische afval aan etensresten en ontlasting worden gecomposteerd en verteerd. Het grondwater in de stad wordt schoner, omdat het organisch afval niet meer gedumpt wordt. Bij composteren kan ook biogas geproduceerd worden; Stap 3: de geproduceerde mest wordt gebruikt om de stadslandbouwakkers op biologische wijze te bemesten. De bodem wordt gezonder en herstelt zich beter dan bij het gebruik van kunstmeststoffen; 16.


-

Stap 4: vervolgens worden gewassen ingezaaid en geplant. Tevens kan dit deel van het proces gebruikt worden ter educatie, bijvoorbeeld aan schoolkinderen;

Figuur 4: de voedselkringloop van stadslandbouw (de Graaf, 2011, p. 6) Groen = milieutechnische aspecten Rood = brandstofwinning Oranje = sociale aspecten

-

Stap 5: groene oppervlakten leiden tot een betere waterbuffering en luchtfiltering. Tijdens het groeien doet men waardevolle ervaring op voor volgende projecten; Stap 6: tijdens het verzorgen van de gewassen en dieren is er wederom ruimte voor educatie, maar ook voor recreatie en therapieën; Stap 7: bij de oogst kan de gemeenschap betrokken worden in het proces, waardoor sociale cohesie ontstaat; Stap 8: tot slot worden de geoogste producten verwerkt. Dit biedt werkgelegenheid en de door de stadslandbouw geproduceerde hulpstoffen worden benut. Van bijproducten worden bijvoorbeeld dieren gevoerd. Hierna begint de cyclus van voor af aan met de consumptie.

Strategieën van stadsboeren Om te kunnen concurreren met actoren die actief zijn in de conventionele voedselketen hebben stadslandbouwprojecten verschillende strategieën (van der Schans, 2010, pp. 41+42). Deze strategieën zijn onder te verdelen in differentiatie en diversificatie (ibid.). Onder differentiatie valt ten eerste het onderscheidend zijn in de kwaliteit van producten. Wanneer een product van hoge kwaliteit is, zullen mensen ook bereid zijn een hogere prijs te betalen. Doordat de stadsboer dicht bij de consument zit kunnen producten op dezelfde dag geoogst worden, wat de kwaliteit ten goede komt. Ten tweede 17.


worden bijzondere producten geproduceerd die niet meer algemeen geconsumeerd worden, zoals de zogenaamde ‘vergeten groenten’. Een derde manier is het verticaal integreren van de productielijn. Wanneer de oogst ook door de boer verwerkt wordt, bijvoorbeeld van appels appelsap maken, wordt extra waarde aan het product toegevoegd. Diversificatie is het aannemen van nevenactiviteiten. Zo kunnen stadslandbouwprojecten zowel aan natuurmanagement doen als maatschappelijke zorg aanbieden in de vorm van een veilige werkomgeving voor geestelijk- of lichamelijk beperkten. Ook kunnen zij educatie aanbieden voor bijvoorbeeld schoolklassen, workshops geven of een bed & breakfast starten. Diversificatie blijkt vooral succesvol wanneer verschillende activiteiten elkaar versterken.

2.6 Voedselbewustzijn verhogen Wat is bewustzijn? De begrippen bewustzijn, besef en bewustwording en de Engelse equivalenten hiervan (awareness, attention en consciousness) worden in de wetenschappelijke wereld regelmatig door elkaar heen gebruikt, zowel (Germer, 2004). De Van Dale (2015) definieert bewustzijn als volgt: “het vermogen tot besef, tot weten en erkennen van bestaan van zichzelf en dingen”. Bewustwording is dus het proces van inzicht krijgen in een situatie. Dit proces wordt enerzijds verklaard door (neuro)fysische verschijnselen, want in het menselijk brein zijn automatismen aanwezig die het proces van bewustwording begeleiden. Anderzijds heeft elk persoon een unieke interpretatie van een verschijnsel, dus een persoon heeft tot op bepaalde hoogte een eigen wil binnen het bewustwordingsproces (Michon, 1998). Hoe bewustzijn verhoogd kan worden Leerprocessen zijn overal aanwezig, in elke situatie is een vorm van leren aanwezig en leren is essentieel voor persoonlijke verbetering (Bolhuis & Simons, 2011). In de psychologie, communicatie-, gedrags- en verschillende andere wetenschappen is er veel onderzoek gedaan naar de manier waarop mensen leren en er kunnen dan ook boeken vol over worden geschreven. De manier waarop mensen leren heeft dus invloed op het gedrag van mensen. Mensen leren grofweg op twee manieren: bewust en onbewust (ibid.). Mensen gaan bij het leren door 4 fases (Wiertzema & Jansen, 2005, pp. 2-6). De eerste fase heet onbewust onbekwaam: men doet dingen zonder zich bewust over na te denken, waardoor sommige dingen goed gaan en ander dingen fout. Daarna komst bewust onbekwaam, waarbij men zich realiseert dat er behoefte is om iets te leren en een leervraag ontstaat. De derde fase heet bewust bekwaam, waarbij een persoon iets geleerd heeft en zich moet inspannen om de kennis bij te houden. De laatste fase is tenslotte onbewust bekwaam, waarbij de handelingen van het gedrag steeds onbewuster en automatisch juist uitgevoerd worden. Zonder dat de persoon dit doorheeft is het nieuwe en juiste gedrag onderdeel geworden van de persoon zijn gedragspatroon. Het verhogen van het voedselbewustzijn werkt hetzelfde. Een persoon moet eerst gewezen worden op de noodzaak van het veranderen van zijn eetgedrag. Daarna moet hij manieren aanleren om dit gedrag te veranderen. Wanneer een persoon dit goede gedrag aanhoudt, zal uiteindelijk en automatisme ontstaan van een gezond eetpatroon. Dit onderzoek richt zich vooral op de manieren waarop een persoon bewust gemaakt kan worden van zijn eetgedrag. Wanneer een persoon bewust gemaakt is van zijn gedrag is het voedselbewustzijn verhoogd. Factoren die het bewustzijn over eten beïnvloeden Wat mensen eten en de manier waarop mensen met eten omgaan voor een groot wordt deel bepaald tijdens het proces van opgroeien. Ouders, leeftijdsgenoten en leraren en scholen zijn verschillende actoren die invloed hebben op het eetpatroon van een kind (Hart et. al., 2002). De belangrijkste factoren bij het aanleren van een gezond voedingspatroon zijn motivatie en begrip. Kinderen hebben 18.


voornamelijk gebrek aan begrip: ze zien de noodzaak van gezond eten nog niet in. Volwassenen hebben echter gebrek aan motivatie, omdat zij gezond eten “te duur, niet lekker of saai vinden”. Onder adolescenten spelen de keuzes van leeftijdsgenoten juist een grote rol bij de keuze van het dieet. Ouders hebben minder invloed op de keuzes van adolescenten, waardoor zij een eetpatroon ontwikkelen van wat zij persoonlijk lekker vindt (Brown et. al., 2000). Het slechts geven van educatie is dus vaak niet voldoende om een persoon zijn eetpatroon te laten aanpassen, omdat er naast het ontbreken van kennis ook een cognitieve barrière geslecht moet worden om een gedragsverandering te bewerkstelligen (Hart et. al., 2002). Gewoonten worden vaak aangehouden naarmate een persoon ouder wordt (ibid.). Het is dus van groot belang om kinderen een goed eetpatroon aan te leren. Naast de leeftijd hebben ook andere factoren invloed op het eetpatroon van mensen. Over het algemeen blijken mensen met een hoger inkomen gezonder en langer te leven dan mensen met een lager inkomen (Knoops & van den Brakel, 2010). Kinderen van rijkere gezinnen hebben een lager risico op overgewicht, diabetes, hartklachten en andere ziekten die het gevolg zijn van een ongezond leefpatroon dan kinderen uit armere gezinnen. Die laatsten hebben immers meer kans op een dieet met een onvolledige of lage voedselwaarde. Ook mensen met een hoger opleidingsniveau blijken langer en gezonder te eten dan mensen met een lager opleidingsniveau (van Rossum, 2015). Zo komt obesitas veel vaker voor bij lager opgeleiden dan hoger opgeleiden (van Kreijl & Knaap, 2004). Ook de cultuur waarin iemand leeft en opgroeit, bepaalt wat een persoon eet en wat hij lekker vindt (Vandamme & van de Vathorst, 2008). Zo eten mensen in Azië vaak rijst en in Europa is tarwe het basisvoedsel. In Nederland hebben Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse mannen en vrouwen vaker overgewicht dan autochtone mensen als gevolg van een ongezond eetpatroon (van Kreijl & Knaap, 2004). Buiten persoonskenmerken (leeftijd, inkomen, opleidingsniveau en afkomst) heeft ook reclame invloed op het eetpatroon van mensen. Priming is hier een voorbeeld van (Harris et. al., 2009). In de studie van Harris et. al. Bleek dat wanneer op tv een advertentie werd vertoond waarin een snack werd gegeten, proefpersonen ook zin kregen in een snack. Volgens Cotton (2004) is reclame een belangrijk instrument om een lokale doelgroep te bereiken. Stadslandbouwprojecten kunnen ook gebruik maken van reclame om hun producten te promoten.

3. Casestudy stadslandbouw in Rotterdam Ook in Nederland wint stadslandbouw aan populariteit. Gemeenten zien steeds meer de voordelen van stadslandbouw in en zullen ook hun beleid hierop gaan aanpassen. Grotere gemeenten kunnen bij hun beleid bijvoorbeeld stadslandbouw als instrument gebruiken om de sociale cohesie in een wijk te bevorderen. Gevolgen: de inwoners worden gezonder en krijgen een beter welzijnsgevoel, waardoor ze gelukkiger worden. Daarnaast zien gemeenten steeds meer in dat stadslandbouw ook een vorm van gebiedsontwikkeling is, doordat het open ruimtes in de stad opvult (Groene Ruimte, 2015). Ten eerste wordt in paragraaf 3.1 de gebiedskeuze toegelicht met de verschillende processen die spelen. Paragraaf 3.2 gaat dieper in op kenmerken van het gebied rond Rotterdam. Paragraaf 3.3 beschrijft verschillende kenmerken van de stadslandbouwprojecten die actief zijn.

3.1 Gebiedskeuze De trend werd voor het eerst voor het grote(re) publiek duidelijk door de oprichting van expertisegroep Eetbaar Rotterdam in 2006. Door haar succes is de stichting in 2010 doorgegroeid tot een vereniging en heeft door het beschikbaar stellen van kennis en het uitvoeren van verschillende onderzoeken een 19.


belangrijke bijdrage geleverd aan het stimuleren van stadslandbouw in Rotterdam. Eetbaar Rotterdam wordt door dit vroege bundelen van kennis en contacten gezien als een van de belangrijkste drijfveren achter de opkomst van verschillende stadslandbouwprojecten in Rotterdam en Rotterdam komt steeds vaker in het nieuws als koploper op het gebied van stadslandbouw Nederland (Eetbaar Rotterdam, 2015; Stadslandbouw Rotterdam, 2015). Rotterdam vormt doordat zij al een aantal jaren bezig is met stadslandbouw een geschikte locatie voor de casestudy. Opkomst initiatieven De opkomst van stadslandbouw initiatieven is organisch van aard. Sommige initiatieven hebben zich op eigen kracht ontwikkeld, waar anderen hulp kregen vanuit de overheid of zelfs in het geheel door de overheid zijn geïnitieerd. Dit resulteerde in een zeer veelzijdig palet aan initiatieven, die hierdoor vaak moeilijk bij een bepaalde categorie zijn in de delen (de Graaf, 2011, p. 19). Daarnaast wil de gemeente graag deze opportuniteit en het spontane karakter niet verloren laten gaan. De gemeente stelt zich bereid mee te denken of “zaken vlot te trekken”, maar ziet stadslandbouw in Rotterdam vooral als “een bijzondere combinatie van burgerinitiatief en ondernemerschap” (Gemeente Rotterdam, 2012, p. 17). Met andere woorden: de gemeente ziet stadslandbouw vooral als een proces dat van onderaf aangedreven wordt. Ze ziet zichzelf dan ook voornamelijk meer als faciliterende partij dan als actieve actor in de stadslandbouw. Rol gemeente Zoals in het theoretisch kader naar voren kwam, hebben overheden een belangrijke functie binnen de ontwikkeling van stadslandbouw. Binnen de gemeentegrenzen bijvoorbeeld bepaalt de gemeente immers met haar bestemmingsplan welk type activiteiten zich op haar grondgebied afspelen (Spit & Zoete, 2009). Ook de gemeente Rotterdam heeft zich in de trend van stadslandbouw verdiept. De ambtenaren merkten dat er steeds meer aanvragen kwamen vanuit de inwoners om lokale initiatieven op te zetten. De gemeente onderkende de mogelijkheden die stadslandbouw biedt. Ze heeft zich ten doel gesteld om de stad groener te maken en ze stimuleert met haar beleid initiatieven die hieraan bijdragen (Groen, vakblad voor ruimte en landschap, 2013, p. 7). Alexandra van Huffelen, wethouder duurzaamheid, Binnenstad en Buitenruimte Rotterdam stelt het volgende wat betreft de rol van de gemeente: "Als gemeente willen wij goede randvoorwaarden voor de vele spontane initiatieven van derden creëren. We willen partijen bij elkaar brengen, voorlichting geven en een bijdrage leveren aan onderzoek. Wij zijn ervan overtuigd dat stadslandbouw een uitstekend middel is om te werken aan een betere gezondheid van Rotterdammers en het verder vergroenen van de stad. Bovendien draagt stadslandbouw bij aan het verminderen van het aantal voedselkilometers waardoor de CO2-uitstoot gereduceerd wordt en de emissie van fijnstof wordt verminderd." (bron: Groene Ruimte, 2015) De gemeente Rotterdam heeft in 2012 een strategiedocument opgesteld. Hierin is vastgesteld welke strategie de gemeente volgt en de welke doelen zij heeft (Gemeente Rotterdam, 2012, p. 12). Opvallenderwijs zijn deze doelen ook vastgesteld volgens de 3P’s van Elkington over duurzaamheid. De focus van de gemeente ligt dan ook op de thema’s gezondheid, duurzame economie en ruimtelijke kwaliteit. De gemeente heeft zich drie hoofddoelen gesteld, die het (leef)klimaat voor de (stedelijke) inwoners en ondernemers van Rotterdam moeten versterken (ibid., p. 13): 

Het verbeteren van de gezondheid. De Rotterdamse burger heeft gemiddeld een slechtere gezondheid dan de rest van Nederland. Door middel van stadslandbouw moet gezond voedsel bereikbaar worden voor alle lagen van de bevolking;

20.


Het versterken van economische en duurzame ontwikkeling. Te bereiken door de stedelijke voedselmarkt gemakkelijker bereikbaar te maken voor producenten. Door kleinschalige productie zou daarnaast werkgelegenheid ontstaan; Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Een groenere stad met behoud van waardevolle landschappen.

De gemeente Rotterdam enquêteert jaarlijks 1.200 inwoners van de stad om te weten te komen wat de burgers vinden van verschillende beleidsgebieden die de gemeente onder haar hoede neemt. Zo probeert de gemeente er achter te komen wat er onder de bevolking leeft. Op deze wijze is ook onderzoek gedaan naar het gemeentelijke beleid over stadslandbouw in de omnibusenquête, welke in 2013 is afgenomen (Gemeente Rotterdam, 2013). Hieruit bleek onder andere dat 64% van de Rotterdamse bevolking het belangrijk vind om lokaal en duurzaam te eten, maar dat slechts 22% regelmatig of altijd duurzaam eet, omdat men de prijs vaak te hoog vindt. Ook blijkt dat nog steeds 77% van de Rotterdammers nooit in een van de soorten moestuinen komt en 80% nog nooit een bezoek aan een boerderij of tuinderij heeft gebracht. In vergelijking met dezelfde enquête in 2010 blijkt dat Rotterdammers wel iets bewuster zijn geworden, maar het grootste deel blijkt in de praktijk nog niet op een bepaalde manier een bewustere of gezondere levensstijl te hebben aangenomen. Food Council Rotterdam De gemeente heeft door haar beleid wel een aanzet gegeven in het verbinden van burgers en bedrijven op allerlei manieren. In het netwerk zitten uiteenlopende partijen, zoals onderzoekers, kleine en grote ondernemers uit de agrarische sector en vertegenwoordigers van verschillende overheidsinstanties. Zo organiseert de Food Council netwerkdagen en brengt stakeholders met elkaar in gesprek. Ook bieden zij uiteenlopende informatiebronnen, zoals een overzichtskaart met de beschikbare plekken voor stadslandbouw (Gemeente Rotterdam, 2013). Daarnaast heeft de gemeente in 2013 de Food Council Rotterdam in het leven geroepen (Gemeente Rotterdam, 2015a). Dit is een onafhankelijk adviesorgaan waarin verschillende stakeholders zitten, van producent en consument tot overheid die het Rotterdamse college (ook ongevraagd) van advies voorziet. De Food Council heeft zich tot doel gesteld om ten eerste de relaties tussen stad en ommeland te verbeteren waardoor kortere ketens op verschillende schalen ontstaan. Ten tweede richt het zich op participatie, educatie, implementatie en communicatie om de gezondheid van de Rotterdamse burger te verhogen (dit komt voort uit de gemeentelijke doelstelling). Ten derde wil het de circulatie van economie en innovatie verbeteren, waardoor bijvoorbeeld reststromen verwerkt kunnen worden.

3.2 Gebiedsomschrijving Gemeente Rotterdam voert ook onderzoek uit naar de mate waarin stadslandbouwprojecten bijdragen aan de doelen zoals de gemeente zich gesteld heeft in het strategiedocument uit 2012. Bijvoorbeeld een onderzoek naar de sociale effecten van stadslandbouw op Rotterdamse wijken (Bronsveld, 2014). Hierin naar voren dat er plusminus 90 stadslandbouw projecten zijn in Rotterdam (ten tijde van februari, 2014). Deze projecten kennen een zeer uiteenlopend karakter, van de commerciële stadsboer Uit Je Eigen Stad in het Vierhavensgebied met 20.000 m2 landbouwgrond tot een kleine niet-commerciële buurtmoestuin in Schiebroek-Zuid. Sommige projecten hebben een beperkte looptijd, waardoor het precieze aantal projecten zal verschillen. In het theoretisch kader (paragraaf 2.4) is aangegeven dat voor dit onderzoek de locatiecomponent in de definitie van stadslandbouw niet te strikt zal worden genomen. In de praktijk van dit onderzoek betekent dit dat stadslandbouw in Rotterdam gezien wordt als projecten binnen de gemeentegrenzen plus eventueel aan de rand van de gemeente grenzende projecten. In figuur 5 is een fragment van de nieuwe stadsnatuurkaart van Rotterdam opgenomen. Het fragment is rond het centrum van 21.


Rotterdam. Deze kaart biedt een overzicht van verschillende stadslandbouwinitiatieven in Rotteradam. De meeste stadslandbouwinitiatieven in Rotterdam blijken vooral rondom de binnenstad te liggen en in mindere mate aan de stadsrand of in de stadsregio.

Figuur 5: fragment overzichtskaart stadslandbouwinitiatieven Rotterdam. De groene delen geven aan waar zich stedelijk groen bevindt. De gelestukken geven aan waar de stadslandbouwprojecten zich bevinden (bron: Vereniging, Deltametropool, 2015).

In figuur 5 is het voedselaanbod in en om Rotterdam weergegeven. Deze kaart is ook opgenomen in het strategiedocument van de gemeente (Gemeente Rotterdam, 2012, p. 23). De kaart geeft een compleet overzicht van het reeds bestaande voedselaanbod rond de stad. De Gemeente Rotterdam ziet kansen om de stad en omliggend gebied te verduurzamen. De gemeente stelt kennis beschikbaar gesteld en de gemeente is bereid projecten te assisteren in een straal tot 40 ĂĄ 50 kilometer afstand. Als actieve actor treedt de gemeente slechts op binnen de grenzen van zijn eigen grondgebied (ibid.). Het rood omrande gebied in figuur 6 geeft aan welk deel van de stad bestreken wordt in het kaartfragment van figuur 5.

3.3 Stadslandbouwinitiatieven In het theoretisch kader is naar voren gekomen dat activiteiten van de actoren overheid, markt en gemeenschap verweven worden doordat zij samenwerken om een gemeenschappelijk doel te bereiken (Wiskerke, 2009, pp. 382+383). De initiatieven in dit onderzoek worden geordend naar het type initiator, dus naar het type dat voornamelijk betrokken was bij het ontstaan van een project. Dit wordt gedaan zodat er verschillende typen stadslandbouwprojecten aan bod komen en een breder beeld geschetst kan worden van de strategieĂŤn die stadslandbouwprojecten gebruiken. De indeling van Wiskerke (2009) wordt hierbij aangehouden. Initiatieven die zijn ontstaan vanuit de:

22.


  

Markt: reeds bestaande bedrijven, ngo’s, stichtingen, et cetera, die zich hebben toegelegd op het werken volgens de principes van stadslandbouw; Gemeenschap: initiatieven die opgezet zijn door particulieren om een bepaald doel te bereiken; Overheid: initiatieven die opgestart zijn vanuit en beheerd worden door de overheid, eveneens om een bepaald doel te bereiken.

Figuur 6: productenaanbod rond Rotterdam (bron: Gemeente Rotterdam, 2012, p. 23)

Daarnaast wordt voor de duidelijkheid vermeld welk type initiatief het betreft, want werkwijzen kunnen ook per type initiatief verschillen (van der Schans, 2010; Wiskerke, 2009): 

 

Niet-commercieel: een actor met een bepaald doel om (bepaalde groepen binnen) de gemeenschap te helpen of te steunen. Zij willen winst behalen in een andere vorm dan geld verdienen, bijvoorbeeld een gezondere bevolking; Commercieel: een actor met een winstoogmerk in de vorm van geld verdienen en rendabel zijn; Social enterprice: een social enterprice is een bijzondere soort onderneming. Een social enterprice, ook wel sociale of maatschappelijke onderneming genoemd, is een onderneming waarvan het de primaire missie is om maatschappelijke doelen te bereiken (zoals bijvoorbeeld een betere volksgezondheid). Hoewel er wel een winstmodel aan de onderneming is gekoppeld, is winst behalen niet het hoofddoel: geld wordt vaak gebruikt voor (dezelfde) maatschappelijke doelen (Durieux & Stebbings, 2010). Sociale ondernemingen willen dan ook als commerciële noch als niet-commerciële partij gezien worden (Social Enterprice NL, 2014). Het is een mengvorm van commercieel en niet-commercieel. De social enterprice is een rechtsvorm die in Nederland (nog?) niet officieel bestaat. Zij worden officieel gezien meestal ondergebracht onder de rechtsvorm van een stichting of BV of combinatie van deze twee (Social Enterprice NL, 2015). Er wordt gewerkt aan regelgeving waarbij ook de social enterprice een passende rechtsvorm krijgt (Coates & van Opstal, 2010; Stevens, 2011).

23.


De social enterprice wordt in dit onderzoek onder een niet-commercieel initiatief geschaard, omdat er in Nederland nog dus geen passende rechtspersoon voor bestaat. Het wordt wel apart genoemd, omdat een enkele van de onderzoekseenheden op hun website duidelijk aangeven een sociale onderneming te zijn.

4. Methodologie In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd. Alle gemaakte keuzes voor de gebruikte onderzoeksmethoden worden verantwoord en de theorie wordt geoperationaliseerd. Dat moet ertoe lijden dat het praktijkonderzoek in goede banen wordt geleid. In paragraaf 4.1 wordt de onderzoeksvraag uitgelicht, waarna paragraaf 4.2 de onderzoekslocaties nader beschrijft. Vervolgens wordt de gebruikte strategie in paragraaf 4.3 verantwoord evenals waarop de selectie van onderzoekseenheden berust (paragraaf 4.4). Vervolgens worden de geïnterviewde stadslandbouwprojecten beschreven in 4.5. Het gebruikte conceptueel model komt in paragraaf 4.6 aan bod, waarna de onderwerpen voor de interviews die hieruit voortvloeien in 4.7 toegelicht worden. Tot slot worden de kwaliteitscriteria die tijdens dit onderzoek in acht zijn genomen in paragraaf 4.8 verantwoord.

4.1 Onderzoeksvraag In de inleiding is de onderzoeksvraag voor dit onderzoek reeds benoemd. De onderzoeksvraag is:

Welke strategieën worden door Rotterdamse stadslandbouwprojecten toegepast om het voedselbewustzijn van de Rotterdamse burger te vergroten en in welke mate hangen deze strategieën samen met de locaties van deze projecten? Deze onderzoeksvraag is opgedeeld in deelvragen. De eerste twee deelvragen zijn vooral theoretisch van aard. In het hoofdstuk van het theoretisch kader zijn deze vragen beantwoord. De derde en vierde deelvraag zijn empirisch van aard. Deze deelvragen beslaan het empirisch onderzoek in Rotterdam. Hier wordt de theorie van het theoretisch kader met de werkelijkheid vergeleken. Deze deelvragen zijn: -

Welke strategieën worden door Rotterdamse stadslandbouwprojecten gebruikt om het bewustzijn over voedsel te vergroten? In hoeverre speelt de locatie van een project een rol in de strategieën van Rotterdamse stadslandbouwprojecten om een hoger voedselbewustzijn te creëren?

In het hoofdstuk methodologie wordt stap voor stap uiteengezet hoe het praktijkonderzoek is uitgevoerd. Bij elk onderdeel wordt verantwoording afgelegd over de gemaakte keuzes.

4.2 Onderzoekslocaties In de casestudy is het onderzoeksgebied reeds verkend. Nu wordt in figuur 7 de voor dit onderzoek geselecteerde onderzoekseenheden weergegeven zodat er een beeld gevormd kan worden over de geografische spreiding van de correspondenten. Het valt op dat de meeste locaties van de correspondenten ten noorden van de revier gevestigd zijn. In paragraaf 4.5 worden de bevolkingskenmerken op de locaties verder beschreven.

24.


Figuur 7: de vestigingslocaties van de geselecteerde onderzoekseenheden

4.3 Onderzoeksstrategie De centrale onderzoeksvraag richt zich op de gedragingen van verschillende actoren. Er wordt namelijk onderzocht welke strategieën gebruikt worden door de stadslandbouwprojecten. In het theoretisch kader zijn verschillende strategieën naar voren gekomen die gebruikt kunnen worden door de stadslandbouwprojecten. Elk project geeft zijn eigen invulling aan deze strategieën en daarbij kunnen ook nog andere strategieën gebruikt worden. Daarom is een kwalitatieve wijze van onderzoeken geboden. In een kwalitatief onderzoek is de onderzoeker op zoek naar begrip van een situatie. De werkwijzen, belevingen, gedragingen en ervaringen van actoren worden door de onderzoeker beschreven, geïnterpreteerd en verklaard. Bij kwalitatieve methoden richt de onderzoeker zich meer op het hoe en waarom van een verschijnsel en probeert hij/zij vanuit de zienswijzen van de onderzoekseenheden de gebeurtenissen te beoordelen en te verklaren (Boeije et. al., 2009). De centrale onderzoeksvraag is exploratief van aard: de onderzoeker is op zoek is naar begrip van de situatie en naar de wijze waarop stadslandbouwprojecten invulling geven aan hun doel om een hoger voedselbewustzijn te bereiken. Bovengenoemde redenen legitimeren de kwalitatieve onderzoeksmethode als juiste methode voor dit onderzoek. Interviews De kwalitatieve onderzoeksmethode die gebruikt wordt in is het afnemen van semigestructureerde diepte-interviews. De interviews zijn face-to-face afgenomen. Het voordeel van deze manier van interviewen het persoonlijke contact. De interviewer kan dan ook de non-verbale reacties van de respondent waarnemen en hier gedurende het interview op inspelen, bijvoorbeeld in de formulering van de vragen. Het nadeel van deze manier van interviewen is dat de interviewer door zijn (non)verbale 25.


reacties de antwoorden van de respondent kan beïnvloeden, wat reactiviteit wordt genoemd (Boeije et. al., 2009). De interviewer moet tijdens een interview dus professioneel blijven en een bepaalde afstand bewaren tot de respondent. Tijdens de interviews wordt gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde topiclijst (zie bijlage 2). Hierdoor kunnen antwoorden van de respondenten onderling vergeleken worden. De topiclijsten vormen een kader waarbinnen de vragen vallen. Voorafgaand elk interview wordt via het web informatie over het project vergaard. Dit biedt verschillende voordelen. Ten eerste is de onderzoeker in staat gerichte vragen te stellen naar bepaalde kenmerken van het project. Ten tweede kunnen vragen scherper geformuleerd worden en ten derde zal de geïnterviewde het waarschijnlijk zeer op prijs stellen als de onderzoeker vooronderzoek heeft gedaan. Deze voordelen leiden ertoe dat de geïnterviewde zich meer aangespoord zal voelen om uitgebreider antwoord te geven op de vragen, waardoor de kwaliteit van het onderzoek omhoog gaat. In totaal worden er 8 semigestructureerde diepte interviews afgenomen, met een duur van elk ongeveer 45 minuten. De interviews worden zoveel mogelijk op de werklocatie van de onderzoeksobjecten afgenomen. Hierdoor voelt de geïnterviewde zich meer op zijn gemakt en zal hopelijk een opener interview met meer kennisuitwisseling ontstaan. De interviews worden ook opgenomen, zodat de onderzoeker deze later kan terugluisteren bij de analyse van de uitkomsten. De interviews kunnen aan de hand van het audiofragment ook beter verwerkt worden en getranscribeerd. De interviews worden woordelijk getranscribeerd, dat wil zeggen dat er een enigszins goed lopend verhaal gemaakt wordt van wat er gezegd is. Aan de hand van een codeschema (bijlage 4) worden de transcripties op een gestructureerde wijze verwerkt, waardoor een compleet overzicht ontstaat van de uitkomsten. Hierdoor kunnen de uitkomsten ook beter in het resultaten hoofdstuk en de conclusie verwerkt worden. Citaten van de interviews die in het resultatenhoofdstuk zijn opgenomen, worden daarentegen weergegeven in schrijftaal. Zonder de betekenis van het gezegde te veranderen wordt voor de lezer zo wel duidelijk wat de correspondent bedoelt.

4.4 Selectie onderzoekseenheden In Rotterdam zijn vele uiteenlopende bedrijven, organisaties, projecten en initiatieven met betrekking op stadslandbouw actief, op grote en minder grote schaal (Groen, vakblad voor ruimte en landschap, 2013). Slechts de stadslandbouwinitiatieven en -projecten die voor zichzelf een doelstelling hebben geformuleerd om mensen meer bewust te maken komen in aanmerking. Initiatieven die zichzelf niet georganiseerd hebben, zijn voor dit onderzoek in mindere mate relevant. De selectie van de participanten binnen het onderzoeksgebied vindt dus plaats op basis van hun doelstelling. Daarnaast worden projecten benaderd die binnen gemeente Rotterdam liggen. Indien er een te lage respons is worden ook projecten benaderd die in het buitengebied grenzend aan de stad liggen, maar wellicht onder een andere gemeente vallen. Doordat de gemeente Rotterdam een regionale functie op zich heeft genomen (Gemeente Rotterdam, 2012), spelen zij ook een rol in aangrenzende gemeenten en zijn ook deze initiatieven eventueel relevant om te onderzoeken. In figuur …. is de onderzoeksregio in en rond Rotterdam afgebeeld. Stadslandbouwprojecten De projecten die onderzocht gaan worden moeten als doelstelling hebben om (bepaalde groepen) mensen bewust te maken van de noodzaak van gezonde voeding. Dit doen zij bijvoorbeeld door middel van educatie of een andere vorm van kennisoverdracht. Sommige projecten en initiatieven hebben niet letterlijk als doel “bewustzijn verhogen” in hun doelstellingen staan. Projecten met doelstellingen die te maken hebben met het zichtbaar maken van de voedselketen, het bieden van belevingen, het verbinden van mensen ter kennisoverdracht, het promoten van gezonde voeding zijn ook geschikt als 26.


onderzoeksobject. Dit zijn namelijk volgens de theorie –zoals in het theoretisch kader beschreveninstrumenten om een hoger voedselbewustzijn te creëren. Na selectie worden de initiatieven geordend naar type initiator (markt, gemeenschap of overheid), waarna vermeld wordt welk type initiatief het betreft (commercieel of niet-commercieel). Er wordt maximale variatie nagestreefd, wat wil zeggen dat geïnterviewde actoren gelijkmatig over de groepen worden verdeeld. Op deze manier ontstaat een zo breed mogelijk beeld van de actoren, wat de kwaliteit van het onderzoek verhoogd. Een overzicht van de onderzoekseenheden wordt weergegeven in paragraaf 4.5. Hierin worden de naam, hoofdactiviteiten, contactpersoon of personen, de website en de locatie van het project vermeld. Tot slot wordt ook per project vermeld op basis van welke kenmerken het geselecteerd is voor het onderzoek. Gemeente Rotterdam Naast de interviews met projecten/initiatieven is er ook een interview met de gemeente afgenomen over het gevoerde beleid. Een gemeente is een belangrijke partij, omdat zij met hun beleid het kader stellen over wat er (op een bepaald onderwerp) op hun grondgebied mogelijk is. De projecten binnen de gemeentegrenzen moeten zich binnen dit kader bewegen. Daarnaast kan de gemeente een partij zijn waarmee nauw samengewerkt wordt, of juist bewust niet. De samenwerking met de gemeente is onderdeel van de strategie. De verantwoordelijke afdeling voor het stadslandbouwbeleid in Rotterdam is de afdeling stadsontwikkeling. Het laatste openbare beleidsdocument over stadslandbouw stamt uit 2012, waarvan de inhoud reeds in hoofdstuk 2 Casestudy aan bod is gekomen (Gemeente Rotterdam, 2012). Door middel van het interview kan worden gecontroleerd in hoeverre het beleid uit dit document ook daadwerkelijk in praktijk is gebracht. Hierbij wordt gefocust op het onderdeel van ‘verbeteren van de gezondheid’. Er wordt onderzocht op welke wijze de gemeente bijgedragen heeft aan het verhogen van het voedselbewustzijn. De gemeente ziet zichzelf namelijk als faciliterende partij (ibid.). Hoe dit in de praktijk gebeurt, komt aan bod in het interview met de gemeente. Daarnaast komen in de interviews met de projecten ook de eventuele samenwerking met de gemeente aan bod, waardoor de gemeentelijke rol van twee kanten belicht wordt. De medewerker van stadsontwikkeling die geïnterviewd wordt, krijgt eenzelfde topiclijst als de projecten, aangevuld met vragen naar aanleiding van het beleidsdocument.

4.5 Onderzoekseenheden De verkregen informatie is gebaseerd op Gemeente Rotterdam (2012), Veen & Mul (2010), de statistische afdeling van gemeente Rotterdam (Gemeente Rotterdam, 2015b, 2015c, 2015d, 2015e), het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS, 2013, 2015) en de eigen websites van de initiatieven. De selectie van de onderzoekseenheden vindt plaats op basis van informatie die online beschikbaar is. De gevonden informatie wordt gecontroleerd tijdens het interview en achteraf aangevuld waar nodig. Wat betreft locatiekenmerken wordt een indeling naar buurten aangehouden. Wanneer een project in meerdere buurten actief is, wordt er willekeurig één project gekozen om statistisch te beschrijven. Dit is verantwoord, omdat door de correspondenten is aangegeven dat indien er meerdere locaties zijn, de projecten zich door hun werkwijze in bepaalde type buurten bevinden. In het onderzoek wordt alleen meegenomen of de buurt boven of onder het Rotterdamse gemiddelde (zoals in tabel 2 weergegeven, of ten opzichte van de gemeente Vlaardingen of Albrandswaard, in het geval van Voedselbos Vlaardingen respectievelijk Zorgboerderij de Buytenhof) ligt. De exacte cijfers zijn daarom niet relevant om op te nemen in het verslag, maar zijn terug te vinden in bijlage 1. Voor Zorgboerderij de Buytenhof wordt de wijk aangehouden, omdat op buurtniveau geen gegevens beschikbaar zijn. Daarnaast monitort het CBS geen gegevens van opleidingsniveau op buurt of wijkniveau. De statistische afdeling van gemeente Rotterdam heeft dit zelf wel gedaan (Gemeente Rotterdam, 2015e), 27.


maar hierbij geldt dat voor sommige buurten de ondergrens niet is gehaald, waardoor bij 5 projecten cijfers met betrekking tot opleidingsniveau ontbreken. Tabel 2: onderzochte bevolkingskenmerken, gemiddelden van de stad Rotterdam (bron: Gemeente Rotterdam, 2015b, 2015c, 2015d, 2015e)

Bevolkingskenmerk Eenheid Leeftijd

In % van bevolking

Indelingsklassen

Getal

totale Kinderen (0 – 14 jaar) Adolescenten ( 15 – 19 jaar)

16,5% 5.5 %

Volwassenen (20 – 95+ jaar)

78,0%

Etnische afkomst

% huishoudens naar Autochtoon 54,7% etniciteit van hoofd Allochtoon (alle andere etniciteiten 45,3% van het huishouden dan autochtoon)

Opleidingsniveau

% van totale bevolking

Inkomen

Gemiddeld besteedbaar huishoudensinkomen in €

Laag + Midden-laag = geen 59,0% startkwalificatie (dus t/m MAVO, VBO + VMBO), MBO, MULO, MMS Midden-hoog + Hoog = HAVO, HBS, 41,0% VWO + HBO / Universitair €29.300

Om meer respondenten te kunnen vinden wordt daarnaast gebruik gemaakt van een sneeuwbalmethode. Na het interview wordt dan gevraagd of de geïnterviewde nog suggesties heeft wie er verder geïnterviewd kan worden. De selectie vindt plaats op de type indicator, waarbij de woordvoerder of oprichter van dit project geïnterviewd wordt. De onderzoekseenheden zijn: Markt - Naam project: Coolzaad Contactpersoon: Edward Boele Type initiatief: niet-commercieel (social enterprice) Opgericht door: Stichting BuurtLAB, in: 2007 Hoofdactiviteit: het kweken van groenten met kinderen in moestuinen op verschillende locaties in Rotterdam Website: http://www.buurtlab.nl/site2015/index.php/coolzaad Locatie: verschillende buurten in Rotterdam, statistiek voor locatie buurt Feijenoord Tabel 3: bevolkingskenmerken op locatie van Coolzaad ten opzichte ten opzichte van gemiddelde gemeente Rotterdam

Leeftijd Kinderen Meer

Adolescenten Meer

Volwassenen Minder

Etnische diversiteit Hoger

Opleidingsniveau

Inkomen

Lager

lager

Reden voor selectie: het doel van Coolzaad is om kinderen te leren hoe de natuur werkt. De deelnemers leren hoe de verschillende groenten gezaaid moeten worden, hoe ze groeien en hoe ze smaken. Zo komen ze op een informele manier in aanraking met verschillende groenten.

28.


-

Naam project: DakAkker Schieblock Contactpersoon: Angelique Vandevenne Type initiatief: beide, het is niet-commerciële testcase die later commercieel rendabel moet worden (social enterprice) Opgericht door: Rotterdams Milieucentrum & Zus (stedelijk onderzoeksbureau), in: 2012 Hoofdactiviteit: een moestuin op het dak, waar educatie over o.a. gezond eten wordt gegeven en er is een eetgelegenheid met producten uit de tuin Website: http://www.luchtsingel.org/locaties/dakakker/ Locatie: buurt CS kwartier, Rotterdam

Tabel 4: bevolkingskenmerken op locatie van DakAkker Schieblock ten opzichte van gemiddelde gemeente Rotterdam

Leeftijd Kinderen Minder

Adolescenten Minder

Volwassenen Meer

Etnische diversiteit Hoger

Opleidingsniveau

Inkomen

Onbekend

Hoger

Reden voor selectie: op DakAkker Schieblock biedt het Rotterdams Milieucentrum (de beheerder van de DakAkker) voor basisscholen het educatieprogramma “Dakkennie” aan, waar onder andere gezond voedsel als thema voorbij komt. -

Naam project: Hotspot Hutspot Contactpersoon: Bob Rigters Type initiatief: niet-commercieel, stichting (social enterprice) Opgericht door: Bob Rigters vanuit zijn oude caterings werkzaamheden, in: 2012 Hoofdactiviteit: vier restaurants op verschillende locaties in Rotterdam, waar kinderen na schooltijd kunnen helpen met “restaurantje spelen”. Een klein aantal volwassenen uit de buurt kan ook meehelpen en het restaurant wordt vooral bezocht door volwassenen en gezinnen. Website: http://www.hotspothutspot.nl/ Locatie: verschillende buurten in Rotterdam, statistiek voor locatie buurt Oud-Crooswijk

Tabel 5: bevolkingskenmerken op locatie van Hotspot Hutspot ten opzichte van gemiddelde gemeente Rotterdam

Leeftijd Kinderen Meer

Adolescenten Meer

Volwassenen Minder

Etnische diversiteit Hoger

Opleidingsniveau

Inkomen

Lager

Lager

Reden voor selectie: één van de doelen van Hotspot Hutspot is gezonde voeding voor iedereen toegankelijk te maken. -

Naam project: Voedselbos Vlaardingen Contactpersoon: Jeroen Hooijmeijer Type initiatief: beide, het is niet-commerciële testcase die later commercieel rendabel moet worden (social enterprice) Opgericht door: onder andere Jeroen Hooijmeijer via stichting Eetbaar Rotterdam, in: 2013 Hoofdactiviteit: een stukje grond inrichten naar de principes van permacultuur, educatie voor kinderen, workshops, cursussen, plukdagen, speelplekken voor kinderen

29.


Website: http://www.voedselbosvlaardingen.nl/ Locatie: Hoogkamer, Vlaardingen Tabel 6: bevolkingskenmerken op locatie van Voedselbos Vlaardingen ten opzichte van gemiddelde gemeente Vlaardingen

Leeftijd Kinderen Meer

Adolescenten Gelijk

Volwassenen Minder

Etnische diversiteit hoger

Opleidingsniveau

Inkomen

Onbekend

lager

Reden voor selectie: Voedselbos Vlaardingen wil door middel van milieu- en natuureducatie mensen helpen met het duurzamer inrichten van hun leven. Voeding en voedsel verbouwen speelt een belangrijke rol in deze educatie. Burgergemeenschap - Naam project: Zorgboerderij de Buytenhof Contactpersoon: Jolanda van der Ent Type initiatief: niet-commercieel, ondergebracht in stichting (social enterprice) Opgericht door: de familie Visser, in: 2004 Hoofdactiviteit: een zorgboerderij voor gehandicapten, inclusief met boerderijwinkel, pluktuin en moestuin Website: http://www.debuytenhof.nl/ Locatie: wijk Rhoon-Zuid, Albrandswaard Tabel 7: bevolkingskenmerken op locatie van Zorgboerderij de Buytenhof ten opzichte van gemiddelde gemeente Albrandswaard

Leeftijd Kinderen Minder

Adolescenten Minder

Volwassenen Meer

Etnische diversiteit Lager

Opleidingsniveau

Inkomen

Onbekend

Hoger

Reden voor selectie: de doelen van de Buytenhof zijn onder andere om bezoekers een beleving van de seizoenen te laten ervaren en hen informeren over de natuur en het boerenleven. -

Naam project: Moestuinman Contactpersoon: Max de Corte Type initiatief: commercieel Opgericht door: Max de Corte, in: 2009 Hoofdactiviteit: laat zich door verschillende opdrachtgevers inhuren voor het geven van workshops en cursussen en het beheren moestuinen Website: http://www.moestuinman.nl/ Locatie: verschillende buurten in Rotterdam, statistiek voor locatie buurt Kralingen-West

Tabel 8: bevolkingskenmerken op locatie van Moestuinman ten opzichte van gemiddelde gemeente Rotterdam

Leeftijd Kinderen Minder

Adolescenten Meer

Volwassenen Meer

Etnische diversiteit Hoger

Opleidingsniveau

Inkomen

Hoger

Lager

30.


Reden voor selectie: één van de acht doelen van Moestuinman is bewustwording door middel van het (gratis) delen en verspreiden van kennis en ervaring. -

Naam project: Uit Je Eigen stad Contactpersoon: Huibert de Leede Type initiatief: niet-commercieel, stichting + bv’s (social enterprice) Opgericht door: Johan Bosman, Bas de Groot en Huibert de Leede, in: 2011 Hoofdactiviteit: stadsakker met moestuinen, geven van workshops, een restaurant met zelf verbouwde producten en winkeltje met lokale producten Website: http://www.uitjeeigenstad.nl/ Locatie: buurt Nieuw-Mathenesse, Rotterdam

Tabel 9: bevolkingskenmerken op locatie van Uit Je Eigen Stad ten opzichte van gemiddelde gemeente Rotterdam

Leeftijd Kinderen Minder

Adolescenten Minder

Volwassenen Meer

Etnische diversiteit Lager

Opleidingsniveau

Inkomen

Onbekend

Onbekend

Reden voor selectie: Uit Je Eigen Stad wil door middel van educatie, innovatie, validatie en het zelf lokaal produceren van voedsel bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem. Overheid - Naam: Gemeente Rotterdam, Stadsontwikkeling Contactpersoon: Kees van Oorschot Type initiatief: niet-commercieel Opgericht door: n.v.t., in: n.v.t. Hoofdactiviteit: faciliteren en verbinden van stadslandbouw in Rotterdam, verhogen gezondheid van de Rotterdammer, educatieprogramma’s voor kinderen Website: http://www.rotterdam.nl/stadsontwikkeling Locatie: actief in vrijwel alle buurten in Rotterdam en ook actief daarbuiten. Statistiek is daarom niet van toepassing. Reden voor selectie: In het beleidsdocument Food & the City dat de gemeente in 2012 gepubliceerd heeft, staat onder andere dat de gemeente het voedselbewustzijn onder de bewoners wil vergroten door middel van het opzetten van verschillende (educatie)programma’s.

4.6 Conceptueel model De in het theoretisch kader en in de casestudy naar voren gekomen theorie is samen te vatten in een conceptueel model. Dit conceptueel model is een schematische weergave van de samenhang tussen de verschillende onderwerpen die behandeld zijn. Met het conceptueel model wordt getracht richting te geven aan de verschillende ontwikkelingen en concepten die naar voren zijn gekomen in de theorie. Daarnaast biedt het conceptueel model houvast in het praktische deel van dit onderzoek. Het verschaft namelijk onderwerpen voor de topiclijsten van interviews met de actoren (Universiteit Utrecht, 2015, pp. 25-27). Figuur 8 geeft het conceptueel model van dit onderzoek weer. De blokken “bevolkingskenmerken op locatie project” en “strategieën project” zijn vetgedrukt, omdat deze twee componenten overeenkomen met deelvraag 3 en 4.

31.


Figuur 8: conceptueel model van hoe stadslandbouw tot voedselbewustzijn leidt

4.7 Analyseschema Conceptueel model nader toegelicht: verklaring van de interviewtopics Een goed conceptueel model geeft de theorie uit het theoretisch kader op de juiste manier weer. Een volledig conceptueel model is essentieel om alle onderwerpen die in de theorie aan bod zijn gekomen in de praktijk te toetsen. In deze paragraaf wordt elk onderdeel van het conceptueel model nader onder de loep genomen en wordt verklaard waarom het invloed heeft op het bewustzijn. Ook worden de onderlinge relaties verantwoord. In de operationalisering worden de onderdelen overzichtelijk weergegeven. In het conceptueel model wordt weergegeven dat de strategieën van projecten invloed uitoefenen op het voedselbewustzijn. De op een locatie heersende bevolkingskenmerken en kenmerken van het project zelf beïnvloeden op hun beurt weer de gevolgde strategie, terwijl de locatiekenmerken ook op de kenmerken van het project invloed uitoefenen. Het groen gearceerde gebied in figuur 1 geeft het onderzoeksgebied van dit onderzoek weer: er wordt onderzocht hoe het voedselbewustzijn wordt beïnvloed en niet in hoeverre het voedselbewustzijn gestegen is. Bevolkingskenmerken op locatie project Elke locatie van een stadslandbouwproject kent verschillende demografische kenmerken. De bevolkingskenmerken van een locatie worden bepaald door de bevolkingskenmerken die de buurt waarin het project zit bezit. In paragraaf 4.5 is reeds de relevante statistiek beschreven. Een van de variabelen van de bevolkingskenmerken kan een bepaalde doelgroep voor een stadslandbouwproject vormen. De bevolkingskenmerken van een locatie kunnen hierdoor invloed hebben op de strategieën die stadslandbouwprojecten gebruiken, omdat bijvoorbeeld een bepaalde groep oververtegenwoordigd kan zijn in een wijk. Daarnaast blijkt een standaard situatie te bestaan voor mensen met armoede (SCP & CBS, 2014). Arme mensen zijn vaak van een oudere leeftijd (volwassenen), hebben een laag opleidingsniveau en zijn percentueel gezien van allochtone afkomst (absoluut gezien zijn meer autochtone mensen arm). Werkeloze mensen die binnen deze groepen vallen, geven ook aan dat zij een lagere gezondheidsbeleving hebben (Schuring et. al., 2011). Deze 32.


kenmerken (volwassenen, laag inkomen, laag opleidingsniveau en allochtone afkomst) kunnen bijvoorbeeld een belangrijke doelgroep voor stadslandbouwinitiatieven zijn. De variabelen waar in de interviews naar gevraagd wordt zijn:  Leeftijd: de leeftijd van een persoon op het moment van leren beïnvloed de mate waarin een persoon ontvankelijk is voor gedragsverandering. Zo blijken kinderen eetgedrag dat hen wordt aangeleerd ook later te blijven volgen. Adolescenten ontdekken hun eigen smaak en gaan meer experimenteren, gevoed door hun sociale omgeving waarin zij zich bevinden. Volwassenen hebben vaker een gebrek aan motivatie, waardoor bewuste keuzes niet altijd gemaakt worden, ondanks dat zij wel bekend zijn met de noodzaak van gezond eten (Brown et. al., 2000; Hart et. al., 2002);  Etnische afkomst: verschillende culturen kennen verschillende eetgewoonten (Vandamme & van de Vathorst, 2008). Mensen van etnische minderheden zijn daarnaast vaker ongezond dan autochtonen (van Kreijl & Knaap, 2004). In dit onderzoek wordt van een hogere etnische diversiteit gesproken als een gebied percentueel een hoger aantal allochtonen (en dus percentueel minder autochtonen) heeft ten opzichte van het gemiddelde van gemeente Rotterdam;  Opleidingsniveau: hoger opgeleide mensen leven en eten vaker gezonder dan lager opgeleide mensen (van Kreijl & Knaap, 2004; van Rossum, 2015);  Inkomen: mensen met een hoger inkomen hebben meer geld om aan voedsel te besteden en hebben daardoor meer mogelijkheden om hun voedingspatroon aan te passen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen van ouders met een hoog inkomen minder kans hebben op ziekten die het gevolg zijn van een ongezond eetpatroon (Hart et. al., 2002). Kenmerken project Elk project heeft zijn eigen kenmerken. Voorbeelden van kenmerken zijn het type initiator, het soort project en het doel van het project. De kenmerken van het project worden minder nadrukkelijk meegenomen in de analyse van de resultaten, maar zijn wel belangrijk voor een algemeen begrip van de context waarin stadslandbouwprojecten opereren. Achtergrondkennis is op zijn beurt weer belangrijk voor een algemeen begrip van de situatie, wat een van de doelen van kwalitatief onderzoek is. De variabelen waar in de interviews naar gevraagd wordt zijn: 

Type initiator: het type initiator waarin onderscheid wordt gemaakt zijn markt (door een bedrijf/ngo/stichting etc.), burgergemeenschap (initiatief van een of meer particulieren) en overheid (Wiskerke, 2009). In dit onderzoek zijn de onderzoekseenheden reeds naar type initiator geselecteerd; Soort project: verschillende soorten projecten hebben verschillende strategieën om hun doel te bereiken (van der Schans, 2010). Daarom wordt in dit onderzoek onderscheid gemaakt tussen commerciële projecten (projecten met winstoogmerk) en niet-commerciële projecten (projecten zonder winstoogmerk). De social enterprice is een bijzondere vorm van (een officieel gezien) nietcommerciële actor (Coates & van Opstal, 2010; Stevens, 2011) maar zal wel apart genoemd worden; Doel project: de onderzoekseenheden van dit onderzoek zijn reeds geselecteerd op het doel van verhogen van de bewustwording. Toch komt dit onderwerp terug in de interviews, zodat duidelijk wordt in hoeverre het doel van meer voedselbewustzijn meeweegt in de strategieën die gevolgd worden;

33.


Strategieën project Projecten gebruiken waarschijnlijk verschillende strategieën om hun doel(en) van meer voedselbewustzijn te behalen. In de theorie is reeds naar voren gekomen dat het bieden van één of meer belevingen een belangrijke strategie is om meet bewustzijn te kweken. Des te intenser een beleving, des te bewuster een persoon de beleving meemaakt en des te meer de beleving bij de persoon blijft hangen en dus des te effectiever een bewustzijn gecreëerd wordt (Cohen & Avieli, 2004; Quan & Wang, 2003). Onder het aanbieden van een beleving wordt een activiteit verstaan die entertainment, educatie, een ontsnapping of een esthetische beleving biedt (Pine & Gilmore, 1998, 2008). Ook stadslandbouwprojecten kunnen gebruik maken van het bieden van een belevenis. Door hun manier van werken en hun activiteiten creëren zij –al dan niet bewust- een beleving rondom hun project. Daarnaast zijn er enkele manieren om de belevingen te intensiveren. Het aanbieden van een beleving wordt als de hoofdstrategie gezien: 

Bieden van een beleving: het bieden van een beleving is de eerste strategie die in de interviews naar voren komt. De belevingen waarnaar gevraagd wordt zijn: het bieden van entertainment, het beiden van een educatieve beleving, het bieden van een ontsnappingsbeleving en het bieden van een esthetische beleving. Entertainment is de minst intense beleving en de esthetische de meest intense.

Naast de hoofdstrategie van het aanbieden van de verschillende typen belevingen zijn er ook strategieën die als ondersteunend worden gezien. Dit zijn strategieën die de aangeboden beleving op een bepaalde manier ondersteunen. Dit zijn ten eerste het intensiveren van de aangeboden beleving, ten tweede het bekender maken van de aangeboden beleving door middel van het maken van reclame en ten derde het verbeteren van de kwaliteit van de aangeboden beleving door middel van samenwerken met andere partijen. De ondersteunende strategieën zijn dus niet direct van invloed op het verhogen van het voedselbewustzijn, maar spelen wel een rol bij het verhogen van de kwaliteit en bij de bekendheid van het project en zijn aangeboden belevingen. De drie volgende strategieën worden gezien als ondersteunende strategieën: 

Intensivering van de beleving: naast de vraag van welke belevingen de projecten gebruik maken, wordt ook gevraagd hoe zij de aangeboden belevingen intensiever proberen te maken. De methoden zijn: een thema verbinden aan de belevenis, louter positieve prikkels aanbieden en negatieve prikkels verwijderen, allerhande souvenirs/producten van het project aanbieden die men mee naar huis kan nemen en het prikkelen van de vijf menselijke zintuigen. Hoe intenser de beleving gemaakt wordt, des te bewuster men dit beleeft; Samenwerkingsverbanden smeden: samenwerkingen tussen bedrijven, de overheid en de burgergemeenschap kunnen leiden tot een synergie. Door middel van samenwerking kunnen doelen sneller en beter behaald worden (Brunori & Rossi, 2000; Wiskerke, 2009). Een sterke samenwerking is dus voor alle actoren van belang. Er wordt gevraagd naar samenwerkingen tussen stadslandbouwprojecten onderling en naar samenwerking(en) met de gemeente of andere overheidsinstanties. Daarnaast wordt de relatie met de gemeente besproken: omdat de gemeente aangeeft een verbindende factor te willen zijn, is het nuttig om te onderzoeken of stadslandbouwprojecten hier ook zo over denken. Samenwerking wordt gezien als een manier waarop de kwaliteit van de aangeboden beleving verhoogd kan worden. Dit komt omdat er uitwisseling van kennis kan plaatsvinden tussen actoren. Daarom wordt samenwerken als een ondersteunende strategie van voedselbewustzijn verhogen gezien; Reclame maken: het maken van reclame kan een belangrijk instrument zijn voor het bereiken van een (lokale) doelgroep (Cotton, 2004). Door middel van reclame kan ook het gedrag van mensen beïnvloed worden (Harris et. al., 2009). Het maken van reclame wordt ook gezien als een 34.


mogelijke strategie om het voedselbewustzijn onder de aandacht te brengen, want de aangeboden belevenis dient aangeprezen te worden (Pine & Gilmore, 2011). Er wordt in dit onderzoek gevraagd naar welk medium gebruikt wordt om meer bekendheid te genereren en met welke boodschap dan geadverteerd wordt. Het maken van reclame wordt gezien als een manier om de aangeboden beleving onder de aandacht te brengen. Daarom wordt het maken van reclame als een ondersteunende strategie van voedselbewustzijn verhogen gezien. Het succes Of een substantieel deel van de Rotterdamse bevolking ook meer bewustzijn over goede voeding heeft gekregen is met de opzet van dit onderzoek niet te meten. Dit onderzoek richt zich namelijk op de manieren waarop stadslandbouwprojecten dit doel proberen te behalen en niet zozeer in welke mate ze dit doel halen. In de interviews wordt echter wel gevraagd of projecten denken succesvol te zijn in het behalen van hun doel van meer voedselbewustzijn. Dit wordt gedaan omdat succes –of het uitblijven daarvan- een vorm van feedback betekend voor stadslandbouwprojecten om enigszins te meten of hun werkwijzen wel aansluiten bij het doel dat zij voor ogen hebben. Wanneer in meer of mindere mate succes wordt ervaren kan dit de strategieën doen veranderen, zoals bijvoorbeeld differentiatie of diversificatie van de activiteiten (van der Schans, 2010).

4.8 Kwaliteitscriteria Een onderzoek moet aan een aantal kwaliteitscriteria voldoen om betrouwbaar, valide en bruikbaar te zijn. De onderzoeker moet deze vaste regels volgen, anders loopt deze het risico dat de uitkomsten van het onderzoek worden afgekeurd (Boeije et. al., 2009). Ten eerste moet het onderzoek betrouwbaar zijn. Een onderzoek is betrouwbaar als bij herhaling van het onderzoek de uitkomsten hetzelfde zijn als oorspronkelijk was vastgesteld. Om dit te bereiken moet er een gestandaardiseerde methode van dataverzameling zijn (Boeije et. al., 2009). In dit onderzoek is de standaardisatie het gebruik van eenzelfde topiclijst voor alle interviews. Ten tweede moet de onderzoeker een bepaalde mate van activiteit in het onderzoek leggen. De onderzoeker moet bij het interviewen doorvragen naar de achterliggende redenen van antwoorden van de correspondent. Alleen zo kan de onderzoeker datgene te weten komen wat hij wil weten. Een onderzoek is alleen van goede kwaliteit als de onderzoeker doorvraagt, want een passieve houding leidt namelijk tot onvolledige antwoorden, waardoor de betrouwbaarheid omlaag gaat. Wanneer doorgevraagd wordt naar een onderdeel van het antwoord dat niet duidelijk is, een vervolgvraag op een antwoord wordt gesteld en er gebruik wordt gemaakt van controlevragen tijdens het interview, wordt de betrouwbaarheid verhoogd. Daarom wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van de semigestructureerde vorm van interviewen. Hoewel de onderwerpen reeds vastgesteld zijn, is er bij een semigestructureerde wijze van interviewen ruimte voor verdieping, doorvragen en controlevragen. Het tweede punt is de validiteit. Een onderzoek is valide wanneer de interpretaties van de onderzoeker juist zijn. Wanneer de onderzoeker bij zijn interviews het maximale aan bruikbare informatie heeft verkregen, en deze op een gestructureerd wijze heeft verwerkt wordt de validiteit van een onderzoek verhoogd (Boeije et. al., 2009). In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een codeboom om de interviews gestructureerd uit te werken (bijlage 4). Hierdoor worden alle antwoorden uit de interviews op eenzelfde wijze gewogen. Voor het coderen wordt gebruik gemaakt van het programma NVivo Pro, waarbij aan elk tekstdeel één of meerdere codes toegekend kunnen worden. Er wordt gebruikt gemaakt van de zogenaamde inductieve analysemethode, waarbij de verkregen data van de interviews vergeleken wordt met de theorie uit het theoretisch kader. Daarnaast worden de transcripties naar de onderzoeksobjecten teruggekoppeld naar de correspondenten voordat ze worden opgenomen in de resultaten. Hierdoor worden eventuele verkeerde interpretaties zoveel mogelijk voorkomen. 35.


Ten derde zijn resultaten van een onderzoek slechts bruikbaar wanneer de methodologische eisen van betrouwbaarheid en validiteit in acht zijn genomen. Zonder deze regels op te de volgen missen de resultaten gegronde basis om in de praktijk gebruikt te worden. De bruikbaarheid (het implementeren van onderzoeksuitkomsten) van dit onderzoek beperkt zich tot de regio Rotterdam. De resultaten kunnen voor dit gebied bruikbaar zijn, omdat stadslandbouwinitiatieven meer inzicht kunnen krijgen over manieren waarop zij hun doelgroep kunnen bereiken bij hun doel van bewustmaking van de noodzaak van gezonde voeding. Dit onderzoek kan wel inspiratie bieden voor vergelijkbare onderzoeken in andere gebieden, maar de uitkomsten van dit onderzoek blijven regio-specifiek. Elk gebied kent namelijk zijn eigen locatie specifieke eigenschappen, zoals de bevolkingskenmerken van de locatie. De uitkomsten zijn instrumenteel bruikbaar: de uitkomsten kunnen helpen bij het praktijk(of beleids)probleem van hoe de Rotterdamse burger te bereiken is in relatie tot het bewust maken over voeding.

5. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van het empirische onderzoek geanalyseerd. Dit gebeurt aan de hand van deelvraag 3 “welke strategieën worden door Rotterdamse stadslandbouwprojecten gebruikt om het bewustzijn over voedsel te vergroten?” en deelvraag 4 “in hoeverre speelt de locatie van een project een rol in de strategieën van Rotterdamse stadslandbouwprojecten om een hoger voedselbewustzijn te creëren?”. Paragraaf 5.1 t/m 5.4 beantwoorden deelvraag 3 en paragraaf 5.5 beantwoordt deelvraag 4. Stadsontwikkeling wordt over het algemeen in de analyse ‘gewoon’ als stadslandbouwproject beschouwd en niet benoemd als aparte actor, tenzij dit anders wordt aangegeven. In paragraaf 5.1 wordt de hoofdstrategie het aanbieden van een beleving beschreven. In Paragraaf 5.2 t/m 5.4 komen de ondersteunende strategieën intensiveren van de beleving, samenwerken en reclame maken aan bod en tot slot beschrijft paragraaf 5.5 de rol van de locatie. Wanneer gesproken wordt over ‘de stadslandbouwprojecten’, worden de geïnterviewde stadslandbouwbedrijven bedoeld.

5.1 Hoofdstrategie: het aanbieden van een beleving De belangrijkste strategie om de Rotterdamse bevolking bewuster te maken over voedsel is het bieden van een beleving tijdens de (door de projecten) aangeboden activiteiten. Stadslandbouwprojecten willen bij hun deelnemers een bepaalde indruk achterlaten met hun activiteit(en). Deze indrukken zijn geoperationaliseerd door ze in te delen in één van de belevingen. Tijdens alle activiteiten, variërend van werken in een moestuin, eten in een restaurant, het samen koken of verwerken van de oogst enzovoorts, valt op dat voedsel altijd een belangrijke rol speelt. De correspondenten bieden namelijk altijd activiteiten aan die zijn opgebouwd rondom (een aspect van) eten. Duidelijk is ook dat de meeste correspondenten meer dan één type beleving aanbieden, want ze zijn meestal niet op slechts één bepaalde doelgroep gericht. Dit komt doordat ze veel verschillende activiteiten ondernemen die onder verschillende noemers vallen. In de literatuur wordt beschreven dat producerende stadslandbouwbedrijven diversificatie van het aanbod hebben om rendabel te kunnen zijn. De correspondenten focussen zich niet alleen op diversificatie in het produceren van producten, tevens bieden uit economisch oogpunt ze een breed scala van activiteiten aan. Ook de kwaliteit van de aangeboden producten is een onderwerp dat steeds terugkeert. De kwaliteit van de producten wordt hoog ingeschat dankzij de ambachtelijke wijze van produceren en dankzij het lokale karakter van de productie.

36.


Entertainment “Ik bied kwaliteit aan, iets waar mensen wat aan hebben. Ik bied dus pertinent geen entertainment om het zo maar te zeggen, maar altijd iets educatiefs of inhoudelijks” (Moestuinman, bijlage 3.6, p. 51). Bij de correspondenten is entertainment geen populaire beleving om aan te bieden. Wat Moestuinman hier duidelijk maakt is dat het vaak wordt gezien als een simpele vorm van mensen vermaken, terwijl de correspondenten juist een belangrijke boodschap willen overbrengen. Voor het overbrengen van deze boodschap kiezen ze dus liever voor het aanbieden van een andere beleving dan entertainment. Daarbij wordt entertainment ook gezien als eenrichtingsverkeer waarbij een deelnemer passief indrukken tot zich neemt. Het actief deelnemen aan de activiteiten is juist een van de speerpunten van de stadslandbouwprojecten en entertainment is hier in mindere mate geschikt voor. Coolzaad onderstreept dat: “Natuur beleven vanaf een PowerPoint of een beamer of een boek van school daar blijft natuurlijk weinig van bij. Totdat je echt onder die paddenstoel mag kijken en er een keer mag aanzitten en een keer mag ervaren. Dat soort belevenissen en belevingen worden in je geheugen gegrift” (Coolzaad, bijlage 3.7, p. 59). Enkele projecten zijn ook actief in de horecasector. Bezoekers kunnen dan in het restaurant van het project komen eten, wat ook als entertainment gezien wordt. Deze wijze van entertainment wordt zeer belangrijk gevonden, want het genereert veel inkomsten. Een voorbeeld: het project Uit Je Eigen Stad produceert op 20.000m2 grond bijna alle producten die in het restaurant geserveerd worden. De bezoekers vinden deze formule aantrekkelijk: ze zijn bereid €28,- per persoon voor een driegangenmenu te betalen en komen zelfs vanuit naar Uit Je Eigen Stad. Mede dankzij de inkomsten van het restaurant draaide Uit Je Eigen Stad in 2015 voor het eerst sinds de oprichting drie jaar geleden (bijna) break-even. De restaurants van de correspondenten trekken over het algemeen meestal bezoekers die al bewuster omgaan met eten. Dit zijn vaak hoger opgeleide en goed verdienende Rotterdammers. Hoewel door de correspondenten entertaint vaak bewust niet wordt aangeboden, kunnen bezoekers wel entertainment ervaren door bijvoorbeeld slechts de door de stadslandbouwprojecten aangelegde natuur te komen bekijken zonder deel te nemen aan een activiteit. Sommige projecten zijn ook actief op de zogenaamde oogstmarken of oogstfestivals in Rotterdam. Dat kan ook gezien worden als een vorm van entertainment. Daarnaast worden er door externe partijen soms entertainment activiteiten georganiseerd bij een stadslandbouwproject, zoals een toneelstuk op het dak van de DakAkker. Educatie De educatieve beleving is in tegenstelling tot entertainment wél een zeer geliefde beleving om aan te bieden. Alle correspondenten zijn actief in het aanbieden van educatie. Vaak hebben zij een educatieprogramma voor kinderen ontwikkeld of bieden zij opleidingen of workshops aan voor volwassenen. Wat de projecten het belangrijkst vinden is dat de deelnemers iets leren door te doen. Educatie leent zich hiervoor beter dan entertainment. De projecten benaderen met hun educatieprogramma voor kinderen bijvoorbeeld basisscholen uit de buurt. Tevens bieden sommige correspondenten buitenschoolse educatieve activiteiten voor kinderen aan. Ze kunnen deelnemen op vrijwillige basis en kinderen kunnen meedoen wanneer ze daar zin in hebben. Het voordeel van deelnemen op basis van vrijwilligheid is dat de deelnemende kinderen meer inzet lijken te hebben: ze hoeven er immers niet te zijn, maar ze mogen er zijn. De inhoud van de educatieve programma’s is erop gericht om de kinderen zoveel mogelijk bekend te maken met de natuur en met wat de natuur hen allemaal te bieden heeft op het gebied van eten. Dit gebeurt op zo’n manier dat het voor de kinderen erg aantrekkelijk is om mee te doen. Het idee hierachter is dat als kinderen het leuk vinden om met de natuur en eten bezig te zijn, dat zij hun enthousiasme thuis ventileren. Zo hopen projecten via de kinderen ook de ouders te bereiken, 37.


resulterend in ook een gezonder eetgedrag van volwassenen. Stadsontwikkeling is een van de actoren die graag deze route volgt: “qua bewustwording is het wel handig om de route via de kinderen te nemen, omdat je vaak ook de ouders hiermee bereikt.” (Stadsontwikkeling, bijlage 3.5, p. 43). Volwassenen nemen vrijwel altijd op vrijwillige basis deel aan de aangeboden educatieve activiteiten, dus zij hoeven niet extra door de correspondent gemotiveerd te worden. Wel wordt ook voor hen de beleving zo actief en interessant mogelijk gemaakt. Voedselbos Vlaardingen bijvoorbeeld leidt haar zeven vaste vrijwilligers zo op dat zij uiteindelijk ook een rondleiding door het voedselbos kunnen geven met alle ins en outs over de gewassen, de inrichting en de plantjes. Door middel van het aanbieden van een brede groenkennis worden ze getriggerd om nieuwe dingen te leren. Kennis over gezonde voeding is hier een onderdeel van. Het aanbieden van entertainment en educatie zijn twee belevingen die gezien worden als basisbelevingen. Door de keuzes die de correspondenten maken kunnen ze hierop het meest invloed uitoefenen. Vaak worden er randvoorwaarden gecreëerd om deze basisbelevingen leuker, interessanter en intensiever te maken. Dankzij deze randvoorwaarden kunnen deelnemers de basisbelevingen overstijgen en zelfs een ontsnapping of een esthetische beleving ervaren. In zekere zin bepaalt de deelnemer zelf hoe intens hij de beleving binnen laat komen, maar uiteraard moeten de randvoorwaarden dan wel aanwezig zijn. Coolzaad omschrijft dit treffend voor de ontsnappingsbeleving van hun doelgroep kinderen: “Ik denk dat we zeker voor onze doelgroep, omdat we juist een plek in de fysieke ruimte zijn zoals wij dat zijn, een bepaalde veilige sfeer creëren. Lekker mee doen, lekker spelen, soms je verhaal even kwijt kunnen. Maar dat ligt er niet bovenop he! Wij noemen dat altijd maar de ‘Taarten van Abel-techniek’: al doende heb je een goed gesprek met elkaar.” (Coolzaad, bijlage 3.7, p. 60). Coolzaad ‘dwingt’ de kinderen dus niet om een ontsnappingsbeleving te hebben, maar doordat ze een veilige omgeving creëren merken ze dat kinderen zichzelf automatisch prettiger voelen. Ontsnapping De ontsnapping is dus het gevoel van ontsnappen uit de dagelijkse wereld (Pine & Gilmore, 1998, 2011). De correspondenten ervaren dat hun deelnemers uit hun dagelijkse comfortzone worden gehaald door aan de slag te gaan met iets wat compleet nieuw voor hen is. Dikwijls blijken ze de activiteiten leuker te vinden dan verwacht en gaan ze fanatiek aan de slag. Door actief te leren krijgen deelnemers sneller het gevoel van een ontsnapping. Als zowel kinderen als volwassenen vaker deelnemen aan een activiteit waarbij ze een ontsnappingsgevoel ervaren, heeft dit vaak een zeer positief effect op de gemoedstoestand en soms zelfs op het dagelijkse leven van de deelnemers. De correspondenten merken bijvoorbeeld dat deelnemers gestrest binnenkomen en naarmate de activiteit vordert zich waarneembaar meer kunnen ontspannen. Ze krijgen meer praatjes of zijn juist stiller en geconcentreerder geworden. Op de langere termijn worden stadslandbouwprojecten vaak ingezet als een soort re-integratieproject of als dagbesteding. Bij bijna elk project werken vrijwilligers die geen betaalde baan kunnen vinden of die gepensioneerd zijn en toch graag aan de slag gaan of blijven. Moestuinman bijvoorbeeld heeft bij het project de Voedseltuin –waar hij drie dagen per week de beheerder is- volwassenen die hier geplaats zijn door een re-integratieproject van Sociale Zaken. Het is al naar voren gekomen dat het creëren van de goede randvoorwaarden belangrijk is zodat kinderen een ontsnappingsbeleving kunnen ervaren. Dit geldt ook voor volwassenen. In de Voedseltuin van Moestuinman wordt educatie en dagbesteding aangeboden. Moestuinman brengt een bepaald groepsproces op gang, waardoor iedereen uitgedaagd wordt. Deelnemers blijken, juist door het werken in de prettige omgeving die Moestuinman gecreëerd heeft, hun dagelijkse problemen even te vergeten en een ontsnappingsbeleving te ervaren. 38.


Esthetische beleving Volgens de correspondenten kunnen deelnemers een esthetische beleving ervaren wanneer zij zich bevinden in de schoonheid der natuur. Ook heeft het esthetische waarde als deelnemers het gevoel krijgen om ‘met iets goeds’ bezig te zijn. Verwondering voor het gegeven dat uit een klein zaadje een eetbare groente kan groeien is ook van esthetische waarde. Daarnaast ervaren ook de correspondenten bij zichzelf een esthetische beleving door de sociale ontwikkeling die ze bij sommige deelnemers opmerken. Net als bij de ontsnappingsbeleving wordt de deelnemer niet ‘gedwongen’ om een esthetische beleving te hebben, maar ontstaat dit vanzelf door de gecreëerde setting. Een voorbeeld is Hotspot Hutspot, waar de munt voor de muntthee voor restaurantgasten “á la minute” uit de tuin geknipt wordt. De inrichting van het restaurant is gericht op recycling en duurzaamheid. De borden zijn bijvoorbeeld badkamertegels, de tafels zijn gemaakt van sloophout en er zijn zonnepanelen op het dak geplaatst. Elk onderdeel past bij het thema duurzaamheid, wat de bezoeker een esthetische beleving kan geven. De meest gebruikte strategie om de bezoekers meer voedselbewust te maken, gebeurt door het combineren van een ‘basisbeleving’ (entertainment of educatie) met een ‘verdiepende’ beleving (ontsnapping of esthetisch). Dit lijkt –afgaande op de ervaringen van de correspondenten- ook de succesformule te zijn om mensen meer bewust te maken van goede voeding. De verdiepende belevingen zijn het meest intensief en dus het meest effectief in het verhogen van voedselbewustzijn. Zij kunnen echter niet bereikt worden zonder dat de juiste setting rondom de basisbelevingen wordt gecreëerd. De keus in hoeverre de deelnemer de activiteit op zich laat inwerken ligt uiteindelijk bij hemzelf. De correspondenten zijn er over het algemeen niet specifiek op uit om alléén voedselbewustzijn te creëren. Voedselbewustzijn zien zij meestal als een onderdeel van het geheel. De inhoud van de aangeboden belevingen leidt volgens hen vaak automatisch tot meer voedselbewustzijn, zonder dat ze speciaal moeten gaan vertellen dat mensen gezonder moeten gaan eten.

5.2 Ondersteunende strategie 1: intensivering beleving De ondersteunende strategieën van stadslandbouwprojecten om meer voedselbewustzijn te kweken hebben een veel minder directe link met voedsel dan het aanbieden van een beleving. De ondersteunende strategieën hebben namelijk minder te maken met voedsel an sich. Toch hebben zij een indirecte, doch belangrijke invloed op het voedselbewustzijn. Ze zijn namelijk van invloed op de reikwijdte, de bekendheid, de intensiteit en de kwaliteit van de aangeboden belevingen. Hierdoor worden potentieel meer mensen bereikt om voedselbewust te worden. De eerste ondersteunende strategie is het intensiveren van de aangeboden beleving. Volgens de theorie is het verbinden van een thema de eerste manier van intensiveren. De correspondenten zijn vaak heel bewust bezig met het inrichten van hun gebied of activiteit. Zo is Voedselbos Vlaardingen opgebouwd uit verschillende groeilagen, waarbij elke plant in de indeling moet passen. Hierdoor krijgt het Voedselbos een strakke en georganiseerde uitstraling, wat bijdraagt aan een positieve beleving. De tweede intensivering is het aanbieden van positieve en het verwijderen van negatieve prikkels. Als er al negatieve prikkels voorkomen, moet dit volgens de correspondenten vooral in het groepsproces gezocht worden. Daar ligt vaak ook een belangrijke taak voor de correspondent: met zijn (of haar) sociale kwaliteiten probeert hij het groepsproces in goede banen te leiden en een positieve sfeer te creëren. Soms kunnen negatieve prikkels niet verwijderd worden, maar worden zij juist tijdens de beleving gebruikt. Zo is bij de kipslachtcursus van Uit Je Eigen Stad alles inclusief, ook het bloed dat bij een slachting komt kijken. Negatieve prikkels vormen geen bedreiging voor de intensiteit van de 39.


belevenissen, mits op de juiste manier behandeld. Meestal is er van nature al een positieve sfeer aanwezig bij de activiteiten. De derde intensivering betreft het aanbieden van souvenirs. De oogst is een populair ‘souvenir’, omdat deelnemers daarmee zelf gezonde dingen kunnen koken. Ook andere met de activiteiten gefabriceerde producten zoals zelfgemaakte jam dragen bij aan een gezonder eetpatroon. Daarnaast zijn stadslandbouwprojecten vaak verkooppunt van andere lokaal geproduceerde producten. De aangeboden souvenirs hebben dus een activerende werking zodat mensen ook echt –al dan niet gedeeltelijk- gezonder kunnen gaan eten. Tot slot is het prikkelen van de zintuigen ook een strategie waarvan veel gebruik wordt gemaakt. Hoe meer zintuigen geprikkeld worden, des te intenser een beleving en des te bewuster een persoon wordt. De ruimtelijke inrichting van de projecten prikkelt de ogen, de neus kan geprikkeld worden door de geuren van de groenten, de oren worden geprikkeld door de interactie tussen mensen. Vaak krijgen deelnemers ook de mogelijkheid om te proeven. Coolzaad bijvoorbeeld gaat samen met de kinderen koken met de oogst. Voor de meeste projecten is ook voelen een belangrijk zintuig om te prikkelen. Dakakker zet het voelen op een interessante manier in bij haar educatie: “De kinderen moeten met hun handen in de stront. Letterlijk. Ze persen de koeienstront en bevruchten de aarde. […] Alle negatieve dingen zijn ingangen om iets positiefs mee te doen. […] degenen die het hardst ‘IEWL’ roepen gaan het viest naar huis” (DakAkker, bijlage 3.2, p. 18). De negatieve prikkel van het voelen (en ruiken en zien) van het werken met mest wordt juist gebruikt in de beleving. Deelnemers gaan zo op in de beleving, dat ze al doende de negativiteit van de prikkel(s) vergeten.

5.3 Ondersteunende strategie 2: samenwerken Samenwerken met andere actoren is de tweede ondersteunende strategie. Door samenwerking tussen verschillende actoren zou een synergie tussen actoren kunnen ontstaan die een boost geeft aan de ontwikkeling van het fenomeen stadslandbouw in Rotterdam. Door deze synergie kan de kwaliteit van de door stadslandbouwprojecten aangeboden belevingen verhoogd worden, waardoor deze intenser wordt en meer invloed uitoefent op het voedselbewustzijn. Mede doordat de Rotterdamse stadslandbouwprojecten kennis en ervaring uitwisselen zijn zij in staat zichzelf, en in het verlengde hiervan hun aangeboden belevenissen te verbeteren. Bij samenwerkingen wordt onderscheid gemaakt in het samenwerken van stadslandbouwprojecten onderling en stadslandbouwprojecten met een overheidspartij. Onderlinge samenwerking “We kennen elkaar. We doen allemaal ons ding en waar we kunnen kruisbestuiven doen we dat.” (Hotspot Hutspot, bijlage 3.8, p. 71). Wanneer de correspondenten samenwerken met andere stadslandbouwprojecten in Rotterdam gebeurt dit vaak op een informele en vrijblijvende wijze. Net zoals in het citaat van Hotspot Hutspot naar voren komt, geven de correspondenten aan dat de stadslandbouwwereld een klein wereldje is en dat iedereen elkaar wel kent. Men helpt elkaar wanneer dat nodig is. Hotspot Hutspot bijvoorbeeld verkeert financieel in zwaar weer en heeft van verschillende stadslandbouwprojecten hulp aangeboden gekregen. Samenwerkingen tussen Rotterdamse stadslandbouwprojecten moet dan ook niet gezocht worden in het afsluiten van contracten en formele samenwerkingsverbanden. Juist het flexibele karakter van de samenwerkingen is de kracht van de samenwerking. Bij de samenwerking moet vooral gedacht worden aan het tijdelijk samenwerken, bijvoorbeeld om samen een project te realiseren of wanneer de ene actor een workshop geeft bij de andere. Projecten zijn in hun voortbestaan wel in zekere mate afhankelijk van hun netwerk. Moestuinman bijvoorbeeld heeft een erg groot sterk netwerk. Hij geeft zelf ook aan dat hij flink investeert in het opbouwen van zijn netwerk, omdat hij zijn netwerk als grote kracht achter het succes van zijn bedrijf ziet. Hij wil duurzame contacten en samenwerkingen bereiken. Moestuinman initieert 40.


zelf verschillende projecten, maar wordt als ZZP’er ook vaak door anderen ingehuurd voor bijvoorbeeld het geven van een permacultuur cursus of het onderhoud of aanleggen van tuinen. De afhankelijkheid van elkaar en de informele wijze waarop de correspondenten met andere stadslandbouwprojecten omgaan is wellicht te verklaren doordat stadslandbouw een alternatieve en kleine economie is, waardoor men ook op elkaar aangewezen is. Het lokale karakter van stadslandbouw is ook bevorderlijk voor de lokale economie. De correspondenten nemen vaak producten van andere lokale producenten af, om deze bijvoorbeeld te verkopen in hun winkel. Zo ontstaat een lokale productieketen van producent tot consument. Ook met afval en overproductie wordt op een duurzame wijze omgesprongen. Het wordt niet vernietigd maar krijgt een andere bestemming, waardoor in Rotterdam een lokale voedselkringloop gestalte heeft gekregen. Correspondenten geven bijvoorbeeld aan dat overproductie (via contacten van het netwerk) de producten naar een ander stadslandbouwproject gaan. De ontvanger kan producten bijvoorbeeld hergebruiken door ermee te koken. Overproductie uit de Voedseltuin (Moestuinman) gaat bijvoorbeeld weleens naar het restaurant van Hotspot Hutspot. Het lokale en duurzame karakter van stadslandbouw dat in Rotterdam gestalte heeft gekregen geeft weer input aan de esthetische beleving die deelnemers van de correspondenten kunnen ervaren. Naast het feit dat de correspondenten een sterk netwerk hebben in Rotterdam, hebben velen in de loop der tijd ook hun grenzen verlegd naar buiten Rotterdam. Nationaal, maar soms ook internationaal. Dit is te verklaren door het succes van sommige projecten, want verschillende correspondenten geven aan op zoek te zijn naar uitbreidingsmogelijkheden buiten Rotterdam. De werkwijzen van geïnterviewde stadslandbouwprojecten slaan blijkbaar aan. Dankzij een uitbreiding kunnen meer mensen bereikt worden en kunnen dus ook meer mensen voedselbewust gemaakt worden. In het geval van een uitbreiding buiten Rotterdam wordt volgens de succesformule van het stadslandbouwproject gezocht naar nieuwe lokale producenten en partijen om mee samen te werken. Soms wordt nationaal of internationaal ook samengewerkt met andere experts op het grondgebied van de correspondent. Deze samenwerkingen zijn vooral gefundeerd op het uitwisselen van kennis en ervaring. Met de overheid Naast het samenwerken met andere stadslandbouwprojecten, kan het voor stadslandbouwprojecten ook handig zijn om een overheidspartij in hun netwerk te hebben. Gemeenten bepalen met hun bestemmingsplan welk type activiteiten er op hun grondgebied plaatsvinden en daarnaast hebben overheden vaak een groot netwerk dat aangesproken kan worden. Gemeente Rotterdam is een partij die vooral verbindend en faciliterend van aard wil zijn en neemt in mindere mate een activerende houding aan. Zij verstrekt bijvoorbeeld geen subsidies. Stadsontwikkeling Rotterdam heeft verschillende netwerken opgericht, zoals Denktank Stadslandbouw, om de ontwikkeling van stadslandbouw te bevorderen door middel van kennisuitwisseling. Deze netwerken bestaan meestal uit een mix van ambtenaren en stadslandbouwexperts. De gemeente probeert op deze manier een zo actief mogelijke rol te spelen en een groot publiek meer voedselbewust te maken. Toch heeft zij moeite de ongezondere, laag opgeleide, allochtone Rotterdammer met een laag inkomen te bereiken. De netwerken zijn dan ook vaak gericht op bredere onderwerpen dan alleen bevolkingsgezondheid: bijvoorbeeld op het bij elkaar brengen van afnemers. De afdeling Stadslandsontwikkeling heeft –mede door machtswisselingen binnen de gemeentelijke politiek- te maken met verlaagde budgetten. Ze onderzoekt nog hoe zij het onderdeel van gezondheid en voornamelijk voedselbewustzijn het beste onder de aandacht kan brengen. Bij de gemeente is wel de wil aanwezig om het fenomeen stadslandbouw in Rotterdam te ontwikkelen en hierdoor het voedselbewustzijn onder de bevolking te vergroten, alleen ontbreken de middelen. 41.


De correspondenten hebben positieve en negatieve ervaringen met de gemeente. Het positieve is dat de gemeente zich in het begin soms soepel heeft opgesteld door wet- en regelgeving aan te passen en activiteiten soms oogluikend toestaan. Hierdoor kon het project van enkele correspondenten toch van start. Ook positief is dat de gemeente voor sommige projecten nu een grote afnemer is. De correspondenten merken dat de gemeente betrokkenheid toont en graag wil helpen. Dit stellen zij zeer op prijs, maar vinden dat de organisatiestructuur binnen de gemeente regelmatige samenwerking in de weg zit. De correspondenten hebben begrip voor de situatie waarin Stadsontwikkeling verkeert en waarderen de dingen die de gemeente reeds voor hen heeft gedaan zeer. Toch zijn ze niet snel geneigd om frequent met de gemeente samen te werken. Dit komt omdat er aan allerlei eisen voldaan moet worden en er veel overleg nodig is om een idee daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. Hierdoor verstrijkt vaak veel tijd en dat hebben de correspondenten niet. Zij moeten juist snel op veranderingen kunnen reageren om het hoofd boven water te houden. Coolzaad heeft de trage bureaucratie aan den lijve ondervonden: “Op een gegeven moment hadden we 16 ambtenaren die vonden dat ze zich met 900 m² moesten bemoeien. Nou als we met al die mensen gesprekken zouden hebben en in overleg mee gaan, waar we geen geld voor krijgen, dan zijn we twee jaar verder.” (Coolzaad, bijlage 3.7, p. 63). Om snel iets voor elkaar te krijgen maakt Coolzaad daarom gebruik van andere contacten dan de gemeente. Zo kon zij op de betreffende locatie starten door afspraken te maken met de Cruyff-foundation over het delen van de ruimte. Ook andere correspondenten kiezen voor particuliere oplossingen en samenwerkingen vanwege de traagheid van de gemeente. De gemeente, die juist een verbindende partij wil zijn, mist hier een kans om meer betrokken te raken. De gemeente zou volgens de correspondenten ook meer kunnen betekenen wat betreft de financiering. maar stadsontwikkeling geeft aan dat het budget hiervoor te beperkt is. Al met al zou de samenwerking volgens de meeste stadslandbouwprojecten een stuk beter kunnen verlopen. De twee andere gemeenten waarin geïnterviewde stadslandbouwprojecten gevestigd zijn (Albrandswaard bij Zorgboerderij Buytenhof en Vlaardingen bij Voedselbos Vlaardingen), worden als veel soepeler ervaren. Dit heeft waarschijnlijk ook deels met de grootte te maken: gemeente Rotterdam is de tweede grootste gemeente van Nederland. Van een synergie tussen overheid, burger en markt in Rotterdam nog geenszins sprake. Om dit te realiseren moet de samenwerking tussen stadslandbouwprojecten en overheid nog verbeterd worden. Hoe de gemeente dit kan doen komt terug in paragraaf 5.5. Stadslandbouwprojecten onderling hebben op het oog wel een juiste manier van samenwerken gevonden.

5.4 Ondersteunende strategie 3: reclame maken Het maken van reclame is de derde ondersteunende strategie. Reclame wordt door de correspondenten vooral gebruikt om informatie te verstrekken en om zichzelf te promoten. Ze communiceren wie ze zijn, wat zij doen, wanneer zij dat doen en hoe ze het doen. Ze gebruiken vooral hun website en sociale media als Facebook en Twitter om te communiceren met publiek. Daarnaast geven de meeste projecten ook een digitale nieuwsbrief uit. Via de digitale communicatietechnieken genereren de stadslandbouwprojecten de meeste deelnemers. De inhoud van de advertenties is dan ook vooral gericht op de aangeboden belevingen en veel minder op de gezondheidsaspecten of waarom iemand zich bewust moet zijn van gezonde voeding. Het echte voedselbewust maken gebeurt namelijk tijdens de beleving, niet via een advertentie. Coolzaad beaamt dit: “Ik denk dat wij vooral appelleren aan het avontuur en aan de magie. We hebben het nooit over een gezonde levensstijl of je moet minder chips eten. […] Maar kinderen zeggen in onze enquête app wel dat ze thuis ook meer verse groenten zijn gaan eten. Dat kan ik niet controleren overigens.“ (Coolzaad, bijlage 3.7, p. 62). Naast het actief benaderen van de doelgroep via digitale communicatietechnieken, krijgen de correspondenten ook vaak “gratis” aandacht vanuit de media-hoek van TV, radio of krant. Zo zijn 42.


vrijwel alle correspondenten weleens in het lokale krantje verschenen. Soms krijgen projecten ook aandacht van regionale TV of zelfs nationale nieuwsmedia. Door deze hulp krijgt de bekendheid van stadslandbouwprojecten een enorme boost, omdat het in één klap bij een groot publiek bekend wordt. Deze aandacht is leuk meegenomen, maar over het algemeen denken de correspondenten toch dat het gebruiken van meer gerichte en persoonlijkere promotiemethoden als sociale media een effectievere manier is om hun doelgroepen te bereiken en deelnemers voor hun aangeboden belevingen te werven. Tot slot wordt mond-tot-mond reclame gezien als de beste manier om de doelgroep te bereiken. Enthousiaste deelnemers kunnen hun vrienden/kennissen enthousiasmeren om ook een keer te gaan kijken. Om dit te bereiken is het aanbieden van een kwalitatief goede en leuke beleving uiteraard een must.

5.5 De rol van locatie Locatiekeus gebaseerd op …. De keuzes van de correspondenten voor de locaties waarop de stadslandbouwprojecten gevestigd zijn, wordt over het algemeen bepaald door twee factoren. Ten eerste zijn lokale sociale processen in een buurt van belang. De processen die in de buurt spelen moeten aansluiten op het doel van het project. Een van de redenen dat bijvoorbeeld de DakAkker in het CS Kwartier is gevestigd, komt omdat DakAkker juist deze buurt wilde opwaarderen door er een mooiere plek van te maken. Daarnaast moet het idee van een stadslandbouwproject ook ‘leven’ in de buurt. Voordat bijvoorbeeld Coolzaad zijn tuintjes in een nieuwe buurt plaatst, peilen zij eerst of er ook vanuit de buurt wel behoefte is aan de tuintjes en het educatieprogramma dat zij aanbieden. De beschikbaarheid van ruimte is een tweede belangrijke factor. Sommige stadslandbouwprojecten behoeven een vrij grote oppervlakte of hebben specifieke kenmerken op de locatie nodig voor de activiteiten. Zo is Voedselbos Vlaardingen gevestigd op een stuk land waar al een bestaande bomenrand aanwezig was. Hierdoor waren alle micro-organismen en schimmels reeds op de locatie aanwezig, waardoor er ook al insecten overwinterden en vogels huisden. Doordat Voedselbos deze locatie kon bemachtigen, hoefde hij de locatie niet “voedselbos-klaar” te maken. Andere correspondenten zijn afhankelijk van beschikbaarheid van lage huurprijzen. Hotspot Hutspot bijvoorbeeld is in arme buurten gevestigd en wil gezonde en goedkope maaltijden aanbieden voor iedereen. Hun driegangenmenu is daarom 8 euro, en het is voor hen onmogelijk om deze lage prijs te handhaven als zij een hoge huurprijs moet betalen. Zij zijn dan ook gevestigd in gratis panden, bijvoorbeeld het filiaal Krootwijk is gevestigd in een oud buurthuis. De behoefte aan beschikbaarheid van de (juiste) ruimte en de aansluiting van lokale sociale processen op het project, maken dat de geïnterviewde stadslandbouwprojecten over het algemeen gevestigd zijn in buurten aan de rafelranden van de stad. Enerzijds omdat de ruimte hier een stuk goedkoper is en er ook meer ruimte beschikbaar is. Anderzijds zorgt de idealistische drijfveer waaruit sommige correspondenten werken ervoor dat ze zich hier vestigen. Correspondenten vinden hun locaties zelf, via-via of ze vinden iets via de gemeente. Als er een locatie gevonden is, moet er een traject van overleg met de gemeente worden gestart. De gemeente moet namelijk toestemming geven voordat stadslandbouwprojecten van start kunnen gaan. De projecten moeten aan bepaalde eisen volden, soms moeten bepaalde wetten en regels worden aangepast, soms is de gemeente de eigenaar van de locatie en daarnaast moet het project in het gebiedsplan passen. In Rotterdam berust deze taak op de afdeling Stadsontwikkeling. Rol van de locatie in relatie tot de strategie De locatiefactoren, met enerzijds de bevolkingskenmerken en anderzijds de fysieke kenmerken van de vestigingsbuurt, zijn ook van invloed op de strategie(ën) die stadslandbouwprojecten gebruiken. In dit 43.


onderzoek is specifiek onderzoek gedaan naar wat de invloed is van deze beide locatiefactoren op de wijze waarom de geïnterviewde stadslandbouwprojecten hun belevingen (entertainment, educatie, ontsnapping en esthetische beleving) invullen. Wat betreft de invloed van bevolkingskenmerken van een buurt op de aangeboden beleving, is Hotspot Hutspot een voorbeeld van hoe zij door hun werkwijze heel gericht bezig zijn met de bevolkingskenmerken. Zij zijn dus vooral gevestigd in armere buurten. Immers: de huren zijn hier laag en vanuit hun missie (‘goed eten voor iedereen’) willen ze juist de bewoners van deze buurten bereiken, omdat deze vaker ongezonder eten dan mensen uit rijkere wijken. Hotspot Hutspot bereikt de bewoners met twee typen basisbelevingen: met entertainment voor bezoekers van het restaurant bereiken ze vooral de volwassenen en met educatie bereiken ze vooral de kinderen uit de buurt. De kinderen leren om te werken in een keuken en in de bediening en hebben zo contact met de gasten. Ook mensen uit rijkere buurten komen in het restaurant, en zo probeert Hotspot Hutspot vanuit een armere locatie een brug te slaan tussen armere en rijkere buurten. Zorgboerderij de Buytenhof is een goed voorbeeld van de invloed van de fysieke kenmerken op de aangeboden beleving. De Buytenhof heeft ruim 100 vaste vrijwilligers met vele achtergronden die helpen op het land, met de oogst, in de winkel, zorggasten begeleiden enzovoorts. Naast educatie (zij leren bijvoorbeeld hoe ze het land moeten onderhouden), ervaren zij ook een ontsnapping en esthetische beleving. Ze geven namelijk bij de correspondent aan dat ze tot rust komen, doordat zij in de mooie natuur rond de zorgboerderij aan het werk te zijn. Dit wordt als volgt omschreven: “Ik ga niet zeggen ontsnappen uit de werkelijkheid, maar ze komen in een andere werkelijkheid, een nieuwe werkelijkheid. Een werkelijkheid die ze zijn kwijtgeraakt. En dat vinden mensen geweldig. Gewoon door in deze mooie omgeving te zijn komen ze een beetje tot rust.” (Zorgboerderij de Buytenhof, bijlage 3.4, p. 23). De mooie natuur bij de Buytenhof is dus de randvoorwaarde voor de esthetische beleving. De correspondenten blijken vaak bewust voor vestigingslocaties met bepaalde kenmerken te hebben gekozen. Zij spelen enerzijds met hun belevingen handig in op hoe de fysieke ruimte is ingedeeld. Of deelnemers van activiteiten een ontsnapping of esthetische beleving hebben, lijkt nauw samen te hangen met de fysieke locatiekenmerken van projecten. Voor deze belevingen is een veilige en mooie fysieke ruimte nodig. Anderzijds vestigen correspondenten zich in buurten met bevolkingskenmerken die specifiek passen bij de werkwijze die ze hanteren en de belevingen die ze aanbieden. Zo lijkt de invulling van entertainment of de educatieve beleving vooral met de bevolkingskenmerken van een locatie te maken te hebben. Dit komt doordat de correspondenten voor deze belevingen vaak een bepaalde doelgroep hebben. Interactie met de buurt De geïnterviewde stadslandbouwprojecten bekleden vaak een lokale functie in de buurt waarin zij gevestigd zijn. De buurt is voor hen een belangrijke plek voor interactie met mensen. Voor de meesten geldt ook dat de meeste deelnemers aan de aangeboden belevenissen uit de buurt van vestiging komen. Moestuinman bijvoorbeeld heeft er bewust voor gekozen om een bedrijfspand te huren dat slechts 100 meter van zijn huis vandaan ligt. Dat heeft volgens hem meer voordelen dan alleen een verkorte reistijd: “In mijn eigen wijk loop ik in mijn vrije tijd ook met mijn kinderen rond, dus dan heb je allemaal spontane ontmoetingen. Daardoor krijg je een veel hechter netwerk, heb je allerlei bijeffecten en bouw je ook vriendschappelijke relaties op. Dus krijg je eigenlijk een hele hechte gemeenschap om je heen.” (Moestuinman, bijlage 3.6, p. 55). Interactie met de buurt is voor Moestuinman dus een manier om zijn netwerk te versterken en meer mensen bij zijn bedrijf te betrekken.

44.


Hoewel de verankering en interactie met de buurt van vestiging vaak sterk is, blijken de stadslandbouwprojecten met sommige aangeboden belevingen ook vaak een bepaald slag mensen te bereiken. Het zijn mensen die vaak al op een bewuste manier met voedsel omgaan en hierdoor geïnteresseerd zijn in stadslandbouwactiviteiten. Deze groep bestaat overwegend uit mensen met een hoger inkomen, uit hoger opgeleiden, van autochtone afkomst en van middelbare leeftijd. De groep is een footloose groep: ze nemen deel aan verschillende activiteiten van verschillende stadslandbouwprojecten, ook van projecten die niet in hun eigen buurt gevestigd zijn. Deze groep neemt deel aan activiteiten variërend van eten in een restaurant of het bezoeken van een oogstmarkt (entertainment) tot werken op het land (ontsnapping/esthetisch) of het volgen van workshops en cursussen (educatie). Doordat stadslandbouwprojecten vaak zowel de buurtbewoners bereiken als mensen uit de standaardgroep, is er bij de activiteiten regelmatig sprake van een gemengd publiek. Tot slot: het is opvallend dat Stadsontwikkeling vanuit haar zorgfunctie iedere Rotterdammer zou willen bereiken. Stadsontwikkeling is actief op vele fronten: ze organiseert bijeenkomsten, ondersteunt initiatieven of biedt bijvoorbeeld educatieve programma’s zoals ‘Lekker Fit’ aan om de Rotterdamse bevolking gezonder te maken. Ze is aanwezig in vele buurten. Toch heeft zij het idee dat ze met haar werkwijze verhoudingsgewijs nog niet de armere, lager opgeleide Rotterdammer kan bereiken met betrekking tot het bewustmaken van gezonde voeding. Dit heeft verschillende oorzaken, die in paragraaf 5.3 over samenwerking reeds naar voren zijn gekomen. Verbeteren van de samenwerking tussen de gemeente en de stadslandbouwprojecten zou een manier kunnen zijn voor de gemeente om zo via de projecten een breder publiek te bereiken en voedselbewust te maken. Ten eerste kan zij dit realiseren door bijvoorbeeld ontoereikende wetten en regels aan te passen of te schrappen. Ten tweede kan de gemeente zichzelf een prettigere samenwerkingspartner maken door de organisatie van binnenuit te stroomlijnen. Door meer duidelijkheid te verschaffen ontstaan minder misverstanden met de stadslandbouwprojecten en de traagheid –de voornaamste reden waarom de correspondenten niet graag samenwerken- wordt opgelost. Ten derde kan de gemeente stadslandbouwprojecten die in de armere buurten actief zijn omarmen en specifiek deze projecten stimuleren door bijvoorbeeld het aanbieden van (tijdelijk) leegstaande ruimte. Deze stadslandbouwprojecten weten door hun ervaring namelijk als geen ander de ‘moeilijke’ doelgroep te bereiken en via hen heeft de gemeente dan toch een vorm van interactie met deze Rotterdammers. Zo stimuleert en faciliteert de gemeente stadslandbouwprojecten op een betere manier, zonder dat dit per definitie meer geld kost in bijvoorbeeld de vorm van subsidie.

6. Conclusie Dankzij de interviews met stadslandbouwprojecten en Stadsontwikkeling Rotterdam is een breed beeld ontstaan van de methoden die in Rotterdam gebruikt worden om de bevolking meer voedselbewust te maken. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag:

Welke strategieën worden door Rotterdamse stadslandbouwprojecten toegepast om het voedselbewustzijn van de Rotterdamse burger te vergroten en in welke mate hangen deze strategieën samen met de locaties van deze projecten? Het beantwoorden van de hoofdvraag gebeurt aan de hand van de hoofdstrategie en aan de hand van de ondersteunende strategieën die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. Vervolgens wordt de

45.


rol van de locaties belicht. Tot slot volgen er enkele aanbevelingen over hoe het bewustmaken van de Rotterdammer verbeterd kan worden. Hoofdstrategie De strategie die het meest direct invloed heeft op het verhogen van het voedselbewustzijn is het aanbieden van een beleving. De belevingen die door de correspondenten worden aangeboden zijn meestal opgebouwd rondom één centraal thema: voedsel. De belevingen zijn vooraf ingedeeld naar het systeem van Pine en Gilmore (1998). Dit zijn –van minst tot meest intens- entertainment, educatie, ontsnapping en de esthetische beleving. Entertainment en educatie worden als basisbelevingen gezien, belevingen waar de correspondenten zelf door hun keuzes het meeste invloed op uitoefenen. Daarnaast creëren de stadslandbouwprojecten randvoorwaarden zodat een deelnemer een ontsnapping of esthetische beleving kan ervaren. Deze randvoorwaarden moeten gezocht worden in het sociale en of fysieke omgeving die gecreëerd wordt. De keus ligt dan uiteindelijk bij de deelnemer zelf of hij deze verdiepende beleving bij zichzelf laat binnenkomen. Hoe intenser de beleving des te bewuster een persoon deze meemaakt (Pine & Gilmore, 2011) en hoe effectiever voedselbewustzijn wordt gecreëerd. De ontsnappingsbeleving en de esthetische beleving worden dan ook beschouwd als de meest effectieve manieren om voedselbewustzijn te verhogen. Daarvoor zijn een kwalitatief goede basisbeleving (entertainment of educatie) en de juiste randvoorwaarden nodig. Hoewel de aangeboden belevingen meestal wel rondom het centrale thema (voedsel) zijn opgebouwd, leggen de stadslandbouwprojecten niet de nadruk op het feit dat zij het voedselbewustzijn proberen te verhogen. Dit zou volgens hen ten eerste averechts werken en bovendien wordt voedselbewustzijn door de correspondenten meestal beschouwd als onderdeel van het hele verhaal dat zij vertellen. Voedselbewustzijn is volgens hen een logisch gevolg van de activiteiten. Ondersteunende strategieën Ondersteunende strategieën hebben een minder directe invloed op het verhogen van het voedselbewustzijn dan de hoofdstrategie. Toch zijn ze belangrijk, omdat ze enerzijds de intensiteit en de kwaliteit van de aangeboden belevingen verhogen en anderzijds de reikwijdte en de bekendheid van de stadslandbouwprojecten verhogen. Dankzij de ondersteunende strategieën worden er dan ook potentieel meer mensen bereikt die voedselbewust gemaakt kunnen worden. De eerste ondersteunende strategie is het intensivering van de beleving (Pine & Gilmore, 1998, 2011). Het intensiveren gebeurt doordat correspondenten een thema aan de belevenis verbinden, positieve en negatieve prikkels in de beleving implementeren, activerende souvenirs aanbieden en tot slot bij de deelnemers zoveel mogelijk zintuigen prikkelen. Voor stadslandbouwprojecten is het intensiveren van de beleving vooral een manier om de deelnemer te enthousiasmeren. De tweede ondersteunende strategie is het samenwerken met andere stadslandbouwprojecten of met een overheidspartij. Samenwerkingen tussen bedrijven, de overheid en de burgergemeenschap kunnen leiden tot een synergie, waardoor doelen sneller behaald kunnen worden (Brunori & Rossi, 2000; Wiskerke, 2009). In Rotterdam lijkt van een dergelijke synergie nog geen sprake, want een sterke samenwerking tussen de geïnterviewde stadslandbouwprojecten en de gemeente Rotterdam is niet aanwezig. Vanuit de gemeente lijkt de wil wel aanwezig maar de ervaring leert dat de gemeente te inflexibel is om effectief mee samen te werken. Hierdoor is veel tijd en overleg vereist voordat een project echt gerealiseerd kan worden. Deze tijd hebben stadslandbouwprojecten niet, zij moeten immers ‘gewoon’ geld verdienen om het hoofd boven water te houden. Ze kiezen daarom liever voor samenwerking met andere lokale stadslandbouwprojecten. Vanwege de kleinschaligheid van de Rotterdamse stadslandbouwwereld is een hecht en informeel netwerk ontstaan. Projecten wisselen 46.


kennis en ervaring uit, ondersteunen elkaar in moeilijke tijden en nemen elkaars producten af. Uit de interviews blijkt ook dat de afval- en reststromen hierin worden meegenomen, waardoor het erop lijkt dat in Rotterdam een lokale voedselkringloop –zoals die van de Graaf (2011)- gestalte heeft gekregen. De werkwijzen van de correspondenten lijken aan te slaan. Sommigen hebben namelijk hun grenzen verlegd naar buiten Rotterdam, met nieuwe lokale samenwerkingen tot gevolg. De laatste ondersteunende strategie is het maken van reclame. Reclame kan een belangrijk instrument zijn om een lokale doelgroep te bereiken (Cotton, 2004). Reclame is ook voor de correspondenten een manier om de aangeboden belevingen te promoten en in contact te komen met de achterban. De doelgroep wordt voornamelijk via sociale media benaderd en geïnformeerd over welke belevingen aangeboden worden. Daarnaast krijgen de stadslandbouwprojecten ook veel aandacht via nieuwsmedia zoals lokale TV en kranten. Hierdoor wordt in één keer een groot publiek bereikt en stijgt de bekendheid van een stadslandbouwproject en de door hem aangeboden beleving. Rol van de locatie De locatie van stadslandbouwprojecten speelt vaak een grote rol met betrekking tot de belevingen die zij aanbieden. Enerzijds wordt de locatiekeus van correspondenten gebaseerd op lokale sociale processen die in de buurt spelen en anderzijds spelen de bevolkingskenmerken van de buurt een rol. Ze moeten aansluiten op het doel van het project en daarbij moet de visie van het project ook leven in de buurt. Daarnaast wordt de locatiekeus gebaseerd op de beschikbaarheid van geschikte ruimte. Een ruimte moet voldoen aan bepaalde eisen die nodig zijn om de activiteiten uit te voeren, zoals een grote oppervlakte of vruchtbare grond. De ruimte moet tevens betaalbaar zijn. De bevolkingskenmerken bepalen vooral hoe de correspondenten hun entertainment of educatie invullen. Door de fysieke kenmerken van een locatie kunnen deelnemers een ontsnapping of esthetische beleving ervaren. De correspondenten willen graag interactie met hun buurt. Het uitkiezen van de juiste locatie helpt hierbij. Het blijkt namelijk dat de meeste deelnemers aan de activiteiten uit de buurt komen waar de stadslandbouwprojecten gevestigd zijn. Naast deze groep bereiken sommige activiteiten van de correspondenten ook een soort standaardgroep. Dit is de Rotterdammer die reeds voedselbewust is en van daaruit belangstelling toont voor stadslandbouw. Deze groep bestaat overwegend uit de rijkere, autochtone, hoger opgeleide Rotterdammer van middelbare leeftijd. Aanbevelingen Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen verschillende aanbevelingen worden gedaan aan stadslandbouwprojecten die het voedselbewustzijn willen verhogen. Dit was immers de doelstelling van dit onderzoek. Ten eerste lijkt het aanbieden van een kwalitatief goede basisbeleving (entertainment of educatie) de basis voor succes. Wanneer de basisbeleving zowel inhoudelijk goed als leuk is en aan de randvoorwaarden –een mooie fysieke locatie en een sociale omgeving waarin een deelnemer zich prettig voelt- wordt voldaan, hebben deelnemers eerder een ontsnappings- of esthetische beleving. Deze laatste twee belevingen verhogen het voedselbewustzijn namelijk het meest effectief. Ten tweede kan door middel van het intensiveren van de beleving, het samenwerken met andere actoren en het maken van reclame ervoor zorgen dat de intensiteit, de kwaliteit, de reikwijdte en de bekendheid van de aangeboden belevingen verhoogd wordt. Stadslandbouwprojecten zouden ernaar moeten streven om ook deze ondersteunende strategieën te ontwikkelen. Tot derde doen stadslandbouwprojecten er goed aan om –uiteraard- een goede locatie te vinden die aansluit bij de doelgroep, het doel, en de aangeboden belevingen. Vanuit een juiste locatiekeus kan een sterke interactie met de buurt van vestiging gecreëerd worden. Daarbij draagt de zichtbaarheid 47.


van het project bij aan interesse voor de aangeboden belevingen, waardoor buurtbewoners deelnemen aan de belevingen en hierdoor weer voedselbewust gemaakt kunnen worden. Vergroten van het persoonlijk netwerk helpt bij het vinden van de juiste locatie. Het is hierbij extra handig om niet alleen andere stadslandbouwprojecten te benaderen. Ook andere sectoren kunnen iets betekenen. Tot slot nog een specifieke aanbeveling voor de gemeente (lees: Stadsontwikkeling). Stadsontwikkeling wil vanuit haar zorgfunctie elke Rotterdammer voedselbewust maken. Nu bereikt ze voornamelijk de standaardgroep. Om ook ander publiek te bereiken zou ze meer moeten samenwerken met stadslandbouwprojecten die gespecialiseerd zijn in het bereiken van die andere doelgroep. Dit kan zij doen door deze projecten extra te ondersteunen via onder andere het aanpassen van wetten en regels en het aanbieden van gratis of zeer goedkope werkruimte. Stadsontwikkeling wil een verbindende factor zijn. Dit kunnen zij nog beter realiseren door onder andere efficiënter te werken en hierdoor tijd te besparen. Zo wordt zij een aantrekkelijker partij om mee samen te werken.

7. Discussie In dit onderzoek is vooral gefocust op de strategieën die Rotterdamse stadslandbouwprojecten gebruiken om het voedselbewustzijn te verhogen. Een focus is noodzakelijk omdat stadslandbouw veel aspecten kent en inkadering behoeft. Anders wordt het te groot. Daarnaast is er al veel onderzoek naar veel verschillende aspecten van stadslandbouw gedaan. Het bleek hierdoor moeilijk om een aspect te vinden waar nog niet veel onderzoek naar gedaan. De discussie begint met een reflectie op het onderzoek, waarna aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden gedaan. Het gekozen onderwerp van voedselbewustzijn bracht soms problemen met zich mee. Het was soms lastig om de juiste theorie te vinden. Dit kan misschien het best vergeleken worden met vissen in een groot meer waarin veel vissen rondzwemmen, terwijl je juist die ene vis wilt vangen. Ook door de breedte van het onderwerp stadslandbouw was het makkelijk om af te dwalen. Het probleem van de juiste theorie vinden heeft lang gespeeld. Het heeft ook doorgewerkt in het vormen van de methodologie en daardoor zijn in de interviews ook onderwerpen besproken die uiteindelijk misschien niet zo relevant waren. Het onderwerp van strategieën werd zo breed mogelijk gehouden, met als gevolg dat strategieën die een minder directe invloed op het voedselbewustzijn hebben (samenwerken en reclame maken) toch in het onderzoek zijn meegenomen. Deze strategieën zijn wel in het resultatenhoofdstuk opgenomen, omdat ze wel een indirect belang dienen. Ook geven ze een extra dimensie aan het verslag, omdat ook Stadsontwikkeling als stadslandbouwpartij geïnterviewd is. Hierdoor kon de samenwerking tussen project en overheid dieper uitgelicht worden. Wellicht had het probleem –achteraf gezien- opgelost kunnen worden door alleen te focussen op de invullingen die stadslandbouwprojecten aan het aanbieden van de belevenissen geven. Hierdoor was het onderzoek toegespitster geweest. Ook de onderzoekslocatie zelf bracht soms problemen met zich mee. Er is voor Rotterdam gekozen omdat zij een sterker ontwikkelde stadslandbouwsector heeft dan andere Nederlandse steden. Er waren potentieel veel onderzoekseenheden, maar –mede door de selectie op doelstelling- het was moeilijk om genoeg correspondenten te vinden. Vele stadslandbouwprojecten bleken het te druk te hebben om een interview te geven of hadden vanwege de grote belangstelling geen zin in wéér een student. Uiteindelijk zijn er –na mail- en telefooncontact met veel projecten en zelfs een afspraak om een keer voor een correspondent te werken- wel genoeg correspondenten gevonden om een interview 48.


te geven, maar dit had dus wel wat voeten in de aarde. Achteraf gezien had dit misschien voorkomen kunnen worden door (eventueel met een minder sterke selectie op doelstelling) voor een ander onderzoeksgebied te kiezen. Naar aanleiding van de uitkomsten kunnen er ook aanbevelingen voor ook vervolgonderzoek gedaan worden. Ten eerste kan bijvoorbeeld onderzocht worden of de Rotterdammer echt meer voedselbewustzijn heeft gekregen. Nu zijn alleen de ervaringen van de correspondenten aan bod gekomen. Of en in welke mate hun strategieĂŤn effect hebben is niet belicht. Daarnaast kan onderzocht worden hoe een persoon meer voedselbewust is geworden. Dat onderzoek zou een terugkoppeling naar dit onderzoek betekenen. Een andere aanbeveling voor vervolgonderzoek is een onderzoek naar hoe de samenwerking tussen Rotterdamse overheid, bedrijven en burgers verbeterd kan worden, zodat er wel een synergie (Wiskerke, 2009) kan ontstaan. Een aanbeveling uit dit onderzoek is dat de gemeente haar samenwerking met stadslandbouwprojecten moet verbeteren. Zo kan zij haar eigen doelstellingen, zoals het bereiken van een ongezonde Rotterdammer, beter te behalen. Over hoe zij dit precies moet doen is namelijk nog meer kennis nodig. Stadsontwikkeling geeft aan gehinderd te worden door allerlei beperkingen en de stadslandbouwprojecten laten weten dat ze niet van harte met de gemeente samenwerken, dus dat is een complicatie.

49.


Literatuurlijst AD/Rotterdams Dagblad (2014a). Nieuwe oogst: zo van dakakker op je bord, 09-05-2014. AD/Rotterdams Dagblad (2014b). ‘stadslandbouw heeft geen zin’, 26-05-2014 AD/Rotterdams Dagblad (2015). Groente naar horeca, 09-02-2015. AgriHolland (2015). Dossier stadslandbouw. Verkregen van: http://www.groeneruimte.nl/dossiers/stadslandbouw/. Boeije, H., H. ’t Hart, J. Hox (2009). Onderzoeksmethoden. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Bolhuis, S., & Simons, R. J. (2011). Naar een breder begrip van leren. In Handboek human resource development (pp. 63-86). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Bronsveld, C. (2014). Onze oogst: sociale aspecten van Rotterdamse stadslandbouwprojecten. Verkregen van: http://www.rotterdam.nl/Clusters/RSO/Document2015/OBI/Diversen/Onze%20Oogst%20%20Sociale%20effecten%20van%20Rotterdamse%20stadslandbouwprojecten.pdf. Brown, K., McIlveen, H., & Strugnell, C. (2000). Nutritional awareness and food preferences of young consumers. Nutrition & Food Science, 30(5), 230-235. Brunori, G., & Rossi, A. (2000). Synergy and coherence through collective action: some insights from wine routes in Tuscany. Sociologia ruralis, 40(4), 409-423. Camagni, R., Gibelli, M. C., & Rigamonti, P. (2002). Urban mobility and urban form: the social and environmental costs of different patterns of urban expansion. Ecological economics, 40(2), 199-216. CBS (2013). Kerncijfers wijken en buurten 2015, inkomen Albrandswaard, wijk 04 Rhoon-Zuid, Vlaardingen en Hoogkamer. Verkregen van: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=82339NED&D1=64&D2=8366,838 2,8455,8462&HDR=T&STB=G1&VW=T. CBS (2015). Kerncijfers wijken en buurten 2015, Leeftijd en etnische afkomst Albrandswaard, wijk 04 Rhoon-Zuid, Vlaardingen en Hoogkamer. Verkregen van: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83220ned&D1=3,7-11,16-22,6970&D2=8317,8333,8406,8413&HDR=T&STB=G1&VW=T. Coates, A., & Van Opstal, W. (2010). Juridische kaders in de sociale economie: een rechtseconomische doorlichting. Leuven University College. Cohen, E., & Avieli, N. (2004). Food in tourism: Attraction and impediment. Annals of tourism Research, 31(4), 755-778. Cotton, A. M. (2004). Reclame en mediaplanning. Antwerpen: Garant. Van Dale (2015): betekenis ‘bewustzijn’. Verkregen van: http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=bewustzijn&lang=nn#.Vjk5ObcvfIV. Daniels, P., Bradshaw, M., Shaw, D. & Sidaway, J. (2012). An Introduction to Human Geography: Issues for the 21th century. Harlow: Pearson Education Limited.

50.


Dijkshoorn-Dekker, M. & de Blaeij, A. (2015). Stadslandbouw, aantoonbaar gezond? Verkregen van: http://edepot.wur.nl/346605. Dixon, J., Omwega, A. M., Friel, S., Burns, C., Donati, K., & Carlisle, R. (2007). The health equity dimensions of urban food systems. Journal of Urban Health, 84(1), 118-129. Durieux, M., & Stebbins, R. (2010). Social entrepreneurship for dummies. Chichester: John Wiley & Sons. Eetbaar Rotterdam (2015) Wie Wat Waarom Wanner & Waar? Verkregen van: - http://www.eetbaarrotterdam.nl/faq/. - http://www.eetbaarrotterdam.nl/about-2/. Elkington, J. (1994). Towards the sustainable corporation: Win-win-win business strategies for sustainable development. California management review, 36(2), 90. Evenson, R. E., & Gollin, D. (2003). Assessing the impact of the Green Revolution, 1960 to 2000. Science, 300(5620), 758-762. Folkerts, H., & Weijers, R. (2004). De winst zit in de opbrengst: naar een duurzame economie. Assen: Uitgeverij Van Gorcum. Forman, R. T. T. (2014). Urban Ecology: Science of Cities. Oxford: Oxford University Press. Gemeente Rotterdam (2012). Food & the City: Stimuleren van stadslandbouw in en om Rotterdam. Verkregen van: http://www.rotterdam.nl/Stadsontwikkeling/Document/FoodTheCity22022012Laag.pdf. Gemeente Rotterdam (2013). Initiatieven, voedsel, stadslandbouw en recreatiegebieden: Onderzoek en Business Intelligence. Verkregen van: http://www.rotterdam.nl/Clusters/RSO/Document%202013/OBI/Publicaties/13-A0113%20Initiatieven,%20voedsel,%20stadslandbouw%20en%20recreatiegebieden.pdf. Gemeente Rotterdam (2015a). Food Council Rotterdam. Verkregen van: http://www.rotterdam.nl/foodcouncil. Gemeente Rotterdam (2015b): Rotterdam-Rijnmond in Cijfers. Verkregen van: http://www.rotterdamincijfers.nl/home?ReturnUrl=%2f. Gemeente Rotterdam (2015c): Inkomen en Sociale Zekerheid. Verkregen van: http://www.rotterdamincijfers.nl/jive/report/?id=inkomen&openinputs=true. Gemeente Rotterdam (2015d): Bevolking Rotterdam. Verkregen van: http://www.rotterdamincijfers.nl/jive/report/?id=bevolking&openinputs=true. Gemeente Rotterdam (2015e): Onderwijsniveau Rotterdam 2010-2014. Verkregen van: http://www.rotterdam.nl/Clusters/RSO/Document%202013/OBI/Tabellen%20RIC/Onderwijs /011.xls. Germer, C. (2004). What is mindfulness. Insight Journal, 22, 24-29. Graaf, P. de (2011). Ruimte voor stadslandbouw in Rotterdam. Verkregen van: http://www.pauldegraaf.eu/downloads/RvSL/RvSL_PdeGraafO&O-2011.pdf.

51.


Groen, vakblad voor ruimte en landschap (2013). 69e jaargang, april 2013, NR 4. Verkregen van: http://www.rotterdam.nl/Clusters/Stadsontwikkeling/Document%202013/Groen/Groen%20 2013-04.pdf. Groene Ruimte (2015). Dossier Stadslandbouw. Verkregen van: http://www.groeneruimte.nl/dossiers/stadslandbouw/. Harris, J. L., Bargh, J. A., & Brownell, K. D. (2009). Priming Effects of Television Food Advertising on Eating Behavior. Health Psychology: Official Journal of the Division of Health Psychology, American Psychological Association, 28(4), 404–413. Hart, K. H., Bishop, J. A., & Truby, H. (2002). An investigation into school children's knowledge and awareness of food and nutrition. Journal of Human Nutrition and Dietetics, 15(2), 129-140. Hubbard, G. (2009). Measuring organizational performance: beyond the triple bottom line. Business Strategy and the Environment, 18(3), 177-191. Kaufman, J. L., & Bailkey, M. (2000). Farming inside cities: Entrepreneurial urban agriculture in the United States (p. 32). Cambridge, MA: Lincoln Institute of Land Policy. Kreijl, C. F. van, & Knaap, A. G. A. C. (2004). Ons eten gemeten: Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland (No. 270555007). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Knoops, K., & van den Brakel, M. (2010). Rijke mensen leven lang en gezond. TSG, 88(1), 17-24. Koc, M. (1999). For hunger-proof cities: Sustainable urban food systems. Ottawa, ON: IDRC. Lund, H. (2007). Renewable energy strategies for sustainable development. Energy, 32(6), 912-919. McCann, P., Acs, Z. J. (2011). Globalization: countries, cities and multinationals. Regional Studies, 45(1), 17-32. Meijdam, H. M., Ardenne-van der Hoeven, A. M. A., Demmers, M., Dykstra, E.H., Frissen, L.J.P.M., Graaf, J. J de, ‌ Vanstiphout, W.A.J. (2014). De toekomst van de stad: de kracht van nieuwe verbindingen. Raad voor de leefomgeving en infrastructuur: Den Haag. Michon, J. A. (1998). Cognitiewetenschappen en postmodernisme. Vreemde Gasten: Deconstructie en Cognitie in de Geesteswetenschappen. Amsterdam: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (4) 33-61. Morgan, K. (2009). Feeding the city: The challenge of urban food planning. International Planning Studies, vol. 14, NO. 4. Morgan, K., & Murdoch, J. (2000). Organic vs. conventional agriculture: knowledge, power and innovation in the food chain. Geoforum, 31(2), 159-173. Morgan, K., & Sonnino, R. (2010). The urban foodscape: world cities and the new food equation. Cambridge Journal of Regions, Economy and Society, rsq007. Mougeot, L. J. (2000). Urban agriculture: definition, presence, potentials and risks. Growing cities, growing food: Urban agriculture on the policy agenda, 1-42. Mougeot, L. J. (2006). Growing better cities: Urban agriculture for sustainable development. Ottawa, ON: IDRC.

52.


Norman, W., & MacDonald, C. (2004). Getting to the bottom of “triple bottom line”. Business Ethics Quarterly, 14(02), 243-262. Pater, B. de & Wusten, H. van der (1996). Het geografische huis: de opbouw van een wetenschap. Bussum: Dick Coutinho. Tweede druk. Pine, B. J., & Gilmore, J. H. (1998). Welcome to the experience economy. Harvard business review, 76, 97-105. Pine, B. J., & Gilmore, J. H. (2011). The experience economy. Cambridge: Harvard Business Press. Pothukuchi, K., & Kaufman, J. L. (1999). Placing the food system on the urban agenda: The role of municipal institutions in food systems planning. Agriculture and Human Values, 16(2), 213224. Quan, S., & Wang, N. (2004). Towards a structural model of the tourist experience: An illustration from food experiences in tourism. Tourism management, 25(3), 297-305. Rossum, C. T. M. van (2015). Voeding→ Cijfers & Context→ Bevolkingsgroepen. Verkregen van: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/voeding/cijferscontext/bevolkingsgroepen#node-groente-en-fruitconsumptie-naar-opleidingsniveauvolwassenen. Schans, J. W. van der (2010). Urban agriculture in the Netherlands. Urban Agriculture Magazine, no. 24, pp. 40-42 + 67. Schuring, M., Reijenga, F. A., Carlier, B., & Burdorf, A. (2011). Gezondheidsbeleving van werklozen: Wat is bekend en wat zijn witte vlekken. Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam/AStri Beleidsonderzoek en-advies, Leiden, januari. SCP & CBS (2014). Armoedesignalement 2014. Den Haag: SCP/CBS. Verkregen van: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/83CC1C97-DC64-4FEC-8535C651EC5A62DD/0/armoedesignalement2014pub.pdf. Sims, R. (2009). Food, place and authenticity: local food and the sustainable tourism experience. Journal of Sustainable Tourism, 17(3), 321-336. Slaper, T. F., & Hall, T. J. (2011). The triple bottom line: what is it and how does it work. Indiana Business Review, 86(1), 4-8. Smit, J. & Nasr, J. (1992). Urban agriculture for sustainable cities: using wastes and idle land and water bodies as resources. Environment and Urbanization, Vol. 4, No. 2, October 1992. Smit, J., Nasr, J. & Ratta, A. (2001). Urban Agriculture: Food, Jobs and Sustainable cities. The Urban Agriculture Network Inc., 2001 Edition. Social Enterprice NL (2014). De Social Enterprice Monitor 2014. Verkregen van: http://www.social-enterprise.nl/wp-content/uploads/2014/04/De-social-enterprise-monitor2014.pdf. Social Enterprice NL (2015). Sociaal ondernemen in Nederland. Verkregen van: http://www.social-enterprise.nl/sociaal-ondernemen/nederland/ Spit, T. J. M., & Zoete, P. R. (2009). Ruimtelijke ordening in Nederland: een wetenschappelijke introductie in het vakgebied. Den Haag: Sdu uitgevers. 53.


Stadslandbouw Rotterdam (2015). Stadslandbouw in Rotterdam. 010 Rotterdam Wonen Werken Leven. Verkregen van: http://www.stadslandbouwrotterdam.nl/. Steel, C. (2008). Hungry cities: how food shapes our lives. London: Gatto & Windus. Stevens, S. A. (2011). De winst van de maatschappelijke onderneming. Tilburg University. Sundbo, J., & Darmer, P. (2008). Creating experiences in the experience economy. Cheltenham: Edward Elgar Publishing. United Nations Population Division (1999). The World at Six Billion. Verkregen van: http://www.un.org/esa/population/publications/sixbillion/sixbilpart1.pdf. United Nations Population Division (2014a). A World of Cities. Population Facts no. 2014/2 August 2014. United Nations Population Division (2014b). Our Urbanizing World. Population Facts no. 2014/3 August 2014. Universiteit Utrecht (2015). Handboek academische vaardigheden 2015-2016. Utrecht. Universiteit Wageningen (2015). Brochure stadslandbouw. Verkregen van: http://www.wageningenur.nl/upload_mm/3/c/0/93799b7e-ec71-4021-bd1b50d4d0ceb762_Stadslandbouw9LR1.pdf. Veen, E. & M. Mul (2010), Stadslandbouw voorbeelden: inspiratie voor innovatie. Verkregen van: http://edepot.wur.nl/175917. Veenhuizen, R. van (2006). Cities farming for the future: Urban agriculture for green and productive cities. Ottawa, ON: IDRC. Veenhuizen, R. van & Danso, G. (2007). Profitability and sustainability of urban and periurban agriculture (Vol. 19). Food & Agriculture Org.. Vandamme, S., & van de Vathorst, S. (2008). Neemt (gezond) en eet (met mate). Ethiek & Maatschappij, 8 (2&3), 95-106. Vereniging Deltametropool (2015). De Nieuwe Stadsnatuurkaart van Rotterdam. Verkregen van: https://dl.dropboxusercontent.com/u/158404052/20151002_StadsNatuurKaartRotterdam_Vereniging-Deltametropool.pdf. Viljoen, A., & Wiskerke, J. S. (2012). Sustainable food planning: evolving theory and practice. Wageningen: Wageningen Academic Publishing. Volkskrant, de (2012). Serieus boeren kan ook in de stad; Reportage initiatieven voor stadslandbouw schieten in Rotterdam uit de grond, 31-05-2012. Volkskrant, de (2014). Tot op de Bodem. Volkskrant V Magazine, 11-02-2014. Wiertzema, K., & Jansen, P. (2005). Basisprincipes van communicatie. Pearson Education Benelux. Wiskerke, J. S. (2009). On places lost and places regained: Reflections on the alternative food geography and sustainable regional development. International planning studies, 14(4). Zeeuw, H. de, & Dubbeling, M. (2009). Cities, food and agriculture: challenges and the way forward. Agriculture, Food and Cities, September 24-25. 54.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.