Van Den Weghe M J, Uit de geschiedenis van Loth thans Lot en eertijds Laect, Halle, 1932, 151p.

Page 1

)

VAN DEN WEG HE M.J. Uit de geschiedenis van Loth thans Lot en eertijds Laect, Halle, 1932, 151 p.


u i.t Geschiedenis

van LOT

door

M.-J. VAN DEN WEGHE 1982


. UIT DE GESCHIEDENIS Vf\N LOTH THf\NS

L 0 T · EN

EERTIJDS LAECT

-

Laat niets verloren gaan uit den voortijd ; 1.~et het Ycrleden bOtnvt men de toekomst op.

door

M.-J. VAN DEN WEGHE

Drukkerij

-

· Uitgeverij D EMESM AEKE R HALLE ( Braband)


Inleiding

'f

I

Ziehier nu een proeve van Lots geschiedenis. Wij zeggen een .proeve, want hier werd veel meer gestt eefd naar waarheid dan naar volledigheid, die in zake historie nooit te bereiken is. Evenals voor Sint-Pieters-Leeuw werd hoofdzakelijk rekening .gehouden met de familiën, die eigenlijk de basis en de patroon in de maatschappij zijn. Rond den haard leven en heerschen de geslachten, daar blijven de overleveringen bewaard en de hoop op de toekomst, het oude .geloof. Daar tabernakelt het stamgoed, en zoolang de familie behouden blijft is er voor het vaderland niets te vreezen. De familie kan vergaan door vergetelheid, verstroo!ïng en dood: drie gevaarlijke microben. Goddank l tegen elkeen dier kwade leveHogen bestaat een bloedwei of serum : tegen de uitslijting het geëerbiedigd huwelijk, tegen de verstrooiing een sterke vaderlijke macht, en tegen de dood het eigendomsbegrip. Eindelijk is de geslachtsnaam op zijn beurt een machtig, een drastisch hulpmiddel en een teeken van invloed, van gezag en kracht, wat helaas l door de meeste menschen, zelfs geleerden, niet heelemaal begrepen wordt. Oe famiiienaam is een soort van blazoen en zooveel als een open·· baar geloofspunt. Gewoonlijk denkt men dat de vadersnaam, thans beter geslachtsnaam offamilienaam geheeten, eerst opkwam rond de xne eeuw, hetgeen maar gedeeltelijk waar is, want in het oude Romeinsche Rijk, dat wellicht als model mag gekozen worden" als 't er op aankomt de eenheid, den eerbied voor het geslacht en de voorname en deftige manieren te bepalen, was de bijnaam van grooten tel. Men hoorde er spreken van Lucius Furius Marci filius Camillus, alsook van Cneius Cornelius Publici filius Scipio en nog al anderen. Rome hield aan de bewaring der namen, evenals Rome meestal de huiselijke plichtsbetrachting in eere hielcl : de soberheid, de reinheid en de ordentelijkheid van het huwelijksbed. En zoolang die


-

6

-

burgerlijke deugden te Rome een voorwerp van het zieleleven bleven, kwam het verderf niet aangewaaid. Terwijl geen enkele der vroegere beschavingen, noch de Orieksche, noch de Hebreeuwsche,. noch gelijk welke andere de gedachte aan een effelijken geslachtsnaam kenden, kreeg de familiegedachte bij de Romeinen een uitwendigen vorm, het patronymikonJ op zulke wijze, dat naam en familie in de taal één en hetzelfde waren ; nomen, jamilia zijn twee woorden. die bij den Romein eenigszins dezelfde bedledenis hebben. In Rome stierf de vader nooit, als wij zoo spreken mogen. De erfgenaam veredelde den naam van den stamvader en bewaarde hem in eer, volgde zijn voorbeeld na en werkte meê aan het voortbestaan van het geslacht. De afgestorven grootvader bleef een waker, een priester bijna, en de herinnering aan hem was heilig·. De wetgevers spraken er van de onvergankelijkheid der famiiie, en aanschouwden het als een ware schande te sterven zonder wettigen erfgenaam. Dus bestond de geslachtsnaam reeds in kiem te Rome, en Antoninus deed bovendien openbare registers aanleggen, waar de na~ men der kinderen zouden ingeschreven worden, een soort van voorspel bijgevolg van onze doop- huwelijks- en overlijdensboeken der latere dorpspastoors. Met den inval der Germanen echter verviel dit aloude aanvangsstadium. Bij de barbaren was de naam alleen persoonlijk. Bij de Franken, zoo getuigt ons de Salische wet, vergaderde de familie den negenden dag na de geboorte van het kind en koos er den naam dien de nieuwgebotene dragen zou. Die naam werd, naar voorvaderlijke zede, gekozen onder de namen der voorouders of bloedverwanten, doch van eigenlijken geslachtsnaam was er geen spraak, wat echter niet beduiden wil, dat de Germanen niet aan elkander verbonden waren door een innige bloedverwantschap. Hier ook wai de familie in groote eer, en het is vooral bij de Germanen dat de gewoonte van den zuigeling den persoonsnaam van een bepaalden voorvader te bezOt:gen het meest en het langst in zwang bleef. Eerst met de Leenroerigheid voelde men de ltOOdzakelijkheid aan bij .. en toenamen, namelijk toen de herstelling van den eigendom t~rugkeerde en de eige»aardige rangopvolging van den eenvoudigen laat tot den grooten leenheer, die al de standen der maatschappij in :zich sloot, alleman vastbond:aan den grond dien hij bewandelde in bewerkte. De kruisvaarten ook gaven aanleiding tot het vormen van

-

7 -

patronymi!ca en het toekennen van vrijheden aan de gemeenten deden de rest. Eigenaardig is het aan te merken dat het wel in de Noordelijke streken is, dat de geslachtsnaam het laatst is ontstaan. In Frankrijk, België, Italië en Spanje vindt men er al talrijke van in de xue eeuw, terwijl Duitschland eerst in XIVe eeuw de behoefte aan vaste bij- of toenamen begon te voelen. In Polen dateeren zij ten hoogste van de XVe eeuw, in Zweden van de XVIe eeuw en in Rusland hadden de edellieden in de xvue eeuw nog geen vaste geslàchtsnamen. In de Nederlanden, of juister gezegd de streken waar het Nederlandsch gesp~oken wordt, is het eigenlijke Vlaanderen, in de eerste plaats, de gouwe, waar men het eerst den geslachtsnaam bespeurt. In Brabant vindt men hem ook vroeger b.v. dan in Holland. De burgers van Brugge en Gent zijn wellicht de personen die het langst hun geslachtsnaam bezitten. Al de relieken op te zoeken die in de oude archieven opeengestapeld en rustig begraven liggen, als zooveel wrakken die de menigvuldige omwentelingen der geschiedenis tusschen de puinen en het gruis hebhen laten liggen; anders gezegd, al die oude gewoonten, die onverstoorde zeden, die welzalige deugden, al die blijmoedige opofferingen en andere heilige en vruchtbare scherven op te delven en ze aan onze medeburgers ter bewondering voor te stellen, om dit bloedeigen volk aldus zijn smaak te verfijnen, zijn kunstgevoel op te wekken en zijn oogen te openen voor het goede, maar voorat om den familiegeest bij de menschen te verheffen en alom de gedachte te verspreiden, dat de familie het heiligdom is, waarin God zooveel rijke en zuivere bronnen van grootheid voor de maatschappij en het vaderland heeft weggelegd ; dat alles moet toch wel een eenigszins verdienstelijke taak zijn. Zoo dachten wij weer, toen wij het opstellen van dit boek ondernamen. Wij weten, van een andere zijde, dat de menschen van vandaag op dit gebied .zeer achterlijk zijn, en dat hun scherpzinnigheid zich in een heel ander midden verdiept. Zelfs onder de zoogezegde intellectueelen treft men er weinig aan met een breede opvatting, als het er niet op aan komt hun materialisme te vleien. Van de tegenwoordige inzinking bemerken zij alleen datgene waardoor handel en nijverheid, pronkzucht en beursspeculatie lijden. Onze eeuw heeft helaas! andere noodwendigheden, waarvan 99 °i1o der menscben geen benul hebben.


-

8

Mochtea zij,die deze eenvoudige bladzijden lezen,er een sprankje licht uit ontvangen of minstens den geest van het oude papier er uit opsnuiven, en aldus meer eerbied voelen voor die oude perels, die eens glinsterden in da zonne der verltden dagen en er de grootheid van uitmieken.

Laeckt en de Heerlijkheid van Wolfshagen

Het oude Laect of Laeckt, thans uitgegroeid tot het moderne Loth, wiens naam men sinds eenigen tijd Lot spelt, was in de deri

Lt I

I

tiende eeuw de alomgekende mooie gemeente van het drassige Zenneland niet, tusschen het prachtige Brussel en het bekoorlijke Halle (1). Een klein verloren strookje van het schier oneindige Leeuw was het enke1, minstens naar de overlevering, en, volgens de aanwijzing der steden en dorpen van het oude Bisdom Kamerijk, lag het mid.den in het land van Oaasbeek. Wij zeggen een hoekje, een kleine wijk van het eindelooze Let uw, dus van Leeuw alleen. Later bij het ontplooien en uitbreiden van het dorp dank zij vooral het delven van de vaart (1827-1833) en het aanleggen der spoorbaan, maar meest nog ten gevolge van het oprichten der fabriek door Scheppers in 1844 en het stichten der parochie, in 1866, kreeg Lot een aanmerkelijk deel gronds van een ander bevallig dorp: Dworp. Doch dat alles is nieuwerwetsch en kwam geenszins in aanmerking in de vervlogen eeuwen (2). Lot was dus een hoekje van Leeuw, volgens stukken van 1664 «een gehucht onder Sint· Peeters-Leeuw » ; anders niet {3). 1

•• •• •••••• ••

(1)

Latckt oj Lot ? Men vraagt soms sedert wanneer de benaming Lot/:.

01

op~ekomen. Elkeen weet inderdaad dat Laeckt de oude naam is, die bij 't volk thansno~ voortleeft. Eere-notaris J. Possoz deed reeds opmerken, in zijn interessante Notice S1&1" Loth (Mémoi-res il1e Cercle Mstoriq1ee et archéologiqree

Lot is

de Iial, 1924, p. 49), dat de be·wering onjuist is, als zou de benaming Lot}; eerst opgekomen zijn met het oprichten der groote fabriek in 1844. Dat die benaming veel ouder is kan weeral bewezen worden door de volgende uitknip~els van het oud doodboek: 30 mayns, 1669 oblie Joës t•att C1etsem de Lot. St}ftlttts in. .eccltsia. fJ Jtmius, 1669 obm 111'ichaëlva11 C1ttsem de Loe, vtelgo vunter, vVie lkht den sluier (1p ""·aara:chter dit geheim ·verborgen ligt ? (2i De spoorb~an van Halle op Brns~el lag er ree<rc; in 184.0. (8) Ook ziell wij dat Leeuw gestadig aangesproken wordt, toen het er op aan komt èe straten van Lot te verbeteren of bruggen te her~teJl~:n. In 18HJ b.v.


10

11

Van aan het Hof te Vlieringen, onder Halle, waar de oude Labbeke begint te druipen, langs het Mechelsgat, eertijds Machielsgat, omdat er daar een geslacht Machitls gewoond had (3), en verder naar Mekingerz, alover Brucom en zoo nog wijder door de Zenne·

vallei tot Ruisbroek, vond men bijna niets dan doordrenkt grasland, beemden, meerschenen weiden, poelen en plassen. Daar ook midden in dat weiland lag het oud kasteel van Wolfshagen (4), met den ouden Brusselweg verbonden door een prachtige dreef, omzoomd van eeuwenoude eiken,die tevens de groote baan dwarschte en verder Noord-Westwaarts voortliep tot aan het kasteeltje van Nleuwenhove, op het grondgebied van Sint-PietersLeeuw (5).

richtte het Hollandsch Beheer zich bovendien tot de gemeente Sint-PietersLeeuw, om de zoogenaamde Mastelleb1'1tgge, tusschen Ruisbroek en Droogenbosch te helpen he rop bouwen, maar de boerkens van Leeuw gebaarden zich doof. (Boek de-r be-raadstagi?tgete. Zitti?tg va?t 4 Sept, 1819). Daaruit veroorloven wij ons echter het besluit te trekken, dat de imvoners van Lot (eigenlijk Leeuwenaren als zij toen waren) vast en zeker een ruim gebruik maakten van de 1.1aûel!ebntgge. Gcsproken van die brugg-e denken wij het gepast onze zienswijze te laten kennen over dat woord. Eens vonden wij die brug benaamd Bostelb-rugge. Bostet is een middelnederlandsch woord en beteekent zooveel als ajval, afval vcut brou·werijMt, peulen en schillen, enz. Zoo bestaan ook de namen bostelscltip, schip voor het vervoer van hostel; bostelsteegie, steeg waar bostel geworpen \vordt. Vercoullie geeft boste/. (bolster), boste, bosse, bruust = peul. De Mastdiebrugge lag me dunkt precies gepast tusschen de gemeenten om allerlei afval in heur Zenne te ontvangen. :\Jen weet overigens dat de ben de m, in de volksuitspraak, veelal wisselen ®nd::r elkander. 'i\Iaar keen·n wij terug tot Lot. Rond 1820 was de andere brug over de Zenne te Lot zelf in deerlijken staat. Leeuw zocht weeral naar m ieldelen om van dien last af te zijn, en deed gelden dat die b1 ugge e1genlijk veel dienst bnrees aan Huissingen en Dworp, dat men, in vroegere eeuwen, aan de inwoners van die twee dorpen zelfs tolgeld deed betalen aan die brug, alsook aan vreemdelingen, terwijl de Leetnvenaars er volstrekt vrij van bleven. Doch het vraagstuk kwam weer op het tapijt, en in September 1820 hield ht-ot gemeentebestuur van Lcemv een merkwaardige zitting '\-Vaarin beslist werd dat Leeuw de helft der onkosten zou bet:den, tenvijl Dworp en Huissingen elk een vierde van den last ?.ouden drugc'1. HP.t geldt hier de brug over deZenneen geen~zins de brug over de Yaart, vermits de vaart nog niet bestond. Ook de gemetselde waterleiding. waar de Lahbeke,hedenda:tg~, tusschen de vaart en de spoorlijn, onder de straat, eigenlijk de oude Laecke~li1zdestraat doorgaat, was in 18~0 nog niet gemaakt. Da~r bestond enkel een houten dwarsplank of vondel. Korts nadien werd de riool echter gemetseld en naar ons oordeel zeer waat•.schijnlijk in 1823 of 1824. · · De Laecke-limiest·'J'aat hiet men zoo, omdat er in den hoek geyormd door de~ grooten .:;teenweg van Halle naar Brussel en de straat ''an Leeuw naar Lot, rechtover de Smis (ltet smis genoemd) een oude lindeboom stond,die de LaeckeHnde werd geheeten, Zij was overal bekend tot zelfs in doopakten spec:lde zi.T een roL Ter gelegenheid van het vinden van een kind aldaar, in 1723, schreef de pastoor van Leeuw : « Baptixatm tstfilius rmjtes mate1' 1eoluit imlicam pa trem., vocatus est Cfl.'J·istiam&s. ~\fater casualfte1' peje1'it in Do11ta Litt•ens, sita itt via &afidta t1'tgiotu arboris vttlgo tle Laecke-ti1we :.. i3l 'tEn ware dat heel die ·wijk zoo heette, omdat de kapel van Sinte-:\fag~Jalena in de nabijheid stond, te weten te :\Iekingen. :\Ien weet immt-rs, dat de naam Magdalena oudtijds veelal uitgesproken wetd J!agg1lienfje en zelfs ~·f•citlienc.

(4) JVotjshagm, 't is te zeggen bagen waar wolven hun verbliJ c houden. Het woord haag beteekent oorspronkelijk hei1t,i1tg va1t stf1til~gewas, mf.ar ook schuilplaats. Te Brugge bestond van ouds de Woljhage, die Ch. Verschelde vertaalt door 1'epaire des lou.ps. Jan Lindemans vermeldt in zijn GesohiedMtis va1t Opwyok de volgende bena:ningen: TVolfsgat, JtVoljpu.t en JVolvekote1t en noemt ze herinneringen aan tijden toen ls "Winters een inval van wolven nid zeldzaam was (b.v. einde der xvre eeuw). Dat tr vroeger op het grondgebied van Leeuw allerlei gedierte woekerde, bewijzen on., de menigvuldige oude "plaatsnamen. Vermelden wij vosholoz., het vosseveldt, de vosholMtbeemdeu, de vosseputten, het vossc1tbeloek, verders de ze•olfsbel?e, 1Mljshage?t, de dassebeke, enz., de beversbeemde'Jt. Aan vogels dn0n ons de volgt>nde benamingen denken : de sto1·okem~est (storck =ooievaar), de kiekenborght, hetpavwvett en andere. Wat de wolven betr.: ft, ·waren er nog zeer veel in de XVe en de X\'Ie eeuwen. Van hoogerbanel vroeg men dikwerf naar inlichtingen over het aantal kalveren, koeien, paarden, kinGeten en zelfs volwassen mcnschen, die tloor de wolven verbeten waren. In dertien gemeenten \Varen in een zeker jaar zelfs. meer dan honderd menschen verbeten. De boeren vingen veelal de wolYen bij middel van jachthonden of ook met valstrikken en wolfijzers, zooals zij nogafgebeeld staan in de fijne gravuren van Ph.Galte, naar teekeningen van St-radattus. Daar zien wij b.v. een diepen kuil, met daarover een dichtgevlochten horde 111 wissen, op zulke wijze dat de horde lichtelijk kon omslaan, als de wolf er op trad. Langs de binnenzijde der hGràe legde men een dood lam of een ander klein dier om den wolf te lokke~. Als de horde nu omsloeg viel de bedrogen 'WOlf in den kuil. \Vie herinnert zich niet de oude uithangbordjes aan een boom of boven ec:u poort \'an een gesloten bosch, met de aanduiding: Hier liggen woljiJze1's ? Dat alles herinnert aan den ouden tijd, toen die wreede dieren de hoeren zooveel last aandeden. {Zie ets). · \Volfshagen, dicht bij de Zenne-, «destijdiS een blij huppelende riviert klaar aderend door het groen met zon:., zooals E. Pater Reypens zegd<, hij de Ruusbroek-herdenking, den 27 Sept. 1031. \Volfshagen, zeer kort -een boog.. scheut vier vijf- bij het voorvaderlijk erf van den ·wonderen Jan van Ruus.. broec, «bestaendeuit27bunders land, boomgaerden en vijvers:.. \Volfshagen volop in het land bezongen door den grooten schouwer, «simpel van habyt ende ~heciert van de dueghden ende eenvuldicheyt minnende». Ja, Wolf~hagen, in het mystieke Brabantt «het oord van ""·eyden ende vruchtbaer corenlandt, bossehen ende genuechelieke foreesten, hoomgacrden rivieren ende vivers ,. \Volfshagen op een wandeltochtje van het bevonrrecste ~Iariastadje Hdlle. {5} Van aan de Brusselhaan tot Nieuwcnhove heet de haan de !Ioogc"ndaels~raett. of de straat van Nieuwenhove naar \Volfshagen.

z.


12

-

En daar ligt de oorsprong en het begin van Laect, Laeckt of Lot. Heel de landstreek, door menige andere beekjes en vlietjes be~ vochtigt, die overal moderne aanslibberingen hebben gevormd, was steeds een watergat, waar alles gurzelde en leekte van 't nat om stillekensaan drooggelegd en ingepoldeJd te worden (Zie daarvoor onze Geschiedenis van St. Pieters-Leeuw). Lot, men kan er niet genoeg op weerkomen, moet een norsch en somber voorkomen hebben gehad, vooral toen de bewoners zich zullen gewaagd hebben in de richting van Brucom, een gebied van verraderlijke moerassen, zooals het woord zelf, Broek-hem en al de andere oude benamingen het ons verzekeren. Een rustiek gewest dus, met meer beemd dan land. Herfst en Winter zulJen aan deze weinig bevolkte streek wel een triestig uitzicht hebben gegeven en een herinnering aan onherbergzaamheid; maar toen de Lente eens doorbrak zullen de boschjes met hun jong loof en de venen en de poelen, onder den warmen kus der zonne, met frisch groen van riet en waterleliën als bij tooverslag herleefd hehben en voor den wandelaar zal de zuurstof voorwaar niet ontbroken hebben. De streek tusschen Schelde en Dijle, en daar ligt Lot te midden in, was voor tien à twaalf eeuwen een wezenlijke wildernis, waar de nog zwervende bewoners enkel uit nood een klein deeltje gronds aan den landbouw wisten te besteden. De geloofszendelingen spreken met bewondering van de Brachbanters, om hun kloeken en heerlijken lichaamsbouw, hun hooge gestalte en hun dapperheid in den krijg. Acta sanctorum Belg. se!. 11!. 106). En als men zegt Brachbanten dan zijn de bewoners van het oude Bracbantum, 't is te zeggen, de mannen van het land tusschen Schelde en Zenne daarbij te rekenen, zelf~ diegenen die tusschen Brussel en Ha11e woonden. Dat Sint,Pieters.. Leeuw tamelijk vroeg bewoond was, zooals wij op blz. 11-12 van onze Geschiedenis van Leeuw bevestigen, blijft va~t, hoewel het gehucht Lot steeds het minst bevolkte bleef. Wij weten reeds waarom. De gesLhiedschrijver van den Geloofsprediker Livinus gewaagt tevl'ns van het woet>t en wild karakter di~r mensche11. Zij waren grof t)n zelfs wreed en hun ongehoorde hardhandigheid verijdelde dikwt•rf de beste pogntgen der Christene be~chavers. (Propter ferocitatem gentis illiu~, vel ob terra~ infrectmditatem omnes sacer-

13

-

dotes & predicatione loci illius de substraxerant. (Vita sancti Amandi apud Bolland. 1 feb. 850). Dat alles komt wel overeen met de vooruitzettingen van A. Wauters sprekende van de solwagi van St-Pieters-Leeuw (Hist. desenvirons de Bruxelles t. I p. 80), met hetgeen wij zelf schreven in de voetnota onzer Gesch. van Leeuw, blz. 14, alsook met de groote trekken uit de keure van Leeuw, op blz. 399 van ons boek vermeld. Hoe groot de apoateliever van een Livinus, een Ursmaar of een Ooorik ook was, en hoezeer de Kerk om reden ivantaktiek tot de grootste tegemoetkomendheid bereid was, toch verliepen er vele jaren vooraleer het Christendom zegevierde en het Evangelie der Liefde hun hart voor goed getroffen had. Het eerst zal Lot, evenals Leeuw, den invloed van het nieuw Geloof gevoeld hebben tijdens den H. Goorik, en het ligt voor de hand dat een dienstdoende priester gehuisvest in de capel/e van St-Goorik te Leeuw wel de man zal geweest zijn, die voor 't eerst de kindertjes van Lot zal gedoopt en hunne ouders van het Sakrament des huwelijks voorzien hebben. Zeker is het ook, dat de bewoners van Lot aangetrokken zijn geworden door de Zenne, waarop al vroeg een zekere beweging moet ontstaan zijn en misschien wel een ontkiemende verhandeling van koopwaren. Dat alles valt licht te besluiten uit de legende van den H. Guido van Anderlecht, ook uit het vroeg bestaan van een schippersambacht te Brussel, maar het meest nog uit de akte waarbij Sint-Pieters-Leeuw aan de kerk van Keulen werd gegeven. In dit belangrijk bescheid spreekt men, reeds van in het jaar 800, over een soort van haven te Brussel, dicht bij de brug op de Zenne, waar de boeren tweemaal 's jaars zekere hoeveelheid tarwe, rogge en haver moesten Ieveret1. Daar werd dan een soort van balk opgeheven langswaar de koopwaar (tarwe, rogge of haver) in de bootjes werd gegoten en verder naar Keulen vervoerd (6). Daarenboven is het genoeg geweten dat Philips de Goede, op 12 November 1436, aan de stad Brussel een octrooi schonk, waarbij de Zenne mocht gekanaBseerd worden tot Halle. Men zal mij wellicht opwerpen, dat het plan wel werd opgevat maar niet uitgevoerd. Dat ontken· nen wij niet, maar niets als het voorbereiden van het ontwerp wijst op de noodzakelijkheid er van, en bewijst ten overvloede dat de (6} A. \Vauters. Histoh e des environs de Bruxelles, t. I. p. 77 à 79.


14

boorden van de Zenne tamelijk wel bewoond waren en in cultuur ·gebracht. Voor ons blijft het bestaan van de kapel van St-Goorik, op het grondgebied van Leeuw, een uiterst belangrijke getuigenis voor de oudheid der streek. Daar heb ik reeds op gewezen, maar ik wensch .nog meer nadruk te leggen op dit punt, De oorkonden erkennen dus dat te Leeuw een altaar (alias capella), gesticht was, om het woord Gods aan de geloovîgen te verkondigen ; en bovendien geloofden de schrijvers van zeker oude registers, waarvan de oorspronkelijke, helaas I verloren zijn gegaan. doch waar nog een afschrift van bestaat, dat Leeuw ten tijde van den H. Gaugericus, bisschop van Kamerijk, in de zesde eeuw dus, reeds een kapel bezat, die aan den heiligen man was toegewijd (7). Van Sjnt·Pieters-Leeuw sprekende, dat eigenlijk het moederdorp was, noemen de oude registers, benevens de kerk, insgelijks de kapelle van Gaspeldoren, het klooster van Obbijgaerden, de kapelle van Mekingen en de kapelle van Laeckt. Hetzelfde oud register sprekende van den «heere funûateur van Laeckt», voegt er bij, dat men gelooft dat Daneet de ~Vanglze de stichter is geweest van de kapel van Laeckt. Mirmus (not. eccl. cap. 179, etc,) getuigt op zijn beurt dat voornoemde Daneel, in 1238, de tienden van Leeuw wegschonk aan het klooster van ts!zertogendale, boven Leuven (8). Daaruit mogen wij opmaken, dat de Abdij van 's Hertogendaal (Valduc te Hamme-Mille), tienden bezat te Leeuw en wellicht voornamelijk in het gehucht van Leeuw dat Laeckt heette. In het meergenoemde register leest men letterlijk het volgende : «Men bevindt onder het voorschreven dorp Leeuw oock te wesen een dorp genaempt Laeck. waervan d'oorspronck is van een loopende (7) Zie :\1.-J. Van den. W'eghe. Land en volk, enz. Bijdrage tot de Geschiedl'. nis van :-;t-l'ieters-Lecmv, blz. 72 en volf..ende. In het reeds vermeld register lezen wij: «mits des en autaer van Sint-Gaug·:rkus g'~llaemt wort, in dt.! archieven der prochie van Leeuw, capelle van Sente Gaugericus ende in de caerte figuratif een capellc sonder na.eme gekend staet. (Reg. van Leeuw, tax. van goed 1569. cap. 6 fol. 94). In Bull. Comrn. royale ..:~'histoire, 4e série, XVII 1 287, staat te lezen, over 17 Juni 1307: c que Pofficiel forain de Camhmi, délégue de l'évêque de cette ville, décidc, après enquête, que Pon célébrt.!ra Potlke di vin trois fois par semaine, dans la chapelle de Raint-Géry à L·~emv-St-Pierre.~ (8) Zie ~I.-J. Van den \Yeghe. Land en Volk, en, Bijdrage h•t de G{:schicdc:nis v.~.n St..Pieters-L1:CUW 1 blz. 37 cu SU, alSO(Jk .Addenda blz. 403.

15

beke, commende voort van eenighe aders van fonteynen gemeyaelyck gi!naem;>t de Laeck, {9), alwaer daeromtrent een kerck gesticht ende gebaut is, eertyds groot met seyde koor ofte kooren, als blyckt in sekere fondati, vide fol. 27, ende is nu eene capelle sonder pitaeren genaempt de Capelle van Onze Lieve Vrouwe van Laeck. » (10) . Dit bevestigt dat de eud~ kapel vervangen werd door een tweede. De bladzijd~n die hier volgen over de gemeente Lot zijn gansch onuitgegeven en splinternieuw. (9) De Laeoke of Labbeke, zooals wij ze vandaag kennen, komt van Halle, dwarsebt den Trapp1tt, kruipt onder den ste~nwcg, ontvangt zuid van Bne~om een paar vhetjes, waaronder de Roodebeel~, die heel zeker haren naam verschuldigd is aan het oud woord rode (rod of rot), dat zooveel beteekent als moeras ; loopt door den Modderbrueok en kruipt te Lot onder het kanaal, om te Ruisbroek in de Zenne zich te ontlasten. Het Ho} te vVoljshagMt· werd dus OJ' korten afstand van de Lake gebouwd. In de oudste oorkonden vindt men den naam nu eens Labbeke dan eens Laecke geschreven, maar meest dit laatste. Men weet dat het woordtake een soortnaam is en de beteekenis heeft van beek gevormd door de wateren van de wdden en lage landen, dus uit staande wateren, plassen en poelen. Zoo hl het overigens juist met de Lake te Lot. Evenals braak ontstond uit breke1e, wraak uit t@'Yeken, zoo ook ontstond laak uitleke?r.. In Holland zijn de benamingen taak zeer verspreid. In Neder~ Veluwe is een beek die aldus heet; men kent er ook de Lcmge Laak, en de Ko-rte Laak, waters in Delfland en nog meer andere. De Lek is een rivier welke Gelderland, Zuid~ Holland en Utrecht bespoelt en op een oud kaartje- van Nederland in de eerste eeuwen onzer, jaar~ telling, naar J.C. Ramacr, (Tijdschrift Yan het Aardr. Gesch. 2c serie XXX) staat er een breede geul die de Labe.ke heet. (10) Eere-notaris J. Possoz, die in 1924 in de Gede1tksolwijtm vmt Halle een zeel' gewaardeerde 'Jlotice over Lot liet verschijnen, zich steunende enkel op de bi>ponymische gegevens, kcmt iuist tot dezelfde uitlegging, over de beteekenis en den oorsprong van Lot.

•••• ••••


Plaatsnaamkunde

Eerst wat plaats:1aamkunde, want zooals onze toponymist jan Lindemanf goed zegt, «het is geen verkeerde methode de plaatsnamen eerst aan de beurt te laten, vermits zij, in vele gevallen, de eenige historische getuigen zijn, die onl:i overbleven». Uit de geheimzinnige stilte der oude beemden Védl Lot en de dun bevolkte landouwen ts er inderdaad weinig gerucht tot onze tijden overgewaaid. Beversbeemden. Deze toponymische benaming herinnert, zonder twijfel,aan het knaögdier,dat langs hier, vroeger, veel gewoekerd en thans onze streken verlaten heeft. De vele dürpen die aan den bever hun naam verschuldigd zijn, Lomier te spreken van al de plaatsnamen van beemden, weiden, hosschen, beken, straten, enz. laten ons toe te denken dat dit bruin, met aan de aehterpooten zwemvliezen voor lirne diertje, eertijds al de riviL'r<:.:n en waterloopen van Europa heeft bewoond. Hedendaags trdt men ht::t nog aan in Duitschland, Oostenrijk, Noorwe.14en, I~u::;land, en Paul Brrera (Zie daarvoor Les Masuirs, 1ome I. p. ~3~1\, vertelt dat m..:n in de VlaarVJsche gewesten dikwijis geraamten van bevers heeft ontdekt. jacob van Maerlant verhaalt dat men iit dier, oudtij Js bij feestèlijkhedt.~n op taf ei bracht. In al de Indo-eurup<:esche talen of daaromtrent draagt de bever ~~ 1g~:veer tknzt:l fden naam: in 't Keltisch beber, in 't Poolsch bober, Hl 't Duîttich biber, Angelsaksisch beofor, Engelsch beat1er, enz. ()mier de plaatsnamen in ons land, vermeldt G.Kurth (Frontière finAui:.ticJUe, torne /1, p. 94), Bever (St· Antelirckx in 0. Vl.); Bet•eren Lij r ''udcnaank : Bet•eren bij KortrijK ; Bet•ere1z bij Housselare ; BePe"f'rz hij Veurne; Beverst (Limb.); BeJ'erloo (id.) ; Bierbeek \Brab.); (l~ot::,elaar) ; Be1·eren (\\"aas 1; Beverbeek (Ach el) ; Bielt>ne Heneguuw:,; BicrbètJUe \bij Lt:ssem ; Bièvre (Namen) ; Bies·

8ever::.luis

He~·ershcmtsvdd (\V. VL) ; Bierbals 1 Brabant). De bevers· tlt!t:mden te Lot \a..·artn hem onbekend.

·ne tid.);


17

-

2. Beversbeke. Wij vonden ook Beerweersbeke (1729), die een verkeerde spelling moet zijn. 3. Beverstraete ( 171 0). 4. Blic : ene hofstede geheten de blyck (1470}, ergens tusschen Lot en Ruisbroek ; blic is land dat eventjes uit het water opduikt. 5. Bistwegh, (1772) ook biest. Biest is afgeleid van bies en wijst weeral op waterland. Van dien plaatsnaam komt het patronymikon Van der Biest. In 1570 vermeldt men te Lot een pachthof in der stadt geheeten de Biest (Kerkelijk Archief van Kleinen Bijgaarden, Koninklijk Archief, Brussel, nr 14728.) 6. Botermerct. De pleyne geheetende botermet te Laeckt (1659). - Men spreekt in 1783 van een hofstede gelegen te Laeckt op de botermerct, langs de leeuwsche straete Loopende naer laeckt-linde, ofte nieuwe casseyde van Brussel op Halle, (Schepenb. nr 4588). 7. Broeck. Op een gelege te Laeckt in 't broeck (l6e eeuw); in 't br~eck achter de Wolfshagen (1465). 8. Het Capiteynken. Een veld te Laeckt op de Lake (1620). Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 380. Op 't einde der XVIe eeuw behoorde het goed aan de familie Ghysels. 9. Driesch. (Zie jan Lindemans. Geschiedenis der gemeente Opwijk, blz. § 1 en 181). Braakland. Driesch gaf aanleiding tot vele geslachtsnamen : Van den Dries,& Van den Driesche, Laneendries, en in 't Fransch Ghesquiere, dat beteekent jachère. De dries te Lot wordt dikwijls vermeld. In den aanvang der XVIIe eeuw (1610) had de priorij van Klein Bijgaerden een beemd van twee bunder op den driesch tot Laeckt. Enkel langs een weide van Joos Van der Cleren, heer van Wo1fshagen, konden de beesten langs een houten vondel op gemelde beemd geraken. Van der Cleren, wie zal ons zeggen waarom ? deed er een draaiboom zetten, op zulke wijze dat de schapen niet meer langs daar konden komen, om het drijfgers af te drijven (1). Er volgde een geding uit, dat ten voordeele der abdis eindigde. (Kerkelijk archief nr 7231). Den 11 September 1628 overleed te Lot zekere Cornelius; algemeen gekend den naam van «Manneken te Laeckt op ten Driessche.". (Overlijdensboek, Leeuw). 10. fan Ftaeykensbunder. Waarschijnlijk van den geslachtsnaam de Fraeye (1610). (1) Drijfgers. Het!eerste &ras is maaigras. het andère ia dfijjgers!

LoT 2.


18

-

11. De Quaede gracht (kwade gracht) (1500). Kwaad heeft hier

den zin van vuil, slecht. 12. Heenkensberg (1727). Denkelijk in verband met een geslachtsnaam. 13. De Hemelstraete (1750). De straat van Lot op Ruisbroek. (Zie f. Possoz. Notice sur Loth, p. 54). 14. Het Hof! ten Stalle, tusschen Brucom en Lot. Omstreeks 1650 was dit pachthof bewoond door Willem Walravens-Devogel, zoon van Willem en Catelyne Ghyse1s en broeder van Max Walravens. Men beschreef het volgenderwijze : «een schoon groot pachthof met grechten ende waeteren» Csehepenboek n,. 46391 jol. 106). De lochten aan gemeld pachthof heeten borreloclzten. Dat zijn soort van moestuinen. «Het woord hop/achting is nog gangbaar bij de Opwijksche hopboeren naast hopveld». (Jan Lindemans. Toponymie van Opwijk blz. 78.) Zie nog M.-J. Van den Weghe. Gesch. van St. Pieters-Leeuw, blz. 377 .) Het is opmerkelijk dat men oudtijds meest te gebruikt en niet van. Zoo zegt men het Hof te Wolfshagen en zelden of nooit van Wolfshagen. Dit voorzetsel te (ook ten, ter) was in de zestiende eeuw en vroeger veel in gebruik bij het vormen van landhoeven, adellijke huizen en algeroeene aardrijkskundige benamingen. Wij lezen, onder meer andere, van 't veld ten pypengate (Ruisbroek), op ten vuystslach (St. Pieters-Leeuw), op te stadt gelzeeten in de gruen meere (St. Pieters-Leeuw), op te Laeck (Lot), het hof ter voirden (Pepingen), het hof ter Camme (Bogaarden), het hof ten bossche (Bogaarden). !zet hof ten reken (St. Pi eters-Leeuw), het hof ten quaedbeek (Leerbeek), /zet hoften Hamme (Vollezeele), hethoftenjole (Tollenbeek). het lzof ten Bloaten (Eysingen),het hof t(Droes/zout (Opwijk), het hof Terloo (Bellingen), ter stadt te Callenberghe (St. Pieters Leeuw), het hof ten gaspeldoorne (St. Pieters·Leenw), het hoj te Kesterbeke (Dworp) enz. enz. De te ging weleens schuilen in familienamen, die van die plaatsnamen uitgingen. Onder deze tellen wij Ter Eist (Zie onze Geschiedenis van Buisingen-Eysingen biz 119\ ook Mulle de ter Schueren, Ter/oo en T'sas. Deze laatste geslachtsnaam schrijft T'sas en 11iet 'Tsas, wat weeral aanduidt dat het te geldt. In Noord-Nederland treft men meer zulke vormen :wn, bv. Ten Brinck, Ten Kate, Te Winkel. Hier in Brabant sprak men oorspronkelijk zeer dikwijls de t uit bij geslachtsnamen, die men niet als van aarddjk~kundfgen

19

-

•'Oorsprong aanziet en die toch van aldaar kunnen komen. Zulke zijn .fsammels, tsbroeyers. tsbosschers, tffos. Onze betreurde vriend Dr. G. I, Boekenoogen, leeraar aan de Hoogeschool te Leiden, trekt de aandacht op Stynie te Branies en .Adriaan te Maritjes,namen uit de Zaanstreek,en voegt er bij dat hier ·waarschijnlijk spraak is van kostgangers, die genoemd werden naar de personen bij wie zij inwoonden. (De Zaansche Volkstaal, Leiden .1897 § CVII) (9) 15. Den Hooghcoutere ( 1623). 16. Een geleeg geheeten de Kethiole (1771).

Heeft het geen be·trek met Ketelrij en diensvolgens met bierbrouwen ? (Zie jan Lindemans. Gesch. van Opwijk, I, blz. 92). 17. Lange Weyde. «De lange weyde Iancx de beke genaempt de Laecke lancxheen den grecht ofte vyvere van den buyse te Wolfs.hagen» (1663). 18. Het Laeckeveld ook Lakervelt (1717). 19. Er was ook een veld dat heette de Labbeke. 20. De Roode Leeuw. Een pachthof met brouwerij in 1685. In ·het begin der XV (Ie eeuw waren Jan van Cutsem en Jenne Huyghen zijn huisvrouw eigenaars van «Den rooden leeuw». Hun zoon Hendrik Van Cutsem verkocht er later een derde paart van aan Anna Van Diest, weduwe van Aart Walravens (Zie NL- J. Van den Weg he, Gesch. van St. Piebrs-Leeuw). In 1624: «een hofstede geheeten den Rooden Leeuw». Waarschijnlijk een oude taveerne. In schepenboek Leeuw, nr 4577, wordt het goed aldus beschreven : «Den Rooden Leeuw te Laeckt, met al de fruitboomen, de candtboomen ende houtwerck, husinghen ende schuren, stallingen, kelderingen, kanmte (zonder 't gereck). In den kamketel, kuyp, back. Ook nog land vereregen hij douders van de condividenten (ÛI Het oude su• voor heer en ver voor vrouw mag hierbij niet vergeten worden. Ser <Tiselhcrt (lit et· <hsdbcrt) W('td eens Stt•gysels, Set'geyssels en ze!fs tsergey;;. Dit hrengt on:-: k: n~ op den ou·len Leeuwsche plaatsnaam Schetwme1c~ ter. (Zie (r{'St:h. van l./'euw blz. 380). ,)'chettr {elders scer} kan hier staan in plaat~ v:u1 St1\ éVClta; s se ·~u·rtt. in shrennstt·aet. Te I,.,eeuw, waar de herber: c:La Cv:IJtlnc de fcr» zkh thans bevindt, stond in de vijftiende eeuw een stee·

nen kru: ~. h~k-:md o:Ht·r dem naam van Ser fVotettrs Ghisûs Crrtys. Dat is lieer nralt~r Oisds l\1·rds. \\".tar.cJm zou scet•mewrte1' niet kunnen uit;;!clegd worden op dezelfû~~ manier, met tic k·tt'\:keais van 's hetwen moortef of draf:'sige grond van den he~r? ne naam v."'rsdtiint rct'ds in 1310f onder don yorm scermorter. {Grejjie St-P.~Ltewa·, nr 9640). "'


-

20

-

tegen Sr. jan Van Cutsem soon wylen jans» ( 19. 7 - 1646) (Zie Gesch. van Leeuw, blz. 306.) De Roode Leeuw is in heraldiek de Leeuw van Hollafld en zal hier ongetwijfeld dagteekenen uit den tijd toen de Hollanders hier veel woekerden (XVIe eeuw of begin XVIIe eeuw). De Roode Leeuw als uithangteeken moet ook aanleiding hebben gegeven tot geslachtsnamen. M. j. Van Lennep en j. Ter Gouw spreken van een vrouw die heette Katharina Roo Leeuw. Wij zelf vonden Roleu later vergroeid tot Rolies. 21. De MecheLsput {1771). Van putten, grachten en vijvers hoort men zonder ophouden. Wij hebben de overtuiging dat vele van die poelen verdwenen, bij het delven der vaart (1827-1833), vooral in de omgeving van het Hof te Wolfshagtm. 22. Den ouden postwegh (1741). Dat is de oude Brusselstraat,. die op sommige plaatsen verdween en in akkerland werd herschapen, na 't leggen van den grooten Steenweg van Halle op Brussel, in 1708. 23. De Lelie. Dit was een groote herberg op Lot, langs den Brusselweg niet ver van Ruisbroek, ergens aan den huidigen Koning van Spanje. In 1683 bewoond door jan Van Volsem-Neetens. 24. Hof van Huldenberghe, « een plaetsken geheeten te Zuene· brugge tegenover thoff van huldenberghe ». 25. Het stinckende peerdt (1773}. Waarschijnlijk om den reuk van het poelwater. 26. De Kleine roedebekevijver (1479). 2.7. De Paepestraete te Laeckt (Schepenboek Dworp nr 7143, over het jaar 1637). 28. Den hoogen Tibbaut (1770), Elders Rabbaut. 29. Nederhem. Ook Neerhem bij Lake (1502). Op een hofstedeken gelegen te Laeckt, tot Nederhem (1425). 30. Op den geer aen 't watergat (1770). 31. Het hofter Smissen (1634). Waarschijnlijk de smis aan den Brussel weg. 32. Tusschen de lake en de nuwe gracht (1390), Hieruit leert men, dat er van in dat verre verleden reeds waterwerken uitgevoerd waren te Lot, 1t en ware dat nuwe gracht hier het nieuw gebouwd landhuis te Wolfshagen zou bedieden. 33. Men spreekt ook van een land en hof wezende leenroerig cmet het tolhuis daer op staende gelegen tot Laeckt, paelende ter

-

21

-

eerster aen sheerenstraete, metter andere zijden aen de Laecke aldaer Joopende, metter derden sijden aen de goederen Francoys Geyssels, met het recht van den tol aen den voetwegh van schaepen ende vereken en }>, gekocht door Fral!s Tasten oe en Catrien de Broyer van Leeuw aen Antoon Van der Heyden ( 1750). 34. De Sceperye. Een celeeg te Lot (Zie Gesch. van Leeuw, blz. 378.) 35. Eist en Blssttaet (veelal door volksetymologie vervormd tot Helstraat. (Zie]. Possoz. Notice sur Loth. p. 54.) · 36. «In den gemeynen bempdt te Laeckt achter den haghebesiepot » • ( 1784). (Schepenboek, Leeuw). 37. «Sekeren boomgaerd geheeten den Cattenboomgaerd, omtrent tien dagw. tot Laect bij de groenstraeh. (1757). (Schep1nboek nr 4576). 38. «Eene weyde te Laeckt op tsinneveldt». (1708). (Schepenboek nr 4580).

•• •• •• •• •• ••


-

t![

I I

(10:1 \VaarschijnliJk in betrek met Ju.tlaml, evenals De Deftl en Daenekitul. met Denemarken. \lh Mannt:. hier als voornaam gebruikt"~ J,fanejredu.s.

-

(1479), Willem Weyns (1480), Pieter Joos Crokaert (1481) en An· dries G!zeysels (1483), al menschen die te Lot woonden, die aldaar

Lots oude Landvolk

Eerst een woord over de dingen, de levende dingen zonder dewelke geen enkel dorp een dorp zou kunnen zijn. Dientengevolge over de· menschen zelf, de oude boerenmrnschen uit grootvaders tijd, die Lot bevolkten, bewrochten, bezaaiden enbeplantten, beboerden en bebouwden. Een woordje over het volk dus, het eigenlijke volk, niet de edellieden, de grooten dezer aarde, niet de heerenen de!dames van 't kasteel van Wolfshagen, niet de Van Ophems, noch de Van der Clerens, neen; maar het nederige, aartsvaderlijke volk, de menschen uit de onderste lagen. De lagere standen, bijgevolg de proletariërs in moderne taal, die den grond vruchtbaar gemaakt hebben door hun arbeid en hun zweet, die den overvloed van water hebben weten af te leiden langs de Labbeke en de Zenne, om hier en daar een droge beemd te verkrijgen voor hun schapen, nog lang voor zij koeikens hadden, en op de properste plekjes een dagwànd grond om rogjle of gerst te winnen; die de smalle steegjes met eigen voeten door 't land hebben gebaand en vastgestampt en de kale keitskens in lenige lijnen hebben getrokken, die aldus de eerste sporen zijn geweest en het keperwerk van de rustieke straten der toekomst en de hertogelijke steenwegen, waarop eens de jachtwagens en galarijtuigen der jonkers en edelvrouwen zouden dokkeren en denderen in alle richtingen uit. Een woordje ook over de straatoude geslachten van Lot, dus over de Van den Berghe'n met hun stamvader Willem, van 1403, over jan feutensoens, een tijdgenoot van Willem (10) en over Mann• Stappaert (11). In de muffe papieren ontdekten wij nog Jacob van Droeshout sone Claes (1470),. Joos Thoenis (1479}, fan Boxhorens

23

gewrocht en geleefd hebben. Noemen wij nog jan van den Winckele (1479), Wiltem Huyg!ze (1483), Lysbette vvn der Biest weduwe wijlen Wiltem tSanzmels (1543), Philip Moonens (1484), Willenz den Slaghmulder (1490), Geertrui Stoetens (1479), Jan van der goterz (1483) Egidius van Cutsem filius Judoci en van lda van Huldenberg/ze (1484), Claes Walckiers (1570), Reynier Appelnzm;s (1 579).

Onder de eigenaardige namen vermelden wij Catelyne.by den Driessc/ze te Laeckt ov~rleden 29 Sept. 1635, Renier op de botermet, overleden 1713. De overlijdensregisters maken insgelijks gewag van de weduwe van den ouden bakker tot Laeckt (t 18 April 1583). Ziedaar de volledige familienaam; verders van twee vermoorde soldaten (20-3-1688) waarvan de eene heet te J oannes Silvus en de andere Henricus vulgo de peerden. Op 6 November 1685 vond men het lijk van den vermoorden Francisctts Spallaert (afkomstig van Edinghen) en op 18-5-1845 vischte men te Lot het lijk op van Graaf Engelberfus-Frans-Godefridus-Paulus-Joannes de Blanco, 48 jaar oud, geboren te Turijn in Italië en woonachtig te Brussel. Moeten wij ook reppen van al die Pauwel's en al die de Greve'n, die te Lot wemelen, van al die Blesers en die Storms, van de Vossen en de Zegers, de Merlens en de Zuenens, de Kegels en de Wouters. Maar stop l Die rozenkrans wordt wat lang en ook wij zouden er soms op Lot kunnen zetten, die meer te Brucom of te Zuen tehuis hooren. Wie kan het juist weten na zooveel jaren, en waar stonden precies de scheidpalen dier gehuchten ? Het waren verarmoede lieden, als wij ze aanschouwen met onze moderne oogen, maar schoone menschen, voldaan met een knuiste brood en plattekees, begoten met een kroesken inlandsch bier, van eigen brouwte, menschen die het vrije vruchtgebruik van Gods wijde wereld bezaten. die opgezet waren met weinig en geen scheef gezicht trokken als 't maar een beetje ging. Het geluk is relatief en hangt af van de gesteltenis van den mensch, en de grootste dompe .. laars bliJven in den grond nog altijd diegenen die 't meest noodwendigheden voelen. In hun vernepen gehucht Lot, tevreden in hun erbarmelijke hutten of hun primitieve boerenwoonsten, laag van steke; omringd van een bouwvallige schuur, ellendige stallingen en een duifhuis


-

24

-

met vleuge en verkenskot, leefden die geslachten als omhuld in een waas van geheimzinnigheid. Maar laat ons binnengaan. Ziedaar de haard. Daar kan men dwars door de schouw heenkijken en 's avonds de maan aan den hemel zien blinken. Aan de haal hangt de ketelhaak met de koperen marmiet. En wat vindt men zooal in de keuken,in kamer enkelder en op zolder? Doorsnuffelen wij eens de gele papieren.door dt notarisklerken geschreven. Men kan er inderdaad, met het bewiis in de hand, gansch den inboedel van een pachthof in oogenschouw nemen. In dusdanige stukken van 1735 en wel degelijk van Lot zelve, doorpluist men alles wat een openbare veiling uit den hoek haalt. Eerbiedigen wij daarenboven de schrijfwijze om niets te verliezen van het folkloristische karakter en een zedige vereering te b~waren voor de uitspraak zelf. Het schijnt ons toe dat wij den beambte hooren roepen: heemers, houtschotelen, herde (aarden) schotels, gelasewerclc, cruyck en danchaec (12). Verders melckheemers, coperen ketels, ijzeren ketels en pot, kandelaars en bierpotten in tin, teylen en corven, pannen en casserolen, tinnen cammen en cassolren ; waarbij nog een blaespyp, een schap, een tanghe, een vieryser en den moor. Meer naar achter komen voor den dag het wasvat, de· cuypen en het peckvat. De lollepot staat in den hoek van den haard (ge weet wel de elders geheeten vuurpot of vuurtest, welke de vrouwen bij hun voeten hielden om zich te verwarmen, en waartegen de Franschmans in 1795, een hevige campagne voerden, omdat zij, (niet de Fransehen maar wel de lollepotten) een voorname oorzaak van ziekte waren. Verders komen te voorschijn, wellicht uit den kelder, het botervat met slagketel, de vleeschblok, de smautpot en de braedpanne, ook nog, maar ditmaal uit de beste kamer, een schinckbak, tinnen lepels en jureheften. een mostaerdpot en een sautvat, biergelasen, asynpottekens, roomers en schinckfaillorren, theepotten en een barometer (13). h1en vindt er nog een stryckyser, aen scheerbecken, temsten, een tl2J. Hier hebben wij het met lsanglzaak (crémaillère). Ook JtAel, l1ogel; et.. à ers ys1ren·:Pot·he-yst. (l3l Reeds in 173'3, c!us een weeldeartikel.

-

I •

25

huyssel (14) en een balans, waarbij ook een spiegel, coperen lampen (peekens en groote) en een cruyssifix met wywatervat. In de beste kamer liggen ook de hagescheir, de beyl en de seyssens, een heckel, een houwmes, sagen en batels (beitels) en een spinnewiel. Daar prijkten nog een lessenaar, een setelstoet en zes spaensche stoelen (15), een trejter en een caperen gieter. Op zolder zijn te vinden een stroypeert, boomketens, stelleketens, boren en nyptanghen, een destel en manden me! pluisement (16), verders schoenen en Iersen. · Benev~ns al het voorgaande staan te koop sadel.s, toornen, en achterlappen (voor 't paard), goreelen, greepen en een meshaek, taefels, stoelen, gaffels, sacken, een roscam en een moi'llie (17). Op de slaapkamer (s) zijn te vinden een cleerschapray,ledikanten en cruyssifix, oorcussens, en hoopelingen, bovendien schilderijen, witte en blauwe sargiën, een huycke voor de kerre, een urinaelpot en een bedpanne (18), daarenboven een graengaffel en een vorke met cope· ren appel, jlaweynen en ammelaken, een cappelleken en een sackxen met perkamenten papieren. Als kleedingstukken worJen vermeld een rosse cassey casacke, een bommeseyne braeek en vijf treckmutsen, waarbij nog een jamoyse slaeplyj, en een lijnwaed casaek, drie carwatten, zes ondersten ( vrouwkieeren) en een hoet. Eindelijk om te si uiten vier vleghels, een correwa~:en, wagens, kerren, eeKden, een heghe, een ploegh, een cameleon (waarschijnlijk camion), een bierboom, een slijpsteen en een haverkist. Als voorwerpen van waarde, en kei een gouden rinck en drie blamuzen in geldt. Het was de tijd nog niet om meer juweel en te dragen dan kleederen t Ziedaar de trouwe schets eener volledige stoffeering van een groot, door een welhebbenden weelderigen boer uitgebaat pachtbof, onder het Oostenrijksche Tijdvak, toen de landbouwers begonnen hun hoofd te rechten, na de langdurige en geweldige teistertochten van Peertje Quaforze, onzaliger gedachtenis. (14} Unster, weeghaak, (balance romaine). (15) Stoelen met Spa.ansch leder overtrokken (cuir de Cordoue). (16) Pluisement. Oudemans geeft Jdteysem1rckt (oude vodden, t•oddentnarkt, lt~ixemnarkt).

( 17} I<lein baktuic. • ( 18} Bedd1ja11,om de lakens van een bed te ontvocliten vooraleer er in te go.an.


-

26

-

Uit die memorable archeologie vernemen wij wel het een en het ander omtrent den uitcriijken welstand van het volk: zijn huiHaad, zijn gereedschappen en zelfs de voorwerpen van sierlijken aard, die in hun woonst te vinden waren. Wijzen de barometer en de Jessenaar niet op een tamelijk ver gedreven verstandelijke beschaving?· En de Spaansche stoelen en de schilderijen, spreken zij niet van een zeker kunstgevoel ? En het kappelleken, geeft het geen inzicht op de ontwikkeling der godsdienstige voorstellingen ? Uit de afwezigheid van andere voorwerpen kunnen weeral besluitselen getrokken worden. Men ziet b.v. dat er noch van kleerborstels, noch van schoensmouters spraak is, en dat jan Ghysels zaliger ongetwijfeld het stof van zijn hoed zal gevaagd hebben, met er eens zijn mouw over te strijken, eer hij naar Leeuw ter hoogmisse trok. Op de slaapkamers, noch waschtafeltjes, noch waterbekken, en niets dat denken doet aan zeep of reukwerk. Ja, 't waren schamele menschen, of minstens zij schijnen 't, maar wie weet, misschien waanden of wisten zij zich, en werkelijk waren zij mogelijks de gelukkigste menschen van de wereld! Alles is immers relatief. Bij de reconstructie van de volksgeschiedenis kan geen enkel bouwsteen te smal, te dik of te labberbottig zijn, en alles wat men eenigszins kan benuttigen moet nauwkeurig bekeken en met zorg vertimmerd worden. Een woord dus over de gezonde opvatiing van het leven. Meestendeels worden onze voorouders door de Heden van dezen tijd aanzien als domme kinkels. Waarom? Omclat zij niet met den spoortrein konden reizen, omdat zij zelden hun dorp verlieten en de gazet niet lazen, enz. enz. Welnu, wij hechten vandaag veel te veel prijs aan al die kleine zaken ,die precies geen rijke bronnen van gezonde wetenschap zijn. Dat die brave lieden niet zeer veel op school hadden geleerd, geven wij graag toe. Hun scholen waren dunnekes gezaaid en in eerste wording. Maar dat zij juist daarom des te meer bij ondervinding en door opmerkzaamheid wisten, kan ook waar zijn. Op onze dagen van vooruitgang en schoolgeleerdheid is de wijsheid meestal een soort van opeenstapeling van begrippen :van allerlei aard, kaliber en oorsprong, maar geen levenswijsheid. Die kennis van zaken hebben zullen u zeggen, dat er een oneindig verschil is tusschen geleerdheid en verstand. ja, meer nog: er zijn mensellen op de wereld die verstandig gebleven zijn, omdat zij weinig ter

27 school zijn geweest, terwijl ik ook Heden ken die dom geworden· zijn, dank zij een ijdel en prullig onderwijs. Het ware hier zeker misplaatst over die stelling breeder uit te· weiden. Een enkele zijde van het vraagstuk willen wij echter aan ... roeren. Vanwaar komen onze Vlaamsche spreekwoorden? Van waar vandaan komen ons die eenvoudige en bevattelijke voorschriften van wijsheid en deugd, die onweerlegbare gezegden door de levenservaring der voorvaderen bekrachtigd? Hier bedoelen wij vooral die kernachtige, zakelijke waarheden .die door hun kortheid, .hun klanken woordspeling alle lange redeneeringen in waarde en overtuigingskracht te boven gaan. Hoe heette nu weerom de eigenaardige man,die eens zegde dat een ongeleerde boer ,in zijn spreekwoorden," soms meer wijsheid bezit dan de zeven Wijzen van Griekenland te zamen? Oè som van levenservaring, die door de vele geslachten werd verzameld, vindt daarom haren neerslag in al die pittige uitspraken,, die onze voorouders in hun wondere-scheppingskracht hebben uit~ aevonden en nagelaten, welke, meest ongeschreven en ongedrukt, b •• van vader tot zoon en van moeder tot dochter ZIJn overgegaan. Bemerken wij daarbij dat vele spreekwijzen, - hier bedoE:len wij de geleerde, de deftigste die eigenlijk van edele wijsheid zijn veelal bij onze voorouders uit de klassieke beschaving en vooral uit het Christendom komen. Onze oude dorpspastoors, die de spreuken van Salomon van buiten kenden, herhaalden ze dikwijls op den kansel, omdat zij wel wisten, dat de wijsheid van het volk zich het liefst uit in dezen simpelen vorm, en dat die zegswijze in karige woorden ook meest vat heeft op hun brein en er een prente op slaat die er nooit uit verdwijnt. Gedeeltelijk kan die oude traditie van spreekwoorden te scheppen wel uit de kerken komen. Wij zeggen gedeeltelijk. want buiten de klassieke formulPs bestaat er een heel deel spreekwoordenerfgoed, dat ons de gansche zedegeschiedenis van het volk weergeeft, zijn scherpen blik, zijn gezonde levensopvatting, zijn praktischen zin, zijn levenslust en ook zijn spotgeest. Dat er veel spreekwoorden aan bijbelwijsheid of geestelijke zaken ontleend zijn, kan wel eens bewezen worden, door de volgende korte Bpreuken. Men zegt b.v. zoo arm als Job, terwijl men ook spreekt van den rijken vrek. Is er een die niet gemakkelijk te overtuigen is,. hij is van St· Thomas' volk. Van anderen zegt men 't is gelijk het kàl/ van Mozes en vaart een dompelaar sJecht : het lot valt weer op


-

28

29

jonas. Een nietsweerd heet een judas, een bejaarde maagd zit in Ste-Anna's schapraai en manzieke meisjes gaan naar 't klooster van St-Ariaan, waar twee paar schoenen onder 't bedde staan.

zen eten geen dagen ». « Een geruste conscientie is beter dan goed.>> « Biechten zonder berouw, Minnen zonder trouw En bidden zonder innigheid : 't Is al verloren arrebeid. » Het gebeurt weleens dat twee spreekwoorden met elkander in strijd staan, als zij b. v. het gevolg zijn van waarnemingen m verschillende gevallen. Soms ook verdraait de humor de· schoonste spreuken, wat wijst op de wispelturigheid maar meer nog op de dartelheid dier menschen. «Elk voor zijn eigen,en God voor a11en,zei de boer, en hij zag zijn vrouw verzuipen zonder een hand uit te steken». Het midden waarin zij leefden was zóó ongekunsteld, en daar .. om is 't meest van een koe of een kalf, van een hond of een peerd of van een nummer uit de boeren gereedschap, dat zij het in hun spreekwijzen hebben. Zij spreken van «oude koeien uit de gracht te halen» van «den put te vullen als 't kalf verdronken. is» van «de kat in den kelder niet te kweeken», van te «kijken lijk een hond op een zieke koe», van «geen katten in zakken te koopen:., en als zij 's avonds van 't veld komen, na 'n heelen dag regen, zijn ze nat «als 'n waterhond». Is er wat ergs gebeurd, zij zeggen «men kan weJ Jeven met een dood verken, maar niet met 'n doode vrouw», en komt er ergens een wiestergaai voorbij zij heeten hem «een vergulden ezel». Is iemand erg ziek, «'t is een vogel voor de kat», en is er hier of daar een huisgezin zonder kinderen, «z'en hebben noch kind noch kraai». Is er iemand in ruzie met'een gebuur, zij raden : «procedeert ge voor een koe, ge legt er een paard aan toe» en bekomt een ~elukzak een onverdiend voordeeJ :«de ezels dragen de haver, maar de paarden eten ze>>. Zij spreken van ceen hond in een kegelspel», van «rood te worden gelijk een haan», van «de kat die te choore gaat» en als er van iet gesproken wordt waar niemand precies het fijn van weet, «'t is meer dan één koe die blare heeb. Komt het er op aan van geven, «'t is vandaag een koe en morgen een paard». Spreken de ouders van heel ernstige zaken, dan komt de boerin heel wijsgeerig zeggen «dat de beste peerdèn op stal bezocht wor-

In de gesproken overleveringen die van geslacht tot geslacht herbloeien, leeren wij de gebreken der menschen paddemoedernaakt bek ij ken, den evenaaste bezien met een nuchter oog, en ook met een zeker wantrouwen. «In den nood leert men zijn vrienden kennen» is een woord dat op de verstafgelegen eeuwen slaat. Uit dit spreekwoord sproot dan ook het bekende «klagers hebben geen vrienden», terwijl de volkshumor daaruit weer afleidde cklagers hebben geen nood», maar de tegenstelling vond daarop weeral een boffers hebben geen brood». In hun tevredenheid en eenvoudige levenswijze badden de schrandere vinders weldra het kort gedicht gesmeed : «Alle dingen kan men dragen, uitgenomen goede dagen.» Die waarheid werd door iedereen aangenomen, hoewel het onbekommerd volk en vooral het Vlaamsche volk duchtig kermis kon vieren. Wellicht hadden zij het best de gevolgen er van geleerd op dusdanige avonturen, doch zij troostten zich alweer met het oude «een kermis is een geeseJing waard.» Wie heeft niet opgemerkt, dat ongeleerde lieden dikwijls het meest spreekwoorden bezigen in hun gesprekken die er bijwijlen meê aaneengedriegd zijn? Diezelfde rnenschen laten zich ook gewoonlijk door de vingerwijzingen der spreekwoorden geleiden; en daaruit spruit in vele gevaJlen hunne bekende stijfhoofdigheid. Heel hun psychologie kan men lezen in hun spreekwoorden: hun scheppingskracht, hun weidsche verbeelding, hun doorzicht, hun schranderheid, hun ruwheid soms en vaak hun doortraptheid; maar daarom behoort men die spreekwijzen op te vangen in hun dialectische eigenaardigheden.met hun wrange vormen en kleuren.«Onbekend is onbemind» en « 't hemdeken is nader dan 't rokje ». zoo uitte zich hun egoïsme. Oploopend van aard en grof, gingen zij er soms «met vuile voeten door» en «Hepen niet zelden buiten de schreef,. Dat wil nu precies niet zeggent dat zij slecht van aard waren. Oeenszins! Wij vinden ze gewoonlijk bezield met de beste gevoeiens; ze waren dienstvaardig en behulpzaam, herbergzaam en medelijdend en in den grond hartelijk en vonden altijd troost, ja zelfs 1n de lastigste omstandigheden. c:God leeft die 't al geeft en de mui·


-

30

-

·den», en de boer die altijd «Op zijn pooten valt gelijk de katten» voegt er bij «Zulk een ei, zulk een:kieken» ,ofwel hij praat zoo wat .dubbelzinnig van «kalverliefde», terwijl jan de koeh:~r, in den hoek van den haard, in zijn eigen zegt : «men kan nooit weten hoe een ·koe een haas vangb>. Ondertusschen komt Klaas de knaap binnen, een doorsneê-Lottenaar, die htel die conversatie schijnt gehoord te -hebben en roept den boer toe: «Pachter, ge zijt gij altijd van 't zelfde gedacht van de pachteres.» Maar zij wil het laatste woord hebben ·en zegt al lachende : «Die bij den hond slaapt, krijgt ook van zijn vlooien.» Maar niet alleen van de dieren, ook van al het ander dat men op ·een boerenhof vindt, is hun mond vol. Zij spreken van «zeven wielen aan een wagen», van «de peerden voor den wagen niet te spannen», van «met zijn gat in de bot~:r vallen», en dat «de stoutste wezels de beste eieren zuipen», dat« ongelegde eieren onzekere kiekens zijn», dat men geen water met een mahd kan putten», «dat een oude boom niet wil verplant worden» dat <<de krul van den steert 't fatsoen van den hond is» en klaagt grootmoeder over heur stijve beenen, ze troosten met te zeggen «Krakende wagens loopen het langst. In al die eigenaardige volksgezegden ontwaart men, zij mogen de deugden of de gebreken der menschen afspiegelen, de nuchterheid en den scherpen blik onzer vnorouders. Zij waren noch geleerden noch denkers; maar zij had~.ien gezond verstand en begrepen de kunst om op te merken en waar te nemen :zij hadden kijkers. OnLe halve geleerden van vandaag, integendeel, hebben noch voo!"ouders noch overleveringen. Zij schijnen meestal als uit de de lucht gevallen. Zij rijden te paard op een participe passé of dan'Sen een fox-trot op een vierkantswortel. Zij behaoren noch tot de groote stad, noch tot gelijk welk landschap. Waanwijzen zijn het, wier zedelijk bestaan nergens geen vezels in den ondergrond van het leven heeft zitten en die in alles gehoorzamen aan eenige koffiehuls-theorieën. Bn als de Brabantsche boerenfamilie 's avonds bij het spokkerende roeten keerske bijeen zat, dan zagen ouderen en kinderen heel de geschiedenis hunner eigen famiJie in eigen omgeving opnieuw plaats nemen. Dan zagen zij grootvader en oudvader als 't ware in levende lijv·e voor hen verschijnen. Dan ook werden de oudesprookjes er. zeisels verteld, en grootmoeder zong er liedjes uit haar jeugd

-

31

in die oude klank- en kleurvolle taal, die hedendaags een waar arbeidsveld geworden is voor folkloristen, letterkundigen en. taalgeleerden, hun achterkleinkozijntjes, welke er diamanten in vinden en t~r naar watertande1~ als uitgehongerde keffertjes naar een stukje spek. Wij wezen reeds op de karaktertrekken der eerste Lotbewoners en gewaagden daarenboven van de geloofszendeHngen Livinus en Goorik. Eerst nadat zij van nomadenvolk tot vaste bewoners waren vooruitgegaan kunnen wij van het eigenlijke Lot spreken. ·Na langen tijd rondgezworven te hebben begonnen zij den grond te bebouwen of beter nog weiland te scheppen, want, naar ons bescheiden oordeel, waren zij oorspronkelijk meer veetelers dan landbouwers. Die bebouwing van den grond stond evenwel nog in de kinderschoenen, en de weide en het veen, de heide en het bosch bleven lang in het bezit der gemeenschap. Denken wij aan de benamingen beversbeemd, broek en buitenplas. Later toen het privaatbezit was ingetreden, staat de onverdeelbaarheid nog steeds op den voorgrond. Waartoe ook dient het ver·· deel en van den grond. Overal is er gelegenheid om een lapje grond te vinden, voor die het bewerken wil. De oudste zonen en dochters, die het vadererf verlaten, worden tevreden gesteld met huisraad, vee of anderszins, en de hoeve, het heem wordt voor de familie behouden in den jongsten telg (l). Oorspronkelijk maakten die menschen eigenlijk zelf wat zij voor het dagelijksch gebruik van doen hadden. Van ambachtslui is er schier geen spraak. Wat later doen zij heel schuchter hun eerste verschijning en blijven lang.zeer lang, vooral in dorpen, van kleinen tel. Onder de eigenlijke ambachtslieden, is de kleermaker het meest in aanzien en bovendien mag hij op de hoeve, toen hij aldaar aan het werk is, met het boerengezin aan dezelfde tah:l eten, wat b.v. nid het geval is met den wever of den vilder.Uit een oude Litnburgsche spreekwijze verneemt men dat zij van den kleermaker zegden: «de snijder is een mensch». Verders nog~: «~Is hij met de andere menschen uit de kerk komt» ,alsof de wever b.v. geen mensch ware. Maar de behoeften aan ambachtsmans wordt altengskeus grooter. Weldra moet men zadelmakers of sadeleers hebben, wanthoe anders kan men reizen dan te paard ? De garee!makers en radema1

(1) Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 6. 7.


-

32

kers worden met den dag talrijker. Dat er ook messernakers waren leeren wij uit de Leeuwsche geslachtsnamen Demesmaecker, Mesmaeekers en Srnesmaekers. Er waren ook moldersen slagmulders, ketetaers en ketelbuiters en te Lot zelf woonde in 1514 Vrank de ploegmaecker. Joos de Cuyper was er in vo1le figuur in de vijftiende eeuw en Claes die men he~t deegdemaecker was gehuwd met de dochter van jan Pottiers, die eigenlijk een pottenbakker wa~, waarvan ook de naam de Potter voortkomt. Men vond er lijnenwevers, soms hantwevers geheeten, ook wagenaars, L~ydekkers, v/eesclzouwers, seeldrayers, keergieters, beckers, tappers, colenbranders, vettewariers en Peter de hoefsmid. Bemerken wij dat al die ambachtslui tevens den boerenstiel beoefenden, want te Lot waren er bijlange geen gilden of ambachten gelijk te Halle of te Brussel, waar al de personen die een zelfden stiel deden, in bonden vereenigd waren, en hun hoofdman of deken bezaten. In de steden trof men allerlei bekwame werklieden aan,die met naam en faam in de streek bekend stonden: men sprak er van een meester-brieder (meester der brouwers), een meester-handschoenmaker, van meesters barbiers, -pruikenmakers, -korvers, -tegelbakkers, -coussemakers, -pelletiers, ¡en zelf van een polleviedraaier (l). Te Lot was iedereen daarenboven nog boer, bewerkte zijn stukje land, waarop hij een koe of een schaap en een verken hield. Tot de koster en de pastoor toe en zelfs de kasteelheeren hielden zich bezig met den zaligen akkerbouw, en gaven alzoo het goed voorbeeld. Iedereen trok zooveel hij maar kon uit den rijkdom, dien God in de natuur had neergelegd, voor die hem maar zoeken wil in den vei en grond en deopene lucht, waar 't zonneken door zijpelt. Op elke bladzijde der oude oorkonden vallen onze oogen op priesters, die land huren of bezitten en er de vruchten van in de schuur steken. Dit vooral in de geslachten Van Volsem, Van Catsem, Appeltnans, de Pape, Ohysels, Crispiels en Tienpenninck. Wat zonderlinge naam, nietwaar ? Tienpenninck f En toch niet raarder dan Schimmelpenninck, Wispenninck of kortweg Penninckx. Te Brugge was er wel een Martinas Tweeschellinck, te Vollezeele een jacob Thienpont en te Amsterdam een Fra~s Oryptenduit. (I) Daaruit valt Bcht te besluiten dat cle stad:sliedtn ook al hooge hielen aan hun schoenen droegen.

i! i!~ !:

•

~

:


-

'I

:I

'l (~

f

f

~¡

~

~ 1

l

I

'

I~ J

~L I,

I!

I '

I

33

Wij, menschen van de twintigste eeuw, die gewoon zijn aan de nieuwe zeden en de hyper-moderne gebruiken van onzen tijd, kunnen ons niet makkelijk inbeelden hoe zekere bedieningen en ambachten door de tijden heen van hun waardigheid verloren, minefens in het oog van de menschen, als ik het zoo noemen mag, terwijl alweer andere in aanzien en eere toenamen en zelfs de hoogste sporten der maatschappelijke ladder bereikten. Weinig arbeiders stonden vroeger (vooral ln de t5e en t6e eeuw), op den buiten ten minste, op hoogeren rang dan de wagenmakers, gareelmakers, rademakers en zadelmakers. Zien wij niet dat de .ionen van speekhoutmakers (die zich dus onledig hielden met een on. derdeel van het wagenrad) trouwden met de rijkste boerendochters van het dorp, die verscheidene bunders erf in hun bezit hadden ? Zien wij niet dat de ra~emakers een marmeren zerk bekomen in het hooge l{oor der kerk ? Waren verscheidene Van Cutsems van Leeuw, welhebbende boerenzonen, geen simpele zadelmakers? En wie zou het ook verwonderen? Toen waren er geen fabrikanten van moto's, limousines enz. en alles moest aartsvaderlijk met paard en koe vervoerd worden, zoowel een vet verken als mijnheer van het kasteel in hoogsteigen persoon. Ook had iedereen, die zich eenigszins wilde voordoen als tot een bevoorrechten stand behoorend, den rijtuigmaker en den gareelmaker van doen. Zoo was het ook met den paardesmid, hoe zwart hij er ook uit zag. Hij hield er zijn smis op, een der zeldzame plaatsen die ietwat weg had van een werkhuis. Ook stond zij overal aan den hoek van een viersprong ten gerieve van alleman. De smeden zelf waren heel de streek door bekend en meestal onder den eenvoudigen naam van smid of smet; en waren er twee in 't dorp dan heette de eene Wauters de smid en de andere Pie de smid, evenals de schoolmeesters. Het ging er van Meester De Blander en Meester Cafmeyer. Wie zou het nog verwonderen dan, dat de geslachtsnamen De Smet, De Backer, De Meester onder de meestverspreide Nederlandsche familienamen gerekend worden? Evenzoo was het gelegen met de kleer¡ en schoenmakers. De kleermakers heette men ook snijders maar veelal sceppers (1) 1 omdat zij evenals de Schepper van hemel en aarde, hoewel maar in het kleine, den man wisten te scheppen naar het evenbeeld van een (l) Kiliaan: Schejptr, LOT

3.


34

-

fatsoenlijk modelmensch. Zij waren het, - en zet er ook de blek· makers bij, die van een lompe vlegel een jan Kallebas of een snoeshaan konden maken, en een kale madam konden herscheppen tot een knappe kermispop. Daarom waren zij ambachtslui van gewicht en aanzien. . Vandaag is de stiel vervallen. Iedereen pronkt en praalt en zet eenhoogeborst met het werk van den kleermaker, elkeen ploegt met een anders kalf, terwijl men met minachting nederziet op den vakman, eigenlijk den kunstenaar, die ons toelaat met zooveel verwaandheid den jan uit te hangen, Wat zijn de menschen van vandaag toch inkonsekwente scherminkels! Het is toch maar een snijder, zegt men, terwijl men vol eerbied staat voor den onbenulligen doch vetbetaalden rekenplichtige van het solferstekjesfabriek of voor den oliedommen bestuurder van een groot drinkhuis. En dat het nog maar de kalverige menschen alleen waren, die zulke oorc deel en vellen, maar helaas ! zóó redeneeren ook de me~ste onzer intellectualisten. Ook zoo met den koster. De kerkkosters werden eertijds verkozen onder de deftigste, verstandigste en knapste lieden van een heele parochie, en meestendeels waren de overheden nog verplicht den nieuwen koster elders te gaan opzoeken, bij gebrek aan knappe personen op het dorp zelf. Overigens waren de kosters gewoonlijk belast met het onderwijs der jeugd, en nog met heel het materieel bestuur der kerk en het beheer van al die uitgestrekte kerkgoederen, minstens voor de Revolutie van 1793, het ontvangen der pachten en het toezicht over landerijen, weiden en bosschen. En schrijven dat zij konden. Oprecht meesters en kunstenaren in schoonschrift. Wat de custerije van Lot in het bijzonder betreft, had zij een bijzonder inkomen van twaalf dagwand op den Drinkelinck, waarin de kapelrije van Onze Lieve-Vrouw van Ruisbroek eèn deel bezat. Daarbij nog een bunder in dezelfde omgeving kott, bij de Bettestrae .. te, m~t nog eenige andere stukken op het veld genaamd Meere (Meerveld), enz., enz. De koster van Lot was gehouden den eed van onderdanigheid en getrouwheid af te leggen. Hij moest alle weken, 's ZaterdagH, de kapellevensters, de muren, het altaar «affledderen», alle Zater .. dagen water halen, «om weywater te weyen» en 's Zondags na de weyding den steenen weywaterback kuischen. Verders zorg dragen

-

35

-

voor de missekleeren, het lijnwaad, het was, den wijn en het misbrood, de keersen ontsteken en uitdoen en de kapel sluiten. Verders, de misse devotelijk dienen en na het officie alles opvouwen •n wegsluiten, de altaarkleederen veranfleren volgens den tijd, de kapel «paleeren» voor de feestdagen, 's avonds te voren luiden, alles nettekens onderhouden en het koperwerk «schuren~. Eindelijk in het onweder de klok luiden (1). Na de woelingen der XVIe eeuw, bleef de bediening. van den kor;ter te Lot een heelen tijd vervallen, en de patronen (heeren dus, -(~;als bestuurders der fabrique» : zoo lezen wij) trokken gewoonlijk zelf de voordeel en der kosterij .li jacob van Cutsemfilius Joos, die tevens pachter was van het winhof, (2) bediende de kosterij, toen de beeldstormers binnen Lot vielen (3). Onder het beheer der heeren Bretel (zie verder), vinden wij als koster zekeren Petrus /onckbloet, die eigenlijk maar den dienst van koster uitoefent en er geenszins de voordeelen van optrekt. In het visietboek van den heer Deken van Leeuw over de kapel van Lot staat te le:ten : est ibidem custodia et non custos. Petrus jonckbloet overleden zijnde, den 30 Oct. 1719, zoo werd Petrus De Pauw in zijn plaats aangesteld. Deze was een mindirjarige zoon van jan De Pauw, die eigenlijk de bediening zelf uit-oefende. In onze verlichte twintigste eeuw zijn het vooral de brouwers en de dokters die op de bovenste sporten van de maatschappelijke Iad·der geklommen zijn. Voor een paar honderd jaar brouwde alleman, ·en dat de stiel van doktoor toen in klein aanzien was, weet iedereen. Er bestonden, wel is waar, vooral te Brussel en te HaiJe, brouwers die geen boeren waren, ja zelfs meesters-brouwers, maar de brouwersstiel was niet uitgegroeid tot een machtige uitba.ting van een onzer lage driften. De dokters, zij, vooral ten platten

(I) Oudtijds luidde men inderdaad de klok tijdens een onweder, alsof het celuid den donder moest verdooven. In September 1911 sliep ik te Lucerne ·(Zwitserland), in Hûtel dtt Norit. 's Nachts kwam een vree1\elijk onweer op en al de klokken van al de kerken luidden meer dan een uur aan een stuk. Eigen ondervinding. (2) Dub pachter van \Volfshagen. (3) Den 28 Augustus 1006.


-

36

Kapelanijen

-

lande, waren meestal gewone menschen, die 't moesten doen met eksteroogen te snijden, lavementen te zetten en de boeren den baard af te doen, in den wetkeiijken zin van het woord. Een schrijver van dien tijd heet de geneeskunde de school der gissingen en niets is waarachtiger, voegt hij er bij, dan de klakkeloosbeid baret grondregels. Sedert dien tijd is zij eigenlijk wat vooruitgegaan. Nog een paar woordjes, om dit kapittel te sluiten. Wij hebben reeds gezien, dat de haardsteden der Lotsche bevolking alleszins primitief waren en dat de huizen gewoonlijk gedekt waren met strooi. Deze strooien daken waren voorat gezocht door den ooievaar, den watervogel, die te Lot, ook tengevolge van de vochtige beemden, een zeer gepast verblijf had gevonden. Geen wonder, of was er te Lot een oude herberg met uithangbord: In den Ovare. De Leeuwen aar Thomas van Cantimpré ( 1201-1271), noemt dien steltlooper, wit van kleur, met wat zwart op de vleugels, een rooden snavel en een kort afgerenden staart «de vriend van den mensch )) en het zinnebeeld van de huwelijkstrouw. Sinds. jaren is de ooievaar uit de streek verdwenen en met hem veel van echteliike verknochtheid. De strooien daken waren, van een anderen kant, [een bestendig: brandgevaar, dat nog vergroot was ten gevolge der zooeven genoemde ooivaarsnesten, samengesteld uit takken en dikwijls boven op de schouwen geplaatst. Een ander gedachtenis aan den ooievaar vinden wij in den te Lot bekenden familienaam Odevaere. Het volksonderwijs werd te Lot niet geg~ven: De kleine Lottenaars moesten naar Leeuw naar de school. Over de inriehting dier primitieve scholen xijn de oorkonden uiterst zeldzaam. Dit spruit voo1 al hieruit dat het onderwiis vooral in de handen van bijzonderen was, wier geschriften meestal verloren gingen. In een oud schrijfboekje van 1772, toebehoord hebbende aan Meester Cafmeyer van Leeuw, vinden wij het volgende rekenkundig vraagstuk, dat ons toch een half gedacht geeft van de didactiek van dien tijd: « In eenen boomgaard staan 217 appel hoornen. Eiken appelboom heeft 32 takken. Op eiken tak staan 3 nesten. In ieder nest wonen twee musschen. Ieder musch heeft 8 jongen. Elk jong heeft 7 eieren. Hoeveel eieren zijn er in dien boomgaard ?•

11111

I

Te Laeckt of Lot bestonden al vroeg twee kapelanijen, de eerste reeds genoemd, namelijk de kapelanij van Onze Lieve Vrouw van Laeckt en de tweede, te weten decastrale kapelrije van Wolj~hagen, dus afhankelijk van het kasteel van Wolfshagen en eigenlijk toegewijd aan de H.H. Drie Koningen. Beide kapelnijen behoorden toe aan denzelfden bezitter. Dus één enkele eigenlijke kapel (van autstijden gesticht ende gebaat), met de goederen van twte diversche (verscheidene) kapelnijen. Meer nog. Later, te weten in den loop de XV Ie eeuw ,bouwde men er nog een hospitaal, dat in 1569 steeds in volle wezen was en bekend stond onder den naam van Qasthuyse van Laeckt, waarover verder nader bescheid. Hier dlent voorafgaandelijk opgemerkt, dat er te onderscheiden valt tusschen in hout en steen gebouwde kapellen, voorzien van een kapelaan en bloote kapelnijen, die enkel maar beneficiën zijn, bestaande uit landerijen en belast met eenige missen of loven. In latere tijden werden deze beneficiën betiteld met den naam van cantuarire (1). De kapel van Onze Lieve Vrouw van Lot was een wezenlijk in mortel en steen ~emetste kapel, met twee beneficiën. In Latijniche stukken vinden wij gansch onderscheidenlijk : Capellania in vocatione beati Marice Virginis in sacello de Laeck, et secunda capellania sanctorum trium Regurn Castra/i de Wolfsh.agen. Een oud afschrift van Registrum visitationibas Episcoporum {acfis in Laect snb;acente cameraco bivat : 1°. Capellania in Laect. 2•. Capellania in La1ct, Domini Petri Appelrnans. (Dus hier de naam van den beniffciant).

(}) J. La1n111. Introduetion à l'histoire pa.roissia.le du Diocèse de Malines. p.4IS. •


-

38

-

Bezitters

In een dusdanig boek van lateren tijd, doch ongetwijfeld weer van de XVIe eeuw, vermits Laect nog onder de Dekenij Halle vermeld staat, (dus vóór de inrichting van het Aartsbisdom Mechelen) staat duidelijk te lezen : 0 / , Capellania in capella de Laeckt. 2°. Capellania altera, ibidem. Hier is geen misverstand mogelijk. Er waren twee kapellen te Lot, die, zooals in 1719, nog vermeld worden onder de benamingen van: 1°. de Cape/rij van Onze Lieve Vrouwe van Laeckt. 2°. de capelle castrael van de dry Coninghen,. van Wolfshagen tsaemen geüniert in de voorsereven capel.le . .

hebben reeds gezien dat Daniel Wanghe de stichter van de kapel te Lot is geweest, en dat hij in 1238 de tienden van Leeuw wegschonk aan het onlangs opgericht klooster van 's Hertogendaal ( Valduc). Naar den tekst van Orammaye was het Hendrik II, Hertog van Brabant, oudste zoon van Hendrik I, die den Heer die belofte had gedaan en daarover gebeden gestort, mocht hij kinderen werven bij zijn vrouw. In 1233 wezenlijk een dochter met name Margareta gekregen hebbende, liet hij 's Hertogendaal optimmeren. Daarom ook itaat van hem te lezen : Laudamus votum Henri ei ducis et quod fi .. liam vix natam cenobio vallis ducis inclusit ibi Deo famulaturam. Daneel van \Vanghe (of Wange) was de zoon van Egied. Hij had ook een broeder Paridoen van Wanghe gebeeten, en daarenboven verscheidene zusters. Zijn andere broeder Hendrik van Wanghe zou te Weeringen gestreden met Hertog jan den Overwinnaar (1) . Wanghe was eertijds een der pairschappen van het Graafschap Namen en is thans een dorp der huidige provincie Luik, in de nabijheid van Landen. Grammaye (Vilvordia,foi.29, 1) spreekt van Franco van Wanahe over bet jaar 1260 en vermeldt insgelijks Wolfshagen over 1253 (fol. 34, l). In 1275 schonken de van Wanghe's, die eigenlijk te Kraainero woonden, aan de kerk van Grimbergen, twee bunders en een gemet lands, als stichting van het jaargetijde huns vaders (2). Oe schrijver der Geschiedenis van Sterrebeek vermeldt nog, op blz. 260, de heerlijkheid van Wolfsbagen, die hij bij vergissing denkt Wij

•• •••••••• •• r

\l) A. vVauters .. Histoire des cnvirons de BruxellesJ II hz. 280. (2) Sterrebeek. Hi&toire du village, etc. UitgaYe deP Brabantsche Folklore. bz. 321~


-

-

40

te Hutdenberg (1) te mogen plaatsen (hof te Wolfshagen), op het einde der XJVe eeuw, toebehoorende aan Boudewyn van Fonteynes, wiens vrouw Maria van Wolfshagen heette (Zie verder) (2). In het oud register staat te lezen : De familie van de voorserevene heeren van Wanghe, uitgestorven synde oft andersints per donatie oft suceessie is 't lant van gaesbeke gecoromen aen de kinderen van den hertog van Brabant. Men gelooft gesuccedeert te syn in de baronie van Gaesbeke Henricus van Heerstal, derden soon van den hertogh, broeder van Henricus den tweeden en van godevaert van Loven, heer van Loven en Leeuw/ lant van gaesbeke / weleken Hen. ricus, baron van gaesbeke achtergelaeten heeft een en soon genaempt, naer synen naem Henricus van Heerstal, lesien baron van gaesb~­ kejvansynillustrefamilie/, diegestorven is in 1312, aen wien dochteren alleen syn overbleven, waervan men bevint eene getitu~ leert Maria van Gaesbeke, vrouwe van Wolfshagen, getrout met Arnoldus van Heelbeke, welcke Maria sterft in 1323 achterlaetenàe verschillende kinderen. In Davidis Lindemans. Tenermmunda libri tres. Lib. liJ cap. lil 278, lazen wij van uxorem duxit filiam Atnoldi de Heembe/ce domini de Woljshaeghe in ditione Ghaesbecana. En Wauters zelf, ge· woonlijk goed ingelicht, heet Arnold van Heelbeke Arnoul van der Vloljshaglze (3). Deze Arnold, ridder, heer van den hertog van Brabant, diende zijn meester in den oorlog tusschcn Engeland en Frankrijk 1338(4). Zijn zoon, insgelijks Arnold geheeten, trouwde met Adelheid 's Herhendrlcx (naar A. Wauters en ook volgens het meergenoemd register). de Raadt geeft melding van fan van Stalle, die tevens heer van Heelbeke was en die te Basweiier werd krijgsgevangen genomen in 1374. Wiltem Tserhendricx eveneens strijdende te Basweiier (1} Niet alleen te H1tld11,berg maar nog te Kessel, bij Leuven, bestond een hterUjklt1id te1~ Wolf~ltagen. alsook in Overijssel in het zoogenaamde llasselterblok, niet ver van de stad Hasselt rn Zu•oller.skers}1l, dat H"oljshage1~ heet (Overijselsche Almanak, 1849. blz. 144). (2) A. \Vauters, sprekende van de heeren van \Vanghe, gewaagt tevens van Leo, zoon van den kastelein van Brussel, die een tiende verhief te Sint-Pieters-Leeuw (1238). Bijgevolg was die Leo een der leenmannen van Daneel van

Wanght. (3) A. \Vautert. Histoire des environs de Bruxelles, tomc I, (4) de Raadt. Sceaux armoriés, t. II. p. 59.

r• ie.

41

onder de banier van den heer van Gaasbeek werd er krijgsgevangen genomen. Arnold van Heelbeke, voornoemd, deed in 1340 het verhef van zijn leen te Wolfshagen aan den heer van Hornes, baron van Gaasbeek (1). De vrouwe van Wolfshagen, Adelheid, stierf in 1345 .en liet een eenige dochter na, namelijk Maria van Hellebeke. Deze Maria van Hellebeke, vrouw van Wolfshagen, trouwde i~ 1384 met Boudewyn van Hennin, heer van Fonteynes, Sebourg, waarvan de Raadt vertelt (2), dat de stad Nijvel hem de onkosten betaalde, wegens het aandeel dat hij genomen had, met den Hertog van Brabant, in den oorlog tegen den Graaf van Vlaanderen (1356). Dezelfde Boudewyn was eveneens krijgsgevangene geweest ie Basweiier (3). Men spreekt van 't goet van Fonteynes, in nr 95§0 der Schepenboèken van Ruisbroek (4) en noemt het, in 1407 (5), de goederen van jonteynys, die nu tertyt hout (houdt) jan Tserclaes ». MeehUldis van Hennin, van Fonteynes en van Wolfshagen hun dochter, trouwde met fan du Silly, heer van Risoir en Bernissart, ridder, die aldus heer van Wolfshagen werd. Zij verkochten in 1460, den 6 September, hun goed te Wolfshagen aan Meester Ambrosius van Dynter, die getrouwd was met Catharina Coels, zuster van den deken van Halle. Arobroos van Dynter was burggraaf van Dormael, heer van Ten Broeck (SintKwintens-Lennick) en broeder van :den geschiedschrijver Edmonti van Dynter. De dochter van Ambroos van Dynter en Catrien Coels, Catelyne van Dynter geheeten, trouwde met Zegher van Ophem, schepen van Brussel en baljuw van Gaesbeek in 1461. (A. Wauters), (6). Zij {1) Amold van Helbeke- staat als broeder in het Gulden boek van het broe• derschap van 0. L. Vrouw van Halle, op fol. !9. , ·(2) Scea.ux armoriés. I, p. 458. (3) Men spreekt ook van Bartd1tin de Fot~taittes in de baljuwrekeningen van Halle, uitge,evendoor En,est Mattltieu. Souvenirs inédites de la 'rille de Hal, p. 54. Hij ZQU namelijk naar Feluy zijn geweest op laRt van den baljuw van Benegouw. (4) Archief van het Koninkrijk. (5) l!ttde dit~ 'iit gi,te imu. doe meH scnej MCCCC e11cie f'11; na costrwme snoijs van GtJtnefike. (Naar de tijdrekening van het bisdom Ka:nerijk). (6) De van Ophems zijn een groot Brabantsch geslacht. Het krielt alhier van goederen, hoven en leenen die zij bezeten hebben: .. Opium t1 Brusseghem : het


-

42

overleed den 18 Augustus 1474 en werd in de kerk van Oudenaken begraven. Hun Jeen van Wolfshagen ging over op hun zoon jan van Ophem, die den 23 November 1481 in den echt trad met Catelyne van de Werve. Van dit huwelijk kennen wij de volgende kinderen: jan van Ophem. Hendrik van Ophem. Miehiel van Ophem. Catelyne van Ophem. Hendrik, de oudste was het, die heer van Wolfshagen werd op den 7 Meert 1493, door het afsterven van zijn vader. Hij deed de leenverheffing den 24 Mei 1494. Twee jaar later, in 1496, werd het hof van Wolfshagen alweer verkocht aan Pietervan Walincourt, zoon van Jan, spijsmeester van den Hertog van Burgondië. Pieter was door zijn huwelijk met !sabel/a de Cerj, dochter van jan, tevens heer van t Hagedoorn geworden. Uit dit huweJijk werd geborenjan van Walincourt, in 1502, den 1 Februari heer van Wolfshagen geworden, door het afsterven zijns vaders. jans zuster, Adriana van Walincourt, die de tweede vrouw was van fan Salmier werd op hare beurt Vrouw van Wolfshagen (1 ). Uit dit tweede huwelijk van Adriana met jan Salmier, sproten drie kinderen waaronder : Pieter Sa/mier, ridder, heer van Brumage (2). Hij deed het verhef der heerlijkheid van Wolfshagen den 25 Sept. 1544 (3). Pieter huwde eerst Louisa van Landasen vervoJgeni, in 11570, Margaretil van Berghes, gezegd van Grimbergen, Malève, Orbais, enz. Margareta werd Vrouw van Wolfshagen door het :afsterven van Adriana van Walin court, haar moeder. jan Salmier, heer van Brumage, baron van Bouvignies, gehuwd met Margareta Ie Poivre, in 1579, droeg ook den titel van Wolfshagen, doch Adriana verkocht, op 14 juli 1595, haar Goed te Wolfshagen aan josina van Ranst, weduwe van Lucas: van der Cleehof te Op/tem (SRv~~#lt-em),· OpJum te Sittt~Merte1ts~Le?mik; /&et hof te Oplm1t Ophem t~ Ä-gte-Betchem., een heerliJkheid van Ophem te Anáef'lltM, ecen te Slltml·mjjet, een te Ter Noti en een pachthof te Sitlt-Pieters-Leltnt•,

-

ren. Lucas was zoon van Bertel van der Cleeren, die vóór 1556 ge-

storven was. Lucas en josina van Ranst hadden een zoon, evenals zljn vader Lucas gedoopt. Hij trouwde metjenneke Walravens van Sint-Pieters .. Leeuw, zuster van Lysbette, moeder van Bisschop jan Malderus ( 1). Lucas erfde Wolfshagen in 1597. Uit dit huwelijk kennen wij : 1. Hendrik van der Cleeren. 2. Lucas van der Cleeren. 3, Renier van der CJeeren. ·4. Catelyne van der Cleeren. 5. jenneke van der Cleeren. 6. Elisabet van der Cleeren, vrouw van : 1o Niklaas Reynbouts. 2• Christiaan van Brusthom. 7. Joos van der Cleeren, die getrouwd was met Adriana Sophie, (van Halle) (2). joosdeed het leenverhef van Wolfshagen na de dood zijns vaders (in broederlijke en zusterlijke verdee}ing). Joos en Adr1ana Sopbie hadden tezamen vijf kinderen : l. Adriana van der Cleeren, te Leeuw gedoopt den 2 Meert 1607, en in 1628 gehuwd met Miehiel Marcelli. Hij overleed in 1652 en zij bfeef in 't leven tot den 15 December 1676, waarna zij begraven werd te Leeuw, in het hoogkoor. 2. Lucas van der Cleeren, geboren te Leeuw, den 14 juni 1611, trouwde Maria De Hameleer. (Zie verder). 3. Catrientje van der Cleeren, te Leeuw geboren, trouwde in lti28 met Corneel van de Voorde. 4. Lysbet, geboren te Leeuw, den 17 Meert 1613. 5, Daneet van der Cleeren, die te Leeuw gedeopt werd den 8 September 1616, was gehuwd met Lysbet van den Driessche. Zij stierf den 29 April 1687 en werd te Leeuw in den grafkelder harer

(Neeryssche);

eft:c.

(1) V roeeer schreef men ook Psalmie,. l2} Stein d'.A.lt1nstien. Annuaire de la noblesse de Belgique, 1877. p. 323, (Sl De akte staat t~ lezen in het Schepenboek van Leeuw, nr 4633, fol. 1014 en is geteekend door den schepen van Leeuw, J ...B. GhyselsJ zonder twijfel Jan Ghyaels-Van Cutsem, zoon van Jan Gysels-Van Droeshout.

43

(1) Zie M,-J. Van 147·148.

de1~ ~Veglte. Geschiedenis

van St-Pieten-Leeuw, blz.

(2) De familie Sophie, die uit Halle afkomstig was, droeg als bijnaam vaH

0011-'Xllmen. B.v. <Gielis s~phie ~elreeten van Ov~rzenhen~ we#lge X001J Jct~s Sejkie1 dien met~> beet vat:. Overxenhtn. {Schepenboek Leeuw. 4633. Ann. 1528· 1550. !oL S24}. Een andere tak dier familie heette Duvefe, waar,chijnlijk om• dat de alantvader geboren was in de Duif, een huis aJdus ge.tsaamd en te Halle gelegen • .Zie verder een tamdijk volledige genealogie van dit ge•la.c:ht..


-

44

-

schoonouders begraven (in choro). Hij zelf overleed den 10-l-1688 en ligt bij zijn vrouw. J~os van der Cleeren zelf was in 1632 gestorven, en zijn weduwe Adnana Sophie deed het leenverhef den 7 juni van gemeld jaar. Op 4 November .1651, verhief Lucas van der Cteeren, fs Ju doei, het leen te Wolfshagen, doch twee jaar later (1653), werd het aangekocht door den heer Frans van Bretel, ridder, heer van Coquerie, Brouck, Rynvisch, en zijne gemalin Isabella-Clara Caverson. De kinderen uit dit huwelijk waren: 1. Joanna-Francisca van Bretel, geboren te Brussel, 1652. Zij was te Leeuw, meter van ]an·Frans Van Cutsem, zoontje van Willemen Catelyne Van Cutsem, den 18 Januari 1687. De peter was .l~n de Rauw. De grootouders van d~m doopeling, langs vaderlijke Zijde, waren jacob van Cutsem en Maria Gysels (1). 2. Suzanna-Catelyne van Bretel, geboren te Brussel, 1654. 3. jan-Frans van Bretel (1658). 4. Pieter-Albert van Bretel (1660). 5. Maria-Clara van Bretel (1661). 6. Catelyne-Theresia van Bretel (1664). 7. Isabella van Bretel (1665). Pi:ter-AI?ert die gehuwd was met Barbara-Theresia Osario y Borgw verhtef het leen van Wolfshagen (bij loterij en keuze met zijn zusters), na dè dood van zijn vader, voorgevallen den 18 December 1678. In 1681 waren Geertrui Borremans, f• EgidU alsook Maria De Broyeren haar echtgenoot Francis Nerinckx, medeërfgenamen in het hof te ~.Jtfsh.agen (Zie Gesch. vanSt-Pieters-Leeuw bz. 216). ln deze Jaren liep het alhier al de spuitgaten uit. Geen land ter wereld werd ooit zoo Jang en zoo diep gemarteld, dan het onze, vanaf het afsterven van Keizer Karel tot aan den vrede van Utr~cht. En 't meest nog kwam die teistering van zijn gebuur, FrankriJk. Geen wonder of hielden onze voorouders Frankrijk als hun oud~te en hartelijkste vijand. Voor Spanje hadden zij eigenlijk ook noott geen koeken gebakken, doch in de laatste jaren der zeventien~ de eeuw zag men, dat zij nog steeds ongestoord hun genegenheid voor de Spaar1sche dynastie hadden bewaard (2). Hoe weinig zij Zie M.-J. Van d1n H'e.~he. G:!schiedenis Ttn St-Pieters-Leeuw blz 301 (2) H. Pirenne. Histoire de Belgique V. p. 6. ' • •

(l}

-

45

-

Madrid in· hun hart hadden gedragen, i och begrepen zij - en wel vooral de bewoners van het deel door Loctewijk den Zonnekoning veroverd -, dat die verzoening in het geheel geen weldaad was voor het vaderland, en betreurden eerder het oude Spaansche juk. Oorlogen was het gedurig en onophoudend,en de zwaarste lasten werden schier uitsluitend door onze vaderen gedragen. Spijts alles lieten zij echter den moed niet zinken. De Fransehen zelf stonden verbaasd tegenover die kordate sterkte. van een volk (1 ). Na iederen veldslag herbouwden zij hun afgebrande hutten, herplantten hun boomgaarden en herzaaiden hun velden . Ondanks de overtuiging dat zij vijf, zes jaar niets oogsten zouden en dat alles zou gestolen zijn voor paardenvoeder, kochten zij met hun laatste spaarpenningen het dure graan, en vertrouwden het maar weer toe aan de vertrapte akkers (2). En dan al die schattingen, al die belastingen en al die doodende lichtingen onder de knellende hand van sluike tol kommiezen, keurmeestersZen ontvangers. Knijpende lasten op de schouwen en de haarden, aanslagen op het vee, op het slachten, op het zout, op de brandstof, op het bier, op den tabak, waarbij nog al die twintigsten al en die tienden, achterhoudingen van transiio en allerhande ptrsoonlijke hoofdgelden. Daarenboven werden al die invorderingen gedaan door een leger van gaarders, die de verschi1lende imposten in pacht hadden en de bevolking op honderden wijzen uitzogen. Allerlei listen werden door een hoop vuige speculanten op touw gezet, en door een vloed schelmachtige knechts en gloeiende deugnieten uitgevoerd. Vooral waar Frankrijk meester was woedde die plaag het hevigst. Hier Iasschen wij een officieel stuk tusschen dat menige bijzonderheid bevat, in oorspronkelijke taal, over de droevige tijden die wij beschrijven. Het is eigenlijk een rentebrief van 6 Dec. 1688, betrekkelijk een leening door de gemeente Sint-Pieters.. Leeuw aangegaan, en eerst voldaan den 7-8-1751, dus drie en zestig jaar later, aan den heer Antoon de Roose. heer van Leeuw. Daar worden verscheidene ingezetenen van Lot in vermeld : (1) H. Plt·enne. Histoire de Belgique V. p .. 57. {2) Caffirnex. Essai sur le régime économique," financier et industrie! du Hainaut. Valendennes 1873. p. 4.


-

46

-

Henricus de Orez, Drossaert van den lande van Gaesbeke, als meyer der hoofdbancke van Leeuwe Sincte Peeters, Christoffel de Oodder, Henricus Heymans, Jacques Crokaert, Plzilips Crokaert, Piefer Borremans, Gilles Ghysels ende Christiaen de Nayer, schepenen. Item Maximiliaen Heymans, Tobias Van Cutsem, jon Van -der Heyden, Jacques Van Malder, Reynier Van Cutsenz, Chrtstiaen de Broyer, Nicolas van der Eist ende Peeter de Veyt, bedezetters, als representeerende /zet corpus ende geheele gemeynte van de pro· 'ChiB ende hooftbancke van Sinte Peeters Leeuw ........ , dat de selve proclzie was belast met diversche renten beloopende volgens de lyste daer van synde omtrent de elf duyse.nt guldens capitaal het meestendeel tegen den penninck zes se, en eenighe tegen den penninck zestien, waervan eenighe waeren opgelicht ende betaelt onder de veertich jaeren andere geduerende den voorgaende oorlog/ze oj corts daernaer, alswanneer de inwoonders der selve heerlycheyt niet machtich en waeren om te betaelen onsen beden ende subsidien, mitsgaeders de excessive contributien ende andere inexcusable lasten die nyet en conden opbrengen, naer te hebben belast geweest met soo veele passa~ies ende repassagies van onze trouppen ende geallieerden, als mede van die van den vyant, van de welcke sy hadden moeten onderstaen eene camperinghe van sesse weken van een groot deel van synen legher gedurende het welcke hunnen huysen waeren oft in 't geheel oft voor den deel afgebroken geweest of ten minste seer beschadigt, gelyck een iegelyck kennelyck was, boven diverse/ze plundering hen, ende verlies van hunne peerden, ende andere beestialen ende hunne graenen., door al het welcke sy waeren gedwonghen geweest van tabbandoneeren hunne huysen ende prochie, tot hunne excessive cost ende verlies door vluchten ende door brant van een groot deel van de huysen van de selve heerlyckheyt, namentlyck van die gelegen omtrent de kercke... ... . . » (1). «

De zoon van Pieter-Albert van Bretel, geheeten Frans-LudovicusJozef, en zijn zuster Maria-Margarefa-Barbara deden het leenverhef van Wolfshagen na den dood van hun vader, voorgevallen den 19 December 1721 . Frans-Ludovicus·Jozef van Bretel trouwde in 1722 met Catharina·Ja co ba van den perre. Zij verkochten hetzelfde jaar nog hun (1) ~~:hepenbock Leemv. Nr. 4578 c~\.n. 1687·1700). fol. 50.

47

-

leen te Wolfshagen, voor 14006 gulden wisselgeld, aan jonker Alberf~Honoré Le Langue. Hij en zijn dochter Maria·Prancisca Le Langue waren den 22 Juli 17 42 peter en meter van het jongste kind van den schoolmeester van St. Pieters-Leeuw, heer Egied van Haesendonck en Pieternelle Walravens (doopregister van Leeuw). juffrouw Maria-Francisca Le Langue verkocht Wolfshagen later aan Joos·Jan-'Jozej Walckiers, heer van Vlieringen, Galmaarden, enz. gehuwd met Maria-Helena-Josefa Carton. Zij verkochten het op hunne beurt aan hun zuster Maria-Joanna·Jozef Walckiers, die echtgenoote was van Jan-Ooswyn-Lucas Van den Broeck, ontvanger voor de Staten van Brabant (1733-1782). (1) Onder de erfgenamen dezer echtgenooien was Maria-Helena-Josephina van den Broeck, gehuwd met Filip de Burbure de Ter Bruggen· 1\1\aria-Helena overleed te Brussel den 19 Februari 1842. Tijdens de Fransche Overheersching werd het goed aangeslagen en verkocht. Onder Bonaparte werd echter veel kerkgoed teruggegeven, met voorbehoud dat het zou ten dienste staan van de bureelen van weldadigheid. Het kapellegoed van Lot werd aldus, krachtens de wet van 4 Ventase jaar IX, aan den arme van Halle geschonken. In het register der beraadslagingen van het gemeentebestuur van Sint-Pc:eters-Leeuw,(het eenige dat aldaar is bewaard gebleven en gaande van 23-1-1819 tot ongeveer 1830), werd over de zitting van 21 April 1823 een kort verslag geboekt dat wij hier, om zijn belang, overdrukken : «Om te beraadslagen over den slechten staet van de huysinge van Loth-Capelle : 1. Zij is van geen nut, integendeel! Zij dient tot schuilplaats aen ondeugenden bij avond of ontijde. 2. Zij is zoo slecht dat zij dreigt in te vallen. 3. De grond behoort aen den Armen van Halle, maer de Armen van Halle hebben nooit daarover geen pretentie genomen en de capelle is steeds een castrale-capelle geweest, waervan de sleutels op het kasteel zijn blijven liggen, Besluit {1) Kleinen Bijg.1arden had jaarlijks een z,•keren last te betalen aan den heer van \\.,.olfshagen. In 175! \1".il..!:l die heer Mr. Van den Broeck (Kerkelijk Arehicf, Nr. 14805).


-

-

De huysingen pubhek te verkoopcn ten profytc van de gemeente, met de c.apelle». Later was alles eigendom geworden van de familie d'Ardembourg de Oibiecq d'Alcantara, waarom de kapelle nu nog soms geheeten wordt de kapel van d'Ardembourg. Op 23 September 1921 werd de eigendom weeral verkocht, maar helaas I de gemeente was de opkoopster niet (1). Rrq/.!nflf<::rhe Folklore en Touring Club spanden zjch in, ttJn einde middelen te beramen om vooral de kapel, een belangwekkend gebouw der XIVc eeuw, tot haar ware bestemming terug te brengen en vooral om te beletten dat zij in handen van oningewijde of onwetende lieden zou komen te vallen. Heer Daneel Francken, eere~hoofd­ bouwkundige van Brabant, liet te dier gelegenheid een hoogst interessant artikel verschijnen (2), waarin bij het voorstel deed de kapel tot de gt;meenschap van 's rijks kunstsch~tten terug te brengen door aankoop, op de kosten van twee ministerieele departementen, van de provincie, de gemeente St. Pieters-Leeuw en de kerkfabriek van Lot. Ook de Koninklijke Commissie der Monumenten trok zich de <.aak ter hcrtc,cH be:wchi boveudien het .kastet::l en de aanhourigheöen. Uit het verslag, door de Commissie opgemaakt en geteekend, Lagasse de Locht, 9 Dec. 1922, nemen wij nog eenige belangrijke nota's : a) De kapel zou ongetwijfeld deel hebben uitgemaakt van een groep gebouwen, gediend hebbende voor geestelijke kloostergemeenten. (Zie verder : Gasthuis). b) Er bestaan nog geschilderde ramen. De schilderingen verbeelden het leven van St-Job, de beelden van 0. L. Vrouw, van St-Jozef, St-Pieter en de H. Julia. Mei1 merkt er ook nog overblijfsels van oude blazoenen. Die brandvensters :zijn daarom niet van ernstige waarde en dagteekenen maar uit het midden der ts~ eeuw. c) De kapel schijnt vergroot geweest te zijn. De oude muren echter zijn gemaakt in steen algemeen gekend onder den. naam van

Arkose de Tubize. Van al dat geloop kwam, jammer genoeg, niets in huis en thans

(I) De opkooper was de heer E.P. Buchet. (2) Folklore Brabançofl. 2e année 1923 No ll p. 251.


-

49

-

is het oud en lief monumentje, eenig in de streek, in een soort van woonhuis veranderd. Het achterste deel der kapel vertoont nog de gotieke vensters, maar het geheel is zoo verbroddeld en zoo geradbraakt, dat het noch kop noch staart heeft. De armtierigheid er van grijpt den bez~eker aan, en hij waant er oprecht het rammelen te hooren van een ontluisterd voorgeslacht. Wat het kasteel betreft, het wordt hedendaags gebezigd om er school in te houden, voor de kinderen van foormannen. Sic transit gloria mundi.

•• ••••••••

••

LOT

3.


51

Beschrijving van het Goed te Wolfshagen

De meerschen lagen meestal « langs de beke geheeten de laeckt » ·en heetten de «vier banderen», de reele, den elsbraeek, de biest, den wouweringhen bempt aan de diepe straete. De velden droegen namen als de nederholcalden, het laeckevelt, het meervelt, den hooghcoutere, enz., doch er was ook nog bosch, n1. den elsbosclz

langs de boersbeke.

Van in het begin was het Hof te Wolfshagen een volle leen van de Heerlijkheid van Aa. In 1579 staat het beschreven als volgt: «een groot schoon casteel ojt steynen huys met synen wallen (I) van waeteren rontsomme, met

den pachthoeve, huysingen ende schue1en, stallen ende andere edificien, daer op staende, bogaerdt daer anne gelegen ende allen anderen synen toebehoorten insgelyckx ommewaetert in der grootten vuegen ende manieren als tselve gelegen es in de voorsereven prochie van Ste-Peeters-leeuwe, te laeckt, gemeynelyck geheeten thof ter Wolfshaegen, groot ontrent in winnende landt 47 bundere en in wegen ende eus'tl (2) omtrent vyffen viertich bunder. (3). (1) lVal heeft hier nog de heteekenis van breeàe watergracht re>nd een hofstede, gelijk in West-Vlaanderen. (2) Etesû of Ee1tsel is een Middeln. woord c.n betee-kent een door bosschen ingesloten weide e::. zou, volgens Ve1'dam, dezelfde bedierlenis hebben van eewas (laag gelegen weiland) dat bij hooge waterstand •nderloopt. (3) In 1772 wordt het Goed te Wolfshagen volgenderwijze beschreven: «Een seker huys oft Casteel geheeten thofte ~rolfshagen, rontsomme in syn wateren, hebbende steenen brugge, poorte voor, met noch een huys alwaer den hovenier thans woont, mette VÏJVeren, waervan men het waetcr binnen de vi~r. entwintig uren kan aflaeten, remisen ende stallingen, daerop staend.e oran.~~­ huis ofte serre, groot e~"n bunder, drie dagw. 64 z. met recht van visschert.te van een loopende beke, op dewelke is ge bouwt eene steene sluyse, om den vijver versch water le conncn geven in den tijd van vierentwintig uren, den drift vandrij reysen te weke met schaepen ende andere leegen beesten te mogen drijven op het territoir van Dwerp, met het recht privatief, ter exclusie van alle andere ~chaepen, Ook de schaepen van den hove te mogen drijven op de twee laeckeveldek:ens, ook op den hooghc~mtere tot a.en de cleyne Laecke*Linde, met het recht van dertien oyen te mogen setten ende vetten op de gemeynte (waars.:h. de gem1en~ bui#enplas). mitsgaders het recht van collatie van een à t;vee ca.pelrijen, van eene capelle castra el van drij missen te weke~ook de collatie van de costerije der selve capelle.• Hier eindigen wijt doch het stuk besiaat nor w.:::l twee volle bladzijden over :ie landerijen, weiden, renten in geld, haver kapoenen. tnz, enz. (Cit Schepenboek Leeuw nr. 4586).

In 1823 (1 ), hadden de godshuizen van Brussel aldaar nog een eigendom, denkelijk sinds den Fransehen Tijd hun toegekend, en bestaande uit een dries of vage grond genoemd buitenplas. Die grond was beplant met oude hoornen. Wij bezitten in onze persoonlijke verzamelingen eene oorkonde, In perkament, van zes vellen, ejgenlijk een koopbrief van 27 Juni 1662, die de volgende niet onbelangrijke sneden bevat: « Compareerden Siear Lucas van der Cleeren, capiteyn gereformeerd ten dienste van syne Majesteyt, soene wylen Siear Joos van der Cleeren, ende van wylen juffraawe Adriana Sophie ter eenre, Item Daneel van der Cleeren, alferis gerefotnzeerd ten dienste van syne voorsereven Majesteyt, broeder van vaeder ende moeder des voorsereven Lucas ter tweede. Item joncfrauwe Adriana van der Cleeren, weduwe van wylen heer ende Mlzer Miehiel Marcelf i, in sy· nen leven licentiaet in de rechten ende advocaet in den Souvereynen Raedi van Brabant, sustere van vaeder ende moeder des voorsereven Lucas ende Daneel, soo indernaenze van haar selven als van haere kirtderen die sy behouden heeft van den voorserevene haren man, ten derdere (2).ltem jonckfrauw Catharina van der Cleeren insgelykx sustere van vaedere ende moedere des voorsereven Lucas, Daneel ende Adriana van der Cleeren, naar vermaghen ende autlzorisatie ende procuratie speciaal haer sunderlitzg'm wordt gegeven bij heere ende meester Cornelis Van der Waerden, Raedt in de admiraliteyt van syné Majesteit ende auditeur van het District van Brugge, der setver man ende momboir tGr vierder ende leste seyde (3) •...... om me te

(l) Regtster der beraadslagingen Leeuw. Zitting van 28-8-[8.23. {2} Dit laatste koppel was gehu·wd inde kapel ,•an Lot, den 17 Sep. ItS28. De

cetuigen waren E. H. Ricardi, pa')toor van Ruisbroek en Corncel van Cutsem. (Ru:welijksng, Lee·wu }. . . . (3} Zij waren getrouwd in de kapel van Lot den 29 Oct. 16:2U. De getuzgen waren Zeger \V ah avcnl!o ~n Cr.ristir.a var. Broastoy. In èc akte wordt de echt· genoot geheeten Cornclius r·at1 der T,.ooràen in plaats van Vatl à(-r ~Vaerdet~ (Huwehjksboek Le~t~\\-'). Zijn nog in die kapel getrQUwd Fnms t'aft lstdrdatl en


52

scheyden ende te dey! en, alle goederen als op hun syn verstorven uyt den hoofde van Edelen Steur Joos van der Cleeten ende jouffrauwen Adriana Saphie hunne ouders ...... , genoempt die goederen van Woljshagen, gelegen te Laeekt, onderSte Peeters Leeuw. Alsoo dat daar aff aen den voorsereven Sieur Lucas van der Cleeren, eapiteyn gereformeerd ten dienste van syne Conineklyeke Majesteyt, eensdeels by coope by hem tegen syne voorsereven condividenten gedaen, ende eensdeels by aenschryvinge met gemeynen eonsente toe gevue.ght ende aengescreven. syn, die goederen naestbesehreven, ende sunderlingen een sc/zoon huys ofte casteel rontsomme in syne waete· ren, hebbende opgaende brugge, poorte voor ende te middel, pachtlzove.daer beneden gelegen, met syne huysin~ten, schaeren ende stallingen daer op staende, ende allen andere der selver goederen toebehoorten, by metinge groot bevonden een bunder drye daglzwant ende vier en tsestich roeden. Item een en heerlye!cen cheyns met die rechten ende vervallen daer toe staende, den voorsereven lzuyse ende casteele van Wolfs/zagen toebehoorende, ende onder die voorsereven proefzie vaa Leeuw ende daer omtrent gelegen, te leene gehouden van den heere van Aa, te weten eene partye, twee en twintich schellingen, sesse penningen vyf ende een half brooden, Lovens, ende twintich schellingen paijements, item twee en dertich cappuynen ende sesthien sisteren pignoelz evene, ende in de derde partye negen en twintich schellingen twee penningen Lovens, vyf ponden paijements ende vier gansen te leenegelzouden vanden heere van Gaesbeke, consisterende den voorsereven cheyns inde tachentich. Item onbegrepen waarvan die partijen van goederen subiect aen den voorsereven cheyns, in cas van verhandelinge oft belastinge subiect syn te betalen die pontpenningen. Item aan den voorsereven huyse is noch gelegen een cappelle castrael van drije missen ter weken ende boven dijeneene custerije met syn behoorelycken innecomen, daer van de collatie soo van de voorscreven custerije als cappelrije is toegevuecht den voorsereven proprietarts van den voorscreve huyse, mitsgaders alsnogh de visscherije van eene loopende bektJ genaempt de Laecke. Item is te wetene dat Catelijne d1 Broy~r, den 22 April 1688 {Huwelijks boek Leeuw). Men begroef ook in de kapel van Lot. Op 14 Sep. 1723 werd te Leeuw de volgende akte ingeschreven : «Obiit Maria-Albt.rta·Josepha, injRns Domini TJ:.o. m~ Jcsephl Roval et Maria-Antrmia-Josephce de .Jiilaesenier. Septtlta in sac1llo de

Laect.»

-

53

aen die voorsereven capelle castrael tot fabrique der se/ver syn competerende die naervolgende partijen van weyden, eerst een en bempt genaempt den bet gh, cammende metter eender seyde aen die straete daer die jurisdictie van Leeuwe scheydt tegen Ruysbroeck, by metinge groot bevonden drije bunder twintich roeden, item eerzen besloten bempt aan die Nederheystraete, die voorsereven straete ter eenre, den procureur de Bruyn ter tweedere, der/genoemen Sophie ter de.rdere, by metinge groot bevonden een bunder een roede, item nogh eene . rente van acht rynsguldens tsjaers ten laste van (niet ingevuld), op seeekere goeden tot Suene ende Leeuwe, item ende nogh eene rente van drije rinsgulden op een gelege te Ruysbroeck van welcke voor~ sereven goeden campeterende die fabrique der voorsereven capelle castraele den voorsereven Lucas van der Cleeren, als proprietatis der voorsereven goeden ofte castraele van Wolfshagen is hebbende ende mldts desen es toegevoeght die administratie ende voorts met alle voorden des voorsereven goederen, appendenfen ende dependenten ende gerichtiche den daar an campenterende sonder meer. Inderal der vuegen die voorsereven goeden jurisdictie ende gericlztigheid aen den voorsereven Sleur Lucas van der Cleeren als hoochste verdierdere by coope gebleven syn, volgens den contracte ende coop bij hem tegens synen voorsereven condividenten gedaen, voor my notaris ende secke· re getuigen op den 28 funio 1652, om ende voor de somme van 10100 rynsgulden, boven alle besproeken conditien in den voorsereven contract van co op daer van synde. Item es aen den voorsereven condivident, by jorme van lotinge noch toegevoeght ende aengeschreven den boomgaert gestaen ende gelegen binnen die voorsereven proefzie van SentePeeters Leeuwe, te Laeckt aen ofte neffens de voorsereven huyse ofte casteele te lzallewaerts, ende daer die capelle castraele voorsereven op staet, by metinge groot bevonden twee btJnder vier en twirztic/z roeden, getaxeerd by layden hun des verstaende den gulden te twintich stuyvers te drije pleeken oft penningen grooten brabants, gerekentop drije honderf vyjticlz rinsgulden het dagwant bedraeght alsulcker somme van drije dufsent ende negen en vyjtich rinsgalden. Item is aen desen voorsereven condivident by forme van loting/ze als voren noch aengewesen suleken stuck lant ojt block gelegen recht tegen ot•er het casteel ende boomgaert van di~ voorsereven hayse, by metinge groot bevonden een bunder drije dagwant ende negen en tachentich roeden, getaxeeri by luyden hun des verstaende; den g11lden als vooren gerekent, op twee honderf rinsgul-


55 54

den het dagwant, beloopt alsoo vyjtien honderf aclzt en seventich· rinsgulden. Item ende noch secleer stuc!c weyde gelegen binnen die voorsereven proefzie van Ste Peeters Leeuwe te Laeclct, genoempt den Dibbaut, by metinge groot bevonden een dagwant en vy/tien roeden, getaxeerd by luyden hun des verstaende, den gulden als vooren gere:. kent ten advenante van honderf seven en twinticlz rynsgulden thierz stuyvers. Item alsoo dese partagie ofte aensclzryvinge beter is als dandere, soo sal den voorsereven condivident vyt die voorsereven goederen hem alvooren toegevoeght ende aengeschreven droegen ende gelden die naervolgende cheynsen renten ende dafquyttingen in tyden ende wylen, soo doene. dat dandere goederen aen dandere condivldenten by dese scheydinge ende deelinge te lot he ende te deelen gevallen daer vooren nu of naemaels nijet en sullen t.worden oengesprocken oft gemotesteert in rechte ofte daer bvyten ende onder verbintenisse hier vooren genomineert, ende eerst te weten aen den heere· van Gaesbeke, vyf schellingen thien penningen, drije braoden Lovens ende een hinne ende aen heere van Aa seven en iwintich penningen obulven Lovens. Item ende nogh een erffelycke rente van vier honderf rinsgulden tsjaers te queytene den penninck sesthiene aen Sleur Antizoon dtt Bols ende consorten met vyf jaeren verloops, daervan onbetaelt van staende dleste daer van verschenen April Anno 1652. Item vyftich rinsguldens tsjaers te queytene alsvooren aen weduwen Craesbeke, met vyff jaeren verloops insgelyckx, daer van onbetaeld uytstaende dleste daer van verschenen den 11 Mayo Anno 1652. Item gelycke rente van vyftich rynsgulden tsjaers te quiytene als vooren respective aen M' Marcus Gourbauwens ende E. Pipen· poy, elck voor die hellicht met twee jaeren verloops aen den voorscreven ]onckbauwens ende vier jaeren verloops aen den voorsereven Plpenpoy, daer van onbetaelt uytstaende dles te daer van respective verschenen 1 Mayo Anno 52. Item noch een erffelyc!ce rente van seven en dertich rinsgulden thien stuyvers tsjaers te quytene als vooren aen den heyligen Geest vJn Vilvoorden met vyf jaeren verloops der voorsereven rente, insgelyckx daer van onbetaelt aytstaende dleste daer van verschenen 5 februari 1652. Item ende noch eene trffelycke rente van vy{ticlt rinsgulden tsjaers te quytene als vooren, die treekende syn derjgenaemen van der haegen, ende by den voorscreven condivident tot behoef van syne moedere op syn kintsge·

I

f

l

1

deelte opgenomen met vyf jaeren verloops dleste daer van verschenen Anno 1652 ... (1). Dezelfde Lucas van der Cleeren verkoopt in 1659 aan Willem « sekete huysingen, Walravens en Maria Devogel, zijn huisvrou camme, brouwketel, kuypen, bakken, tonnen ende alle andere toebehoorten, gestoen ende gelegen in de/pro'chie van Sentepeeters Leeuwe, te Laeckt, op de pleyne gelzeeten de botermerct, voor de somme van 750 gulden » (2). (I) Volgens Stein d'Altenstein, Ammaire de la Noblesse de Belgiqu.e 1877, blz. 325, was Wolfshagen een leen van de baron van Gaasbeek, met ka~teel, neerhof, kapel, 48 bunder bosch, 25 gulden rente, 37 kapuinen, 2 hennen en 4 ganzen. Wij meenen dat v~rmelcl bosch moet vervangen worden doQr akke'l'lattd en weide. (2) Schepenb0ek Leeuw Nr. 4638 fol. 704vo,

+ +


-

De Kapel

Wat de eigenlijke kapel betreft, mag men er van verzekerd zijn, dat zij in de dertiende eeuw reeds in volle wezen was, hoewel het precies het huidige gebouw niet is . . geweest. Op 28 Augustus 1566 werd zij helaas! door de Geuzen (genaempt gereformeerden) in asch gelegd, evenals het gasthuis, waarvan verder gesproken wordt. Handelende over de brandstichting van 1566 voegt het oud register er bij : «Item de kleederen, .boeeken, kefeken, arelzieven, etc. ende oock alle nootsaeckelyckheit daertoe synde, weglzgedraegen ; diese vreedelycke heiligh schenderfje is begonst den 10 Augusty des voorsereven ja ere ende is soo sclzroomelyck dat men niet en deurft beschryven». Wij zijn echter van meening, zooals wij hooger reeds bewezen, dat de kapel, hoewel verwoest en verbrand,niet ten gronde werd afgebroken en dat de nog bestaande muren en overblijfselen der kapel, ook aan een oudere kapel hebben toabehoord. De bouwtrant der nog gedeeltelijk bestaande kapel verraadt immers verscheidene karakters van het oud gebouwtje. Tevens lezen wij over 1595: «de capelle nu eeniglze jaeren verbrant ende verwoest synde, als oock t gasthuys aldaer synde, geen capellemeestere meer synde, hebben delzeeren van Wolfshagen van doen ajf in qualiteyt van patroon ojt collatears van onse Lieve vrouwe van Laeckt de administratie self gedaen, geen rekenitzge doende noch willende doen, stellende eenen dienaer ofte knecht, die (in qualiteit als kuster) in hunne absentie de tienden soude opdoen te hunnen projyte, mits eenige sisteren graen». In 1601 was de kapel nog niet hersteld en zelfs in 1606 was Lucas van der Cfeeren er nog niet toe gekomen «rekeninge te geven noch de capelle te repareeren». De kapel moest toen in tamelijk ellendigen toestand verkeeren, dewijl in het Boek der kerkvisieten van den Z. E. H. Deken van

57

-

Leeuw, over het jaar 1606, in volle Jetter te lezen staat : «sed totum onus missarum non curat expleri heredes quoque Lucce van der Cfe .. ren needam dederunt comoutum, nee sacellum reparant, nee rectores constituunt». Toch was reeds overgegaan geweest tot zekere verbeteringen aan het gebouwtje en wel in zulke mate, dat de goddelijke diensten er weer plaats vonden, trouwens wij weten met zekerheid dat fan van den Gheyn aldaar in 1603 een nieuwe klok gegoten had, welke daarenboven het volgende opschrift droeg: Hans v:~tz den glzein !zeeft me gegoten MCCCCCC JIJ .MARIA T. Bij dat woord Marlat verliezen wij ons Latijn, 't en ware dat het zooveel beteekende als Mariatje of kleine Maria. Bij den klokkedoop van Lot zal het bij de van der Cleerens wel hartelijk feest zijn geweest, want dusdanige plechtigheden waren steeds van groot gewicht, omdat de klok de levenden tot de kapel roept, het uitvaart der overledenen viert en tevens de tempeesten en booze geesten verdrijft, gelijk er later aan herinnerd werd in Schillers lied van de klok: vivos voco - mortuos plango - fulgura jrango. In hetzelfde jaar 1603 vond men in de kapel nog drie schilderijen voorstellende : 1. De Aanbidding der Drie Koningen (aan den nieuwgeboren Christus). 2. Een man die een leeuw verscheurt (wellicht David). 3. Christus in de gedaante van een kind het kruis omhelzende dat aan een boom hangt (1). Omtrent de afmetingen der oude kapel,aan het einde der xve eeuw lezen wij: Structura autem hujus sacelli longitudinem lzabet 57 pedum et Latitudinem 23 pedum et justam altitudinem jenestris utrimque (l) De E. H. Van den Doorne vertelt, dat hiJ zelf de kapel voorzien heeft van een nieuw schilderij, vvoratellende 0. L. T"'l'ou.w Onbevlekt Ontvange1;, dxe van uit den Hetnel Lot zegent, alwalr Zij troont, in het midden van engelen. cR1pns1ntut vero Hova Juec tabula ve1terandum.. ejfigium B. Setltper l''irginis

Mariet lmmaozelata: concepta A1:gelicis spiritulms sti.patfl' tamquam de ca·lo bettldicentis vico laect6nsi:.. Ook heeft heer de Bretel aan dit schilderij nog twee deurkeus doe u plaat:;en, met op het èene een geschilderd afbeeldsel van den heiligen Huhertus en op het andere dit Ya.n den heiligen Rochus. Op die wijze kre~g het stuk den vorm van een drieblad.


-

58

-

recto ordine dispositis olim semi clausis nunc sumptibus capeliani apertis perlucidam. Welnu, die maat komt wonderwel overeen met diegene van vandaag, opgegeven door den Heer Daniel Francken~ in zijn artikel getiteld : De Kapel van Loth te Sint-Pieters-Leeuw,. in Folklore brabançon 1923. Hier, immers, worden de afmetingen aldus aangegeven: 7.50 nz. op 19 meter. Uît al wat voorafgaat kan gerust afgeleid worden, dat men vóór weinige jaren te Lot nog de oude kapel kon aanschouwen, die, naar D. Francken verklaart, in de veertiende eeuw schijnt gebouwd te ziJn en de belangstelling der Koninklijke Commissie der Monumenten volop verdiende. Ook heeft gezegde commissie het gebouw wezenlijk geklasseerd. Bij de kapel was nog een kerkhof en eene woning voor den priester (kapelaan) die den dienst deed. Die woning werd in 1722 grootendeels hersteld, door den E. H. Van den Doorne. Sedert het begin der negentiende eeuw (concordaat van 1801), wordt in de kapel geen mis meer gelezen en het kerkhof werd in een moestuin herschapen.

••

Goederen der Kapel

Van oudsher bezat het patroonschap van de kapel te Lot een belangrijk deel in de tienden.~Wij weten reeds dat Daniel van Wanghe in 1238 de tienden van Leeuw gaf aan het klooster van 's Hertogendaal (Valduc). Echter behield hij er een deel van voor zich zelf,_ in hoedanjgheid van patroon. Van in de eerste jaren van het bestaan der kapel bestonden voor haar aandeel de volgende tienden : 1. Op een hoeve in het Lakervelt, nevens de Lake tot aan den Heenkensbergh, heeft de patroon van de kapel het derde der tiende en 's Hertogendael de twee derden. 2. Wat verder, meer naar het dorp van Laeckt toe, op tien dagwand heeft de patroon weer het derde en 's Hertogendael de twee derden der tienden. 3. Op menige stukken heeft de patroon den derden schoof en 's Hertogendael de twee andere schooven, zooals b.v. op de akkers in pacht gehouden door jacob Droeshoudt en toebeheorende het klooster van Affligem. Op een bunder, vlak voor het Hof te Wolfshagen, toabehoorende den Heer van Oaasbeek, op stukken gelegen aan den Hooghcoutere, toebehoorende aan fan Van de Velde, ook op andere aan het klooster van Sinter Kieeren tot Brussel en aan het Kapittel van Anderlecht; verders een streep gaande door den Boutsbergh tot aan de Lochten te Reecke en nog al meer stukken toebehoorende aan Willem van Cutsem. (Dit alles tijdens de veertiende eeuw.) In later tijden kwam daar veel verandering in, maar meestal ten voordeele van het patroonschap der kapel, soms door aankoop en dikwijls door gift. In 1417, den 5 Mei, maakte Boudewyn van Fonteynes een erfe· Hik laatboek, dat Jater deel uitmaakte der bibliotheek van den heer Rlchard de Grer, eriffier te Leeuw, en waaruit wij vernemen dat Wolfshagen toen een volle leen was. Dat laatooek werd opgemaakt


60

61

in het bijzijn van den meier, de leenmannen,enz., wier namen aldaar zijn opgegeven : jan de Kegel, meier; Weyn de Mol; Gosin van

Cutsem syn ouden vader daer geordonneert gewilt ende begeert heeft (1 ). In 1525 gaf Philips Moenens wettiché soone Aerts ende Marie Stetmens tot behoeft der capellen van Laeckt, in de prochie van Leeuw, alle jaeren eewelick ende er]felyck acht rynsguldens de twintich stuyvers op 1 Oogst. De pand was een pachtboveken gelegen te Zuun. fan Wouters en Geertrui Boschmans wettich man ende vrouwe doen in 1548 een bezet van twintig stuivers aan de kapel van Lot (capelle castraele van Laeckt). (Uit Schepenboek Leeuw nr. 4633 fol. 893).

-

Cathem; jan Van Stalle en Heinric van Lothorst. Uit de brieven,in betrek met de overgave van het leen van Wolfshagen door Vrouw Maclzteld van Fonteynes aan Meester Ambroos de Dynter, op 6 September 1460, komen wij te weten, dat de volgende persenaadjes geteek~nd hadden : jan de Mol, als stadhouder, verders Zegervan OphemJohannes de Blick,janvan Zelleke en Claes

Ranchomes. Hier wordt ook gesproken van een nieuw goed, nl. van Pieter Steenwerk over de Vrouwe van Bergen, van eender hofstadt, té Poelbraeek gelegen over huyghs hofwas van Poelbroeck, endé es geheeten ter Langer scheuren, ende es groot XII/I daghwand ende quam van Vrouwe wegen Boutershem (1). Dit goed lag te Leeuw « alsoe men gaèt ter bempden waert lanckx des heeren straete». De vrouw van Am broos de Dynter, Juffrouw Catrien Coels kocht het, tot behoef der capellen van Lake, en Hendrik van Cutsem, sont wijlen Hendrickx, ontving de vermelde veertien dagwand, als sterfelijk man, in den naam ende tot behoef van onselieven vrouwen capelle gestaen tot laect (24 Mei anno 1494). (2) Van de andere giften of aankoopen is er elders nog:spraak 1 namelijk onder jacob van Ophem en zijn zoon Hendrik. In 1494 gaf Gilles van Cutsem, zoon van Joos, twee capoenen, een

hinne en vyftig eieren ten eeuwighen dag he in de capelle te Laeck, voor den crucifixe buyten den hoogen choor, aldaer te leveren, mits een jaergetijde en het bernen eener wassen keirse ter grootte van ten minste een vierendeels ponts, gelyck ende alsoo wylen peeter van (1) Ligt in dien 'eslachtsnaam niet de oorsprong van de Leemvsche typo~ nymische oenaming Botetsbe1-gh? Merken wij tevens op dat de :eslachtsnaam Van poe!bt·oeck, \Vel ZQU kunnen in betrek staan met den poel (Brucom} en de

;Poelbeemàen. Op 1 Jrmuari H302 werd te Leeuw gedoopt Laurens filius :Martini Por~l et Mar~arcta Borremans. Den 9 Februari daaropvolit:nd was Gatharina Pouls meter van Catharina, filia ..:\.rnoldi Snouck. Zij was ook, den 1 November 1608,

meter v~n :\Ia:t \Yalravens, doch hier wordt haar familienaam Poefs geschreven. (2) .)ïerfelijh laat ot ster/man, een man die, ten opzichte der eischbare re\!hten '"·an dtn heer, in elk ~terfgeval. een doode hand of een of meer cynsplichtigen vervangt.

Een andere gift was reeds gedaan (rente op een geleegsken te Naasbeke,onder Leeuw) door Juffrouw Beatrix van Tollenbeke ,dochter van Adriaan en wijlen Catelyne Bras (13-5·1537). (Naar Schepenboek nr. 4633 fol. 498v0 ). In 1551, den 18 Januari, geschiedde een mangeling van goed, namelijk van drie dagwand bosch te Itterbel<e, die de kapel van Wolfshagen aldaar bezat, en die eigenlijk toebehoorden aan de {1) Om den stamboom Va1t Ctûsem, in mijn gescbieèenis van Sint-PietersLeeuw, blz. 290, te volledigen, geef ik hier het volgende : Peeter Van Cutsem begiftigde de kapel van Lot. (begin 15e eeuw)

I

Joos Van Cutsem zoon van Peeter trouwt Iàa Van Hulde1zberglt, dochter ]a11s

I

I

Hendrik Van Cutsem Gie!is Van Cutsem sterft vóór of in 1494. leeft in 1484 Heeft vijf kinderen en niet vier 1 zooals in Geschiedenis van Leeuw, hlz. 291, vermeld staat. Zij zijn: 1. Hendrik, eerst gehuwd met Maria Meffetts. Hendrik verheft te Lot een leen, op 24 Mei 1494. Hij overlijdt in hoogen ouderdom vóór 1548. Ziin tweede vrouw Geertrui Coomans, dochter van Gielis en Maria Crokaert, leeft in 1520. 2. Jenne Van Cutsem, vr•uw van Ja&olJ van Droeshout en naderhand van L. De Kommer~. 3. Elisabeth Van Cutsem, vrouw van Jan De Bruyn, meier van Anderlecht. 4. Mari~ Van Cutsem, gehuwd met JVill1m Crokalt't. Zij overleed voor 1548., 5. Mergriete Van Cutsem, gehuwd met Jan Huyghe, filius Claes. Zij leven. in 1513. "


62

twee kapelnijen van Lot, tegen drie dagwand lands gelegen op den Scheurmeuter (l), in de parochie St. Pieters.. Leeuw. Op den voet van den kelk der kapelle las men den naam Adria· .na Sophi. Dus ook een gift.

Beneficianten

(l) Zie M.-J. Van de1~ Wegltt. Bijdrage tot de Geschiedenis van St-Pi eters· Leeuw, blz. 380.

+ + +

Ook beneficiarii geheeten, zijn eigenlijk de heeren van Wolfshagen zelf, die het beneficie der kapel van Wo1fshagen bezaten, als patronen en daarom recht hadden op het in kernen. Echter Heten die beneficiarii zich meestal vervangen door priesters, die den eeredienst konden ui toefenen. Onuer die kapelanen kennen wij : 14.... Den E. H. Petrus Appel mans. 1483. Den E. H, Wilhelmus Huyghe. 1551. Den E. H. Wiltem Van Cutsem, (1). 1573. Den E. H. Miehiel a Walemoot cap. residens in Ruysbroeck (2). 159... N. Van der Cleeren, zoon van Lucas, waarschijnlijk Hendrik bij name, die misschien zelf een desservHor of hulppriester aanstelde. 1606. Meester Maxiruiliaan Walravens (3).

(1) Tevens bezittereener kapel te Gaasbeek. (Zie onze Geschtedenis van Sint-Pietera-Leeuw, blz. 291)· (2) Archiefvan het Koninkrijk. KerkeliJk d'Hoop. nt 2323. Register der dekanale bezoeken, 1572~1578. (3) Hii was student in de godheid en had voor desservitor of hulppriester Egitd de Bao!~er, pa~toor van Alsemherg. :i\bximiliaan \:Valra·ven~ was de zoon van Maximmaan en Anna De.dobbeleer, dus de kozijn van Bisschop Malderus {kinderen van eigen broeder en zuster), (Zie daarover o1r-n Gescltiedtmis va1~ Sint-Pieters-Leettu•, blz. 147, 181, 182 e11 adde1tdi, blz. 402). Nopens dien Maximiliaan \Valravens lezen \vij in het meervermeld register, blz. 142: « Den pos..

sessmr ojte bezitter van de capelri}e vem Om:e Lieve Vremve in Laeckt is Ma.'rimilia•n, so1ze Maxit1~Uiae1t JValravem, de1t. weklctm dt1t tast du· misse1& 1tiet en isvolbtyngettde, alsoock de efjgtmaemett van L1to1u van der Cleer1n en hebbetl1toglt. gee1' f'ekenynglte gegeven noch e1~ repareM'e1t. de cap1lle noch en stelten capèllemeestfrs », Br ontstond later (1629) zelfs een proces tusschen den E. H. Maximiliaan \\"alravens en de \veduwe van der Cleeren, Adriana Sophie, ook Zijn eigen nicht, (Zie Gesrk. LtttiW, blz. 147, 148). Dit geding sleepte aan en was bo".•endien niet beslist toen Ma:dmiHaan, die te·rens kanunnik was van"' T•rnhout, kwam te


64 1639. Egied Clerens (van der Cleeren). 1640. joannes van der Cleeren. Hij was tevens bezitter van St-janskapel in de parochiale kerk van Halle. (4). 1658. joannes-Bernardus Van der Borght, die alles opgaf, ver ... mits hij soldaat werd. 1601. E. H. Cornelius Verhoeven~ kapelaan in Sint-Geurickx te Brussel en de plaats inneemt van Frans de Bretel, dïe de zoon van den heer Frans de Bretel en maar vijf jaar oud was. 1670. E. H. Antonius le Merchier. 1719. (12 Oct.) E. H. jan-Baptist Van den Doorne, de verzé\· me laar van al de gegevens die gediend hebben om het meervermeld register op te stellen, en die hetzelve grootendeels met eigen hand heeft geschreven. sterven (1639). Toen nam de broeder van gezegden Maximiliaan, te weten Hendrik (geb. Leeuw 1596), priester en kanunnik te Antwerpen, de zaak op zich. In dit proces was ook gemengd Joamz.es van der Cleenm, die op ditoogenblik bezitter der Kapel van \iVolfshagen was. Het geding eindigde met de « co~z.àetnpHa­ tie" van de vrouw weduwe van der Cleeren. Al die zwarigheden waren het gevolg vanhet langdurig verkwijnen der kapelnijen, een toestand die zelf geschapen was door ae woelingen van den Geuzentijd. Sinds oudtijds moesten er in de kapel van Lot wekelijks zes missen gelezen .,.,orden, die na 1566 op drie vervielen en eindelijk op twee. Ten slotte wist de weduwe van der Cleeren-Sophie het zoover te brengen, dat zij de missen deed lezen te Brussel in plaats van te Lot. (4) Naar het meervermeld register, eindigde het kapelaanschap van E. H. Cleeren met de uitspraak van het proces, dat geveld werd den 5 Februari 1644•

•• •• •• ••


Gasthuis van Lot

¡ Om een juist denkbeeld te hebben van onze middeleeuwsche gasthuizen, moet men den toestand van ons land in O@genschouw nemen, gelijk hij in die verafgelegen tijden was : slecht onderhouden straten, veel bosch en zeer weinig menschenwoningen, vooral op den buiten, onveilige oorden bedreigd door overstroomingen en uitgehongerde wolven, enz. enz. Van een andere zijde, volstrekt geen reismiddelen buiten een paard en dat nog maar alleen voor de rijken, terwijl de arme menschen alles, zelfs de langste reizen te voet moesten doen. De pelgrims, die dikwijls weinig of geen geld op zak hadden~ konden er niet aan denken in eene herberg te gaan vernachten, en hoe zeer de deugd van gastvrijheid onze voorouders bezielde, toch kon niet alles uitsluitelijk van de bijzondere of openbare menschlievendheid verwacht worden. Vanaf de dertiende eeuw had men daarin voorzien, met op vele plaatsen, waar reizende lieden moesten voorbijtrekken, zekere hospitalen op te trekken, waar de pelgrims kosteloos den nacht konden doorbrengen en zich eenigszins herstellen na de uitputting, gevolg van een langen afgelegden weg. Deze instellingen waren meestal de vrucht van stichtingen, en werden gewoonlijk door giften en andere milde bijdragen onderhouden, wat ons als een ander bewijs van de diep christelijke barmhartigheid onzer voorouders moet voorkomen. Wist men dat Lot, ja het toen zoo onbeduidende gehucht Lot, vanaf de vijftiende eeuw zulk gasthuls bezat? Wist men dat dit gasthuis aldaar gesticht was geworden, met het doel de bedevaarders, die naar Onze Lieve Vrouw van Halle trokken, gastvrijheid te bezorgen (pro recolligendis forsan Hallensibus peregrinis)? En wie zal ons tegenspreken als wij beweren, dat dit gasthuis, wiens bestaan, door echte en onloochenbare oorkonden bewezen

LoT 5.


-

66

-

-

is, naar onze meening een natuurlijk uitwas moet geweest zijn van de kapelnij der Drie Koningen @f vice•versa. Men weet dat de Drie Koningen reizigers waren. Het gasthuis werd er ingericht voor de eenvoudige bedevaarders, die, met den stok en den knapzak op den rug, 0. L. Vrouw van Halle bezochten. Vroeger ontmoette men bijna overal oude herbergen (dus, hui·· zen bestemd voor reizigers, het woord zegt het zelf), met de zeer geliefde voorstelling, op de uithangborden, van het traditioneele drietal Wijzen uit het Oosten. Daar was in die verafgelegen tijden bijna geen dorpje, waar de voornaamste herterg het uithangbord In de Drie Koningen niet droeg. Te Leeuw zelf bestond zij (1). Het driekoningenfeest was van oudsher een vroolijk volksfeest, dat gevierd werd door een omgaan met de draaiende sterre, met gezang er bij, ook door trekbrief en kroon, brood en boon en kaarsjesspringen, gelijk b.v. te Tienen (Br.). Tot voor een veertigtal jaren zagen wij zelf, te Moorslede (West Vl.), de processie voor de ~mis, op Driekoningendag, averechts gaan, onder het zingen van de antifone Tria Munera, om te beduiden, dat de koningen van Bethleëm langs een anderen weg terugkeerden naar hun land. Dat alles is veelbeteekenend en staat in nauw verband met de hulde door de « Koningen » gebracht aan het kribbeke van Bethleëm. De herders wiJzen inderdaad op het Hebreeuwsche volk, maar de koningen verbeelden integendeel de heidensche stammen, die thans tot de kennis der Waarheid kunnen geraken. Door al die dichterlijke gebruiken, bedevaarten, eerbewijzingen, enz., betoont het Christen volk, dat het den Koning van hemel en aarde, den Zoon Gods wil aanbidden, die nu precies te Halle, bij de .t\toeder Gods verbeeld staat. Trouwens de Moeder van Halle wordt er hoofdzakelijk vereerd als Moeder, hetgeen het Wonderbeeld zelf klaarblijkend bewijst, vermits Zij, de Moeder, Haar Kindje aan de borst drukt. Wij weten dat het gasthuis te Lot afgebrand werd door de beeldstormers in 1566, hoewel het ook niet ten gronde toe vernietigd werd, en er Leker nog wei iets van recht stond in 1569. Later is. er (l) Ook was er te Lot in de 15e eeuw een"huis, toebehoorend aan BoecxhOtYift.St door hem bewoond en geheeten c/n de iiYJI COttinghen~.

Jan

67

-

.

raak meer in het archief. de heden in de greffieboeken van Leeuw, in het archte van ninkrijk, nr 9674, blz. 74 : « 't Qasthuys van Laeckt ] Cricke cnape van fanne van den hecke, sterjfelyck laet va~

va~~=: ~~~~~s~:~~ v~:s~::~e;::~i;~og v~:rscreve~

' ti

~el

volge~~e bijz?:~~;::!~he1:C~;p:v~~n

•t gasthuys van de licht van::: sereven gasthuys op gemaeckt ts, vercreg D eshout 3 Dec Anno 1510». . h k r~ier vinden ~ij dus den milden begiftiger die den grond sc on . «]ennyn de la Forge. 'fi k Sterfelyck laet van t voorsereven gasthuys van XI grooten :r ~1y~ h d 't gasthuys te Volcxem op P ac ~ e .b:seth o~n~en :;t;fve:sc~:r panden tot conterpande gestelt tegen B~a:r;~;~' Smesmaekers ende huycke Dralle, hueren man, 22 Dec. nnoHier 1511. » d ziekhuis (lazahebben wij het waarschijnlijk met het ou e ret) van Volsem. . « Hendrick Bras Hendrtcx sone. Sterfelyck laet van t voorsereven gasthuys van 22 gr. erjelyck beseth op jans van den hecke goeden onder Leeuwe f!ele~;,» vercre.Ehen tegen denselven ]anne vun den hecke, 12 Aprtl 15 '

••


69

Visscherij

Men weet dat het Romeinsch recht noch jacht noch vischrecht aannam. De vogelen die in de lucht vliegen, de dieren van het woud en de visschen die in het water zwemmen waren het recht van iedereen, en de eigendom van die ze gevangen had. Alleen tegen al te drieste jagers of visschers, die, b.v. spijts het verbod van den eigenaar, zijn veld betreden hadden en er schade aan toegebracht, kon eene rechtsvordering worden aangenomen. Onder het Germaansch leven schijnen wild-vogel- en vischvangst aan het grondbezit verbonden te zijn geweest. Zonder vergunning jagen of visschen bleef er echter een misdrijf van de geringste soort. Wat eigenlijk het visschen betreft, konden alleen poelen en vijvers, op bijzondere eigendommen gelegen, den naam van persoonlijke visscherij verdienen. Wateren die hun eigen stroom hadden bleven meestal gemeen. Doch van in de elfde eeuw, zien wij al !!leer het begrip huldigen, dat de visscherij aan hem toekwam, die den oever bezat: de kleinere rivieren worden in het bedwang geacht van dengene wiem~ land aan weerszijden lag. Uit de reeds aangehaalde bronnen vernemen wij, dat tot de heerlijkheid van Wolfshagen ook behoorden eene visscherije van een loopende bèke, genaempt die laecke. (1). (l) Het klo•ster van Zevenbarre bezat te «Lob een bcempdt aen een vyver eertijds toebehoord hebbende ~farck Orochc,ende ter oorsaeken van diJen hebben een acte aengaende den Damme des selffs vyver metten houtgewas daer up staende, welke Marcus voersereven hem wilde aendraegen ende in om~en ciaostere aengewesen, behalve dat Marck syn slobbt'J'ett daer np heeft (1536). (Ctit Kerkelijk Afthief D' Hoop, n,r 15645). Dat oud woord slobber1n geven onze oude woordenboeken niet, ten minste in den zin van vinchen in een water; en toch moet het wel bestaan hebben &met de beteekenis van door ·modder en 'flflilt.t<tnlen. Het onlangs uitgegeven Modern \V oordenboek van Versclueerent Goema1ts en Brounts geven slob en slobb~rslra-

Buiten deze laecke-visscherij spreekt het van zelfs, dat de vijvers en grachten van het kasteel ook vischrijke oorden moeten geweest

zijn. · h Men weet overigens, dat er in de verleden eeuwen vee 1 meer vts~ gebruikt werd dan heden ten dage. Ook waren de vastendagen, dte van eene zijde wel talrijker waren dan hedendaags, ook me.t meer nauwlettendheid door de aan de Kerk meer gehoorzame Chnstenen onderhouden. ten In Noord-Holland kent men stukken laag land die stubbi1tg wordenSlg:. d ·n West- Vlaanderen spreken de v1sschen ook van sleepnetlm. o • naam , en 1 .. 1 dat het waberen beteekent ongetwijfeld het net zóó door den. VlJVer s :uren, . ter er van slobbeft of stoeb8rt. In elk geval een schllderachtig woord dat dient behouden.

•• •• •• •• •• ••


71

tarir, torride, torréjier, enz. Verders kennen wij het gemeen ziektewoord tere of tering, het. . geen zeggen wi 1uitdrogen van de borst. Te Leeuw vonden wij aanduidingen in de oorkonden, dte ons brengen tot aldaar bestaande torfboeren; bijna gelijk wij hedendaags spreken van houillieboeren. Het schijnt echter dat de turf van Brabant niet gebruikt werd als brandstof, evenals deze van de kuststreken van West-Vlaan~eren; maar wel als meststof. In elk geval is het bewezen, door ee~ stuk bewaard in het archief van het Koninkrijk (1), dat de schtppers van Brabant (les bateHers brabançons) de gewoonte had?en turfasch meê te nemen naar Gent, waar ze door veermannen u1t het ~oo~-­ niksche verder gebracht werd, en dienen moest voor bemesttng Fransch Henegouw (des chargements de cendres de tourbe dont lagricultare des provinces du Haut-Escaut a besoin).

Turf

Oudtijds stak men, op het grondgebied van Leeuw, rond Zuun Mekingen en Lot, nog al veel turf, In nr 14780 van het Kerkelijk Archief (Koninkrijk, D'Hoop)" in betrek met Kleinen Bijgaarden, is er spraak van geld, gemaakt door het klooster, en voortkomend van «verkochten tor/». Tusschen de Roodebeke en Vosholen ligt een weide thans nog bekend onder den naam van turjweyde. Men spreekt tevens van het uitventen van het acht en twintig koopen tor! figgende in de peerdeweycte (vóór Kleinen Bijgaarden). (Kerkelijk Archief, D'Hoop, nr 14804). Torf of Turf bestaat uit versteende, sponsachtige, min of meer verkoolde overblijfselen van half ontbonden planten, gemengd met water en aarde. Hoe min water en hoe min aarde de turf inhoudt, hoe beter van hoedanigheid. Er dient opgemerkt, dat er verscheidene soorten van turf he· staan. De eikenschors uit de runputten gehaald, gedroogd en in brieken gemaakt door den huidenvetter, heet men in Brabant ook turf. Doch dit product heeft niets gemeens met den turf welke hier bedoeld wordt. Er besiaat ook slijkturf waarin weinig meE:r steekt dan aarde en water. Moerturf of derrinck bevat veel planten en houtgewas in verren staat van ontbinding. Verdersis er een soort van turf bestaande uit groene zoden met houtgewas begroeid en gemengd met veendeelen. Heel waarschijnlijk heeft men hier den turf welke te Leeuw en te Lot gevonden werd. In Vlaanderen en vooral langsheen de kust, waar men die stof van in de oudste tijden wist aan te treffen, bestempelde men ze met den naam van dering en men sprak er alom van dering steken In de deringputten . Het is ook al één en hetzelfde woord, bij Kiliaan Darinc, darinctorj, in het Middennederl. Daty, darle, dar/eh, daring, daringe, en verwant met den wortel dor (droog), waarvan zelfs in 't Fransch

!n

(1) Archief van het Fransch Bewind. Hoofdbestuur nr. 249.

r #

Il

l '

•• •• •• ••


-

Feesten

De kerkwijding te Lot had plaats op den eersten Zondag van September, wanneer er ook een minderbroeuer van het klooster van Boetendael prediken kwam (dies annivetsarius dedicationis sa~ celli). Feest was er nog te Lot op den dag van Maria's geboorte; maar de voornaamste kermis, de plechtigheid bij uitmuntendheid was er de kerkelijke feestviering op den Zondag na Sint-Martinus, in November, bij het volk alom bekend onder den naam van Ganzenfeest. In den ouden tijd kende men, benevens de veertigdaagsche vasten vóór Paschen, nog een andere : in de Oostersche kerk werd zij genaamd de Philippus-vasten en duurde van 15 November tot den 24 December, doch alleen op de Woensdagen, de Vrijdagen en de Zaterdagen, Deze vasten bestaat nog in de Orieksche Kerk en begint daags na Sint-Martinus. In de Westersche Kerk is zij reeds lang in onbruik geraakt. Welnu, evenals men zich thans nog, vóór den aanvang van de paaschvasten, te goed te doet, door het vieren van vetten Zondag, vetten Maandag en Vastenavond, of gelijk hoe zij nog heeten mogen, smulde men toen ook op Sint-Maarten. Men at ganzen. Van daar nog de oude benaming van Ganzenfeest te Lot (1). Dat ook wijst weeral op een aloud bestaan van Lot of Laect en is tevens voor de folklore van groot belang. In latere tijden werden de armen op Sint·Maarten ter maaltijd uitgenoodigd. als gedenkenis aan den milden bisschop, die de schamele menschen altijd zooveelliefde had toegedragen. Van daar, dat men Sint Martinus gêwoonlijk heette Milde Maarten. (l) Zie daarover verder onze Geschie1enis van Sint·Pieters-Leeuw, ook nog L. J. F. Jansseth Over den oorspt ong der Sint..Maartenganzen. (W erktn Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, 1850. VI. 177).

73

Dit gam11eneten heeft stellig een heidensehen oorsprong. De gans immers was een offerdier, en werd meestal geêten op een feest bij den aanvang van den Winter, waarop later de Christelijke Zondag viel (dominica principalis), de eerste adventzondag, eerste dag van ,het Kerkelijk jaar. Men weet overigens genoeg, dat het oude en het nieuwe geloof zich dikwerf met elkander verstaan hebben. Om reden van taktiek was de Kerk steeds tot een zekere tegemoetkomend· heid bereid. Was Allerzielendag geen voortzetting van het doodenteest der Oermanen ? Ook het Kerstfeest nam verscheidene oeroude gebruiken in zich op : het kerstblok, het kerstgebak, de kerstgans. De ganzefeesten bestonden ook niet altijd uit een bloote smulpartij. Elkeen weet dat er in menige dorpen van ons land allerlei gebruiken in zwang waren, waarvan de gans de gebroken potten betaalde. In de Kempen spande men tusschen twee hoornen eene koord, waaraan een levende gans, den kop naar beneden, gehangen werd. De hals vbn den vogel werd met zeep besmeerd en de ruiters te paard kwamen, elk om de beurt, onder de touw doorgereden en grepen het rampzalig dier bij den kop, tot een hunner hem eindelijk afrukte. Thans doet men het nog met een doode gans. Wie heeft niet hooren spreken van ganzeknuppelen, van ganzeschieten? Het zeldzaam plaatje hiervoor geeft een gedacht van het ganzeschieten in Nederland, namelijk in de stad Delft. (blz. 65). In het leven van Sint-Martinus is er volstrekt geen spraak van ganzen. De gans heeft dus niets te maken met den heilige zelf. In Engeland maakt de gans de aartsvaderlijke schotel uit, en wordt er op 29 September opgediend. In de kerkrekeningen van Halle is er gedurig spraak van ganzen, die men opdiende op de twee groote kermissen (Sinksen en eersten Zondag van September), om de broeders van 0. L. Vrouw van Halle, in de vreemde steden bestaande, te verwelkomen. In de rekening van 1678 vonden wij narnelijk : Aan de broeders van Doornik ...•.. twee ganzen en een half schaap. id. Valenciennes id. id, id. Condé id. id. id. id. Namen id. id. id. erespin id.


74

-

Aan de broeders van Quievrain ..... twee ganzen en een half schaap. id. Guissignies id. id. id. Brussel id. id. id. De voetboogschutters van Lembeek Aan de broeders van Bruinkasteel id. id. Sinternelle id. id. Aan de handboogschutters van Lembeek id. Verder nog aan de broederschappen van Luik, Oudenaarde, Gent, Dinant, Rijsel, Nijvel, Mouveaux en Bergen. In mijne boekerij heb ik een zeer ouden almanak waar al de dagen van het jaar, met een soort van zinnebeeld in rood en inkt, zijn versierd. Den 11 November, Sint-Martinus, knapt men op met een gans (1). In de plaatsnaamkunde neemt de gans een zeer groote plaats in, ja wel vrij zoo be!an·grijk als de wolf en de vos. Overal vindt men velden die den naam dragen van ganzeland, ganzeveld, ganzestraat, ganzebeek, ganzepoel, ganzevijver enz. enz., zonder te spreken van Gaasbeek, dat eens -- ik wed er voor -- veel ganzen moet gekweekt hebben, en ergo talrijke ganzewa;.hters als parochianen moet gehad hebben. Dat zal later wel eens geschiedkundig geweten zijn, of moesten 't de ganzen uitbrengen. De geslachtsnaam Ganzemans was oudtijds bekend te Lot zelf. joanna Gansemans immers was er getrouwd met Willem Hey-

75

-

van in de vroegste tijden op gemelden dag met de reliek van het H. Kruis naar Lot gingen, zooals blijkt uit de volgende Latijnsche woorden, getrokken uit het oud register : <<ad hoc sacellum celebris

et populo concursus cum crace et parocho parochice Sti petri leeuwense feria tertia rogationum in quorum ad venta incipitur solemne sacrum post cujus evangelium ab immemoriali tempore concio habitur per unum religiosum ordinis eremitarum sancti Augustint conventas Angiani»: Zooals men ziet,hielden de kruisen aldaar statie,aan de kapel van Lot, waar een pater Augustijn van Edingen een sermoon prak. Welnu vóór duizend jaren, gingen de heidenen den zegen van de godheid der vruchtbaarheid over de velden afsrneeken. Zoo mogen wij zeggen dat het heidendom nog steeds in ons midden leeft, maar dat het geen heidendom meer is. De kruisprocessien door onze akkers geschieden thans in den geest van christelijken ootmoed en katholieke dankbaarheid. Niemand thans onder de deelnemers, die de gedachte aan een heidensehen god in zijn geest voelt opwellen. Voor ons katholieken zijn die kostbare getuigenissen van vroeger niets anders dan door de Kerk geheiligde en vrome gebruiken, die de ware godsvrucht helpen aanvuren.

mans. Onze taal ook is doorspekt met ganze-spreekwoorden. Maak dat de ganzen wijs; hij preekt voor de ganzen; drie vrouwen en één gans maken een markt; hij wacht op Sint-Martinus-gans ; het bier 'nis voor de ganzen niet gemaakt ; hij steekt zijn borst op als een kermisgans. In de plantlore zelf spreekt men van ganzedistels, van ganzemeur, alsook van de ganzetong en van den kruipenden ganzerik.

Vestigen wij nog de aandacht op het feit, dat de kruisprocessies der Leeuwenaren heden ten dage no2 op 's Dinsdags der Kl'uisdagen jaarlijks naar Lot trekken. Dit gebruik moet straatoud zijn, dewijl de kruisen van Leeuw (l) In een anderen öuden almanakheet Novemblf' deganzemaaff.d.

• +


-

Bijzonderheden

Honderdste penning. Elkeen weet dat onze voorouders, onder het Spaansch Beheer en vooral tijdens den al te beruchten Hertog van Al va, hevig verzet aanteekenden tegen de uitputtende belastingen, en in het bijzonder tegen het invoeren van den honderdsten penning van de waarde van alle goederen, zoo roerende als onroerende. In het meervermeld register vinden wij aanteekeningen nopens de taxatie ende reductie van den honderdsten penninck der Conincklycke Majesteit nu onlanckx in dit tegenwaotdigh jaer XVc ende negenentsestieh by den staten van herwerts over geconsenteert ende geaccordeert onder Stepeeters leeuw. Het geldt er de taxatie te Lot. De taxateurs of schatters waren twee Leeuwenaren : Leonardt van den hecke (1) en jan de la Porge (2). Ziehier een overdruk der beide verslagen, een over de roerende goederen van Leeuw, opgemaakt door beide taxateurs of prijzers, gelijk men ze ook heette. Voor de geschiedenis van Leeuw en Lot zijn zij van het meeste belang : I. «Wij Leonardt van den hecke en fan de la Porge gedepateert totter taxatie van den een penninck aengaende de roerende meublerende goederen van ingesetene des 5èljs dorps, ende nyemant meet en hebben bevonden wiens goadt of setver gemunt of ongemunt, bagghen ende juweel en soaden bedragen tot honderf galden eens, in teeeken der waerheyt hebben wy voorsereven dit onderteekent desen 18 january XVI.! ende negenentsestichl styl van brabant. Ende was onderieeekent Leonardas van den hecke, j. de la Porge».

77

Dit verslag bewijst. dat de zoogenaamde taxateurs, waaronder Leonard van den Hecke, die 'feitelijk een hevige anti-spanjaard was, een nog al bevredigende oplossing wisten te vinden. Het moet ons ook geenszins verwonderen, dat er heden nog, van tijd tot tijd~ oude muntstukken, goud en zilver in den grond worden ontdekt. Hoe vaak zagen onze arme voorouders zich gedwongen hun zuurgewonnen en lastig gespaarde schatten aan den moedergrond toe te vertrouwen I Geen enkel rijke boer noch kasteelheer van Leeuw noch Lot, die honderd gulden in munt of juwee1en bezat I Honderd gulden was ook veel w dien tijd : men kocht er een pachthoeveken meê ; doch de schatters zullen ook wel mannen geweest zijn, die ze alle vijf bij elkander hadden en misschien, wie weet het, Vt'as er hier of daar toch wel een boertje dat ergens een oude lollepot met blinkende ducaten van Hertog Philips en gedekt met een fijn laagje hooi, waarop een brieke, zorgzaam weggestoken had, of moest het nooit niemand meer vinden. II. «Wij Leonardt van den Hecke ende jan de la Porge, gedeputeerde ende taxateurs van leeuwe Sentepeeters vercleeren dat volkende den eedt dien wy in handen varz Gillis Gil is, baillieu slants van goesbeek gedaen hebben, van ons indesen last wettelyck ende getrouwelyck te qayten naer aytwysen van ider art. end~ ordinoiren mannen daer op gemaent, wy anijangen hebben allen den raporten ende deelaratien die ons geexibeert syn geweest by proprietarissen, pachtersoft andere gebrayckers ende besitters van den haysen, [QTZ· den., waeteren, ende alle andere onroerende goederen des voersereven dorps van leeuw, hebbende onse devoiren ende neerstigheyt gedaen om, ten besten dat ons mogelyck es geweest, te wesen de voersereven goederen, die wy niet bevonden en hebben andere te wesen dan in deser deelaratien begrepen en es, welcke goederen wy getaxeerd van de voorsereven ordonnantien naer den rechtveerdigheden, dat ons mogelyck es geweest naer ons beste wetenschap sonder bedrogh, de breeder bedraeght soo hier boven veretaerf es. Des oorconden hebben wy ons handteeeken hier over gestelt op den 8 daglz janaarij, Anno xvc ende neaenentsestich ende was onderteeckent, leonardas van den hecke,j. de la jorge». 0

{1) Ei,enaar van het Kasteel van Leeuw, thans Kastcel van Coloma geheeten. Hij was schepene van Brussel geweest en stierf te Leeuw in 159<J. (Zie M...J. Van den \Veghe. Geschiedetlis van St~Pieters-Leeuw, blz. 389). (2) Zie Geschiedenis van St-Pieters~Leemv, blz. 402.

Pachter! van de goederen van Lot-kapelle in 1569-7Q. Zij heeten Adriaen Crokaert, Marie, de weduwe van Laareys Swa·


-

78

-

luwe, jan Muddaert, My joufjrouw die huysvrouwe van Mynheer Sy~ mon Renaert. Daarbij komt facob van Ctttsem, joossone, als pachter van Wo.l.fs~ hagen, die tevens als eigenaar en tochter van andere landenJen voorkomt, en ook nog als koster van Lot. Uit dezelfde oorkonden trekken wij nog de lijst der goedere.n van de mannen bevrijt ende geëxempteert van den hondérdsten penninclc. Het zijn: 1. De kerk en het kerkhof van Leeuw. 2. De kapel van Sin te Ooorix met het kerkhof ( 1). 3. De kapel van Gaspeldoren. 4. Het klooster van Obbygaarden (metten byvanglz). 5. De kapel en het gasthuis van Lot. 6. De kapel van Mekingen. 7. Het huis van plesantie toebehoorènde mynheer meester Odo de

viron, metten grachten en hovingen rontsomme gelegen. (Dit is het hof te Rukkelingen). s. Het huis van plesantie metten grachten ende hovingen tontsomme gelegen, toebehoorende heeren Sirnon Renart (Nieuwenhove). . 9. Het !zttis van plesantie metten grachten rontsomme ende hovengen, toebehoorende myn heere meester leonartvan heek (Coloma). 10. Het huis van plesantie metten grachten rontsomme, toebehoorende henderlek den jeytere (Rattendaal). (l) Een niemv bewijs van bet bêstaan dier kapel te Leeuw.

11 11

De Familiën

Lot bezat ook heel vroeg een krans van schoone geslachten. Wij hadden reeds het genot, in een onzer vorige bladzijden, te wijzen <>p eenige dier oude namen, waarvan verschiJlende tot op onze dagen nog bloeien van leven en taaiheid. Het zijn ook zij, die 't gezonde bloed overbrachten in de groote stad. Lot, evenals Leeuw, was steeds een laboratorium, waar machtige krachten van mensehbeid geschapen werden. En wees niet verwonderd, lezer, dat onze streek thans nog krielt en wemelt van de Crokaerts, de Ghysels, de Heymans, de Van Cutsems, de Walravens, de De Greven, de Wouters, de Moonens en zooveel andere. Al die geslachten zijn ten gevolge der talrijke en langdurige oorlogen, ziekten en dure tijden der zestiende en zeventiende eeuwen, de eenen meer, de anderen min, vervallen: hun pachthovekens werden uitgebrand en vernietigd, hun akkers vertrapt en verwoest; maar hun noeste werkzaamheid en hun ontembare wilskracht zijn alles te boven gekomen en hebben gezegepraald, terwijl hun weelderige huisgezinnen alom opulente telgen hebben verspreid. Integendeel, de geslachten, die al te rap en dikwijls ten gevolge van abnormale toestanden te rijk zijn geworden en zich op den hoogsten trap hebben weten te tillen, zijnverdwenen, uitgestorven. Het loont oprecht de moeite, om, met de oorspronkelijke archieven in de hand, dit wonder verschijnsel in de geschiedenis na te gaan. Enkel de geslachten die van vader tot zoon de eeuwige wet van den arbeid hebben onderhouden, alleen de huisgezinnen waar de plicht der arbeidzaamheid onderwezen en beoefend werd door iedereen en aan de kinderen als voornaam erfdeel werd toebedeeld , als een verantwoordelijkheid jegens God en het vaderland, als een onmisbare teugel aan het verderf en een eerste voorwaarde van spaarzaamheid en het behoud van het vadererf, zij alleen hebben een historie nagelaten.


-

80

De andere zijn vergeten. Ziedaar de les der geschiedenis. Doch eer wij de stamboomen geven dient nog een woordje gezegd. Stamboomen zijn omzeggens nooit volledig. Het kan niet anders, tenzij voor de familiën, die maar een handjevol leden tellen. Weet men dat er geslachten zijn, waarvan duizenden, ja tienduizenden namen op te schrijven zijn, die daarenboven tot vijf of zes verscheidene 1anden behoor en ? Wij veronderstellen de maagschap B., waarvan een lid in 1621 vijf zonen had. Een dier zonen bewoonde Zeeland, een tweede werd soldaat in Hessen, een derde trouwde in Spanje, terwijl de beide jongsten in Brabant woonden en er elk een familie stichtten, de eene teL. en de andere te W. Die vijf zonen hadden elk een .talrijk kroost, zonen en dochters, die even reiszuchtig waren als hun vaders. Zeg, wie kan dat alles gaan opsporen voor een drietal eeuwen die er over zijn heengevaren ? Die belang stelt in een familie kan bijbrengen wat hij er zelf met zekerheid van weet, en dan nog moet de genealogist alles met zorg en geduld controleeren. Genealogie is een werk dat menigvuldige medewerkers vergt. Alleen op die wijze kan naar een afgerond geheel getracht worden. Doch hij die zeer gave schetsen opstelde, heeft de deur opengedaan, om tot zulk compendium te komen. Ook zijn die werken reeds kostelijke bijdragen, die door de geleerden gretig worden opgezocht.

SCHETS OVER DE SALMIERS, MET DE AANGETROUWDE GESLACHTEN

]an de Cerj, heer van Haghedoorne, trouwt ]oanna van Langemeersch, waarvan: a) IsabelJa de Cerf, die Pieter van Walincourt huwt (15° eeuw); b) jan de Cerf, geboren 1447 en in 1477 gehuwd met !Ylargriet van Hasebrouck. Uit dit huwelijk is gesproten joanna de Cerf, die de vrouw werd van fan van Marnix, baron van Pottes en heer van Tolose. Deze jan van Marnix, ridder, heer van Tolose, Budingen (Qnder Halle), trouwt: 1. Maria van Hemricourt vrouw van Sint-Aidegonde; 2. Maria van Bonnières (1546). Ujf het eerste huwelijk zijn gesproten : a) 1an van Marnix, heer van Budingen (Halle). b) Philips van Marnix, geboren 1538. Vermaarde raadsman van den Prins van Oranje. (Zie daarover onze studie : De Heerlijkheid van Budingen en de Heeren van Marnix, in Gedenkschriften Halle, nr 3, blz. 60 en volgende). c) Helena van Marnix, die trouwde met Karel van Wignacourt. Uit dit huwelijk sproot Antoon van Wignacourt, in 1584 getrouwd met Clara van Hornes. Deze droeg ook den titel van vrouw van

Woljshagen.

1111

Bovengenoemde lsabella de Cerj, vrouw van Pieter van Walincourt was de moeder van Adriana van Walincoart, die zelf de tweede vrouw was van jan Salmier, heer van Woljshagen. jans eerste vrouw was Anna van Stradio, waarvan Geeraard Salmier, ridder, in 1530 gehuwd met Agnes van Merode, die de ouders waren van Niklaas Salmier, gehuwd met Agnes van Marbaix. Niklaas was ook heer van Wolfshagen. Bovengenoemde Adriaan van Walineourt 1 vrouw van Wolfshagen en echtgenoote van jan Salmier, werd al'dus de moeder van Pieter Salmier, ridder. heer van Brumage, Hondschoote, Peruwelz.

LoT 6.


82

-

Hij zelf trouwde het eerst met Louisa van Landas, en vervolgens (1570) met Margriet van Berghes (gezeid van Grimbergen).

VAN DER CLEEREN

Uit dit huwelijk zijn gesproten : 1. Jan Salmier, die in het huwelijk trad met Mergriet van Le Poyvre. 2. Helena Salmier, vrouw van Hendrik van Eynatten. (1) (1) Deze genealogische schets is opgemaakt naar. een minuut bewaard in cle archieven van de Leenkamer van Braba?tt, nt' 1338, dte den datum draagt van 9 Augustus 1597. (Are;Mej KotJi1tkrijk).

•• •••••• •• ••

Bertel (Bartholomeus) van der Cleeren stierf voor 155o. Zijn :zoon Lucas van der Cleeren huwde ]osina Van Ranst, waarvan ,geboren werd : Lucas van der Cleeren, die voor vrouw had ]enneke Wa/ravens (van Leeuw), moei van Bisschop Malderas. Er rees een proces op tusschen deze twee echtelingen, van de eene zijde, en Pieter Sa/mier met zijn eenige dochter, toen nog in .leven, Helena Sa/mier (zie stamboom Sa/mier). Dit geding begon den 28 Juni 1598. (1) In een der stukken (replique) lezen wij, dat Lucas van der Cleeren, door den dood zijner moeder Josina van Ranst de eene partij uitmaakte, en dat de andere partij bestond uit Niklaas Salmieren zijn vrouw Agnes Marbaix, en Antoon van Wignacourt, zoon van Helena van Marnix, die de zuster was van den beruchten Philips van St. Aldegonde. (Zie stamboom Salmier). Men weet reeds, dat Salmier het Goed te wolfshagen verkocht had aan Josina van Ranst; doch er was een misverstand. Wolfsha,gen immers, die een leengoed was, behelsde nog al veel andere voordeeten en, volgens de documenten van het proces, goedgekeurd door de schepenbank van Leeuw,bestonden de goederen van Wolfs-hagen uit een en twintig partijen van landen, te zamen uitbrengende achttien bunder, twee dagwand en vijf en twintig roeden. Onder de bancke van Aa waren ook twaalf partijen land,met zeventien bunder en negen en vijftig roeden. Daarbij het laathof van het kapittel van Zennik met vier partijen van tezamen vijf dagwand en half. De Salmiers beweerden niet alles verkocht te hebben. Vandaar de ruzie, die eerst den 9 Dec. 1600 een einde nam. De kinderen van Lucas Van der CJeeren en jenneke Walravens waren : (1) Leenhof Brabant. Archief Kouinkriik nr 1338.


84

-

1. 2. 3, 4. 5.

Hendrik van der Cleeren. Lucas van der Cleeren. Renier van der Cleeren. Catelijoe van der Cleeren. jenne van der Cleeren, tr. Melchior Van Gelder (of de Grez). Dit geslacht Is afkomstig van Grez, een gemeente bij Waver, in 't Vlaamsch geheeten Grave en in 't Waalsch gewoonlijk Grey. In Vlaamsche oorkonden verdraait de naam soms tot Gelder. Mei..: chior de Grez was meier van St·Pieters-Leeuw. Van zijn eerste vrouw, joanna van der Cleeren, had hij joanna, gehuwd met jan Prevost en jacoba de Grez, gehuwd met jan van Neufville. Melchior de Grez was ook een tweede maal gehuwd, n.l. met lsabella van Eesbeke (gezeid van der Haeghen), van Alsemberg (1612), waarvan de kinderen vermeld staan in Stein d' Altenstein (Annuaire de Ia Noblesse de Belgique, 1868, p. 163). Melçhior stierf in 1650 en werd te Leeuw in de Kerk begraven, evenals zijn tweede vrouw eneenige zijner kinderen. 6. Elisabeth van der Cleeren, gehuwd met 1e Niklaas Reynbouts; 2e Christiaatz van Brustom. 7. Joos van der Cleeren, die met Adriana Sophie, van Halle, gehuwd was. (Zie stamboom Sophie). Uit dit laatste huwelijk kennen wij : 1. Adriana van der Cleeren, geboren te Leeuw. 2-3-1607, die in 1628 te Leeuw in den echt trad met Michel Marcelli. Hij stierf vóór 1652 en zij overleed te Leeuw, 15-12-t6g6 (Sepulta in Choro). 2. Catelyne van der Cleeren, geboren te Leeuw en te Leeuw gehuwd in 1628, met Corneel van de Voorde. (1). 3. Lucas van der Cleeren, geboren te Leeuw 14-6-1611 en later in den echt met Maria Hameleer, (elders Marie de la Mar-

lier). {I) In Schepenboek Leeuw 4635, lezen wij, op blz. 435vo* van goed dat op 14 November 1570 vo0r de helft aangèschreven Sti)nd aan Juffrouw van de Voorde en voor de andere helft aan Joanna van Loovelde.In 1620 was het eea eicendom van Adriana en Catelyne van der Cleeren, dochters van Sieur Joos en Adriana Sophie. Het goed kwam van Daneel Sopbie en Adriana Booms, grootouders der vermelde beide Juffrouwen. (Zie ja1nili1 Sophie).

-

85

-

4. Lysbettevan der Cleeren, geboren Leeuw, 17-3-1613. 5. Daneet van der Cleeren, geboren te Leeuw, 8-9·1616, en aldaar overleden 10-1-1688. Hij werd begraven in den familiekelder ter kerke van Leeuw. Zij ook was het jaar er voor in denzelfden kelder (in choro) ter aarde besteld.

• +.


FAMILIE

11. lil.

SOPHIE

IV.

87

-

Catrien Sop/zie, gehuwd met Philips Berbouts. Louisa Sophie, gehuwd met Philip van Bellinghen. Merten Sophie, ook beenheuwer te Halle in 1555, wiens

zoon Hans leefde in 1608. Pol Sophie, gehuwd met Berbele Heeuwens. Pol was in 1559 overleden. De kinderen van dit huisgezin waren : a) Pol Sophie, die in den echt trad met Catelyne Majjré, doch, na de dood van Pol, een tweede huwelijk aanging, met Hans Willems. Cetalyntje Maffré (ook Malfré) moet zeer jong getrouwd zijn geweest met Pol Sophie, want van haren tweeden man heeft zij in 1601 te Halle, nog een zoon gehad, nl. ]acob Willems, die een beroemde componist is geworden (1). Cat. Majfré stierf te Halle, 1 December 1653). Van haren eersten man had Catelyne Maffré een dochter Catelyne geheeten, rond 1594 te Ha1le geboren, en een zoon Pieter Sophie, die te Halle in 1602 in den echt trad met Lysbette Collet (elders Coltins en ook Colle). Zij was de eenige dochter van 1\1.erten en Maria Michie, die de leertouwerij aan het Vondel te Halle in eigendom bezaten (2), Pieter Sopbie was in 1631 overleden en zijn weduwe hertrouwde met Pi eter Roelants (3). Het huisgezin van Pieter Sopbie en Lysbet Collet bestond aldus: 1. Maria Sophie, geboren te Halle, 4 Juni 1612, en den 14 Jutti 1631 gehuwd met Pieter Van Hamont. 2. Catelyne, geboren 22 Januari 1616 en later in huwelijk met Bertel Rigau, slachter te Halle. V.

De naam schrijft Soplziè, Sophije, Soffie, Sojjije, Soujjie, Soefie, (zóó teekende de weduwe van pieter Soefie, in 1658), ook Sophy, Soffey en zelfs Soffen. Het is een echt Brabantsch geslacht uit de omstreken van Brussel. Te Halle ontmoeten wij de Sophie's van in 't midden der vijftiende eeuw. In de ballierekeningen der stad spreekt men, in de jaren 1468-1476, van Daneet Souffie, gezeid den Duvere, die veroordeeld werd, omdat hij een opstand geleid had onder de bevolking en een vergadering van gewapende lieden op touw had gezet, die 's nachts de stad doorliepen.De oorkonde zegt eigenlijk niet welke de oorzaak van dien opstand is geweest. Die bijnaam van Duwere ook Davere blijft aan de leden dier familie gegeven tot rond 1650. Wij zijn gevoelen dat de eerste Sopbie te Halle een huis bewoonde, dat de duif heette. Van daar tot de gril van het volk om den bewoner van zulk huis duiver te deopen is maar een stap. In de kerk van Eysinghen was een bijzondere mis gesticht op een pachtboveken gelegen te Alsput, onder Leeuw, maar parochie Eysingen. Welnu, dienaangaande lezen wij : « Op een gelege t Alsputte tegen fan Sophie, geheeten dén daivere, 24 April1497. CSehepenboek Leeuw, nr 9674). Er bestaat een lijst van voorwerpen in goud en zilver, van 1542,die de kerk van Halle deed versmelten. Dit stuk draagt de handteekening van jan Sophie, schepen van Halle. (Commission royale d'histoire, 3e série, t. XIII, p. 45). Gilles Sophie, geheeten den Duvere, jacobs sone. die hij hadde van wy1en Maria Coots, was sterfelijk laat van Halle, in 1596. (Zelfde bronne). De eerste Sophie's van Halle waren omtrent alle beenhouwers of slachters. In de zestiende eeuw ontmoeten wij Sidrachus Sophie, die ons toeschijnt de vader te zijn van : I. Gilles Sophie, die beenhouwer te Halle was in 1555.

I

{l) ln het Parochieblad van Halle, nr van 10 Juli Hl09, gaven wij een biographie van Jacob Willems, met de lijst zijner muziekwerken. De vader en de moeder van den componist liggen begraven in ·de kerk der E.E. Paters Con· ventueelen te Halle. (2} De leertouwerij ~en cesle ville otetre Ze ]ot:del tem:mt à la 1'Ue mettanl atl jardin tle Parcq à la main, au pond et à la rlvière d1le Zenne>; moet gekemen zijn van de moeder van Lys'beth Collet, aangezien haar drie tantje<>t L ysbctte :Michie1 gehuwd met jan Schoenmaeckers, Anna :\fichie de vrouw '\an Jaak Van Cleemputte en Catrientje :\fichie, nog ongehuwd, de helft van het coed (de leertouwerij} eischten, waarvan proces. (Schepenbolk ~r 3867). Het ieldt hier voorzeker de huidige leertouwt:-rij der gezusters De Sany.. (3) Schepenboek Halle 1 nr 3868.


-

88

-

3. Jan Sophie, geboren te Halle, 26 April 1618 en gehuwd met Mergriete van Bellinghen. (Zie B). 4. Pieter Sophie, geboren te Halle, den 16 juni 1620 en gehuwd met lda Platteau. (Zie C). 5. Anna Sophie, (7-10-1622, Halle). 6. Frans Sophie, (16-3-1625, Halle). Overleden 1636. 7. Anna Sophie, (28-8-1629, Halle). b) Daneet Sophie, ook zoon van Pol en Berbele Heeuwens, trouwde tweemaal, eerst met zekere Catelyne Sopbie en, in 1580, te Halle, met Adriana Boons, weduwe van jan van Yssche, die die reeds een dochter had, Anna van Yssche, geboren in 1576. Daneet Sopbie had van zijn eerste vrouw : 1. Leysken Sophie, geboren rond 1570, eerst gehuwd met Steven van Kekelberglze, (13-~-1596, te Halle) en vervolgens, nog te HalIe, den 15 Oogst 1607, met ]erem (Jeroom) van der Cleeren. Uit den eersten echt waren gebleven Maria en Cairien van Kekelberghe, de eerste van 1596 en de tweede van 1598. 2. Louisa Sophie, van 1572, in huwelijk met jan 0/zysels. ·(Zie stamboom Ghysels). 3. Catrien Sophie, gehuwd met jacob Luyckx. (Weezenboek). 4. Maria Sophie, de vrouw van Hendrik De Bruyn (1). 5. Hans Sophie, geboren te Halle 1567, en tweemaal gehuwd, eerst met Elisabeth Deketelbutter en tweedens met Magdalena Cappeau, te Halle (29·1-1606), dochter van Niklaas Cappeau en Anna van Wambréchies. (Zie D). 6. Adriana Sophie, gehuwd met Joos van der Cleeren, heer van Wolfshagen, (Zie boom van der Cleeren). c) Hendrik Sophie, ook zoon van Pol en Berbele Heenwens. Hij staat in de ballierekening aangeteekend als veroordeeld voor doodslag op Willem Sophie, (1572). (Uit de ballierekening nr 15104). d) Jacob Sophie, waard in de Kat, te Halle. Hij was gehuwd met Maria Coels in 1560. Uit dit huwelijk vermeldt men een zoon Gielis, die leeft in 1596 en sterfelijk Jaat is voor de kerk van Halle. N. B. Hun moeder, Berbele Heuwens ging een tweede huwelijk aan met Paulus Sergeant. (Weezenboek).

(1) Hun zoon was .\art De Bruyn, rentmeester van den Hertog van Arenberg; de pratoor van Buisingen, Pol Sophie, heette hem ::ijt~ kozijn.

89 8.

!

' I

Jan Sopbie en Mergriete van Bellinghen, te Halle gehuwd den 27 December 1656, hadden een talrijk huisgezin. Hun negen kinderen werden geboren te Halle : 1. Barbara Sophie, 10-12-1657. 2. jan-Baptist-Arnold, 11-12-1658, die trouwt met Margriete Kayart. (Zie I). 3. Joos Sophie, 17-10-1660, die trouwt met Philippina Borremans. (Zie II). 4. Petrus Sophie, 30-7-1662. 5. Maria, 27-3·1664. 6. Jaak, 24-2-1666. 7. Niklaas, 8·5-1669. 8. Antoon, 21-1-1670. 9. Petrus, 10~7-1673._ I. Jan-Baptist-ArnoJd Sopbie trouwde te Halle, (13-4·1680) met Margareta Kayart, elders Kaillart, ook Gaillard en Gillard. Uit dien echt sproten zeven kinderen : 1. Maria Sophie, geboren Halle, 1682. In 1688 overleden. 2. Petrus Sophie, geboren Halle, 19-2-1683. 3. Anna Sophie, geb. Halle, 17-8-1685. 4. jacob Sophie, geb. Halle, 17-6 .. 1687. Overl. 1688. 5. Barbara, geb. Halle 29-5-1691. 6. Geertrui, geb. Halle 21-8-1692. 7. Maria, geb. Halle 31-1-1696. N. B. Arnold Sopbie ging in 1715 een tweede huwelijk aan met Francisca Sencie, weduwe van Arnold Berckmans. II. Joos Sopbie trouwt Philippina Borremans, waarvan de volrende kinderen : 1. jan-Baptist Sophie, geb. Halle 10-8·1585, trouwt Maria Lejaste waarvan Petrus Sophie, geb, te Halle, den 1 Nov. 1728. 2. Philips Sophie, geh. Halle 25-7-1689. 3. Joos Sophie, geb. Halle 27-7-1691. 4. Pieternelle Sophie, geb. Halle 15-12.. 1694. 5. Maria Sophie, geh. Halle 12·1·1698 •

.l

6 • Mercriet '. t 7• Anna l

Sop · h.te, ge b . 12 .8 .. 1693 . .


-

90

-

Philippina Borremans overleed te Halle in 1712,en Joos haar man in 1721.

c. Pieter Sophie trouwde met lda Platteaaden 25 januari 1649, te Halle. Hij ook was beenhouwer aldaar. Hun kinderen waren: 1. Egied Sophie, geb. te Halle, 1-1-1652. 2. Maria Sophie, geb. te Halle, 30-8-1652. Egied Sophie trad in den echt met Oertrui Day (ook D'hay en zelfs Daiez), den 28 Sept. 1676. Hun kroost bestond uit twee kinderen: 1. Anna Sophie, geboren te Halle 3 Oktober 1677. 2. Ferdinand Sophie, geboren te Halle 15 Dec. 1678. Geertrui Day stierf vroegtijdig. en Egied haar overlevende echtgenoot ging een tweede huwelijk aan met Anna De Greve (Halle 17-2·1680). Uit dien tweeden echt zijn gesproten : I. Jan Sophie, geboren te Halle 6-3-1681. 2. Laurens Sophie, geboren Halle, 22-9··1682. N.B. Ferdinand Sophie, zoon van het eerste bed ging te Halle een huwelijk aan met Anna Gossin , den 5 januari 1706. Van zijn afstammelingen weten wij niets.

D. Kinderen van Hans Sopbie en Lysbet De Ketelbutter : 1. Antoon Sophie, geb. rond 1590. 2. Daniel Sophie, geh. ongeveer 1595, tr. Cattien De Greve. 3 .. Catrien Sophie, geb. rond 1599 en gehuwd met Joos Im-

-

91

Uit zijn tweede huwelijk met Magdalena Cappeau kennen wij de volgende kinderen: 1. Pi eter Sophie, geb. te Halle, 21 jan 1607. Deze was rentmeester der stad Brussel. Hij was getrouwd met Barbara Van Cutsem. Toen Paul Sophie. pastoor van Buisingen,zijn eigen broeder, gestorven was, waren vier erfgenamen : voornoemde Pieter, Heer lgnaas Sophie, juffrouw Isabella Soplzie en Sr Christoffel Symoens, oud-rentmeester der stad Brussel, weduwnaar van Joanna-Catelyne Sophie. In de kerk van Buisingen waren jaargetijden gesticht voor die familiën. Heer Ignaas Sopbie was priester en kanunnik te Ij per. Hij kreeg al de boeken van zijn oom Paul. Heer Ignaas en zijn tusier Iffrauwe Isabella waren zeer waarschijnlijk de kinderen van jacab, den dokter, die hier volgt. 2. jacob Sophie, geh. Halle, 2 Aug. 1609. Vermaarde geneesheer. (Zie G). 3. Niklaas Sophie, geb. Halle, 26 December 1613. 4. Frans Sophie, geb. Halle, 22 .. 8-1621. (Zie F). 5. Pol Sophie, geb. Halle, 24·1-1619. Werd pastoor te Buisingen. (Overl. 3 Aug. 1679). 6. jeanna-Catrien Sophie, van 1611, gehuwd met Christojjél

Simons. 7. jan Sophie.

E. jan Sophie trouwde tweemaal, eerst met lda van de Velde te Halle, den 25 januari 1621, waarvan vier kinderen ; en fen tweeden male met Franscisca Luyckx, waarvan vijf kinderen (1). Eerste bed: 1. Maria Sophie, geboren Halle, 4-8·1622. Zij' huwt Willem de Boeck, te Halle, 18-9·1645, waarvan jacoba de boeckx, gehuwd met Sieur Remy Doudelet, alsook Maria de boeckx, gehuwd met

br•chts (1). 4. jan Sopbie van 1600, die komt onder E.

tl) \ran dit huwelijk be~tonden nog. in 16tJ8, Niklaas Imbnthls en ziin zus .. ter J"ffrluw Catritth ~

(1} Schepenboek Halle nr 3867. Den 9 Juli 1658 werd de loting der ,oederen cedaan. Jan Sophie en Francisca Luyckx waren beide overleden. Jan, Catelyne, Antonia en Magdalena Sopbie kregen elk hun deel der uitgestrekte goederen te Halle, Beert, Lembeek, Pepingent enz. Naar wij vernemen moesten die Sephie's onder de rijkste lieden vanHallegerekend worden. Van JVill1m ia er geen spraak. \V as hij overleden ? Meer dan waatschtjnliJk.


-

92

-

Laureys van der Stock. Deze twee dochters leven in 1706. (Uit schepenboek Leeuw, nr 4580, blz. 93). 2. Guillelma, 29-S-1623. 3. Guillemette, 18-3-1625. 4. jan Sophie, 26·1-1627. Hij trouwt Clara Eenens, te Halle, 13-

93

-

trien Wisselinckx, waarvan Piet er en Ca trien. Met den aanvang der achttiende eeuw,zijn de Sophie's alhier zoo dun gezaaid, dat zij maar sporadisch meer verschijnen. Brussel inte gendeel telde er zeer veel onder zijn bevolking:

11-1658.

Tweede bed: 1. Magdalena, Halle, 14-3-1629. Zij trad eerst in den echt' met jan-Baptist van den Berghe en naderhand met jan Marchand. 2. jan Sophie, geboren te Halle, den 18-10-1632. 3. Willem Sophie, (8-7-1634). 4. Catelyne (22-5-1636). 5. Antonia, (8-7-1638).

F. Frans Sopbie huwde Barbara van Langenhoven, die in 1639 hertrouwde met Hendrik Walravens (Zie M.-f. Van den Weg he. Gesch. van St-Pieters-Leeuw, blz. 142). Uit zijn huwelijk ha& Frans Sophie twee kinderen : 1. jacob Sophie, geboren te Halle, 3-2-1630. 2. Jan Sophie, geboren te Halle, 26 Oct. 1632.

G. Dokter jacob Sophie, trouwde metBarbara Le Merchier te Halle. in lö36. Over dien vermaarden Hallenaar schreven wij een levensschets in de Gedenkschriften van den Geschied- en Oudheidkundigen Kring van Halle, n' 4,. blz. 19. Dokter Sophie overleed te Buisingen en werd aldaar begraven. Onder de erfgenamen van Pastoor Pol Sopbie van Buisingen vin .. den wij: Isabelta-Catrien Sophie, dochter van den dokter. Zij was te Hal ...

Ie geboren In 1627, ook nog lgnatius Sophie, priester en Kan nu· nik te Yper. Rindeiijk Peeter Sophfe, gehuwd met Ca·

•• +


SCHETS OVER DE FAMILIE

WATERKEYN

Evenals de bergen en de dalen, de duinen en de beken, de grachten en de vijvers aanleiding gaven tot de Nederlandsche geslachtsnamen, kwamen de algemeene naam water en het oudere a of aa daar even voor in aanmerking, hoewel in geringe mate. Zoo kennen wij de volgende geslachtsnamen: Van der Aa, van der Auwe-

raa, van der Ouderaa, van den Watere, Borrewatere, Hooghwater, Watermans en Waterkeyn. V(".•..""' r;.;;l fl..e--'.·'t,\-v~~.t,··~·(/4," ...,. De verschillende schrijfwijzen van dezen laatsten familienaam vonden wij volgenderwijze geteekend : Waterkin, Waterceyn, Wa-

tercay, Watercyns, Waterkay, Waeterquin, Waeterquyns, Waeterkeyn, Waterkyn en Waterkeyn. De beteeken is zal wel zijn klein water,evenals men zegt kindekyn of hondekyn, voor een klein kindje of een klein hondje. De eerste Waterkeyn, dien wij aantroffen in de streek, was ]aak. Hij trouwde te Sint-Pieters-Leeuw, op 12 October 1641, met Maria Ysermans ( 1). Van die echtelingen zijn ons zes kinderen bekend : 1. Ludovica Waterkeyn, te Leeuw gedoopt den 12 Mei 1644, en den 24 November aldaar in den echt getreden met jan Pon-

teyn. 2. Anna Waterkeyn, gedoopt te Leeuw, den 18 Oogst 1645 en te Halle gehuwd met Niklaas Heymans, den 25 juni 1673. Zij overleed in die stad in 1710. Niklaas Heymans was de zoon van Ladewijk (van Leeuw) en van

Maria De Beys. (Zie onze Gesch. van Leeuw, blz. 199-200). 3. Karel Waterkeyn, gedoopt te Leeuw, den 18 Januari 1654 en gehuwd met Margareto Walravens, weduwe van Pieter Huwaert. Margareta Walravensis te Leeuw overleden den 7 September 1688 ..

(Zie A). (I) ZijnzusterMargriet \Vaterkeyn trouwde met Pieter De Mesmaeker .. {Leeuw. 7685). Zie onze Geschiedenis \•an Sint-Pieten-Leeuw, blz. 141.

95

-

4. Lambrecht Waterkeyn, geboren den 8 Januari 1652. 5. Helena-Margareta Waterkeyn, te Leeuw gedoopt den 22 November 1650 en den 20 Februari 1675, gehuwd metjan-Frans Beymans, haar schoonbroeder. Frans overleed te Leeuw den 4 December 1684. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen gesproten die vermeld staan in onze Geschiedenis van Sint-Pieters-Leeuw, op blz. 202. 6. jan Waterkeyn 9 geboren 25 juli 1660.

A. Een enkele dochter miek het kroost uit van Karel WaterkeynWalravens. Zij werd te Leeuw geboren, 4-9-1689, en heette Margareta evenals haar moeder. Zij werd op 14 Januari 1708, de vrouw van Oaspar Deneef. N. B. - Haar vader, Karel Waterkeyn, hertrouwde te Halle, den 13 Juni 1702 met Elisabet De Glas. Zes kinderen maakten het kroost uit van dit tweede huwelijk: 1. jacob-Philips Waterkeyn, te Leeuw gedoopt den 3 Mei 1703. Hij werd later de echtgenoot van Marie Colliers en ging een pachthof bewonen te WatermaaL 2. Maria-Joanna Waterkeyn, gedoopt te Leeuw, den 25 April 1705. Zij trouwde den 7 Nov. 1724 met fan Wynants, pachter te Ruisbroek, waarvan drie kinderen aldaar geboren: a) Jacob Wynants (3·10-1725). Te Ruisbroek gehuwd(l5-2-1757) met Catrien Judo. Hij overleed de Ruisbroek in 1766 en zij insgelijks in 1779. b) Barbara Wynants (22-5-1727). Te Ruisbroek gehuwd, den 14 Juli 1761 met Frans Vanvolsém. c) Elisabet Wynants (6-10-1729). Maria-joanna Waterkeyn stierf in het kinderbed, te Raisbroek, op 26 September 1731. 3. Tobias Waterkeyen, geboren te Leeuw 5 Maart 1707, en aldaar getrouwd met Francisca Van Campenhout, op 19 October 1744. Van dit eerste huwelijk zijn tien kinderen geboren .. Tobias trouwde ook een tweede maal met Maria-Francisca Heymans, waarvan nog twee kinderen. (Zie verder B.) 4. Anna·Barbara Waterkeyn, te Leeuw gedoopt oen 4 December 1708


96

-

5. Jan-Baptist Waterkeyn, gedoopt te Leeuw, (15-4-1711) en later getrouwd met Barbara Waterkeyn. Zij gingen Brussel bewonen en wonnen er : a) Joanna Waterkeyn. b) Maria Waterkeyn, die vrouw werd van fan·Ludovicas Bartin. c) Jan-Frans Waterkeyn, rentenier te Brussel. 6. Antonia Waterkeyn, geboren te Leeuw, 29 Dec. 1713. Zij trouwt te Leeuw, 28-l2-1735,Pieter Crokaert, waarvan negen kinderen, die op blz. 237-238 onzer Geschiedenis van Leeuw vermeld staan. Een der zonen, jan-Baptist Crokaert, van 1747, trouwde MariaAnna Rosse! en overleed te Leeuw den 1815. Hun kinderen staan ook vermeld op blz. 238 van de Geschiedenis van Leeuw. Karel Waterkeyn-De Glas was pachter en brouwer te Lot. De deeling der goederen had plaats voor de schepenbank van Sint-Pieters·Leeuw, den 15 Juni 1753 (1).

B. Kinderen van Tobias Waterkeyn-Van Campenhout. t. Maria-Elisabet Waterkeyn, geboren te Leeuw, 18-9-1745. 2. Jan·Jozef Waterkeyn, geboren te Leeuw, 6-4-1747, en later gehuwd met joanna De Coster. Zij wonen te Droogenbosch, in de

Lamp. (Zie C). 3. Alexandrina, gedoopt te Leeuw, 11-6-1749. 4. Antonia Waterkeyn, gedoopt te Leeuw, 8-7~1751, en later gehuwd met Pieter van der Goten (30-5-1797). 5. Jan-Frans Waterkeyn, gedoopt te Leeuw, 7-8-1753. 6. Niklaas Waterkeyn, gedoopt te Leeuw, 7-11·1754 en gehuwd met ]oanna-Maria Van Volsem. Zij was de dochter van Karel van Volsemen Martina Pasielears (van Leeuw). Niklaas Waterkeynvan Volsem boerde teSint-Pieters-Leeuw. Hij stierf te Leeuw, den 5 Pluviose, jaar VHI van de Fransche Republiek. Hun kinderen staan vermeld op blz. 246, der Geschiedenis van Leeuw. 7. joanna Waterkeyn, geboren te Leeuw, 12-7-1757.

-

97

-

8. Maria·Anna, geboren te Leeuw, 23-7-1760. 9. jacob, van 8-6-1762. 10. joanna-Francisca, geboren te Leeuw, 26-5-1765 en gehuwd met jan van den Kerkhoven, in 1786.

Van de tweede vrouw behield Tobias Waterkeyn: 1. joanna Elisabet Waterkeyn, gedoiDpt te Leeuw, 2-9-1768. 2. Martinus Waterkeyn, die eerst trouwt met Catelyne De Vleeschoawer en naderhand met Antonia De Hertogh. Zij wonen te SintPieters-Leeuw in 1793.

c. Huisgezin van jan-jozef Waterkeyn en joanna De Coster, te Drogenbosch. Tien kinderen, alle gedoopt in de kerk van Drogenbosch: t. Cernelia Waterkeyn, den 31 October 1780. Gehuwd met Philips Van Campenhout, zoon van Alexander, pachter op het hof te Zellik en schepen der H0ofdbancke van St.Pieters-Leeuw, en Barba. ra Heymans (van Vlezenbeke), dochter van Joos en josina de Pauw. Alexander van Campenhout was een man van groot aanzien in de streek. Philips ook werd onder het Fransche Beheer bijgevoegd maire te Leeuw. De zoon van Philipsen Cornelia Waterkeyn heette Tobias-Karel van Campenhout en werd te Leeuw geboren den 19 Oef. 1808. Er was ook een dochter, joanna-Francisca van Campenhout (Leeuw 13 Sept. 1806). Zij is vroegtijdig gestorven. Een tweede zoon werd geboren te Leeuw in 1813 en aldaar gedoopt den 1 Maart, onder den naam van Pleter. Toen was zijn va .. der boer en herbergier te Sint-Pieters~Leeuw. 2. Anna-Catelyne Waterkeyn, geborenDrogenbosch, 27-7-1782. 3. Dionys-jozef (30·3-1784). 4. Anna .. Maria (1*6.. 1779). LOT

7.


Q8

5. 6. 7. 8. 9. 10.

-

jenne-Mi((12-5-1785). jan-Baptist (30·9-1787). joanna Waterkeyn (29-9-1789). jacob-Bartel (23-8-1790). joanna-Pieternelle (29-6-1792}. Frans-Jozef(ll-12-1795).

STAMBOOM

lf

il f

•• •• •• ••

GHYSELS

Deze schoone geslachtsnaam spruit regelrecht uit den mansvoornaam Gijs, Gis, Gisil, Qeys. Oudtijde vond men nog Giso, Ghiso, Gizo, Kezo, Gisipert, Qisebert, Gisbert, zelfs Gisbrand, Gisfrid Oisolj en ook Gisalbert, Kyselbret, Qil/ebert, alle te herleiden tot S. Qislebertus, bisschop van Meaux, t 1009. De geslachtsnaam werd ook uitgewerkt tot Sergeys, Sergeyssens, Sergeysels en Sergysels, maar dat gebeurde reeds in de verre oudheid. Ser of ser beteekenen hier her of heer. Er kan echter met grond van waarheid beweerd worden, dat de geslachtsnaam lGhysels voortkomt van ghisel, een oude soortnaam die gelijk staat met ons huidige gijzelaar. Wij vonden den geslachtsnaam van in de vijftiende eeuw verspreid te Lot·en in de omgeving. De verschillende schrijfwijzen zijn Ghysels, Gyssels, Ghyselen, Gheysen, Geysen, Qeyssens, ~Gei­ sen, Geysels, Geys, Geyselz, Geysbrecht, Ghisbrecht, Gyssens, Gy• seleen en zelfs Qoyssens. De oudste drager van dien naam blijft echter de persoon, waarvan wij lezen in de rekeningen van den meier van St-Genes-Rode, (over 1392), Rolrekening, Rekenkamer Brussel, nr 2635 : clt Loys Ghisels, omdat in synre vriendinnen huis quam ende si sloet haer camer toe, doen nain hi vier en woude die dore verbrant lzebben des die ghebuere daer quamén om des gheruchts wille, vijf mottoenen. » De stamvader der Ghysels, voor zooveel wij zijn afstammelingen kennen, is jan Ghysels, «wettich sone Willems, brier (brouwer) te Laecke, sterfelic laet voor de kercke van Leeuw den 26 Augustus 1498» (1). Zijne huisvrouw staat nergens, bij om~e wete, aangeteekend ; doch wij vinden vier van zijn kinderen, die wij achtervolgens zullen behandelen onder de letters A.;,B. C. D. (ll Oud reg1ster.


101 100

-

Onder A nemen wij :

Andries Ghysels, gehuwd met Lysbette T'Sas. Hij was kerkmeester te Leeuw op 18-8-1539 en moet rond .1550 overleden zijn. Lysbette T'Sas stierf in 1555. Uit dit huwelijk sproten zeven kinderen : 1. Lysbette Ghysels, gehuwd met Gielis van Cutsem, waarvan : a) Lysbette van Cutsem, gehuwd met Miehiel Ottens (1). b) jan van Cutsem, gehuwd met Geertrui de Paepe. c) Hendrik van Cutsem. d) Mergriet van Cutsem, gehuwd met Goo1is de Leener, waarvan Lysbette de Leener, die op hare beurt in het huwelijk trad met Willem van Cutsem, en aldus het leven schonk aan zekeren jan van Cutsem, priester. (2). 2. Berbele Ghyseis, trouwde eerst N. en vervolgens Willem Walravens, (huwelijk gevierd vóór 1534). Voor de kinderen, kleinkinderen, enz. zie onze Geschiedenis van Leeuw, blz. 140-141, enz. 3. Heer jan Ghysels, priester (3). 4. Antoon Ghysels, trouwt Mergriete Ooossens (4). 5. Margriete Ghysels, gehuwd met Thomas Moonens. Zij leven op 2-7-1544 (5). Hun dochter, Jacomyne Moonens, was de vrouw van Lodewyk Heymans, zoon van jan (6). 6. Hendrik Ghysels trouwde : 1. jacoba Heylen; 2. Maria Meeremans, die overleed in 1629. Uit dit tweede huwelijk sproot Anna Ghysels, die later in den echt trad met Machiel Beers. 7. Willem Ohysels «geheeten Bussere». Hij had opvolgentlijk twee vrouwen : a) Anna van den Gucht waarvan twee kinderen : 1 ~ Jeronimus Ghysels. 2. jan Ohysels, «geheeten Bussere»J die Lysbette De haeseleer (1) Elders Machiel l.:\'ttens. (2) Zie M.MJ. J"an dtn JVegh1. Geschiedenis van St-Pieters~I..eeuv.·, h}z. 292, waar eenige dier bijzonderheden vcrmeld staan. {3} Zie griffieboek Leeuw, nr 4633, blz. 52, 252. (4) Grdlieboek Leeuw, nr 4633bi$<, blz. 40. (51 Grifliehoek I~eeU\\', nr 4633, blz. 645. (15) Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 100.

huwde (zie 1/). Zij was dochter van Pieter en Margareta van Horenbeke. b) De tweede vrouw van Willem was Berbele van Gindertaelen, -doch zij had geen nakomelingschap. 11. Kinderen van Jan Ohysels en Lysbette De haeseleer: a) Laureys Ghysels. b) Catelyne Ghysels. c) Will~m Ghysels. d) jan Ghysels, gehuwd met ]enne Goossens, waarvan een .zoon, jan Ghysels. e) Mattheus Ghysels. f) Mergriet Ohysels, die in den echt trad met Geeraard De Wandeleer. Die tak schijnt Brabant verlaten te hebben. Waar naartoe ? De Heer weet het. Misschien naar de Vlaanderen, want in de omstreken van Yper vinden wij in de zestiende en zeventiende eeuwen en later veel Ghyselen, meestal mulders en zelfs eigenaars van windmolens. Zie daarover M- j. Van den Weghe, Geschiedenis van Moors/ede.

B. Willem Ghysels trouwt N•.... en wint een zoon, jan Ghysels, genaamd «den ouden», die vóór 1527 overleed. jan trad in den echt met 1° ]oanna van Droes hout; 2° Renelde van Spinnoyt. (1) Uit zijn eerste huwelijk zijn gesproten. 1. jan Ohysels genaamd «denjongen». Hij trouwde Maria van Cutsem dochter van Hendrik en Truike Coomans. (Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 291, letter b.) 2. Lysbette Ghysels, die trouwt met Willem Walravens, zoon van Joost en Catelyne Goossens. Willem is de stamvader van een talrijk en schoon geslacht.(Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 149 en volgende). 3. Ivo Ghysels, die de vader was van Bonifaas en Hans. Uit het tweede huwelijk van Jan Ghysels (met Renelde van Spinnoyt}, zijn gesproten: 1. Antoon Ghysets (2). Antoon. wiens vrouw wij niet kennen,had een zoon, Arnûld (Aart) genaamd. (l} Griffieboek van Leeuw, nr 4633, fol. 214. (2} Id. id. id. id. fol .. 454.


103 102

-

-

Hij zelf had ook een zoon jan Ghysels geheeten, die in het huwelijksbootje stapte met Magdalena Truyttens, te Sint-PietersLeeuw, den 23-6-1601. Uit dit laatste huwelijk zijn gesproten : 1. jan Ghyssels, geboren te Leeuw, 3-9-1602. Hij trad later in den echt met Anna Peremans. 2. Gielis Ghysels, geboren te Leeuw, den 13 Augustus 1604.

(Zie verder IJ). 3. Anna Ghysels, van 25-10-1605. Zij trouwt Willem De Greve te Sint-Pieters-Leeuw, den 14-7-1624. De echtelingen bewonen Brucom. 3. Arnold Ghysels, geboren te Leeuw 25 januari 1609, die later Catelyne De Haene huwt (Zie JIJ). 4. Cornelius Ghysels, gedoopt te Leeuw den 18 juni 1613. Hij blijft jongtpan en boert te Huizingen. II. Gielis Ghysels, wiens vrouw wij niet kennen,had twee zonen:· 1. Corneel Ghysels, die gehuwd was met Geertrui Cojjerniels ,.. waarvan Antoon Ghysels, die te Leeuw gedoopt werd den 1 Mei 1642. 2. Merten Ghysels, die in het huwelijk trad metjudoca van Cutsem, dochter van jan en Mergriete van Cutsern (1). Deze echtelingen hadden vier ons bekende telgen : a) Laureys Ghysels. b) jan Ghysels. c) Miehiel Ghysels, van 3 April 1655. d) jacomientje Ghysels, die trouwt met Antoon Wynants, pachter te Ruisbroek. Uit dit huwelijk zijn gesproten : 1. Maria Wynants, geboren te Ruisbroek, den 4 November 1684 met jan de Greve (Zie lv ). 2. Francisca Wynants, te Ruisbroek gedoopt den 24 Augustus 1690. 3. Zeger Wynants, ook van Ruisbroek (24-4-1687). 4. jan-Baptist Wynants, (nog van Ruisbroek, 20-2-1683), ge· huwd met Pieternelle van den Bossche, waarvan"" Sebastiaan Wynants, geboren te Ruisbroek, (29-10-1737); Wiltem Wynants (6· (1) Zie M...J. ':an den \Veghe. Geschiedenis van Sint·Pieters·Leeuw, blz.. $06. {judoca van Cutsem werd aldaar vergeten).

11-1740) en Berbele Wynants, gedoopt te Ruisbroek (8-6-17~9), en later (14-7-1761) te Ruisbroek gehuwd met Frans van Volsem. Uit dit huwelijk kennen wij weer : a) jan-Baptist van Volsem, geboren rond 1767 en te Sint-Pieters-Leenw, gehuwd in 1801 metjenne-Catelyne van der Eist. b) jenne-Mie van Volsem, geboren te Leeuw (1762). Zij trouwde te Leeuw, in 1803, Pol van der Beken, waarvan Maria-Anna van der Beken, gedoopt te Sint-Pieters-Leeuw,. den 21 juli van het jaar 1806. IV. Huisgezin van jan de Greve en Maria Wynants: 1. Adriaan de Greve, geboren te Ruisbroek, den 2-8-1711. 2. Gillebert De Greve, Ruisbroek, 29-4-1715, Trouwt Cornelia van Volsem, 18·6·1765, waarvan: a) jan-Bapt. De Greef, Ruiibroek, 2-2-1776. b) Pieternelle De Greef, Ruisbroek, 19-12-1777. c) Tobias De Greef, Ruisbroek, 19-20-1779. d) jan-Frans, 19-11-1781. e) jacob-Corneel, 27-1~-1783. 3. Catelyne De Greve, Ruisbroek, 19·7-1716. 4. Egied De Greve, 15-9-1713, trouwt te Ruisbroek, (24·41735), Lucia Lovens. 5. Maria De Oreve, 14-11-1720. 6. Petrus De Greve, Ruisbroek, 8-8-1723. TrouwtW. Wynants, waarvan Elisabet De Greve (1746}, die in den echt treedt met jan-

Baptist Sermon. 7. jan De Greve, (7-1-1726). 8. Maria-Anna De Greve, gedoopt te

Ruisbroek, 23 Meert

1731. III. Huisgezin van Arnold Ghysels en Catelyne Oe Haene (1) Acht kinderen : 1. Anna Ghysels, geb. 20-8-1643. (In haar huwelijksakte met Aart De Haeseleer verschijnt zij onder het patronymikon Gysen) Huwelijk: 24-11-1663. (Zie Gesch. van Leeuw, blz. 347-348.) 2. jan Ghysels, geb. Leeuw, 5-2·1641. (1) Catelyne de Hun (of De HM~tte). \va.s dochter van Peeter De Haen en Elisabit De Bast. Zie nota I, op blz. 253, mijner Geschiedenis van Sint-PietenLeeuw. DaarbiJ te v•egen ]e1m1ke1~ De Haen, ook zuster '!an Catelyne; Jenneko was gehuwd met Klaas van de-r Slagh, waarvan Lysbet van der Slagh, die de vrouw was van Mattheus DiJ Nayer (1670). {Sche/!eHbolk, nr 4639'l ilx. 961).


-

-

104

3. Anna Ghysels, 17-1-1640. 4. Antoon Ghysels, geb. Leeuw, 3 Mei 1637. 5. Catelyne Ghysels (12 Dec. 1643). Zij trouwt in 1669 jacob

Neetens. 6. Pi eter Ghysels, geboren te Leeuw, 1-10-1648. 7. Hendrik Ghysels, 11-3-1651, 8. joanna Ghysels, 30 Januari 1654. Zij trouwt met fan van der H~Jyden, te S. P. Leeuw, in 1677, waarvan een zoon genaamd Renier Van der Heyden,die te Leeuw het licht zag, den 30 April1683.

c. Quintinus Ghysels, zoon van jan, staat bekend als vader van zes kinderen. 1. Mergriet Ghysels, geboren op het laatste der vijftiende of in het begin der zestiende eeuw 2. Catelyne Ghysels. 3. josina Ghysels. 4. Merten Ghysels. 5. Quintinius Ghysels. 6. Hendrik Ghysels, de eenige waarvan wij afstammelingen vonden. Hij was gehuwd met ]acoba Goossens, waarvan hij drie kinderen had: 1. Catelyne Ghysels, gehuwd met Willem De Greve, zoon van Willem en ]oanna Pauwels. (Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 287). 2. Jan Ghysels, gehuwd met Anna Van Cutsem. 3. Andries Ghysels, die te Halle trouwt met Anna van der Cammen. Anna overleed in 1623. Uit dit huwelijk zijn vijf ons bekende afstammelingen gesproten: 1. Andries Ghysels. geboren te Halle, .den 14 Februari 1599. 2. Andries Ghysels, de jonge, die trouwt te Halle, 16·2·1621, met ]acoba Luyckx, waarvan Anna Ohysels, te HaJle gedoopt in 1621, en Maria Ghysels, ook te Halle gedoopt, den 7 Mei 1623. Anna trouwde in 1641 Jacob Sophie, en Maria Ohysels trad in den echt met Karel Anthone. 3. Sebastiaan Ghysels, trouwt N. Charlotte, waarvan :

105

-

a) b) c) d)

Elisabeth Ohysels geboren 23 Februari 1610. Emerentiana Ghysels, geb. 12-6-1607. Maria Ohysels, geb. 30-6-1605. Quinten Ghysels, geb. 8.8-1600. Hij trouwt Anna Demesmaeker. (Zie hierna /l.) e) Laureys Ghysels, van 17 Sept.1602, in huwelijk met ]osina Van Schepdael, waarvan : 1. josina Ghysels, geb. te Sint-Pieters-Leeuw, den 23 December 1621. 2. joanna Ghysels van 11 Februari 1624. 3. Elisabeth Ghysels van 1 Nov. 1625. II. Huisgezin van Quinten Ghysels en Anna DemesmReker : 1. Gaspar Ghysels, geb. 3-1-1653 te Leeuw. Hij huwde 1° Anna Van Cutsem, te Eysingen, den 19 Mei 1682, waarvan ]enne Ghysels, aldaar geboren der 13 Jun i 1683; 2e Cornelia De Valkeneer, te Halle, in 1691, waarvan Elisabeth Ghysels (24-8-1696) en Willem Ghysels (29-6-1693). 2. Maria Ghysels. gedoopt te Leeuw, 29·7·1655. 3. Jenne Ghysels, te Leeuw, 14-3-1658. 4. Jan Ghysels, 13;3 ·1661. 5. Pi eter Ghysels, 27· 3-1664.

D. Hendrik Ghysels, vierde zoon van Jan, de brouwer van Lot, trouwde met Catelyne Heyns, waarvan jan Ghysels, die in den echt trad met Anna Van Cutsem. Uit dit huwelijk sproot weeral een Jan Ghysels, schepen te Leeuw in 1591. Hij telde er onder de notabelen der gemeente (1) en trouwde Catelyne De Proejst. In 1598 leverde hij bier voor de handboogschutters op feest (2). Wij vinden hem nog in 1614t en Catelyne stierfin 1620. Hun kroost bestond uit tien levende telgen : (l} Schepenboek Nr. 46313. (2) <1598. Hem betaelt aen Janne Ghy<>ele schepen~ voir v,ier tonnen biers, 2"elevert ten banqueue int schieten van dervogelen te Sinxcn XCVIII». (Sohe-. Jtnboek 46313),


106

-

1. Andrîes Ghysels (l) gehuwd met Catelyne Van der Cappen,

die na het afsterven van Andries een tweede huwelijk aanging met Pieter Stockmans, mulder te Laken. Het huisgezin van Andries Ghysels-Van der Cappen telde vijf kinderen : a) Anna Ghysels, geboren te Leeuw, den 25 September 1613. b) Mergriet Ghysels, 25·8 ... 1614 (Leeuw). c) Hendrik Ohysels, 27·4-1617 id. d) Catrien OhyseJs, 15-8-1619 id. e) Antoon Ohysels, 30-1-1622 id. (2) 2. Antonyne Ghysels, die in den·echt treedt met Frans Van Cutsem, die later hertrouwde met Truilee De Broyer. (Zie Gesch. van Leeuw blz. 356.) Van Antonyne Ohysels had Frans een zoon geheeten Joos Van Cutsem, Raadsheer der stad Brussel. 3. Maria Ghysels, gehuwd met Hendrik De Broyer. Zij bewoonden,te Lot, het hof ten Stalle. 4. Mergrîete Ohysels, gehuwd met Jacob Le Regnier, baljuw van Glabbeek. 5. Catrien Ghysels trouwt Willem Walravens, 1oon van Jan Walravensen Catelyne Haeck. (Zie Geschiedenis van St-Pieters-Leeuw, blz. 151-152). Catelyne Ghysels overleed in 1625. 6. Willem Ghysels, (geheeten Hertogh), trouwt te Sint-PietersLeeuw, 29-4-1615, Maria Walravens, weduwe van Antoon Hey· mans. Zij boerden te Brucom. Hun kinderen waren : a) Maria Ghysels, gedoopt te Leeuw, 7-12-1617. b) jan Ohysels, gedoopt te Leeuw, 39-7-1619 en later gehuwd met Maria van der Taelen, waarvan Catelyntje Ghysels, te Leeuw geboren 11 April 1643. 7. jan Ohyseis, trouwt Adriana Haeck. Zij wonen te Mekingen. (Zie //). 8. Antoon Ohysels, gehuwd met Elisabeth van dër Etst, die wo .. nen in den Hart, een boerderij en brouwerij op VoJsem (Leeuw). (Ziè IJl). 9. jacob Ghysels, gehuwd met Anna van Rossum, die in het kinderbed sterft,. te Leeuw op 17 April 1617. (Zie lv). Schepenboek nr 463ö, fol. 5Q{l. 2) Schtpenboek nr 4637, fol. 12.

(1)

107

-

10. Jenne Ghysels, gehuwd in 1603 met Pieter Aerts, een Brusselaar (1). Il. Huisgezin van Jan Ghysels en Adriana Haeck: 1. Catelyne Ghysels, trouwt jan Goovaerts. 2. jan Ohyse1s, trouwt in 1601. Louisa Sophie, dochter J van Daneer en Catelyne Sophie. (Zie Stamboom Sophie). 3. jenneke Ghysels, trouwt ]aak Louysy. 4. Prynken Ghysels, dat nog leeft in 1653. 5. Joos Ghysels, geboren den 8· 9-1596, te Leeuw en eerst gehuwd met Elisabeth Herbrants, dochter van Antoon, waarvan ze.. ven kinderen. Elisabeth Herbrauts sterft in 1646 te Lot, waar zij met man en kinderen boerde. Joos Ghysels hertrouwt te Leeuw, den 11 April 1652, met Engelberta Crokaert. Kinderen van Joos Ghysels-Herbrants : 1. Maria Ghysels, geboren, 3-5-1220. Zij wordt de echtgenoote van ]acob van Cutsem. zoon van jo0s en Maaike van Cutsem. (Hu.. welijk te Leeuw, 2 Sept. 1640). Van dit huwelijk hebben wij zeven kinderen gevonden, die op blz. 301, onzer Geschiedenis van Leeuw, niet voorkomen, nl. : a) Wiltem van Cutsem, gehuwd met Catrien van Catsem. b) Pieter van Cutsem, gehuwd met Maria van Overstraeten, waarvan : Tobias, Catrien en Anna van Overstraeten (2). c) Maria van Cutsem, gehuwd met Gilis Pauwels, waarvan: Antoon Pauwels en Maria Pauwels, later de vrouw van fan De Greve. d) Elisabeth van Cutsem, eerst gehuwd met Marcus Walra .. vensen daarna metjoos Maes. e) Antoon van Cutsem. f) Joos van Cutsem. g) Jan van Cutsem. Barbara Ghysels, geboren te Leeuw, 17-11-1622, en gehuwd met Pieter Van den Perte. (Zie verder Stamboom Van den perre). {l) Schepenboekor .f.635, fol. 505 en 509. (2) Tobias va.n Cutsem trouwt Mm·ia-Joseja Cfikaert, te Halle, in 1716. Zit hun kinderen in GescJs,ieàenis vem Leeuw, blz. 818. Het vijfde kind Catelyne treuwde met Pieter van Cutsern, pachter te ~Ierchtem, en Niklaas die op Ca... tclyne volct, was pachter teBreedhout, op het hef geheeteh « Vuylenptasch »,

•n trouwde met Ma.ria. Huyghens, te Halle, den l8Juli 1752. Hij ba.d ook een brecder die ]bOS heette .. (Schepen boek Halle, nr 3S<J6}..


108

-

3. Maria~Theresia Ghysels trouwt jan Ydens. 4. Joos Ghysels, van 29 April 1625 (Leeuw), trouwt Maria- Theresia Gysels, waarvan Maria-Theresia, die trouwt met jan Ste-

109

nier. 5. Antonia Ghysels, geboren Leeuw, 8 Maart 1628, trouwt Melchior Wullaert (elders Willaert en zelfs Wielaert), pachter te Sint~Pieters-Leeuw.

Uit dit huwelijk sproten zes kinderen :

a) jenne Wullaert, gehuwd met jan Lievens. b) Angelina Wullaert. c) Mergriete Wullaert. d) Joos Wullaert. e) Francisca Wullaert, gehuwd met Pieter Huybrecht. f) Renier WulJaert (1). 6. jenneke Ghysels., van 25-8-1631, die trouwt met Niklaas Michiels, waarvan : Pieter, Nik/aas, Antoon, Renier en ]enne Michiels, Deze laatste werd de echtgenoote van jan Lievens. 7. Antoon Ghysels, te Leeuw gedoopt den 22 September 1633, trouwt ]enne Pauwels, waarvan : a) Catrien Ghysels, van 1660, als kind overleden. b) Pieter Ghysels, van 1664, te Ruisbroek, ongehuwd overleden in 1703. c) jan Ghysels van 1658, ook onbejaard overleden (2). liL Huisgezin van Antoon Ghysels-Van der Eist. Negen ~kinderen : 1. jan, geboren 1613. Hij trouwt Anna Neefens te Leeuw, den 12 April 1638. Zij was de dochter van Pieter en Berlindis De Coene. Uit dien echt zijn bekend : a) Louisa Ghysels, geb. Leeuwt 7·4-1639. b) Anna Ghysels, (17-5~1640), c) joanna Ghysels, (9-2 1642). d) Autonyne GhyseJs, (21-1-1644. Zij trouwt Niklaas Kayaert,

(4). (I} S.:hepenboek St-Pieters-Leeuw, nr 4637, fol. 5;>2. {2) id. irl. nr 4580, fol. 2<J6vo. (3) Nïklaas Kaya.ert was d~ zoon van Michiel. Hij verkocht aan Chrishaan de Naey·.:r «ecne brouwerijc metten gronde. metten brauwketel. kuypen ende allen anderen cammegereck. groot een dagw:~.nt ende negen en dcrtich roeden•. (8 Nov. 1676). (Schepenbock Leeuw, t:.r 4640, fol. 661'~"}.;

I,

Ij

-

e) Adriana Ghysels, (5-6-1645). f) Elisabeth Ghysels, (17-5-1651). 2. Anna Ghyseis, geboren te Sint-Pieters~Leeuw, den 21 Meert 1615. 3. Antonia Ghysels, van 21 April 1617, gehuwd met Renier van Hoasberghe, den 14 Mei 1645. 4. Catrien Ghysels, van 16 januari 1619. 5. N ... , (4~ 1-16 21). 6. Barbarat geboren te Leeuw, 25-2-1625. 7. Maria, van 4-7-1627. 8. Antoon Ghysels, van 15 Meert 1631. 9. Louisa, van 26-4-1635. IV. Huisgezin van jacob Ghysels en Atzna Van Rossum. Vijf kinderen : 1. Jenneken Ghysels, gedoopt te Leeuw, 9-9-1625. Zij trouwt }acob Devogel. (1) 2. Merten Ghysels, gehuwd met Pieternelle Dammans. (2) 3. Catelyne Ghysels, geboren Leeuw 17-5-1617. Zij trouwt Joos Van Cutsem, zoon van Viglius. (Zie Ge~ch. van Leeuw, blz. 306). 4. Jacob Ghysels, geboren te Leeuw, den 12 Juli 1619 en er overleden in 1656. Hij was gehuwd met Ladovica De Broyer, zuster van Philip. (Zie verder 11) 5. Maria Ghysels, van 17 April 1627. Zij huwde Egied Barremans en had bij hem twee zonen : a) Gilles Borremans. b) Peeter Borremans. Egied Borremans was pachter te Brucom (Leeuw). II. Huisgezin van Jacob Ghysels en Ludovica De Broyer : 1. Jan Ghysels, pachter en brouwer te Lot; hij treedt in den echt met Elisabetk De Broyer, dochter van Gilles en Maria De Broyer, den 9 juli 1650, te Leeuw. In 1679 was jan Ghyse1s reeds ovet·leden. (Zie 111) 2. Maria Ghysels, geboren te Leeuw den 25 Oct. 1632 en in 1656 gehuwd met Niklaas Walravens, zoon van PhiUps en weduwnaar van Geertrui Demesmaeker (3) .. (l) Schepenboek, nr 463?, fol. 006.. (2. id. id. t3) Schepenboek nr 4{}3g1, fol. 114.


111

110 Niklaas woonde insgelijks te Lot. (Zie Gesch. van Leeuw b. 161). 3. Hendrik Ghysels, geboren te Leeuw 21-5-1629. Hij leeft in 1665. 4. Karel Ghysels, geboren te Leeuw, 20 Meert 1638. Hij is in 1665 nog in 't leven. III. Huisgezin van Jan Ghysels en Elisabeth Borremans. 1. Gielis Ghysels, geboren te Leeuw, 3-19-1651. Aldaar in den echt getreden met Catrien Walravens, op 16 November 1681. Zij overleed te Leeuw in 1698 (sepulta in ecclesia). (Zie IV). 2. Maria Ghysels, te Leeuw gedoopt den 7-9-1653. Zij trouwde jan Van Lier en bewoonde met haren echtgenoot den molen van Eyi!nger. ( 1695). (Zie stamboom Van Lier). 3, Jan Ghysels, pachter en brouwer te Lot. Hij werd te Leeuw geboren, 9 Januari 1656 en trouwde den 11·11-1698, te Leeuw, Anna Nerinckx. Anna werd heel de streek door «pachteresse» geheeten. jan overleed deli 9 januari 1720. (Zie V) 4. Era&mus Ghysels. geboren 10·7-1658 (Leeuw). Hij trouwt te Eysingen 28-18-1684 ]oanna van Schoonbeke. 5. Philips Ghysels, geboren 16 Oogst 1660. In Mei 1690 werd hij te Leeuw vermoord door een Hollandsehen soldaat. (Zie Kerkregister). 6. Geertrui Ghysels, geboren 22·5·1662. Zij trouwt jan Van Cutsem, pachter en brouwer te Sint-Pieters-Leeuw. (Voor de afstammelingen zte onze Gesch. van Leeuw, blz. 309.) 7. Jenne-Mie Ghysels van 25 Januari 1665. 8. Anna Ghysels, geboren te Leeuw, 11-10-1667. IV. Huisgezin van Gielis Ghysels-Walravens. Zeven kinderen: 1. Jan Ghysels, te Leeuw gedoopt den 3 Maart 1684. 2. Willem, van 39 Oogst 1685. 3. Geertrui, van 28 Sept. 1690. 4. Lysbette Ghyssels, (Leeuw, 15 januari 1693). 5. Jenne Ghysels, (29·11-1695). 6. Anna, van 27 April1697. 7. lv1arîa, van 22 juli 1698, die trouwt, den 22 juli 1724, met Willem lnkeleer. Willem sterft te Ruisbroek.den 20~5-1784. Ui.t dit laatste huwelijk sproten drie kinderen : a) Anna Catelyne Inkeleer, van g.. tt-1727 {Ruisbroek). b) jan.. Baptist van 27·7 .. 1730.

c) Sebastiaan Inkeleer, van 15-12-1733. Huisgezin van jan Ghysels-N erinckx (I) Zes kinderen : I. jan Ghysels~ geboren te Leeuw, den 29 Meert 1699. 2. Philips Ghysels, geboren 2 November 1700. Hij trouwt Elisabeth De Broyer. (Zie VI). · 3. Maria Ghysels, geboren 29-9-1702. 4. Catrien, van 7-5-1704. Zij sterft den 7-2-1728. (Sep. in ecclesia). 5. Egied Ghysels van 20·2-1707. Hij trouwt Maria Hanssens, te Leeuw, den 28 November 1743. (Zie Vlf). 6. Anna Ghysels, van I0-12-1710. Zij treedt, te Leeuw, in den echt, met jacob van den perre, den 30-J-1746. Jacob van den perre is te Ltleuw overleden in 1781. VI. Huisgezin van Philips Ghysels-De Broyer. Zeven kinderen: 1. Miehiel Ghysels, geboren te Leeuw, 10-5-1735. 2. Maria-Anna Ghysels, 19-3-1736. Zij huwt Wiltem Crokaert, zoon van jan en Barbara Devogel. Willem stierf te Leeuw in 1822 en N\aria-Anna in 1810. Hun kinderen staan vermeld in den stamboom Crokaert. Geschiedenis van St- Pieters-Leeuw, blz. 237). 3. Petrus Ghysels, geboren te St·Pieters-Leeuw, 9-5-1738. Later gehuwd met Maria Day (2). (Zie VIII). 4. Lysbette Ghysels ven 20-4-1740. Zij trouwtjacab Walravens, landbouwer te Leeuw (Naasbeek), zoon van jacob en Barbara Ketelbant. Zie onze Geschiedenis van Leeuw, blz. 146. Elisabet stierf te Leeuw in 1820 en haar man den 8 Mei 18[5. 5. jenne·Catelyne Ghysels, geboren te Leeuw, 1-7-1751 en in 1743 overleden (Sep. in eccl).

V.

i!, I

~

I i

(1) Anna. Nerinck:t \vas de dochtervan Adriaa.n-Philips en Anna Borremans.

(Zie M.-J. Van den TVe{h!!. Bljitrage Letmw, bl::. 278). Zie daaro\er nog Schepenboek Leeuwnr 4580, fol. 25). (2) De n-a.am D~~.y, zooals wij reeds vermoedden, cenigen tijd geleden, (Zie Geschiedenis van Buysinghen-Eysinghcn. blz. 62), i~ wel def.!elijk een verminking van d!ailly. In Alsemberg vinden wij Maria d'aill;,, huis\•rouw van Hendrik de Kegel, over lWJ. {Schep~uboek Alsemberg, nr 6637, fol. 497v''). (3) Ziehierh-.·ee hunner kinderen: a) Mana-Anna Walrayens, geboren te Leeuw 1780. Zij trouwt Jan-Baptiat '\"alravens, zoen van Pi eter en MariaM.!nna Elsought ~ Elba.bet \Va.lravem, die trouwde met Franq Neetens, zoon va~ lem en l..ysbet Neetens.

,yu.


112

6. Willem Ghysels van 21 April 17 53. 7. Anna-Catrien Ghysels, van I Aug. 1748. Zij trouwt Willem

Walravens. (Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 147). Hij sterft in 1812 en zij in 1820, beiden te Leeuw. Wij geven hier hun kinderen eenigszins vollediger dan in ons werk over St-Pieters-Leeuw: a) Barbara Walravens, geboren te Leeuw 1780 en in 1821 gehuwd met Pieter Walravens. b) Jacob Walravens, 5-10-1782, c) Anna-Catelyne Walravens, 7-(2Ml785. Zij huwt Jan-Baptist Walravens, zoon van Frans en Jetzne-!Yfaria Massart. Jan-Baptist was reeds weduwenaar van Maria Mertens. Hij was melkboer te Lot. d) Willem, geb. 1786, woonde ook te Lot. e) Anna-Maria Walravens van 1793. Overleden in 1819. f) Pieter Walravens, van 1800. · VII. Huisgezin van Egied Ghysels en Maria Hanssens. Dertien kinderen : I. jan Ghysels, geboren Leeuw I Dec. 1743. 2. Maria-Anna Ghysels, van 2 Nov. 1744, trouwt fan-Baptist De Smet, waarvan jacob De Smet van 1772. die in den echt trad met J.-C. Hernie. Hij overleed in 1829. 3. Egied Gbysels, van II-2-1746, (Leeuw). Trouwt Catelyne Beeckmans, te Halle, 13-6~1797. 4. Ca trien Ghysels, van 26-2 1747. Trouwt Pi eter Perpet. Hij overleed den 18-8·1817. Zij in 1818. Hun dochter trouwde Egied Thibaut. 5. Jan-Baptist Ghysels, (16-3-1749). 6. Petrus Ghysels, (29-5-1750). Hij huwde Maria Neetens, te Dworp, waarvan : a) Petrus":Ghysels (19·1·1789). b) Anna-Maria, (29-7-1791). c1 Pieter-Philip Ghysels, geb. 1804. Overl. 1817. d) Egied Ghysels,. geb. Leeuw 1800. Hij trouwde Anna· Maria Breynaert (vanS. M. Lennik). Egied was pachter te Lot. Hij her.. trouwde in IS40 met Jrfaria-Anna Gllysels. dochter van Petrus en Anna·lvfaria V/alrat•ens, een verre nicht. (Zie onder VIII), waarvan hem in Leeuw. den 31-10 .. 1843, een dochter geboren werd, gebeeten jeanne-llt\aria Gbysels.

-

-

113

-

7. Pol Ghysels (4-2-1753), pachter te Leeuw. Overl. 1831. 8. Joos Ghysels, ook van Leeuw, (12-10-1754). 9. Egied Ghysels, (12·6-1756). Hij trad in den echt met Berbtle van Craenem, waarvan jan-Baptist van 1795 en Elisabeth van 16-81793. 10. Maria-Anna Ghysels, (19-2-1759). 11. Philip Gbysels, (Leeuw, 11-12-1700), pachter te Leeuw. 12. Miehiel Ghysels (I-7· 1763). Overleden als jonggezel, pachter te Lot, in 1827. 13. Willem Ghysels, (29-12-1766).

VIII, Huisgezin van Petrus Ohysels· Day: 1. Miohiel, geboren te Leeuw, 25-11-1781, en in 1820 ol'lgehuwd overleden. · 2. Petrus Ohysels, van 28·10-1783. Hij was voerman van stiel. In den echt getreden met Anna-Maria Walravens, dochter van Pieter en Maria-Anna Elsocht, in 1810 te Sint-Pieters-Leeuw, bad hij van zijn vrouw twee ki!!deren : a) Maria-Anna Ghysels, te Leeuw geboren den 19 November 1812 en gehuwd met Egied Ghysels, zoon van Petrus en Maria Neetens (Zie hoogeronder VII) Hun dochter was geboren te Leeuw in 1840 en heette Maria-Anna. . b) Miehiel Ghysels, geboren te Leeuw,den 15 December 1815, m 1841 te Leeuw gehuwd met Maria-Francisca Walravens (1) die de ouders waren van jan-jozef Qhysels, ook te Leeuw geboren den 29 Februari 1852 en later gehuwd met Francisca Van

der Gucht. Van dit huwelijk kennen wij twee dochters : a) Maria-Margareta Obysels, geboren te Dworp, 3-4.. 1899. b) N. gehuwd met Constant Theys (Sint-Genes.-Rode). (l} Zij was dochter van Niklaas \Valravens en },Jafia~ElisRbellt Sermon.

1111 LOT8.


-

VAN

DE

PERRE

Dr. jan Lindemans vindt dragers van dien naam in de veertiende eeuw, te Opwijck, op een hoeve te Perre geheeten, en voegt er bij : ceen perre is een uitgestrekte omheinde plaats (Fra. pare)» (1) Dus hetzelfde als het middeln. woord pare, parck.

«Sy ghinghen in een sconen pare, «Dat was beloken in ene mure». (Uit Reinaert door Dr. Jonckbloet. vs. 334) De naam schrijft ook van de Perren, van den perre, van der perre, van der perren, enz. enz. Zelfs vonden wij eenvoudig weg Perre. In de omstreken van de Zenne treffen wij geen oudere aan dan deze der zeventiende eeuw. Te Anderlecht zijn er toch reeds op het einde der zestiende eeuw, onder meer Claes van den perre, sone wylen Henricx en van Maria Smesmaekers. (1605)» (2). Nog te Anderlecht bestond, in de vijftiende eeuw, (1457-1485),

Claes l'an den perregat. Ziehier eene genealogische schets der van de perren te Lot en te Leeuw: Pieter van de Perre bewoonde Lot, was schepen te Leeuw in 1683 en overleed er in 1691. Hij was gehuwd met Berbele Ghysels (Zie hooger stamboom Ghysels). Weduwe geworden kocht zij in 1698, een pachthof te Lot aan Juffr. Maria·Anna Vandernoot, weduwe van Leenardus Volckaert, toen in huwelijk met jan .. BaptistSpiritus-lVIaria de Villetus (3). Huisgezin van Pieter van de Perre-Ghysels : 1. Joanna van de Perre, gedoopt te Leeuw den 17 October 1647 en later gehuwd met jacob van Maldere, (28-5·1675); waarvan zes bekende kinderen. (Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 121). 2. jan van de Perre. later meier van Ruisbroek, gehuwd met Maaike van Maldere, zuster van jacob zooeven genoemd, (huwelijk (1) Geschiedenis der Gemeente Opwyck. I. De Plaatlnàmen, hlz.. 131. ~chepenboek Anderlecht, nr 65, blz. 84. (8) Schepenhoek Leeuw, nr4578, blz. 212,o. (2)

115

-

Leeuw 5-5 1675). De afstamming kan men vinden In Gesch. van Leeuw, blz. 129. Wij zullen hier enkel hun zoonloos noemen, die met Maria Devoge{ gehuwd was, omdat uit dit laatste huwelijk een zoon gesproten is, dien wij op blz. 132, der Geschiedenis van Leeuw vergeten hebben te vermelden, nl. jan van de Perre, geboren 309-1739; en ook om diens broeder, Philip van de Perre (van 1-91733}, te kunnen hernemen, die wel is waar, zooals aldaar ~ange­ teekend staat in 1770 trouwde met Pieternelle van Cutsem, maar die in 1790 te Buizingen nog een tweede huwelijk aanging met ]enne Crokaert, waarvan de kinderen in ons boek vermeld staan op blz.239. Van het tweede huwelijk met Piernelle Vancutsem bleven ook kinderen. (Zie verder 11). jan van de Perre verloor zijn vrouw en hertrouwde met Elisabet De Smet, te Ruisbroek, den 1 April1687. (Zie B). 3. Cornelia van de Perre, gehuwd met Pieter De Greve, 18·71679, waarvan de volgende kinderen, allen geboren te Leeuw: • 1. Christiaan De Greve. 2. Barbara. 3. jan. 4. Cornelia. 5. Maria. 6. jenneke. 7. Francyne. 7. Elisa bet. 4. Joos van de Perre. 5. Pieternelle van de Perre, gehuwd met Peeter Walravens, (van Vlezenbeke). (Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 186). Uit dit huwelijk kennen wij thans de volgende kinderen geboren te Vlezenbeke: Barbar a, Elisabet, Catelyne en josef Walravens. 6. Elisabet van de Perre, die te Leeuw in het huwelijk treedt, den 31 Mei 1685. met Aart Wyns, waarvan Joos Wyns; die trouwt met Maria Housbergen en Jenne, die trouwt met Joos van de Perre. 7. Antonia van de Perre, die later trouwt te Leeuw in 1694, met Max Walravens, zoon vanWillemen Elisabet Qoossens. {Zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 186}. Zij krijgen het pachthof te Lot, door moederke Ohysels gekocht in 1698, (4..7-1707). Antoniaoverleed te Leeuw den 14 Juli 1740 en werd aldaar in de kerk begraven.


116

8. Philippina van de Perre, geboren te Leeuw, 22-10-1662. 9. Antoon van de Perre, te Lseuw gedoopt, 26-5-1669. 10. Hendrik van de Perre, gehuwd met ]osina Bonnewyn. Zij koopen goed te Leeuw (1729) aan den Edelen heer de Viron, heer

van Oostkerke (1). Hun kinderen : 1. Catelyne van de Perre. J. jan-Baptist van de Perre, geboren te Leeuw, 1727 en later getrouwd met Catrien van de Perre, waarvan Elisabeth, geboren den 28 Mei 1788 (Leeuw), en later de vrouw van Antoon Schoonjans (van St··Mertens-Bodegem). Dit koppeJ zijn de ouders .van jan Schoonjans, geboren te Leeuw, 24 A pril 1804, en van Jan-Philip Schoonjans, ook van Leeuw, (27 November 1812). 3. Philip van de Perre, gedoopt te Leeuw, (7-5-1728). 4. Barbara van de Perre, later de vrouw- van Frans van Hemelryck, en alzoode moeder van jan-Baptist, student in de godgeleerdheid (theologant), in 1776. 5. Maria van de Perre, geboren te Leeuw, 24-4-1730, en later gehuwd m~t fan-Frans Marquebreuck, een Brusseleer. 6. Hendrik van de Perre, (1-7-1737). 7. Annatje van de Perre, die de echtgenoote werd van faak van Cutsem (27-6-1755, te Leeuw). Hij was weduwenaar van Clara Ga/mart. (Zie daarover verder onze Geschiedenis van Leeuw, blz. 337, 338). De vader der bruid was tegenwoordig op het huwelijk en de akte werd ingeschreven door den E. H. van den Bossche (Raymondus), overste der Predikheeren te Brussel. · Dezelfde Hendrik van de Perre (vader) werd te Leeuw begraven in de kerk, in 1762. II. Huisgezin van Philip van de Perre en Pieternelle van Catsem. Deze kinderen staan aangeteekend op bi. 339-340 van on7e Geschiedenis van Leeuw, doch wij voegen hier nog eenige bijzonderheden bij om de afstamming beter te doen kennen : a) De derde zoon Jan .. Philip van de Perre stierf te Leeuw in 1836.

b) Onder de kinderen van Willem-Frans van de Perre den vierden zoon,gehuwd met Catelyne Speeckaert,hernemen wij MarraSchepenboek nt 4583. fol. 87S.

-

-

117

-

Catrien, die te Leeuw geboren werd in 1803. Haar eerste man janBaptist Crokaert was 'n zoon vanWillemen van Anna-Maria Ghy .. seis. (Zie Gesch. van Leeuw, blz. 237.) Overigens hadden Willem-Prans van de Perre en Catelyne Speeckaert nog een zoon Egied geheeten, die Ca trien De Smet huwde. Hun dochter jenne-Mie, van 1812, trouwde in 1839 met ]an-Philips van Maldere, pachter te Zuen.

B. Huisgezin van Jan van de Perreen Elisabeth .De Smet. 1 en 2. Een tweeling : Barbara van de Perre en Hendrik, beide geboren te Ruisbroek den 13 April 1688. Hendrik trouwde later, 24-2-1715, Catrien De Greef, te Ruisbroek (Zie I/). 3. Barbara van de Perre, 26-5-1689 (Ruisbroek). Trouwt te Ruisbroek ( 1706) Petrus Van Overstraeten. 4. joanna van de Perre, 19-19-1690 (Ruisbroek). Trouwde te Ruisbroek Petrus De Clerck (1723). 5. Egied van de Perre, 10-10 .. 1694. 6. Catrien van de Perre, 10-9-1695. Zij trouwt Philip Heymans, weduwnaar van ]oanna Bosquet, geboren te Leeuw in 1700 en pachter op de Hoogstraat aldaar. Het huwelijk had plaats te Leeuw en was vruchtbaar. (Zie afstammelingen in Gesch. van Leeuw blz. 204. 7. joos van de Perre, geboren te Ruisbroek den 12 December den 12 December 1697.

II.

Huisgezin van Hendrik van de Perreen Catrien De Greef:

1. Christina van de Perre, geboren te Ruisbroek, 10-2-1716, en &ehuwd met Andreas Bruggeman. Zij stierf te Ruisbroek in 1794. 2. Elisabet van de Perre, gedoopt te Ruisbroek den 12 Mei 1717 en gehuwd met jan De Broyer, te Leeuw den 11-8-1748. Zij

woonden te Ruisbroek en wonnen aldaar Jan De Broyer die trouwde met ]enne-Mie Lots en wier afstammelinge:t.l vermeld staan in Gesch. van Leeuw blz. 363·364. 3. jenne van de Perre, gedoopt te Ruisbroek, 13·12·1710.


-

118

-

4. jan van de Perre (van 1722) en gehuwd met Cecilia Dand~­ lot, waarvan : a) Egied van de Perre, van 6-3-1780, die den 1·7-1812 in den. echt trad met Barbara De Smet. b) Maria van de Perre, geboren den 19 Nov. 1786. c) Philippina van de Perre, geboren 16-3-1788. 5. Philip van de Perre van 24-12-1735. Hij alleen werd te StPieters-Leeuw geboren.

• + +

DE VAN LIERS

Men zou zich deerlijk mispakken indien men dacht dat deze ge.:. Jachtsnaam in betrek stond met onze Kempische stad Lier. De oudste schrijfwijze van dien naam is niet Lier maar Leer en soms Lyer. In Vriesland is een stad die Leer heet, maar wier naam vroeger ook ~Lier» werd geschreven ; men spreekt «Leien> (1). In Zuidholland heeft men ook een Leerdam en verscheidene plaatsen die Leerbreek genaamd worden. In België vindt men den naam, nl. in Alsemberg jan van Lyere (1551) en te Malaisen : Pieter van Lier, houtwerker (1573). In de omstreken van Brussel vond men er reeds veel in de zeventiende eeuw, die er opgeteekend stonden op de volgende wijze : van Lire, van Lyer, van Lier en dikwijls van Lierde. Het opmaken van den stamboom van Lier is een zeer lastige taak, omdat beide namen van Lier en van Lierde gewoonlijk de ~ene voor den andere gebruikt worden in de oorkonden. Telkens hoeft men de zaak met veel aandacht te onderzoeken, want er zijn menige gevallen waar de vader van Lier heet en de zoon van Lier de en omgekeerd. In een zelfde huisgezin heeten de kinderen van een en denzelfden vader nu eens van Lier en dan weer van Lierde. Voor onzen stamboom klimmen wij op tot zekeren van Lier wier twee kinderen de voornamen van Petrus en jan droegen. Van Petrus van Lier weten wij enkel, dat hij gehuwd was met Catrien Keldermans, waarvan één dochter, Anna van Lier, geboren te Halle, den 18 Februari 1673. Jan, integendeel, is de stamvader van al onze huidige van Liers. jan trouwde Maria Qhysels, geboren te Sint-Pieters-Leeuw, den 7 September 1653. Zij was dochter van Jan en Lysbet Borremans (Zie hooger Stamboom Ohysels). Jan Van Lier woonde eerst te Lot waar hij boerde, doch verliet (l) Johan Winkler. De Neder.landsche Geslachtsnamen. Haarlem, blz. 234.


-

120

-

zijn boerderij en ging op een molen te Eysingen. Zoo zeggen de archieven. Wij hebben eerst gedacht, dat hier de watermolen van Eysingen op de Zenne bedoeld werd ; doch meer aandacht heeft ons doen inzien dat het eerder ergens aan de Stroppen moet geweest zijn, immers Jan van Lier stierf te Buizingen den 13 December 1728 en zijn vrouw Maria Ghysels stierf in dezelfde parochie, den 8 Mei 1734. Sedert ontdekten wij weer iets nieuws, namelijk dat fan van Lier, in 1701 «brouwer en molden> was in den Posthoren, onder Buizingen (1). Hij kocht den watermolen en de papierfabriek van Neerdorp te (Huizingen) den 13 April 1697. A. Wauters verklaart het ook in Histoire des environs de Bruxelles, t. !IJ p. 734, doch hij faalt met te schrijven van Leeuw in plaats van van Lier. De Posthoren was later, in de achttiende eeuw, brouwerij, herberg en smis. In 1848 was de Posthoren op de gemeenteplaats bewoond door J.B. van der Stegen, zoon van Hendrik (2). Dus moet Jan van Lier in 't Dorp te Buizingen gewoond hebben. Huisgezin van jan van Lier-Ghysels : 1. Catrien Van Lier (ingeschreven van Lire), gedoopt te Leeuw 29-8~1683.

-

121

-

1 Mei 1735. Hij overleed te Buizingen den 5 juni 1759 en zij te Halle, in 1775. (Zie D).

A. Huisgezin van Petrus van Lier-van Lathem : 1. Ca trien van Lier, gedoopt te Halle den 21-8-1702. 2. Elisabet van Lier, te Halle geboren 15-10-1703 en aldaar den 1-5-1724 getrouwd met jan-Baptist Boeckha/en. 3. Maria van Lier, geboren te Halle den 26 Meert 1706 en aldaar getrouwd den 10 Januari 1734 met jozefvan der Stocken. 4. Anna van Lier, te Halle gedoopt den 3 Januari 1711. 5. Ludovikus-Frans van Lier, geboren te Halle den 22-7-1712 en aldaar gehuwd den 2 Aug. 1733 met Maria Felis (Zie V.). 6. Petrus van Lier, te Halle geboren (16-4-1718). Hij trouwt te Eysingen den 24 Februari 1754, met Agatlza Bogaerts. Beiden overleden te Eysingen, hij in 1783 en zij den 9 April 1792 (I). (Zie: VI). 7. Jan van Lier, geboren te Halle 6-6-1724. V. Huisgezin van Ludovikus-Frans van Lier en Maria Felis : 1. Maria-Anna van Lier, geboren te Halle (6-6-1734) en tweemaal gehuwd, eerst met Pieter Lacroix en vervolgens ook te Halle, den 29 Mei 1787, met jacob Vanderroost. Zij overleed te Halle den

2. Petrus van Lier, die rond 1700 trouwde met Magdalena Van Lathem (Zie A.). 3. Andreas van Lier trouwt tweemaal : a) met Elisobeth Poljliet; b) metIdavan Diest, den 21-7-1738. (Zie B). 4. Maria van Lier. Zij trouwt te Halle, den 23·6-1710, met jan van Hal. 5. Philips van Lier, trouwt Cattien Willams, den 11-7-1708, te Halle, waarvan {oanna van Lier te Halle geboren den 5-5-1709). 6. Ludovikus van Lier, die te Halle trouwt met Maria: Walravens~ den 10-2-1730. (Zie C.). 7. Anna-Maria van Lier, die te Buizingen trouwt met Philip de Schayfjeleer, 19·8-1714. 8. Elisabet van Lier, gebï)ren te Buizingen den 7 .. 12·1694 en aldaar gehuwd met ]an-Babtist van Cutsem. 9. Egied van Lier, te Halle gehuwd met Mart/na Huyghens, den

30·5-1826. 2. Jan van Lier (5-5·1735. 3. Philip van Lier (18-3-1737). 4. Catelyne van Lier (21·12-1739}. te Halle. 5. Elisabet, van 10 4-1742, te Halle. 6. jan van Lier geb. Halle, 6-3-1744. Hij trouwt driemaal : a) den 2 Feb. 1771, met Elisabeth Cockmartin, waarvan Philip. (1771, Halle), Karel (20-10-1772), jan (1776) en Maria van 1778, Halle. b) Zijn tweede echtgenoote was Maria van der Kelen {huwelijk te Halle 1 Aug. 1784). c) De derde vrouw ]acoba Kerkhoven stierf te Halle, den 11 juni 1822.

(1) St::hepenboek Leeuw. nr. 4579. fol. 23. (2) ~L~J. Van den \Veghe. Geschiedenis Tan Buisinghen..Eysinghen, b1.58..

" (l) In schepenbeek van Dworp 1 nr 7151, op fol. 350, spreekt meu van zes dagwand, verkocht door de erfgenamen Huön aan Piete1' thln Lil-t en Agatha Bogaerts, gehuischen te Buisingen {1763).


122 7. Theresia van Lier, geboren te Halle, 27-12-1745 en er in 1791

overleden. 8. Anna van Lier, van 27-9-1750 (Halle). VI. Huisgezin van Petrus-jozef Van Lier en Agatha Bogaerts : 1. Petrus-jozef van Lier, geboren te Eysingen, 20-12-1754 en gehuwd met Maria Petre te Halle, den 5 Nov. 1777. Hij over· leed vóór 1796. Maria Petre hertrouwde met Laurens De Greve. Van haar eerste huwelijk bleven er zes van Liers (Zie VII). 2. jan-Baptist-Armand Van Lier geboren te Eysingen, den 18 Mei 1756 en 't jaar 57 overleden. 3. jan-Baptist van 7 januari 1758. als kind gestorven. 4. Maria-Francisca Van Lier van ·15 Feb. 1760. 5. Elisabet van LiQr (1-6-1762). 6. Anna-Maria van Lier van 6 Nov. 1764 (Eysingen) en den 21-12-1786 gehuwd met]aak Lombaert. 7. Jacob van Lier (1767-1769). VII. Huisgezin van Petrus-jozef van Lier-Petre: 1. Frans van Lier, geboren te Halle, den 3 Sept. 1777 en te s. p. Leeuw overleden in 1844, den 15 Februari. 2. Maria van Lier, van Halle, 7-1-1780. 3·. Petrus-Van Lier, van Halle, 19·3-1782. Hij was mulder aan de Stroppen(toen Leeuw) en trouwde te Halle Anna·Catelyne De Naeyer dochter van ]aak en Thertsia Meerts. Zij overleed te Leeuw 7-8-1838. (Zie VIII). 4. Leopold van Lier, 11-5-1784 (Halle.) 5, Maria van Lier van Halle, 9 Januari 1787. 6. Carolina van Lier, ge~oren te Halle, den 30 Oogst 1789 en gehuwd met Willem-]ozef Wittouck, van Drogenbosch (1785). In 1815 was hij herbergier te Leeuw. Men vindt hem later als olieslager te Eysingen. Carolina stierf te Leeuw den 19 Februari 1825 en jozef Wittouck overleed aldaar in 1846 ( 1). Hun kinderen waren: a) Frans-Karel Wittouck in 1815 te Leeuw geboren en in 1816 overleden. (I) De ouders van \Villem-Jozef \Vittouck waren Jacob en Pidernelle van ller ltfeulen. Hun kinderen : Anna-Marie Jrittot~ck, geboren te Dregenbosch, 21-6-1784; IVillem-Jozej, Drogenbosch, 11 .. 11.. 1785, waarvan hierboven spraak; Isabella·Fnmcisca-l'ïctoria Wtttouck. Drogenbl\lscb 21-7..1787 ; Am1a-Catrien id. van 10 Jan. 178CJ en Maria-1'hensia van 19-12-1792.

123 b) Anna-Maria Wittouck, geboren te Leeuw, 25-3-1813, later gehuwd met Petrus-jozef fanssens (van Halle). Het huwelijk had plaats te Leeuw den 29 Mei 1839, VII. Huisgezin van Petrus-Jozef van Lier en Anna·Catelyne Naeyer. Zeven kinderen : 1. Frans-Karel van Lier, gedoopt te Halle den 16 juli 1810 en den 10 Febr. 1841 gehuwd met Maria- Thertsia-Desideria van den Berghe (geboortig van Brussel). Hij was mulder aan de Stroppen. Hun kinderen waren : a) Catrien-joanna-Maria-Francisca van Lier, geboren den 7 April 1841, te Leeuw. b) Frans-Karel van Lier, geboren te Leeuw 19 Nov. 1842. c) Anna-Maria-Josefina, van 8 januari 1846. d) jan-Baptist-Ghisleen van Lier van 1847. 2. Carolina van Lier, geb. te Leeuw, aan de Stroppen, op den molen. den 5 Febr. 1812. 3. Pieter-Albertus van 18-7--1813. Hij overleed te Thisselt den 23 Aug. 1838 (1). 4. Anna-Maria van Lier, van 1815, als kind overleden. 5. Maria-Elisabet, van 9-5·1818. Zij trouwde ]eos Day,den 16-7 1838. Maria-Elisabet stierf te Halle in 1863. 6. MarJa van Lier, woont te Leeuw, den 20 Maart 1823. 7. jan-Baptist, ook te Leeuw gedoopt (5 Maart 1825).

B. Huisgezin van Andreas van Lier (ook van Lierde). Van zijn eerste vrouw had hij zeven kinderen, vijf van Liers en twee van Lierden: 1. Marja, van 1709, (Halle). 2. jan-Baptist, van 1707, (Halle). 3. Maria, van 1711, (Halle). 4. jenne, van 1714, (Halle). 5. Lysbet, van 1717. (Halle). 6. Catrien, van 1719, (Halle). (1} Pieter-Albertus van Lier had zich onderscheiden in de gevechten van 1880, te Brussel in 't Park. (Zie daarover onze Geschiedenis van Sint~Pietera· Leeuw. blz. 397}.


124 125

7. Jan, van 1721, (Halle). Bij zijn tweede vrouw Ida van Diest, won Andreas van Lier ook zeven kinderen, vijf van Liers en twee van Lierden. 1. Cornelius van Lier, van 27-5-1730, (Halle}. 2. Ignaas van Lier, van 16-2-17 43, (Halle). 3. Frans van Lier, van 1745. Zéer waarschijn iijk hij, die te Sint]oost·ten-Oode trouwde, met Anna-Maria Nielens, den 20 juni 1769. Wij zeggen zeer waarschijnlijk, maar opperen de zaak onder wijze reserve : De akten immers zijn al te bescheiden om hier met volle zekerheid te sprei{ en. (Zie E). 4. Laurens van Lier, van 20-6-1747, (Halle). 5. François, van 18 Feb. 1750, (Halle). 6. Pauwel van Lier, geboren te Halle, den 28 Januari 1752, (1) en gehuwd met Theresia van Ge/der, waarvan : a) Elisabeth, geboren te Halle, in 1791 en er overleden in 1819. b) Maria-Anna van Lierde, die tweemaal trouwt, eerst met jan-Baptist van de Vyver en tweedens met Karel Leemans, in 1824, te Halle. c) Joanna van Lierde, die in 1795 te Halle geboren was en een zoon had genaamd : Hendrik van Lierde, te Gooik geboren in 1833, en gehuwd met Sabina Desant. Joanna van Lierde trouwde Arnold De Caster. Hendrik van Lierde-Desant won: I. Ida van Lierde, geboren te Halle 24 Januari 1853. IL Maria-Theresia van Lierde (1865)~ III. Adolf van Lierde, geboren Halle 28·11-1857. (In zijn geboOJ·teakte heet hij van Lier). IV. Matbilde van Lierde, 30·8-1859. d) Barbara VAN LIER, geboren te Halle in 1800 en in 1840 gehuwd met ]an~Baptist Lagneau (van Lembeek). 7. jan-Jozef van Lier, geboren te Halle den 13 Sept. 1754 en ge .. huwd met Isabella ]anssens, waarvan Andreas van Lier, genaamd naar zijn grootvader. Hij sneuvelde op het slagveld te Ien a in 1806 (2). (1) Pauwcl van Lier was schaliedekker te Halle. (2) Den 13 October 1806. Gr•ote zegepraal van Napoleon op de Pruisen. Hier hebben wiJ du-t een van de vele Belgische jengens gevallen ah slacht0f.. fers vän de oorlogszucht dier beroemde vechtersbazen~ 'l'e Halle wist men eerst een jaar nadien dat A1~dreas van Liet aldaar gestorven was.

c. Huisgezin van Ludovikus van Lier en Maria Walravens. Vijf kinderen: 1. jan· Baptist, geboren te Halle 4~3-1723. 2. Petrus van Lier, Halle 3-8-1731. 3. Jan van Lier, Halle 27-2-1735. 4. Maria van Lier, Halle 25-3-1737. 5. Maria-Anne, van 14 Feb. 1740.

D. Afstamming van Egied van Lier en Martina Huyghens. Hier waren twaalf kinderen, a11e te Buizingen geboren : 1. Laurens van Lier (1735-1753). 2. Philip van Lier, 19-7-1736. Overleden 1739. 3. Anna van Lier, 1737. 4. Barbara-Philippina van Lier, 23-6-1739. Zij trouwt Philip Crokaert (Zie M.-j. Vanden Weghe, Gesch. van Leeuw blz. 239) (1).

5. Jacob van Lier (1741). Jong gestorven. 6. Jacobvan Lier, I5Feb.1742, mulder teBuizingen. Hij trouwt Barbara Bulté, de dochter van Jozef-Gabriet en Barbara Walravens, mulder te Halle (Molenborre),te Buizingen den 15 januari 1765. Zie verder IJ). 7. jan-Frans van Lier, van 28-12~1743. 8. Catelyne van Lier. Zij trouwt te Buizingen, 7-4-1769, Denys Carlier. Voor de kinderen zie Geschiedenis van Leeuw, blz. 134135. Catelyne van Lier stierf te Halle, als weerdinne aan de Brussel poort, den. 13 September 1826. 9. Maria-Anna van Lier van 1747.Jong gestorven. 10. MarJa-Elisabet, van 11-3-1750. Zij trouwt in 1792, PeeterFrans Tinlot die te Waver woonde. Huwelijk zonder kinders. {1) Zij verkoop en (27-2-1771), de pafierfabriek van Neerdorp met den watermolen aan Andreas van Ga.ver en zijn echtgenoote Cecilia van Steenkiste, die er het kasteel van Neerdorp aan toevoegden.


-

126

n.

Laurens van Lier, van 12-5·1753. Te Halle overleden, als jonggezel, in 1846. 12. Maria-Francisca van Li.er, van 20-6-1751, begijntje te Brussel. II. Huisgezin van jacob van Lier-Bulté : I. Anna van Lier, geboren te Halle 13 januari 1766. 2. Leopold van Lier, geboren te Halle 9 April 1768. Hij was muldar te Halle op de Molenborre en trouwde tweemaal; eerst met Maria Catrien De Boeck, den 10-2-1795, en naderhand met lsabella Crokaert, dochter van Joos en Anna Nerinckx, den 15 januari 1806, Zie Hl). 3. Maria van Lier, geboren den 18 juni 1779. Zij had een natuurlijken zoon geboren te Halle, den 16 juni 1813, welken zij op 17 April 1849 wettig aannam (akte in het register te Halle). Die zoon was jan van Lier, koopman op de Molenborre. Hij zelf trouwde te Halle in 1853 met Barbara Hamelryck, van Pepinghen. Onder de kinderen tellen wij : a) Leopold van Lier, geboren te Halle 1855, deurwaarder te Halle. b) josefina van Lier, geb. 27-8-1856. c) Matbilde van Lier, 12-6-1858. d) Maria van Lier, 23-2-1860. e) Leonia van Lier, van 1863. f) Paulina van Lier, van 1865. g) Gustaaf van Lier, van 1867. 4. Pieternelle van Lier, geboren 8-9-1770. 5. jan van Lier, geboren 20-9-1773, die trouwde met Theresia Walravens. Hij was stoker en landbouwer te Halle (in de Dekenstraat) (I). Hun kinderen waren : a) Leopold van Lier, geboren te Halle, 24 januari 1814. Hij was notaris en trouwde josefa-Theresia Van der Cammen. Hij overleed in 1863. b) jan-Baptista van Lier, van 1816. Overleden 1817. c) Maria-Catelyne, te Halle gedoopt 6·2·1818. Zij huwde 5-7·1843, jan-Baptist· Toussaint van Rossum, bontwerker. 4

(1) Iletzelf~lc huis EcYI·t~ot~eris Posso::).

-

-

th9.ns be\-.·oond door den heer Felix Possoz. (.Vola van

127

-

6. Maria van Lier, van 1776, gehuwd met Dieadonné·]ozej Da ..

wez. 111. Huisgezin van Leopold van Lier .. De Boeck. Een enkel kind : Paulina van Lier, geboren te Halle, 13 thermidor, jaar IX, Fransche Republiek. Van Leopolds tweede huwelijk met lsabella Crokaerr waren vijf kinderen: I. Leopold van Lier, geboren in 1808 en overleden in den loop van hetzelfde jaar. 2. Maria van Lier, van 31 juli 1809 (Halle). 3. Maria-Leopoldina. Halle, 12-7-ISII. 4. Maria-Theresia van Lier, van 20-I0-1813 (Halle). 5. Norbertus-Leopold, van 27 juni 1816.

E. Afstamming van Frans van Lier-Nielens. Hun zoon was Hendrik-jozef van Lier, geboren te Sint-joost-tenDode, den 15·2-1774. Hij trouwde te Halle, den 19 April 1804 met Anna-Maria-jozefina Paridaens, geboren te Halle in 1770 en overleden in dezelfde stad den 9 Mei 1847. Hendrik- jozef van Lier overleed in den jeugdigen ouderdom van twee en deriig jaar, te Halle, den II Maart 1806. Hil staat in zijn overlijdensakte bekend als voortverkooper (reven deur) zeer waarschijnlijk v~n suikerijpoeder. Daar hij zoo voegtijdig gestorven is bleef hem maar een kind over, nl. een jongen. Zijn dochtertje Carolina van Lier te Halle geboren, 18 Pluviose, Jaar XIII, stierf het jaar daarop. Het zoontje }an·Lttdovicus, geboren te Halle den 27 Aug. 1806, dus na het afsterven van zijn vader, trouwde den 27 December 1826 met Maria-Anna Breda, dochter van jan-jozef en Maria·]oanna Knops.Vader Breda stierf te Halle den 22-12-1852, oud 78 jaar. Maria-joanna Knaps overleed reeds den II Sept. 1839, oud 65 jaar. jan-Loclewijk van Lier woonde met zijne vrouw in de Brusselschestraat, waar zij elf kinderen wonnen : I. Maria-josefa van Lier, geboren te Halle 24 Oct. 1827 en getrouwd met Philip Herremans, die ook van Halle was (I-2-18288·3-I880).Zij overleed te Halle den 8 juni 1869.Zij w.aren de ouders van den heer Alfred Herremans, eere-b estuurder der staatsmiddelba .. re school van Halle, die ons zeer bereidwillig menige inlichting gaf.


-

128

-

2. jan-Baptist van Lier, geboren Halle, 4-10-1330. Gehuwd met ]osejina Merlens van Bois-de-Lessines (26-4-1854), waarvan : a) Ovide van Lier. b) Arthur van Lier. c) Arile van Lier. 3. Pieter-Gregoor van Lier, geb. 1833. Overl. 1836. 4. Ca trien van Lier, van 8-6-1835 (Halle). Zij huwt Jan-Frans Penninckx, zoon van Hubert; zij overleed te Halle 29-4-1864. 4. Maria-Catrien-Philomena van Lier, geb. 11-5-1837. Zij trouwt f.-B. Verlzavert van Gr. Bijgaarden. Hun dochter Maria-LouisaStefania Verhavert, geb. te Brussel 6-4-1864, trouwt Aljred-]eanPhilip Hetremans. 6. Pieter-Gregoor van Lier, 1839-1840. 7. Augustina van Lier, van 22 jan. 1841 trouwt ].-B. Denayer. 8. jan·Ludovicus van Lier, geboren Halle, 20 Januari 1843. Trouwt eerst ]ozeja Relecom (17-7-1867); 2e Eulalie Barremans; 3e Maria Cordemans ; 4e N. Er zijn twee kinderen van het eerste bed, Maria en Teofiel ; en acht van het tweede : Jul es van Lier. Karel van Lier. Om er van Lier. Nestor van Lier. Louis a van Lier. Lodewyk van Lier. lVlaurits van Lier. Mart ha van Lier.

•• •• •• ••

BIJLAGE I.

Over wind en weder

Niet zeide? hoort men menschen van zekeren ouderdom klagen, omdat de Wmters en de Zomers, zoo zeggen zij, op verre na niet meer zijn zooals vroeger ; dat zij in hun jonkheid strenge wintermaanden te beleven hadden met langdurige vorst en veel sneeuw, maar dat het schoone jaargetijde ook wel merkelijk warmer was. Alles kwam beter op zijn tijd, voegen zij er ten slotte bij : er moet iet of wat verdraaid of versleten zijn aan 't wereldmachien. Welnu, dat zijn enkel woorden in den wind. WiJ bezitten over de meeste jaren uit vroegeren tijd, ten minste voor een tijdstip van meer dan duizend jaren zeer veel verslagen over de jaargetijden en de weergesteldheid, over onweders en luchtverschijnselen, die ons bewijzen, dat de seizoenen altijd zeer grillig zijn geweest en dat hetgeen wij thans zien vóór eeuwen hetzelfde was. Die berichten komen niet van groote historici, maar integendeel van menschen, die veel meer en beter de weersveranderingen in acht namen dan de groote politieke gebeurtenissen. Zij komen veelal uit kronieken, familiepapieren, doop- en overlijdensboeken van pastoors, kerkrekeningen, enz., enz., en zijn daarom precies te meer geloofbaar. Hier zullen wij eenige der merkwaardigste uittreksels van zulke schriften laten volgen" voor zooveel zij in betrek zijn met de streek van Lot. Men verstaat licht dat wij hier niet over de plaats beschikken om al de jaren te bespreken. Ook is een schets voldoende om te bewijzen ,dat men het mis op heeft met altijd te klagen over lucht en wolken.

1315. Ziehier, om te beginnen, een tekst uit jan de Klerk, zijn Brabant-

sche Yeesten, vijfde boek, tiende hoofdstuk. LOT9 ..


-

130

131

-

«Int jaer ons Heeren, weet, voorwaer, Dertienhondeet ende XV jaer, Doen begonsten de drie plaghen, Die men ewelic sal gewaghen Die God sen de den menschen ieg hen, Di ers te plag he dat was die reghen, Die in die rnaent van Meie began, Ende duerde een jaer voert an, Soe dat die vrucht ende dat coren, Daer bi meest bleef verloren. » 1336.

« Veel tempeest van winde en regen, van donder ende blixem. Te Steenhuffel bleven sy twee doot van blixem ende syn deijen over doot verhernet te Galmaerden». (Uit de chronycke van Nederlant

van 1027 tot 1525, door twee canonicken van Roode Ciaoster by Brussel). 1409. Een zachte Winter, want in Annales Flandrice jacobi Meyeri staat: «Hujus anni mensis januarius et februarius satis temperati erant, sed molles et absque gel u et pluvia, ita quod tota hyeme non gelareh>. 1424. cln diesem jaer was so grote drugeele, dat angenk Marte, April, Mei. etc. al den sommer usque omnium sanctorum». (Chronik des

]ohann Kerkhorde).

1473.

({Alle vruchten, korn, wyn, appel, nutten, etc., waeren alle eyne mont tytz eer rijp daen men op andere jaeren gewoenlick was.»

(Chronyk der landen van Overmaes, Société historique du Lim· bourg). 11505. Oeen winter voor 20 januari, «maer zeer natte zomer». Men leest: «Hoc anno, festo Pasce, quot erat vicesima tertia die martii usque ad festurn sancti jacobi majoris (25 juli) quam continua fuit plu via». Chronique du règne de Jean de Horne). 1514-1515. «Een seyer warm wynter, alsoe die beisten, koye ende schaep al die ganse tyt weyden gyngen». (Chronik dés johann Wassenbergw

Duisburg). 1530. «Slappen winter ..... so dat in 't eerste van den meerte alle pruymboome ende krieckboome wit stonden gebloemsemt. »(Die

excellente chronycke van Vlaenderen door]. De Weerdt). 1537. In dit jaer was 't zo zoet een en Winter dat noynt man dierghelyck en sach. (Memorieboek van Gent). N. 8.- En nochtans moesten er veel menschen leven, die in 1530 gezien hadden dat de pruim· en kriekebaomen bloeiden in 't begin van Maart. 1552-1553.

1430.

cVroes und rifede in den meye». (Chronik des Dietrick Westhof.)

1454. cDoen regendet alle daghenseven wecken lanck». (Chronyk d6t

stad Antwerpen, uitgegeven door Gust van Havre).

Het was in dezen verschrikkelijk kouden Winter dat Keizer Karel het beleg van Metz deed. Vele soldaten zaten doodgevroren met de beenen in het ijs tot aan de knieên. (Mémoires de Vielleville. Arago, tome 8}. 1555. Geen vier somersche dagen, alle dagen regen van in de lente tot in den herfst. (Chronyck van Nederland).


132

133

1562.

1680.

Van geheel den winter geen vorst. (Chroniqne Namuroise,· ann.

« Suleken natten Oogst dattet volck die vruchten niet droog kon

soc. Archéol. de Namur t. 29).

krijgen; het regende op derthien martelaren dagh en voorts tot Al .. derheyligen». (Kronijk van het cl ooster Maria Wijngaerd te Weert).

1683-1684.

1592.

De koudste Winter van 's menschen geheugen. <<Vele eoeyen ende calvers zijn in de stallen doodt gevrosen». (jaarboeken van Veurne

8 Feb. tempeest van donder en bliksem met brand in den toren van Tienen (Archives de L'église Saint Germain à Tirlemont,

en Veurneambacht door Pauwel Heynderyckx)

section IV n° 13).

1709.

Verders geen zomer en vorst «tot nae Sint fans misse» (24 juni) (Chronik des ]ohann Wassenberg-Duisburg). 1596. 30 Mei, vreeselijke overstrooming van de stad Zoningen door de Zenne. (Ch. Lejeune, Mémoires sur l'ancienne ville de Soignies, p. 227). 1620-1621.

«<n December begon den Winter soo hard te worden, dat men in 18 dagen alom ijsgang hadde, en beginnende het ijs te ontsluyten, heeft den vorst soodanig hernomen, dat men in de maand Februari 1621, over alle stroomen kon de te voet en te wagen gaen». (Chronique de François-]oseph de Castro. Ann. cercle Arch. du Pays de Waes. t. IX)

I

I· l

Een der strengste of wellicht de strengste van a11e Winters. Op drie nachten was de Schelde te Antwerpen toe. Eene vrouw met drie kinderen werden versteven gevonden op den Brueselweg (7 januari). De overlijdensboeken van St. Pieters-Leeuw vermelden nog zulke gevallen. «Terwijl ik schrijve, zegt Blomme (Chronique de Termonde. Ann. Cercle Arch. t. IV), voor het vier zittende, vriest den inkt in mijn penne.»

J

l

1743.

Warm jaar en zonder regen. Den 1 jani, de naald van den toren van Sint-jaak, op Coudenberg te Brussel, afgeslagen van den donder. (Chroniek. Hs. Kon. Bib/. n' 17149).

1650.

1749.

« In 't eynde van de rnaent julius, had men dit jaer soo overvloedigh slagregens, dat het graen te velde stont te veranderen in mesthoopen». (Chronycke van Vlaenderen. Wijdts. Brugge.)

Geen winter, maar vier maanden regen. Den 13 en 15 januari 1749, dondert het gelijk in den zomer. (Uit een jamilieboek). 1778.

1657.. 1658.

«Den 26 Februari was er binnen Brussel soadanige overstroomin· ge van waters, dat de inwoonders met booten door de straeten sigh moesten kunnen noodzakeHjkheden bezorgen». ( Chroniqu~ de la villede Bruxelles de 1040 à 1779. Hs.van de Koninkl. Bibliotheek,

nr. 17120 en 17121).

<Men zag in januari en Februari de knaepen int velt in hun bloot hemde laborieren:.. (Memorieboek van a. Kempeneers). 1779.

Over dezen winter bestaat er een heele bibliografie, zoo schoon


-

134

135

-

was hij, zacht en droog en gevolgd van een vroege Lente. Al de gazetten van dien tijd staan er vol van. Volstrekt geen sneeuw, zegt Esprit des ]ournaux. '

. 1789.

-

Die hevige wind begon in den voormiddag en duurde tot tegen den avond. Alle steden en dorpen van België hadden aanzienlijke schade geleden en vele personen werden gekwetst of gekneusd. Ook had men menschenlevens te betreuren, nl. ·te Ville-en-Warets waar twee kinderen het leven verloren. (A. Melin. Hist de la vi/Ie 'et du Bois d'Andenne, p. 310).

Hier is de tegenvoeter. De Schelde te Antwerpen toe. Voor omtrent alleman was 1709 totaal vergeten. Het begon te vriezen den 16 November 1788, maar het duurde niet lang, want het regende daarop, maar den 24en hernam de vorst en zoo geweldig dat de thermometer Réaumur, met kwik, op 30 December, te Brussel, 17 graden onder het vriespunt daalde. Den 13 januari 1789, begon het te dooien. 1798.

1879.

De winter begon met de eerste dagen van December en de koude was zoo hevig dat zelfsappeJaren en notebaomen bevrozen waren. De Schelde was gedurende 47 dagen wegens ijsgang gesloten. (M. Peremans. Thollembeek).

Voor de jaren die volgen, hoeven wij niet aan te dringen. Ze zijn . geweest wat de voorgaande waren, onregelmatig, soms buitensporig·en afwijkend van het normale. Het weder slacht het volk.

Zeer zoete winter. (Hs. nr 2768 der Kon. Bib/.). 1800.

Tempeest van 9 November. Nog steeds vermaard in de geschienis. Vele torens, windmolens enz. werden afgewaaid. Bijna al de hoornen ontworteld. (Menigvuldige bronnen). 1813-1814.

Men noemt hem den kozakkenwinter. Napoleon I heeft er later nog van gesproken. Niet in Rusland alleen was het schrikkelijk koud. Te Brussel had men 9 graden onder nul. 1834.

Zeer zachte en droge winter. (Menigvuldige bronnen). 1876.

Het jaar van den storm van Zondag 12 Maart. Wij zelf hebben het beleefd, nl. in West-Vlaanderen. waar bijna al de boamen ontworteld werden. Kerken, windmolens en ontelbare huizen waren erg beschadigd. Ik heb een windmolen zien omverwerpen rond 2 uren in den namiddag.

•• •• •• •• •• ••


137

dan de verordeningen toelieten. Er bestaat een klacht van André van Gaver, papierfabrikant te Huissingen, die wekelijks twee à driemaal den steenweg noodig had, om van Brussel naar zijn fabriek in gezegd dorp te komen, met zijn rijtuig. Aan de Lotblinde gekomen liet hij er zijn rijtuig staan, omdat de weg van hier naar Huissingen totaal onbruikbaar was. Van aan de Laeckelinde (hedendaags «het Smis»), trok hij te voet door de veldwegen, en niettemin deed de ontvanger Hendrickx, die vroeger aan de gezegde Lotblinde zijn verblijf hield en thans naar de «Koning van Spanje:. was verhuisd, den tol betalen van aan dit laatste punt tot aan de Stroppen. Dat geschiedde in 1803. De inwoners van Lot zeiven schreven een tamelijk gepeperden Fransehen brief naar den Prefekt den Dyle, waarin zij de klacht vernieuwden. Ziehier de brief, belangrijk genoeg om gepubliceerd te worden :

BIJLAGE II.

Nog over de openbare wegen te Lot

Hier wil ik er naar streven, hetgeen ik op blz. 9 en 10 over de wegenis te Lot heb geschreven, eenigzins te volledigen, met deze nieuw ontdekte bijzonderheden. Reeds schreef ik, dat de groote steenweg van Bergen op Brussel, langs Halle, in 1707 voltrokken werd (1). De Franschen, die hier op het einde der tse eeuw tot in 1814 den baas speelden, heetten die baan «Route de Paris à Anvers et Rotterdam». In 1802 voerden zij groote herstellingen uit aan die kassei. De oorkonden van het Koninkrijk (2) behelzen dienaangaande menige wetenswaardigheid, minstens voor zooveel het 't Departement der Dyle geldt, 't is te zeggen vanaf de grens tusschen dit en het Departement van jemappes (huidige Provincie Henegouw). Deze belangrijke brok steenweg verdeelde men in elf onderdeelen : te van aan de zuidergrens tot aan de ka~sei van Kenast; 2e van hier tot in den draai aan het bosch van Fourges ; ge van hier tot aan Pierre Antoine; 4• van hier tot aan Noir Toupet; 5e van hier tot aan de kerk van Tweebeek; 6e van hier tot Lembeek ; 7e van hier tot Brukom dwars door de stad Halle ; se van Brukom tot aan de Lothlinde (3) ; ge van hier tot aan de cKoning van Spanje, ; 1oe van hier tot aan de VIest {4) ; 11 e van hier tot Brussel. Uit de bescheeden vernemen wij, dat de ontvangers van het tot .. eeld bij de bevolking niet in geur van heiligheid stonden. Zij wisten al te goed de boeren te pluimen, met hen meer te doen betalen (1) M -J. Van den Weghe. Geschiedenis van

Buyainghen-Eyainghen~

blz.

85. (2) Prefectuur der Dyle, nr 104'7. (3) In die franache stukken schrijft tnen nooit Lae&killnle, zooalt vroeger, maar wel Lothlitul1. (4) •t Is te zoggen het Hoj let Vlue. deatijds in vollt wtzen, kort bij het Ne· glttmr:tmelriH. Hier bestond van oudsher een tol huts. Zie daarover verder A. Wa-uurs, Hbtoire des environs de Bruxelles, I. p. '7S.

-

.r

«Au citoyen Doulcet Pontécoulant, préjet du Département de la Dyle. Exposant les soussignés habitans du canton de Loth et des environs, que Ie nouveau percepteur de la barrière de Loth-linde, chaussèe de Halle, ayant établi depuis deux mois sa demeure au cabaret nommé Ie Roi d'Espagne, à un grand quart de lieu de la distance fixee, i/leur fait payer enrevenant de Bruxelles, comme s'ils outrepassaient la barrière et payent par conséquent deux fois la distance. Les exposants journissent deux jo is par semaine les marchés de Bruxelles de provis ions de subsistance et ne sauraient dissimuier que si ces exact/ons dolvent avoir lieu, ils seront forcés de recourir à d'autres marchés . Ils les croient loin hors des vues du gouvernement et demandent par conséquent que vous voulussiez (sic) ordonner au percepteur hendrickx ou d' établir sa demeure à la di stance fixée par la barrière de Loth, oa de permetire que ceux qui nepassentpas la distance, la passent gratuitement, l'ayant déjà payée à la barrière nommé le gigot (1), m~me chaussée, et ordonner au même percepteur hendrickx de restituer ce qtt!il a déjà reçu injustement (2). (1) Gigot = het Ntgl#mt~tmeken, de oude herberg thans nog in volle wezen. Negenmanneken = Braba.ntsch geld, ter waarde van 9 mytent geslagen onder Maxtmiliaan en Philipsen zelfs onder Maria van Burgondië. (2) Om dit goed te begrijçen, moet men weten, dM de tolontTangst verpacht was bij aanbesteding.


138

-

Loth, 20 Primaire, onzième année republicaine. P. De Greve, Paulus Ghysels, Peeter Ghysels, Petrus Perpet, Egidius Seunens, Franciscus ~Neetens, foannes Van Abbeel, Philippus Ghysèls.

BIJLAGE

De Visscherij op de Zenne

Ook de maire van Leeuw. E.- j. Mangelschots, had herhalende klachten ingediend tegen den ontvanger van de Viest, (Negenmanneken).

+

••

IIf.

j

Over het visschen in de Laeke gaven wij hooger eenige bijzonderheden (zie blz. 68), doch wat het visschen in de Zenne betreft, was er vroeger veelal strijd onder de groote heer en. Wij lezen in een geding (1) tusschen de gravin van Egmont,· vrouw van Beersel, en juffrouw Anna van Gindertaelen, weduwe van wijlen den heer P. Floris, heer van Steen, onder Ukkel (2), geding verrijkt met alJerlei oorkonden tot bewijsstukken dienende, dat Willem van Buisingen., janssone, in 1404, « man der visscherije» van de Zenne was, vanaf het punt waar Brabant en Henegouw scheiden, nl. te Halle, tot en met den molen van den Heer Hendrik van Stalle. In 1530 was het eigenlijk Victor Ojhuys, nl. van aan den gezegden molen tot aan het Swertbroeck, onder Drogenbosch. In 1662 verpachtte jonker jan Alexander du Bois, heer van Drogen-. bosch, de visscherije op de Zenne aan de meestbiedenden. Uit dit bescheid vernemen wij, dat die visscherij verdeeld was in negen partijen. Deze verdeeling schijnt ons wel belangrijk op topografisch maar meest op toponymisch gebied : 1. van boven de brugge van Lot, geheetenden slachmealen, op de zijde van Beersel tot aan de weidegeheetende neerbist tegen die hofweyden; .2. van hier tot

aen de weyde geheeten peert dyssel, camende tegen die maelevelde;

.I

3. van hier tot aan de weyde genaempt den trawant; 4. van aan den trawant tot beneden de brugge op op het eynde van den hecke· Zere in de fleur ofte santbeke ; 5. van hier tot aan de weyde ge(1) Archief I<oninkrijk. Leenkamer van Brabant, n• 2745. (2) De heerlijkheid van Steen strekte zich uit over Ukkel, Drogenbosch"

Beersel, Linkebeek, Alsemberg, Dworp en Stalle. Zij behoorde een tijdlang aan de familie Cofradin, afstammende van den kapitein Corfadini, die rond 1580 het bevel had over het garnizoen van Halle, dus tijdens het berucht beleg. In de kerk van Drogenbosch lagen vroeger twee grafsteen en van aldaar begraven leden der familie Co1'11adi1t. Het schijnt wel dat de Cardpns van Halle. Sint-Pieters-Leeuw en omstreken uit die familie spuiten,


140

-

naempt den rynvaert tot by den Opstal van Juffrouw van der haegen,· 6. van hier tot tegenover het gat van de Zuene in de weyde van Tercameren, daer de heerlycheit van Droogenbosch scheydt; 7. op de andere zijde naar Ruisbroek, van benedenwaerts, van in den Moonaert tot aan de bruggevan Ruysbroeck; 8. van aan die brugge tot in den trouthaeck, tegen de bempdekens ,· 9. van den voorsereven

BIJLAGE

IV.

Een oude Nieuwjaarsbrief

trouthoeck tegen die vier bunders daer Ruysbroeck ende Leeuw scheyden. Onlangs vonden wij een ouden nieuwjaarsbrief (zonder aanduiding van jaartal), gestuurd aan den E.H. Pastoor Van Uyttum te Leeuw, door een zijner vrienden. Om de eigenaardigheid, want alles loopt eigenlijk over den heer pastoor zijn mooi peerdje, geven wij er 'n afschrift van. Men weet dat de pastoors eertijds veelal een paard en een koets hadden. (1) PIEROTJE WELGEBEELDHOUWD, SNELDRAVEND EN ONVERMOEIBAAR PEERD, VOOR

NIEUWJAARSGIFT

ABN DEN ZEER EERWAARDEN EN DEUGDRIJKEN HEER MIJNHEER

DOMINICUS-AMANDUS

VAN

UYTTEM,

ZEER ACHTBAREN PASTOOR VAN CEEUW •

•• •• •• ••

Ik zing een konstrijk peerd, dat nu ontrent tien jaeren, Gelijk het snelste schip doorsnijdt de dikste baeren, Met heel het pastoors-kraem, met moeder, cappelaen, Met nicht en vreemdeling, de routen heeft gedaen. Pieretje werd gekogt, 't was in da blijde daegen, Dat men den cappelaen, zag d'eerst offrand opdraegen ; Broer, zuster wat een vreugd I o, menschen wat geluk I Dien dag leeft eeuwiglijk door zoo verheven stuk t Zijn intrêe was vol eer: van blijdschap elk stort traenen, 't Komt al dat beenen heeft : knegt, meyssen, cappellaen ; Men roept al overhoop : pierotje willecom ! E.H. Van Uyttum was te Leeuw pastoor van 1787 tot 1755. (Zie on%e Ge!llchied. van Leeuw blt. 5Q).


-

142

-

Het beestje was verbaest, van schaemte bleef het stom. Het draagt een hongersch lijf, verciert met turksche maenen, Het heeft een deensche staert, den hals van eene swaene, Zijn voetjes zijn, zoo 't schijnt, gedraeyt in Engeland, Zijn ijzers heeft gesmeed Vul?anus eygen hand. 't Is waar, het is berooft van een van zijne lichten ; Niettegenstaande dit, pierotje moet niet zwichten Voor 't helderziendste peerd, dat op den aerdbolleeft; ja, 'k zeg dat 't beter ziet dan een dat alles heeft. ·En heeft het maer een oog, 't zal nooyt den pastoor leyden, Gelijk zijn voorzaat eens, te Brukom in de weyden, In plaets van naer het huys, daer hij naer krankens wensch, Voor laetste teerspijs droeg, den Schepper van den mensch.

143

De toom der jonge lien, de vader van 't gemeen, De blijdschap van zijn volk, de troost van iedereen. Tot vreugde van zijn volk wil hem de Heer bewaeren ; Bereike hij te Leeuw de grijze nestorsjaeren. Zoolang hij herder is, blijft Leeuw van kommer bloot ; Men vreest maar een malheur en dat is zijne doot. Heer Pastoor, 't is toch tijd, dat 'k tot Piero mij keere ; Het is de tijd van 't jaer dat wij elkaar vereeren. De Vader van ons al spaar 't beestje lang hier naer, Waar mee U wordt gewenscht een zalig nieuwejaar ! (1). (1) Het stukie zou misschien beter op zijn plaats geweest zijn in de GescJt,i,. illttis van Leeuw, maar toen hadden wij het nog niet gevonden. Wat er nu van zij, Pastoor Van Uyttum was toch ook pastoor van Lot.

Zijn brave meester eens door ziekte kwam te faelen, En 't moeste een mijle wijd den medecijn gaen haelen ; Op min dan een half uur was 't in het huys weerom. Is zulks nog ooit gehoord? Mijn musa blijft hier stom I Eens dat tot Linkebeek de pastoor werd entfangen, Zag m'in een vriendenkoets ses snelle peerden hangen ; Pierotje was alleen, nogtans het houdt ze voet : Dit maekt onsterfelijk zijn naeme en zijn bloet. Die deugd baert wedermin. Vandaer is het gekomen. Dat onze heer pastoor van 't peerd is ingenomen, Dat hij Pierotje mint of waert zijn beste vrient, En dat hij door zijn zorg zoo milde wordt gedient. Maar halt l wij houden op met al dien lof te zingen, Dien peerdelijken lof. Er zijn wel grooter dingen : En mint hij wet zijn peerd, veel milder wordt gelaeft Elk schaepken van zijn stal, met rede en zin begaeft. Hij is een bron van goed, een stichter van goe zeden. Den ieveraar der deugd en der godsdienstigheden,

• +


145 BIJLAGE

V.

Een eigenaardig feit

In een oud en zeldzaam boekje, geschreven door den Hallenaar jan Coens, Licentiaat in de Godheid en pastoor van Sint-M~artens­ kerk te Kortrijk, van 1585 tot aan zijn dood in 1604 (1), vinden wij een eigenaardig verhaal in betrek met het 0. L. Vrouwbeeld van Halle en een persoon die te Lot verbleef. De gebeurtenis staat op 1582, en Coens, die rond 1550 te Halle geboren werd, moet er wel het fijn van weten zooals hij overigens zegt. Ziehier : «De sel ve heelde dede oock een wonder mirakel ter selver tyt over eenen borgervan Halle die doen ter tyt kerckmeester was, wyens naem ick verswyge om dat syn kinderen ende vrienden noch leven, die ick van joncx seer wel gekent hebbe. Desen hadde aen de ketters vercocht de mirakuleuse heelde van ons L. Vrouwe

van Halle, ende beloeffde se te leveren, hoe wel dat hy syn beloefte niet en coste volbrel'lghen. Maer daer gebeurde over hem een groot mirakel, werdich om op te teekenen, want hy een ryck wel gestaet man wesende, is gecomen tot suleken aermoede, dat hy in t naeste dorp genaemt Laeke, een half myte van Halle, is geworden den ghemeynen verkens dryver oft swynder van den ghemeen swijnen van ~en dorpe. Ende daer hem noch niet betrouwende, is Iantloopich geworren, over al schuddende ende bevende van vaere ende vreese, gelyck Carn dede: Dus heeft onse lieve Vrouwe van Halle selve teeken gedaan over desen verrader, dat Godt over Carm ir. beghinne ghedaen heeft».

+

+ +

(1) Letterlijk afgeschreven van de blz. 208, van dit merkwaardig boekje getiteld: cConjt1fatie ojt wsderleggittghe van den Biencorif en~. Nu iers# uitgeghe-

ven door H, Ja1~ Coem, Lioen#aat inde'f Godtheyt, ende Pastoor in S. Martit~s kercke lOt Coftrijoke. Tot Loven bij Jan MRes811 Philips de Z11.1t.gh1f, geswore1e boeokprinte'f 1598. » In geen ander boekje over 0. L. Vrouw van Halle werd dit feit verhaald. Jan Coenshad een zuster Mergriete, die gehuwd was met AàriaRH Coomans, een ander zuster Je1tneke, g:,etrouwd met Willem Huwae'ft, en twee broeders: Miohiel, die echtgenoot was van lvlari1 va1r- ilen Berghe, alsook Piettr, die de vader was van Pieter Coens, in 1579 te Halle geboren, ook priester en schrijver. van een latijnach werk over de begijnen. Zijn moeder was Jenne van àén Ber· ght. Na de dood van haren eersten man trvuwde zij Pieter Sohauwerinak (einde XVIe eeuw). Van daar de nota in de Kerkrekening van Hallet 1670*71: Reçu de JeaH Sahauwerinx, venant de Sire pierre Coens paravant les ltoirs pierre Clens, au lietl de pierre vaH Jen berghe sur sa maisoH,jaràin et entreprises de Meulest1en ttm111# aux 'I'Ues des deux costex aux hoirs nloolas heymans (fol. 9). Catrien Coens, de zuster van dezen tweeden schrijver,Kanunnik te Antwerpen, toen Malderus aldaar bisschop was, had van haren eersten man GJlles Kayaert vier kinderen. Zij hertrouwde met Niklaas Lang8.Juatus Lipsius vertelt nog een anderwonder door 0. L. Vrouw van Halle uitgewerkt bij deze Jujjt'ouw Co1ns, huisurouw àe Lange, in 1603.

LOT

10.


BIJLAGE Vl.

De Spoorbaan

In voetnota 2, op blz. 9 (zie hooger), zegden wij, dat de spoorbaan Halle-Brussel er reeds lag in 1840. En wezenlijk, in het Atlas pittoresque des chemins de fer de la Belgique, par Alph. Wauters, Bruxelles, 1840, lezen wij, dat de baan ingehuldigd werd op 17 Mei 1840. Het mooi en zeer zeldzaam boekje bevat 16 fijne kaarten en 400 zichten van kerken, kasteelen, fabrieken, pachthoven, enz. langsheen elke lijn. Deze, die ons hier aanbelangt, heet Sectie van Brussel naar Tttbeke en toont ons niet minder dan 22 flinke teekenings~ kens van gebouwen, waarvan er verscheidene reeds afgebroken zijn. In dit opzicht alleen is het werkje reeds een kostelijke documentatie. Wij vinden er b. v. de oude verdwenen kerken van Buisingen, Ruisbroek, enz., bekoorlijke panorama's van Halle, Lembeek, Tubeke, den molen van Eysingen, het kasteel van den heer Vander Dilft tusschen Ruisbroek en Lot, dit van Mijnheer Claes te Lembeek, den molen van Halle en nog al meer. Over elke sectie geeft het werkje een interessante geschiedkundige lezing, benevens een i ge inlichtingen van technischen aard, De lijn Brus&el-Tubeke wordt er beschreven als 20a65 meters lang zijnde. Men weet dat de allerearste Belgische spoorbaan (Brussel-Mechelen) den 5 Mei 1835 ingehuldigd werd. Daaruit blijkt dat Lot, waarvan wij hier een geschiedkundig overzicht geven, maar vijf jaar heeft moeten wachten, om ook den trein in zijn statie te zien aanbolleu.

BIJLAGE

VII.

Hedendaagsche Geschiedenis

Zooals wij hooger zegden kreeg Lot in 1866 een kapel. De eerste kapelaan was de E. H. Goetstoawers, eigenlijk onderpastoor van Dworp. Hij onderscheidde zich door zijn dappere en schier engela~,;htige toewijding, tijdens de groote heerschende ziekte, de cholera genaamd, die een groot deel der bevolking ten grave sleepte. Hij viel als slachtoffer van zijnen iever in 1867. De E. H. Ooetstouwers werd opgevolgd door den E. H. Jacobus Ghysels, geboren te Leeuw den 19 Juni 1824. Hij werd eerst coadjutor van den E. H. Pastoor van Strythem, in 1852, en daarna kapelaan te Lot in 1867, waar hij overleed den 24 April 1877. Hij werd er vervangen door de E. H. Van Roosbroeck. Later werd de E. H. Aug. Magnas kapelaan te Lot, en schreef er zijn eerste doopakte in, den 30 Maart 1891. In Augustus 1895, werd de E. H. Lodewijk Verstrepen pastoor te Lot. Hij is de eerste eigenlijke pastoor van Lot en wordt in 1906, pastoor van Heikruis. Sedert 2 Juli 1906, wordt de pastorij van Lot bediend door den E. H. Victor ]anssens.

Den 1 April 1927 werd Lot verheven tot gemeente. SAMENSTELLINO VAN DEN BERSTEN ÛBMBENTBRAAD :

1111

Heer G. Huysmans, Burgemeester. » Ach. De Roeck, Schepene van Onderwijs en Financiên. ~ Art. De Beider, Schepene van Openbare Werken.


-

148

-

Heer Jul. Daneau, Gemeenteraadslid. >> J.-B. De Cort, » » Pol Du Bois, » >> J,-B. Ghysels, » » Jan Heymans, » » Jan Hofmans, » » Edm. Steels, » » Frans Walschot, » vervangen door den heer P. Michiels.

Inhoudstafel ~~ lil

l

~

l );

1 I,

n

Bladz. 1.

~~· ,1

!r !~

t

~ p

2.

3.

\

•• •• •• •• •• ••

4.

5.

6.

7. 8

9. 10.

11. 12. 13.

14..

Inleiding. Laeckt en de heerlijkheid van Wolfshagen: Ligging. Oorsprong. - Eerste bewoners. - De Laeke of Labbeke, enz. . . Plaatsnaamkunde. - Oude benamingen van hofsteden, herbergen, landerijen, enz. enz .. Lots oud Landvolk. - Oude geslachten. - Woningen en huisgerief. - Levenswijze. - Ontwikkeling. Hun spreekwoorden. - Landbouw en ambachtslieden . Allerlei .. Kapelanijen : de kapel van Lot en de castrale kapel. Bezitters. - Stichter. - de Wang he; van Herstal ; van Helbeke ; van Hennin ; enz. - ; van Ophem ; van Walincourt ; Salmier; van Ranst ; van der Cleeren ; Sopbie ; van Bretel; Le Langue; Walckiers ; van den Broeck. • • . . . Beschrijving van het Goed te Wolfshagen : Toponymie. - Oud pergament. De Kapel.- Gebouw.- Verwoesting in de XVIe eeuw -Herstelling: klok, schilderijen, bijzonderheden. Goederen der kapel. - Uittreksels der archieven. - Geslachtsnamen. . . • . . . . . . . . • • Beneficianten. - Kapelanen. Gasthuis van Lot. - Oorsprong en wederwaardigheden. • • . • . • . . • • . . Visscherij. • • • . Tarj. . .. • . . . . . . . . . . . Feesten. - Kerkwijding. - Het Oanzefeêst. - De Kruisprocessi~n. . • . . . . . . • • • Bijzonderheden. -Honderdste penning. - Pachters..

5

9 16

22 37

39

50 56

59 63

65 i8 70

72 76


-

150

-

15. 16.

Familienamen.- Algemeenheden .. Schets van den familieboom Sa/mier, met verwanten en

79

aangetrouwde geslachten. 17. 18. 19. 20.

V«n der Cleeren. - Aanverwante familiën. Familie Sophie. - Aanverwante familiën. Schets over de Familie Waterkeyn. . . Stamboom Ghysels: Wynants; De Oreef; Van Cutsem; Wullaert ; en.z. enz. Van de P•rre : de Greve. De van Liers : Wittouck ; enz. enz.

81 83

21.

22.

Bijlage I. - Over wind en weder. Bijlage II. -Nog over de openbare wegen te Lot. . Bijlage 111. - De visscherij op de Zenne. Bijlage IV. -Een oude nieuwjaarsbrief. . Bijlage V. - Een eigenaardig feit. Bijlage VI. - De Spoorbaan. Bijlage VII. - Hedendaagsche Ge~chiedenis. . Inhoudstafel. . • .

• +.

86 94 99

114 119

129 • 136 . 139 141 144 146 147 149


··'' .,•;.:·

.

.~::

•·. i

:. •

,,

r.J•. : ·

.;

.....

,: Geschiedenis van. Moorsledea -·Ieper; ~--1894~ in·8°.

-

f ~: ....

·:' <·Lev•n~sohets van Pastoor Ver.helst . ..... ..:._ Roeselar.e, l904. .. ' .. ~.. ..,.. . .

~'::...

'

360 blz;

'\lii),~ ', , ohf~~;;~~;;~~:.~:~k:7~db7z~lnds ~ë~~J a ..

.

)'

.

·:.:

da

<:

ie•

Korte·Gesohiedenls van 0. L.-Vro~w-va~·:tïiu&~ '""""' Halle, 1912, in-16°, 108 blz.

~.

·.

;

.._,' ..... ·,_·;

Essai historlque sur Ie Stevenisme.- Hal,·1.927, in·8°, ·Jt4

,.

pages.

.Gescillede,ls ·van Buyslnghen-Eistnghen~ ' - / Sint-: · J\mandsberg, 1929. in-8°, 234 bl2;. '

\, •. ·.

• .•. 't ·••.

.

•"'-,·.

· · --E;en BIJdrage tot de Geachtedenis van Sint-.Piéters,;.. · ·.

.Leeuw:- Wetteren, 1931, in-8°, 408 blz;

'

rf.:; J~:~~:~i~w•·'·~~'~';'~'""""' .,

.

..;,.

;~~-;

Le pèlerlnage à .N. D. de Hal dans Ie Folklore. Bruxelles, 1928, in-&', 20 pages.

.

"

'"·'

L

,· \ .

, .. ··-·.:..

.•


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.