HISTORISCHE VERENIGING GEMEENTE BEILEN
jaargang 2 - nummer 1- februari 1990
1-1990
INLEIDING In dit nummer wordt veel aandacht besteed aan schapen en schepers. R. Wessels schrijft een artikel over scheper Komduur uit Hijken. De jeugdherinneringen van Remmelt Brunsting - verzameld door H.L.G. Schuur - gaan over schapen en hun schepers te Wijster. G.J. Dijkstra is in de geschriften van Harm Tiesing en recente publicaties gedoken om de artikelen van Wessels en Schuur in een wat breder perspectief te plaatsen. T.L. Kroes beschrijft aan de hand van een vertelling van A. Gils-Witte over het leven van de huisslachter Berend Witte. B. Tattje-Bos vond bij haar historisch onderzoek een proces-verbaal over een meisje uit Hijken, dat van brandstichting
te Lhee werd verdacht. Het proces-verbaal wordt nagenoeg letterlijk weergegeven. Op 7 december jl. hield G. Koopman voor een aandachtig gehoor een lezing over het wel en wee van de mens bij de graafwerkzaamheden van het Linthorst Romankanaal. In dit nummer vindt U het eerste deel van zijn lezing. Het tweede deel van zijn lezing wordt in het derde nummer van deze jaargang gepubliceerd. Mevrouw A. Koops uit Hijken vertelde R. Wessels een verhaal over haar vader, smid Jan Koops (Hijken), die voor dokter Doornbosch - na één autorijles - een auto van Amsterdam naar Beilen reed. Aan dit nummer hebben verder meegewerkt: D. Bos (verzending), A. Nijdam-Schipper (typewerk), M. Veenema-Veldsink (tekening) en A. Zijnge (computervertaalwerk)
VAN SCHAPEN EN SCHEPERS Een van de vroegst gedomesticeerde 1 ) dieren is vermoedelijk het schaap. In heel oude tijden hielden de boeren schapen, soms zelfs zoveel, dat er, met het oog op het voorradige voedsel, paal en perk aan moest worden gesteld. Zo werd, volgens prof. Van Deursen in 1563 het maximum aantal schapen voor ons dorp Hijken bepaald op 70 per huis.2) In de 40er jaren van de 19e eeuw werden op de najaarsmarkt te Beilen elk jaar 4000 tot 5000 schapen aangevoerd. Wat een bedrijvigheid moet dat zijn geweest! Elk dorp of gehucht had dan ook wel één of meer schaapherders, die dagelijks met de schapen de heide opgingen. In Hijken waren dat in het jaar 1826: Jan Hendrik van Halen, Remmelt Schuring en Jakob Pieter Vissius. In 't jaar 1840 waren er zelfs vier, n.l. Frederik van Halen, Leffert Schuring, Jan Alting en Hendrik Allen Harders. Soms hadden ze een gezin en eigen onderdak, maar ook vaak waren het vrijgezellen. Ze leefden op kosten van de
boeren en gingen, net als de winteronderwijzers , "rondeten".In het begin van de 20e eeuw was het nog zo, dat een boer voor elke tien schapen een dag de kost moest verschaffen aan de scheper. Hoe meer schapen men had, hoe vaker de scheper aan tafel zat. In Hijken hadden het Oost en Westeinde een eigen scheper. De eerste ging met z'n schapen het "Oosteindegerveld" in, de ander het "Westeindeger". Elke boer had z'n eigen schapen op stal. In het voorjaar kwamen de lammeren, in het najaar de kooplieden. Deze laatsten kwamen veelal uit Friesland, lopend en wel over de Leemdijk 3), en gingen overnachten bij de boer in 't hooi. Op het Oosteinde stond een prachtige, grote schapenschuur van Hendrik Oving. Die is nu helaas verdwenen. Slechts een paar bomen herinneren nog aan de plek waar hij heeft gestaan. 's Morgens vroeg ging de scheper door het dorp en z'n koppel schapen groeide voortdurend aan. Met behulp van z'n `schuppie' 1-1990
en de hond wist hij ze bekwaam door en uit het dorp te leiden. Als hij 's avonds terug kwam, ging het net andersom, elk koppeltje ging uit zichzelf naar z'n 'eigen stek'. Schaapherder was een mooi, maar verantwoordelijk beroep. Soms kon het zelfs een gevaarlijk beroep zijn; het ging niet altijd goed, zoals bv. omstreeks 1920 Als de zon in het oosten begint te klimmen, is het op de klinkers van het Oosteinde al een drukte van belang. Bè...bè...bè..., geblaat en gedrang van schapen, bruin, groezelig wit en zwart. Ze komen uit de grote schaapskooi van Hendrik Oving en vullen de hele dorpsstraat. Een paar belhamels lopen voorop, trots, met felle ogen en grote gekromde horens. Je kunt beter een stapje opzij gaan. Alle schapen uit het Oosteinde gaan
Twee breischeden; de rechter is bewerkt, de linker is een stuk hout met een leren bedekking. Uit: Het schaap in Nederland. S. Bottema en A.T. Clason, Zutphen, 1979, p.103
met scheper Komduur de heide op. Komduur zelf heeft een bruin verweerd gezicht, groezelig als de schapen, een vetleren pet op de kop, waarin een paar helder.. blauwe ogen staan, die altijd in de verte schijnen te turen. Siep, de hond, springt blaffend rond de kudde. Het "schepersschuppie" doet met een kluit zand de rest. Komduur is vrijgezel. "Der zit gien vraoluvleis an," zeggen de boeren. "Wel zul 't ok met zo'n vies kèreltie anlegg'n?" Hij is bij alle boeren in de kost. Ze komen allemaal aan de beurt. Och, hij is een gemakkelijke kostganger. Met goed eten en wat drinken en op z'n tijd een neutje en een verse pruim tabak is hij best tevreden. Ja, het lijkt zo gemakkelijk, dat passen op de schapen en maar wat dromen en breien op de heide. Vergeet het maar gauw! Hij is verantwoordelijk voor de hele kudde. Als er iets gebeurt, krijg hij herrie met de boeren. En hoe gemakkelijk kan er niet iets gebeuren? Er wordt nogal eens een schaap gebeten door een adder. Die moet je bestrijden met z'n eigen gif. Hij heeft er al heel wat doodgeslagen. Siep is er ook wild op. En dan die vele veenplassen, waaruit vaak dichte dampen opstijgen, de "witte wieven" van de heide. Die proberen je van het rechte pad af te lokken en mee te trekken in het moeras, waar je reddeloos verloren bent! 0, het is ook mooi op de heide. Hij is er één met de natuur. Niemand ziet meer hazen en konijnen dan hij. Hij ziet ze spelen voor het hol en achter elkaar aan rennen over de smalle paadjes door de heide. Hij ziet de kemphanen toernooien als ridders in lang vervlogen tijden. Hij hoort het bolderen van de korhoenders en het gejubel van de stijgende leeuweriken. Fazanten scharrelen in de ruigte van het struikgewas en koppels patrijzen lawaaien omhoog. Een enkele keer ziet hij een vos, maar altijd op een afstand. Die rakkers zijn zo slim! Zwarte jeneverbessen staan als wachters op de hei. En als hij uitrust op een graspol of een top ruige heide, dan kijkt hij over het wijde veld. Hij kijkt naar de zon, die brandt in een blauwe lucht of
1-1990
•••
,z-•
-
-se
r
•
•
Paartje korhoenders. Uit: Atlas van de Nederlandse Broedvogels, R.M. Texeira. Deventer 1979, p.109 naar de wolken, die in steeds wisselende vormen, als schepsels uit een sprookverhaal, voorbij trekken. Oneindig ver is zijn land, de paarse hei, en hij voelt zich als een koning . Ja, dan is hij koning! Maar vandaag is het wat heiïg. De zon komt er niet goed door. Vanmorgen al vertrouwde hij het niet zo best. Hij krabt zich eens achter het oor, zet de pet af en weer op en neemt een nieuwe pruim tabak. Maar niet te laat terug vanmiddag. Zoetjesaan maar weer richting dorp. Hij roept Siep: "Kom jong, haal ze maor bij mekaar, we gaot op hoes an." Siep verstaat z'n baas en ook z'n vak. De baas praat vaak met 'nl. Hij rent om de kudde heen, blaffend en eens naar een achterpoot bijtend. De schapen lopen nogal ver uit elkaar, uitgewaaierd over het veld. Langzaam komt er beweging in de kudde. Het begint nu ook werkelijk al te schemeren. Kijk, daar komt warempel de eerste nevel al omhoog kruipen. "Vot! Alla! Opscheet'n!" Hij smijt met kluiten aarde uit z'n schuppie. Het gaat hem niet snel genoeg nu, het is nog een heel eind naar het dorp. "Vot! Vot!" Siep doet z'n best, maar de grote kudde komt slechts langzaam in beweging. En dichter worden de nevels. Natte koude
slierten kruipen uit aarde en water omhoog. Hij is ineens omgeven door een witte, ongrijpbare massa. De "witte wieven" uit de veengaten! Maar hij kent de weg op z'n duimpje. Als die beesten maar opschieten. Het is alles grauw en grijs, waar hij ook kijkt. De hele kudde is nu in beweging en hij 'banjert' er met grote passen achteraan. Hè, een lekker bakje hete koffie zal straks smaken! Maar wat is dat? Is hij hier kort geleden ook al niet geweest, hier bij dat berkeboompje?! Hij zal toch 'verduld niet in een kringie rondlopen wezen?' Dat moet nou toch niet gekker worden. Hij wordt onrustig. Je kunt ook geen hand voor ogen zien met die mist. Het is alles grijs, koud en nat. Ook de grond is koud en nat en zacht onder z'n voeten. Hij moet oppassen, dat hij niet in `t veen terecht komt. Hij heeft totaal geen overzicht meer over de kudde. Hij moet vertrouwen op Siep en op de belhamels. Hij kan zich nu helemaal niet meer oriënteren.
Het Drentse herdeschaap. Oude prent van een ram (belhamel). Uit: Het schaap in Nederland. S. Bottema en A. T. Clason, p. 40. In de verte hoort hij Siep blaffen. Het wordt hem nu toch bang te moede. Zal hij op de schepershoorn blazen? Als er maar één schaap het veen inloopt, gaat er zo een stel achteraan! Het wordt drassiger onder zijn voeten. Het moeras trekt zwijgend, maar dodelijk. Het klamme zweet breekt
1-1990
hem uit. Dat redt hij nooit meer. Siep komt rennend en kwispelstaartend naar hem toe. "Wat heeft die baas toch? Waarom komt hij niet?" Maar z'n baas is ten einde raad. Hij pakt z'n hoorn en blaast er op, uit alle macht, steeds maar weer. Het is een eentonig, angstig en klagend geluid, dreigend ook in deze witte wereld. Het geluid dringt altijd ver door, maar schijnt nu terug te kaatsen van de witte muur die hem aan alle kanten omgeeft. De schapen blaten. Die willen ook terug naar hun warme stal. Als ze hem nu maar horen in het dorp. Dan weten ze, dat hij in nood zit. Hij blijft stokstijf op één plek staan, bang om een stap te verzetten. De boeren zullen toch wel begrijpen, dat er iets aan de hand is. Hij blaast nu regelmatig en komt haast in ademnood. Er gaat heel wat door hem heen. Hij had al lang in Hijken terug moeten zijn. Blazen Jan, blazen! Natte slierten strijken als klauwen langs z'n verweerde kop. Ook Siep is onrustig. "Siep, kom hier! Bij de baos bliev'n!" Nou maar niet zenuwachtig worden. Geen paniek. Rustig afwachten rustig! Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Intussen begrijpen de boeren in Hijken inderdaad, dat er iets niet klopt met Komduur. Waar blijft Jan toch met z'n schapen? Hij had toch al lang terug moeten zijn. Waar zit die kerel? En dat met die mist! Ze praten over Jan, maar maken zich ongeruster over de schapen dan over de scheper. "Elk is toch zien iegen het naoste, is 't niet zo?" Zou hem wat zijn overkomen? Er deugt iets niet. De Hijker boeren staan nu in groepjes bij elkaar. "Och, binj wiezer, die zit jao dagelijks op de heide. Die lop niet in zeuven sloot'n tegeliek hor!" "Neej, maor der kan hum ok wat overkommen wezen," meent een ander. Ze proberen elkaar gerust te stellen, maar de onrust stijgt. En de tijd verstrijkt, nog steeds geen schapen. "Het is niet in sklder, zo laat isse nog nooit
west." En ze denken aan hun beste `togger) schapen. "Ie zult er maor een stellegie bij hebben. Ho even, dán proot ie wal aans! Het is een dikke mist en ie kunt niet wied kieken en dat keunj niet," zegt Jan Harm en dat is volkomen waar. Wacht eens. Ze spitsen de oren. Klinkt daar niet gedempt uit de verte het doffe geluid van de hoorn?! "Stil ies, luster!" Ja hoor, geen twijfel mogelijk. "Jonges, wij moet er op of!" Heel Hijken is nu in rep en roer. De wildste verhalen doen al gauw de ronde. Maar Jan is in nood, dat staat wel vast. Er is reeds een stel stevige jonge boeren met stokken en stormlantaarns op weg het veld in. Allemaal lichtjes, getier en geschreeuw. Er volgt nu een lange tijd van angstig wachten. Buurvrouwen zoeken troost bij elkaar; ze vertellen elkaar verhalen van vroeger, van weerwolven en witte wieven. Je kunt er nu om lachen, maar toch.... "de griezel lop je over de grauwel!" Het wordt spannend. Dan zien ze tot hun grote opluchting in de verte lichtjes naderen en horen ze al spoedig geblaat, gelach en geroep. Ja hoor, "ze kompt `r an!" Opgelucht kijkt men elkaar aan. Veel later in de avond horen ze het hele verhaal, hoe ze Jan hebben gevonden, tot aan z'n knieën in 't water van een veenplas, helemaal van de kaart. Hij durfde niet voor of achteruit, "glad veraldereerd man." De andere morgen blijkt, dat er drie schapen missen. Ze worden niet meer gevonden. Ze zullen zijn verdronken in 't veen, een prooi van de "witte wieven". Ja, het is een barre tied en dat is 't. Het duurt wel een paar dagen voor Jan weer met z'n schapen op pad gaat, en met nevelig weer blijft hij dicht bij huis. naar H. Wessels archief werkgroep geschiedschrijving Hij ken R. Wessels
') tot huisdier gemaakt. 2) Geschiedenis van Drenthe, J. Heringa e.a., Assen 1985, p. 243. 3) De Leemdijk liep vanuit Friesland over Appelscha, De Smilde naar Hijken en verder Drenthe in. toggel = een koppel, een stel, een onbepaald aantal. 1-1990
JEUGDHERINNERINGEN VAN REMMEET BRUNSTING Remmelt Brunsting (foto fam. Brunsting)
HET DRENTSE SCHAAP Iedere boer had zo zijn schapen, meestal zo'n 10 tot 50 stuks. In Wijster waren twee schaapherders, een op het Westeinde en een op het Oosteinde. De schaapherder had bij iedere boer schapen in 't hok. Van de boer met tien schapen mocht de scheper er ĂŠĂŠn van hemzelf bij doen; had de boer vijftig schapen, dan kon de scheper er vijf inbrengen. Deze schapen werden door de boer voor de schaapherder gevoed. Het voedsel dat de boer de schapen gaf, was in feite het loon van de schaapherder. Verder moest de boer de schaapherder in de kost nemen. Bij een boer met 10 schapen was de schaapherder 1 dag in de kost, bij een boer met 50 schapen 5 dagen.
Ieder schaap kende het geluid van zijn eigen bel. Zodoende ging elk schaap `s avonds naar zijn eigen hok op het gehoor van de bel. Ook gebeurde het wel dat er daags in het veld een lammetje werd geboren. De schaapherder ontfermde zich daarover, plukte een bosje heide en dekte daarmee het lam toe. 's Avonds gaf de schaapherder het lam aan de eigenaar. Als beloning voor de goede zorg kreeg de schaapherder twee eieren van de boer. In mei was er een grote wasdag, dan moesten alle schapen gewassen worden om de wol schoon te maken voordat ze geschoren werden.
's Morgens was het altijd een mooi gezicht wanneer de schapen naar de heide liepen. Gemiddeld genomen hadden 2 schapen per boer een bel om. De verschillende klanken van de bellen zorgden voor een mooi geluid.
Het wassen van schapen. Uit: Deining in Drenthe, H. J. Prakke, Assen, 1969, p. 239
De schaapskudde op het Oosteinde (Bruntingerweg) omstreeks 1910. Deze foto is ook in het eerste nummer gepubliceerd. (foto: foto-archief Wim Bakker)
De dag van het schaapscheren was altijd een feestdag. Het vond meestal drie weken na de wasdag plaats. De geschoren wol werd verkocht. H. L. G. Schuur 1-1990
Op de Drentsche Heide
SCHAAPSKUDDEN Boven: Op de foto "Op de Drentsche heide" staat schaapherder Peeks met de schaapskudde van Makkum afgebeeld.
6
Onder: Bij een rustig grazende schaapskudde van Hooghalen staat scheper Oosting met zijn hond uit het Middendorp (Hooghalen). (foto's: foto-archief W. Bakker)
1-1990
OVER SCHAPEN EN SCHEPERS In een boek uit 1792 staat de volgende beschrijving over het Drentse schaap. "De Schapen zyn kleinder van soort dan elders in de Republiek. De Rammen hebben scherp gespitste hoorns, die, met twee of drie bogten, binnenwaards omgekrult zyn. Zy worden eens, en zowylen tweemaal in het jaar geschoren, doch de Wolle is grover dan die van andere Gewesten, alwaar men beter voedsel voor deze dieren heeft. Men zoude ongetwijfeld, de hoedanigheid der vachten kunnen verbeteren, indien men, alle jaren, Rammen uit andere Oorden komen liet. Intuschen houdt men derzelver Vleesch, en byzonder dat der Lammeren, voor smakelyker dan van elders. Opzichtelyk het Rundvleesch en Wildbraad, heeft ook dit zelfde plaats. Dezelfde Dieren worden, in alle saisoenen, door Schaapherders, op de Heidevelden, om hun voedsel te zoeken gedurende den dag geweid, en des nachts in Schuren, Schapeschotten genoemd, opgesloten, waar in Heideplaggen leggen, om de Mest te vermeerderen."' ) Mede onder invloed van de opkomende textielnijverheid was de schapenhouderij sinds de tweede helft van de zestiende eeuw toegenomen. Hoewel de wolproduktie van het Drentse heideschaap niet overdreven groot kan worden geSchapeschaar. Uit: Het schaap in Nederland. S. Bottema en A. T. Clason. Zutphen, 1979, p. 33.
noemd, vormde het bezit van een aantal schapen een extra bron van inkomsten voor de Drentse landbouwers.'2 ) Verder werd het schaap ook als melkschaap gebruikt. Hoewel de hoeveelheid melk per schaap niet groot geweest kan zijn, was het juist het groot aantal schapen dat er voor zorgde dat er toch nog sprake was van een redelijke hoeveelheid melk. Ook als vleesleverancier had het schaap zo zijn betekenis. Oude en afgeleefde schapen werden, als zij geslacht waren aan het spit gehangen.3) Opkopers van buiten de provincie kochten veel Drentse schapen op vanwege "den goede smaakt van het vleesch". Alstorphius Grevelink maakte in 1840 hierover de opmerking, dat "de aangenaamheid van het vleesch, in eene omgekeerde reden staat tot de deugdzaamheid van de wol".4) Ook werden de schapen gebruikt voor de bemesting. In de herfstmaanden werden de schapen gedurende enige nachten op het bouwland gebracht om het land te bemesten.5) Van de eerste helft van maart tot eind april werden de meeste lammeren geboren. Dan werden de ooischapen beter gevoed dan de niet-zogende schapen. Zij kregen dan groene winterrogge op de korenes. De ooischapen vormden een aparte kudde, die gehoed werd door een ooischeper, die
Oude prent van een ooi van het Drentse Heideschaap. Uit: Het Schaap in Nederland, S. Bottema en A. T. Clason. Zutphen 1979, p. 39 1-1990
Wanneer de hamels hun koppen hevig tegen elkaar stootten, betekende dat regen, maar een vreedzaam weiden tegen zonsondergang betekende mooi weer.
een tijdelijke betrekking had. De meeste ooischapen vond men bij de kleinere boeren. Welgestelde boeren wilden geen schapenfokkerij vanwege het vele extra werk. Zij hadden meestal zo'n 40 tot 60 heideschapen, alleen hamels (rammen), die men weerschapen noemde.6) De schapenhouderij werd ook vaak geteisterd door verschillende veeziekten. Gevreesd werd bijvoorbeeld de leverbotziekte, die men in het verleden ook wel "het ongans", "de galle" of "gallicheit" noemde. Deze ziekte tastte de gal, de galwegen en de lever aan. Om deze besmettelijke ziekte te voorkomen, meden de schepers in natte jaargetijden vooral de natte plekken in de heide, waar de tussengastheer van de leverbotparasiet, het leverbotslakje, leeft. Erg berucht waren de jaren 1621-1622 toen in Drenthe in totaal 1488 paarden, 9722 runderen en 42614 schapen (ongeveer de helft van de schapenstapel) stierven.') Een andere meer verbreide ziekte was de schurftziekte, het ruut. Met de schurftzalf bestreed de scheper deze ziekte. Twee andere voorkomende ziekten waren de schaapspokken en de zogenaamde "draaiziekte", die "dodde" werd genoemd. Deze laatste ziekte ontstond doordat zich in de kop een blaasje vormde. Via een operatieve ingreep "dodde ophouen" -het wegsnijden van het blaasjebehandelde de scheper deze ziekte.6) Volgens Harm Tiesing heeft het beroep van scheper in de Drentse dorpsgemeenschap lange tijd in aanzien gestaan. Door zijn ervaring met schapen was hij vaak deskundig op het gebied van veeziekten. Maar al te vaak werd een scheper door een boer bij een ziek huisdier gehaald. Uiteraard kwam de scheper maar al te gaarne, omdat er ongetwijfeld een beloning in de vorm van natuurprodukten tegenover stond. Daarnaast schijnt de scheper door zijn leven in de buitenlucht veel kennis van veranderende weersgesteldheden te hebben gehad. Ook uit het gedrag van de schapen haalde hij de nodige kennis. 8
Zeer goed was hij bekend op de uitgestrekte heidevelden. Bovendien gaf hij door het verbranden van oude heide de jonge loten weer kans op uitlopen. En het was met name deze jonge heide, waar schapen dol op waren. Hij kende alle heidepercelen en zorgde ervoor dat de schapen niet op te lage plekken graasden uit vrees voor de galziekte. Het loon van de scheper werd uitbetaald in contant geld of in natuurprodukten. Het loon werd geïnd via een schapebelasting. Tweemaal per jaar gingen twee mannen, aangewezen door de dorpsvolmachten, bij alle schapenhouders rond en vroegen betaling van 3 of 4 centen voor elk schaap. Dit "geldloon" varieerde van zo'n f. 80,— tot f. 100,—. Voorts had de scheper recht op vrije bewoning van een huis. Daarnaast kreeg hij enig bouwland en tuingrond. Dit alles bij elkaar werd de "scheperij" genoemd. Een ongehuwde scheper was in de kost bij de boeren. Zijn "scheperij" verhuurde hij dan. In dorpen waar geen scheperij was, had men alleen een "rondetende" scheper. Gehuwde schepers hadden een kleine boerderij met een of twee melkkoeien, een paar varkens en zo'n 60 à 80 schapen, waarvan er 15 à 20 in zijn eigen hok zaten en de rest bij de verschillende boeren ondergebracht waren. Het bouwland dat de scheper mocht gebruiken, werd door de boeren geploegd, gezaaid en geoogst. Ook het oogsten en het vervoeren van de oogst naar zijn huis was in handen van de boeren. Het loon van de scheper werd in "natura" op de eerste zaterdag in november betaald. Dan was het "schepersdag" of de dag van het "schepersloon beuren". Vooraf werd deze dag door een "boerbriefje" aangekondigd. De tekst van zo'n briefje was meestal
1-1990
Boerhoren, p. 45, uit Drents Woordenboek, H. Hadderingh e.a., Schiedam, 1979 maken als volgt: "De volmachten van bekend, dat er zaterdagmorgen op het blazen van de "boerhoorn" in de scheperij schepersloon zal worden gebeurd, van ieder schaap 1 1/2 kop rogge en 1 1/2 kop aardappels en van ieder schaap een halve stuiver. Zegt het voort." Op de dag van betaling zijn de twee dorpsvolmachten als eersten in de scheperij aanwezig. Een van de twee staat op de deel, voorzien van een "halfmud vat" (1/2 hl), "schatvat" (1/4 hl), spintvat (5 1), kop en halve kop (resp. 1 en 1/2 1) om de
betalingen in rogge te ontvangen. De tweede volmacht zit in de keuken. Hij ontving nog 2 1/2 á 3 cent voor ieder schaap en voorts nog 3 à 3 1/2 cent voor elk lam dat in dat jaar geboren was. De eerste bijdrage was voor de "meehieër", de schepersleerling. Verder hield hij aantekening van het aantal schapen, dat op 1 november aanwezig was. De lijst van die aangifte, de schapenlijst, diende het gehele jaar als kohier voor de aanslag van de bijdrage in het loon van de scheper. De scheper zelf ontving de aardappels. Hier werd minder nauwkeurig gemeten. De boer was royaal. Aardappels waren goedkoop en werden in grote hoeveelheden verbouwd. Tot de voordelen van de scheper behoorde ook de beloning voor het hoeden van geiten, die dagelijks met de schapen naar het veld liepen. Deze geiten waren van dagloners of van boeren, die zo'n beest hielden, omdat zij geitemelk als goed gezond beschouwden of een geit als een voorbehoedmiddel tegen koudvuur bij schapen. Zo kwam het voor, dat bij een schaapskudde nog zo'n 50 tot 70 geiten liepen. Voor elke geit ontving de scheper per jaar 25 cent loon. Voor de rammen ontving de scheper geen loon. Zij moesten de kudde in stand houden en daar had ook de scheper belang bij.
De schepersleerling leerde aanvankelijk van alles omtrent de behandeling van allerlei schapeziekten.9)Het gemiddeld iii~111111111~1~1~~~11111~1 aantal schapen lag in het kerspel Beilen Maatvaten van een liter ("kop"), twee liter het hoogst van alle kerspelen in Drenthe. en vijf liter ("spintvat"), p. 264, uit Drents Het gemiddeld aantal schapen per bedrijf Woordenboek, H. Hadderingh e.a., Schiewas in het kerspel Beilen 70.1 °) dam, 1979 1) J. van Lier en J. Tonkens in: Hedendaagsche Historie van het Landschap Drenthe, Amsterdam 1792, p. 164 2) J. Bieleman in: Boeren op het Drentse zand, 1600-1910. Een nieuwe visie op de oude landbouw. Utrecht, 1987, p. 667 3) Harm Tiesing. Over Landbouw en Volksleven in Drenthe, Assen, 1974, deel 1, p. 255 4) J. Bieleman in: Boeren op het Drentse zand, 1600-1910. Een nieuwe visie op de oude landbouw. Utrecht, 1987, p. 490-491 5) Harm Tiesing. Over Landbouw en Volksleven in Drenthe, Assen, 1974, deel I, p. 259 6) idem, p. 255-260 7) J. Bieleman in: Boeren op het Drentse zand, 1600-1910. Een nieuwe visie op de oude landbouw. Utrecht, 1987, p. 461 J. Bieleman, in: J. Heringa e.a., Geschiedenis van Drenthe, Assen, 1985, p. 346-347 8) Harm Tiesing. Over Landbouw en Volksleven in Drenthe, Assen, 1974, deel I, p. 260-261 9) Harm Tiesing. Over Landbouw en Volksleven in Drenthe, Assen, 1974, deel II, p. 102-111 '°) J. Bieleman in: Boeren op het Drentse zand, 1600-1910. Een nieuwe visie op de oude landbouw. Utrecht, 1987. p. 476. 1-1990
DE HOESSLACHTER
In I Iet a i'tk
Wij nemen nog eens als uitgangspunt de foto, waar Aleida Vos-Aaldering en Berend Witte bij het geslachte `zwien' van Thalen staan. Nu vertelt de dochter van Berend Witte, mevrouw Annie Gils-Witte over een verdwenen beroep. "Toen Aleida Vos ophield met haar werk als schierschoonster nam ik het van haar over.') Ik heb dat werk een paar jaar gedaan en heb vader dus vaak aan het werk gezien en kan er wel wat over vertellen. Vanaf de herfst tot in het nieuwe jaar had mijn vader het erg druk als 'hoesslachter'. Er waren nogal wat mensen die graag een varken, een koe of een schaap wilden laten
Berend Witte , huisslachter, en Aleida VosAaldering bij het geslachte Zwien'. Berend Witte leefde van 1868-1942 (foto: foto-archief Wim Bakker) 10
Urg..1. nr slE.te!...ner plaats van gelezen te •s: het dorp over "Beèn.,....nd ter. (T.L.K.)
.'!:':)vn
huis In
de
_
slachten. Hij ging 's morgens vroeg als het nog donker was op pad. Hij fietste dan de menning af, de 'Hiekerstraote" op, Eursing in. Dan had hij zijn messen al geslepen. Dat slijpen gebeurde op zo'n ouderwetse slijpsteen met een bak water er bij. Zijn gereedschap droeg hij bij zich; het hakmes hing om zijn nek en aan een riem hing de schede waarin de vlijmscherpe messen zaten. Het was nou niet het mooiste jaargetijde om dit werk te doen. In november kon het al flink koud zijn, of er waren van die echte regenmaanden en hij moest er door weer en wind op uit. Huisslachtingen werden overal in de gemeente Beilen gedaan. Op zijn fiets reed hij naar Alting of Drijber, naar Wijster of Hooghalen en noem maar op, overal kwam hij en iedereen kende hem wel. Zo kwam hij bij boeren en burgers; ja, er waren vroeger ook veel burgers die een varken lieten slachten. Zo herinner ik mij dat hij bij drogist Wassenaar slachtte en bij Hotel Koopman (Paltz) en bij Hotel Prakken. Ook weet ik nog goed dat hij bij Roelof Klooster in Wijster ging slachten, dat was in de dertiger jaren. Die Roelof had nog een open vuur in zijn kamer waarop hij heideplaggen stookte. Hij was een vrijgezel en ik vond het maar zonderling zoals hij voor zichzelf zorgde; het maakte op mij een armoedige indruk, en schoon was het er ook niet. Ja, hij zal zo'n varken wel in z'n eentje opgegeten hebben. Dat fietsen naar zijn 'klanten' ging niet altijd gemakkelijk. Er waren maar weinig verharde wegen; meestal moest hij over
1-1990
Hijkerweg 17, midden op de foto het huis waar Berend Witte een aantal jaren heeft gewoond. (foto: archief Hist. Ver. Gem. Beilen) zandpaden rijden en als het een paar dagen geregend had, was zo'n pad zo modderig dat hij moest lopen. Eerst had hij een carbidlantaarn, dat vond hij een prima ding, want die gaf ook licht als hij niet fietste. Toen hij later een dynamo op zijn fiets zette, vond hij die 'elektrische' verlichting maar niets; als hij dan op een modderpad moest lopen, had hij geen licht meer. Als hij om acht uur bij het 'slachthoes' aankwam, stond er al een grote pot water te koken, dat was straks nodig om de `bigge' (een varken dat nog geen biggen heeft gehad) te scheren. Maar eerst moest er even een kopje koffie gedronken worden, daarna kon er pas goed gewerkt worden. Het `zwien' werd uit het hok gehaald en kreeg een stevig touw om de linker voorpoot. De ladder die al klaar stond, werd op een paar kisten gelegd en met hulp van de knecht of een paar buren werd de bigge op de ladder gelegd en stevig vastgebonden. Het beest vond dat niet leuk, want het schreeuwde moord en brand. Maar een moordpartij werd het
niet. Mijn vader kon snel en zeker steken; later gebruikte hij een soort pistool om het beest te verdoven; dat was toen een nieuw voorschrift. Als het varken gestoken was, was het tijd voor een eerste borreltje; dat was traditie, maar het was ook wel nodig, want mijn vader had er dan vaak al een paar koude uren opzitten. In januari was het soms heel erg koud. Hij trok dan veel
Een hoorntje, waarmee het varken schoongeschraapt werd. Tekening: M. Veenema-Veldsink
1-1990
11
kleren aan en het is wel eens voorgekomen dat zijn zakdoek bevroren was! Als het varken doodbloedde, werd het bloed opgevangen en de meid of de schierschoonster, maar ook de boerin of de vrouw des huizes moest dan stevig roeren, want het bloed mocht niet klonteren, anders kon er geen goede bloedworst gemaakt worden. Vervolgens werd de kop van het varken in het hete water gestopt, daardoor ging het haar loszitten, zodat het met een hoorntje schoongeschraapt kon worden. Vader voelde even of het water de juiste temperatuur had, want het mocht niet te warm, maar ook niet te koud zijn. Zo werd het hele varken schoongekrabd, en goed afgespoeld met koud water, dan werd het op de cledder' gebonden die vervolgens rechtop werd gezet. Nu kon het zwien worden opengesneden. Je kon dan meteen al zien of er dik spek op zat, want daar ging het vroeger om; hoe dikker het spek, hoe beter. Het mooiste was als een varken een 'estertje' spek had. (Een esterik is een tegel van 12 bij 12 cm; de speklaag moest dus zeker 12 cm dik zijn als je van een `estertje' spek kon spreken.) Als het varken opengesneden en de speklaag gekeurd was, werd het tijd voor een tweede borreltje voor de slachter en de eigenaar, beiden hadden ze dat verdiend. Tijdens het slachten droeg mijn vader een `striepkoorden' broek en een blauwe kiel. Voordat hij 's avonds ging afsnijden, trok hij een schone striepkoorden broek aan en een blauwwit gestreepte kiel. Daarover droeg hij dan een wit schort. Als hij overdag twee varkens geslacht had, 12
kon het 's avonds erg laat worden voordat hij thuiskwam, want dat afsnijden kostte nogal wat tijd. Maar dan had de eigenaar de 'schinken' (hammen) en de karbonades er prachtig bij liggen. Al met al duurde het zo'n tweeneenhalf drie uur dat hij bezig was met het slachtwerk. Daarna ging hij naar een volgende klant. Hij slachtte meestal twee beesten op een dag, maar daarna was het werk nog niet afgelopen, hij moest 's avonds weer op karwei, want dan moest het varken worden afgesneden, d.w.z. het moest dan uit elkaar worden gesneden. De schinken en 't spek moesten in 't zout worden gelegd. Veertien dagen lang bleef het vlees daarin. Dan werd een deel daarvan in de schoorsteen gerookt, het andere deel kwam direct in de `wiemel' 2) te hangen. Met dit werk bemoeide mijn vader zich niet, net zo min als met worst-
Berend Witte en zijn vrouw Willempje Seubring. (foto: mevr. A. Gils-Witte) maken; dat was werk voor de schierschoonster en de eigenaresse van het varken. Ik heb mijn vader een paar jaar geholpen, dat wil zeggen, als hij 's morgens geslacht had, ging ik er 's middags naar toe om te
1-1990
helpen met het worstmaken. De ingrediënten stonden dan in de kelder; daar was het koel genoeg. Maar er moest dan stevig gewerkt worden om alles te verwerken tot leverworst, metworst enz. Soms had mijn vader een leerjongen bij zich, die wilde ook huisslachter worden. Zo heeft hij Piet Morsink, Martinus Hartman en Sas Hagens opgeleid. Vroeger werd het vlees niet gekeurd; men ging er van uit, dat een gezond varken ook gezond vlees opleverde. Later kwam er een wettelijke keuring; de eigenaar van het geslachte varken moest dan de keurmeester waarschuwen. Die kwam dan langs en meestal was het goed voor elkaar. Mijn vader heeft dit werk 57 jaar gedaan, overal in de gemeente Beilen. Zijn belo-. ning was niet groot. Voor het slachten van een varken kreeg hij één gulden, een koe leverde hem een rijksdaalder op en een schaap moest hij voor twee kwartjes slachten. Als ik meehielp, kreeg hij een gulden extra. Dat geld kwam in de huishouding.
DE MENS ACHTER HET LINTHORST HOMANKANAAL Elke lezer van dit tijdschrift kent ongetwijfeld het Linthorst Homankanaal. Als een groen lint ligt het tegenwoordig in het landschap. Op veel plaatsen heeft het flink uit de kluiten gewassen struikgewas het kanaal bijna geheel aan het oog onttrokken. Achter dit in het groen verscholen kanaal gaat een geschiedenis schuil. Een geschiedenis die eigenlijk zeer recent is, maar toch al bijna weer vergeten. Het boeiende aan deze geschiedenis is, dat er nog een aantal mensen is te vinden dat een stukje hiervan heeft meegemaakt. De herinneringen van enkelen van hen,
Nee, zakgeld kreeg ik niet, dat kenden wij niet. Maar als er Beilermarkt was, kregen wij een kwartje. Voor vijf cent kon je al een flinke zak pinda's kopen; dat was een traktatie! Als ik nieuwe kleren nodig had, betaalde mijn vader dat, maar je begrijpt wel, dat zoiets niet al te vaak kon gebeuren. Als ik nieuwe schoenen kreeg, moesten ze minstens één maat te groot zijn. Ik groeide er dan in en na verloop van tijd groeide ik er uit. Zo kon je een hele tijd met een paar schoenen doen. Schoenen werden alleen 's zondags gedragen; op werkdagen hadden wij klompen aan. Ik was toen ongeveer veertien jaar oud. Ongemerkt ga je vergelijkingen met 1990 maken. Er is in ruim vijftig jaar ongelooflijk veel veranderd; veel ten goede, maar toch..." T. L. Kroes ') zie artikel "Een werkzaam leven" in tijdschrift nr.1.
2 ) wiemel = plaats in de buurt van de schoorsteen waar hammen,worsten, zijden spek e.d. aan stokken aan de zolderbalken hangen; al dan niet omgeven door een gordijntje.
aangevuld met literatuuronderzoek en archiefmateriaal, hebben geleid tot de nu volgende recenthistorische fragmenten die vooral de menselijke aspecten achter het Linthorst Homankanaal zullen belichten. AANLEIDING TOT EN PLANNEN VOOR HET ONTSTAAN Tussen 1921 en 1941 nam de werkloosheid in ons land tot dan toe ongekende vormen aan. Met het doel om zoveel mogelijk mannen die in staat waren de schop te hanteren uit de stempellokalen te houden, werden in deze periode de ontginning en bebossing grootscheeps aangepakt. De "Dienst van de Werkverschaffing", ingesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, had belang bij arbeidsintensieve objecten. Bijna 9000 ha bos, bijvoorbeeld de huidige Staatsbossen, kon op deze 1-1990
13
Het graven van het Linthorst Homankanaal. (archief Waterschap Middenveld) manier in werkverschaffingsverband worden aangelegd. Witteveen is een voorbeeld van een grootscheepse ontginning van heide tot een groot areaal landbouwgrond. Omdat er nauwelijks sprake was van mechanisatie werden de graafwerkzaamheden bij werkverschaffingsobjecten grotendeels met schop en kruiwagen verricht. Voor het vervoer van grond over een grotere afstand werden de z.g. "montanies" gebruikt: kleine trekkers met lorries op rails.Het waren de mannen met schop en kruiwagen, die in de jaren 1923 t/m 1926 het Linthorst Homankanaal hebben gegraven. De plannen tot de aanleg van een kanaal, dat een goede waterverbinding tot stand moest brengen tussen de gebieden rond Hoogeveen en Assen, bestonden al vanaf 1835. Iemand die zich volledig heeft ingezet voor het graven van het kanaal was Mr. J. T. Linthorst Homan, Commissaris van de Koningin in Drenthe van 1917 tot 1931. Deze telg uit de Linthorst Homan14
familie zette zich in voor sociale verbeteringen. Zijn streven was tevens gericht op verhoging van de produktiviteit van de Drentse bodem en de economische ontwikkeling van Drenthe. Hierbij legde hij de nadruk op het grote belang van een zo goed mogelijke waterhuishouding. Bij de opening werd het kanaal getooid met de naam van de Commissaris van de Koningin, als waardering voor het werk dat hij en z'n familie voor de provincie Drenthe hadden verricht. VEENARBEIDERS De mensen die het Linthorst Homankanaal hebben gegraven, waren hoofdzakelijk afkomstig uit Zuidoost-Drenthe. Rond de eeuwwisseling hadden daar veel mensen een sober bestaan als veenarbeider gevonden. Van 1850 tot 1875 maakte de economie in Nederland een gunstige tijd door, waardoor de behoefte aan brandstof, met name turf, groot was. Langzamerhand echter verdrong de steenkool de turf als belangrijkste brandstof. Maar de Eerste Wereldoorlog leidde tot een sterk verhoogde vraag naar turf,
1-1990
omdat Nederland voor zijn brandstofvoorziening vrijwel op zichzelf was aangewezen. Velen trokken,aangemoedigd door de regering, naar Emmen en omstreken. Dit was de plaats waar geld te verdienen viel. Desondanks konden verveners nauwelijks aan voldoende arbeidskrachten komen. Vanaf 1918 herstelde de Nederlandse economie zich sneller dan verwacht en bovendien kon steenkool weer vrij worden ingevoerd. De verveners bleven met grote hoeveelheden turfvoorraad zitten en er was veel te weinig werk voor het grote aantal arbeiders. De prijzen voor turf kelderden en nadat de lonen drastisch waren verlaagd, vielen op grote schaal ontslagen. Voor de bevolking van Zuidoost-Drenthe begon er een periode van grote werkloosheid (van de 41.000 inwoners van de gemeente Emmen waren er 30.000 afhankelijk van de vervening). In 1922 waren er alleen al in de gemeente Emmen 5500 mannelijke gezinshoofden werkloos. Het waren deze werklozen, die voor een deel in de werkverschaffingsprojecten zoals het graven van het Linthorst Homankanaal werden opgevangen. HET "KEETVOLK" Op 8 december 1922 werd door Gedeputeerde Staten een commissie benoemd ter bevordering van de aanleg van het nieuw te graven kanaal. Een subsidie, beschikbaar gesteld door o.a. het Rijk, de Provincie en de gemeente Beilen, maakte het mogelijk dat de Grontmij ca. 500 werkloze mannen "aan de schop kon zetten" t.b.v. het graven van het nieuwe kanaal. Het kanaaltracé was uitgezet tussen de
Hoogeveensche Vaart bij Nieuweroord en de Beilervaart, hier in Beilen. Het kanaal droeg dan ook vóór de opening nog de naam "Kanaal Beilen-Nieuweroord". Het gedeelte vanaf de Hoogeveensche Vaart tot Tiendeveen, een stuk van ca. 2.5 km, was omstreeks 1860 reeds gegraven in opdracht van J. C. Rahder om zijn ca. 700 ha veengrond ten behoeve van de ver-
vening te ontsluiten. Deze hoofdwijk droeg naast de benaming Vierde Wijk tevens de naam (Oude) "Willeminavaart", genoemd naar de vrouw van Rahder. Daarnaast werd tevens de "Maaswijk", een hoofdwijk in Tiendeveen, opgenomen in het traject van het latere Linthorst Homankanaal. Op 14 juli 1923 gingen de voormalige veenarbeiders van start met het graven van het ca. 14 km lange kanaaltraject tussen Tiendeveen en Beilen. Een aantal mannen kwam per tram naar deze regio. Een groot deel van hen kwam echter elke week per fiets uit Emmen en omgeving om van maandagmorgen tot zaterdagmiddag 9 à 10 uur per dag aan de totstandkoming van de waterloop te werken. HUISVESTING EN LEEFOMSTANDIGHEDEN Gedurende het karwei waren de kanaalgravers gehuisvest in grote barakken (keten). Het woord "keetvolk" was een ingeburgerd begrip in deze regio. Door het verschil in mentaliteit tussen de mensen uit het veen en die uit de zanddorpen hadden veel inwoners van Wijster en Drijber een ingeprente angst voor het keetvolk. De kanaalarbeiders (naast keetvolk ook wel "veenkers" genoemd) werden door de mensen uit deze dorpen omschreven als ruig en lawaaierig volk. Het lawaai uit de keten was 's avonds over een grote afstand te horen en ze herinneren zich, dat zich verder niemand vertoonde als het keetvolk op straat liep. Waarschijnlijk werden de avontuurlijker en vrijer ingestelde veenarbeiders als een bedreiging gezien voor het beschermde leventje binnen het eigen dorp. Opvallend, maar ook logisch, is dat bij de inwoners van Tiendeveen dit gevoel niet heerste. Logisch, omdat de Tiendeveners ook hoofdzakelijk in het "sociale milieu van het veen" waren opgegroeid. Omdat op het kanaaltraject praktisch
1-1990
15
omdat Nederland voor zijn brandstofvoorziening vrijwel op zichzelf was aangewezen. Velen trokken,aangemoedigd door de regering, naar Emmen en omstreken. Dit was de plaats waar geld te verdienen viel. Desondanks konden verveners nauwelijks aan voldoende arbeidskrachten komen. Vanaf 1918 herstelde de Nederlandse economie zich sneller dan verwacht en bovendien kon steenkool weer vrij worden ingevoerd. De verveners bleven met grote hoeveelheden turfvoorraad zitten en er was veel te weinig werk voor het grote aantal arbeiders. De prijzen voor turf kelderden en nadat de lonen drastisch waren verlaagd, vielen op grote schaal ontslagen. Voor de bevolking van Zuidoost-Drenthe begon er een periode van grote werkloosheid (van de 41.000 inwoners van de gemeente Emmen waren er 30.000 afhankelijk van de vervening). In 1922 waren er alleen al in de gemeente Emmen 5500 mannelijke gezinshoofden werkloos. Het waren deze werklozen, die voor een deel in de werkverschaffïngsprojecten zoals het graven van het Linthorst Homankanaal werden opgevangen. HET "KEETVOLK" Op 8 december 1922 werd door Gedeputeerde Staten een commissie benoemd ter bevordering van de aanleg van het nieuw te graven kanaal. Een subsidie, beschikbaar gesteld door o.a. het Rijk, de Provincie en de gemeente Beilen, maakte het mogelijk dat de Grontmij ca. 500 werkloze mannen "aan de schop kon zetten" t.b.v. het graven van het nieuwe kanaal. Het kanaaltracé was uitgezet tussen de Hoogeveensche Vaart bij Nieuweroord en de Beilervaart, hier in Beilen. Het kanaal droeg dan ook vóór de opening nog de naam "Kanaal Beilen-Nieuweroord". Het gedeelte vanaf de Hoogeveensche Vaart tot Tiendeveen, een stuk van ca. 2.5 km, was omstreeks 1860 reeds gegraven in opdracht van J. C. Rahder om zijn ca. 700 ha veengrond ten behoeve van de ver-
vening te ontsluiten. Deze hoofdwijk droeg naast de benaming Vierde Wijk tevens de naam (Oude) "Willeminavaart", genoemd naar de vrouw van Rahder. Daarnaast werd tevens de "Maaswijk", een hoofdwijk in Tiendeveen, opgenomen in het traject van het latere Linthorst Homankanaal. Op 14 juli 1923 gingen de voormalige veenarbeiders van start met het graven van het ca. 14 km lange kanaaltraject tussen Tiendeveen en Beilen. Een aantal mannen kwam per tram naar deze regio. Een groot deel van hen kwam echter elke week per fiets uit Emmen en omgeving om van maandagmorgen tot zaterdagmiddag 9 à 10 uur per dag aan de totstandkoming van de waterloop te werken. HUISVESTING EN LEEFOMSTANDIGHEDEN Gedurende het karwei waren de kanaalgravers gehuisvest in grote barakken (keten). Het woord "keetvolk" was een ingeburgerd begrip in deze regio. Door het verschil in mentaliteit tussen de mensen uit het veen en die uit de zanddorpen hadden veel inwoners van Wijster en Drijber een ingeprente angst voor het keetvolk. De kanaalarbeiders (naast keetvolk ook wel "veenkers" genoemd) werden door de mensen uit deze dorpen omschreven als ruig en lawaaierig volk. Het lawaai uit de keten was 's avonds over een grote afstand te horen en ze herinneren zich, dat zich verder niemand vertoonde als het keetvolk op straat liep. Waarschijnlijk werden de avontuurlijker en vrijer ingestelde veenarbeiders als een bedreiging gezien voor het beschermde leventje binnen het eigen dorp. Opvallend, maar ook logisch, is dat bij de inwoners van. Tiendeveen dit gevoel niet heerste, Logisch, omdat de Tiendeveners ook hoofdzakelijk in het "sociale milieu van het veen" waren opgegroeid. Omdat op het kanaaltraject praktisch
1-1990
15
r14g, De "bevolking" van één kwart keet ( keet nr. 4, Hamveld). Geheel links: dhr. en mevr. Jager (resp. keetbaas en keetvrouw). Zittend naast mevr. Jager haar `flaps' (met hoed). Ook de kinderen van de fam. Jager staan op de foto, waaronder Karst Jager (met schopje). De andere mensen zijn onbekend. (foto: collectie Karst Jager, Westerbork). naast elkaar op de paal hun behoefte te doen. "Over de paal schijten" of "Paolschieten" noemden ze deze sociale gebeurtenis. De keetbaasgezinnen hadden dus de zorg voor een kwart van de keet, zo'n 25 à 30 mannen. De keetbazen waren verantwoordelijk voor de orde in hun deel van de Per keet konden 100 à 120 mannen worbarak, maar overdag waren de meesten den gehuisvest. Elke keet bestond uit twee van hen gewoon arbeider en moesten ze verdiepingen en was door houten schotten meedoen met de graafwerkzaamheden. in vier exact gelijke delen verdeeld. Op de Hun echtgenotes, de keetvrouwen, moesbegane grond bevonden zich de eetzalen; ten niet alleen zorgen voor het eigen gezin, op de eerste verdieping de slaapzalen. maar ze hadden tevens de zorg voor het Voor- en achterin de keten waren woninschoonhouden van de barakken en voor gen ingebouwd. Hier woonden per keet de het dagelijkse eten van de arbeiders. Voor vier keetbazen met hun gezin. Deze het bereiden van de warme maaltijd gezinnen hadden de beschikking over een bevond zich op elke hoek van een keet een eigen "privé" (toilet); de arbeiders hadden kookhok. geen enkele sanitaire voorziening. Zich Alle keetvrouwen hadden een hulpje. Dit wassen deden ze buiten bij de pomp en als was meestal een arbeider die niet zo goed w.c. was op enige afstand van de keet een uit de voeten kon komen bij het graven. langgerekt gat in de grond gegraven, waar- Deze hulp werd "flaps" genoemd. De flaps boven een lange paal was aangebracht. hielp zijn keetvrouw bij het koken en het Vaak zaten zo vele mannen gebroederlijk schoonhouden van de eet- en slaapzalen. overal tegelijkertijd werd begonnen met graven, stonden de grote houten onderkomens voor de arbeiders op vijf plaatsen langs het hele traject van het te graven kanaal (Nieuweroord, De Haar, De Hullen, Hamveld en De Emelangen).
16
1-1990
k
Bij keet nr. 4, Hamveld. Zittend op de voorgrond: Harmen Jager, keet- en werkbaas. De vier keetvrouwen waren waarschijnlijk: mevr. Jager, mevr. Wijnholds, mevr. Van Dijk, mevr. Kuipers. De vier andere mannen zijn `flaps'. (foto: collectie Karst Jager) Hij was het ook, die moest zorgen voor warm scheerwater en hij moest de kachel in de keet brandende houden. Tijdens de schaft moest hij koffie en thee naar de gravers in het kanaal brengen. Dit laatste gebeurde in twee emmers met deksels, die aan een juk waren bevestigd. In de keten heerste een zekere sociale controle. Als er bijvoorbeeld een arbeider bij was die profiteerde van de rest, werd hij door zijn collega's gestraft. Dan werd hem "de britse aangemeten". Dit ritueel hield in, dat hij werd geblinddoekt en gebukt tegen een muur van de keet werd gezet. Vervolgens gingen er twee mannen achter hem staan, één linkshandig en één rechtshandig, die met de volle eeltige, knoestige, harde hand om beurten op de man z'n billen sloegen op de maat van een lied, dat men met zijn allen zong (de tekst van dit lied is tot nu toe nog niet achterhaald). Na afloop van het lied mocht de blinddoek af en moest het slachtoffer raden wie er geslagen hadden. Raadde hij dit, dan was hij ervan af, zo niet dan ging
men een stap verder en kreeg hij "de natte britse". Er werd water over zijn broek gegoten, waarna het liedje opnieuw begon en er nóg hardere klappen waren te horen en te voelen. Het is voorgekomen dat een man, huilend en met vellen aan z'n achterste midden in de nacht naar huis is gefietst. Per keet was één of twee van de keetbazen tevens werkbaas, die de leiding had(den) over de graafactiviteiten bij het kanaal. Een werkbaas had ongeveer 50 arbeiders onder zich. De werkbaas had een administratiehok bij het kanaal, waarnaast een paal was opgesteld. Aan deze paal was een oude "korf" (aardappelmand) gehangen. Als de korf omlaag ging, was het schafttijd of einde werktijd. Als het regende hing de korf halfstok. Zolang dit het geval was, moesten de mannen op het werk blijven, maar mochten ze schuilen onder een rieten matje. Ze mochten in ieder geval dan niet naar de keet! De arbeiders hadden geen vast loon. Na een week hard werken werden de gravers
1-1990
17
Een gedeelte van de bewoners van keet nr. 4, Hamveld. Geheel rechts: een fiaps' met juk en emmers voor koffie en thee. (foto: collectie Karst Jager) door de werkbaas per m3 verzette grond betaald. Gemiddeld verdienden ze zo'n f 12,— per week. Het eten werd ingekocht door de keetvrouwen en hun flaps. De voedingskosten werden hoofdelijk omgeslagen en ingehouden op het weekloon, zodat de mannen 's zaterdags met rond de f 7,— op zak naar huis gingen. Van dit geld moest een heel gezin een week lang rondkomen. Uit onvrede met hun loon dreigden de mannen eens één van de barakken in brand te steken (keet nr. 3 bij De Hullen). Ze werden hiervan weerhouden door het feit, dat dan de keetbazen met hun gezinnen dakloos zouden geraken. Wel sloegen ze alle ramen kapot en werd een deel van de inboedel van de keet vernield. Het oproer had geen enkel effect. De beloning bleef hetzelfde; een groot deel van de aktievoerders werd tijdelijk geschorst, hetgeen betekende dat ze wekenlang helemaal geen inkomen hadden. Na drie jaar graven werd het Linthorst Homankanaal op 2 september I 926 officieel voor de scheepvaart geopend. De
arbeiders vertrokken uit de omgeving van Wijster. Ze werden bijna allemaal overgeheveld naar het volgende project van de Grontmij: de ontginning van een groot complex landbouwgrond bij Witteveen. TAAIE LEEM EN GROTE KEIEN Met de schop werd 1.8 tot 2.3 m diep gegraven, afhankelijk van de hoogteligging van het gebied. Daarbij kreeg men niet alleen zand op de schop, maar moest men zich ook met behulp van pikhouwelen door een behoorlijk pakket van het taaie keileem werken dat naast leem - de naam zegt het al - tevens een grote hoeveelheid keien bevat. Keien ter grootte van kinderkopjes, maar ook keien van hunebedgrootte moest men "aan wal brengen". Illustratief hiervoor is de enorme kei die bij de graafwerkzaamheden werd aangetroffen ter hoogte van De Vossenberg bij Wijster. Het gevaarte vormde een groot obstakel bij de graafaktiviteiten, zodat overwogen werd de steen door de genietroepen van het leger te laten springen. In een vergadering van de "kanaalcommissie"
1-1990
werd echter besloten dat de kei een doel zou moeten krijgen als herinneringsmonument langs het Linthorst Homankanaal, dat bij het graven zoveel zweetdruppels had gekost. Met veel moeite heeft men de grote steen op de kant kunnen slepen. Volgens ooggetuigen uit Wijster is het uiteindelijk een dure kei geworden. "Hij kostte per kilo wel net zoveel als een zolter" (= een slachtvarken). Jarenlang stond de kei aan de westzijde van het kanaal. Vele verliefde Wijsterse paartjes in die tijd zagen het monument als een romantische vrijplaats. De zwerfkei deed zijn naam eer aan, want in 1950 werd hij weer verplaatst. Nu helemaal naar Beilen, waar we hem tegenwoordig nog kunnen bewonderen. Het transport vond destijds kosteloos plaats met zware legervoertuigen. Tussen twee kerkhoven aan de Torenlaan werd de kei als onderdeel van een oorlogsmonument neergezet, waardoor hij weer de functie van een gedenksteen kreeg. Het oorlogsmonument, gewijd aan de nagedachtenis van de in de gemeente Beilen gevallen verzetsslachtoffers, werd op 31 augustus 1950 onthuld. Wordt vervolgd. Drs. G.J. Koopman
Het verzetsmonument aan de Torenlaan, (foto: fotoarchief Wim Bakker)
BOERDERIJBRAND TE LHEE HET PROCESVERBAAL TEGEN HILLIGJE LEEUWERINK In 1867 werd te Assen een proces gevoerd tegen Hilligje Leeuwerink, die op 11 januari 1851 te Hijken geboren was. Zij was beschuldigd van brandstichting in de boerderij van haar werkgever Jan Pieters Muggen. De bewoners van de boerderij van Muggen waren: 1. Jan Pieters Muggen 70 jaar,
landbouwer te Lhee. 2. Aaltje Ovinge, huisvrouw van Jan Pieters Muggen, 69 jaar, landbouwster te Lhee. 3. Jan Punt, 16 jaar, dienstknecht bij Jan Pieters Muggen. 4. Geugien Grevelink, 23 jaar, dienstknecht bij Jan Pieters Muggen. 5. Jacobje Doorten, 14 jaar, dienstmeid bij Jan Pieters Muggen. 6. Hilligje Leeuwerink, 16 jaar, dienstmeid bij Jan Pieters Muggen. 7. Lucas, zoon van Jan Pieters Muggen. 1-1990
19
De eerste vijf traden als getuigen in het proces op. Verder waren getuige: Egbert Diepenbrug, 30 jaar, veldwachter te Dwingeloo. Vrougien Schuring, 18 jaar, dienstmeid te Lhee. Hendrik Baaiman, 49 jaar, dienstknecht te Lhee. Jan Koerts, 18 jaar, dienstknecht te Lhee. Inrichting van de boerderij In de processtukken werd allereerst een beschrijving van de boerderij gegeven: "Het door Muggen en zijn gezin bewoonde huis heeft een doorlopend dak, met riet gedekt (boven de koestal enige regels pannen), waarvan het voorste gedeelte echter niet hoger dan de zolder, door een muur van de deel gescheiden is en bevat de keuken of het gewone woonvertrek, waarin Muggen met zijn vrouw, zoon Lucas en de beide knechten Grevelink en Punt in bedsteden hun slaapplaats hebben; en ter zijde van en door deuren uit die keuken toegankelijk aan de voorkant zich het opkamertje bevindt, waar de beide meiden sliepen.Daarachter de karnkamer, welk voorste gedeelte over het geheel met een planken zolder is bedekt en in de keuken een onmiddellijk naar buiten Noord-Lhee, omstreeks 1930. Geheel links de boerderij van B. Vos. Links op de achtergrond de oude hoofdenwoning. Rechts op de achtergrond het oude winkeltje van Jans Grit. Geheel rechts is nog een deel te zien van de boerderij van Prakken.
20
leidende deur tot uitgang heeft, benevens de z.g. middeldeur, waardoor men uit de keuken onmiddellijk op de deel of in het achterhuis gaat. De deel heeft een lengte van ongeveer 60 voeten. Uit de keuken gaande treft men aan de rechterkant of westkant de koestallen aan, nagenoeg tot aan het achtereinde der deel doorlopende, waarvan de buitenwand van steen is opgetrokken; terwijl zich aan de linkerkant of oostkant eerst de kalverstal bevindt, dan de in gebruik zijnde paardenstal, voorts de baanderdeuren en daarna de paardenstal (waar de brand uitbrak) die bij enkele gelegenheden slechts als zodanig wordt gebruikt.Daarachter de bergplaats voor turf, die door een zeer gebrekkig, gedeeltelijk open houten beschot van de gemelde paardenstal wordt afgescheiden; terwijl daarachter en langs de gehele breedte van het achterhuis in een z.g. "uitlaat" een meststal is, waarvan de wanden evenals de wand langs de oostkant van het achterhuis van planken zijn opgetimmerd op een z.g. voetmuurtje.
le GETUIGE Jan Pieters Muggen: De beschuldigde Hilligje Leeuwerink heeft als dienstmeid bij ons gewerkt en gewoond. Mijn dienstmeiden zijn veelal gewoon om kort voor het slapen naar buiten te gaan om hun behoefte te doen. De beschuldigde kwam die bewuste avond voor de tweede keer van het opkamertje, terwijl zij, voor zover men kan nagaan, er niets te doen had. Met mijn "kleine knecht" heb ik 's avonds de paarden gevoederd bij het licht van een lantaarn, maar ben niet in de bewuste paardenstal geweest, zodat daar door onvoorzichtigheid geen brand kan zijn ontstaan. De paardenstal waarin die zondag de brand werd ontdekt, was die dag vanuit de deel niet toegankelijk, omdat men de vorige dag een grote hoeveelheid hooi tegen de deur en het overige van de stal had gelegd om daar van te voederen. Om in die stal te komen, moet men de deur die buiten de deel is gebruiken. Deze deur wordt aan de buitenkant met een houten pen gesloten. 1-1990
Ik weet niet of die deur bij het ontdekken van de brand gesloten was. Toen ik met mijn vrouw en de knecht Grevelink bij de van onderen in brand gestoken bossen dakstro kwam, sloegen de vlammen reeds een manslengte omhoog. Dit stro bestond uit zes bossen, ieder nagenoeg ter dikte zoals met ĂŠĂŠn arm kan worden omvademd.') Ze waren niet rechtstandig geplaatst, maar lagen dwars op elkaar op los en droog boekweitstro hetgeen gewoonlijk in de paardenstal werd geborgen zolang men dit niet nodig had tegen en onder de houten, naar de deel gekeerde paardekrib, tussen welke en de hooiruif een opening was die niet door een klep was afgesloten. De paardenstal is helemaal van hout afgetimmerd. Het hooi dat op de deel los tegen de paardenstal lag, bereikte de krib en de opening hierboven. Daar bevindt zich de hooiberg in het z.g. hooivak, welke toen nog wel zo hoog was, dat die ongeveer met de balken van de gebinten gelijk was. Op deze balken lagen op houten of sleten over de gehele lengte van de deel en verder doorgaande over de niet van de deel afgescheiden zolder van het voorhuis, stro en ongedorste korenschoven, die op sommige punten het rietendak waarvan de spinrag afhing, raakte. Ook boven de koestallen lag stro naast een gedeelte van de bedoelde hooiberg in het hooivak. De brandende bossen stro waren zodanig geplaatst dat de brand zo die niet bijtijds De oude boerderij van Wanningen in ZuidLhee. Midden achter is een deel te zien van de woning die jarenlang werd bewoond door Wolter Huisman.
Op deze foto is een deel van de brink van Lhee te zien. Links woonde destijds Jans Hofman. Rechts achter, nog juist zichtbaar, woonde Gerrit Doorten, beter bekend als "Garriet Moens". geblust was de gehele boerderij en zelfs de naastbij gelegen woningen in gevaar bracht. Verder verklaar ik, getuige Jan Pieters Muggen, dat de beschuldigde bij ons diende voor f. 25,00 loon, behalve kost en inwoning. Ik heb de beschuldigde toen ze mij op 19 januari voorschot vroeg op haar loon dat niet zo zeer geweigerd, maar alleen tegen haar gezegd: "Je hebt al zo veel ontvangen". Zoals zij ook al op haar loon voor een oorijzer geld had gehad. Ik weet niet en zelfs nu kan ik niet nagaan wat de beschuldigde heeft bewogen om brand te stichten. Ik heb nooit bemerkt dat de beschuldigde ons ooit bedrogen of iets ontstolen heeft. Ik heb haar ook nooit zien schreien als zij beknord werd en dat gebeurde nog al eens, omdat wij niet in alle opzichten tevreden over haar waren. Ze bleef dan koel, sprak niet tegen, maar volgde dan steeds weer haar eigen verkeerde gang. Toen Grevelink die avond ging zitten eten, is de beschuldigde alleen naar buiten gegaan en bleef daar zolang Grevelink at. Ze bleef lang genoeg buiten om achter het achterhuis heen naar de bedoelde paardenstal te gaan en daar brand te stichten. Zij moest welhaast de weg langs de westkant van onze woning en de deel nemen en zo om het achterhuis heengaan, daar de sneeuw hier was opgeschept voor een pad, hetgeen aan de oostkant niet het geval was. De beschuldigde 21 1-1990
zijn, dat de beschuldigde vanaf januari was altijd goed gezond en at met smaak; vorig jaar tot januari jl. maar ĂŠĂŠn keer ik heb nooit gemerkt dat de beschuldigde drank gebruikte of iets vreemd in het hoofd schoon linnen op haar bed heeft gehad. was. Ik heb nooit gemerkt dat de beschul- Beschuldigde zegt desgevraagd: "Ik heb de digde met een of ander jongeman verkering brand wel helpen blussen". had. In januari is geen knecht van mij weg3e GETUIGE gelopen, maar hij is met goed fatsoen geJan Punt, 16 jaar, dienstknecht bij Jan gaan, omdat zijn familie hem graag thuis Pieters Muggen, wonende te Lhee. had. In juni vorig jaar is een meid bij ons Nadat ik in de avond van 20 januari jl. vandaan gegaan om reden van keelziekte, van het schaatsen thuis kwam, ben ik met maar niet om onaangenaamheden. De de baas op de deel geweest om de beesten brand had geen 2 minuten moeten duren of die had het achterhuis moeten bereiken. te voederen. Daarna ben ik nog even met Beschuldigde zegt desgevraagd: "Ik heb de Jacobje Doorten en de beschuldigde buiten geweest en toen naar bed gegaan. Jacobje brand wel helpen blussen". en de beschuldigde zijn toen ook naar binnen gegaan naar een opkamertje waar 2e GETUIGE zij sliepen. Inmiddels was de knecht Aaltje Ovinge, huisvrouw van Jan Pieters Grevelink ook thuis gekomen en ging in de Muggen, 69 jaar, landbouwster, wonende te Lhee. keuken zitten brij eten. De beschuldigde is Ik verklaar hierbij nog, dat ik, toen de toen weer van het opkamertje gekomen en beschuldigde voor de tweede keer van het naar buiten gegaan en daar geruime tijd opkamertje in de keuken kwam, tegen gebleven. Niet lang nadat de beschuldigde haar zei: "Wat sta jij hier zo?" weer in huis was, is er door Grevelink Ik weet niet of er zes bossen stro waren en geroepen dat er brand was. ook niet of er boekweitstro of mest in de paardenstal lag en ook niet hoe hoog de hooiberg was in het z.g. hooivak. Toen de beschuldigde die avond gedeeltelijk ontkleed was, ging zij naar buiten en bleef daar zo lang dat zij ruim de tijd had via de westkant van het achterhuis naar de paardenstal te gaan om daar de bossen stro in brand te steken. De beschuldigde voldeed mij niet in haar werk, maar ik kan niet zeggen dat zij mij ooit bedrogen heeft. Ik heb haar nooit zien schreien als ik haar beknorde; zij bleef dan Een keuterboerderij in Zuid-Lhee. Het was ongevoelig en ging naderhand haar vorige tot 1939 de woning van Frens Dekker. verkeerde gang. Ik heb niets bijzonders Oorspronkelijk behoorde dit huis toe aan aan de beschuldigde ontdekt toen zij in de het Dwingeler Sint Anthonie-gilde. keuken stond, voor de brand door Grevelink werd ontdekt. Ik heb haar ook nooit Ik ben toen onmiddellijk uit bed gespronopgesloten op een opkamertje om te spingen en hulp gaan halen bij Pieter Muggen, nen; de deur was altijd open. Ik zette haar zoon van de baas, waarna ik naar de op dat kamertje, omdat zij daar beter zat brand ging die toen reeds geblust was door dan in de keuken. Ik heb de beschuldigde mijn meester en zijn vrouw en de knecht wel eens een kooltje vuur in de stoof geGrevelink. De beschuldigde stond er ook weigerd, omdat wij natte turf hadden en ik bij, maar ik heb niet gezien dat ze heeft niet wilde dat zij de turf die aan de haard helpen blussen. Na het blussen zijn we in lag zo stuk brak. Het kan ook niet waar de keuken gaan zitten om over de brand te 22
1-1990
praten, maar niemand begreep hoe die aan kwam. De beschuldigde zei later nog tegen mij: "Hoe is het godsmogelijk dat de boel in brand komt". Als de beschuldigde de brand heeft aangestoken, dan weet ik niet welke reden zij daartoe had. Ze kreeg wel eens knorren van de vrouw, maar zij heeft nooit geklaagd dat zij de vrouw niet mocht lijden, hoewel ik dat wel eens aan haar bemerkte. Ik weet wel, dat Muggen en de vrouw eens zeer ontevreden over haar waren, omdat zij in januari naar haar ouders was geweest en toen een dag langer wegbleef dan zij mocht. Muggen heeft toen gezegd dat zij voor mei niet meer naar haar ouders mocht. De beschuldigde heeft wel eens tegen mij gezegd dat ze van haar meester weg wilde. De beschuldigde is nooit door de vrouw in het opkamertje opgesloten, omdat de deur altijd open stond en zij vanzelf in de keuken kwam als zij geroepen werd. Ik weet niet, dat vrouw Muggen haar had gelast het opkamertje alleen te verlaten om te eten en om haar behoefte te doen. Beschuldigde zegt desgevraagd: "Het is onwaar, dat ik de volgende dag van mijn ouders teruggekomen ben. Ik kwam i.p.v. `s morgens tien uur 's middags om vier uur terug". 4e GETUIGE Geugien Grevelink, 23 jaar, dienstknecht bij Jan Pieters Muggen te Lhee. De bossen stro in de paardenstal brandden manslengte hoog. De beschuldigde kwam voor de tweede keer van het opkamertje, terwijl ik zat te eten, en bleef zo lang buiten dat zij ruim de tijd had om langs de oostkant van het achterhuis naar de paardenstal te gaan om de bossen stro in brand te steken. Toen de beschuldigde voor het uitbreken van de brand in de keuken stond, heb ik niets bijzonders aan haar bespeurd. Ik heb de beschuldigde wel bij de brand zien staan, maar ik heb haar niet zien blussen, hetgeen al spoedig na het uitstorten van water niet meer nodig was. Ik heb nog tegen de beschuldigde gezegd: "Als je maar een gerust geweten hebt." Ik vermoedde dat de beschuldigde de brand
had aangestoken om haar vreemde gedrag die avond. Ik kan echter niet bedenken waarom zij het heeft gedaan. De beschuldigde heeft zeer goed verstand. Ze werd wel vaak door haar meesteres bekeven. Beschuldigde heeft op dit getuigenis niets te zeggen. 5e GETUIGE Jacobje Doorten, 14 jaar, dienstmeid bij Jan Pieters Muggen te Lhee. Toen de beschuldigde tegen mij zei: "Laten we ons goed bergen," heb ik gezegd dat er wel wat anders te doen was en daarmee bedoelde ik het vee te redden. Toen ik de buren had geroepen, ging ik de deel op, maar men was de brand reeds meester. De beschuldigde is er ook bijgekomen, maar ik heb haar niet zien blussen. De beschuldigde werd dikwijls beknord door hare meesteres en ze zat wel eens op het opkamertje te spinnen, maar ik heb haar nooit horen klagen. Beschuldigde heeft meer dan eens tegen mij gezegd: "Als ik ze (Muggen en de vrouw) kan krijgen, dan laat ik het niet". Wanneer dit was, weet ik niet meer. Beschuldigde zegt hierop: "Ik heb wel tegen de getuige gezegd: 'Ik berg vanavond mijn goed niet op,' maar ik was gewoon zondagsavonds mijn goed nooit op te bergen". 6e GETUIGE Egbert Diepenbrug, 30 jaar, veldwachter te Dwingeloo. Van de brand op 20 januari weet ik niets, Schuin tegenover het huis van voorgaande foto staat de boerderij die jarenlang bewoond werd door de familie Zoer.
1-1990
23
maar de volgende ochtend ben ik met de Burgemeester naar de woning van Muggen gegaan om onderzoek te doen. Ik heb niet gemerkt, dat het hout in de paardenstal in brand heeft gestaan. De burgemeester heeft de beschuldigde in mijn tegenwoordigheid ondervraagd, maar zij ontkende alles. Op last van de burgemeester heb ik de zakken van de beschuldigde nagezocht en vond daarin een klein stukje hout, vermoedelijk afkomstig van een lucifer of een luciferdoosje. De burgemeester vroeg mij daarop buiten het vertrek te wachten, omdat hij vermoedde dat de beschuldigde dan zou bekennen. Ik heb aan de deur geluisterd en hoorde dat de beschuldigde aan de burgemeester bekende. Als reden gaf zij op, dat ze bij Muggen verdriet had en daar uit dienst wilde. Hieruit maak ik op dat zij, wanneer het huis afbrandde, natuurlijk weer naar haar ouders terug kon; die zouden haar niet in huis nemen als zij binnentijds haar dienst verliet. Ik durf niet verklaren dat de beschuldigde dit met zoveel woorden heeft gezegd, maar ik heb het wel zo opgevat. Burgemeester heeft haar niet bedreigd; wij hadden aanwijzing van Muggen dat zij de dader zou zijn, omdat alleen zij het huis verlaten had en zich zo onverschillig toonde. Ik heb de burgemeester niet tegen de beschuldigde horen zeggen dat ieder uur zwijgen haar een jaar gevangenis zou kosten. De burgemeester heeft in mijn Een foto uit 1930. Een razende storm heeft een deel van het dak van de boerderij van Albert Dekker weggerukt.
24
tegenwoordigheid niet tegen de beschuldigde gezegd: "Bekijk jezelf eens in de spiegel, moet je dan niet bekennen dat jij de dader bent?" Beschuldigde zegt op dit getuigenis niets te zeggen te hebben. 7e GETUIGE Vrougien Schuring, 18 jaar dienstmeid te Lhee. Ik ben nog een ogenblik bij de brand geweest, maar ik heb de beschuldigde niet gezien. De beschuldigde heeft bij de schoorsteenmantel niet alleen in ĂŠĂŠn of meerdere boeken gekladderd, maar er zelf zo in gekeken alsof ze er in las. Beschuldigde zegt geen aanmerkingen op dit getuigenis te hebben. 8e GETUIGE Hendrik Baaiman, 49 jaar, dienstknecht te Lhee. T.a.v. het lezen in het boek kan ik hetzelfde verklaren als Vrougien Schuring. Beschuldigde heeft hierop geen aanmerkingen. 9e GETUIGE Jan Koerts, 18 jaar, dienstknecht te Lhee. Ik ben 's avonds nog bij de brand geweest, maar ik heb de beschuldigde er niet gezien. De beschuldigde heeft geen aanmerking op dit getuigenis. De beschuldigde ontkent het haar ten laste gelegde. Voorgelezen worden haar verhoor voor de RechterCommissaris en die van de burgemeester, waarin zij toegaf de brand te hebben gesticht. Op de vraag waarom zij op haar bekentenis terug komt, antwoordt ze: "Dat weet ik niet, ik ben onschuldig, ik kan dus niet bekennen." Als de President haar bij herhaling vraagt naar de reden van haar herroeping zegt ze steeds: "Dat weet ik niet, ik ben onschuldig, ik kan dus niet bekennen. Beschuldigde zegt dat zij wel gedeeltelijk ontkleed van het opkamertje naar buiten is gegaan, maar dit was om naar het secreet2 ) te gaan. Toen ik even te voren met de kleine knecht en Jacobje buiten
1-1990
was, heb ik alleen gewaterd. Ik heb wel tegen Jacobje gezegd, dat zij beiden maken moesten haar goed maar bij elkaar te krijgen. Ik geef toe dat ik niet kan lezen. Vrijdag 3 mei 1867 "Het hof was hedenmorgen om 10 uur vergaderd. Op last van de President is de beschuldigde binnen gebracht, het publiek binnen gelaten en boven vermelde zaak aangeroepen. De President spreekt het arrest no. 1530 uit, na welke uitspraak ZED Grootachtbare aan de veroordeelde te kennen geeft dat zij cassatie kan vragen van het tegen haar uitgesproken arrest binnen termijn der wet zijnde 3 dagen na heden. Er is hiervan dit procesverbaal opgemaakt en door President en Griffier ondertekend." Aangezien wij niet weten waar de boerderij van Muggen in Lhee heeft gestaan, worden bij dit artikel een zevental foto's van boerderijen uit Lhee geplaatst. Wij rekenen erop dat een van de lezers van dit artikel meer duidelijkheid kan geven over
Nogmaals de boerderij van de familie Zoer. Op de voorgrond staan v.l.n.r. Hendrika Zoer-Bolding, Albert Kiers en Jan Zoer. de plaats waar de boerderij van Muggen heeft gestaan. De foto's zijn beschikbaar gesteld door de heer R. Smit uit Dwingeloo. De foto's en de teksten zijn ontleend aan het boekje "Dwingeler prenten" van R. Smit en M. Hoekstra, Dwingeloo 1977, p. 61 - 67. ' ) omvademen = met de armen omsluiten 2 ) secreet = huisje van secretie = toilet (secretie = afscheiding)
Smid Jan Koops uit Hijken Verteld door zijn dochter Aaltje. ') Toen Jan Koops van school kwam, werd hij knecht in een smederij te Emmen.2) Hij leerde het smidsvak grondig kennen. Een school heeft hij daarvoor nooit doorlopen. Hij was een man van de praktijk. Hij maakte, volgens Aaltje, een stuk smeedwerk en was toen meestersmid en rijksgediplomeerd hoefsmid. Inmiddels was hij 26 jaar en wilde wel eens trouwen. Maar een getrouwde knecht werd te duur voor zijn baas. Jan begon dus naar een eigen bedrijfje uit te zien. Toevallig hoorde hij van een beurtschipper, dat er in Hijken plaats was voor een smid. Daar waren toentertijd twee smeden, twee broers, die vlak naast elkaar woonden en er een paar koeien en wat land bij hadden. Ze wilden er wel mee stoppen. Jan ging er op af en kocht voor f. 1000,— de boerderij
annex smederij en een lap grond. En zo kwam hij in het jaar 1900 in Hijken, pas getrouwd en vol werklust. Werk was er genoeg. Het smidsvuur laaide de hele dag hoog op. Aaltje heeft nog vaak aan de blaasbalg getrokken. Het weerbarstig ijzer werd gloeiend heet met een zware smidshamer in de juiste vorm geslagen. De vonken vlogen in 't rond. Het was er een drukke en gezellige boel in de smederij. De boeren kwamen er met hun paarden en wagens. Jan moest in het begin de hoefijzers zelf maken. Later kwamen ze van de fabriek. Hij maakte ook "eenspannen" 3), legde hoepels om de houten wielen en beslag over de "strontbakken" 4). Dat hij een bekwaam vakman was, bleek ook wel toen hij het eerste gaslicht in Beilen aanlegde. 1-1990
25
De boerderij I smederij van Jan Koops in Hijken. r. Jan Koops; l.knecht Jacob Smeenge met de gele hond van Jan Koops. (foto: A. Koops) Later kwam het elektrisch licht. Dat was ongeveer 1926. Daarmee wilde Jan zich niet bemoeien. Dat was voor de volgende generatie, zoon Anton. Aaltje weet ook smakelijk te vertellen hoe haar vader als een van de allereersten leerde autorijden. Dat kwam zo: Dokter Doornbosch uit Beilen, die lopend of met
Dokter Doornbosch, 1923. (foto: A. Koops) 26
de koets zijn patiĂŤnten bezocht, had een tweedehands auto gekregen of gekocht van zijn broer Frans, die leraar was in Amsterdam. Dat was een grote open auto met een linnen kap. In die tijd schreef Aaltjes moeder, Marchien, altijd op een lei de namen van de zieken in het dorp. De dokter kwam dan bij hen informeren welke patiĂŤnten hij moest bezoeken. Maar nu had hij een probleem. De auto van broer Frans moest uit Amsterdam gehaald worden en dokter kon zelf niet rijden. Dat kon smid Koops ook niet, maar hij was voor geen kleintje vervaard en toen dokter Doornbosch hem dan ook vroeg: "Durf jij het aan, Jan?", zei Jan: "Ik doe 't!" Hij vroeg aan Roelof Popping, een "grote" jonge boer, of die met 'm mee wilde. "Ik heb nog nooit gien Amsterdam zeen, ik gao met" zei die. Dan gaan ze op een vrijdag op pad, de dokter betaalt de treinkaartjes naar Amsterdam. Na een lange, vermoeiende treinreis, worden ze in Amsterdam opgehaald door broer Frans. Een nachtje slapen en dan wordt de volgende morgen de auto uit de garage gehaald. Op een
1-1990
Smederij en rijwielhandel Jan Koops. v.l.n.r. Jacob Smeenge, knecht; Marchien Oving, tweede vrouw van Jan Koops; Geertje; Egbertje; Fijtse; Jan Koops. (foto: A. Koops) stille weg, even buiten Amsterdam, mag Jan rijden. De motor aanslingeren, gas geven en remmen, dat is alles. Als je een bocht moet nemen, steek je je arm maar uit. Jan heeft het al gauw onder de knie. 's Avonds gaan ze, onder leiding van broer Frans, de stad in. Nou, ze kijken hun ogen uit. Ze trekken achter Frans aan door de Jordaan en de rosse buurt. Daar zitten dikke, halfnaakte vrouwen achter de ramen te lonken naar die "boertjes van buten". "Hè jong, hè jong," zegt Roof, die het warm begint te krijgen. Hij houdt Jan bij de slippen van z'n jas vast. "Ik wol, da'k maor wèèr naost Trientie in bedde lag". "Ja jong en ik naost Marchien, maor wij moet jao wal achter die kerel an, aans biw verlèuren!" Het wordt een onvergetelijke avond. Na een onrustige nacht wekt Jan de andere morgen om 5 uur zijn metgezel. "Roof, we moet `r oet, hen Hieken, op hoes
an!" "Bin'k hard vèur" zegt die. Ze halen Frans uit bed en gaan eerst eten. Het is nu zondagmorgen 6 uur. De hele stad is nog in diepe rust. "We gaot weg!" zegt Jan vastberaden. Frans slingert de auto aan en Jan kruipt achter het stuur. Met de blik op oneindig gaat het tuf, tuf, tuf, richting Bussum. Geen sterveling te zien. Het is nu al 7 uur. "Wat slap dat volk hier lang," zegt Roof, die gewoonlijk zelf om die tijd al lang onder de koeien zit. Om 10 uur moet Roof hoognodig plassen, maar Jan durft niet te stoppen."Stel je vèur, daj 'm niet wèèr an de loop kriegt!" "Doe 't maor oet de auto!" roept hij boven het lawaai van wind en motor uit. Zo gezegd, zo gedaan. Er waait wel wat achter in de auto, maar daar is ruimte genoeg. In Staphorst is het druk, al het volk gaat ter kerke. Jan drukt voortdurend op de grote toeter, die als een blaasbalg aan de buitenkant zit. Het lijkt wel of er brand is. De Staphorster boeren zijn woest en een grote kerel gooit hen een mestvork achterna, die op de auto terecht komt. Hè, hè, ze zijn blij als ze het dorp uit rijden.
1-1990
27
Richting Meppel gaat 't nu, ze beginnen de stal te ruiken. Het is rustig in Meppel. Hier zitten de mensen al in de kerk en ze kunnen volgas doorrijden. Eindelijk komen ze, na een reis, die eeuwen schijnt te duren, in Beilen aan, verdoofd, verkleumd en verstijfd, maar blij en trots, dat het is geklaard. Maar als de dokter vraagt wat ze willen eten, zeggen ze allebei: "Neej, wij wilt hen hoes!" Wat zijn ze blij als ze in Hijken arriveren, waar Trientie en Marchien met smart op hen wachten. Maar Roelof is in Amsterdam geweest. "Man, man, wat hew' wat metmaakt, maor dat is eens en nooit wèèr" zegt hij. Nu moet dokter Doornbosch zelf het rijden nog leren. "Kan het niet op een zondag?" vraagt hij Jan. "0 ja, 't is makkelijk genog". De eerstvolgende zondag rijdt Jan de dokter naar Westerbork en vandaar
1)
2)
3)
4)
Jan Koops, smid te Hijken. (foto: A. Koops) naar Orvelte. Hier mag de dokter achter 't stuur. Het gaat allemaal goed. "Niks an".Maar dan komen ze onverwachts "volk" tegen. Dokter gooit het stuur om en daar staan ze, midden in het bouwland. De motor is afgeslagen en ze kunnen niet voor- of achteruit. Als de kerk uit is, komt Voor de smederij v.l.n.r. Klaassie Leunge, knecht; Jan Koops, Anton. (foto: A. Koops)
Aaltje Koops, Oranjekanaal Z.Z. 19, Hijken, geboren 10 januari 1914 uit het tweede huwelijk van Jan Koops met Marchien Oving; de eerste vrouw van Jan Koops was Jacoba Kooistra. Jan Koops was een zoon van Geert Koops en Egbertien Scheerhoorn. Geert reed op de postkoets van Emmen naar Rolde. Jan kwam na de lagere school als knecht in de smederij van buurman Willem Berends. Een eenspan (officieel 'inspan') is het raamwerk waartussen het paard voor de wagen loopt. De wagenmaker maakte de houten bomen, de smid maakte het beslag en de ijzeren verbindingsstukken. Een strontbak was een dichte, houten bak, die op het onderstel van een boerenwagen werd geplaatst om de mest uit de mestkelder naar het land te brengen. De bak werd gemaakt door de wagenmaker; de smid voorzag hem van ijzeren klampen, 't beslag. Achterin de bak zat een houten schot; dat was meestal de oorzaak van een flink mestspoor op de weg.
28
1-1990
er echter hulp opdagen. Eerst even oude kleren en de klompen aan en dan wordt met vereende krachten de auto weer op de weg gehesen. Ze gaan samen nog even een borreltje drinken op de goede afloop en rijden op Beilen aan. Dokter kan nu zelf de motor aan de gang krijgen en stil zetten. Vader Jan heeft het avontuur nog vaak aan z'n kinderen verteld. Tot op hoge leeftijd bleef hij aktief. Hij
was medeoprichter van het Groene Kruis, had zitting in de gemeenteraad, was hoofd van de brandweer en bracht zieken naar het ziekenhuis en paartjes naar het gemeentehuis. Hij overleed op 8 oktober 1957, 83 jaar oud. Hijken verloor met hem een zeer markant figuur.
UIT HET EERSTE NUMMER
Beilen. In het rechterdeel van het huis woonde Hendrik Kloezen, een landbouwer. De personen op de foto zijn v.l.n.r.: Evert Heeling, knecht bij Hendrik Kloezen, Geesje Jansen (zij woonde in een huis ca. 100 m. richting Hooghalen; haar vader had een wagen- en meubelmakerij), Hendrik Kloezen, Grietje Kloezen en "vrouw" Kloezen (Jantien Schuring van Zwiggelte).
Naar aanleiding van de foto's in het eerste nummer zijn er een paar reacties binnengekomen. Op een aantal vragen hebben wij nog geen reactie gehad. Daarom herhalen wij die vragen in dit nummer.
R. Wessels
1. FEESTWEEK WIJSTER De twee veldwachters rechts op de foto zijn Warringa en Ebbinge. De foto is vermoedelijk gemaakt in 1930 of 1931. Blijven over nog vragen als: a. Naar aanleiding van welk feest reed deze versierde wagen door Wijster? b. Zijn er nog meer foto's van dit feest (deze optocht) gemaakt? 3. CAFÉ HIJKEN ORANJEKANAAL NZ De namen van de vier kinderen en de twee vrouwen rechts zijn niet bekend. Wie kan ons helpen aan de namen? Wie heeft nog meer informatie over dit pand?
2. STATION HOOGHALEN Van de woning rechts op de foto ( uit ca. 1940) is het linkerdeel het stationskoffiehuis. In 1940 woonde hier Rieks Kloezen (of: Kloeze?), die timmerman was geweest bij Berend Stevens en Bruulsema in 1-1990
4. CAFÉ TE HIJKEN De vragen die wij bij deze foto hadden, waren: a. Wie zijn de personen op deze foto?b. Wie is de eigenaar van de auto geweest? c. Wie weet nog wat bijzonderheden over deze auto? d. Wie weet nog meer bijzonderheden over deze foto?
5. BOERDERIJEN IN DE BOERENHOEK? Volgens een reactie die wij hebben ontvangen moet het hier gaan om een foto genomen vanaf de landzijde richting de Boerenhoek oftewel Eursing. De foto is wellicht genomen vanaf de plaats waar nu de Drenthehal staat. Van de linker boerderij werd het op de foto zichtbare gedeelte van de boerderij destijds bewoond door Job Wiggering. Voor deze boerderij staan op de foto afgebeeld v.l.n.r. Roelofje Oosterloo, Roelofje Giezen (gehuwd met Warmolt Wiggering) en Hennie Wiggering. In het nauwelijks zichtbare voorste gedeelte van deze boerderij -aan de Eursingerwegwoonde Harm Krans. In de boerderij rechts op de foto woonde Harm Timmer. Aangezien wij in het derde of in het vierde
nummer een artikel over Eursing willen schrijven is aanvullende informatie over de boerderijen, de bewoners enz. in de vorm van foto's en verhalen bijzonder welkom. 6. MAN BIJ DE KOETS Vermoed wordt dat de man met de hoed mr. Harm Smeenge is geweest. Wie kan deze informatie bevestigen? Waar is deze foto genomen en wie zijn de andere personen?
7. en 8. FOTO'S UIT HOLTHE Voor deze foto's gelden vragen als: a. Wie kan meer informatie over de personen
HoLrote, gem. REILEN
30
1-1990
geven? b. Wie kan iets vertellen over het melkfabriekje te Holthe? c. Wie kan iets meer vertellen over de afgebeelde boerderijen in Holthe? REACTIE OP HET ARTIKEL DE HOF TE HALEN: De plaats waar Heuvings Hof
Samenvatting vergadering welke gehouden werd op 7 december 1989 in Hotel Prakken te Beilen. — Het voorgestelde concept van de statuten van de op te richten Historische Vereniging Gemeente Beilen kon ieders instemming krijgen. Ook het huishoudelijk reglement werd unaniem accoord bevonden. Hoe het jeugdlidmaatschap ingevuld zal worden, moet nog bekeken worden. Een voorstel hierover zal gedaan worden. De akte van oprichting der vereniging zal zo spoedig mogelijk notarieel worden vastgelegd. — Het bestuur werd officieel bekend gemaakt: voorzitter: G. J. Dijkstra; secretaris: G. Lindeyer; penningmeester: D. J. Rosenberg; leden: A. Rutgers-Gerrits; G. Schuringa-Terpstra; B. Tattje-Bos; L. Kinds; H. L. G. Schuur.
heeft gestaan is in de laatste 25 jaar enkele meters verzakt. Bij de aanleg van de verkeersweg moest bij de oversteek noordelijk van de Hof van Halenweg de grond bijzonder diep worden uitgegraven, alsof er een diep veengat of iets dergelijks was.
—De contributie voor 1990 werd vastgesteld op f. 27,50 —De vereniging streeft er naar ongeveer 400 leden te krijgen; de vorm en uitgavefrequentie van het historisch tijdschrift is dan zeker gewaarborgd. —Een redactiecommissie en een redactieraad werden ingesteld. De commissie verzorgt de uitgave van het historisch tijdschrift. De redactieraad beoordeelt manuscripten die in aanmerking komen voor de uitgave van een historische reeks over de gemeente Beilen. —Een onderwijs-didactiekcommissie werd ingesteld. —Activiteiten voor de seizoenen 1989/1990 en 1990/1991 werden bekend gemaakt. (zie elders in dit tijdschrift. T.L.K.) Hetbestuur van de Hist.Ver.Gem. Beilen tijdens de vergadering in Hotel Prakken. v.l.n.r. de heren: Schuur, Lindeyer, Dijkstra en Rosenberg; de dames: Tattje en Rutgers; mevr. Schuringa ontbreekt.
1-1990
31
Bestuur Historische Vereniging Gemeente Beilen: drs. G. J. Dijkstra, Pinksterbloem 42, 9411 CH Beilen, tel. 05930-4826 - voorzitter mr. G. Lindeyer, Esweg 133, 9411 AE Beilen, tel. 05930-5587 - secretaris D. J. Rosenberg, 't Spiek 11, 9411 KX Beilen, tel. 05930-2698 - penningmeester en ledenadministratie L. Kinds, Hoofdstraat 17, 9414 AA Hooghalen, tel. 05939-478 A. Rutgers-Gerrits, Brinkkampen 37, 9417 TC Spier, tel. 05936-694 G. Schuringa-Terpstra, Esweg 75, 9414 AC Beilen, tel. 05930-5991 H. L. G. Schuur, Nieuwe Es 10, 9418 PS Wijster, tel. 05936-412 B. Tattje-Bos, Westeinde 43, 9415 PH Hijken, tel. 05930-3475.
Statuten en Huishoudelijk Reglement:
Op woensdag 20 december 1989 zijn bij notaris mr. J. Groen statuten en huishoudelijk reglement notarieel vastgelegd. Aangezien de vergadering van 7 december 1989 geen wijzigingen in het concept heeft aangebracht, ontvangen zij, die zich voor 7 december als lid hebben aangemeld geen nieuw gekopieerde statuten en huishoudelijk reglement. Zij die alsnog statuten en huishoudelijk reglement wensen te ontvangen, kunnen dit bij de secretaris aanvragen.
Ledenlijst:
Momenteel telt de vereniging ca. 250 leden. Bij dit nummer ontvangt U een herziene ledenlijst. Voortaan ontvangt U bij elk nummer een bijvoegsel met mutaties en aanvullingen op de ledenlijst.
Foto's:
Behalve door particulieren zijn er ook foto's voor dit nummer beschikbaar gesteld door: W. Bakker, Kievitlaan 13, 9411 HD Beilen, tel. 05930-3167 R. Smit, Weverslaan 9, 7991 BN Dwingeloo, tel. 05219-2307
Nabestellen foto's:
Het is mogelijk om foto's uit het tijdschrift na te bestellen. De prijs voor een foto van het formaat 15 x 10 cm is voorlopig vastgesteld op f. 3,—, exclusief verzendkosten. Het gaat hierbij om foto's uit het foto-archief van de vereniging en foto's van particulieren of instellingen die toestemming voor het vermenigvuldigen van de foto's hebben gegeven. Foto's uit het eerste en tweede nummer van het tijdschrift kunnen tot uiterlijk 1 maart 1990 nabesteld worden bij T. L. Kroes, tel. 05930-3382. Bij de heer W. Bakker kunnen foto's uit zijn foto-archief worden bijbesteld: tel. 05930-3167. Datzelfde geldt ook voor de foto's van de heer R. Smit, tel. 05219-2307.
1-1990
Schapen op de Drentse heide. Een ansichtkaart. (foto uit het foto-archief van W. Bakker)
Groeten tilt Reilen
,fiededa mi.
Wanneer ae )(fide bkeit.
Groeten uit Beilen. Schaapskudde bij Bellen (?). (foto: archief Historische Vereniging) 1-1990