2 Praktijken van Muzische Professionalisering Jaarboek lectoraat Kunst en Professionalisering 2018-2019
Inhoudsopgave
Praktijken van Muzische Professionalisering
2
28 De werking van de muzen: een resultatenoverzicht Muzische eigenzinnigheid Michiel de Ronde 4 Voorwoord Peter Rombouts en Sietske Dijkstra
32 Overpeinzingen van een terugtredend studieleider Paul de Vries
8 Variaties maken Bart van Rosmalen
50 Kunst die van de muur afkomt Carolien Oostveen
14 Negen redenen Michiel de Ronde
62 Wunderkammer Carolien Oostveen
20 Het muzische perspectief als verrijking van praktijkgericht onderzoek Daan Andriessen
74 Raadgevingen over muzisch onderzoek Daan Andriessen 86 Het kleinste Martine Ganzevles 92 Kunst en ondernemen Bart van Rosmalen
104 Muzen als bron van kennen Michiel de Ronde
176 De muzen als proceskracht Michiel de Ronde
344 Muzisch delen van inzichten Michiel de Ronde
106 Het gewicht van woorden Anouk Saleming
180 Brief aan Bart en Carolien Sietske Dijkstra
116 Dichter bij de stilte van het moment der waarheid Michiel de Ronde
184 Hoe de onderzoeker speelt, maakt en vertelt Wilke van Beest
346 Gesprekskunst wakkert vernieuwingskracht aan bij (zorg)professionals Anke Tijtsma
134 Mores Jacqueline Frentrop
192 Alternatieve manieren om lessen te bouwen Marco Oude Moleman
136 Muze(e)nzamen Idwer Doosje 142 Soms raak je op het hoogste punt Martine Kuijsten 150 Deelnemen aan de waarheid Peter Rombouts 162 De relevantie van muzische sensitiviteit in een organisatie Robin Stemerding
202 Onderzoekend onderweg, is durven laten ontstaan in verwarring Caroline Dokter 226 Scenario van het Gewone Carolien Oostveen en Rick Steggerda 240 Op reis gaan met THUIS Sietske Dijkstra 252 Verwonderen, Verbeelden & Vertellen Bas van den Berg 284 Samen goede zorg maken Martijn Simons 300 Zullen we even stil zijn? Bart van Rosmalen 310 ‘Er was eens…’ Rick Steggerda 326 Lichtvoetige rondgang Sietske Dijkstra
370 Dag mooie Muzen, dag magische eenvoud! Annemiek Vera 384 Soms werkt het even niet Falk Hübner 396 Maken zet in beweging Niek Pronk 404 Handtekeningen Melanie Kandelaars 414 A way of living Cécile Rongen 422 Poetic Feedback Jochem Naafs 438 Een doorgaande beweging Michiel de Ronde 440 Nawoord
3
Praktijken van Muzische Professionalisering
4
Voorwoord Sietske Dijkstra en Peter Rombouts
Beste lezer, Dit is Blad 2. EĂŠn blad aan een boom roept direct de vraag op naar zijn broeders en zusters. Waar zijn de andere bladeren? En de vraag: is dit blad de laatste die standhoudt tegen het invallen van de kou of juist de eerste die de vernieuwde zonnestralen ontvangt van de nieuwe lente? Met twee bladeren wordt het anders. Met twee komt de hele boom in beeld. Het gaat goed met de boom, haar takken, haar wortels, haar schors, de vogels die er hun onderkomen in bouwen, de insecten die onder de schors zich veilig wanen. De boom leeft en ontluikt de belofte naar meer bladeren. Blad 2 laat zich lezen als bevestiging en uitbreiding van Blad 1, de levendigheid en kracht van waar we nu staan met Muzisch Onderzoek. Het smaakt naar meer. Blad 2 is een verzameling bijdragen en artikelen van muzische praktijkonderzoekers die op deze manier hun onderzoek als een opvoering naar jou als hun publiek brengen. Deze onderzoekers troffen elkaar regelmatig in de Werkplaats Muzisch Onderzoek. Een werkplaats zoals vroeger in de middeleeuwen: een plek waar je maakt, waar vaklieden nieuwe dingen uitproberen, op nieuwe kennis stuiten en nieuwe toepassingen in het leven roepen. Een plek waarin je de buitenwereld mee naar binnen neemt en wat je ontdekt in de werkplaats weer mee naar buiten. Een plek waar je goede gesprekken voert, waar je met elkaar samenwerkt en waar je co-creĂŤert. Een plek waarin je manieren van werken ontwikkelt temidden van een gemeenschap van medeonderzoekers. Volgens die principes werken we in de Werkplaats Muzisch Onderzoek.
5
Praktijken van Muzische Professionalisering
6
In de Werkplaats Muzisch Onderzoek doen we onderzoek naar manieren van werken en muzische interventies in werkpraktijken van professionals. We doen onderzoek waarin de onderzoekers zelf zichtbaar worden en zichzelf op het spel zetten, waarin we de wereld kennen door er iets van te maken en waarin we elkaar deelgenoot maken van dit zoekproces en onze ontdekkingen. Onderzoek waar je als onderzoeker niet uit die praktijk stapt om haar te onderzoeken maar er juist Ăn. Waarin je meerdere vormen van kennen en maken mee aan boord neemt.
De Werkplaats Muzisch Onderzoek is een initiatief van drie lectoren: Daan Andriessen, lector Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek aan de Hogeschool Utrecht, Michiel de Ronde, lector Begeleidingskunde aan de Hogeschool Rotterdam en Bart van Rosmalen, lector Muzische Professionalisering aan de Hogeschool voor Kunsten Utrecht. Ieder van hen verschijnt als eerste, als verteller, in deze opvoering om vervolgens de echte hoofdrolspelers in hun spel te brengen. Ze nemen je mee in waar het hen om te doen is, wat hen bewoog om dit initiatief te nemen en waar ze nu zijn in hun denken, doen en voelen over Muzisch Onderzoek. Vervolgens verschijnen de onderzoekers zelf ten tonele in hun bijdrage. Verrassend. Door in te zoomen zie je de nerven, de structuur en de vorm van ieder blad. Telkens is ieder blad uniek maar vormt het geheel onmiskenbaar een bloeiende boom met vele takken.
Wij hopen dat je je net zo laten meevoeren zoals wij dat mochten ervaren als eerste lezers van de bijdragen van de onderzoekers. We zagen stukken ontstaan, groeien, veranderen bij onderzoekers die daarbij de muzen aanriepen. We hopen dat het bij jou als lezer nieuwsgierigheid oproept, dat het je onderzoekend maakt in je eigen werkpraktijk, dat het je enthousiast maakt over de kracht van de muzen als inspiratiebron bij het doen van onderzoek. Dat het opvoeren je mag vervoeren en ontroeren. Aan mag moedigen tot maken, spelen, vertellen en delen. En vooral dat je er plezier aan beleeft en de vonk op jou en het publiek mag overspringen. Mei 2019
7
Praktijken van Muzische Professionalisering
8
Variaties maken Bart van Rosmalen
Diabelli: dat was de naam van een uitgever van bladmuziek in de tijd van Beethoven. Diabelli componeerde ook zelf een beetje. Hij bedacht een eenvoudig thema met wat ondersteunende akkoorden. Daarmee stapte hij op de componisten af wiens muziek hij normaal gesproken uitgaf. ‘Als jij een serie variaties op dat thema maakt, maak ik er vervolgens een uitgave van’. Dat was zijn uitnodiging tot een win-win situatie. De componist werd uitgegeven, Diabelli’s naam was op vele lippen en de business floreerde. Zo kwamen er heel wat variaties in omloop. Beethoven zelf weigerde aanvankelijk: ‘een veel te eenvoudig thema en wat een kuddegedrag om allemaal achter die uitgever aan te lopen’. Maar op een gegeven moment is hij toch begonnen. Niet met de gebruikelijke zes, nee met maar liefst drieëndertig variaties. Een waanzinnig stuk is het geworden. Zeker in de uitvoering van de te vroeg overleden pianist Theo Bruins. Alles wat muziek muziek ‘maakt’ komt virtuoos aan bod: de voorslag, de omspeling, de versiering, het hameren, de stilte, het
luisteren, de verleiding, de liefde, de extase, de razernij, de dood en daarna nog het doorspelen tot de aanvaarding en de verlichting. Zo verkent Beethoven zijn eigen creatieve maakproces in drieëndertig variaties. Telkens wordt een andere compositorische techniek werkzaam in de speciale variatie die juist dááruit ontstaat. En in elke variatie licht dan weer iets nieuws en anders op in het kleurrijke mozaïek van gevoel dat in ons als luisteraars leeft. Tenslotte draait alles om de verkenning van de piano als instrument, om wat dat instrument is en ten volle zou kunnen zijn en wat de praktijk van pianospelen is en ten volle zou kunnen zijn. Net als het thema van Diabelli is ook het thema van de muze in deze tweede uitgave van Blad eenvoudig: het bezingen van heldendaden. En kennelijk sprak en spreekt het nog steeds aan, want er zijn van oudsher heel wat variaties op ontstaan. Maar niet doordat er een uitgever achter zit die er graag zijn naam aan verbindt, maar als in
9
Praktijken van Muzische Professionalisering
10
een natuurlijk evolutionair ontwikkelend proces. Als we teruggaan naar de oudste bronnen, dan was er aanvankelijk één muze. Dat was de adem. In de oorsprong van het woord ‘inspiratie’ zit het woord ademen: inspirare. Toen de werkelijkheid van toen complexer werd ontstonden er variaties op dat thema. Het werden er drie: de muze Mneme was de muze van de herinnering, Melete van de meditatie en Aiode van het lied. En weer later in een weer rijkere en complexere wereld evolueren uit deze drie weer nieuwe variaties. Negen zusters worden er geboren: Kalliope, Clio, Urania, Thalia, Polyhymnia, Terpsichore, Melpomene, Erato en Euterpe. Een heel gebied van kunsten en wetenschappen bestrijken ze met elkaar. En ieder spreken ze tot een specifiek deel van de menselijke beleving: blijmoedig, hemels, tragisch, lichamelijk, feestelijk, bedachtzaam, sensueel en overtuigend. Iedere muze heeft een eigen invalshoek en een eigen attribuut zoals de wereldbol, de stift, het kleitablet, het komisch masker en de dubbele fluit. En tegelijkertijd delen ze ondanks al die eigenheid met elkaar maar één ziel. Negen muzen als negen variaties op het aanvankelijk eenvoudige thema van ‘de muze’. En we weten hoe het verder ging met de klassieke aanroep van het ‘O muze…’ in de grote werken van de Griekse dichters, in de verbeelding in de schilderkunst, in de romantische gedachte dat de muze de dichter in zijn oor zou fluisteren. Merkwaardig ook dat gender issue muze-vrouw en dichter-man. Achterhaald natuurlijk!
Allemaal variaties rond dat thema evolueren gaandeweg mee met de wereld. Ook in de doorwerking naar andere maatschappelijke domeinen. Zoals wij dat vanuit HKU verder verkennen in het lectoraat Kunst en Professionalisering een thema waar ik een aantal jaren geleden op promoveerde. Ook dat is kennelijk een mogelijke variatie: promoveren op de muze. Hoe kan de doorwerking van dat eenvoudige thema waar we in ‘ons’ lectoraat variaties op maken nu verder groeien? Een lectoraat is maar een klein ding ten slotte. Ineens moest ik denken aan het verhaal van de uitgever Diabelli. Hij vroeg de componisten van zijn tijd om variaties te maken op een thema! En dat groeide als een gek. Als wij vanuit HKU dat nu ook eens zouden doen? Geestverwanten uitnodigen cq uitdagen om dat thema ook aan boord te nemen en om ook variaties te gaan maken. Net als de evolutionaire sprong van één muze die de adem was naar het drietal herinnering, meditatie en lied maakten we vanuit HKU een duurzame sprong-verbinding met twee anderen. Want in muzische professionalisering komen drie vakgebieden bij elkaar: - creatieve maakprocessen en nieuwe toepassingen daarvan waar we in HKU onderzoek naar doen, - onderzoekend werken en hoe de professional dat in het werk zelf kan doen waar het lectoraat methodologie van praktijkgericht onderzoek van Daan Andriessen bij Hogeschool Utrecht meer van wil weten, - en het begeleiden van professionals
in hun professionele ontwikkeling in organisaties dat het lectoraat Begeleidingskunde van Michiel de Ronde aan de Hogeschool Rotterdam onderzoekt. Van één naar drie. Zo sprongen we en hebben we het Instituut voor Muzisch onderzoek opgericht. In het raamwerk onderzoeken we nieuwe variaties op dat thema van de muze. We moedigen de deelnemers aan de jaarlijkse werkplaats muzisch onderzoek aan en dagen ze uit om ieder een eigen variatie op dat thema te maken. Precies passend bij wie ze zijn, wat hun praktijk is en wat specifiek is aan hun aanpak. Maar ook steeds bijeengehouden door dat ene thema: muze. Dan geven wij, de uitgever Diabelli indachtig, als HKU met trots dit Blad 2 uit waarin al die variaties gebundeld worden.
vergelijkbare evolutionaire sprongen waar ik eerder naar verwees een veelheid en variatie is ontstaan op het thema plant. En als we een herbarium maken dan proberen we de losse stukjes natuur te vangen zoals Beethoven in zijn variaties de mogelijkheden van zijn eigen composities en die van de piano en het pianospelen verkent. En wij met elkaar, alle auteurs in dit Blad, variëren op de muze.
‘Hoe kan ik ermee aan de gang in mijn praktijk? Hoe kan ik meedoen’? Dergelijke betrokken en enthousiaste vragen kregen we van lezers uit allerlei disciplines na de uitgave van Blad 1. Daarom tot slot van dit inleidende stukje nog één keer de centrale gedachte: variaties maken. Maar eerst even kijken of het bij jou zou passen... Stel dat je als professional werkt in en aan een praktijk in verandering (in het onderwijs, de zorg, de politie, de overheid, etc). Ja? Stel dat daarin van Niet toevallig verwijst de vormgeving alles speelt zoals ‘nieuwe doelen en van dit Blad naar de natuur. We zien waarden vaststellen om op te koersen’, als we er doorheen bladeren variaties ‘vraag- in plaats van aanbod gestuurd op blaadjes en gedroogde plantjes. De bron daarvan is een oud maar mij werken’, ‘meer eigen regie bij professionals leggen’, ‘over grenzen van inmiddels heel dierbaar geworden herbarium. Dat was oorspronkelijk van hiërarchie, discipline en organisatie met elkaar samenwerken’. Ja? Stel mijn grootmoeder. Ze maakte het in dat je daarin actief wil bijdragen 1917. En ik draag het al jaren met mij aan het verbeteren, verdiepen van mee. Een herbarium is zo’n boek die praktijk. waarin elk in de natuur gevonden Ja? Dan krijgt dat onvermijdelijk plantje als een afzonderlijk gedroogd exemplaar voorkomt. Een herbarium is vorm doordat je ‘een onderwerp losbladig, de gedroogde blaadjes zitten nader uitpluist’, ‘een groepje mensen bij elkaar roept’, ‘een ander soort er los en losgetrokken in op losse gesprek op gang wil brengen’, ‘door bladen, zoals in een portfolio wat ook een vastzittende gewoonte breekt’, een heel letterlijk te nemen woord is: ‘een opgave zelf wil formuleren in ‘de bladen dragend’. Het geheel plaats van een opdracht louter volgens verwijst naar de natuur waarin door
11
Praktijken van Muzische Professionalisering
12
protocol uit te voeren’. Ja toch? Als professionals in organisaties werken we ongeveer zo aan transitie en verandering. Het zijn schijnbaar eenvoudige en telkens terugkerende thema’s in het werk van nu. Precies zoals Beethoven geconfronteerd werd met het simpele thema van Diabelli krijgen wij dat op ons bord. De parallel gaat voor mij soms zo ver dat ik net als Beethoven denk ‘saai thema en waarom meelopen in de kudde?’ Maar nu de clou van dit verhaal op praktijkniveau. Wat maakt die Diabelli variaties van Beethoven nu zo goed? Waarom is een herbarium zo’n prachtig en inspirerend ding? En waarom weten de muzen van geen opgeven? Door dat creatieve maakproces dat eraan ten grondslag ligt: variaties maken. En dat zouden we in ons werk meer kunnen doen. Heel concreet. Kaders zoals die van de context van de lectoraten van hogescholen en onderzoekswerkplaatsen helpen daarin om tot die concrete kern te komen en te experimenteren. Altijd in het werk gaat het om mensen uitnodigen: kom je, doe je mee? Ga eens experimenteren met variaties op dat thema te maken en verzamel wat je doet telkens op een apart blad dat je ‘mooi’ maakt (plaatje erbij, zinnetjes, beleving en misschien een bron die je inspireerde). En maak de volgende uitnodiging een andere variatie. Weer een blaadje maken. En weer een variatie en... Datzelfde kan je ook doen met de vraag ‘hoe werken we met elkaar?’ Iemand heeft iets ingebracht, een kwestie, een casus, een vergaderonderwerp. Maar hoe werk je dan
aansluitend met elkaar? Je denkt misschien ‘we hebben het er even over’. Maar juist op dat punt wordt het interessant om variaties te maken. Hoe werken we met elkaar zou ook kunnen zijn: even schrijven tussendoor, een metafoor teruggeven of spelen met de voorwerpen op tafel. En maak ook hier van een variatie een blaadje. En stel jezelf en de mensen met wie je werkt de volgende keer weer die vraag: hoe zullen we hieraan werken? En als er dan stevig gewerkt is in een heidag, een vergadering of een les? Welke inzichten haal je daar dan uit en in welke vorm. Je zou kunnen denken: ik maak in bulletpoints wat aantekeningen. Maar ook op dat punt gekomen kan de uitdagende vraag zijn: welke variaties zijn er nog meer? Door aandacht te geven aan het maken van variaties dragen we bij aan ons ‘werk’ als aan een evolutionair proces, scheppen we een rijke meerstemmigheid en geven we zin en hebben we en houden we zin. Ik ben benieuwd hoe ons gedeelde Instituut voor Muzisch Onderzoek verder gaat groeien en welke evolutionaire sprongen en variaties er in de toekomende tijd in onze praktijken gemaakt gaan worden.
13
Praktijken van Muzische Professionalisering
14
Negen redenen om vanuit de Master Begeleidingskunde te participeren in het Instituut voor Muzisch Onderzoek Michiel de Ronde
In het najaar van 2017 ging in Utrecht de eerste Werkplaats Muzisch Onderzoek van start, getrokken door een aantal enthousiaste mensen en institutioneel gedragen door drie lectoraten van HKU, HU en Hogeschool Rotterdam, met de vraag: Hoe kunnen we de muzen aanwakkeren in het doen van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek? Hoe kunnen we muzische interventies in sociale systemen op waarde schatten en op zo’n manier onderzoeken dat we ze niet instrumentaliseren? Hoe vormt muzisch werk eigenlijk op zichzelf een vorm van onderzoek dat inzichten oplevert? We formuleerden de vragen op verschillende manieren, maar ergens hadden ze een gezamenlijke motivatie. De muzen bevatten een eigenaardige, misschien kunnen we zelfs zeggen ‘geheimzinnige’ kracht. Die kracht werkt door in de manier waarop we de wereld waarnemen en de ander deelgenoot maken van onze inzichten. Die kracht werkt door in de manier waarop we elkaar ontmoeten. Die kracht heeft ook invloed op de wijze waarop we
ons werk vormgeven. Hoe kunnen we de muzen verbinden aan het onderzoeken, zodanig dat het onze kennis (over onszelf, over de wereld en ons handelen in die wereld, en zelfs onze kennis over kennis) verrijkt? De fascinatie die in al deze vragen verborgen ligt, laat zich voor mij uiteenvouwen in negen redenen om als lector Begeleidingskunde, verbonden aan de Master Begeleidingskunde Hogeschool Rotterdam, mee te doen aan dit initiatief. Waarom verbind ik mij vanuit de Begeleidingskunde aan het Instituut voor Muzisch Onderzoek? Hoe sluit dit aan bij het doel van het lectoraat Begeleidingskunde, namelijk bij te dragen aan de humanisering van het georganiseerde leven?
15
Beweging
Praktijken van Muzische Professionalisering
16
De motivatie die als het ware het meest op de voorgrond treedt, is de proceskracht die uit gaat van de muzen. Het zingen van hen nodigt uit tot meebewegen, tot meezingen, tot vervoering zelfs! Het is deze kracht die zo verleidelijk is voor het begeleidingskundige werk. Hoe brengen we de mensen in beweging? Hoe brengen we onszelf in beweging, opdat we daarmee weer anderen in beweging kunnen brengen? Doorgaans, met ons rationele brein, willen we eerst de richting weten. Daarover gaan we dan discussiĂŤren en dat willen we dan vastleggen in visiedocumenten, missionstatements en beleidsnotities om vervolgens op grond van die richtingwijzers koers te kiezen. Bewogen door het zingen van de muzen worden we gestimuleerd om een andere weg te bewandelen: als we nu gewoon eens eerst in beweging komen, dan ontstaat vandaaruit de richting wel. Als je begint met het maken van muziek, dan ontwikkelt zich een melodie. Als je begint met het kneden van de klei, dan ontstaat er als vanzelf wel een figuur. De bewogenheid zelf brengt ons in beweging en voedt ons vertrouwen in een ander weten. Noem het emergentie: het ontdekken van een richting die als het ware opkomt uit de beweging zelf, omdat die daar blijkbaar reeds in besloten blijkt te liggen.
Verbinden In de beweging is er het plezier. In het plezier is er de verbinding. De muzen kussen de homo ludens in ons wakker; door hen komt de spelende mens tot leven! Spelen, dat betekent onvermijdelijk: samen
spelen. Spel is vrijwel altijd: samenspel. Ook deze verbindende kwaliteit van de muzen is voor de begeleidingskunde zeer aantrekkelijk. Naast de vraag naar wat ons motiveert, dat wat ons beweegt, is er in de begeleidingskunde ook altijd de vraag naar wat ons engageert, dat wat ons van binnenuit verbindt. Het bezingen van de daden van de goden is naar zijn aard cultuurvormend en daarmee gemeenschap stichtend. Meedoen met het Instituut voor Muzisch Onderzoek is voor mij als begeleidingskundige dan ook ingegeven door de wens om via onderzoek bij te dragen aan onderlinge verbondenheid in organisaties, aan sociale samenhang en maatschappelijke cohesie. Mijn veronderstelling is dat dat beter lukt als we het muzische aspect in het begeleidingskundig handelen en begeleidingskundig onderzoeken meer ruimte geven.
Durf en eigenheid De wijze waarop de genoemde verbinding tot stand komt, loopt via de weg van de eigenheid en creativiteit. Spel is inderdaad wezenlijk samenspel, maar het is dat op een manier die ieder aanzet om zichzelf op het spel te zetten. De muzen verbinden, maar doen dat door het eigene op te roepen en de creativiteit te stimuleren. De muzen brengen ons niet alleen bij elkaar, maar ook bij onze eigen oorspronkelijkheid. Dat blijkt ook voorwaarde voor die wezenlijke verbinding. Dit eigene kan zelfs (en niet zelden bovendien) het karakter krijgen van het eigenzinnige, het eigenwijze en daarmee ontregelende. Ook deze kwaliteit van het gezang van de muzen is voor mij als begeleidingskundige
zeer aantrekkelijk: ieder wordt uitgenodigd, meer nog, wordt gestimuleerd en verleid om het eigen gezicht te laten zien, de eigen stem te laten klinken en het eigen lied te zingen, en dus zelf scheppend mee te doen. Muzisch onderzoek is naar de aard der zaak dan ook altijd onderzoek waarin de creatieve eigenheid van de betrokkenen recht gedaan wordt en waarin die scheppende beweging van binnenuit gestimuleerd wordt, zodat die zich nog meer dan voorheen gaat manifesteren. Muzisch onderzoek is onvermijdelijk actieonderzoek.
Diversiteit De eigenheid en de durf om die uniciteit ook scheppend te laten zien, leidt noodwendig tot diversiteit en veelkleurigheid. De negen muzen zelf vormen natuurlijk op zich al een bont gezelschap, en de daden van de goden die zij zingend in de herinnering roepen, zijn tezamen nog rijker geschakeerd in aard, vorm en richting. Muzisch onderzoek, zo leer ik als begeleidingskundige, is onderzoek waarin de meerstemmigheid gehoord wordt. Het gaat eerder om de variatie dan om het gemiddelde. De spreiding is interessanter dan het modale. Muzisch onderzoek is daarom per definitie kwalitatief onderzoek. Het is onderzoek waarin de specifieke kwaliteiten van betrokkenen erkenning krijgen, gekend worden, en tot kennis en inzicht leiden.
Nieuwe perspectieven Door de diversiteit toe te laten, ja zelfs al onderzoekend te stimuleren, ontstaan er als vanzelf meerdere manieren van kijken
en daarmee nieuwe gezichtspunten. Muzisch onderzoek helpt mij als begeleidingskundige om met nieuwe ogen naar dezelfde werkelijkheid te kijken en dan nieuwe dingen te zien. Door de muzen aan te wakkeren in het actieonderzoek worden zowel ik als mijn mede-onderzoekers (want actieonderzoek doe je altijd samen) gestimuleerd om het vertrouwde weer voor even vreemd te maken en om het bekende te beschouwen met een nieuwe blik, vanuit een nieuw perspectief. De muzen brengen ons met hun spel niet alleen in vervoering, ze leiden ons ook naar het ongewisse. De muzen verrassen ons. Daarmee hebben zij, om het eens met een weinig vernieuwend woord te zeggen, een sterk innovatief potentieel!
Een eigen type kennis De inzichten die we opdoen via de weg waar de muzen ons op leiden, is van een bepaald type, van een bepaalde kwaliteit. In het gebruikelijke wetenschappelijke onderzoek is er een scheiding tussen kennis en overtuiging. De kennis is immers objectief (heeft betrekking op het object) en de overtuiging is subjectief (is geworteld in het subject). In de begeleidingskunde voldoet dit objectieve weten niet, want het maakt de ander tot object van interventie, het ‘verdingt’ ons. De begeleidingskunde vereist een kennen dat oprijst uit de ontmoeting. En dat is precies wat muzisch onderzoek ons brengt. Bij de muzen is de scheiding tussen object en subject onbekend. In het muzisch onderzoek laat de wereld zich niet kennen in haar objectieve gedaante, maar in haar fenomenale kwaliteit, haar aansprekende, zelfs tot de verbeelding sprekende zin. In het muzisch
17
beweging spiegeling
vertoning
verbinding
creativiteit
humanisering
inzicht
diversiteit perspectiefwisseling
Praktijken van Muzische Professionalisering
18
onderzoek doet de wereld zich aan ons voor, zoals zij ons weet te raken in ons gemoed, in ons hart. Muzisch onderzoek is onderzoek waarin je als onderzoeker zelf deelgenoot bent, ver weg van de scheiding tussen object en subject. Muzisch onderzoek, waarin het scheppende en het vernieuwende zo’n belangrijke plaats heeft, verschaft ons inzicht, dat is een vorm van diep weten waarin kennis en overtuiging zijn samengekomen tot een wijsheid van het hart, een besef van het geheel, waarin de feitelijkheid en de normativiteit, waarin ik, jij en de wereld samenvallen in het concrete inzicht van het moment. Het is precies dat inzicht dat gevraagd wordt in het begeleidingskundig handelen.
begeleidingskundige een reden om te participeren in het Instituut: muzisch werken stimuleert om inzichten openbaar te maken op een manier die zelf aanstekelijk is en het vuur bij de ander aanwakkert. Muzisch onderzoek vindt zijn voltooiing niet in een (door slechts weinigen waargenomen) publicatie van een tijdschriftartikel, maar in een geadresseerde opvoering van dat artikel, een ‘performance’ in (bij wijze van spreken) een gehoorzaal of in een schouwburg. De muzen vragen, anders gezegd, om belangstelling. Zij zoeken het podium. Het vuur moet immers blijven branden, de vlam van het inzicht mag niet doven en verworden tot gestolde kennis. Muzisch kennen is altijd onderdeel van een levende stroom, een doorgaand proces, een onophoudelijk aansteken van elkaar.
Vertoning Het inzicht dat zich aandient, de wijsheid die verworven wordt, ze blijven niet verborgen. Wie aangeraakt wordt door de muzen heeft de onweerstaanbare neiging om zich te laten zien met dat inzicht, om die wijsheid sprekend op te voeren. De muzen zingen, niet in hun eentje voor zichzelf, maar voor een publiek en in interactie met dat publiek. Ook deze inspirerende kracht, de prikkel om het podium te betreden, vormt voor mij als
Spiegeling, zelfreflectie In dat tonen, in die opvoering blijkt het muzisch werken gepaard te gaan met een reflectieve kracht. Wie, geïnspireerd door de muzen, zijn werk toont en zijn inzichten deelt, draagt niet zozeer kennis over, als wel dat hij het inzicht bij de ander oproept. De vertoning van het werk vormt een spiegel waar de ander zichzelf in terugziet. De kennis
die vrucht is van muzisch werken, is daarom ook altijd fundamenteel zelfkennis. Als begeleidingskundige zie ik hier, met deze achtste reden om te participeren in het Instituut voor Muzisch Onderzoek, de cirkel rond worden. Het is immers dit zelfinzicht, het zelf geraakt worden in de vertoning, die ons als betrokkenen weer in beweging brengt, ons doet verbinden en in die verbinding prikkelt om onze creatieve eigenheid in te brengen.
Humanisering Hoewel de muzen de daden van de goden bezingen, en zij zelf voorgesteld worden als nimfen bij de bron, brengen zij ons, mensen, bij ons mens-zijn terug. Misschien is het beter om te zeggen dat ze ons verheffen tot een meer eigenlijke vorm van menselijkheid. Dat is immers wat de muzen doen, zij inspireren ons tot humaniteit, want ‘de mens is waarlijk mens wanneer hij speelt’. Het is om de geest van de muzen zelf, dat de Master Begeleidingskunde zich verbindt aan het Instituut voor Muzisch Onderzoek.
19
Praktijken van Muzische Professionalisering
20
Het muzische perspectief als verrijking van praktijkgericht onderzoek Daan Andriessen
Mijn kijk op muzisch onderzoek komt vanuit de wereld van het onderzoek. Sinds mijn allereerste college van prof. Hans van der Zouwen aan de Vrije Universiteit over onderzoeksmethoden ben ik gegrepen door de vraag: hoe kan je goed onderzoek doen? Mijn blik op de wereld is een blik vanuit de wereld van de wetenschap. En dat is een bijzondere wereld. De wereld van de wetenschap is een hogere wereld. Daar waar de echt slimme mensen werken. Degenen die zoveel nadenken. De wereld van de wetenschap is een lagere wereld. Een wereld van ego’s, waarin status en carrière domineren. Waarin mensen gedreven worden door publiceren in peer-reviewed journals en er daarbij soms niet voor terugdeinzen om gegevens te verdraaien en te verzinnen. De wereld van de wetenschap is een toekomstige wereld, waarin kennis wordt ontwikkeld die de toekomst mogelijk maakt. Waaruit de oplossingen moeten komen om met z’n allen te kunnen over-
leven. De wereld van de wetenschap is een wereld uit het verleden. Met traditionele opvattingen over wat goed onderzoek is en met strenge regels over hoe het moet en wat je wel en niet mag doen. De wetenschap is een gefragmenteerde wereld. Met mensen die zoveel weten van heel weinig dat ze alles weten over niets. De wereld van de wetenschap is monolithische wereld. Een bolwerk dat veroverd moet worden en waarin je niet zomaar wordt toegelaten. Daarvoor moet je door een hele rite de passage. De wereld van de wetenschap is een verre wereld. Ver van wat ik hier in het nu aan het meemaken ben. Ver van mijn zintuigen, mijn gevoel, mijn lichaam. En dat is best raar. Want onderzoek is heel dichtbij. Dat doe ik elke dag. Ik ben nieuwsgierig naar nieuwe dingen. Hoe alles in elkaar zit. Hoe het gemaakt wordt. Hoe het werkt. Wat er wel en niet werkt. Hoe ik het kan vatten. Hoe ik het kan samenvatten. De vraag is daarbij mijn
21
Praktijken van Muzische Professionalisering
22
grootste vriend. Een goede vraag is mooi. Die inspireert. Verbaast. Hoe brengen we wetenschappelijk onderzoek ook bij mensen? Hoe kunnen wij onderzoek doen dat dichtbij is? Onderzoek dat bijdraagt aan het goede en zelf ook goed is? Dat zich afspeelt in het hier in nu? Waarin onderzoeken en spelen weer mogen worden verbonden zoals kinderen spelenderwijs onderzoeken? Waarin onze meerstemmigheid opklinkt en gehoord wordt? Waarin er geen machtsverschil is tussen jou en mij, tussen onderzoeker en onderzochte? Waarin onderzoeken, leren, veranderen en maken geen gescheiden activiteiten zijn maar activiteiten die elkaar in het hier en nu versterken? Waarin het onderzoek direct waarde voor ons creëert en niet pas na jaren, waarbij je ook nog eerst het artikel moet lezen? Onderzoek waarin jij en ik hoofd en hart mogen verbinden en intuïtie, gevoel en normativiteit als databronnen mogen gebruiken? Waarin vervoering en verstand hand in hand gaan? Deze vragen hebben mij gemotiveerd om vanaf 2017 met Bart van Rosmalen en Michiel de Ronde een Instituut voor Muzisch Onderzoek in de steigers te gaan zetten. Bart heeft in zijn proefschrift laten zien dat de negen Griekse muzen nog springlevend zijn en een belangrijke bijdrage kunnen spelen in het verbeteren van de wereld in deze complexe tijden. Niet alleen toonde hij dat aan in een overtuigend verhaal, hij praktiseert dat ook. Hij ontwikkelt werkvormen, zet kringen op en brengt mensen bij elkaar. En die muzische invalshoek heeft veel eigenschappen die raken aan de verlangens die ik hier boven schets.
De muzen vervoeren, dragen bij aan goed werk, brengen door hun opvoeringen de toeschouwer in het hier en het nu, wakkeren meerstemmigheid aan, verbinden hoofd en hart. En kunnen ook nog eens op een hele onderzoekende manier worden gebruikt. Op musework.nl tref je allerlei muzische werkvormen aan en van de meeste bestaat nu ook een onderzoeksvariant die je zo kan gebruiken. Deze zijn in te zetten in je onderzoek en genereren dan gegevens of helpen bij de analyse van die gegevens. Dit Blad laat een groot aantal voorbeelden zien van de toepassing van muzisch onderzoek. De staalkaart toont dat er heel veel mogelijk is. Waarna bij jou de twijfel zou kunnen rijzen: is dan alles onderzoek? Nee, natuurlijk niet. Maar wat is dan wel onderzoek? Wat zijn de kenmerken van onderzoek? Onderzoek heeft volgens mij drie kenmerken: 1. Onderzoek is een activiteit die nieuwe kennis oplevert. En dan bedoel ik ook echt nieuw: nieuw voor de wereld. Er komt iets uit dat wij eerder nog niet hadden. 2. Deze kennis wordt gedeeld met anderen. Ten tonele gebracht, opgevoerd, verspreid via woord, beeld, geluid. Als dat niet gebeurt dan is er geen sprake van onderzoek maar van individueel leren. Heel vaak leren we iets waarbij het geleerde privé blijft. Bij onderzoek wordt het leren ter beschikking gesteld aan anderen. 3. In onderzoek werk je methodisch. We maken gebruik van een aanpak en van methoden die we ook uitleggen. Hierdoor is de kennis die we ontwikkelen herleidbaar. Het is mogelijk om te herleiden waar de kennis vandaan komt en hoe die tot stand is gekomen.
Ook muzisch onderzoek moet voldoen aan deze drie kenmerken van onderzoek. Anders is het geen onderzoek maar iets anders: een interventie, een opvoering, een leerproces. In het Instituut voor Muzisch Onderzoek ontwikkelen we dit idee van muzisch onderzoek verder. Wij doen onderzoek naar muzisch onderzoek. Waarbij ieder van de drie kenmerken onderwerp is van studie. Het eerste kenmerk: onderzoek is een activiteit die nieuwe kennis oplevert. Een belangrijke vraag is welke soorten kennis muzisch onderzoek oplevert. Voor het antwoord op die vraag kan je aansluiting zoeken bij een brede opvatting over kennis, zoals bijvoorbeeld voorgesteld door Markauskaite & Goodyear (2017). Deze auteurs maken onderscheid tussen: • Conceptuele kennis: de modelmatige kennis die bijvoorbeeld nagestreefd wordt in veel natuurwetenschappen en die de werkelijkheid in abstractie beschrijft en verklaart. • Handelingskennis: kennis die professionals helpt om te handelen, zoals bijvoorbeeld de kennis die wordt geproduceerd in de geneeskundige wetenschappen. • Sociale kennis: kennis over sociale omgang tussen mensen die het mogelijk maakt andere mensen te begrijpen en sociaal te handelen. • Materiële kennis: kennis over hoe materie zich gedraagt en reageert zoals de kennis die een pottenbakker heeft over de eigenschappen van zijn materiaal. • Lichamelijke kennis: kennis over de sensomotoriek van je lichaam, die het mogelijk maakt fysieke handelingen uit te voeren zoals bijvoorbeeld fietsen.
Het resultaat van jouw muzisch onderzoek kan al deze vormen van kennis zijn. En dat heeft gevolgen voor de manier waarop je deze kennis deelt. Dat is het tweede kenmerk van onderzoek waar wij onderzoek naar doen. Conceptuele kennis leent zich goed om te delen in een artikel. Maar dat gaat niet op voor lichamelijke kennis. Daarvoor zijn andere vormen van opvoering nodig. In het Instituut onderzoeken we vormen om kennis uit muzisch onderzoek te delen. Het derde kenmerk is dat onderzoek methodisch is. Hieruit volgt de belangrijke vraag wat de methodologie is van muzisch onderzoek. Heeft die een eigen methodologie? Hoe vult deze methodologie het repertoire aan van onderzoeksaanpakken uit traditioneel onderzoek? Wat is daarvan de meerwaarde? Op dit vlak hebben we inmiddels al een aantal methoden. Deze zijn op musework.nl terug te vinden. Maar in onderzoek zijn niet alleen de methoden van belang maar ook de manier waarop methoden worden gecombineerd tot een consistent geheel. Methodologen hebben het dan over het onderzoeksdesign. Een onderzoeksdesign is een configuratie van onderzoekmethoden voor het verzamelen en analyseren van gegevens. Wat is het onderzoeksdesign van jouw muzisch onderzoek? Hoe combineer je muzische onderzoeksmethoden zodanig dat je de werking van het muzisch werken optimaal benut?
23
In zijn inleiding op de hoofdstukken vat Michiel de Ronde de werking van muzisch onderzoek samen in vier woorden: • Eigenzinnigheid • Kennisbron • Proceskracht • Deelgenootschap Hij schetst daarbij de beweging in de vorm van een lemniscaat:
Praktijken van Muzische Professionalisering
24
1. Eigenzinnigheid: instappen. Kernvraag: Hoe stap ik in? • Wat wil ik bereiken? • Wat heb ik voor een vraag? • Hoe introduceer ik het zo dat ik zelf als persoon verschijn? 2. Proceskracht: spelen, vertellen, maken. Kernvraag: hoe werken we samen er aan? • Welke manier van werken past bij de intentie? • Welke manier van werken past bij de vraag? • Welke manier van werken past bij mij?
3. Kennisbron: oogsten. Kernvraag: Wat levert het op? • Welk soort opbrengst verschijnt uit stap 2? - Een gevoel Michiel laat hiermee mooi de werkingskracht zien richting de praktijk. Wanneer - Een beeld je wordt aangeraakt door de eigenzinnigheid - Een associatie van de muzen (1) blijken deze een toegangs- Een idee poort tot nieuwe vormen van weten en - Gegevens kennen (2). Dit nieuwe inzicht kan je inzetten - Een model als een proceskracht (3). Het zet aan tot - Een theorie beweging die vervolgens leidt tot verbinding • Hoe past dit bij de vraag? tussen mensen en tot deelgenootschap (4). • Hoe pak ik dit vast? Hierbinnen kan je ook nieuwe kennis ontwikkelen. Het proces dat je in gang zetten bij stap 3 kan je gebruiken om op te reflecteren. Hoe is het gegaan? Wat werkt wel en wat niet? Wat kunnen we ervan leren? Hierbij zijn stap 2 en 3 omgedraaid. De volgorde is dan:
4. Deelgenootschap: maken, opvoeren. Kernvraag: Wat maak ik ervan? • Voor wie maken we het? • Wat moet het doen / teweeg brengen / overbrengen? • Hoe kan ik het opvoeren? Deze vier stappen vatten de methodologie samen van muzisch onderzoek zoals we die binnen de Werkplaats Muzisch Onderzoek hebben toegepast. Binnen de afzonderlijke stappen zijn er eindeloos veel varianten mogelijk. We hebben de deelnemers aangemoedigd hun eigen varianten te ontwikkelen. De werking van muzisch onderzoek richting de praktijk zoals Michiel die schetst gecombineerd met de werking van muzisch onderzoek richting het ontwikkelen van nieuwe kennis is in onderstaande dubbele lemniscaat weergegeven. Wij staan pas aan het begin en er is nog heel veel te ontdekken en te ontwikkelen aan de methodologie van muzisch onderzoek. Daarom neem ik deel aan het Instituut voor Muzisch Onderzoek.
Referenties Markauskaite, L., & Goodyear, P. (2017). Epistemic Fluency and Professional Education. Dordrecht: Springer Netherlands.
25
Het Wendingen Festival op 17 mei 2018, waarin alle praktijken van muzisch onderzoek bij elkaar kwamen. Fotografie: Frederique Scholtes
Praktijken van Muzische Professionalisering
26
27
Praktijken van Muzische Professionalisering
28
Muzische eigenzinnigheid
Het lectoraat Kunst en Professionalisering van de HKU kent verschillende werkplaatsen. Ze hebben een gezamenlijk kloppend hart, namelijk de vraag naar de werking van de muzen in professionele praktijken. In deze tweede editie van Blad worden – geschreven – opbrengsten uit verschillende werkplaatsen bij elkaar gebracht. De meeste zijn afkomstig uit de Werkplaats Muzisch Onderzoek, anderen komen voort uit praktijken van muzische professionalisering buiten de werkplaats. Samen geven ze een beeld van de mogelijke werking van de muzen, zowel in onderzoekspraktijken als in professionele praktijken.
Wie de rijkdom van de opbrengsten beschouwd, raakt onder de indruk van de variatie, zowel voor wat betreft de inhoud als de vorm. Zoals de muzen zelf, negen in getal, een breed en gevarieerd terrein bestrijken, zo blijkt ook hun begeesterende kracht diversiteit op te leveren. Dat betekent echter niet dat er in die hoeveelheid niet ook samenhang aan te brengen is. Als we door onze oogharen kijken naar de teksten, dat kunnen we de werking van de muzen benoemen met in ieder geval vier woorden: • Eigenzinnigheid • Kennisbron • Proceskracht • Deelgenootschap De artikelen in deze bundel bieden voorbeelden van deze viervoudige werking van de muzen. De bijdragen van de auteurs worden daarom bij één van deze vier kernwoorden ondergebracht.
29
Muzische eigenzinnigheid De muzen laten zich niet gebieden! We kunnen de muzen niet dwingen! Ze zingen hun eigen lied. Veeleer is het zo dat zij óns boeien. Hun lied neemt ons mee, brengt in ons vervoering, zoals Huizinga (1938) zegt in zijn Homo ludens. De verzameling van bijdragen begint daarom met de eigenzinnigheid van de muzen, die ons geleiden naar plaatsen waar we onszelf nooit gedacht hadden, en ons brengen in gemoedsgesteldheden die we voorheen niet kenden. Je zou het de zachte macht van de muzen kunnen noemen.
Praktijken van Muzische Professionalisering
30
Paul de Vries laat in zijn bijdrage, Overpeinzingen van een terugtredend studieleider, zien hoe deze eigenzinnigheid, die vooral voortkomt uit oorspronkelijkheid, uit bronkracht, vanaf het begin de drijvende beweging is geweest in het lectoraat Kunst en Professionalisering. Een voorbeeld van die eigenzinnige oorspronkelijkheid vanuit het lectoraat geeft Carolien Oostveen. Zij haalt de kunst van de muur af. Ze brengt de kunst in in het gewone leven – wat heet gewoon? – van een trainingscentrum. Ze ‘verknipt’ de kunst zelfs door foto’s van fragmenten te maken. En die fragmenten worden gemaakt tot kaarten en die kaarten liggen, zomaar zonder iets te zeggen, in de trainingsruimtes. Zonder iets te zeggen? Toch niet, want bij de kaarten ligt een vraag: ‘Als dit werk antwoord is op jouw vraag, wat zegt het dan?’ Het bleek niet zo gemakkelijk om deze eigenzinnigheid toe te laten. De kaarten werden zomaar netjes opgeruimd en in een doos gezet bij de receptie. Het bleek dat iedereen mee moest helpen om de eigenzinnige actie gaande te houden.
Dat was eigenlijk een niet voorzien, noem het eigenzinnig, effect. Waar de klanten bedoeld waren, kwam de interne organisatie in beweging. De muzen gaan hun eigen weg, blijkbaar. Door die eigenzinnigheid is Carolien Oostveen gefascineerd. Ook haar bijdrage over de ‘Wunderkammer’ gaat daarover. Haar reflectie op de aanwezigheid van kunst in de leeromgeving van het trainingscentrum besluit ze met de woorden van een van de deelnemers: ‘Ik laat me bekijken, bevoelen. Je mag me aanraken en ongegeneerd iets van mij vinden. Om me lachen, zo hard als je zelf wil. Omdat ik het maar ben… Want je hoeft niks van mij en ik niets van jou. Als je weer weg bent, ben ik nog precies wie ik was. Ik kan prima zonder jou. Ik ben je vergeten zodra je hier weg bent. Wat? Ik ben je nu al kwijt... Maar jij vergeet mij niet zo snel. Ik blijf bij je, of je nu wilt of niet. Ik verschijn misschien vannacht wel aan je, pas maar op! Hahaha...! Had je niet gedacht hè? Misschien zou je kunnen zeggen dat datgene wat Carolien doet met kunst in de leeromgeving, Daan Andriessen doet met inzichten in een onderzoeksomgeving. Daan beschrijft hoe hij de opbrengsten van zijn deelname aan de Werkplaats Muzisch Onderzoek (60 uur aan onderzoeksverslag!) ordent, verwerkt, begrijpt, en hun vervolgens hun eigenzinnige kracht teruggeeft door ze op te nemen in een orakeltaal! Vierentwintig inzichten spreken als een orakel, want het toeval bepaalt welke het woord neemt.
Het eigenzinnige zit soms in het kleine. Het is misschien wel de grootste kracht van een goede onderzoeker dat zij of hij de goede vragen weet te stellen. De vragen die helpen om het verrassende inzicht te laten ontstaan. Martine Ganzevles blijkt zo’n onderzoeker te zijn. ‘Wat is het kleinste waarmee je een wending kunt creëren wanneer iets niet stroomt…’. Alleen de vraag geeft al een wending in het perspectief! Het eigenzinnige zit ook in het grote. Het kan een levenshouding worden, een vulling van het bestaan. Bart van Rosmalen legt verbindingen tussen kunst en ondernemen. Beide raken aan het aan durven gaan van ingrijpende wendingen in het bestaan. 31
Praktijken van Muzische Professionalisering
32
Overpeinzingen van een terugtredend studieleider Paul de Vries
Van afbouw, renovatie, opbouw en vernieuwbouw Stilstaan, wenden en wentelen, veranderen In vier jaar tijd werken we aan de afbouw van de opleiding Docerend Theatermaker en het compleet vernieuwen van het curriculum van de opleiding Docent Theater. Een kleine vier jaar geleden maakte ik kennis met de nieuwe lector Kunst en Professionalisering en hij maakte kennis met mij, de nieuwe studieleider van de opleiding Docent Theater & Docerend Theatermaker. Hij bood aan om mij te helpen: “Ik wil graag iets voor je betekenen”. Wat dat kon zijn, kon ik nog niet bevroeden.
Uit: Poetry in the Making van Ted Hughes The Small Box (gedicht van Vasco Popa) The small box gets its first teeth And its small length Its small width and small emptiness And all that it has got The small box is growing bigger
In de zomer had ik mij grote zorgen gemaakt na het plotselinge vertrek van mijn voorganger-studieleider. Het accreditatieproces was moeizaam verlopen, het team en de studieleider waren op heel veel punten uit elkaar gegroeid. In het team was er vooral heel veel onduidelijkheid: geen koers, geen jaartaken, modules waren grotendeels niet aangemaakt; er leefde angst om uren of taken te verliezen, men was de weg kwijt en er was sprake van groot wantrouwen naar elkaar onderling.
And now the cupboard is in it
De puinhopen werden steeds hoger naarmate ik er meer indook. De eerste stap: alles in kaart te brengen. Tijdens de eerste bijeenkomst direct na de zomer kwam hij langs en stelde zich voor: “Ik ben Bart van Rosmalen, muzikant en onderzoeker”. Vanaf die dag ook lector. “Ja, laten we maar om de tafel gaan!” En zo geschiedde.
The small box remembers its childhood
That it was in before And it grows bigger and bigger And now has in it the room And the house and the town and the land And the world it was in before
And by overgreat longing It becomes a small box again Now in the small box Is the whole world quite tiny You can easily put it in a pocket
Voorafgaand aan elke bijeenkomst met het team spraken wij elkaar. “Wat zijn nu de onderwerpen die spelen?” “Nee, we gaan niet praten, niet discussiëren!” Hij kwam met activerende werkvormen
Easily steal it easily lose it Take care of the small box
33
“De muzen hebben mij geleerd een lied te zingen dat mijn beperkte vermogen overstijgt.” –Citaat van Hesiodus, tijdgenoot van Homerus
en pakte zijn cello, later kwamen de praktijkonderzoekers ook met vormen. Eerst in een andere mindset komen: vooral de verbeelding en de eigen creativiteit de boventoon laten voeren. De stilte ervaren, luisteren met aandacht, laven aan zingevende voorbeelden. Even wandelen wanneer het teveel wordt. Dat hebben we de afgelopen jaren regelmatig gedaan. Eerst nog met Hanke Drop en soms Carolien Oostveen, en nu lijkt het erop dat het team steeds meer op eigen benen kan staan. Klaar ben je nooit, gemakkelijk verval je weer in herhaling. Een frisse neus halen buiten de deur is en blijft belangrijk. In dit artikel beschrijf ik de opdracht die de opleiding meekreeg naar aanleiding van de accreditatie. Dit gaat over het vervolg: de afbouw en de opbouw; de invloed van de stakeholders, zoals KVDO, KUO NEXT; het beleid van de HKU, en de weerslag van dit alles op het team.
Praktijken van Muzische Professionalisering
34
Accreditatie Geschiedenis/transitie/nazomer 2014 Opdracht directeur daarna/achtergronden van conceptbesluit/oktober 2014 In 2012 wordt besloten om te stoppen met de opleiding Docerend Theatermaker. Uit onderzoek onder alumni blijkt namelijk dat de educatieve beroepspraktijk van de theaterdocent niet significant verschilt met die van de docerend theatermaker, waarbij het ontbreken van een lesbevoegdheid voor de laatste een nadeel is. Het artistiek ambachtelijke verschil tussen beide opleidingen en beroepspraktijken is in de loop van de tijd verdwenen, immers: ook van de theaterdocent wordt nu verwacht dat hij een goede maker is. Dat heeft binnen de afdeling Theater & Educatie en bij de directie van de School of Theatre geleid tot de conclusie dat het verstandig is om de opleiding Docerend Theatermaker de komende jaren af te bouwen en het makerschap goed te verankeren in de opleiding Docent Theater. Daarmee kan de expertise die is opgebouwd bij de Docerend Theatermaker wel worden behouden. Dit besluit is bekrachtigd in 2014, en zal na de accreditatie in juni ingaan. Het lectoraat valt met de neus in de boter, dit is een zinkend schip waar iets te winnen valt. Echter, om toegang te krijgen tot het verbrokkelde team moet heel omzichtig te werk gegaan worden. Hoe krijgen we zowel het individu, als het team weer enthousiast voor het vak en de opleiding? Een aantal docenten vanuit de op-
leiding krijgt de kans om hun eigen praktijk weer onder de loep te nemen, in samenspraak met collega’s vanuit andere opleidingen en disciplines; om hun makerschap door te ontwikkelen; om artistiek onderzoek op de vloer te doen en dit te delen.
“Maar wat zich ver, ver op de andere oever afspeelde, was volstrekt onduidelijk; daarvoor bestond geen naam, er waren geen kleuren en geen details te onderscheiden.”
Naar aanleiding van de accreditatie wordt een lijst met aandachtspunten opgesteld. Aanbevelingen zijn o.a. • werken aan een samenhangend programma met een duidelijke opbouw • aandacht hebben voor ambacht, samenwerken, maatschappelijk bewustzijn, cultureel ondernemerschap • eigen visie op- en eigen stijl in doceren ontwikkelen, verbindingen maken en zoeken naar nieuwe toepassingen binnen de educatieve context • verstevigen van leerlijnen • stapsgewijs werken aan eigen signatuur en specialisme • sterke integrale benadering en beroepsgerichtheid van opdrachten en projecten aanbrengen • veelvuldig werken met feedback en stimuleren van reflectie • optimale ontwikkeling van de student onder de loep nemen • opleiding toetsen op valide en betrouwbare wijze • vaker integraal beoordelen, vaker ook werken met externe beoordelaars • opleiding Docerend Theatermaker afbouwen en nieuw curriculum Theaterdocent opbouwen
Wensdenken van de nieuwe studieleider Maken en doceren zijn gelijkwaardige eenheden in de opleiding. Je zet het makerschap in voor andere vormen dan alleen voorstellingen c.q. installaties. Vormen als debat, vlogs, blogs, performance lecture, lezing, maar ook ín het onderwijs creëren/maken, daarmee kun je de deelnemer en/of het publiek op een geheel andere wijze bereiken. Opnieuw nadenken over diversiteit en internationalisering als lijn in de opleiding. Het eigenaarschap van de student vergroten. Dit is het pad dat we de afgelopen jaren zijn gegaan. Op weg naar zelfsturing. Van paniek, wantrouwen naar elkaar, angst voor het verlies van uren, dobberend op een stuurloos en bijna zinkend schip. Voordat ik nu met een gerust gevoel bovenstaande
–Boris Pasternak, Ljuvers’ Kinderjaren
35
Vladimir: … We could start all over again perhaps.
uitspraken in de NRC lees hebben we heel wat meegemaakt om het schip weer te laten drijven en op koers te zetten.
Estragon: That should be easy. Vladimir: It’s the start that’s difficult. Estragon: You can start from anything. Vladimir: Yes, but you have to decide. Estragon: True. –Beckett, Waiting for Godot
Ik ga in gesprek met het lectoraat Kunst en Professionalisering. In de voorbereiding constateren we dat er een andere grondhouding nodig is. Stap voor stap willen we het vertrouwen herwinnen in het team. Je eigen praktijk tegen het licht houden. Terugkeren naar voor jou wezenlijke bronnen. Deze bronnen op een speelse wijze aan elkaar etaleren, delen. De docent als maker in verbinding met de ander en met de omgeving; in verbinding met de actualiteit.
Teamontwikkeling oktober 2014
Praktijken van Muzische Professionalisering
36
We starten met een docentenmiddag, waarop we op basis van persoonlijke bronnen en fascinaties elkaar weer laten zien wat voor een ieder de motor, de noodzaak van het vak is. Er wordt gedicht, er wordt geschreven, er wordt geluisterd, de eerste stap naar het speelse wordt voorzichtig gezet. We gaan niet met elkaar in dialoog. Eerst maar eens echt luisteren naar de ander. De bijeenkomst: het gebeuren moet intuïtief zijn, lucht geven, een ieder moet verrast worden en de waarde moet juist niet beoordeeld worden. Een moment van delen, in plaats van wantrouwen. Het gaat werken als een cadeau aan elkaar. De lector en de nieuwe studieleider bepalen na de middag wie er wordt uitgenodigd voor een onderzoeksplek. Van belang is dat gegadigden betrokken zijn bij een leerlijn en de ambitie hebben om te maken en te spelen. Zo valt de keuze op Jochem Naafs, Brechtje Wedman en Anouk Saleming. Deze docenten gaan zich bezig houden met nieuwe vormen van reflectie, systematische reflectie, experimenten met eigen onderzoeksvragen. Niet alleen, maar juist in kringen samen met anderen. Met het team gaan we aan de slag: door wie of wat wordt ieder geïnspireerd? We hebben nu een waardevolle start gemaakt. We mogen even dromen over een opleiding van de toekomst en deze verlangens en ambities vervatten in metaforen. Er worden kaarten gemaakt die beschreven worden met de wenselijke veranderingen. Anouk beschrijft haar indrukken van de eerste bijeenkomsten als volgt: “Iedereen heeft in de vakantie wel een moment van geraaktheid. Je stapt ergens een museum binnen, je leest een boek, je staat op een berg en wordt overvallen door de schoonheid van de natuur. Bart, de lector, geeft ons de opdracht zo’n moment te benoemen en er dan met twee collega’s over te spreken. Door het hardop uit te
spreken voor mijn collega’s is mijn stille voornemen een belofte geworden, met mijn twee collega’s als getuigen. Een mooie belofte aan mij en de wereld! De tweede bijeenkomst met alle docenten worden we door de lector gevraagd iets mee te nemen dat ons inspireert/fascineert. Een bron waar je steeds weer naar terugkeert. We wisselen uit en leren elkaar kennen. “Wat heb ik toch een leuke collega’s!” denk ik. De rest van de dag iets met papier en overleg, waarvan ik alleen de cello heb onthouden. De laatste bijeenkomst spreken we over maken, over theater, over schijt aan de regels en hoe het ook kan. Over vrijheid, falen en stralen. Wilfred [Hermkens] en ik hebben allerlei wilde ideeën. Ineens is het geen stroef gesprek. We verzinnen een week waarin docenten en studenten uit alle jaren een week met elkaar maken, zwoegen, zoeken, vinden. We verzinnen de artistieke coach. Studenten mogen zich laten inspireren. Hoe organiseer je bevlogenheid? Hoe organiseer je een gezamenlijke flow bij het maken van essentiële keuzes? Hoe kun je blijven denken in mogelijkheden?”
In de NRC van 1 december 2017 lees ik een artikel over de Corporate Rebels. “Geef medewerkers vrijheid en autonomie en als je medewerkers als kinderen behandelt, gedragen ze zich ook zo. Wat is er nodig? Er is een sfeer van vrijheid en vertrouwen er wordt niet aan lange termijn voorspellingen gedaan maar voortdurend geëxperimenteerd met nieuwe dingen en daarvan geleerd. Werk wordt verdeeld op basis van talent en motivatie in de organisatie, en niet op basis van een functie-omschrijving. De leidinggevende speelt niet de baas, maar stelt zich ondersteunend op. Organisaties moeten onmiddellijk aan hun werknemers vragen: “wat kunnen wij doen om het werk prettiger te maken?” Reken de medewerkers liever af op resultaat en geef ze de vrijheid
Afbouw en opbouw Puinruimen en handen uit de mouwen
waar en wanneer ze willen werken.
Er moest heel wat gebeuren om het team weer op de rails te krijgen. Op de een of andere manier moest men weer met elkaar in gesprek. Na een week is echter het zuur over van alles en nog wat teruggekeerd. Hoe hiermee aan de slag te gaan?
organisaties op een nieuwe manier
Werk in teams. We moeten ons in tot elkaar leren verhouden. Een cultuur waar je openlijk over fouten kunt praten, radicaal eerlijk kunt zijn, en helemaal verantwoordelijk bent voor wat je zelf doet. Zo krijg je een
Al een maand na onze eerste docentendag starten we met een verbeter- en verbouwtraject. We starten gesprekken met vertegenwoordigers vanuit de docenten die samenwerken in leerlijnen. Ook spreken we over tutoraat, intervisie en loopbaan. Behoeftes peilen… een goede gedachte, maar in eerste instantie niet zo eenvoudig. Het leidt vaak tot tegenstrijdigheden, frustratie en achterklap. Er moet helderheid komen over jaartaken, rollen, functies, aanstellingen en leerlijnen. Er is een cultuur ontstaan waarin achteraf gezeurd wordt over uren, hiermee moet schoon schip worden gemaakt. Werken aan gezamenlijke verantwoordelijkheid, zelfsturing staan op de agenda. Ook begrijpelijker geschreven modules en docenten voldoende mogelijkheden bieden om programma’s te
revolutie van onderop.”
37
Volgens Martin Luther King hebben we slechts twee opties: “Samen
herijken. Personeel ontwikkelkansen bieden. Het duizelt mij, waar te beginnen? Er wordt gezocht naar een vorm.
leven als broeders, of samen ten onder gaan als dwazen.” –M.L. King
Praktijken van Muzische Professionalisering
38
In overleg met de interim-directeur ga ik op zoek naar middelen en mogelijkheden om aan de slag te gaan met de jaartaken, inschaling, aanstellingen en rollen. Ik wil stap voor stap helderheid scheppen, afbakenen en herformuleren. Past de functie nog? Moeten we deze opnieuw formuleren? Via functionerings- en beoordelingsgesprekken wordt stap voor stap steeds meer duidelijk. Werken aan herstel van vertrouwen doen de directeur, de lector en de studieleider. Elk kiest een eigen invalshoek, in de hoop dat het samenspel leidt tot het gewenste resultaat. Elke leerlijn wordt opnieuw onder de loep genomen en de gesprekken worden gelukkig gefaciliteerd. We gaan per leerlijn ingrediënten verzamelen voor het nieuwe curriculum van de opleiding Theaterdocent. We nemen de modules door en scherpen aan waar nodig. Op basis van eerder verworven kennis, overlap en afstemming. We onderzoeken het eigen programma, maar ook het gemeenschappelijke programma dat we doen met enerzijds de docentopleidingen beeld en muziek, en anderzijds met de opleidingen binnen de faculteit. Brechtje gaat de competenties en kennisbasis in kaart brengen.
KVDO/LOO theaterdocent /KUO next /peer review Blik verruimen, perspectieven schetsen en duiden, aan de slag in velerlei vormen
“Soms functioneert de herinnering niet
Waar de onderzoekers in het lectoraat de kans krijgen om zich te verdiepen in nieuwe, speelse werkvormen, besluit ik om meer inzicht te krijgen in het theater- en onderwijslandschap. Ik besluit om toe te treden tot het KVDO, landelijk overleg kunstvakdocent en neem ook deel aan het landelijk overleg theaterdocent. Dicht bij het vuur, om zo de landelijke ontwikkelingen van de discipline en de andere kunstvakdisciplines nauwgezet te kunnen volgen. Om zodoende de herijking ook te kunnen onderbouwen en aan te kunnen sluiten bij deze processen. In het KVDO zijn de speerpunten de herijking van de curricula van de docentopleidingen, het verzamelen van de ingrediënten voor KUO Next – onderwijs 2032 en de aankondiging van een peer review. De peer review is een instrument waar zeven kunstvak-docenttheateropleidingen elkaar bevragen. Mogelijk wordt de peer review een onderlegger voor een toekomstige accreditatie. In de peer review worden casus op basis van gewenste competenties voorgelegd aan elkaar, vanuit de wil om het opleidingsonderwijs regelmatig te veranderen en om mee te denken bij dilemma’s in het veranderproces van collega-opleidingen. Onder de inspirerende leiding van Eva van der Molen, landelijk projectleider van ‘10voordeleraar’, zijn we hiermee aan de slag gegaan. Het plaatsen van de peer review in het landelijk overleg is een gouden greep. Dit heeft de sfeer en de verhoudingen duidelijk verbeterd. De manier van uitwisselen is veel laagdrempeliger dan voorheen, en heeft gezorgd voor respect, erkenning van de verschillen en het heeft de toegankelijkheid tot elkaars opleidingen vergroot.
waarin wij terecht zijn gekomen.
Door SAC KUO, KVDO en de toekomstagenda van de HKU zijn we nu op het spoor gezet van flexibiliseren, op maat trajecten, gedifferentieerd en gepersonaliseerd leren en het vergroten van het eigenaarschap van de student. Onderwerpen als leven lang leren, minors, zichtbaarheid op het digitale domein, diversiteit en internationaliseren, denken in leergebieden, het verwerven van interculturele competenties, staan hoog op de agenda.
perfect, is ons brein aangetast of verstoord geraakt door de situatie Maar hoe onaangenaam dit in ons dagelijks leven ook mag zijn, voor het toneel wordt daardoor aan de toeschouwer iets duidelijk gemaakt over de gecompliceerdheid van ons denken en biedt het ons een onverwachts inzicht in de gevoelswereld van de hoofdpersoon. Remmingen vallen ineens weg, de controle over de herinnering blijkt te zijn verdwenen en door de verwarring die in de hersenen plaatsvindt, treden elementen naar buiten die iets verklaren over de oorzaak van het gedrag.” –Stefan Hertmans, Neem en Lees (poëziegeschenk 2016)
39
“Mij interesseert het niet hoe mensen
Makerschap aanwakkeren in het team
bewegen, ik ben alleen geïnteresseerd
Vanaf januari 2015 zijn dus vanuit Theater drie praktijkonderzoekers (Brechtje, Anouk en Jochem) actief in het lectoraat Kunst en Professionalisering. Vanaf 2017 komen ook Wilfred Hermkens en Marco Oude Moleman erbij, en dan ronden Brechtje Wedman en Jochem Naafs hun onderzoek af. Brechtje doet onderzoek naar ‘de spelende begeleider.’ Jochem verdiept zich in nieuwe manieren van onderzoek, zoals bijvoorbeeld de performance lecture. Anouk werkt aan een vorm waarmee studenten en ook docenten meer invloed krijgen op het bestaande curriculum. Dit vertaalt zich uiteindelijk in nieuwe modules. De kern van de opdracht van het muzische professionaliseringsprogramma is om het makerschap bij docenten en opleiders aan te wakkeren. De docent als maker is in verbinding met zichzelf: zij is in verbinding met de ander en de omgeving, ze is in verbinding met de actualiteit. Vertaald naar de onderwijspraktijk van de HKU betekent dit bijvoorbeeld dat een docent die op muzische wijze zijn makerschap verstevigt, zich meer bewust wordt van de eigen drijfveren en mogelijkheden in wisselwerking met anderen. Het handelingsrepertoire wordt hiermee uitgebreid en toepasbaar gemaakt, en middels deze vernieuwingen wordt bijgedragen aan een lerende hogeschool. Hoe werk je samen? Hoe ontwikkel je nieuwe vormen van reflectie? Hoe kunnen studenten zich bekwamen in systematische reflectie?
in wat hen beweegt.” –Pina Bausch, choreografe
Praktijken van Muzische Professionalisering
40
Studenten betrekken bij realisatie opleidingsonderdelen We werken aan een nieuwe opleiding Theaterdocent. Daarnaast realiseren we de zorgvuldige afbouw van de opleiding Docerend Theatermaker. De studenten van die opleiding moeten vooral het gevoel houden en zich ervan bewust zijn dat zij aan een goede opleiding studeren. We nemen hen waar mogelijk mee in de realisatie van nieuwe programmaonderdelen. Van verkennen, verdiepen, professionaliseren gaan we naar positioneren. Het werkveld van de afgestudeerde is omvangrijk. In de eerste plaats is dit het onderwijs -kunst- en cultuureducatie-, maar ook de zorgsector, erfgoedinstanties en festivalorganisaties hebben afgestudeerden nodig die kunnen inspireren, bereid zijn met andere ogen naar bestaande problemen te kijken en die in staat zijn om in mogelijkheden te denken. Voor het schooljaar 2015-2016 worden er voor het eerst alleen studenten voor de opleiding Theaterdocent aangenomen.
Torenhoge belangen, samen op weg/curriculum bijeenkomsten Er komen leerlijn-overleggen en een jaarlijkse curriculum bijeenkomst met een kerngroep (vertegenwoordigers uit leerlijnen) om scherpe keuzes te maken om zo kaders te kunnen scheppen voor de nieuwe opleiding. Dit vindt jaarlijks plaats aan de keukentafel in Amsterdam. De lector Performatieve Maakprocessen, Nirav Christophe, faciliteert en toont zich een waardig gastheer, hij neemt ons mee in het proces. In verschillende rondes tekenen we de opleiding uit, bespreken we de dilemma’s, slaan bruggen tussen vakken, verbinden vakken en strepen. Iets erin? Dan moet er ook iets uit. We werken samen, maar zijn ook in de gelegenheid om af en toe even weg te lopen. Grote stappen, maar ook gefaseerd kunnen denken. Onderbouwing vraagt soms ook nog om onderzoek. “Dat wordt dan een nieuw experiment, maar wel mét de student!” We lunchen en voor de avondklok valt, leggen we onze besluiten voor aan de lector Performatieve Maakprocessen. Hij luistert en bevraagt. Daarna samen eten, na vele beslissingen mogen we echt ontspannen. Nu, drie jaar later, verheug ik mij nog steeds op dit moment. Echter waar er de eerste keer nog sprake was van grote spanning en betrokkenheid (de belangen waren torenhoog), is het nu vooral genieten van dit werk, het is voortbouwen op een mooie opleiding.
Hoe al deze lijnen elkaar gaan beïnvloeden De puzzelstukjes vallen in elkaar: de docenten gaan met elkaar aan het werk, experimenteren, en meerdere docenten delen hun onderzoek in hun lessen met de studenten. Deze docenten nemen dan de vragen van studenten, hun nieuw verworven kennis en verwachtingen mee naar de leerlijn-overleggen, docentenmiddagen en de peer review, zodat we in de jaarlijkse curriculumbijeenkomst aan de keukentafel bij Nirav besluitvaardig kunnen zijn.
Mee maken inspireert Het lectoraat Kunst en Professionalisering biedt gelegenheid aan diverse mensen om kennis en reflecties te delen. Zo bouwen we aan nieuw, door het team gedragen onderwijs. Er is aandacht voor en met elkaar, aandacht voor het willen leren van- en met elkaar, en samenwerken aan de opbouw van het curriculum. Uitgangspunt is: gaan voor ieders professionele eigenzinnigheid op basis van de eigen persoonlijkheid. Wie ben ik en waar sta ik voor? Waar streef ik naar? We delen in kringen, zoeken samen naar ervaringen die raken, waardoor je op een andere manier
Op een dag Op een dag Hou je op een jongen te zijn. Maar je speelt nog met je oude speelgoed. Je vindt alle oude engelen aardig Zoals je vroeger deed, En denkt dat ze meisjes zijn, Mooie meisjes. Je denkt dat ze zijn zoals jij Toen je jong was, Maar je bent oud, En sterft en wordt koud. –Kurt Schwitters
41
Quote: ‘Het Wilde Westen’ Maangezichten / briefwisseling Voorstelling, die ik zag eind november 2016 Bart speelt, de jongere dame weert zich kranig op de vloer van het theater. Aandacht van de één en de ander gaat over en weer. Werd ik als argeloze
met elkaar in gesprek komt, tekens afgeeft, initiatief neemt en opeens betekenis ervaart. Vanuit diverse opleidingen nemen docenten deel aan het onderzoek in Connecting Conversations en in de Maitlandsessies. Wanneer ik mijn aantekeningen nog eens doorlees, denk ik “wat is er veel gebeurd!” en mijn repeterende vraag aan de lector Kunst en Professionalisering: hoe weinig is er eigenlijk vastgelegd van al die bijzondere ontmoetingen? Alleen als herinneringen beschikbaar voor diegenen die erbij waren.
toeschouwer toch maar weer mee op reis genomen. Wanneer de muzikant en de actrice samenspelen wordt het spannend, soms bedwelmend, in vervoering en dan weer op gepaste afstand. Leerzaam, esthetisch, poëtisch en soms een tikkeltje ruig. Quote: Host in de openbare les van het lectoraat van 29 september
42
Eerste ronde.
Praktijken van Muzische Professionalisering
Host aan een tafel. Samen eten aan een tafel met 5 personen. Mensen voorstellen aan tafel met kaartjes, jaarboek. Citaat/moment /gedachte. Wat haal jij hieruit. Tweede ronde
Een paar voorbeelden Na 1 jaar Het afgelopen jaar heeft het lectoraat via kenniskringen, workshops en werkplaats een wezenlijke bijdrage geleverd aan teambuilding, aan de ontwikkeling van andere en nieuwe werkvormen en heeft het belangrijke ingrediënten geleverd voor de herijking van het curriculum. Onderzoekers hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van nieuwe modules en hebben daarnaast nieuwe, andere werkvormen uitgeprobeerd in bestaande modules. Inspiratie, fascinatie, onderdompeling, clustering van vakken, maken als onderzoek, diversiteit, gezamenlijk introductiekamp, lerend vermogen, vereenvoudiging van beoordelingsformulieren: op allerlei fronten komt men in actie. Intussen spreken we over ‘de makende speler’, ‘de docerende maker’, ‘de onderzoekende begeleider’. We onderzoeken de verbindingen tussen de vakken, de leerlijnen, de studeerbaarheid, en eindelijk krijgen we na een jaar inzicht in hoe we het programma evenwichtiger kunnen maken.
Praktijk tastbaar maken en delen. Kenmerkend praktijkmoment benoemen. Hoe je doet en werkt. Let op: niet beschouwen. Eventueel nog een toetje halen. En daarna meedoen in de voorstelling.
Aan de onderzoekers worden tijdens het evaluatiemoment diverse vragen gesteld. Wat is er nodig om de uitkomsten te verbinden aan school of opleiding? Hoe ontvangt in dit geval de opleiding de resultaten? Hoe neem je de ingezette processen mee in het eigen verhaal van de opleiding? Zijn er nog andere curriculaire aanpassingen in aantocht waar de onderzoeken aan kunnen bijdragen? Er wordt gewerkt aan een jaarboek. De volgende stap is om de opgedane kennis en vaardigheden nog verder te verdiepen en te verankeren in de lessen, leerlijnen en de zichtbaarheid vergroten naar het team, naar de studenten en naar het werkveld. Hoe krijgen we de winst of opbrengst vertaald naar handvatten? Naar vaardigheden? Via Musework? Gedacht wordt aan een minor.
Nieuwe ontwikkelingen Play Time voor studenten
“Kunst maken is een proces waarin
Studenten kiezen op basis van hun leervraag een serie workshops. De vraag ontstaat vanuit de actualiteit en op basis van wat er speelt in het huidige theater. Het gaat om spelen in de ruimste zin van het woord. De workshops sluiten aan op het eigenaarschap dat de studenten in jaar 3 en 4 willen verwerven.
ons leeft, aan wat we menen te zien
we uiting kunnen geven aan wat in en te begrijpen. Zo kunnen we onszelf verrassen en anderen stimuleren dat ook te doen. Als we kunst beleven (ook een vorm van maken), verandert er iets in onze hersenen dat ons even bevrijdt van het geharrewar dat zich
Play Time voor docenten
normaal in ons brein afspeelt.”
Tijdens studiejaar 2016-2017 wordt een vijftal Play Time avonden voor docenten georganiseerd. Naast de onderzoekers, kunnen tien collega’s per keer deelnemen. Elke avond is onder leiding van één of twee docenten. De avonden worden op een muzische wijze vormgegeven. De onderzoekers kunnen worden ingezet om vormen, die ze bij het lectoraat hebben geleerd en/of ontwikkeld, in te zetten, en over te dragen aan de collega’s. De gesprekken erna gaan vaak over proberen de grenzen tussen docent en student meer op te heffen: op zoek naar gelijkwaardigheid. Waar en hoe kunnen zij elkaar ontmoeten? Bevragen? En als gelijken op de vloer staan buiten de structuur en hiërarchie van lessen? Er mogen hier onderwerpen aan bod komen waar te weinig ruimte voor is binnen de structuur van alledag. Collega’s kunnen onderwerpen en thema’s aandragen. Waar ligt de vrije ruimte binnen de strakke structuur? En waar willen wij als docententeam dat de vrije ruimte ligt? We mogen hier al ‘spelend‘ elkaar bevragen, nieuwe verbindingen ontdekken door ‘te doen’. Wat neemt iemand aan nieuwe expertise mee van buiten de opleiding? Collega’s van andere opleidingen worden regelmatig gevraagd hun stem te latenklinken. Niet vervallen in discussies, niet blijven hangen in problemen of blijven zoeken naar oplossingen is de waarschuwing; dat is soms best lastig. We zijn vaak toch op zoek naar resultaat. Willen meten en weten. Doel is nu het kennismaken met muzische/ performatieve werkvormen door ze te ervaren. Elkaar als mens, maker en docent beter leren kennen, verbindingen te leggen tussen vakken, en samen plezier ervaren. Wat is de waarde van een muzische benadering? En hoe dragen we dit over op-, of geven we dit door aan de studenten? Een kwetsbaar goed. Play Time zorgt voor een klimaat waarbinnen collega’s elkaar gemakkelijker benaderen. Het stimuleert dat we ons veel meer bewust ervan zijn het curriculum te benaderen vanuit het perspectief van de student. Hierdoor zijn ineens besluiten over herijking niet heikel, maar worden ze met open vizier aangegaan.
–Dirk Monsma, Kijk ik kan zilver maken
43
“Het innerlijke leven blijkt de kiem voor
Na twee jaar
een krachtig vermogen tot gezamenlijk
In het studiejaar ’16-‘17 biedt het lectoraat meer, en ook flexibeler mogelijkheden om samen te werken. Een eigen en ook eigenzinnige aanpak kan worden uitgediept. De reflectie op- en de ontwikkeling van het eigen docentschap staan centraal. De leergang Muzische Professionalisering wakkert het denken aan, reikt nieuwe vormen aan en begeleidt de onderzoeker in zijn eigen onderwijspraktijk.
handelen en collectieve verandering.” –David van Reybrouck
Praktijken van Muzische Professionalisering
44
We gaan veel meer onderling samenwerken op de School of Theatre. Allerlei collega’s nemen initiatieven. We maken afspraken met de opleidingen Writing for Performance en Theatre Design over studentsamenwerking. Van jaar tot jaar willen we ontmoetingen organiseren, waardoor studenten op speelse wijze werken aan hun netwerk. We willen graag een Play Time voor docenten en voor studenten, en vooral ook voor beide groepen samen. Dat laatste is niet helemaal gelukt. Het kon niet gefaciliteerd worden. De uitwisseling met de toneelschool uit Istanbul draagt bij aan internationalisering en digitalisering, ook aan internationalisering @home. Het Afrovibes Festival sluit goed aan bij de huidige tijd.
Maakvaardigheden voor de tweedejaars Maken-op-locatie wordt ontwikkeld door Anouk Saleming en Elike Roovers en aan dit project wordt nu ook vanuit de opleiding Theatre Design bijgedragen. We geven de studenten de mogelijkheid om een artistiek inhoudelijke mentor te kiezen. Daar wordt zeker het eerste jaar gretig gebruik van gemaakt. Nu, na twee jaar, wordt hier minder gebruik van gemaakt. Ik heb de indruk dat het contact tussen student en docent toegankelijker en deels laagdrempeliger is geworden en dat de behoefte om nog een aparte mentor te hebben daardoor minder groot is. Er komen veel onderwerpen aan bod, o.a. reflectievormen, studeerbaarheid van programma’s, competenties en toetsvormen zichtbaarder verankeren in het curriculum, etc. Docenten durven steeds vaker hun eigen programma bij te stellen, aan te scherpen of radicaal te veranderen. Dit heeft te maken met de nieuwe grondhouding: de bereidheid om samen te onderzoeken en de ruimte te pakken om te experimenteren met nieuwe werkvormen in lessituaties. De les wordt zodoende veel meer een onderzoek voor beiden. Waar men eerder een programma afdraaide, wordt nu een appèl gedaan op gezamenlijke verantwoordelijkheid. De rol van studenten bij de herijking wordt een belangrijke schakel in het traject. Aan hen
worden in een vroeg stadium mogelijke veranderingen voorgelegd, ze worden bevraagd over de samenhang, de missing links, ze kunnen hun eigen actuele onderwerpen inbrengen. Rondom deze onderwerpen organiseren we gesprek, debat en lezingen.
“Mededogen is geen deugd, maar een keuze. Het is niet iets wat we al dan niet hebben, maar iets wat we besluiten te betonen.” –Brené Brown, Niemand wordt geboren met haat
Na 3 jaar We hebben de afgelopen jaren het pad geëffend voor de nieuwe competentie-set van de opleidingsprofielen voor de kunstvakdocent. Van zeven zijn we teruggegaan naar vijf competenties. De kennisbasis wordt niet meer apart aangeboden, maar geïntegreerd, en ter compensatie wordt een addendum voor kunst- en cultuurgeschiedenis voor de bovenbouw van havo en vwo ontwikkeld. Invloedrijke initiatieven, zoals Onderwijs 2032,brengen de waarde van kunst en creativiteit extra onder de aandacht. Er wordt in het onderwijs steeds vaker gedifferentieerd, integraal, thematisch en vakoverstijgend gewerkt. Verbeeldingskracht en ‘makersvaardigheden’ zijn aan de docentkant waardevol bij het vormgeven van vernieuwende lespraktijken. Esthetiek, expressie en identiteitsontwikkeling zijn belangrijke elementen van de ‘bildung’ van leerlingen. Bij alle vernieuwingen blijft een sterk kunstenaarschap de bron en de identiteit van de kunstvakdocent. In de afgelopen jaren hebben we hard gewerkt om bovenstaande te realiseren samen met het team en de docenten, die als onderzoekers betrokken waren bij het lectoraat Kunst en Professionalisering. Samen met studenten, docenten en medewerkers. Zeker in de beginfase ligt de kracht daar waar veel is opengebroken. In de vervolgfase ligt ‘ie waar men experimenteert met nieuwe werkvormen als bouwstenen voor de curriculumveranderingen. De onderzoekers blijven aan het werk, je ziet het aan hun attitude: speels en luchtig gooien ze balletjes op. Het werkterrein verplaatst zich naar andere opleidingen, en niet alleen binnen de HKU, maar zelfs naar andere teams van hogescholen en ook naar andere werkvelden dan onderwijs.
45
Hoe studenten naar de ontwikkelingen kijken Wat is er veranderd de afgelopen jaren voor studenten van jaar 4? Hoe kijken ze nu naar de opleiding, in februari 2018? Ik heb drie studenten gevraagd om hun indrukken te delen. Deze reflecties laten zien hoe belangrijk de opleiding het vindt dat studenten in dat enorme en dynamische spectrum leren om hun vraagstukken te formuleren en zich te blijven ontwikkelen: als onderzoekers, als verbindingskunstenaars, als pedagogen die een belangrijke taak hebben bij de ontwikkeling van vaardigheden voor de 21e eeuw.
Luisteren met aandacht, flexibiliteit en eigenaarschap
Praktijken van Muzische Professionalisering
46
Merel: “Wat ik goed vind aan de opleiding is dat de docenten altijd willen luisteren en willen meedenken ook in drukke periodes. Naarmate de studie vordert word je benaderd als collega, dat is fijn. Veel studenten hebben deze vrijheid nodig om een eigen weg in te slaan. Docenten zorgen voor een veilig vangnet op weg naar een werkveld waarin je wordt verwacht zelfstandig te zijn.” Maike: “Er wordt ontzettend goed geluisterd naar de studenten en op basis daarvan worden er dan ook steeds kleine dingen veranderd. Zo is er bijvoorbeeld het vak Play Time bijgekomen, wat beantwoordde aan onze behoefte om meer spellessen te krijgen. Dit geldt voor onderzoek in de manier van bespreken in de vorm van literatuur en scènes. Er is flexibiliteit aanwezig om deadlines te verschuiven, zodat de studeerbaarheid beter wordt en het eigenaarschap wordt vergroot. EDU is nu veel meer verbonden met andere opleidingen, de toegankelijkheid naar andere opleidingen is vergroot, samenwerking is niet alleen een kans maar een mogelijkheid. EDU maakt nu echt deel uit van de school sinds twee jaar hebben wij ook een ‘wall of fame’.” Kiefer: “Contact met docenten is persoonlijker geworden. De sfeer bij gesprekken en begeleiding is in de loop van de jaren veranderd van docent tot student. Het door alle ervaringen toegenomen vertrouwen in je eigen kunnen krijgt waarde door stimulans van docenten. In de aangeboden vakken en werkvormen wordt heel goed geluisterd naar studenten. Er is veel ruimte om een eigen invulling te geven aan projecten, wat creativiteit stimuleert. Docenten bepalen mede hierop de vakinhoud. De opleiding vraagt om een grote mate van flexibiliteit. De onderdompeling geeft een heldere blik op ons werkveld.”
De eerste maanden van 2018 Het lectoraat Kunst en Professionalisering gaat zijn laatste jaar in, voor de tweede periode ligt er al een duidelijke opdracht. Het is nu februari en ik draag de studieleiderstaken over aan een tijdelijk zelfsturend team. Dat is zo besloten door het College, nu de directeur iets sneller dan verwacht is vertrokken. Wanneer de vacature is ingevuld zal in overleg onderzocht en vastgesteld worden hoe aansturing definitief wordt vormgegeven. Hoe houdbaar zijn de vernieuwingen die ooit voorkwamen uit wensen en noodzaak van team en studenten? De nieuwe opleidingsprofielen kunnen de onderlegger zijn. Echter, het bevragen blijft noodzakelijk. Het aanscherpen van het curriculum moet telkens weer afgestemd en gemotiveerd onderbouwd worden. Op 17 maart verzorgde het lectoraat Kunst en Professionalisering het ochtendprogramma voor de Landelijke Beroepsvereniging Drama en op 17 mei, tijdens het lectoraatsfestival, worden de opbrengsten van de afgelopen jaren gepresenteerd.
Ten slotte In de afgelopen vier jaar is de opleiding cruciaal veranderd. In het team zijn docenten veel bereidwilliger geworden om open naar het curriculum te kijken. Deze veranderstrategie betekent veel voor het organiserend vermogen van het team. Muzen zijn niet alleen een werkvorm, maar ook bewust de onderlegger van het artistieke onderzoek geworden. We durven veel vaker te experimenteren, proberen nieuwe vormen uit, werken veel meer samen met de student aan eigenaarschap. We nemen initiatief om op mensen af te stappen, de buitenwereld veel meer binnen te halen, waardoor we met allerlei nieuwe en verrassende partners gaan samenwerken. Niet alleen de docenten en de studieleider, maar ook de studenten dragen aan en durven steeds meer nieuwe uitdagingen aan te gaan. Er zijn tal van nieuwe modules ontwikkeld: geïntegreerd leren, werkvormen vanuit ander perspectief, tal van collega’s hebben een andere en nieuwe houding ontwikkeld op leren, benaderen nu steeds vaker verandering als kans in plaats van probleem en durven daadwerkelijk met gedachtes te spelen.
47
“Mezelf heb ik altijd beschouwd als een toerist in de dans en ik vond dat erg aangenaam. Het zorgde ervoor dat ik minder hoefde af te rekenen met professionele standaarden.” “Het heeft zin om jezelf regelmatig af te vragen of je niet te zeer in jezelf bent gaan geloven. Dat lijkt me een
Innovaties en elkaar spelend bevragen, de eigen verantwoordelijkheid in teams versterken, elkaar bevragen in allerlei vormen gaat gewoon door. Proeftuin en goed werk zijn daarbij leidende principes. Nu staat het expliciteren van die principes centraal: de impliciete theorie vanuit het performatieve beschouwen en beschrijven expliciet maken; de bijna onnavolgbare onderzoeksuitkomsten toch transfereren naar de schoolgemeenschap, naar de docenten en de studenten; de lerende organisatie vastleggen in deugden.
teken van sterkte.” –Jan Ritsema, theatermaker
En zijn we dan klaar?
Praktijken van Muzische Professionalisering
48
Met dank aan; Marinda Verhoeven, Bart van Rosmalen, Hanke Drop, docententeam opleiding theaterdocent, Leo Capel, Nirav Christophe, Connie Wiese, Thecla Oliedam en allen waarmee ik hierover heb gesproken maar die ik niet heb opgevoerd.
49
Praktijken van Muzische Professionalisering
50
Kunst die van de muur afkomt kunst als interventie in een leeromgeving Carolien Oostveen
Het is regelmatig in het nieuws, we kijken tussen de 9 en 22 seconden naar een kunstwerk in een museum.1 En dat zijn dan ook nog de kunstliefhebbers, mensen die bewust ergens kunst gaan kijken. Het grote verschil met 15 jaar geleden is dat we er nu een selfie bij maken, maar we kijken nog steeds heel kort naar een schilderij of beeld. Blijkbaar kost het ons moeite om er langer bij te blijven. Het lijkt daarnaast wel dat om ons uit te nodigen, en dan bedoel ik, wij, die mensen die in ruimtes zijn waar kunst hangt en staat, allerlei boeken worden geschreven over hoe we beter naar kunst kunnen kijken. Wieteke van Zeil van de Volkskrant toont ons elke week een klein stukje op een schilderij in de rubriek Oog voor Detail.2 Ze analyseert dit kleine stukje op beeld en welke bijdrage het levert aan het schilderij, welke vragen het oproept of welke betekenis het heeft. Zij heeft twee boeken geschreven over kijken. In haar recente boek De kunst van opmerkzaamheid 3 nodigt zij uit om als kijker dat te gebruiken wat je zelf al weet en kent en voelt. Het gaat er, volgens haar om, dat jij als toeschouwer voor een deel mee de betekenis aan het kunstwerk geeft. Het zogenaamde ‘kijkersaandeel’. Zelf de verf en kwasten pakken, of potlood en papier helpt om beter te begrijpen wat een kunstenaar doormaakt in het maken van een kunstwerk. En dat zowel het geheel als het detail van belang zijn. Je kan je niet focussen op een van beiden. Dat wissel je af als maker. Zij nodigt ons als kijker uit om dat ook te doen.
51
Praktijken van Muzische Professionalisering
52
De Baak Hospitality4 heeft de ruimte om te exposeren, zowel op haar locatie in Noordwijk als in Driebergen. Elke twee tot drie maanden wisselt de exposant. Er is aandacht voor de inrichting en op welke manier kunst een bijdrage kan leveren aan de leeromgeving. De oprichter van De Baak, Charles Maitland, heeft vanaf de start erkend dat kunst, cultuur en natuur in een leeromgeving van grote toegevoegde waarde zijn. Maar hoe zorg je ervoor dat de mensen die daar leiderschapsprogramma’s volgen en de trainers die de programma’s geven meer bewust met deze kunstexposities om gaan. Dat ze écht zien wat er hangt. Het niet het artistieke behang is op weg naar de koffie, maar ze langer blijven kijken, zich laten raken. Guendaline Stinkens, directeur en Tanja Kivits, yield manager bij De Baak Hospitality klopten aan bij HKU lectoraat Kunst en Professionalisering (KP)5 met de vraag: Hoe zorg je ervoor dat de kunst van de muur komt? Hiermee bedoelden ze dat de kunst door de ogen en misschien wel met de handen wordt vastgepakt door de deelnemers, hen even in een andere wereld brengt. Ze er betekenis aan geven, die een bijdrage heeft aan hun leren. Naast mijn werk als onderzoeker bij HKU lectoraat KP, ben ik al jarenlang communicatie- en leiderschapstrainer. Ik word ingezet door verschillende buro’s en bij diverse klanten. Tevens heb ik een beeldende achtergrond door mijn opleiding aan de kunstacademie in Arnhem. Ik ken dus beide werkvelden. Daarom werd ik als onderzoeker gevraagd om met deze vraag aan de slag te gaan. Hoe kan het kijken naar beeldende kunst aangewakkerd worden bij trainers en deelnemers in hun trainingen, zodat de kunst hen een ervaring biedt, waardoor mogelijk opnieuw naar het leerproces of de eigen ontwikkeling gekeken kan worden. Dat is de kern van mijn onderzoek waar ik mee op pad ging. Ik mag daarvoor ook de exposities op beide locaties bepalen en inrichten.
Kunstwerken echt zien en ervaren Er zijn allerlei educatieve programma’s binnen musea om mensen en kinderen beter te laten kijken en daardoor een andere ervaring te laten opdoen bij het kijken naar kunst. Er wordt kinderen gevraagd wat ze zien, wat ze ervaren. Samen in gesprek te zijn over het werk en hoe ze dit herkennen. Maar hoe doe je dat nu in een omgeving waar het in eerste instantie niet gaat om kunst kijken, maar om leren. Het enige wat ik weet is dat de deelnemers in de Baak trainingen als eerste uitgenodigd worden om open te staan voor verrassing. De Baak biedt vormen en ruimte aan in hun programma’s waardoor deelnemers geconfronteerd worden met datgene wat zij niet wisten van henzelf, het onbekende te ontmoeten. Het is daarvoor belangrijk om je open te stellen als deelnemer, anders gebeurt er weinig. De trainers, de begeleiders van de diverse opleidingsprogramma’s bij De Baak, bieden dan ook bijzondere werkvormen, oefeningen en interventies aan. Maar met kunst is dat anders. Zoals Martin Groenhuis, manager van de Baak trainers,
mij vertelde. Door de onbekendheid er mee en het feit dat ze het goed willen aanbieden is er drempelvrees in het gebruiken van de kunst. “Stiekem”, zegt hij, “is er een basale angst om kunst een plek te geven in het opleidingsprogramma. Daarin zijn zij niet volleerd. Daarom stellen ze de vraag: kan je er niet meer over uitleggen”. Een kleine paradox: de deelnemers uitnodigen tot het onbekende en zelf als trainer moeite hebben met het inzetten van een onbekende oefening. Ik ga op zoek naar vormen, ik noem ze interventies, die bij de exposities passen en laagdrempelig zijn in gebruik. Het is belangrijk dat de trainers zich zeker voelen om het aan te bieden en zich realiseren dat het feit dat ze geen verstand hebben van kunst er eigenlijk niet toe doet. Hun professie als trainer zou voldoende zekerheid moeten geven. De laagdrempeligheid zit ook in het gemak. Het mag geen moeite kosten om het daadwerkelijk te pakken, en het gebruiken voor in eerste instantie de trainers, maar ook voor de deelnemers. Mijn beeld bij de start van het onderzoek is dat in de leerruimtes iets te vinden is over de expositie. Dit is meer dan een aankondiging en een uitleg van de werken. Het is een uitnodiging om naar de kunst te kijken en er iets mee te doen. Ondertussen lopen er twee exposities bij De Baak. Bij de Baak Seaside in Noordwijk toont de jonge kunstenaar Jelle Slof6 zijn geschilderde alledaagse objecten en op landgoed De Horst in Driebergen toont Annemiek Vera7, beeldend kunstenaar en docent schilderen op HKU, haar levensgrote portretten. Dit zijn de eerste twee exposities om interventies over en voor te verzinnen.
Expositie 1 Leg End door Jelle Slof in Noordwijk In een van de bijeenkomsten met de onderzoekers bij het lectoraat breng ik de vraag in over welke interventies werken. Met interventies bedoel ik een effectieve (werk)vorm met de gepresenteerde kunstwerken die in de training tussendoor makkelijk is toe te passen. We zijn in een lokaal ergens op de HKU in Utrecht. Ter voorbereiding heb ik het werk van Jelle Slof dat momenteel geëxposeerd wordt op A4-tjes gekopieerd. Op elke blad staat een schilderij van Jelle. Daarbij heb ik op de achterkant de titel van het werk, het jaartal van maken, de maten van het werk, het materiaal, en de prijs van het werk geschreven. Daaronder in een kader staat bij elk werk een eigen opdracht. Zo heb ik de volgende opdrachten bedacht, afgestemd op de plek waar het schilderij hangt of op dat wat er op staat. Het is een experiment hoe je in gesprek komt met een kunstwerk en vooral uitgenodigd word om het kunstwerk preciezer te bekijken. Bij het schilderij Child is the father of the man, dat bij het koffiezetapparaat hangt, is de opdracht als een speurtocht: “Vind me in het restaurant, tussen kopjes koffie en glazen thee. Ik neem je mee, waarheen eigenlijk.” Bij Replica 1 is de uitnodiging: “Vind me in de kleine koffiehoek. Kijk naar me. Zie je iets of niets? Zwijg of spreek ik? En als ik zou spreken: Wat zou ik dan zeggen?”
53
Of bij Grote Doe-het-zelf-boek 1 is de opdracht meer poëtisch geformuleerd: “Vind me in de lange gang, waar doe het zelf, de schilderkist, verzamelplek van handarbeid. Wat doe je zo graag zelf en zou je zo graag laten?” Toiletsupplies 1 t/m 5 roept op hem te vinden in de gang. De opdracht luidt: “Als dit werk het antwoord is op jouw vraag, welk antwoord krijg je dan.”
Praktijken van Muzische Professionalisering
54
Ik leg de bladen op de grond met de schilderijen naar boven. Elke onderzoeker kiest er een uit. Ik vraag ze of ze willen spelen dat we in Noordwijk zijn en dat ze uitgenodigd worden het werk te zoeken in de gangen. Om vervolgens daar de opdracht verder te lezen. Alsof het een puzzeltocht is, loopt iedereen een kant op, ze doen alsof ze het werk zoeken en vinden. Ik blijf achter in het lokaal en wacht tot ze terug komen. De ervaringen van hun korte reisje zijn verschillend. Nicoline schrijft naar aanleiding van haar reis en ontmoeting met Child is the father of the man: Onderweg naar het restaurant kijk ik naar de afbeelding. Wat zie ik? Wat zou het betekenen? (jammer dat de titel al verklapt is) Hoe groot is het? Dat is ook al gegeven* Dan ben ik daar en ik wil meer weten over de context. Waarom bij de koffie? Waarom boven de kast? Waarom op die witte muur? Ik kom niet bij het bestuderen van het werk, dat is een heel ander niveau. Ik kom er niet ‘in’. Nicoline is dus vooral bezig met de context door mijn opdracht. Daan heeft de ervaring van een speurtocht. Zijn reis ging naar ‘Replica 1’. De woorden in de opdracht nodigen hem uit. Elke keer de keuze helpt hem: iets of niets zien, zwijgen of spreken. Om daarna uitgenodigd te worden tot een dialoog met het werk. Hij ervaart het als prettig. Marco beantwoordt de opdracht bij ‘Toiletsupllies 1 t/m 5’ met ontvlucht, herhaal, kijk met een frisse blik, spoel weg, begin opnieuw, fantaseer 1 t/m 4, speel 480 x5/(35x45). Marco ervaart een cyclus waarin je spelen kan. Er ontstaat een gesprek over de ervaring, over wat wel en niet werkt, welke informatie er in de opdracht nodig is. Prijzen en maten lijken af te leiden. Het brengt informatie die appelleert aan andere kennis, is mijn vermoeden. Daarbij is het van belang dat de toeschouwer in het werk komt door de tekst of vragen die op de achterkant gesteld worden. Met de opdracht die Nicoline kreeg: ‘Ik neem je mee, waarheen eigenlijk’, komt zij niet verder. Terwijl Daan en Marco zich uitgenodigd voelen om verder te kijken, te associëren, te antwoorden. Ze geven aan dat het belangrijk is om een inleiding te geven waarin deelnemers van trainingen uitgenodigd worden om even in een kunstwerk te gaan en hun vragen er aan te verbinden. Dat helpt in het door de gangen lopen en op zoek te gaan naar het betreffende werk.
Toiletsupplies
Ik voel me door dit experiment gesteund om deze werkvormen, interventies verder uit te werken. De vraag die blijft is, in welke vorm ik deze bladen ga gieten. Ik overweeg verschillende opties: Een ‘scheurkalender’, die naast de deurpost van elke ruimte wordt opgehangen. Waarbij elke deelnemer snel een blad afscheurt, terwijl hij de ruimte uitloopt. Waar maak ik een scheurkalender? Een postbak naast de deur met geplastificeerde kaarten, net zoals bij gewone exposities waarbij de extra uitleg ergens in de ruimte te vinden is. Alleen neem je deze kaart juist mee naar de expositie. Hoeveel kaarten moeten er dan in dat bakje? Worden het ansichtkaarten, die affiniteit hebben met de A5 kaarten die de Baak al heeft of is dat te verwarrend en hoe presenteer ik ze dan?
Expositie 2 Another World door Annemiek Vera in Driebergen We krijgen de mogelijkheid om op de najaarsborrel van de Baak, waar alle associées en freelance-trainers worden uitgenodigd dit onderzoek te presenteren, hoe kunst meer van de muur afkomt en gebruikt kan worden in de leeromgeving. In het landhuis, aan het einde van een professionaliseringsmiddag vol workshops over leiderschapsprogramma’s, robotica en hospitality mogen we in een kwartier de trainers enthousiasmeren om deel te nemen en de aangeboden exposities te gebruiken in hun trainingen De portretten van Annemiek hangen momenteel in gebouw Banning, het expositie gedeelte op het landgoed. Helaas is er te weinig tijd om daar naar toe te lopen. Daarom hebben we ter voorbereiding van al haar geëxposeerde werken A4 prints gemaakt op stevig en glanzend karton. Op de achterkant heb ik de titel van het betreffende werk geschreven. Mijn idee hierbij is dat het aantrekkelijk moet zijn om op te pakken en een diversiteit heeft aan keuzes zodat ieder iets treft wat zijn oog raakt. Ik ben tevreden met layout en het ziet er goed uit.
55
Schilderijen van Annemiek Vera geĂŤxposeerd bij De Baak in Driebergen
Praktijken van Muzische Professionalisering
56
We hebben deze kaarten op alle twaalf statafels zeer precies neergelegd. Op elke tafel acht kaarten. De trainers, terugkomend van de workshop, zoeken elk een plek uit bij zo’n kaart. Na een korte introductie vraag ik ze om op de achterkant van het portret aan het portret te schrijven hoe ze de middag hebben ervaren. We geven hen daarvoor zeven minuten. Daarna lezen de trainers de teksten voor aan de anderen die aan dezelfde tafel staan. Omdat ik niet meer tijd wil claimen dan het verkregen kwartiertje dat we hebben gekregen, maan ik ze voorzichtig om te stoppen. Maar uit de reacties uit de zaal blijkt dat ze hun teksten graag allemaal aan elkaar voorlezen. Het proces aan tafel kan niet zomaar worden onderbroken. Blijkbaar worden er mooie en bijzondere teksten gedeeld. Komt de middag op een nieuwe manier weer voorbij. Ik ben verrast door het enthousiasme. We krijgen goede reacties over de expositie en de oefening. Een aantal trainers bevestigt dat kunst en De Baak bij elkaar horen. Er zijn negen trainers die mee willen doen met het onderzoek. Zij willen bewust kunst gaan inzetten in hun trainingen en dus gebruik maken van de exposities en de werkvormen die ik daarbij ontwikkel. Ik zal met hen contact hebben hoe het gebruik van de kunst bevalt en werkt, en wat het oplevert bij de deelnemers.
Expositie van Sophie Vermeulen bij De Baak Seaside Noordwijk
Expositie 3 Sophie Vermeulen8 in Noordwijk Nieuwe expositie in Noordwijk, heldere foto’s van performatieve situaties gemaakt door Sophie Vermeulen, recent afgestudeerd aan Fine Art in Arnhem. Sophie fotografeert geënsceneerde situaties waarin gezichten belegd en omringd zijn met bloemen, objecten, voedsel. De ervaring met de kaarten van het werk van Annemiek en de vragen bij het werk van Jelle brengen me er toe om nu echte kaarten te ontwikkelen voor in de leerruimtes, zodat trainers ze kunnen gebruiken in hun programma’s. De trainers faciliteren dus deze werkvormen met de deelnemers. Een kaartenset met twaalf kaarten die gemaakt zijn door een stukje uit het werk te ‘knippen’ van Sophie. Net zoals de eerder geciteerde Wieteke van Zeil doet in de Volkskrant. In detail kijken om aandachtiger te leren kijken en het kijken te intensiveren. Een nieuw perspectief te beiden. Door een detail op te blazen van een groter werk, ontstaat een kleine speurtocht. Kan je het deel op de kaart vinden in een van de werken die je vindt aan de muren. Ik maak teksten waarop het kunstwerk ‘spreekt’. Alsof het kunstwerk hen uitnodigt om dichterbij te komen en te zoeken. Daarbij wil ik een link maken met het leerthema of de leervraag waar elke deelnemer mee rondloopt. Het zijn kleurrijke kaarten met de volgende tekst op de achterkant: Vind me helemaal, ergens in de gangen. Kijk naar me. Als deze foto het antwoord is op jouw vraag, welk antwoord krijg je dan?
57
Expositie 4 Being lost is a mere state of wonder9 door Marisa Rappard10 in Driebergen Marisa tekent. Grote werelden op een droedelachtige wijze, en kleine heldere beelden met potlood, pen en stift. Soms is er opeens een vlak in één kleur geschilderd met een transparante verf. Haar lijnen zijn opvallend. Door deze diversiteit van werken voel ik me uitgenodigd om bij kaarten verschillende vragen te formuleren, en niet zoals bij Sophie steeds dezelfde opdracht te geven. Daarbij laat ik me leiden door wat ik in Marisa’s tekeningen zie. Als dit werk antwoord is op je vraag, welk antwoord krijg je dan? Als je iets terug zou tekenen, wat zou dat dan zijn? Teken hieronder Wat brengt het je?
Praktijken van Muzische Professionalisering
58
Volg de lijnen die je ziet in welke wereld raak je verzeild? Welk perspectief brengt je deze wereld? Zie je iets of niets? Zwijg ik of spreek ik? Als ik zou spreken Wat zou ik je dan zeggen? Volg de lijnen in de tekening waar brengen ze jou? En in het antwoord op je eigen leervraag?
Expositie 5 Op de groei gemaakt door John Sikking11 in Noordwijk John Sikking schildert doeken vol natuur. Op de locatie in Noordwijk richten we een expositie in met jungle en koraalachtige landschappen. Ik combineer de opdrachten van de kaarten voor Sophie en Marisa nu voor de expositie van John. Mijn onderzoek in het verzorgen van de juiste interventie is er dus een van methodisch try-outen. Elke keer varieer ik iets, stop ik met dat wat niet werkt en voeg toe wat op dat moment in mijn ogen mist. Nu bij John voeg ik er drie nieuwe opdrachten aan toe. Ik gebruik de woorden verdwalen, streken volgend en ergens in verzeilen. Nieuwe woorden die bij me opkomen als ik naar zijn werken kijk.
Dit is een deel van een groter schilderij, ergens in de gangen. Verdwaal in mijn werk. Welk antwoord brengt het je? Dit is een deel van een groter schilderij, ergens in de gangen. Volg de streken die je ziet in welke wereld raak je verzeild? Welk perspectief brengt je deze wereld? Wandel door dit landschap in je gedachten. Welke associaties krijg je? Hoe helpen ze je bij je leervraag?
Uit de serie Weefwouden van John Sikking in het restaurant bij de Baak Seaside
59
Laagdrempelig
Praktijken van Muzische Professionalisering
60
Ondertussen geef ik mijn allereerste training ‘De Informele Leider’ voor De Baak in Noordwijk. Naast Koen Mertens, doorgewinterde trainer van dit programma, maak ik op een andere manier kennis met de Baak. Voor een groep van twaalf professionals die in hun organisatie niet de formele macht hebben onderzoeken we hoe zij hun informele leiderschap kunnen vergroten. Er zit veel improvisatie ruimte in de training. Ondertussen hangen de foto’s van Sophie Vermeulen in de gang. Een uitgelezen kans om gebruik te maken van mijn eigen verzonnen en uitgeteste interventies. Ik vertel Koen dat ik verantwoordelijk ben vanuit HKU voor de kunst in Noordwijk en Driebergen. Hij is geïnteresseerd. We spreken er kort over. Ik voel schroom om te vertellen over de verzonnen interventies. Zou het passen in het programma? Ik ken het draaiboek niet goed en omdat het de eerste keer is, kan ik niet goed aanvoelen waar het zou passen in het programma. Blijkbaar is dat belangrijk voor me op dat moment. Ik blijk opeens zo’n trainer te zijn waar Martin Groenhuis over sprak. Een met onzekerheid, die ik uit in de vraag: past het wel nu kunst toe te passen, lukt het wel, snappen de deelnemers het wel als we dit nu doen in het programma? Terwijl ik aan de andere kant weet dat ik voldoende ervaring heb om een werkvorm of oefening helder uit te leggen, en de impact er van kan verwoorden. De kaarten liggen ook niet in de leerruimte waar we deze dagen de training geven. Ik merk hoe belangrijk het is dat het er ligt. Dat je zonder moeite het er met elkaar over kan hebben. Tot mijn grote verrassing voel ik nu aan den lijve hoe makkelijk die drempel opgeworpen wordt. Na de training kom ik er achter dat de doos met kaarten al weken lang in een kast ergens achter de receptie staat. Blijkbaar verdwijnt zo’n doos vol kaarten gemakkelijk, wordt even opgeruimd en iedereen gaat weer over naar de orde van de dag. Ik neem het niemand kwalijk. Ik ervaar nu hoe belangrijk het is dat alle partijen, dus trainers, medewerkers van banqueting, de receptie, iedereen weet heeft van dit onderzoek. Daarom bespreek ik met Guendaline en Tanja hoe de medewerkers van de beide locaties betrokken kunnen worden bij dit onderzoek. Zij zijn eigenlijk ook participant in dit onderzoek, omdat de vraag juist gesteld wordt door Hospitality. Zij willen een stimulerende leeromgeving bieden. We spreken af dat drie mensen van banqueting verantwoordelijk worden voor de aanwezigheid van de kaarten in de ruimte met een uitleg erbij. De trainers worden er opmerkzaam opgemaakt door een speciaal bericht via de mail. Bij de tweede module van training de informele leider liggen inmiddels de kaarten van John Sikking in de leerruimte. Koen spreekt me aan op de kaarten. Hij was vorige week ook in Noordwijk als trainer. Hij heeft er weet van. Blijkbaar helpt het feit dat je er vaker bent, je weet dat ze in de ruimte liggen. Het landt in het hoofd van de trainers.
Daarbij helpt het dat de banqueting medewerkers de trainers ook nog eens wijzen op de exposities en de bijbehorende interventie-kaarten. Er een gesprekje over voeren. Ik hoor van Nico Lammerse, verantwoordelijk voor de leerruimtes in Noordwijk, dat hij trainers daadwerkelijk activeert. Ik merk het als hij Joop, trainer van een leiderschapsprogramma, heeft gesproken. Joop spreekt mij aan in de gang. Zijn deelnemers heeft hij gewezen op de exposities en de functie van in- en uitzoomen. Een thema dat aansluit bij leiderschap. Ik vind het een goed voorbeeld van een uitnodiging tot integratie van de kunst in proces van leiderschapsontwikkeling. Nico heeft een belangijke bemiddelende functie. Hij zorgt er voor dat naast het experiment met de kaarten ook aandacht is voor het beklijven in de praktijk en dat trainers en deelnemers er mee aan de slag gaan. Het spreken over kunst en de potentiële werking ervan vraagt dus aandacht. Zo wordt de drempel in het gebruik van de kunstwerken verlaagd. Ik moet denken aan wat van Rosmalen schrijft over de muzische werking van kunst en de bijdrage die deze werking kan hebben bij professionalisering. Zijn ‘aanname is dat het in de kunst gaat om het leveren van een kwalitatief hoogstaand product’.12 Hij wil echter niet de focus leggen op de kunst zelf, maar zijn aandacht richten op de werking van het kunstwerk. Door de werking wordt betekenis en zin gegeven. Hij noemt dit de muzische werking van kunst. Dat is in zijn ogen van groot belang, in het ontwikkelen van tegenkracht bij professionals.13 Ik heb in dit onderzoek gezocht naar hoe je een leeromgeving met kunst kan creëeren waarin door het aanbieden van een goede bijpassende vorm de werking van de kunst meer tot zijn recht komt. Noem het het verzorgen van een muzische brug in de leeromgeving. Zo hoop ik dat trainers, inclusief mijzelf het onverwachte moment durven in te bouwen door te werken met de geëxposeerde kunst. Te kijken, in dialoog te gaan en meer betekenis en zin ervaren. Zo heeft kunst als interventie bijdrage in ieders leren.
1 nrc.nl/nieuws/2016/03/03/een-
debaakseaside.nl/nl/over-baak-
voort op een eerdere expositie met
halve-minuut-per-kunstwerk-
hospitality/ en landgoeddehorst.nl/
dezelfde titel in Centraal Museum
1597847-a721364
over-ons/
2 volkskrant.nl/cultuur-media/de-
5 musework.nl en hku.nl/
Utrecht. 10 marisarappard.nl
geesten-kijken-ons-aan-vanuit-
OnderzoekEnExpertise/Lectoraten/
11 johnsikking.com
een-andere-wereld-met-andere-
KunstEnProfessionalisering.htm
12 Rosmalen, B. van, (2016) Muzische
kennis~b6a3aab7/ 3 Zeil, van W. (2018) Goed kijken
6 jelleslof.nl
Professionalisering, Utrecht:
7 annemiekvera.com
uitgeverij IJzer p.16
begint met negeren, De kunst van
8 sophievermeulen.nl
opmerkzaamheid. Uitgeverij Atlas
9 mistermotley.nl/art-everyday-life/
Contact. 4 De Baak Hospitality is verantwoord:
marisa-rappard-een-zoektocht. Marisa bouwt met deze expositie
13 Rosmalen, B. van, (2016) Muzische Professionalisering, Utrecht: uitgeverij IJzer hoofdstuk 1
61
Praktijken van Muzische Professionalisering
62
Wunderkammer1: kunst in de leeromgeving Carolien Oostveen
Het meest grijze gebouw aan de Boulevard in Noordwijk is De Baak, een cementen blokkendoos. Een wand aan de rand van de zee, die met moeite uitnodigt, welke kant op dan ook. Terwijl de Baak een uitnodigende organisatie is. Ze willen dat mensen zich vrij, veilig en uitgenodigd voelen om hier te leren. De kracht van dit gebouw is het licht. Grote ramen gericht op Noordzeestrand, zee en lucht. Als je binnen bent, ontkom je er niet aan om naar buiten te kijken. De zee lonkt. Je moet naar buiten. Als het dan niet fysiek is, dan is het wel in je hoofd. Op deze locatie maak je nieuwe visies, vooruitkijkend over strand en zee. Het doet dromen en verzinnen. Niet alle ruimtes hebben uitzicht op zee, het merendeel niet. Een deel van de ruimtes grenst aan een patio op de begane grond. De ruimtes in de kelder ontmoeten helemaal geen zee. Die ruimtes liggen verscholen in de duinen, met het helmgras op de voorgrond en het parkeerterrein erachter. Regelmatig
schijnen de lampen van auto’s door deze ruimtes. Ook hier wordt geleerd, alleen lijkt de inspiratie van uitzicht en licht ver weg. Guendaline Stinkens, Director Baak Hospitality, heeft HKU Lectoraat Kunst en professionalisering gevraagd om te onderzoeken hoe deze leerruimtes aantrekkelijker kunnen worden en hoe kunst hier aan bij kan dragen. Ik werd voor dit onderzoek gevraagd omdat ik zowel de functie van trainer ken, dat ben ik inmiddels als meer dan 15 jaar, en een beeldende kunst achtergrond heb. Ik zou een goede brug kunnen slaan tussen trainers en hun training, ruimtes/leeromgeving en kunst. Ik ken namelijk de eigenwijsheid van de trainers, en hun manier van communiceren. Nog even terug Guendaline’s vraag: Kan kunst een bijdrage leveren aan de leeromgeving? Wat is dan een leeromgeving voor De Baak? Ik interview daarvoor een aantal De Baak trainers. Godfried IJsseling noemt een leeromgeving “Een plek waar je
63
stil kunt staan, die verwondering oproept en die je in beweging zet. Een plek met een paradox”. Deze ‘definitie’ neem ik mee in mijn onderzoek. Mooi en uitdagend vind ik die dubbele laag: stil staan en bewegen. Ik geloof in dat concept. Dat ruimtes dat kunnen doen als je ze goed inricht.
Praktijken van Muzische Professionalisering
64
In een vorig onderzoek2 bij het lectoraat was ik op het begrip Wunderkammer gestuit. De Habsburgse Keizer Rudolph II (1552 - 1612) was een van de vroegste en beroemdste verzamelaars. 3 Hij wilde al het oude en het nieuwe weten organiseren door een fysieke collectie aan te leggen bestaand uit zowel wetenschappelijke instrumenten en natuurlijke objecten, als uit kunst. Hij noemde het zijn Kunst- und Wunderkammer.4 In verschillende musea bevinden zich ook Wunderkammers. In het Utrechts Universiteitsmuseum is er een kamer met vitrinekasten, vol met objecten uit natuur, wetenschap en exotische oorden. Sommige kasten hebben lades waar je in mag neuzen. Zo ontdek je kleine instrumenten, die gebruikt worden in de wetenschap, of lades vol keurig geordende vlinders.5 Het feit dat je een ruimte op een bepaalde manier inricht om iets te tonen en te leren, intrigeert me. Het heeft dus een esthetische, en educatieve functie. Je ziet objecten, mag ze misschien aanraken, onderzoekt wat het is, leert en geniet ervan. Het is een bijzondere leeromgeving. Het sluit aan bij wat Godfried IJsseling eerder zei, je kan je verwonderen en zet je in beweging. Daarom besluit ik om met het concept van de Wunderkammer te werken bij De Baak.
Het ontwerp Hoe maken we van de kelder bij De Baak een Kunst- en Wunderkammer? Aan welke ‘eisen’ moet deze dan voldoen? Toegankelijk en uitnodigend zijn, dat zijn belangrijkste criteria! Daarnaast moet hij opvallen. Dus geen gesloten kast die overgaat in de kleur van de muren. Nee, een opvallend object moet het zijn. Samen met twee ontwerpers, Kika Brinkman6 en Michiel van Dijk7, ontwerpen we een werkbankachtige kast. Er moeten objecten kunnen staan en opgehangen worden, zoals een timmerman zijn zagen en hamers heeft hangen en spijkers in potten op planken heeft staan. Daarbij moet alles makkelijk te pakken zijn: geen deurtjes, of sloten. En (het uiterlijk van) de werkbank impliceert dat er gewerkt gaat worden!
De objecten In eerste instantie kiezen we voor objecten die zijn gemaakt door HKU studenten. Studenten van de opleiding Grafisch Ontwerp, Fine Art, Crossover Creativity en de docentenopleiding Beeldende Vorming leveren een diversiteit aan werk aan. De kast vult zich met objecten in klei, plastic, hout, pluche en perspex. Iedereen vindt het spannend dat de werken aangeraakt gaan worden, daadwerkelijk opgepakt en betast. Maar men is ook nieuwsgierig: hoe wordt mijn werk betastend ervaren?
Tijdens het project blijkt dat de kunstwerken weer terug moeten naar de studenten: ze zijn nodig tijdens examens, andere tentoonstellingen en er is heimwee naar het werk. Er gaat ook werk stuk, wat terug gaat naar de maker om gerestaureerd te worden. Dit is een ingecalculeerd risico van de makers. Om de basis aan objecten constant te houden koop ik af en toe een object of vind ik wat. De eerder genoemde termen van Demeulenmeester8 scientifica, naturalia, preciosa en exotica helpen me daarbij. Uit designwinkels, de kelder van De Baak, kringloopwinkels, en in de natuur verzamel ik objecten en werken voor in de kast. De kast ontwikkelt zich van een Kunst- naar een echte Wunderkammer. Er staan niet alleen maar kunstobjecten in, maar ook objecten die je gebruiken kan en die verwonderen.
De interventies Door het opschorten van de alledaagse realiteit ontstaat ruimte om anders te denken en nieuwe verbindingen aan te gaan.9 In de keuze voor het gebruik van de kast zoek ik naar vormen die zowel stil zetten als in beweging brengen. Ik stuit op de zin over het opschorten van het alledaagse van Van Rosmalen.10 Dat is wat het werken met de Wunderkammerkast moet doen. Heel even uit de realiteit van de training, iets nieuws ervaren dat aanzet tot een nieuw
perspectief op de leervraag van de deelnemer. Misschien dat er vervoering ontstaat. Hele kleine momenten even loskomen van het alledaagse. Ik verzin tien vormen om te werken met de kast, die ik verder in het artikel zal beschrijven. Deze werkvormen kopieer ik op verschillende houten paneeltjes zodat ze in de kast opgehangen kunnen worden. De uitnodiging is om met de vormen te spelen, je erdoor te laten raken en er plezier mee te hebben. Ik gebruik deze woorden om te zorgen voor toegankelijkheid. 1) De eerste interventie. Om deelnemers uit te nodigen om bewuster met een kunstwerk te zijn, ze uit te nodigen er eens goed naar te kijken, te voelen, misschien te ruiken, verzin ik een vorm voor verstilling. Gewoon maar zijn met een kunstwerk- je hoeft er dus niet naar te kijken, je kan er ook mee lopen of iets anders doen, om daarna in beweging te komen en te schrijven.
Kies een werk Bekijk het zeven minuten. Schrijf in zeven minuten een poĂŤtische tekst Toon het werk en lees je tekst voor ` aan de groep.
65
2) De tweede interventie heb ik gebaseerd op een interview in Trouw met Tiffany Jenkins.11 “Wat doet kunst eigenlijk voor ons?” wordt haar gevraagd. “Stel dat we die vraag zouden stellen over de liefde. Wat doet liefde eigenlijk voor ons? Sommigen zullen misschien zeggen dat liefde de eenzaamheid verdrijft, of dat het kinderen voortbrengt. Waarschijnlijk missen we het belangrijkste, namelijk dat liefde ons leven verrijkt met bijzondere gevoelens en ervaringen die je anders niet zou hebben. Zo is het ook met kunst. Net als liefde hoort kunst bij het mens-zijn. Er is iets unieks aan de ervaring om te kijken naar een schilderij dat iemand jaren geleden heeft gemaakt”. 66
3) Het interview in Trouw bracht me tot nog een derde interventie. Jenkins zegt namelijk dat “Een dialoog (over kunst (CO)) onderstreept wat het betekent om onderdeel van een samenleving te zijn. Wanneer we tegen een ander zeggen dat een kunstwerk echt heel goed is en dat die er kennis van moet nemen omdat het hem of haar kan beroeren, zien we diegene als een volledig mens, als iemand die meer is dan een wandelende brij van alledaagse beslommeringen.12
Een goed kunstwerk Welk werk in de Wunderkammerkast beschouw je als een goed kunstwerk? Waarom moet een ander er kennis van nemen? Schrijf erover.
Praktijken van Muzische Professionalisering
Kies een werk Wat doet dit kunstwerk voor je? Beantwoord associërend deze vraag: wat roept bovenstaande vraag in je op? Schrijf hele zinnen. Als je klaar bent met schrijven en je een punt hebt gezet herhaal je de vraag. Schrijf opnieuw je associaties op. Herhaal nogmaals de vraag. Schrijf weer je associaties op. Lees de antwoorden aan elkaar voor.
Om de beurt deelt ieder zijn/haar betoog over dit ene goede kunstwerk. Ga er daarna met elkaar over in gesprek
4) Voor de vierde interventie kom ik bij een artikel van Til Groenendijk uit. Zij was onderzoeker in 2015-2016 bij HKU lectoraat Kunst en Professionalisering. Zij onderzocht hoe je studenten leert ongefilterd te kijken. Zij schrijft hier het volgende over: “Soms heb je ervaringen die zich onderscheiden van andere ervaringen. Die je meenemen, vervoeren en in een bepaald opzicht, veranderen. Die je een andere kijk geven op wat je als vanzelfsprekend veronderstelde of wat je meende te kennen. Die je helpen van het leven te leren. In principe kunnen dergelijke ervaringen in elke interactie van mens en omgeving voorkomen. Maar vanzelfsprekend is dat niet.
Het is belangrijk om een situatie te creëren waardoor als het ware ongefilterd kan worden gekeken.13 • Kies een werk uit de kast. Kies direct, kies vanuit je onderbuik. • Zet het op een plek waar jij wilt binnen of buiten deze ruimte. Zoek een plek waar het voor jou hoort. • Schrijf er kort over, associatief. • Maak met elkaar een ronde langs alle werken, alsof je in een museum loopt. • Bij elk werk wordt tekst voorgelezen door diegene die het daar ‘geëxposeerd’ heeft. • Heb daarna een gesprek met elkaar in kleine groepjes over wat je hebt gezien en wat je hebt ervaren.
Interventie 5) en 6) zijn eveneens op het onderzoek van Til Groenendijk gebaseerd. Zij heeft in haar onderzoek gewerkt met het sprekende object. Het is een uitnodiging aan studenten om een kunstobject te benaderen alsof het een persoon is. Daarmee ontstaat er een verschuiving in de observatie van het kunstwerk. Er wordt hen gevraagd het werk “Even niet als ding te zien maar als sprekend object”.14 Hierdoor geeft het kunstwerk iets prijs, het draagt vragen en thema’s in zich, die door de toeschouwer onthuld kunnen worden.
Sprekend subject 1 Kies een kunstwerk uit. Doe alsof dit kunstwerk een persoon is. In plaats van een object wordt je werk nu een subject. Een subject dat tot jou spreekt. Welke vraag zou je het kunstwerk willen stellen? Schrijf deze op. Verzamel alle vragen van alle deelnemers op flip-over. Om de beurt leest ieder zijn/haar vraag op. Dan valt het even stil. Na dat iedereen zijn/haar vraag heeft uitgesproken, voeren we met elkaar een gesprek over het werk en over hoe het zich tot ons verhoudt.
Sprekend subject 2 Kies een kunstwerk uit. Doe alsof dit kunstwerk een persoon is. In plaats van een object wordt je werk nu een subject. Een sprekend subject. Welke vraag zou je het kunstwerk willen stellen? Een groepsgenoot neemt het werk in de hand, en als een buikspreekpop beantwoordt hij/zij de vraag intuïtief en associatief, alsof hij/zij het kunstwerk in persoon is.
67
Praktijken van Muzische Professionalisering
68
7) Inzoomen en uitzoomen is een van de belangrijkste vaardigheden als maker van kunst. Een schilder heeft zowel het grote beeld voor ogen als het kleine detail. Als je langer naar een werk kijkt, ga je ook meer zien. Wieteke van Zeil, kunsthistorica en columnist van de Volkskrant, doet het ons elke week voor in haar rubriek Oog voor Detail. Zij zoomt in, toont een verrassend detail in een schilderij en vertelt er over.15
Inzoomen
Toen ik in het Centraal Museum Utrecht een groot 18e eeuws schilderij bekeek, een familieportret, een moeder met haar kinderen, schrok ik letterlijk toen ik met mijn neus boven het doek zag hoe de maker het collier van moeder had geschilderd. Een streepje en een punt in wit en geel. Dat was het. En zonder twijfel op het doek gezet. Dat twee zulke kleine streken zo’n precies beeld vormden van het collier. Daarom ook een oefening in inzoomen, om te kijken op de millimeter en zo meer te zien. De oefening nodigt uit om twee keer te maken: een foto en daarna een tekst. Twee verschillende vormen die elkaar kunnen aanvullen. Door in ronde twee alleen te luisteren ontstaat echt aandacht voor wat gemaakt is. We blijven uit de interpretaties, we laten dat wat gemaakt is volledig aanwezig zijn.
Ronde 2 Toon elkaar de foto’s en lees de toelichting voor. Reageer niet op elkaar, luister alleen.
Kies met de groep een van de werken in de Wunderkammerkast uit. Ieder fotografeert een voor hem of haar detail van het werk. Schrijf voor jezelf op waarom je dit detail hebt gekozen. Schrijf een toelichting in volledige zinnen, dus niet puntsgewijs.
Ronde 3 Ieder kiest een foto en toelichting van de ander uit, die voor hem/haar van betekenis is. Schrijf op waarom die voor jou van betekenis is. En deel dit op dezelfde wijze in ronde 2. Lees aan elkaar voor wat je geschreven hebt.
8) De achtste interventie gaat over maken. Materialiteit en het werk van de handen die het goede maken, het is van belang voor kunstenaars, voor makers. Hebben we nog wel weet van maken? Sennett16 die in zijn boek De Ambachtsman het begrip ambacht en alle termen die daarbij horen, in de huidige tijd zet, wijst ons op het verdwijnen van de tactiele ervaring, we maken immers bijna niets meer zelf met onze handen. Dit ‘verhindert het tot stand komen van een bepaald soort relationeel begrip.’17 Sennett is somber gestemd. Van Rosmalen nodigt aan de hand van Sennett uit om weer de werkplaats in te gaan. Beschouwen door te maken18 is daarin een belangrijke vaardig-
heid. Zien hoe iets gemaakt is, nadenken over hoe de maker maakt, en tevens het eigen makerschap vormgeven door daadwerkelijk te maken.
Het orakel: Intervisie met kunstobjecten Er zijn verschillende rollen. Er is één persoon die een vraag inbrengt. Er zijn minstens zoveel kunstwerken als personen in de groep.
Makerschap Kies een werk. Zie je hoe het werk gemaakt is? Wat is de manier van maken? Wat is het materiaal? Wat zegt dit over de maker? Vertel hierover aan een groepsgenoot. Zet het gesprek met je groepsgenoot voort over de volgende vraag: Waar ben jij de maker van? Toon het, laat het horen, vertel er over. Maak iets.
9) In zijn onderzoek haalt Van Rosmalen19 Weick aan, die schrijft dat er maar kleine aanwijzingen nodig zijn om tot betekenis scheppen te komen, om ergens een verhaal van te maken. Met kleine fragmenten zijn wij in staat om tot zin en betekenis te komen. ‘Sensemaking’ noemt Weick dat. Is dat niet de reden dat orakelachtige kaarten of het werken met metaforen helpen om op nieuwe en gelaagde manieren te kijken en betekenis te geven. De negende interventie is hierop gebaseerd: nieuwe verhalen en betekenis geven op een vraag aan de hand van de objecten uit de kast.
• De inbrenger vertelt zijn verhaal en stelt zijn vraag. • De toehoorders laten het verhaal op zich inwerken en bedenken wat het probleem of de situatie van de inbrenger is. • De toehoorders kiezen individueel of in tweetallen een beeld uit de kast. • Elke toehoorder creëert met het gekozen beeld een verhaal ten aanzien van het vraagstuk. • Kies dus het perspectief van dit beeldende werk: hoe kijkt, hoort, spreekt, zwijgt, zingt, beweegt dit beeld ten opzichte van het vraagstuk. Schrijf er over. • Vertel of lees om de beurt voor aan de inbrenger.
De tiende interventie gaat over het spelen met de spullen en objecten in de kast. Kan je kleine installaties maken met die spullen, ze stapelen, ze positioneren op tafel, net zolang totdat je een compositie hebt gemaakt die je goedkeuring heeft. En dan horen wat anderen zien en zo nieuwe betekenis geven. Ook hier werkt het aspect van sensemaking zoals bij de vorige interventie is beschreven. Maar ook het spelen en maken is hier van belang.
69
Spelen met spullen Kies een paar objecten uit de Wunderkammer kast, waar je oog aan blijft haken. Je kan deze ook aanvullen met andere objecten. (drie minuten) Maak met die objecten een installatie die voor jou klopt. Geef deze kunstopstelling/installatie een titel. (zeven minuten) Afhankelijk van de tijd worden er groepjes van twee tot vijf personen gemaakt. Deze groepjes lopen langs de installaties. Wijs per installatie iemand aan die de beschreven stappen hieronder bijhoudt.
Praktijken van Muzische Professionalisering
70
In totaal duurt de bespreking van een kunstopstelling twintig minuten. • Kijk in stilte naar de kunstopstelling waar je naar kijkt. (twee minuten) • De inbrenger vertelt wat hij ziet, wat het hem doet. (drie minuten) • De toeschouwers vertellen wat zij zien en wat het hen doet. De toeschouwers beginnen elke zin met ‘Ik zie…’ of ‘Ik merk op…’ Probeer uit de interpretatie te blijven. (zeven minuten) • De inbrenger mag de toeschouwers bevragen over wat zij verteld hebben. (zeven minuten) • Daarna afronden. De totale werkvorm duurt bij vijf deelnemers 1 uur en 50 minuten.
Voor de laatste interventie laat ik me inspireren door het onderzoek van Annemiek Vera.20 Zij doet onderzoek naar muzische werkvormen in haar lessen. Een daarvan is P:E:N. Een vorm gebaseerd op ‘écriture automatique’, associatief schrijven, ontwikkeld door de surrealisten. De pen is het verlengde van het lichaam en weet wat het moet schrijven, los van wat het hoofd denkt of wil. Vera’s ervaring is dat dit werkt in haar lessen. Het geeft de studenten nieuwe informatie over het gemaakte werk. Daarbij draagt het ook bij aan het betekenisgeven. En niet onbelangrijk door automatisch te schrijven maak je.
P:E:N Kies een werk. Ben er mee. d.w.z. kijk naar, voel, luister naar, wandel met, zit bij etc. het door jouw gekozen kunstwerk. Schrijf er drie minuten over Toon het werk aan de groep en draag de tekst voor. Daarna krijgt iedereen de mogelijkheid om 1:30 minuut te schrijven over het getoonde werk of de bij passende tekst zoals hierboven gemaakt. Belangrijk is dat de PEN zijn werk doet (‘écriture automatique’) en er direct wordt gereageerd, zonder lang na te denken, zonder oordeel over je eigen tekst. Deze teksten van 1,5 minuut worden vervolgens allemaal voorgedragen.
71
Het gebruiken van de Wunderkammer Het is van belang dat trainers zich uitgenodigd voelen om de Wunderkammer te gebruiken. Dat ze een training geven in deze ruimte en het als een cadeau zien om deze in te zetten. We oefenen op een professionaliseringsdag met een groepje Baak-trainers in de Wunderkammer het gebruik van deze kast. De trainers zitten in een kring voor de kast. Ze zijn al een ochtend aan het werk geweest met elkaar. Bart en ik komen binnen in de Wunderkammer. Kort leg ik uit hoe we tot deze kast zijn gekomen. Het ontwerp van de kast blijkt aan te slaan. Er wordt gevraagd wie hem gemaakt heeft en of hij deze kast ook voor particulieren maakt. Ik word bevestigd in het feit dat het een toegankelijke kast is. Er zijn vragen over de kunst in de kast. Is dit kunst, vraagt een van de trainers, terwijl ze wijst op een serie beplakte opdraaibeesten.
Ik realiseer me dat, wanneer je niet op een beeldende kunstopleiding werkt of komt, je geen flauw idee hebt waar de huidige beeldende kunststudent mee bezig is. Wat ze maken, welke thema’s er momenteel veel met hun kunst wordt onderzocht, waar hun onzekerheden zitten, wat ze in de wereld willen zetten. Een diversiteit van toegankelijke en minder toegankelijke objecten lijkt me dan ook belangrijk. Niet alleen maar schurende gipsen abstracte objecten van Caz Egelie21, die een grote verwijzing hebben naar de kunstgeschiedenis, maar ook menselijke objecten van Lizzie Joosten gemaakt van plakband. We doen de eerste oefening. Kies een object en ben er zeven minuten mee bezig. Iedereen kiest een object. Na zeven minuten vraag ik ze om een poëtische tekst te schrijven. Poëtisch? krijg ik als vraag. Ik leg uit dat ik ze uitnodig tot het schrijven van een vrije tekst. Gewoon wat in hen opkomt.
Praktijken van Muzische Professionalisering
72
Daarna lezen we voor. Er ontstaat een intieme, persoonlijke sfeer doordat iedereen iets eigens heeft geschreven, heeft gemaakt, bij het bekeken kunstwerk. Het gesprek daarna is enthousiast en lovend. Het werken met kunst blijkt te passen bij De Baak trainers. Totdat één van de trainers aangeeft er niets mee te hebben. Het lastig te vinden. Ik ben blij met de kritische noot. In groepen die getraind worden, zal ook iemand zitten die niet weet wat hij met deze oefening en met de kunst moet. Hoe ga je daar dan mee om. Hoe hou je het klein en hoe kies je voor die interventie die jou ook als trainer past. Dat zijn de belangrijke afwegingen om de drempel laag te houden voor trainer en deelnemers. Het gebruik in de toekomst zal uitwijzen of deze ruimtes net zo horizon verruimend zijn als het weidse uitzicht op de zee aan de voorkant van de Baak.
Ik laat me bekijken, bevoelen. Je mag me aanraken en ongegeneerd iets van me vinden. Om me lachen, zo hard als je zelf wil. Omdat ik het maar ben… Want je hoeft niks van mij en ik niets van jou. Als je weer weg bent, ben ik nog precies wie ik was. Ik kan prima zonder jou. Ik ben je vergeten zodra je hier weg bent. Wat? Ik ben je nu al kwijt… Maar jij vergeet mij niet zo snel. Ik blijf bij je, of je nu wil of niet. Ik verschijn misschien vannacht wel aan je, pas maar op! Hahaha…! Had je niet gedacht hè?22
1 Wunderkammer is een ander woord
5 Vanaf de 18e eeuw is men
18 Rosmalen, B. van, (2016) Muzische
voor kunst- en rariteitenkabinet.
de verzameling ook steeds
Professionalisering, Utrecht:
Vanaf de 16e eeuw toonden
systematischer gaan ordenen.
uitgeverij IJzer, p.131
vorsten in deze kasten en kamers
Opgehaald bij historiek.net/
kunstvoorwerpen waarover ze zich
complete-geschiedenis-
verwonderden. De voorloper van de
verzamelen/36745/
musea. 2 musework.nl/image/2017/3/23/ verzamelen_carolien_oostveen.pdf 3 Het verzamelen start in de 16e eeuw. religieuze devotie, wetenschappelijke onderzoek of het krijgen van internationale
6 adventuresincompany.nl 7 michielvandijk.nl 8 zie voetnoot 2 9 Rosmalen, B. van, (2016) Muzische Professionalisering, Utrecht: uitgeverij IJzer, p.84 10 Rosmalen, B. van, (2016) Muzische
allure waren motieven om te
Professionalisering, Utrecht:
gaan verzamelen. Opgehaald
uitgeverij IJzer, p.84
bij historiek.net/completegeschiedenis-verzamelen/36745/ 4 De letterlijke betekenis van
13 uit: T. Groenendijk (2016), I can see
Thijs Demeulemeester, die het
a woman crying (Weeping Woman)
boek Wunderkammer (2017)
in Blad, Jaarboek lectoraat Kunst en
samenstelde: “Een wonderlijke
Professionalisering, HKU 14 uit: T. Groenendijk (2016), I can see
uitlokt”. Hij onderscheidt vier
a woman crying (Weeping Woman)
categorieën voorwerpen die in
in Blad, Jaarboek lectoraat Kunst
de Wunderkammer te vinden
en Professionalisering, HKU p.25 15 Een voorbeeld van haar beschrijving
afkomstig is uit de natuur, van
in Oog voor Detail: volkskrant.
stenen tot mossen tot koraal.
nl/cultuur-media/deugdzame-
Scientifica: dat zijn instrumenten
vrouwen-baren-eerst-een-kikker-
worden. De zogenaamde Preciosa
dan-een-kind~bdcf93be/ 16 Sennett R. (2008) De Ambachts-
wat staat door de mens gemaakte
man, de mens als maker,
kunst. En de Exotica, dat zijn
Amsterdam: Meulenhoff
de rariteiten uit verre landen.
gevleugeld_raken_annemiek_vera. pdf 21 cazegelie.com/caz-egelie-rutetintrooth.html 22 Martin Groenhuis nav werken met de wunderkammerkast
ons als de liefde. Tiffany Jenkins
volgens de Vlaamse auteur
die in de wetenschap gebruikt
uitgeverij IJzer, p.146/147 20 musework.nl/image/2017/3/23/
12 Trouw 8 april 2017: Kunst hoort bij ons als de liefde. Tiffany Jenkins
zijn. Naturalia, ofwel alles wat
Professionalisering, Utrecht:
11 Trouw 8 april 2017: Kunst hoort bij
de term ‘Wunderkammer’ is
kamer die verwondering
19 Rosmalen, B. van, (2016) Muzische
17 Rosmalen, B. van, (2016) Muzische
“Voor iedere categorie geldt: hoe
Professionalisering, Utrecht:
zeldzamer, hoe begeerlijker”.
uitgeverij IJzer, p.120
73
Praktijken van Muzische Professionalisering
74
Raadgevingen over muzisch onderzoek Het ontwikkelen van een orakel van inzichten
Daan Andriessen
75
Daan Andriessen is lector Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek aan de Hogeschool Utrecht en gefascineerd door de vraag hoe we het muzische en het onderzoekende met elkaar kunnen verbinden, zodanig dat het resultaat methodisch grondig is ĂŠn praktisch relevant.
Nieuwe inzichten ontstaan bij mij vaak door prikkels van anderen, in gesprekken met anderen. In de vele mooie gesprekken die wij hebben tijdens de eerste werkplaats muzisch onderzoek ploppen de inzichten voortdurend op, als een pan met pindasaus die bijna aan de kook is. Hoe kan je daarmee om gaan? Hoe kan je die verzamelen, duiden, vastleggen en opvoeren? Dit artikel beschrijft mijn Orakel van inzichten. Dit orakel bevat 24 inzichten die ik heb opgedaan tijdens de eerste werkplaats muzisch onderzoek. Ik beschrijf het maakproces en de opvoering. Ook voeg ik het orakel toe zodat je er zelf mee aan de slag kan gaan.
Het maakproces
Praktijken van Muzische Professionalisering
76
Hoewel er soms teveel ervaringen zijn om goed vast te leggen, probeer ik toch alles bij te houden door te schrijven in mijn opschrijfboekje. In een zwart AKO schrift met stevige kaft, 200 belijnde bladzijden en met mijn Pentel vulpotlood (0,7mm) die ik van mijn goede collega lector Remko van der Lugt heb gekregen. Met de voorbereidingsbijeenkomsten erbij hebben we tussen juni 2017 en mei 2018 in totaal twaalf bijeenkomsten. Die leveren zestig uur aan ervaringen en vele tientallen pagina’s aantekeningen op met onbegrijpelijke nooit afgemaakt zinnen (“Maak de vorm ook onderzoeksontwerp”), instructies aan mijzelf (“Gadamer nogmaals proberen te lezen!”), vragen (“Hoe kunnen we ik-jij in de wetenschap bewaren?”) en modelletjes. En wat doe je daar dan mee? In termen van de onderzoekscirkel van muzisch onderzoek: ik heb vele gegevens verzameld over muzisch onderzoek tijdens allerlei veelal heel muzische ervaringen en gesprekken en moet ze nu gaan duiden, vastleggen en opvoeren. Zonder een hele duidelijke onderzoeksvraag maar met een fascinatie voor muzisch onderzoek als methodologie. Ik besluit dat de gegevens eerst wat ordening nodig hebben dus ik ga ze uittypen en groeperen in hoofdstukjes. Voor iedere bijeenkomst één. Ik merk dat uittypen ook betekent: opschonen (relevant, niet relevant), verduidelijken (kromme zinnen repareren en zinnen toelichten) en nieuwe kennis genereren. Tijdens het typen ontstaat nieuwe betekenis. Het resultaat is een Word document van 29 pagina’s met een uitgebreide inhoudsopgave. En nu? Hoe de nieuwe inzichten die in dit materiaal verborgen zitten vast te leggen?
En hoe ze opnieuw op te voeren? Ik kan een rapport schrijven of een artikel maar het grote nadeel daarvan is mensen daardoor niet worden geraakt. Rapporten zetten niet aan om met inzichten zelf aan de slag te gaan. Kennis kan je namelijk niet overdragen, die ontstaat bij de ontvanger. Net als bij een voorstelling moet de toeschouwer het doen. Bart van Rosmalen belt mij op 9 april thuis op. Wat ik ga doen tijdens de volgende tweedaagse van de Werkplaats Muzisch Onderzoek. Ik vertel hem van de 29 pagina’s en van de leuke inzichten die daar uit komen. En van mijn vraag hoe die inzichten op te voeren. “Ik ben altijd gecharmeerd van het toeval” zegt Bart. “Dat het lot bepaalt welk inzicht je toe valt. Misschien kan je een orakel maken?” Een orakel komt uit de Griekse mythologie. Het was de communicatie tussen de Grieken en hun goden. Bekend is het Orakel van Delphi, gewijd aan de god Apollo. Een priesteres, Phythia genaamd, deed daar dienst als doorgeefluik van de openbaringen van de god, vaak in de vorm van een cryptische boodschap waarbij de toehoorder er zelf een praktisch advies uit moest destilleren. Maar ook andere culturen hadden hun orakels, waaronder in de vorm van een boek zoals de Chinese I Tjing, het boek der verandering. Hierbij bepaalt een specifieke procedure welke wijsheid je krijgt als antwoord op Je vraag. Als Westerlingen zeggen wij dan dat het toeval dit bepaalt. Dit idee brengt mij twee dingen: een vorm voor het vastleggen van inzichten en een vorm om ze op te voeren. Inzichten vastleggen als ‘hexagrammen’ en de deelnemers door toeval een inzicht laten trekken en hen uit nodigen dit in een gesprek met een ander te koppelen aan het eigen onderzoek. Zo
ontstaat een opvoering waarin de deelnemers zelf nieuwe kennis genereren. Kennis ontstaat bij de ontvanger. Een orakel opvoeren is een vorm en een structuur om dit te faciliteren en ook eer te doen aan het orakel als muzisch werk. Het maken van het orakel is een genot. De maker in mij gaat aan het werk met het maken van iets moois. In de I Tjing heeft ieder inzicht (een hexagram) een titel dus elk inzicht heeft een titel nodig. Ieder hexagram heeft ook een beeld, dus ik heb beelden nodig. Zelf geloof ik in de kracht van vragen en mijn inzichten zijn veelal een antwoord op een vraag. Dus ik heb vragen nodig. De I Tjing kent ook een ordening dus ik heb ordening nodig. En de hexagrammen zijn genummerd. De meeste inzichten blijken te ordenen naar de fase van onderzoek dus dat wordt mijn eerste indelingscriterium. Maar een aantal niet, die hebben betrekking op kenmerken of randvoorwaarden van muzisch onderzoek. En een groep gaat over hoe muzisch onderzoek doorwerkt naar wetenschap, praktijk en onderwijs. Dus die drie categorieën voeg ik toe. Een andere ordening die blijkt te werken is de indeling in Spelen, Vertellen, Maken, Delen, waarbij overigens wel veel inzichten in meerdere categorieën vallen. De beelden verzamelen blijkt niet moeilijk, de inzichten zijn van zichzelf al vrij beeldend. En het aantal? Wanneer houd ik op? Er zitten in het materiaal misschien wel honderd inzichten. Hoe te selecteren. Ik ontdek dat begrijpelijkheid een belangrijk criterium is: dat ik mijn eigen aantekeningen en het inzicht dat daarin is verwoord nog zelf begrijp. En dat het lukt om te komen met een titel, en een vraag. En dat ze mij op de een of andere manier raken. Ik houd op bij
24. Dat is een mooi getal. Deelbaar door 1, 2, 3, 4, 6, 8 en 12. Ja, zo is het goed. Dan de opvoering. Zodra je het presenteren van onderzoeksresultaten een opvoering noemt, hoort alles er ineens bij. Vanaf het eerste moment dat je opstaat om het podium te betreden tot het laatste moment vlak voordat de volgende aan de beurt is. Daarbij verandert er iets wezenlijks. Bij traditioneel onderzoek gaat het om de driehoek onderzoeker – onderzochte – data. Dat werkt ontvreemdend. Bij een opvoering is de driehoek: maker – publiek – opvoering. Dit stimuleert om over alles na te denken. Wat trek ik aan? Hoe kom ik op? Waar zit het publiek? Wat doet het publiek? Wat is mijn verhouding tot het publiek? Ik besluit de opvoering te doen in de kring van deelnemers. Opstaan, flipover erbij pakken, kort vertellen over het waarom en hoe van het orakel en dan aan de slag. Deelnemers een inzicht laten trekken (blind). En hen uitnodigen in tweetallen de volgende vier vragen te beantwoorden: - Wat roept het bij je op? - Wat zou je willen citeren uit het inzicht? - Wat zeg je terug tegen het orakel? - Welk inzicht geeft dit voor jouw onderzoek? De nabespreking is met behulp van de Critical Response Methode (musework.nl).
De opvoering Op 12 en 13 aprl 2018 hebben we de derde tweedaagse van de werkplaats muzisch onderzoek. Centraal staat de laatste stap in de cirkel van muzisch onderzoek: je inzichten opvoeren. Deelnemer hebben een korte opvoering voorbereid van de inzichten die ze tijdens hun muzisch onderzoek hebben opgedaan. Het idee is ze om de beurt op te
77
Praktijken van Muzische Professionalisering
78
voeren en onze ervaringen te bespreken met de Critical Response Methode. Ik ga als eerste. Na een korte introductie deel ik de inzichten uit. Ik maak er een waaier van, draai hem om zodat niemand de inzichten kan zien en ga de kring rond. Iedereen mag één inzicht trekken. Terwijl ik de kring rond ga krijg ik als snel het gevoel van een ritueel. Een ritueel dat ik associeer met het uitdelen van de hostie in de katholieke kerk: het lichaam van Christus. Langzaamaan ga ik het geluid erbij maken wat de priester in de kerk er vroeger altijd bij maakte. Hij zei dan “Het lichaam van Christus” maar je hoorde alleen een soort fluittoon: “Szuszus………..szuszuz”. Dit hoort er blijkbaar bij. Wanneer iedereen een inzicht heeft, gaan de tweetallen aan de slag. Op heel verschillende wijze. Sommigen gaan elkaars kaartjes vergelijken, anderen lezen de kaartjes aan elkaar voor. De gesprekken groeien. Sommigen doen eerst de een dan de ander, anderen wisselen vaker of doen alles samen. Er ontstaan geanimeerde gesprekken.
terug te zeggen. Gevoel van urgentie en verantwoordelijkheid om te reageren. - Ik raak geïnteresseerd in hoe Daan Andriessen werkt. - We worden allemaal onderdeel van jouw hersenpan. Weird. - In deze werkvorm is een mate van afstand die ik zelf kan reguleren. - Prettige herkenning in de intro over het overbrengen van inzichten. - Nieuwsgierigheid naar het vervolg van dat ene inzicht. - Gevoel van drukte die de presentatie teweeg brengt.
De tweede stap is dat ik vragen mag stellen aan de deelnemers. Ik ben nieuwsgierig naar het proces bij de deelnemers. Hoe maken ze verbinding tussen mijn input en hun eigen leven, wereld en onderzoek? Bij het lezen van het inzicht ervaren deelnemers bevestiging bij wat ze zelf in de werkplaats aan het doen zijn. Maar ze ervaren ook onrust: ”Ik ervaarde onrust door de notie van volumeknoppen (zie # 23) en de verantwoordelijkheid om In de nabespreking worden de deelnemers daar zelf aan te draaien.” Daarbij helpt het eerst uitgenodigd te zeggen wat ze betekenisvol, spannend of interessant vonden, een dat het een orakel is: “Door het als een orakel te benoemen gaat het over mij. Ik krijg ‘statement of meaning’. Een paar reacties: het inzicht immers niet voor niets van het - Opmerkelijk dat wij worden geactiveerd lot.” De inzichten zijn ook treffend: “Ik ervaarde dat het inzicht mij gelijk existentieel raakte. in Daan’s opvoering. Hele grote waarde, in werk, maar ook privé”. - Nieuwsgierigheid naar de 22 gemiste Ook ben ik nieuwsgierig hoe het was om het inzichten. samen te doen: “Je krijgt eigenlijk een extra - Het gevoel dat je de enige bent die dit inzicht cadeau dat ook relevant kan zijn”. inzicht krijgt. Leuk. Daarbij is het fijn als de ander zijn inzicht - Benieuwd hoe dit orakel zich verder voorleest, dus ook weer opvoert: “Het levert gaat ontwikkelen. een dubbele oogst op als de ander zijn - Onrustig van het besef dat dit orakel inzicht voordraagt in plaats van enkel laat voor mijn onderzoek van toepassing is. lezen”. Maar er zijn ook nadelen aan: - Blij dat het inzicht bijna mijn onderzoeksvraag is, maar mooi ingekleed. “De singulariteit van het ene briefje werd - De neiging on inhoudelijk allerlei dingen weggenomen door het te delen met de
ander. Ik ben wel vooral met de inzichten bezig en minder met de ander”. En: ”Procedureel zorgde het voor ruis. Wat is precies de bedoeling?” “De rijkheid door de vorm is ook wel overweldigend”.
Zelf aan de slag
Het orakel is nog lang niet af. Er zullen meer inzichten bijkomen. Door dialoog over de huidige inzichten zullen deze veranderen en verdiepen. We zullen meer toepassingsmogelijkheden ontdekken. Ondertussen kan je er zelf mee aan de slag. Knip de inzichten op de Het wordt even heel spannend als blijkt dat volgende bladzijden uit en schut ze goed. de deelnemers ook een soort van dubbele Zodra je vast komt te zitten in je eigen onagenda ervaren. Voor mij is de opvoering niet alleen het opvoeren van reeds verworven derzoek, trek er dan een uit en kijk wat dit inzichten, maar ook het uittesten van de jou te zeggen heeft. Schrijf dat op. Ik ben aanpak. Er zitten twee lagen in: de laag benieuwd naar jullie ervaringen. van de inhoud van het orakel die gaat over muzisch onderzoek en de laag van de werking van het orakel in een opvoering. Niet iedereen ervaart die tweede laag als prettig. Zonder het te weten is men onderdeel van een experiment. 79
Tot slot krijg ik suggesties voor de toekomst. Er zou meer aandacht kunnen zijn voor de afronding. Laat de deelnemers tot slot een stukje schrijven over wat ze hebben opgestoken voor hun eigen onderzoek en zo de buit binnen halen. En ook de tip om zelf explicieter te zijn over wat ik ermee wil, over de twee lagen en meer te vertellen over het verhaal achter het orakel. De hele nabespreking in de vorm van het Critical Response Process blijkt onderdeel van de opvoering. Het hoort erbij. De opvoering houdt pas op zodra we even pauze gaan houden. Ik ervaar de opvoering als een fijn proces, waarin het heerlijk is om even in het middelpunt te staan. Ook is het fascinerend dat er allerlei vragen worden gesteld die je bij een traditionele voorstelling nooit zal stellen. En dat er behoefte is aan meer. Meer van dit soort gesprekken over het muzische en onderzoek.
Het Inzichtenorakel Inzicht #2
Het Inzichtenorakel Inzicht #1
Er is lol te beleven aan het invullen van een formulier
Het Inzichtenorakel Inzicht #3 Het Inzichtenorakel Inzicht #4
Praktijken van Muzische Professionalisering
80
Doorwerking van muzisch onderzoek
Hoe kan je muzisch werken in een bureaucratie? De strijd tussen de systeemwereld en de leefwereld is te ondervangen door te zoeken naar het muzische in de systeemwereld. Pas op dat je het muzische niet als een interventie naar binnen gooit maar gedraag je als een “tempered radical”(Debra Meyerson, 2001) en zoek naar het muzische in alles. Er is lol te beleven aan het invullen van een formulier door te kijken naar de schoonheid van de structuur. Er is lol te beleven aan een vergadering door het te zien als een theater.
Spelen
Photo by rawpixel on Unsplash
“Data zet niet vast, ik zet mijzelf vast” Hoe kan ik mij verhouden tot het kille begrip “data”? Bij veel mensen roept het begrip “data” weerstand op. Data zijn afstandelijk, koud, zitten in computers. Tegelijkertijd kunnen data de bron zijn van nieuwe inzichten. Het kan helpen ervaringen even stil te zetten door er data van te maken. Zie data dan als prikkels of kiemen tot nieuw inzicht. Verzamel die prikkels door er ontvankelijk voor te zijn. Ze worden je dan vaak vanzelf gegeven (“gegevens”). Probeer ervaringen even “vast te leggen” als gegevens en te combineren zodat deze kiemen uit kunnen groeien tot nieuwe inzichten. Koppel er een vraag aan om leven in de gegevens te blazen.
Gegevens verzamelen Vertellen Spelen Maken Delen
Photo by Markus Spiske on Unsplash
De kracht van vragen stellen
Fascinatie of vraag verduidelijken
Wat kan een vraag voor mijn onderzoek betekenen? Het stellen van een vraag maakt een handeling tot een onderzoek, een verkenning. Dit maakt kwetsbaar (je weet immers zelf het antwoord niet) en brengt je daardoor alleen al dichter bij de ander. Jouw zoektocht wordt een gezamenlijke zoektocht waardoor eventuele hiërarchie verdwijnt: “zullen we samen onderzoeken?”. Een vraag introduceert de tragiek van het niet weten. Een vraag beperkt én opent een wereld. Daarmee geeft hij focus en ruimte voor nieuwe inzichten. Een vraag brengt leven in data.
Delen
Photo by Ken Treloar on Unsplash
Pendelen om tot inzicht te komen Hoe kom je van gegevens tot inzicht? Inzichten ontstaan veelal door te vergelijken. Gegevens, ervaringen, situaties, invalshoeken, aanpakken. Gegevens van hier met die van daar, nieuwe ervaringen met oude, de linker situatie met de rechter, de muzische invalshoek met de onderzoekende, schilderen met een mes of met een penseel. Van een ervaring gegevens maken fixeert de ervaring. Door vervolgens te pendelen tussen ervaringen ontstaat nieuw inzicht. Het bewegen creëert de gedachte. Het combineren creëert het idee.
Gegevens duiden Vertellen Spelen Maken Delen
Het Inzichtenorakel Inzicht #5 Het Inzichtenorakel Inzicht #6 Het Inzichtenorakel Inzicht #7 Het Inzichtenorakel Inzicht #8
Beschrijven van kennis Hoe beschrijf je kennis? Als kennis in vele soorten komt (conceptuele kennis, handelingskennis, sociale kennis, materiele kennis, lichamelijke kennis) dan zijn er ook vele manieren om kennis te beschrijven. De genoemde soorten zijn evenzovele ingangen om te schrijven. Conceptuele kennis gebruikt de taal van concepten en afgebakende begrippen, handelingskennis de taal van het maken en het doen, sociale kennis de taal van de relaties, emoties, wensen en verlangens, materiele kennis de taal van het aanraken, het voelen, de zintuigen, lichamelijke kennis de taal van de beweging, de gevoelens, de sensaties, de lusten.
Inzichten vastleggen Vertellen Delen
Photo by Debby Hudson on Unsplash
Onderzoek maakt dood en wekt nieuw leven
Inzichten vastleggen
Hoe overwinnen we de dodelijke afstandelijkheid van onderzoek? Veel deelnemers ervaren dat het vastleggen van ervaringen hen ervan vervreemd. Er is een angst dat het verzamelen van gegevens over de muzische ervaringen deze dood maakt. Bedenk dat vastleggen ook een scheppende daad is. Van het ene wordt iets anders gemaakt. Uit de dood van het ene wordt het andere geboren. Dat andere komt tot leven op het moment dat het nieuwe inzicht wordt opgevoerd en leidt tot nieuw leven bij het publiek.
Maken Delen
Photo by Marius Christensen on Unsplash
De vele objecten van muzisch onderzoek Wat kan je allemaal bestuderen met muzisch onderzoek? Muzisch onderzoek kan verschillende objecten van onderzoek hebben, vaak ook tegelijk: 1. De opvoering / het werk zelf: wat leren we over het werk? (research on artistic practice) 2. Het onderwerp waarnaar je onderzoek doet (research trough artistic practice) 3. De werking van muzisch onderzoek zelf (research on artistic research)
Vraag / fascinatie verduidelijken Vertellen Spelen Maken Delen Photo by Dmitry Ratushny on Unsplash
Pendelen tussen 1ste, 2de en 3e stem Hoe beweeg je in muzisch onderzoek heen en weer tussen theorie en praktijk? Traditioneel is onderzoek 3rd voice: de onafhankelijke 3e persoon beschrijft de werkelijkheid met afstand. Deze afstand kan vervreemdend werken. In muzisch onderzoek brengen we de 1st voice weer in: de stem van de maker die zich beweegt in de werkelijkheid. De stem van de deelnemer die participeert. De innerlijke stem van het publiek die het werk beleeft. Het maken gebeurt daarbij gezamenlijk waardoor ook de 2nd voice gaat klinken: de stem van het wij. Muzisch onderzoek helpt pendelen tussen stemmen.
Inzichten opvoeren Vertellen Maken Delen
Photo by Marius Masalar on Unsplash
81
Het Inzichtenorakel Inzicht #9 Het Inzichtenorakel Inzicht #10 Het Inzichtenorakel Inzicht #11 Het Inzichtenorakel Inzicht #12
Praktijken van Muzische Professionalisering
82
Opvoeren maakt kennis weer menselijk Hoe kunnen we afstandelijke kennis laten doorwerken in de praktijk? Hoewel kennis in vele gedaanten komt (zie #5) levert traditioneel onderzoek vooral conceptuele en handelingskennis op. Kennis de afstand heeft. Dit belemmert het gebruik ervan in de praktijk. Door kennis op te voeren als muzisch werk wordt op belevingsniveau opgeroepen waar het over gaat (1st person inner voice). Door sfeer, context en beleving toe te voegen. De toeschouwer moet het werk opnieuw opvoeren. Dit geldt zelfs ook voor een tekst. Dat is wat de muzen doen. Het werk opvoeren. Het bezingen van de goden.
Inzichten opvoeren Vertellen Spelen Delen
Photo by Lacie Slezak on Unsplash
Muzisch onderzoek vereist een eigen muzische praktijk
Voorwaarden voor muzisch onderzoek
Hoe kan ik mijn makerschap aanwakkeren? Een belangrijk onderdeel van muzisch onderzoek is het makerschap. Dit moet je oefenen. Als je aan muzisch onderzoek doet heb je een artistieke praktijk nodig waarin je kan maken, los van wat moet. Daarin oefen je de voice of the artist. Dat is een gewoonte. Daarin ontdek je je artistic practice. Iedereen kan dat De hypothese is: als je jouw muzisch verlangen (dat iedereen heeft) vorm geeft gaat dat jou helpen om in je praktijk te pendelen tussen muzisch en praktijk. Het helpt het doorbreken van de macht van het systeem en de gewoonte.
Maken Spelen
Photo by Alfred Leung on Unsplash
Een continue proces van inzichten creëren
Voorwaarden voor muzisch onderzoek
Wat is paralogy? “Paralogy is the ongoing creation of meaning. You say something and it inspires me to say something in return. Consensus, Lyotard tells us, is merely a stage in our conversation. What conversation can give us can be much more valuable than that. It can bond us to the process of a dialogue that requires both our parts, and when it works successfully it can awaken our minds to an unending expansion of new ideas. That's paralogy.” Lois Shawver, 25 September 1996 flickr.com/photos/brachaettinger/2106213604/in/photostream/
Wat onderzoek is Wat zijn definiërende eigenschappen van onderzoek? Onderzoek start met een fascinatie of een vraag. Ook werk je in onderzoek met gegevens die je verzamelt. Bij het verzamelen zet je een ervaring even tijdelijk stil en probeer je aspecten ervan te pakken. Zodra je een verzameling hebt van gegevens kan je er tussen gaan pendelen. Het vergelijken leidt tot duiding en daarmee tot nieuwe inzichten die je probeert vast te leggen. Een belangrijke definiërende eigenschap van onderzoek is dat je de inzichten vervolgens openbaar maakt, anders is het leren.
Kenmerken van muzisch onderzoek Vertellen Spelen Maken Delen .
Het Inzichtenorakel Inzicht #13 Het Inzichtenorakel Inzicht #14 Het Inzichtenorakel Inzicht #15 Het Inzichtenorakel Inzicht #16
9 x muzisch onderzoek Wat zijn kenmerken van muzisch onderzoek? 1. Maakt jou als onderzoeker zichtbaar 2. Activeert en werkt met andere vormen van kennis 3. Slaat een brug tussen intuïtief weten en 3rd voice kennis 4. Helpt om de beperkingen van de taal te verminderen 5. Leidt tot een artistiek werk van jouw onderzoeksresultaten 6. Kan helpen onderzoeksresultaten navolgbaar te maken 7. Is heel geschikt in complexe situaties waarin gewerkt moet worden met het principe van ‘probe – sense – respond’ 8. Is samen onderzoeken 9. is niet waarden vrij maar stimuleert professionals
Kenmerken van muzisch onderzoek Vertellen Spelen Maken Delen Photo by Agence Olloweb on Unsplash
Een groot verlangen om uit te breken
Doorwerking van muzisch onderzoek
Hoe kan muzisch onderzoek wetenschap verder helpen? Er is in de wetenschap een enorm verlangen bij een aantal mensen om uit het keurslijf te breken en onderzoek te doen dat doorwerkt naar de praktijk. Relevantie, impact, valorisatie zijn evenzovele termen voor een behoefte om iets te betekenen voor de mensheid. Muzisch onderzoek verruimt de blik op wat onderzoek mag en kan zijn, verrijkt, bevrijdt en zet in beweging.
Delen
Photo by Mario Azzi on Unsplash
Eerst ervaren dan verklaren
Inzichten opvoeren
Hoe kan ik inzichten die ik heb verzameld aan anderen over brengen? Wat zie jij op het plaatje hiernaast? Eigenlijk kan kennis niet buiten een persoon bestaan. Buiten een persoon is kennis slechts informatie. Kennis ontstaat wanneer die informatie door de ontvanger opgevoerd wordt in een innerlijke voorstelling. Teksten kunnen dat (als ze goed zijn), maar krachtiger is het wanneer de ontvanger de taal kan verbinden aan een ervaring. Uit dat idee volgt het principe van eerst ervaren dan verklaren: eerst een inzicht laten ervaren, dan de taal gebruiken om het inzicht toe te lichten. Kennis als onderschrift bij de ervaring.
Spelen Delen
Met respect voor het werk
Gegevens verzamelen
Hoe mag een muzisch werk als data worden gebruikt? 1. Erken het werk, bijvoorbeeld door het te citeren 2. Geef antwoord op het werk: wat heb je gehoord / gezien, wat doet het met je? 3. Neem de tijd. Ga niet te snel naar “er iets mee willen”, het gebruiken. Stel het benutten uit 4. Ga niet uit van een bedoeling maar van iets dat de aandacht trekt 5. Zorg voor wederkerigheid dus geef ook iets terug aan het werk 6. Houdt het werk intact
Spelen Maken
Photo by Isaiah McClean on Unsplash
83
Het Inzichtenorakel Inzicht #17 Het Inzichtenorakel Inzicht #18 Het Inzichtenorakel Inzicht #19 Het Inzichtenorakel Inzicht #20
Praktijken van Muzische Professionalisering
84
In de ban van de ring
Voorwaarden voor muzisch onderzoek
Hoe organiseer je muzisch onderzoek? Traditioneel leidt onderzoek tot het innemen van de expertrol en daarmee tot een hiërarchie. Door allemaal de rol van onderzoeker in te nemen wordt dit voorkomen. Samen vormen we een reisgezelschap waarbij geldt: hoe meer verschillende volkeren hoe beter. Hierbij komt gezamenlijke kracht uit het kwetsbaar kunnen zijn. En uit het erkennen dat ook je eigen schaduw met je mee reist. Photo by Phil Coffman on Unsplash
Muzen belichten wat voorbij de normale denkkaders ligt Hoe draagt muzisch onderzoek bij aan doorwerking van onderzoek? In mijn zoektocht naar manieren om doorwerking van onderzoek in het hbo te vergroten moet ik voorbij het denkende en het beschouwende van onderzoek naar de beleving en ervaring. Overigens zonder het denken en beschouwen aan de kant te zetten. Muzen belichten wat voorbij de normale denkkaders ligt. Dus ze kunnen helpen meer verborgen kennis te belichten die nog in het onderzoek verscholen ligt. Ze kunnen nieuwe vormen van data ontsluiten. En ze kunnen inderdaad ook kennis laten beleven, belichamen en ervaren waardoor de weg naar leren en veranderen wordt geopend.
Doorwerking van muzisch onderzoek Vertellen Delen
Photo by Hudson Hintze on Unsplash
Ik - jij
Inzichten opvoeren
Hoe kunnen we ik – jij in de wetenschap bewaren? Kennisontwikkeling streeft naar intersubjectiviteit, overdraagbaarheid: ik – het. Echter, door ik – het kennis te maken verandert het ik. Ik wordt een vreemde in de wereld. Ik – jij is tegenwoordigheid. Ik – het is daar en toen. Muzisch onderzoek is een middel om ik – jij in de wetenschap te bewaren. Wetenschappelijke taal is analytisch, het-taal. Muzisch is directe ervaring ik – jij taal.
Spelen Maken Delen
Photo by Sharon McCutcheon on Unsplash
Extractor
Inzichten opvoeren
Is de waarheid reproduceerbaar of eenmalig? Als kennis eigenlijk niet buiten de mens kan bestaan is de waarheid dan reproduceerbaar of eenmalig? Als je waarheid alleen kan beleven is deze dan over te dragen? Kan je iemand anders waarheid geven? Iedere keer dat ik Through the Wall van Song Dong in Museum Voorlinden betreedt zie ik iets anders. Dit spiegelpaleis toont de spiegel in de spiegel. En dat tot vijf lagen diep. Als de vijf lagen in de droom van Robert Fischer waarin Dom Cobb afdaalt in de film Inception. Wat ligt daar op de bodem? Kan ik het pakken?
Vertellen Spelen Maken Delen
Photo by Kinga Cichewicz on Unsplash
Het Inzichtenorakel Inzicht #21 Het Inzichtenorakel Inzicht #22 Het Inzichtenorakel Inzicht #23 Het Inzichtenorakel Inzicht #24
Beelden van kennis Hoe zien mensen kennis? Er bestaan vele verschillende beelden van kennis: het onbewuste weten, ervaren abstractie, fysieke kennis, persoonlijke kennis, intuïtieve kennis, doorleefde kennis, theatrale kennis, kennis van waarden, kennismaking, iets dat is achtergebleven, iets dat blijvend is, iets dat overblijft als wij weg zijn, semantische kennis, existentiële kennis, zeer persoonlijke kennis, een kennismaking met een inzicht, een goed antwoord, waarheid, wetenschappelijke kennis met een groot gewicht.
Inzichten vastleggen Maken
Photo by Victor Freitas on Unsplash
De onderzoekscirkel
Kenmerken van muzisch onderzoek
Wat zijn de stappen in muzisch onderzoek?
Vertellen Spelen Maken Delen
Turn up the volume Wat is de relatie tussen muzisch en onderzoek? Het muzische en onderzoekende zijn twee innerlijke posities. Twee volumeknoppen die je harder en zachter kan zetten. Het onderzoekende kan het muzische versterken andersom. Beiden zijn altijd al aanwezig. Wel zijn ze ieder verbonden met twee externe praktijken met hun eigen geschiedenis, waarden en mores: de kunsten en de wetenschap. Muzisch onderzoekers zullen vaak met een van de twee praktijken een sterke band hebben die hun identiteit en opvattingen heeft gevoed. Dit leidt intern tot valkuilen, kernkwaliteiten en uitdagingen en naar anderen toe tot allergieën.
Kenmerken van muzisch onderzoek Vertellen Spelen Maken Delen
Photo by Markus Spiske on Unsplash
De kracht van de verzameling Hoe kan ik tot inzichten komen in muzisch onderzoek? Een manier om dit te doen is om een verzameling van inzichten aan te leggen. Bij een verzameling zoals een herbarium probeer je iedere keer weer om iets te pakken te krijgen. Zo oefen je met ieder nieuw inzicht. Niet alle inzichten hoeven daarbij even goed te zijn, zoals het oeuvre van een kunstenaar ook sterkere en zwakkere werken bevat. De kracht van de verzameling is daarbij meer dan de som der delen. Juist door zijn omvang kan het iets los maken. En kunnen de inzichten in samenhang worden bestudeerd? Wat zijn verschillen, wat zijn overeenkomsten?
Inzichten opvoeren Maken Delen
Photo by Joao Tzanno on Unsplash
85
Praktijken van Muzische Professionalisering
86
Het kleinste Martine Ganzevles De mogelijkheid om deelnemer te zijn in de Werkplaats Muzisch Onderzoek kwam op een welkom moment. Ongeveer halverwege mijn promotieonderzoek leek het daarin even niet zo stromen; of wellicht dat ikzelf in die fase van het onderzoek niet zo stroomde. Mijn onderzoek richt zich op de methodologie van praktijkgericht sociaal werk onderzoek door lectoraten in Nederland. Ik had een periode van met name bureau-onderzoek achter de rug en daardoor vooral in mijn eentje gewerkt en in mijn hoofd gezeten. De werkplaats bood een kans om me weer meer te verbinden en in contact te zijn; met anderen, met mijn onderzoek en mijn drijfveren voor dat onderzoek. Ook werd met het muzische een draad terug versterkt naar mijn vroegere opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening. In mijn studietijd profileerde die opleiding zich namelijk met muzische en creatief agogische vakken en zelf ben ik afgestudeerd met de accenten tuin & natuur en audiovisuele vorming.
87
Praktijken van Muzische Professionalisering
88
In het verkennend gesprek voor deelname aan de werkplaats vertelde ik over mijn promotieonderzoek dat de werktitel ‘Gegeven de omstandigheden’ heeft. Het onderzoek kent een gelaagdheid, namelijk onderzoek naar passende(r)methodologie van praktijkgericht Sociaal Werk onderzoek in het hbo. Het riep, nog los van wat ‘goed’ onderzoek is, vragen op als: ‘wat is passend’, ‘wat het goede’ en ‘wie bepaalt wat goed is’? Grote vragen die zich niet eenvoudig laten beantwoorden. Onderdeel van het goede in sociaal werk onderzoek is onder meer recht doen aan de vaak kwetsbare ander in de samenleving; en ook recht doen aan de eigenheid van onderzoek in het hbo (altijd in de driehoek; onderwijs, praktijk en onderzoek) en aan de intrinsieke motivatie en motieven van sociaal werk onderzoekers. Alleen al door dit eerste gesprek en daarin over mijn onderzoek te vertellen, werd ik uitgenodigd opnieuw na te denken over het doel ervan en wie er ‘in het spel’ zijn en hoe ikzelf in het spel ben/kan zijn? Ik voelde me uitgenodigd om te gaan verkennen hoe spelen, maken, vertellen en delen helpend kunnen zijn om antwoorden te vinden. Het geeft een parallel aan met mijn eigen keuze voor de methodologie in mijn onderzoek, die in sociaal werk onderzoek en brengt me als vanzelf terug tot de kern van sociaal werk: ontmoeten en vertellen om de waarde van dat werk in beeld kunnen brengen en te onderbouwen, versterken.
Voor de eerste bijeenkomst van de werkplaats was het verzoek iets mee te nemen om je zelf te presenteren. Ik koos ervoor een glazen gloeilamp waarin een plant groeit, mee te nemen. Door via dit voorwerp over mezelf en mijn werk te vertellen, werd de kracht van metaforen en de rijkheid van de natuur als bron van die metaforen duidelijk. Ik sprak de verwachting uit dat de werkplaats, en mijn onderzoek daarin als een van de werken, zou opleveren dat er nog beter aangesloten kan worden bij de omstandigheden (weerbarstige sociale werkelijkheid) om zo te komen tot passender methodologie van praktijkgericht sociaal werk onderzoek. En zoals gezegd de verwachting om weer dichter bij mijn eigen aspiratie en inspiratie te komen. Tevens zag ik het ‘je presenteren en tonen als maker’ als een uitdaging. Ik ben iemand die liever op de achtergrond aanwezig is, veel in mijn hoofd zit en zich niet makkelijk als maker toont, laat staan iets van mezelf als goed (gedaan) presenteren. Tijdens de verschillende werkplaatsbijeenkomsten ben ik hiertoe geregeld uit mijn comfortzone gestapt. Ik denk hierbij terug aan de oefening theatrale dialoog. Bij de uitleg wordt geschreven: “Hoewel het misschien ongewoon is om te doen, voelt deze oefening op de één of andere manier meestal heel veilig. Er zijn precieze spelregels en de vorm heeft een heel formeel verloop. Binnen deze heel heldere kaders is de vrijheid van dit gesprek echter maximaal.” En ook “Opvallend is dat echt (vrijwel) iedereen deze dialoog beheerst en er bovendien goed in is, in de zin van variaties kunnen maken in het spel van hoor en
wederhoor en in de overgave aan het spel en het toelaten van de speelsheid en het speelplezier die ermee gepaard gaan” (musework.nl, z.d.). Dit is vrijwel gelijk aan hoe ik dit heb ervaren; ongewoon om te doen, ongewoon hoe veilig het voelde om te doen, en opvallend hoe we toelieten samen in het spel op te gaan. Ervaringen als deze maakten de werkplaats zo rijk dat ik er geregeld door overspoeld werd. Dat gegeven heb ik tot input voor een de werkplaatsen gemaakt en formuleerde de volgende vraag om aan te werken: Hoe kan ik de rijkheid van de werkplaats zo concreet maken dat ik het kleinste kan oogsten voor mijn volgende onderzoeksstap? Het fenomenologisch schrijven dat we als vorm aangereikt kregen was hierin helpend. Ook om inzichten vast te leggen. Fenomenologisch schrijven, oftewel de herhaling in drieën: 1. vertellen, 2. schrijven en 3. lezen, ervaar ik als krachtig, omdat elk stap andere aspecten aanspreekt en liet voelen waar de kern zit. Na het voorlezen van mijn schrijvend oogsten en door dat voorlezen kreeg ik als theatrale reflectie een beeld met de tekst: “ik pak het, ik pak het, ik pak het, zie je; ik pak het’. Het gaf een bevrijdend gevoel. Ook bij een goede oogst kan je maar één appel tegelijk eten. Het maakt het klein, maakt het behapbaar, en spoort aan tot het maken van keuzen. En juist dat zorgt ervoor dat het kan gaan stromen.
Om mijn onderzoek te verhelderen, maak ik geregeld gebruik van een beeld dat ik als bij toeval tegenkwam tijdens een tweedaagse conferentie in Zwolle. Alle deelnemers ontvingen een vrijkaartje voor De Fundatie, en ik bezocht dit museum in een van de pauzes. Daar zag ik zag ‘The Embroidery Show’ van Rob Scholte (2016). Voor deze expositie verzamelde Scholte borduurwerken en lijstte deze omgekeerd weer in. Via die achterkanten kan je getuige zijn van de worsteling die de maker had om het werk aan de voorkant zo mooi als mogelijk te laten worden. De tot dan toe niet zichtbare achterkanten tonen namelijk iets van het zijn van de maker; je ziet bijvoorbeeld heel precies afgehechte draden of rommelige, losse eindjes. Volgens Scholte zeggen de borduurwerken wat over de toewijding van de maker en met name de toewijding aan de afbeelding die ze gekozen hebben te presenteren. En dat is tevens waar ik naar op zoek ben in mijn onderzoek; de motieven
“On the rear side you are invited to witness the struggle required to make the front as beautiful as possible. As a viewer, these until now hidden rear sides offer a privileged glimpse into the level of intense work required, as well as revealing the true character of the makers. According to Scholte, their dedication is a clear indication that they are extremely devoted to art and in particular to the image they have chosen to represent.” (Scholte, 2016)
89
van sociaal werk onderzoekers onderliggend aan hun keuzen van de strategie voor praktijkgericht sociaal werk onderzoek. Mooi is daarbij niet het leidend criterium, maar eerder; hoe kom je tot de onderzoeksvragen, hoe tot de manieren van antwoord daarop vinden en geven en welke doelen willen ze vertegenwoordigen. Niet zozeer als goed onderzoek als wel het goede onderzoek, wat beslist ook schoonheid in zich kan hebben. Het bijdragen aan de doelen waar je persoonlijk voor staat en tevens aan wat het werk dat je onderzoekt, sociaal werk, tot doel heeft.
Praktijken van Muzische Professionalisering
90
een gesprek in het algemeen, maar specifieker dit interview in mijn onderzoek gezien kan worden als een opvoering. De deelnemers hebben welbeschouwd ieder een rol en verhouding ten opzichte van elkaar en worden derhalve spelers. Mijn opstelling in dat gesprek leek eerst onbeduidend maar werd hierdoor een bewuste, ogenschijnlijk kleine, aanpassing met een merkbare uitwerking. “Positionering ten opzichte van elkaar [in psychodrama en opstellingenwerk] blijkt telkens weer op een andere manier stilzwijgend, maar sprekend mee te doen in communicatie” (Persoonlijke commuMijn geplande volgende deelstudie was nicatie Michiel de Ronde, 2018). Ik kies mijn plek ten opzichte van degene met het afnemen van diepte-interviews wie ik in gesprek ben. Ik laat diegene met sociaal werk onderzoekers; lectoren in het hbo, via de Q-methodologie. de stellingen voor zich neerleggen en ik zit daar schuin naast. Dat helpt om Deelnemers worden gevraagd een set van stellingen in een raster te ordenen iemand het gesprek met zichzelf te laten voeren, in plaats van met mij. op een schaal van meest mee eens Het interview kan daardoor meer een naar meest mee oneens. Vervolgens verhaal worden dan een vragenvuur. wordt het gesprek gevoerd over wat Soms een nog verkennend verhaal maakt dat een stelling die bepaalde plek in het raster krijgt. De methode is met ruimte voor eigen inzichten of voor het ontstaan van nieuwe vragen. een manier om de breedheid aan opvattingen, meningen en visie over een De Q-methode bleek al een muzische bepaald onderwerp in beeld te krijgen inslag te hebben, die ik slechts hoefde (Watts & Stenner, 2013; Exel & De Graaf, aan te spreken en mezelf daarin de 2015). In de werkplaats wilde ik verken- ruimte te geven. Net als bij de theanen wat ik van spelen, maken, verteltrale dialoog: door het volgen van len en delen mee kon nemen om deze precieze spelregels en een formeel verloop wordt een helder kader gegesprekken te voeren. Gaande het vormgeven aan mijn vervolgstap in het creëerd waarbinnen er maximale vrijheid van gesprek kan ontstaan. onderzoek realiseerde ik me namelijk Een rijke onderzoeksmethode en vorm dat de gehanteerde methode ook als van gespreksvoering; een – inmiddels een spannend gesprek kan worden ervaren. Ik nodig mensen immers uit om afgeronde – onderzoeksfase waarvan ik kan zeggen dat die, behalve veel een inkijk te geven in de motieven die onder en in hun handelen ligt. Een op- onderzoeksdata, goede energie gaf gedaan inzicht uit de werkplaats is dat en rijke ontmoetingen.
Ten slotte stel ik de lezer graag dezelfde vraag die ik de aanwezigen aan het einde van de werkplaats tijdens mijn ‘opvoering’ stelde. Deze vraag is verbonden met het aanwakkeren van het muzische, met ruimte maken voor anders denken, anders doen: wat is het kleinste dat jij meeneemt om (zelf) een wending te kunnen creëren wanneer iets niet stroomt?
Op de dag dat Robin zijn halve kannen meenam, las ik dit gedicht. Door de vuile binnenkanten komende kannen elkaar tegen en gaan ze elkaar beter verstaan. musework.nl/en/page/5210/ robin-stemerding
91
Bronnen
Exel, J. van & Graaf, G. de
Watts & Stenner (2012)
(2015).Nieuwsgierig naar
Doing Q Methodological
meningen of visies? Gebruik
Research
Q-methodologie!. Op: PlatformPraktijkontwikkeling.nl.
Theory, Method & Inter-
WOSO: Utrecht.
pretation. SAGE Publications Ltd
Musework, z.d. Theatrale dialoog geraadpleegd op
Persoonlijke communicatie;
21 september 2018:
Michiel de Ronde, 18 juni 2018.
musework.nl/en/theatrale-dialoog Musework, z.d. fenomenologisch schrijven geraadpleegd op 12 september 2018: musework.nl/en/page/5936/ fenomenologisch-schrijven
Praktijken van Muzische Professionalisering
92
Kunst en ondernemen vijf wendingen Bart van Rosmalen
Inleiding Wat is eigenlijk de overeenkomst tussen kunst en ondernemen? In het vliegtuig valt die vraag mij ineens in. Ik ben op weg van een internationaal seminar over ‘artist in society’ naar een lezing die ik ga geven over ‘ondernemen in verandering’. Intuïtief denk ik bij kunst en ondernemen het eerste aan het overbruggen van een tegenstelling. Dan staat ondernemen voor business en kunst voor idealisme. Dan is ondernemen iets dat je erbij moet gaat doen als je als kunstenaar succes wil hebben in de wereld. Of dan gaat het om het aanwakkeren van de zintuigen en de esthetiek door de kunst in het ondernemen. Maar door die letterlijke reis van ‘artist in society’ naar ‘ondernemen in verandering’ springen nu overeenkomsten naar voren. Kunstenaar en ondernemer, allebei maken ze iets dat er eerst nog niet was. Vol overtuiging en geloof storten ze zich in het ongewisse, liefst 24 uur per dag als het zou kunnen, vol risico’s en met onbekende afloop. Dat is anders dan een bakker, een dokter, een politieman of een docent om maar een paar beroepen te noemen. Ook die parallel tussen de twee thema’s valt nu ineens op: ‘artist in society’ en ‘ondernemen in verandering’. Alsof ze in één adem gelezen kunnen worden. Kunst en ondernemen, laat ik die overeenkomst wat verder uitwerken in dit verhaal. Ik ga de vijf inzichten, wendingen of omdraaiingen die voor mij uit ‘artist in society’ naar voren zijn gekomen na. Zijn die misschien ook betekenisvol voor ‘ondernemen in verandering’?
93
Onderweg van Dartington naar Groningen
94 Praktijken van Muzische Professionalisering
1. Luisteren Het seminar ‘artist in society’ wordt gerealiseerd door het Innovative Conservatoire, een internationaal netwerk van conservatoria waarvoor ik samen met Helena Gaunt (Guildhall School of Music and Drama) een jaar of tien geleden het initiatief nam. Met een stuk of dertig musici, enkele theatermakers en dansers zijn we in Dartington Hall in Zuid-Engeland. Het thema is de kunstenaar in de samenleving, een beladen en gevoelig onderwerp. Vaak wordt ervaren alsof de kunstenaar tekort schiet en iets nieuws en anders zou moeten. De invalshoek om hieraan te werken is dan ook bepaald verrassend: luisteren staat centraal. Voor musici is luisteren een basiskwaliteit. We stretchen nu van het luisteren in het spel, dat ons vertrouwd is, naar het luisteren in het gesprek en in allerlei oefeningen. Ik heb het kleinste luisteren meegenomen dat ik ken, een zogenaamde ‘birdcall’. Door te draaien aan een metalen staafje in een rood houten houdertje worden zachte lokkende
vogelgeluiden hoorbaar. Met een busje met acht deelnemers rijden we aan het eind van een seminardag naar het nabijgelegen dorp Totness. We gaan de mensen op straat vragen of we ze een kleine luisterervaring mogen geven. Zo verkennen we de positie van ‘artist in society’. We leren snel. In een straat lukt het niet. Dan onderbreken we de loop. Op een hoek in de buurt van een café, met terras gaat het wel. Als we er zomaar op los kwetteren, vervuld van eigen gelijk, krijgen we afwijzing op afwijzing. Maar als we zorgvuldig ruimte maken en luisteren naar de passant die we uitnodigen, ontstaan kleine pareltjes in de ontmoeting. De vrouw wiens moeder recent overleden was, de kolossale taxichauffeur voorovergebogen een en al aandacht, de jongen met de gitaar, het oudere stel een weekendje weg... Mooi is het leerproces van ons als musici. Sommigen staan al tientallen jaren op de bühne. En maar spelen voor het publiek. Nu is er geen bühne en geen publiek. Dat vraagt om een wending: om het zenden
en het spelen dat altijd voor zichzelf spreekt om te draaien en te beginnen vanuit luisteren en ontvangen. Dat geef ik graag mee aan het ondernemen. WENDING ÉÉN IS HET ZENDEN EN ONTVANGEN OMDRAAIEN EN BEGINNEN VANUIT LUISTEREN.
2. Afstand Met het thema luisteren komt de figuur van de muze uit de Griekse mythologie tevoorschijn. Waar komen die ook weer vandaan, de muzen? Even meeluisteren naar het verhaal. Je zou je het zo kunnen voorstellen dat de goden op de flanken van de Olympus dag na dag hun heldendaden uitvoeren. Dat is natuurlijk mooi, goed en indrukwekkend. Maar gaandeweg krijgen de goden er toch een probleem mee. Want er is niemand die al dat moois dat tot stand komt actief ziet en waardeert. Al wat gebeurt stroomt niet-gereflecteerd voorbij. Zo komt een zingevingsvraag op: gaat deze litanie nu dag na dag voort? Worden we eigenlijk wel gezien? Op een strategisch goed gekozen moment stappen de goden naar hun baas Zeus. Die heeft die dag een grote slag op de Titanen gewonnen. “Zeg Zeus, jij zou toch ook graag gezien worden voor de heldendaad van vandaag?” Dat klopt, dat wil Zeus maar al te graag. Daarop legt Zeus zich, zoals de mythe mooi vertelt, negen nachten neer in de sponde van de godin van het geheugen Mnemosyne. En uit die verbintenis worden een jaar later negen muzen geboren. Het is hun taak om de heldendaden te bezingen. Een belangrijk moment in de mythologie. De reflectie komt in de wereld. En tegen mijn masterstudenten zeg ik vaak dat hier ook het begin ligt van onderzoek. Maar verrassend genoeg dus, onderzoeken door iets te maken
en daar een opvoering van te geven. Waar zijn we nu gebleven met dit uitstapje naar de Olympus en het Oude Griekenland? Wat draagt dit verhaal nu bij aan de leerzame overeenkomsten tussen kunst en ondernemen? In de woorden ‘artist in society’ en ‘ondernemen in verandering’ verschuilt zich de onuitgesproken aanmoediging om mee te doen, om in te stappen, om mee te bewegen in een wereld die verandert. Zo praten en denken we vaak over de veranderende beroepspraktijk. Die stelt nieuwe eisen en daar moeten we aan voldoen. Uit het verhaal over de muzen komt bovendien nog iets anders naar voren. Naast dat luisteren als basis werken ze van een afstandje. Muzische distantie noem ik dat graag. Muzen storten zich er niet helemaal in, in de wereld, ze bewegen niet zomaar mee in verandering. Die afstand en die eigen invalshoek zijn belangrijk om iets te kunnen maken van dat wat ze ontvangen. WENDING TWEE IS IN PLAATS VAN ERIN DUIKEN EN MEEBEWEGEN EEN PRODUCTIEVE AFSTAND HOUDEN.
3. De ongezochte vondst De lezing die ik voorbereid is ter ere van de installatie van Dr. Alexander Grit als lector in het lectoraat ‘Ondernemen in verandering’ van de Hanzehogeschool. Wat mij aanspreekt in het werk van Alexander Grit is zijn fascinatie voor de waarde van de ongezochte vondst. Je zoekt iets, maar vindt iets anders. Met een mooi woord heet dat serendipiteit. Ben je in staat om erop in te gaan, de ongezochte vondst, kan je en durf je voluit door te gaan op datgene wat onverwacht je pad kruist?
95
Praktijken van Muzische Professionalisering
96
Een persoonlijk verhaal van mijzelf om de waarde van de ongezochte vondst te illustreren. De mythe van de muze is de afgelopen tien jaar voor mij de leidraad geworden in mijn werk met professionals in uiteenlopende beroepen: van docent tot ondernemer, van verzorgende tot politieman. Ik doe, vanuit mijn achtergrond als cellist en theatermaker, aan kunsteducatie in de breedte denk ik wel eens, want ik wakker makerschap aan bij eenieder met wie ik werk. Hoe zorg je als professional dat je niet wordt klemgezet door protocol en resultaatverplichting? Hoe voorkom je dat je een volger wordt van systeem en structuur? Maken en makerschap dragen bij aan tegenkracht, aan het vergroten van eigen ontdekkingsruimte, aan plezier in het werk en aan gemeenschappelijkheid en gedeelde waarden. Daarover schreef ik een proefschrift dat ook als boek is gepubliceerd Muzische Professionalisering, publieke waarden in professioneel handelen (Uitgeverij IJzer, Utrecht 2016). En nu dan die ongezochte vondst. Toen mijn boek klaar was ontstond de gedachte om te tekenen. Dat is helemaal mijn vak niet, maar ik dacht dat als ik regelmatig een tekeningetje op de standaard zou zetten dat dan mijn improviserende cellospel wel een impuls zou krijgen. Want van dat spelen was tijdens het schrijven van het boek niet veel meer dan wat geriedel voor het slapen gaan overgebleven. In mijn lectoraat bij de HKU (een lectoraat is een onderzoeksgroep in het Hoger Beroepsonderwijs) werk ik met allerlei docenten van HKU. Aan één van hen, theaterdocent en theaterschrijver Anouk Saleming, liet ik een tekening zien. Tot mijn verbazing kreeg ik twee dagen later een poëtische tekst terug. Dat maakte indruk. Mijn tekening was gezien en zelfs ‘beschreven’. Wat zou er gebeuren als ik nog een tekening stuurde? Dat deed ik via
whatsapp. En ja hoor weer een tekst. En nog een, en nog een. Zo is een briefwisseling tussen tekeningen en teksten ontstaan. Een jaar later publiceerden we het boekje Maangezichten (Uitgeverij IJzer, Utrecht 2017) en inmiddels geven we voorstellingen en workshops en maken we theatrale lezingen, zoals voor ‘Ondernemen in verandering’. Ziedaar een voorbeeld dat ik zelf heb ervaren als de waarde van de ongezochte vondst. Een project zonder plan, zonder opdrachtgever, zonder subsidie en aanvankelijk zonder publiek waar onvermoed van alles uit voort is gekomen. Ik ben er weer ‘artist in society’ door geworden en het gaat ten volle over ‘ondernemen in verandering’. Was het makkelijk? Wel om de energie en de impuls te volgen, maar niet om de afkeurende stemmen in mijn hoofd te passeren. Die zeiden: je raakt van je pad af, het is je vak niet, een lector hoort dat niet te doen, schoenmaker blijf bij je leest etc. en toch ben ik die zachte stem die zei ‘doe het wel’ gevolgd. Niet wetend waar het heen zou gaan. DAT IS DE DERDE WENDING: VAN JE PAD AF, EN MEE MET DE ONGEZOCHTE VONDST
4. Wat leerde je van wie? Mijn vierde opmerking gaat over professionalisering. Het lectoraat waar ik leiding aan geef heeft als titel ‘Kunst en Professionalisering’. Wat ik lastig vind aan de term professionalisering is dat er snel een associatie bij meekomt in de trant van ‘nog niet goed genoeg’. Professionaliseren van iets wat nu nog amateuristisch is, of het verwerven van vaardigheden en kennis die nu nog ontbreken. Dus impliciet komt er iets mee van afkeuring voor de huidige status. Datzelfde (onbedoelde) ontmoedigende mechanisme kan ook meekomen met ‘artist
Wijk van je pad af
97
Op zoek naar de ongezochte vondst
Leren wat je al weet
Praktijken van Muzische Professionalisering
98
in society’, ook met ‘ondernemen in verandering’ en ook in het hele concept van een ‘razendsnel veranderende wereld vraagt van ons...’. Al die concepten hebben een wenkend perspectief in zich, een horizon, het gras van de buurman dat groener is, ergens heen gaan waar het beter is dan hier en nu. Ook ons denken over leren is onbewust vaak zo gestructureerd. Je gaat iets leren wat je nog niet weet, wat je nog niet kan. Het bezwaar dat ik hiertegen heb is dat er door die roep om het nieuwe en andere makkelijk overheen gekeken kan worden over dat wat professionals (in welk beroep dan ook) eigenlijk doen. De wending die ik voorstel is om meer te doen met ‘waar we zijn’. Bewust worden van wat je doet maakt ruimte om het anders te doen. Dat werkt sterker dan voorbijgaan aan wat je nu doet en iets nieuws proberen te doen. Dus ook hier is de werking van de muzen van belang. Bezingen wat er gaande is. Dan komt er (minder kunstmatig? vanzelf?) verandering. Er is een prachtige en bovendien eenvoudige oefening om zicht te krijgen op de waarden van wat je nu doet, om die te bezingen. Marcus Aurelius, de grote en geliefde Romeinse keizer, schreef een boekje dat Overpeinzingen heet. In plaats van al zijn heldendaden te benoemen beschrijft hij eerst wat hij van wie leerde. Van mijn grootvader... van mijn vader... En zo gaat
hij door. En zijn stukjes per persoon worden steeds langer. We kunnen de zeventien personages van wie hij iets leerde in hun handelen voor ons zien. Al hun kwaliteiten komen tot leven. Als je deze oefening zelf doet als schrijfoefening zul je zien hoe fijn het is om het even niet over jezelf te hebben, maar over de ander ook al heeft die van alles met jou te maken. Het helpt om een afstandje te nemen (muzische distantie) tot je eigen handelen. Dat in een nieuw licht te zien. Dat is voor mij een wezenlijk aspect van professionaliseren. Niet iets nieuws doen, maar dat wat je doet opnieuw leren kennen, herwaarderen, bewust worden. Daarin wordt de zwaarte en de druk om met iets nieuws te komen afgelegd en ontstaat de ruimte en de lichtheid om verder te gaan en het anders te doen als vanzelf. DE VIERDE WENDING: STILSTAAN, AANDACHT EN HERWAARDEREN WAT JE WEET KAN ALS BASIS VOOR VERNIEUWING, VERANDERING EN VERDER REIKEN. KORT GEZEGD: LEREN WAT JE AL WEET. Anouk Saleming maakte de volgende tekst: Er was iemand die mij leerde fietsen: een voorjaarsdag een groen fietsje met een vlaggetje een straat waar de stenen in vissengraat lagen ‘Niet loslaten,’ riep ik ‘Niet loslaten’ Er was iemand die mij leerde zwemmen zwembad ‘De Albatros’ eerst met een kurkje en een plankje dan in het diepe: de haak ‘Niet de haak! Ik zwem wel! Niet de haak!’ Er was iemand die mij leerde dat een beleving meer overtuigt dan een bewering
Met open mond keek ik toe hoe een regenworm uit elkaar werd getrokken als bewijs dat beide helften door zouden leven Er was iemand die mij leerde duiken een zomer in Italië eerst zittend op de rand van het zwembad voorover laten vallen met mijn hoofd naar beneden dan op mijn hurken en dan staan Er was iemand die mij een trucje leerde met drie bekertjes en een knikker en het succes dat je daarmee kunt hebben op feestjes Er was iemand die mij leerde kussen met mijn tong met z’n tweeën in een slaapzak op de zaal van de jongens en maar oefenen… Er was iemand die mij leerde dat dood gaan geen ernstige zaak is dat het laatste wat je uitblaast een grapje kan zijn dat tranen van het lachen en van het huilen net zo zout zijn en dat zout het leven smaak geeft Er was iemand die mij leerde dat alles eindigt en dat alles een nieuw begin is Er was iemand Er was iemand Er was iemand
5. De straat op Tenslotte iets over de Urban Dance. Dat is voor mij een telkens terugkerende metafoor om iets te kunnen zeggen over actuele thema’s die ons in ons werk bezig houden. Ook zoals in dit artikel ‘artist in society’ en ‘ondernemen in verandering’. Ik heb enige jaren geleden bij Hogeschool voor de kunsten ArtEZ een project gedaan dat de Urban Dance onderzocht. Daar is een boekje van gemaakt met de titel Unpacking Performativity (Idea books, 2016). Allereerst is de manier waarop de verschillende Urban Dance stijlen (o.a. hiphop, breakdance, popping, locking) een mooie onderbouwing van de voorgaande wending: meer doen met wat er al is. Iemand maakt op een dansfeest een interessante move, bijvoorbeeld de funky chicken, dan zet dat aan tot navolging. Maar nooit een exacte kopie, maar een heel kleine variatie. Dan komt de volgende. En de volgende. Door telkens hetzelfde te doen, maar nooit helemaal precies hetzelfde, ontstaan in de loop van enkele tientallen jaren verschillende uiterst gedetailleerde dansstijlen die zich wereldwijd verspreiden. Als dat geen innovatie is... Het tweede aspect aan de Urban Dance is de manier waarop die wordt uitgevoerd. Het gaat altijd om kringen van spelers die ieder op hun eigen moment in de kring stappen om hun move te maken en vervolgens weer terug stappen naar de kring. Iedere deelnemer zet iets van zichzelf op het spel, maar wordt ook gedragen door een kring van collega’s. Dat motief noem ik graag ‘eigenheid en samenspel’. Dat is een sterk motief om concepten als ‘artist in society’ en ‘ondernemen in verandering’ mee tegemoet te treden. Het laatste en derde aspect van de Urban Dance dat ik wil noemen is de manier waarop de dansers tot performen komen. De dansers gaan namelijk, precies zoals wij aan het begin
99
van dit verhaal, met de birdcall de straat op. Er is geen vaste plek meer zoals de concertzaal voor musici, het theater voor acteurs of de galerie voor beeldend kunstenaars. De straat is openbare ruimte. Die is van iedereen die aanwezig is. Wat de Urban Dancers doen is een touw neerleggen op de grond. Daar begint het podium. En ze trekken de aandacht door te bewegen, maar ook te roepen: “what time is it?... showtime!!” Langzaam zie je de ene na de andere passant stil houden en heel geleidelijk transformeren tot publiek. Er volgen uitnodigingen om dichterbij te komen tot bij het touw. Want anders ben je zo weer weg als passant. Hoe dichterbij het touw, hoe meer publiek. Gedurende het optreden wordt de band met het publiek telkens onderhouden en verdiept. Belangrijk, want er moet aan het eind wel betaald worden. Dus de bereidheid tot betalen moet worden aangewakkerd. Metaforisch grijpen de twee thema’s nu helemaal in elkaar: ‘de artist in society onderneemt in verandering’. Mijn vijfde en laatste wending komt hieruit voort.
Praktijken van Muzische Professionalisering
100
Fragmenten in context
DE VIJFDE WENDING IS DAT HET SCHEPPEN VAN DE CONTEXT VOOR WAT JE MAAKT NET ZO BELANGRIJK IS ALS WAT JE MAAKT.
Tenslotte wil ik de vijf wendingen samenvattend bezingen: 1- Het luisteren, 2- de productieve afstand, 3- de ongezochte vondst, 4- leren wat je al weet en 5- het scheppen van de context. Dat doe ik met een tekst van Anouk Saleming die we in voorstellingen en theatrale lezingen vaak aan het slot uitvoeren. Een aanmoediging om in beweging te komen!
Wees een reiziger sla nieuwe wegen in kies straten uit die je nog niet eerder liep open onbekende deuren praat met vreemden sleep geen onnodige dingen met je mee maak je handen leeg om te klimmen op muren, bergen en in bomen kijk verder dan je neus lang is spring in het diepe of hoger dan je de lat legt maar spring Wees een reiziger zeg ‘nee’ als je de afloop kent zeg ‘ja’ als je nieuwsgierig wordt raap de mogelijkheden bij elkaar stop ze in je broekzak als proviand voor onderweg kies met je hoofd of met je hart kies zonder aarzelen blindelings rücksichtslos maar kies Wees een reiziger waai met alle winden mee loop in zeven sloten tegelijk raak steeds verder van huis laat jezelf verdwalen let niet op de tijd let nooit op de tijd blijf langer dan gepland en vertrek voordat iets onwrikbaar vast ligt fluit dans lach en eindig altijd met een vraag Zullen we?
101
Praktijken van Muzische Professionalisering
102
103
Het Wendingen Festival, mei 2018 Fotografie: Frederique Scholtes
104
Muzen als bron van kennen De werkelijkheid waarin we leven, in onze contacten met anderen, onze relaties in het werk, onze omgang met cliënten, klanten, studenten of patiënten, of boeren, burgers en buitenlui, zit vol van zaken die we niet pakken kunnen. Als we ze willen onderzoeken door te analyseren en te verklaren, dan zijn ze weg, dan tasten we met ons begrip in de leegte. Toch zijn ze er, de zaken die slechts bestaan als we ze bezingen, of dansen, of dichten, of schilderen. De muzen – eigenzinnig als ze zijn – blijken een toegang te geven tot een nieuw zicht op de werkelijkheid. Zij bieden een taal, met woorden of buiten de woorden, die helpt om te verstaan wat zich voordoet, om in contact te zijn met de rijkdom van de ervaring. Het is een taal, niet van verklaring, maar van associatie en suggestie, niet van analyse en argumentatie, maar van gevoelde betekenis en zin. Zo schrijft Anouk Saleming in lichte, soms bijna ijle gedichtjes over het gewicht van woorden, en ze blijkt ook in de omgeving van zware vergadertijgers, dingen te laten oplichten, die tussen al die nota’s en debatten, wel gevoeld, maar toch niet gezien of gezegd worden. Waar Anouk Saleming zelf dicht, luistert Michiel de Ronde naar het gedicht Het Uur U van Martinus Nijhoff. Waarom? Om de stilte te verstaan. Hoe onderzoek je de stilte in het begeleidingsgesprek? Door een gedicht voor te dragen, waarin “dingen werden gehoord, die nimmer het oor vernam...” De poëzie kan ook de vorm aannemen van zelfonderzoek, zoals blijkt uit het gedicht van Jacqueline Frentrop. “Voelschrijf jezelf”, zo vertolkt zij haar verkenning. Het leven zelf blijkt een oneindige bron van onderzoek. ‘First person inquiry’ heet dit in de vaktaal van de methodologie. Idwer Doosje wil niet het gewicht van de
woorden, noch de stilte en evenmin zichzelf begrijpen. Hij wil onderzoek doen naar de eenzaamheid van jongeren. Het is niet het doel van zijn verkenning om die eenzaamheid op te heffen, maar om die beter te begrijpen, meer van binnenuit te verstaan. Daarom ging vroeg hij jongeren om muzieknummers die zij beluisterden als ze zich eenzaam voelden, vervolgens componeerde Idwer daar weer een pianostuk van, dat hij daarna deelde met een groep studenten, die daarop reageren met… enz. De muzen blijken paradoxaal te zijn in hun werking: ze binden en vervoeren, maar werpen je ook weer op jezelf terug en roepen zo ook twijfel op en onzekerheid. “Mijn onderzoek in de Werkplaats Muzisch Onderzoek ging uiteindelijk over de ontmoeting”, schrijft Martine Kuijsten. De ruimte tussen ik en jij, zo laat zij zien, is ook te verkennen als een gezamenlijke onderzoeksruimte: een raakvlak vol van kwetsbaarheid, waar, voor wie er ontvankelijk voor is, opwelt wat zich tonen wil. Peter Rombouts laat zien hoe dit raakvlak, vol van kwetsbaarheid, onderzocht kan worden door het te dansen. Dans, muzisch onderzoek (b)lijkt een toegang te zijn tot participerend bewustzijn en wordt, met een verwijzing naar David Bohm, tot een deelnemen aan de waarheid. Het muzisch onderzoek, als plaats waar zich waarheid openbaart door er deel aan te nemen, kan ook heel materieel vorm krijgen. Robin Stemerding ontdekt in de roestvrijstalen koffiekan een sprekende metafoor voor het leven binnen en buiten de Mesdagkliniek. Het blijkt ook een ontregelende metafoor te zijn die de dominante waarheidspraktijk ter discussie stelt. Wie zaagt ooit een koffiekan doormidden om te zien hoe de smetteloze buitenkan(t) een nogal bezoedelde binnenkan(t) herbergt?
105
Praktijken van Muzische Professionalisering
106
Het gewicht van woorden Anouk Saleming
Afgelopen jaar kwam ik via het lectoraat Kunst en Professionalisering in aanraking met allerlei professionals uit diverse beroepsgroepen. Mijn eigen professie is schrijven. Ik ben schrijver van theaterteksten, poëzie en proza. Door de stap te maken buiten het theater en in het kader van professionalisering te werken met mensen uit de zorg, de politie en het onderwijs, ontdekte ik allerlei nieuwe dingen over taal en over de mogelijkheden van mijn vak ‘schrijven’ in andere contexten dan de mij bekende.
Het lag op het puntje van mijn tong wat ik je wilde zeggen net net lag het daar nog wacht.. niet wegkijken niet omdraaien geen afscheid niet nog niet
Het viel mij op dat er overal waar ik kom veel wordt gepraat. Meestal zitten we, als we praten. We bedoelen. We zoeken soms naar woorden en soms weten we het zeker en drukken we onze woorden door. Door harder te spreken, of het nog een keer te zeggen. We tonen powerpoints, schrijven kernwoorden op flapovers en delen A4-tjes uit. De hele dag zijn we bezig met woorden: we schrijven emails, appen, tweeten, voeren gesprekken, vergaderen, maken grapjes, refereren, verwijzen, stellen vragen,… En toch gaat het meeste van wat we zeggen en schrijven verloren. Ik merk dat taal vasthouden heel moeilijk is. Wat blijft ons bij na een dag praten met elkaar? Wat klinkt nog na? Wanneer luisteren we eigenlijk echt? Hoe kunnen we begrijpen en begrepen worden?
ik vraag mij af waarom je maar niet begrijpt wat ik zeg terwijl we dezelfde taal spreken misschien moet je me vaker thuis brengen zoals je vroeger deed en wij aan één woord genoeg hadden of zwegen
107
Praktijken van Muzische Professionalisering
108
Ik geef les in schrijven. Op de schrijfopleiding (HKU; Writing for Performance) zijn we de hele dag bezig met taal. Wij, docenten en studenten, zijn gewend om precies te lezen wat er staat, om te interpreteren, te associëren. We zijn zorgvuldig met taal, zijn ons voortdurend bewust van het effect dat taal heeft op de toehoorder. Als schrijver probeer je nou eenmaal te raken door middel van taal. Toch laat ik me in het dagelijks leven vaak verleiden om me alleen aan de gewenste taal te houden binnen een bepaalde context. Ik schrijf evaluaties voor studenten aan de hand van de gestelde criteria. Waarom voeg ik daar geen poëzie aan toe? Persoonlijk worden in een evaluatie mag niet, regels overtreden mag niet, het moet steeds objectief en aantoonbaar blijven. Het moet toetsbaar zijn. Je moet als schoenmaker bij je leest blijven. In vergaderingen durf ik niet te beginnen met een sprookje en appjes begin ik nooit met de aanhef van een brief. Ik houd me keurig aan de ongeschreven regels van welke woorden je waar gebruikt.
Als we iets niet kunnen zeggen plakken we pleisters snoeren we monden met woorden van jodium
spreken. Door te schrijven. Er was een leraar wiskunde die achternamen als voornamen gebruikte, waardoor we allemaal ineens belangrijke namen kregen. “Saleming, schrijf op het bord”, riep hij door het lokaal. En ik voelde mij als “Saleming” meer in staat dingen te kunnen dan als “Anouk”. Er was een aardrijkskundeleraar die bij alles wat hij vertelde tegelijkertijd tekeningen maakte. We lazen in feite live gemaakte stripverhalen in zijn lessen. Er was een groenteman die mij aansprak met “mevrouw”, terwijl ik pas veertien was. Er was mijn opa die op zijn sterfbed grapjes maakte. Er was een collega die altijd aan het einde van een email geen “groeten” zette, maar “geluk”.
Je woorden tillen me op Alsof de letters spieren zijn Alsof de zinnen ledematen hebben Alsof je stem ruggengraat geeft aan wat je nu zegt Dat lichaam van taal tilt me op Teder, maar stevig
Waarom blijven deze momenten me bij? Waarom heb ik deze taal onthouden? Ik denk dat het komt doordat de taal anders werd gebruikt dan waar de sociale code om vroeg. Sociale codes vormen immers een bepaalde context. Het was anders dan hoe Als ik terugkijk naar mijn leven zijn er het altijd ging. Retorica was een nieuwe mensen die talen spraken waar ze indruk manier van spreken voor mij. Een les als een mee maakten. Mensen die mij leerden hoe stripverhaal kende ik niet. Ik was nog nooit taal van betekenis kon zijn. Er was een als “Saleming” aangesproken of “mevrouw” lerares Latijn die verhalen vertelde alsof je genoemd. Je wenst iemand toch alleen geluk er zelf bij aanwezig was: ze vertelde soms als hij iets bijzonders gaat doen? Een gewone de hele les. We namen om beurten koekjes dag, heeft die ook geluk nodig? En grapjes mee (we hadden maar een klasje van negen) maak je niet op je sterfbed. Dan heb je het en we luisterden naar al die verhalen. We toch over ernstige zaken? discussieerden en we leerden de beginselen We zetten ons in een bepaalde context vast van retorica door het zelf te doen. Door te in de taal die we dáár gebruiken. We vertel-
len geen verhalen in een vergadering, we gebruiken geen dichtregels in beoordelingsformulieren, we appen geen jaarverslag. We gebruiken overal de ‘gepaste’ taal. We spreken in een bepaald jargon, we gebruiken steeds dezelfde woorden, omdat we genoeg hebben aan een beperkte woordenschat. Meer hebben we niet nodig. Denken we.
van hun werk: zorgen dat hun werk afkwam, zorgen voor minder werkdruk, zorgen voor goede resultaten. Het werd ontroerend toen de medewerkers hun persoonlijke ervaringen in de zorg gingen delen: het zorgen voor een zus met een handicap, een moeder die naar een verzorgingshuis moest, een kind dat extra aandacht vroeg. Stuk voor stuk verhalen die zo dicht bij hun werk lagen, maar die nooit waren gedeeld. Het effect van het delen van deze verhalen was een enorme verbinding. Een verbinding met Ik zit weer eens opgesloten in de dag elkaar (“we delen eenzelfde verdriet / opgesloten in mijn woordenschat zwaarte / …”) en met het werk zelf: “O ja, Als ik nu eens één woordje zou verliezen daarom houd ik zo van mijn vak, daarom is eentje maar het zo belangrijk wat ik doe”. Het vertellen Een woord, dat op zou vallen tussen al die grijs geworden taal van verhalen bracht hen dichter bij elkaar en dichter bij hun innerlijke drijfveren. Een woord als een sneeuwwit zakdoekje Datzelfde heb ik ervaren bij het werken op de politieacademie. Ik was aanwezig in een Afgelopen jaar was ik steeds meer aanwezig training van Bart van Rosmalen en Benito in contexten buiten de HKU en buiten het mij Shukrula. Een mastertraining voor (aankomende) teamchefs: tactisch leiding geven. vertrouwde theater. In het theater zou je Wat direct opviel was de grote hoeveelheid kunnen zeggen dat alles kan. Het is moeilijk afkortingen waarmee deze teamchefs met met taal te verrassen, op te vallen binnen een context waar alles geoorloofd is en waar elkaar spraken. Elke afdeling heeft een eigen afkorting, maar ook voor dagelijkse zaken alles al gedaan is. Maar in de ‘echte’ wereld werden afkortingen gebruikt. Er kwam geen wordt taal maar schraal gebruikt. zin voorbij of er stond een afkorting in! Ik vroeg hen een moment te vertellen over hun werk. Een moment dat ertoe deed. In Ik wou dat ik het in woorden voor je kon vangen die verhalen werd er iets anders zichtbaar Maar een lied laat zich niet schrijven dan in hun dagelijkse taal. Zo werden ineens in taal de burgers (zoals politiemensen ‘gewone’ Net zoals je een geur niet voor later mensen noemen) weer zichtbaar: het kunt bewaren slachtoffer van een misdrijf, de vluchteling, de gewone man in de straat. De burgers, die in hun dagelijkse vocabulaire op het werk nog maar nauwelijks voorkwamen. Ook hier Een aantal keer was ik te gast bij Vilans. Bij deze organisatie werken adviseurs in de werden met de verhalen van wat er echt toe zorg. Maar het gesprek over zorgen voor deed, de innerlijke motivaties van een ieder iemand en de intimiteit daarvan in hun eigen zichtbaar: het ‘goede’ willen doen, de wereld dagelijkse privéleven, werd niet gevoerd. Het mooier en veiliger maken. Waarden die in ging alleen over zorgen binnen de context hun dagelijkse afkortingen niet voorkwamen.
109
Ook hier ontstond er verbinding tussen hen onderling (ze herkenden elkaars verhalen) en verbinding met hun roeping. “Ik wilde gewoon boeven vangen en in een snelle auto rijden”, zei een van de deelnemers “En dat gevoel ben ik volledig kwijt geraakt”. Aan het einde van de training zei hij: “Ik ga maandag aan mijn collega’s vragen waarom zij dit werk doen en ik zal hen vertellen dat ik nog steeds graag boeven wil vangen, al hoef ik daar nu niet meer voor in een snelle auto te rijden”. Een andere man zei: “Ik ga mijn team zeggen dat het niet alleen gaat om kennis en vaardigheden uitwisselen, maar dat het ook gaat om elkaar verhalen te blijven vertellen”.
Praktijken van Muzische Professionalisering
110
ik vraag mij af of woorden willekeurig hoofden binnen vallen nu deze morgen die om hersens te kraken als huizen breekijzers en spandoeken kou lijden en volhouden ik vraag mij af of woorden gewoon rustig het juiste moment afwachten de juiste mond in dat geval kunnen wij nog wat van woorden leren
In februari was ik samen met Bart van Rosmalen te gast als spreker(s) op een conferentie met de titel ‘Onderwijs maakt toekomst’ in Brussel. Een bijeenkomst waar voornamelijk mensen uit het vormend onderwijs aanwezig waren (hier in Nederland bildung genoemd). Leraren die zoeken naar hoe kennis betekenis kan krijgen voor kinderen. Wilfried Luyten, de organisator van deze dag, schrijft in zijn boek ‘Het bruggesprek’: “Ons onderwijs is vrij goed in het aanbrengen van kennis over de wereld. In het bijbrengen van zelfkennis en hoe om
te gaan met andere mensen kan nog veel verbeteren. Ook het verbinden van opgedane kennis met de realiteit en het eigen leven kan beter.” 1 Ook hier komt het woord ‘verbinding’ terug. Er is een grote behoefte aan verbinding en een verlangen naar het beter doen. Een van de sprekers op deze conferentie was Alicja Gescinska; een Belgische filosofe en schrijfster van o.a. het boekje ‘Allmensch. Van middelmaat tot meesterschap’. ‘Allmensch’ is een prachtig pleidooi voor de gemiddelde mens om grootsheid na te streven. “We kunnen altijd beter doen, en altijd beter zijn”, schrijft ze. Dat streven naar beter, streven naar ‘goed’ en ‘het goede willen doen’, zag ik terug bij al die verschillende beroepsgroepen waar ik afgelopen jaar te gast was.
hoe vaak hoe vaak zoek ik naar woorden hoe vaak denk ik één ademtocht nog één ademtocht nog blijven dat kan toch geen kwaad? als in één ademhaling een reis kan zitten dan maak ik graag met jou een tocht
‘Het goede willen doen’ begint denk ik bij ‘het goede willen zeggen’. Vooral mensen die anderen willen motiveren (teamchefs, adviseurs in de zorg, leraren, etc.) zullen op zoek moeten naar de goede woorden. Vooral via de taal kunnen we immers overbrengen wat we zouden willen. Bart van Rosmalen schrijft in zijn boek ‘Muzische Professionalisering’ over een opvallende interpretatie van retorica in een lezing van Gadamer. Bart van Rosmalen schrijft: “Mooi spreken is niet alleen maar mooi. Er ligt een vorm van goed spreken in
111
besloten. Daarmee legt hij (red.: Gadamer) een directe verbinding tussen het schone en het goede. Mooi spreken gaat in zijn lezing niet over manipulatie en effectbejag, maar schept juist gedeelde waarden.” 2 Als ‘goed spreken’ verbinding met anderen en je eigen passie tot gevolg heeft, dan zou je zeggen, is het een kwestie van doen. Maar hoe zetten we onszelf en anderen aan tot het doen van het goede? Hoe voeren we het gesprek over wat ons werkelijk bezielt als de woorden binnen de context van ons werk zo beperkt zijn? Hoe zorgen we dat een belangrijke email werkelijk gelezen wordt? Hoe vinden we dan die ‘goede’ woorden? Het lijken misschien (te) grote vragen, maar toch… De taal daagt mij uit.
“Wat een mens zich beklaagt in zijn leven, zijn niet zozeer de dingen die hij fout heeft gedaan, maar de goede dingen die hij heeft nagelaten. (…) Niet wat is of was, maar wat had kunnen zijn, is vaak de grootste bron van spijt. De vraag die daarbij rijst, is waarom het ons zoveel moeite kost om te doen wat we zouden willen doen en te zijn wie we zouden willen zijn.” – Alicja Gescinska3 Waarom kost het moeite om uit te dragen wat we zouden willen doen? Dat is toch juist makkelijk zou je denken? Doen wat je passie je ingeeft? En toch lijkt het zo te zijn dat het dagelijkse leven wat anders van ons vraagt. Er moeten doelen worden gehaald, protocollen worden gevolgd, toekomst worden gemaakt, etc. En onze innerlijke stemmen klinken al niet anders: “Schoenmaker blijf bij je leest, doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg, wat zullen anderen niet denken?” Het lijkt soms wel alsof de werkende mens in
Praktijken van Muzische Professionalisering
112
zijn dagelijkse bezigheden iets kwijtraakt van zijn oorspronkelijke drijfveren. Hij lijkt er letterlijk van weg te drijven. Of misschien zijn ze er nog, maar heeft hij het er niet meer over. De dagelijkse bezigheden eisen alle aandacht op. Er is geen tijd om stil te staan bij wat ons werkelijk bezighoudt. En toch zie ik overal dat het gesprek over ‘bezieling’ of ‘roeping’ of ‘passie’ bij iedereen iets los maakt. Vragen naar iemands persoonlijke verhaal, levert bijna altijd een ander gesprek op, dan vragen naar iemands werk. Maar als de taal zo beperkt is door de context van ons werk, hoe kunnen we dan nog onze dromen verwoorden?
“Zonder beginnen is er geen verwezenlijken en zonder verwezenlijken blijft de moraal een dode letter. Het goede doen vergt moed, de moed om je uit het drijfzand van je eigen inertie en gemakzucht los te wroeten. Die moed wordt belichaamd in de daad van het beginnen.” –Alicja Gescinska4 Loskomen uit het drijfzand betekent dus ook loskomen uit het drijfzand van de dagelijkse taal. En daarvoor is moed nodig. Het is doodeng om van je pad af te wijken. Doodeng om het anders te doen, anders te zeggen.
ik vraag mij af waarom woorden zo vaak te laat komen meestal pas op de fiets naar huis op terugwegen ben ik het welbespraakst het welste bespraakt terug, ja dan spraak ik pas wel
In de training van de politieacademie werkten we met metaforen. Kun je je droom, of dat wat je wil verwezenlijken, verwoorden als een metafoor? Een werkvorm die we binnen het lectoraat Kunst en Professionalisering vaker gebruiken. (zie voor een uitgebreide beschrijving: musework.nl/nl/onverwachtemetaforen) Er werden prachtige metaforen bedacht. En toch werd er geaarzeld: “Hier kan ik bij mijn team niet mee aankomen. Die staan meteen lachend op de gang”, zei een van de aankomend teamchefs, nadat hij een prachtige metafoor schreef over hoe hij zou willen dat er in zijn team zou worden samengewerkt: als een groep orka’s die samen een prooi vangt in die gigantische oceaan. Terwijl deze prachtige metafoor veel langer houdbaar is dan wanneer deze teamchef in zijn ‘gewone’ taal zou aansporen tot samenwerken binnen zijn team. Immers het beeld van de orka’s is een beeld waar je naar terug kunt keren. Een beeld waarvan je over maanden nog kunt zeggen: “Weet je nog dat ik jullie over die orka’s vertelde?” Een beeld waar symboliek uit spreekt. Een beeld met een lange houdbaarheid. En toch is de angst om uitgelachen te worden door collega’s groter dan de moed om het anders te zeggen.
“Beginnen is het verzet tegen het status quo van het bestaan. Het betekent dat een mens geen vrede neemt met wat is, maar streeft naar wat beter kan zijn. Zonder beginnen, zonder het avontuur en het verlangen naar meer, is er geen kans op slagen (…)” – Alicja Gescinska5
Moed hebben. Moed hebben om het anders te zeggen. Om het anders te schrijven. Om woorden te kiezen die buiten je vakjargon vallen. Om vanuit je hart een mail te schrijven. Om een vergadering met een gedicht te openen. Om een metafoor te vertellen om je team aan te vuren. Om een grapje te maken als je sterft, geluk te wensen voor alledaagse dingen. Is het echt zo eng om van je vertrouwde taal te wijken? Is er werkelijk iets te verliezen? Gezag, status, macht, respect? Kun je dat verliezen alleen door mooi te spreken?
Er zijn woorden die raken Er zijn dezelfde woorden die niets zeggen Woorden kunnen gevuld zijn of leeg Woorden kunnen barsten Ze kunnen openscheuren lekken Ze kunnen hun laatste adem uitblazen leeglopen en sterven Elk levend woord weegt minstens 21 gram Daarom vind ik het zo zwaar om echt te zeggen wat me in hemelsnaam bezielt Weet je wel wat alleen ‘in hemelsnaam’ al weegt? Ik ben voorzichtig met wat ik zeg Geen enkel woord mag barsten omdat ik het zomaar laat vallen omdat ik het gewicht verkeerd heb ingeschat Ik ben bang dat mijn woorden sterven tussen mijn mond en jouw oor
De wereld mooier maken, begint bij mooier spreken. Daar raakt iets in mij. Ook ik wil ‘het goede doen’. En ik heb de woorden daarvoor als middel. Ik heb afgelopen jaar veel poëzie geschreven. Heel veel van mijn gedichten gaan over de taal zelf. Over de macht en onmacht van woorden. En over het fysieke van taal, het tastbare. Maar ook
113
Praktijken van Muzische Professionalisering
114
ik heb, als schrijver, een moedige stap te maken. Een stap uit het theater, de wereld in. Ik zie dit artikel als een begin. Een begin van een onderzoek naar hoe het gebruik van muzische taal bij kan dragen aan het gesprek over wat ons drijft in ons werk. Dat onderzoek wil ik komende tijd gaan doen op drie niveaus: 1. In de eerste plaats wil ik onderzoek doen in de wereld. Ik wil in andere beroepsgroepen en met anderen blijven werken aan de vraag hoe taal bij kan dragen aan professionalisering. Welke schrijfmethoden kan ik ontwikkelen om werkelijk bij te kunnen dragen aan dat ‘betere’ gesprek (mondeling en op papier)? Om zo de verbinding tussen mensen onderling en hun werkelijke passie meer te versterken. 2. In de tweede plaats wil ik onderzoek doen op de HKU. In mijn werk met studenten en mijn directe collega’s. Maar ik wil het onderzoek ook breder trekken dan alleen
mijn lessituatie. Ik wil vanuit het lectoraat een werkplaats opzetten waarin ik met geïnteresseerde collega’s binnen de hele HKU ga onderzoeken hoe taal bij kan dragen in ons dagelijkse werk. En hoe ons werk verder kan reiken dan alleen de wereld van de kunst. 3. In de laatste, maar niet de minste plaats, wil ik onderzoek doen binnen mijn schrijverschap. Ik wil blijven schrijven. Alsmaar die woorden. Ook als niemand er op zit te wachten. Niet schrijven in opdracht. Maar schrijven in vrijheid. Ik zette in dit artikel in de witregels poëzie, want ook dit artikel is een eerste stap in dat onderzoek. En ik ben nog maar net begonnen.
Met één woord kan alles eindigen of alles beginnen
115
1 Luyten, W. (2018). Het Bruggesprek (p.10). Antwerpen, België – Apeldoorn, Nederland: Garant 2 Van Rosmalen, B. (2016). Muzische
4 Gescinska, A. (2016). Allmensch, van middelmaat tot meesterschap (p. 27). Gent, België: Academia Press. 5 Gescinska, A. (2016). Allmensch, van
Professionalisering (p. 90). Utrecht, Nederland:
middelmaat tot meesterschap (p. 28).
Uitgeverij IJzer
Gent, België: Academia Press.
3 Gescinska, A. (2016). Allmensch, van middelmaat tot meesterschap (p. 12-13). Gent, België: Academia Press.
Praktijken van Muzische Professionalisering
116
Dichter bij de stilte van het moment der waarheid Begeleidingskundige bespiegelingen geĂŻnspireerd door Het uur U van Martinus Nijhoff Dr. Michiel de Ronde
117
Praktijken van Muzische Professionalisering
118
Eén ogenblik had de geest wel van die intensieve ervaringen voor, waarin vergezichten gedwaald. bij sprake is van het besef dat het hier gaat om het wezenlijke, dat de kern wordt geraakt, dat er iets verspringt, waardoor alles Inleiding anders wordt. Het zijn ongrijpbare momenDe woorden van het motto voor dit artikel ten, waarin de stilte gevuld en gedragen is zijn afkomstig uit het grote gedicht Het en waarvan ieder het belang ervaart. Dit uur U van Martinus Nijhoff. Ze zijn even artikel heeft de bedoeling om met behulp mysterieus als de rest van het gedicht. van het gedicht Het uur U dichter bij dat Wie is die geest? Wat wordt er gezien in moment der waarheid te komen, om het die vergezichten? Waarom maar één ogenkarakter ervan beter te begrijpen. Wat blik? En hoe kan men daarin dan dwalen? gebeurt daar? Ondanks al deze vragen is het duidelijk dat het in het gehele, lange gedicht, dat meer In de literatuur over adviseren en begeleiden, dan 450 versregels nodig heeft, gaat om over coaching, training en supervisie worden het beslissende moment, een punt in de de begrippen reflectie en betekenisgeving tijd waar alles om draait. veel, we kunnen wel zeggen, zeer veel gehanteerd. Het helpen bij en stimuleren tot reflecDat wordt niet alleen onderstreept door de tie kan beschouwd worden als een belangrijtitel van het kunstwerk, maar ook door de ke kern van het begeleidingskundig handelen wijze waarop in verschillende fragmenten (De Ronde, 2015). De begeleider heeft een ervan wordt verwezen naar dat alles bepalende, maar tegelijk zo ondefinieerbare methodisch handelingsrepertoire ter beschikking dat hem in staat stelt zijn helpenogenblik. de rol te vervullen en het reflectieproces op Veel van de gedichten van Nijhoff spelen zich af op de grens van verschillende werelgang te brengen en te houden. Het gevaar is den: bij een brug, een raam, een deur, tussen echter dat we met al onze reflectie en al ons hemel en aarde, bij het veer, aan het water. vragen naar betekenisgeving bijdragen aan Nijhoff creëert in zijn werk telkens het besef een inflatie van deze begrippen, alsof het van een overgangsmoment tussen de ene en iets is wat we even tussendoor kunnen doen, de andere werkelijkheid, het spannende ergens op een terrasje onder het genot van ogenblik waarop het inzicht een moment een kopje thee, of als iets wat we bedrijfsmatig in beleidsprocessen kunnen pakken, doorbreekt en het perspectief op de wereld en als een technische handeling, een bevoor een tel verschuift en de realiteit zich plotseling voordoet in een andere gedaante. roepsmatige routine kunnen organiseren. Deze kenmerkende eigenschap van de poëzie Nijhoff herinnert ons eraan dat de spiegelfunctie van de reflectie niet vrijblijvend is, van Nijhoff maakt haar interessant voor de begeleidingskunde; ook in de praktijk van het dat het een heiligheid in zich bergt, omdat het raakt aan het wezen van waar het om begeleidingskundig handelen gaat het om gaat in het leven. De dichter van Het uur U grenservaringen en overgangsmomenten doet ons beseffen dat we in die reflectie waardoor de wereld een nieuwe betekenis ons op de grens begeven, daar waar het krijgt. In begeleidingssituaties, individueel of in kleinere groepen, maar soms ook in bij- beslissende plaatsgrijpt (Vergelijk Weijers, eenkomsten van grotere groepen, doen zich 2012).
Voor de begeleidingskunde is het daarom van waarde om de meer fundamentele vraag aan de orde stellen, – daarover is maar weinig geschreven – wat er nu eigenlijk gebeurt als een mens tot inzicht komt, wat de kwaliteit is van het ongrijpbare moment waarop de betekenisverschuiving zich voordoet, wat de aard is van het ingrijpende besef dat zich dan aandient. Voor het beantwoorden van deze vragen hebben we de taal van de dichter nodig. Daarom laten we ons geleiden door Martinus Nijhoff als dichter van de liminale ervaring, van het ‘ondeelbaar moment van stilte, het trillend moment van stilte waarin ziel en oneindigheid confronteren’ (Van Dijk, 2006). Het uur U van Nijhoff, één van de grootste poëtische werken die de Nederlandse taal heeft voortgebracht, fungeert voor ons als spiegel om de gerichtheid van ons eigen begeleidingskundig handelen te verstaan. Dit artikel, waarin we het gedicht stap voor stap volgen, kan gelezen worden als een luisteroefening naar Het uur U vanuit de context van het werk van de begeleider. Dat is, zo zal duidelijk worden, een paradoxaal streven, want om werkelijk te luisteren, blijken we die context juist te moeten loslaten, en bereid zijn de leegte, de contextloosheid, toe te laten.
Interpretatie in fragmenten De onbestemdheid van de stilte en de leegte wordt direct vanaf de aanvang van het gedicht opgeroepen en gevoeld. Het begint als volgt: Het was zomerdag. De doodstille straat lag te blakeren in de zon. Een man kwam de hoek om. Er speelde in de verte op de stoep
een groep kinderen, maar die groep betekende niet veel, maakte, integendeel, dat de straat nog verlatener scheen. De zon had het rijk alleen. Zelfs zij, wier tweede natuur hen bestemde, hier, op dit uur, te wandelen: de student, de dame die niemand kent, de leraar met pensioen, waren van hun gewone doen afgeweken vandaag; men miste, miste hen vaag. Sterker: de werkman die nog tot een uur of drie voor bomen in ’t middenpad de kuilen gegraven had, had zijn schop laten staan en was elders heengegaan.
Met deze opening wordt de lezer direct in een situatie gebracht waarin het houvast van het vanzelfsprekende en het vertrouwde hem wordt ontnomen. Het tafereel op zich is niet opzienbarend, eerder alledaags: een straat, een man, een zomerdag. Het feit echter dat de straat leeg is en dat de dagelijkse aanwezigen ontbreken, geeft de lezer een gevoel van Unheimlichkeit en daardoor een zekere alertheid. Er is iets aan de hand, of, beter gezegd, er is iets op handen. Het gewone is niet gewoon vandaag. Als we dit fragment interpreteren vanuit onze vraag naar de aard van het moment van inzicht, dan is onze eerste conclusie dat dat moment vereist dat we stil worden en de drukte en de gewoonte van onze ‘tweede natuur’ voor een ogenblik loslaten. De werkman, de leraar met pensioen, de student en de dame die niemand kent, zijn doorgaans aanwezig in hun aldus benoemde sociale rollen, hun tweede natuur, waar wij hen en
119
zij zichzelf mee vereenzelvigen. Nu, op dit moment, zijn zij als zodanig afwezig. Dat roept een zekere leegte op, een onbestemde stilte die ontstaat als we loskomen van onze dagelijkse gewoonten. Wie er wel zijn, maar op dit moment slechts in de verte nog en daardoor nog onbeduidend, dat zijn de kinderen. Zij zijn, zo zal later blijken, puur natuur, of om het ongebruikelijk te zeggen ‘volgens hun eerste natuur’. Maar voordat die kinderen worden bereikt in het gedicht, moet er eerst nog veel gebeuren. Het gedicht vervolgt: Maar vreemder, ja inderdaad veel vreemder dan dat de straat leeg was, was het feit
120
der volstrekte geluidloosheid,
Praktijken van Muzische Professionalisering
en dat de stap van de man die zojuist de hoek omkwam, de stilte liet als zij was, ja, dat zijn gestrekte pas, naarmate hij verder liep, steeds dieper stilte schiep. Geen dief overtrof, geen spion, hetgeen hij moeiteloos kon, en het gevederde leder waarop de god Hermes van zijn bergtop
gebeuren… In die normaal gesproken zo gevulde ruimte, vol van drukte en bedrijvigheid, gaat daar nu die enkeling, in de volstrekte geluidloosheid. De associatie met de god Hermes wordt gelegd; in de Griekse mythologie is hij als zoon van Zeus de boodschapper van de goden en tegelijk zelf de god van de handelaren en dieven. Wil deze man iets van ons? Moeten wij op onze tellen passen? Heeft hij ons iets te zeggen, een bericht uit een andere wereld misschien? Tegelijk is deze man als ieder ander, als u en ik, gewoon lopend, met schoenen aan. De geschetste spanning is illustratief voor begeleidingssituaties. De begeleidingskundige is enerzijds een gewoon mens onder de mensen, en tegelijk is hij voor dit moment bijzonder, omdat hij degene is die een nog oningevulde ruimte schept en een nog niet vervulde verwachting vertegenwoordigt. Met het begin van een begeleidingstraject betreden we een onbekende ruimte, en nog niet verkend gebied. Als we – als individu of als groep – een begeleidingstraject aangaan, dan geven we ons eraan over zonder te weten waar we aan beginnen en wat er zal gaan plaatsvinden. Wel weten we dát er iets gaat gebeuren. Daarvoor kijken we naar de begeleider.
neder te dalen placht, doorkruiste het ruim niet zo zacht
Hij maakte op het trottoir
als hij daar op straat kon gaan,
het onheilspellende, maar
gewoon lopend, met schoenen aan.
onhoorbare gerucht van een hoog in de lucht verschoten vliegerbericht:
Het karakter van de stilte lijkt te verschuiven. De leegte van de straat en de afwezigheid van de gebruikelijke taferelen daarop, die aanvankelijk vooral een gevoel van onwennigheid vertegenwoordigen, roepen nu met de voortschrijdende stap van de man een spanningsvolle en verwachtingsvolle stilte op. Er staat iets op stapel… Er gaat iets
in een wolkje ploft licht tot een blinkende ster uiteen, en langs de hele vuurlinie heen weet men: dit meldt het uur u, nu gaat het beginnen, nu verdwijnt de onzekerheid van de mij vergunde tijd, nu is het voor alles te laat.
De stilte die dan ontstaat, is een stilte, niet slechts naar de vorm een stilte voor de storm,
vraagt voor datgene wat zich niet laat ontkennen maar vaak wel omgeven is met spanning en strijd.
maar een stilte van het soort waar dingen in worden gehoord
Zo ook hier. Toen de man kwam
die nog nimmer het oor vernam.
en met zijn gestrekte pas voortliep, begon men het gas in de buizen onder het huis
Er komt geen boodschap van de goden. Hermes daalt niet van zijn bergtop neer. Wel appelleert de man met zijn enkele gebaar aan een hogere wereld. Het wolkje in de lucht dat hier geïntroduceerd wordt, en verder in het gedicht mee zal gaan, is een signaal. Het lijkt verbonden te zijn aan iets van een herinnering en een roeping, en die, op hun beurt, roepen het besef op van een strijd die op het punt van uitbreken staat. Er blijkt plotseling sprake te zijn van een vuurlinie, van strijdende partijen, van een gevecht op leven en dood. De leegte van de straat, het loslaten van de dagelijkse beslommeringen van onze tweede natuur, het toelaten van de stilte en het daarin geconfronteerd worden met de wetenschap enkeling te zijn, het besef mens te zijn op aarde, dat alles brengt ons bij een onomkeerbaar moment, dat zich niet laat verloochenen. De stilte die aanvankelijk de gedaante had van onwennige ruimte en leegte en daarna overging in een stilte van gespannen verwachting, verandert nu in een gevulde stilte, een sprekende stilte, een stilte waar dingen in woorden gehoord die nog nimmer het oor vernam. In de begeleidingskunde gaat het eveneens om het laten oplichten van de dingen die we eigenlijk wel weten, maar nauwelijks toelaten, om het aanraken van het besef dat ergens sluimert, de herinnering die weggedrukt is, om het activeren van de stem die woordeloos spreekt, die het onbenoembare en onnoemelijke aanwezig stelt en aandacht
te horen, en het gesuis van water onder de straat, en in de elektrische draad naar radio en telefoon een vonkende zoemertoon, als waren er bijen in de buurt.
Met het aanraken van het hogere, het wolkje, het licht, de blinkende ster – stuk voor stuk woorden die een religieuze symboliek in zich dragen – begint men ook het onderaardse te horen. Er is niet voor niets sprake van strijd. De hemelsferen zijn antagonistisch verbonden met de stemmen van de onderwereld. De suggestie van de heen en weer gaande beweging tussen hoog en laag wordt nog versterkt door de wonderlijk aandoende associatie in de regel ‘als waren er bijen in de buurt.’ Wie het werk van Nijhoff kent, zal hier direct denken aan Het lied der dwaze bijen ”die streven naar hoger honing” en in “een zacht zoemen, een steeds herhaald niet-noemen” steeds hoger wilden stijgen. Nijhoff ziet dat als een verleiding, want het gebeurt in het gewone leven, in het dagelijks bestaan. Ook Het uur U getuigt daarvan, zo zullen we zien. Ook in begeleidingssituaties roepen het hogere en het lagere elkaar wederkerig op. De momenten van moeite en confrontatie met tekort zijn tegelijk ook de ogenblikken waarop het verlangen wordt gevoeld. De perioden van stagnatie of crisis zijn tegelijk
121
ook vaak momenten van overgang waarop er ruimte ontstaat voor wat men echt belangrijk vindt en waar men elkaar eigenlijk op wilt vinden. Het ideaal en het onbewuste, het nastrevenswaardige en het verdrongene, het verlangen en het verworpene liggen doorgaans dicht bij elkaar!
De stilte, die niets verbrak, ging trillen en werd muziek. Het is een groot woord: paniek, maar het tekent de stille schrik die op dat ogenblik de ledige straat beving. Een traag wolkje, als een eilandje in de heldere hemel ontplooid,
122
Er werd niet gegluurd.
beduidde het nu of nooit
Gewoonlijk, als iemand passeert
Ophanden zijnd offensief.
is men geïnteresseerd:
Al wie de kijker ophief,
men vouwt met voorzichtige hand
zag op de zee van azuur
vitrages terzijde, want
een slagschip, klaar voor vuur.
elke voorbijganger is
Was het vriend of vijand?
min of meer een gebeurtenis.
Niet uit te maken, want
Was er niets te zien
het schip voerde geen vlag.
aan hem? – Kwam het misschien
Zoals ook de man die men zag,
doordat iedereen sliep,
het minste niet droeg dat een man
of doordat hij zo zacht liep,
van een man onderscheiden kan.
Praktijken van Muzische Professionalisering
dat geen vitrage bewoog? Neen, neen, elk raam was oog was toegeschoven lid voor het oog van een uil die zit te spieden op zijn tak.
Men geeft zich niet zomaar over aan de confrontatie. Liever blijft men op veilige afstand, gehuld in de rol van toeschouwer, enigszins afgeschermd achter het raam, met gesloten vitrages. Men ziet wel, men voelt wel, men beseft wel dat het hier ergens om gaat, maar men laat nog niets merken. ‘Hou je gedeisd,’ dat is het devies, want je weet nooit waar dit op gaat uitlopen. Anticiperende weerstand zouden we dit in begeleidingskundige termen kunnen noemen. Een gedaante van de stilte die de meeste begeleiders maar al te goed kennen, en waarvan het de kunst is om die als begeleider te verduren, want juist daarin zal het ontstaan.
Juist omdat de stilte niets verbreekt en daardoor sprekend aanwezig blijft, is zij onontkoombaar; zij gaat trillen en wordt muziek. Men kan niet volharden in de rol van toeschouwer. De mens wordt geraakt in zijn gemoed. Het wolkje aan de hemelse gewesten blijkt een slagschip te zijn, gereed om te vuren. De strijd staat op het punt van uitbreken. Moeten we dat wat zich nu aandient, verwelkomen of tegenhouden, hebben we hier te maken met een vriend of een vijand? Het beslissende moment blijkt gevuld te zijn met vrees en nieuwsgierigheid, met toenadering en afstoting, met angst en fascinatie beide. Zoals het hogere het lagere raakt, zo raakt de angst aan het verlangen en het vreemde aan het eigene. Dat is wat de begeleider doet: hij brengt de ander bij zijn ambivalenties; bij die zaken die omgeven zijn met strijd en conflict, bij het ontkende aanwezige en de presentie van de
ontkenning, bij datgene wat ons eigen en vreemd tegelijk is, waar we naar toe neigen en waarvoor we weg vluchten. Opnieuw, de kunst voor de begeleider is om het te laten gebeuren, om er zelf niet voor te vluchten en het ook niet te gretig te omarmen. Het gaat om de spanning immers. En ook de muziek zong door, werd een groot, onzichtbaar koor. Want sedert water en gas en het zoemen hoorbaar was van de elektrische stroom, hadden ook hartklop, en droom, en geeuw, en bloedsomloop,
het kind (in ”een zwarte spiegelgrond” en tegelijk in “een tuin onbetreden”) de andere, ongekende, kant van onszelf vertegenwoordigt. In de begeleidingssituaties gebeurt iets soortgelijks: als men de spanning van het onbekende weet te verdragen, dan zal de onderstroom stem gaan krijgen, en die blijkt dan te maken te hebben met het ongerepte in ons, met zijn pijn en spontaniteit beide. Spontaniteit omdat het oorspronkelijke in ons de vrijheid van het spel en het verlangen naar de speelgenoot kent, en pijn, omdat dat deel van ons zo vaak niet gehoord en niet gekend wordt, en, met de woorden van ons gedicht, doodgekneld, is.
en wanhoop, en stille hoop, kortom, al wat nooit stem werd,
Want wat dood is, is dood,
zich gemengd in het ver concert
maar wat vermoord is, leeft voort,
dat tegen wil en dank
leeft voortaan minder gestoord
steeds duidelijker van klank
dan wat onbestorven leeft.
uit de stilte kwam opgeweld.
De daad die men naliet, heeft
Verlangen, doodgekneld,
meer kwaad dan de daad gedaan.
een kind vermoord in een put,
Om gestorven dood te gaan
riep, eensklaps wakker geschud,
is genade, maar wee hem die
om speelgoed en speelgenoot.
als in dubbele agonie levens- en stervenspijn tegelijk voelt: hij moet het ravijn
De kinderen die bij de aanvang van het gedicht nog ver weg waren, aan het einde van de straat, en toen nog niet veel betekenden, krijgen hier in dit fragment hun parallel in het wakker roepen van de weggedrukte stemmen van verlangen, hartstocht en hoop. Het ongehoorde en onverwoorde blijkt te maken te hebben met het kind in ons, onze eerste natuur, zo zouden we kunnen zeggen. Op de een of andere manier herinnert de man in de straat ons aan het oorspronkelijke en ongerepte, dat ergens, diep in ons, begraven ligt. Het uur U roept hier associaties op met het andere bekende werk uit de poëzie van Martinus Nijhoff, Het kind en ik, waarin
des doods over zonder brug.
Het kind blijkt verbonden te zijn aan de dood. Het was immers in zijn bestaan ontkend, vermoord in een put, en dat is een vorm van niet-leven. Het kind in jezelf niet toelaten is leven in een staat van permanente stervenspijn, want wat op die wijze gesmoord en vermoord wordt, blijft desondanks, in zijn ontkende vorm, een levende werkelijkheid. Met het noemen van ‘de brug’ refereert Nijhoff in dit fragment opnieuw aan een vaak terugkerend thema in zijn werk. Het bekendst is zijn gedicht
123
Praktijken van Muzische Professionalisering
124
Ik ging naar Bommel om de brug te zien... Treffender nog is de parallellie met het centrale vers uit De soldaat en de zee: “Geleidelijk bracht de brug / van het leven, over het leven / mij naar mijn oorsprong terug / en ik werd die ik was gebleven.” Hoe kan men leven als men een deel in zichzelf ontkent en verdrukt? Creëert men daarmee niet een gapend gat, een afgrond, een ravijn? En waar is dan de brug die terugvoert naar het echte bestaan? Misschien mogen we begeleidingssituaties opvatten als een poging om de brug te vinden naar iets van die oorspronkelijkheid in onszelf, een brug die leidt naar het opheffen van de zelfontkenning en naar de bereidheid om de pijn van het verlangen te voelen. Het gaan van die brug kan echter niet zonder de duizeling van het ravijn te voelen. Hij liep betrekkelijk vlug, de man, maar niet vlug genoeg of ieder raam besloeg door de adem van de mond die zich sperde, maar woorden niet vond, al sperde hij zich nog zo wijd. En tegelijkertijd met dit onnoemlijk wee bracht de muziek met zich mee, - let wel, in een straat die liefst niet rept, als het kan, van verdriet, die, integendeel, opgewekt, zich slechts het leed aantrekt dat een ander ondergaat, let wel, in zulk een straat, toen daar achter raam aan raam de stamelingen tezaam een infernale taal aanhieven – nog eenmaal, geen kreet brak uit dan gesmoord, toen daar dit hels accoord in de hete lucht in het rond trilde, zodat wie daar stond,
hetzelfde zou hebben gedaan, - hetgeen zeggen wil: heengegaan – als de man die zijn schop vergat, die kuilen gegraven had maar de bomen niet geplant, toen daar dan die dissonant schrille spiralen schreef naar een schuldeloos wolkje dat dreef in een onbewogen zee, bracht de muziek met zich mee, - want zo is muziek: zij speelt terwijl inmiddels het beeld van de schrijdende vreemdeling langs de huizen verder ging, dat ieder sterveling daar een visioen werd gewaar van schier hemelse euphorie.
Er is geen ontkomen aan. De adem wordt ons benomen. De stilte doet zich nu voor in de gestalte van de verbijstering. Het is zo vele malen gemakkelijker om over de weg van anderen te praten dan om de eigen weg te gaan. Het is zo verleidelijk om zich met het leed van de ander te bemoeien om, zodoende, eigen pijn en tekort niet te hoeven voelen. Het liefst lopen we weg voor dit moment van inzicht, want we worden onon koombaar met onszelf geconfronteerd. Het koor van stemmen uit ons onbewuste zijn – onze hartklop en droom, onze wanhoop en stille hoop – “schrijft schrille spiralen” naar het wolkje van de schuldeloosheid. De tegenstellingen zijn vol spanning en blijken elkaar op te roepen als de twee polen van een magneet. De heen-en-weerbeweging tussen de hogere dimensie van de eeuwigheid – de onbewogen zee – en de niet meer te onderdrukken stemmen van het nimmer-gerealiseerde verlangen en de onvervulde hoop in ons eigen sterfelijk bestaan, wordt – ook al is het een hels accoord – tot een muziek die speelt.
Het feit dat de dichter dit zo nadrukkelijk noemt, het spelen van de muziek, herinnert ons weer aan het kind in ons dat roept om speelgoed en speelgenoot. Het fragment doet ons denken aan de pijn van de barensnood, want, ook hier weer het spel van tegenstellingen, het resultaat is de geboorte van een visioen van hemelse vreugde en heerlijkheid. De man in de straat is daar slechts als vreemdeling. Hij lijkt niet anders te doen dan de mens aan zichzelf te herinneren. Dat lijkt mij ook de belangrijkste rol van de begeleider te zijn; zodanig aanwezig zijn dat de ander niet anders kan dan zichzelf onder ogen komen. Dat is beangstigend, want het confronteert, maar het is evenzeer bevrijdend, want het laat vergezichten zien. De dokter, bijvoorbeeld, die in de straat als huisdokter pas een praktijk begonnen was sinds hij als jong assistent een verstrekkend experiment had opgegeven omdat hij er hoogstens droog brood van at, hem bracht de wilde muziek terug in een stille kliniek: hij zag zichzelf staan, witte jas, rubber handschoenen aan:
schold hij de zonde kwijt en had eigen schuld bekend. – De dame die niemand kent, het kreng, zoals men haar noemt, zag, zonder blouse gebloemd, zich naakt als Diana staan in een woud: een hert kwam aan: en toen zij zag hoe hij knielde, knielde ook zij: haar hand beefde, haar oog blonk nu zij levend water dronk.
Het koor van ongehoorde stemmen blijkt de mens te raken in zijn betere zelf, in zijn roeping en ideaal. De dokter, de rechter en de hoer zien in visionaire verbeelding wie ze eigenlijk bedoeld zijn te zijn. Het loslaten van de tweede natuur, betekent niet dat het maatschappelijk zelf volledig afwezig is, integendeel, het dient zich juist in zijn eigenlijke bedoeling aan. Het beroep blijkt een roeping te zijn en de maatschappelijke rol blijkt een wezenlijke bijdrage te leveren aan het leven. Het dagelijks werk krijgt voor de mensen in de straat in de vergezichten die ze zien een existentiële diepgang en komt te staan in het licht van liefde, recht en hoop. Daar gaat het immers om in het bestaan.
in een kast langs de muur spraken de dingen van glazuur,
Zo zag iedereen wat,
email, glas en metaal,
De één dit, de ander dat.
een tintelende taal
Maar het puur geluk dat men mocht
van een achter alle kwaad
smaken: één ademtocht
verrijzende dageraad. –
duurde het, en werd verstoord.
De rechter zag zich staan
Men was als ’t ware aan boord
zonder ambtsgewaad aan:
van een opgegeven schip,
geen toga, geen muts, geen bef:
waar men de verdwijnende stip
niet dan uit rechtsbesef
naoogt der reddingsboot:
en met geheven hand
zo hoog stijgt dan de nood
deed hij de eed gestand:
dat men, naar geloof gebiedt,
in naam der gerechtigheid
olie in de golven giet:
125
Is het dan voor niets geweest, dat inzicht, als alleen de ontreddering maar toeneemt? het schip ligt roerloos recht: Nee, zeker niet. Nijhoff neemt ook hier weer maar reeds rolt over de plecht de toevlucht tot godsdienstige beelden. een zware golf, olie-vermengd, Even is de mens deelgenoot geweest van en hetgeen voor de zee was bestemd het ‘koninkrijk der hemelen’, waarvan de komt in ’t vuur, ontploft, en het wrak heilige schrift zegt dat het gemakkelijker is vol bezoedeld zeewater zakt dat een kameel gaat door het oog van een als een baggergevulde praam. naald dan dat een rijke het paradijs beërft. Zo zakte, achter elk raam, Even heeft de mens verkeerd in de wereld in de spiegelgladde vloed zoals de werkelijkheid moet zijn. Maar, we een mens zijn beeld tegemoet, hoeven ons niet te vergissen in eventuele zijn eigen ontredderd beeld. – religieuze bedoelingen, de dichter brengt ons direct weer terug naar onze aardse werkelijkheid. Het gaat in het visioen niet om Het inzicht is er in een flits, een rijk moment een zaligheid in een hiernamaals, nee, het van verlichting, een ondeelbaar ogenblik van gaat om de wereld van elke dag. Ook hier helder weten en onverhuld zien. Maar – ook raakt ‘Het uur u’ een terugkerende themaal draagt het de eeuwigheid in zich – het tiek in het werk van Nijhoff, namelijk dat van het tweede en het derde land. duurt niet langer dan luttele seconden. Het heeft te maken met de overtuiging van Daarna is er weer het andere weten, dat van de dagelijkse werkelijkheid en de eigen Nijhoff dat de zin en de betekenis van het feitelijke realiteit. Het beeld van het slagleven uiteindelijk in de gewone werkelijkheid, schip klaar voor de strijd, moet plaats maken het dagelijkse bestaan gezocht moet worden voor een vaartuig in hoge nood, waarbij zelfs en het is de taak van de dichter om daar de reddingsboot niet meer te bereiken is. woorden aan te geven, ‘woorden en hun stilte’, overigens. De weg ‘der dwaze bijen’ die Slechts het religieuze ritueel van het laatste streven naar hoger honing is een doodlopenoliesel resteert, en zelfs dat levert alleen de. Als de zin niet op aarde, het eigen land, maar bezoedeld water op. Wie in de spiegel te vinden is, dan is die nergens te vinden. van de roeping en het ideaal heeft gekeken Zo gaat het in de begeleiding uiteindelijk en zichzelf in dat licht heeft geschouwd, altijd om de concrete werkelijkheid. We moet wel beseffen schromelijk te kort te luisteren naar het kind in ons, we horen de schieten. stem van het verlangen en laten ons leiden O, die olie verspeeld door het vergezicht van het ideaal, maar was geenszins verspild geweest! daarna: altijd weer terug naar de dagelijkse Eén ogenblik had de geest realiteit waar het moet gebeuren en waar in vergezichten gedwaald moet worden gemaakt, maar waar ook de en was, door het oog van een naald, moeite en het tekort is. Het blijkt dat we de als een kemel, binnengegaan. spanning tussen die twee niet lang kunnen In welk land kwam hij aan? verdragen, daarna moeten we ook weer even Op aarde. – In eigen land. – loslaten. één ondeelbaar moment
treedt rust in, rust ongekend:
Praktijken van Muzische Professionalisering
126
Gelijk een maan was de hand
tussen aarde en zon.
die over het voorhoofd gleed
Even keek de compagnon
en door een dauw van zweet
de gewillige na op zijn vlucht
zich langzaam voortbewoog;
peinsde, zag in de lucht
en ook het starend oog,
een wolkje, en zag dat daar ging
dat wijd open bleef staan,
nog steeds die vreemdeling,
het deed meer aan een maan
nog steeds die man door de straat.
denken dan aan een zon. Maar weldra, uit dooiende bron, ontsprong, sprongsgewijs, het bloed, en reeds spoelde op die vloed – zoals na onweer een boom de rivier afdrijft – de droom met wat hij aanrichtte uit zicht. Men ademde als verlicht het amen na van een preek. De geest, toen hij nederstreek uit het ledige zwerk en thuiskwam onder de zerk van vast werk en dagelijks brood, was dankbaar dat deze dood hem bevrijdde van ruimtevrees. Hij was, terug in het vlees, moe, weliswaar, zeer moe, maar was, platgezegd, blij toe met dit vlees, zo zwak het was: geen zo groot te kort in kas dat niet geschoven kon op die gebrekkige compagnon die ’t lot hem beschoren had. – Maar kijk, die metgezel zat alweer aan het schrijfbureau te zwoegen, en wel zo, dat de geest, beschaamd neerziend naar die trouwe, arbeidzame vriend, niet dan een lastige traan verdrijvend tot hem dorst gaan. Deze echter, uit stil verweer, legde de pen zelfs niet neer, schoof geen stoel bij, keek niet op. – Er zat voor de geest niets op, dan dat hij weer ontsteeg naar zijn ballingsoord, blauw en leeg
Kunnen we het inzicht, het moment der waarheid, eigenlijk wel waar maken in ons dagelijkse realiteit? Het bovenstaande, duistere fragment, suggereert de onmogelijkheid. Hoewel het zomerdag is en de straat blakert in de zon, doet het oog dat zag, eerder aan het schermerlicht van de maan denken, dan aan de helderheid van de zon. Wat is die bron, waar sprongsgewijs het bloed uit vloeit en een stroom vormt die het vergezicht, de droom, doet wegdrijven? Liever vergeten, komt het daar op neer? De preek is afgelopen, we schudden de woorden van ons af en gaan weer over tot de orde van de dag. Is dat de boodschap? In ieder geval kunnen we niet lang verkeren onder de druk van de hoogspanning van het vergezicht. Dat lijkt het dagelijks leven, waar er ook gewoon brood op de plank moet komen niet te verdragen. De geest, het visioen, de droom, kunnen daar ook niet zomaar in worden opgenomen. De regels over “geest die neerstrijkt uit het ledige zwerk en thuiskomt onder de zerk van vast werk en dagelijks brood” vormen als het ware een tegenovergestelde beweging ten opzichte van het fragment over “het kind dat, vermoord in de put, maar eensklaps wakker geschud, roept om speelgoed en speelgenoot.” Nijhoff schijnt het gedicht hier plotseling op zichzelf te betrekken en op zijn werk als dichter. Hij zit aan zijn schrijfbureau te zwoegen en is niet bereid en niet in staat om de angst voor de stilte, de ruimte en de
127
vrijheid duurzaam te verdragen; liever maar weer gewoon aan het werk. De geest moet – ook na het uur der waarheid – weer in ballingschap. Echter, de herinnering blijft in de vorm van het wolkje aan de hemel en de vreemdeling, gaande door de straat. In de begeleiding gaan de geïntensiveerde moment van inzicht fungeren als ankermomenten en ijkpunten. De kracht van de beleving kan er niet onophoudelijk zijn, maar de herinnering aan die ervaring is wel blijvend.
kent’, dat hij als enige de man niet de zegen nageeft om maar van hem verlost te zijn? Liever doet men weer het deksel op de put, om het roepende kind niet te horen. Maar het is maar de vraag of dat dan nog lukken wil. Als het kind in ons gewekt is, als het visioen is aangeraakt, dan laat het zich niet zomaar weer wegdrukken. Maar voor de zoveelste keer prees men de dag aleer de avond was gedaald. Men heeft leergeld betaald,
Praktijken van Muzische Professionalisering
128
Maar, naar zich horen laat,
de man was de straat nog niet uit.
- want langzaam kwam men bij
Plat tegen de vensterruit,
uit de diepe mijmerij
met het vitrage-net
en de man liep betrekkelijk vlug –
bloedrood in het voorhoofd geplet,
men zag hem nu op de rug.
kon men hem nog zien gaan.
Men had hem niet bepaald
Toen heeft zich iets voorgedaan
feestelijk ingehaald.
dat alle beschrijving tart.
daar was ook geen reden voor;
De schrikt sloeg de straat om het hart.
maar gelukkig liep hij door,
Kokend van woede, doodsbleek,
en toen de waarschijnlijkheid
de vuisten gebald, bekeek
dat men hem weldra kwijt
men het ontzettende dat
en voorgoed kwijt zou zijn
beneden voortgang had.
bij elke stap terrein
De man had de kleine groep
en aan waarschijnlijkheid won,
kinderen die op de stoep
gaf heel de straat, kortom
aan ’t spelen waren bereikt. –
ieder en iedereen - met uitzondering van één, en wie aandachtig las weet dat het de rechter was, gaf, behalve de rechter dan, geheel de straat den man - sit verbo venia – het heilig kruis achterna.
Men is liever van hem af. Ook al herinnert deze vreemdeling de mens aan zijn betere zelf, toch is men hem liever kwijt. Blijkbaar is het verschil met het feitelijke leven te groot. Is het omdat de rechter ‘eigen schuld be-
In het begin van het gedicht betekenden de kinderen nog niet veel. Ze onderstreepten slechts de afwezigheid van de gebruikelijke drukte. Maar inmiddels is dat veranderd. Het kind is wakkergeschud, de muziek van de onvervulde verlangens heeft gespeeld. Het vergezicht is gezien. Wat gebeurt er als de vreemdeling de kinderen in de straat bereikt? Wel, alles verzet zich tegen wat er gebeuren gaat! Na het visioen, volgt nu de realiteit. Na de verlichting van de geest volgt nu de praktijk van het leven. Dat kan niet zonder emoties. De dichter trekt alle regis-
ters open om de kracht van de ontsteltenis te laten zien: woede, angst, ontzetting. De kinderen laten zich niet opsluiten onder de zerk van vast werk en dagelijks brood. Zij hebben geen last van ruimtevrees die de mens in zijn tweede natuur eigen is geworden. Kinderen worden niet belemmerd door de angst voor de vrijheid. Zij spelen gewoon. Zoals is in het gedicht zo kan het ook zijn in de begeleiding. Het moment van de ervaring is geweest, het inzicht is geboren, maar dan de praktijk. Als de begeleider het punt aanraakt waarin het geleerde ook realiteit moet worden, dan is er toch weer verzet, niet zelden ook verwijt. Het gedicht roept op om aansluiting te zoeken bij het spelende kind in ons om van daaruit contact te maken met zowel de diepte als de hoogte, de schaduw en het ideaal. Het is vaak niet wat het lijkt, hun spel: soms staan ze maar en praten wat met elkaar, de woorden zelf zijn plezier. Dat van dit groepje van vier er één een meisje was, men ontdekte het pas wanneer het oog er op viel dat haar witte matrozenkiel naar onder overliep tot een plooirokje als bij een Schot. Eén der jongens stond met zijn voet op een autoped waar van hij aantoonde dat het richtingaanwijzers had. ‘Daar wordt het geen auto door’, zei de grootste in een plusfour. ‘Van auto’s gesproken’, zei hij er medelijdend bij, ‘hebben jullie er geen?’ – Het meisje zwaaide haar been over het nikkelen stuur, - alles aan haar was natuur:
het neusje iets opgewipt, het haar als een jongen geknipt, te argeloos nog voor fatsoen, – ‘dat kan je bij de onze niet doen’, zei ze, en zwaaide ’t terug. Met zijn handen op zijn rug - waar kon hij ze hebben gedaan met niet dan een badpakje aan? – riep de kleinste: ‘Belt die bel?’ De bel belde. En hij: ‘Zie je wel, bellen doen auto’s niet.’ De bezitter, inmiddels, liet met strak geworden gezicht aldoor de vleugeltjes dicht en klappend open slaan. Een wonder is niet te weerstaan. Niemand meer die iets zei. Toen kwam de man voorbij.
In de kinderwereld spiegelen zich de maatschappelijke verhoudingen, maar nu als spel. De woorden – anders zo serieus – zelf zijn plezier. Met de rollen van man en vrouw wordt ook al gespeeld in kleding en kapsel, en de vraag of een autoped een auto kan zijn, blijkt heel belangrijk. De uitwisseling van argumenten lijkt volkomen triviaal, maar toch is het uiterst serieus. “Niets op de wereld is zo serieus als het spel van de kinderen”, zei Winston Churchill reeds. Nijhoff lijkt het hier te willen onderstrepen door in dit dramatische gedicht waar voortdurend naar woorden gezocht wordt om het onuitsprekelijke tot uitdrukking te brengen, zoveel ruimte te geven aan deze kinderdialogen. In het spel ligt het ware besloten, zo lijkt hij te willen zeggen. In het spel is de natuur nog puur en levend. Het gedicht heeft met de wending naar de kinderen een beweging gemaakt van de tweede naar de eerste natuur, die die tweede natuur met het grootste gemak weet in te lijven.
129
– Hoe moeilijk blijkt dat andersom te zijn! – Misschien kunnen we hier voor de begeleiding uit leren, dat, na het moment van inzicht, ook het punt komt van gewoon doen! Stort je in het spel, beweeg mee met de beweging die zich voordoet, volg je impuls en laat je leiden door de stroom.
De schaduw hield halt. Onvervaard sloegen zij de ogen op en namen de vreemdeling op die stil was blijven staan. Nu zag hij hen ernstig aan, het hoofd ten halve gekeerd. Schoon nier verbouwereerd, lieten ze elkaar niet los.
130
Nu is er een zeker spel,
Als Klein Duimpjes in het bos,
door kinderen, heb ik het wel,
stond nu het viertal daar
‘schaduwlopen’ gedoopt.
met de handen in elkaar
Er loopt een man en men loopt
naar de steentjes omlaag te zien.
op zijn schaduw trappend mee.
Het duurde een minuut misschien,
Gewoonlijk doet men twee
maar die een eeuwigheid was.
passen, tegen hij één.
Toen deed de man een pas.
Het ging door merg en been,
Met zijn vreemde, gestrekte gang
het was hartverscheurend, de groep
zag men – dit duurde niet lang –
in een rijtje over de stoep
hem spoedig de hoek omslaan.
achter de vreemdeling aan
Praktijken van Muzische Professionalisering
huppelend mee te zien gaan. Het sneed, sneed door de ziel. Plusfour en matrozenkiel dansten, als een jong paar, arm in arm naast elkaar, houdende aan weerskant de twee anderen aan de hand: de matroos hielp het badpakje, dat een schoentje verloren had en straks het tweede verloor, terwijl naast de plusfour voortholde de eigenaar van de haastig langs het trottoir neergezette autoped. – Tijd, meer dan tijd werd het dat dit een einde nam. Uit alle huizen kwam het driftige geluid van tikken tegen de ruit als riep een nijdige hen kuikens terug naar de ren. De kinderen luisterden niet. Want juist was iets geschied al hun aandacht waard.
De kinderen volgen hun impuls en laten zich leiden door de stroom. Zij nemen de gang van de vreemdeling onbekommerd op in hun spel en hollen met hem schaduw-lopend mee. Daar waar de volwassenen vanachter hun raam via deze vreemdeling aan hun alter-ego worden herinnerd en fundamenteel stil gezet worden bij hun bestaan, daar spelen de kinderen eenvoudig hun spel. Voor hen is er geen wolkje aan de hemel, geen vuiltje aan de lucht. Ook van dit spel wordt in het gedicht een moment gemaakt dat raakt aan de eeuwigheid. Ook hier worden we als lezer stilgezet, want de vreemdeling zelf houdt halt en kijkt de kinderen in de ogen. In een zekere verlegenheid over wat ze gedaan hebben, staan ze daar plotseling als kleine kinderen in de grote wereld. Het spel gaat wel mee met de stroom, maar gaat daar in het gedicht niet in op. De man tilt het er als het ware even bovenuit door zijn ogen er op te vestigen en aandacht te vragen voor de ernst ervan.
Om vervolgens te gaan zoals hij kwam, dat wil zeggen de hoek om te slaan en de straat de straat te laten. Als begeleidingskundige parallel aan dit fragment: de begeleiding is voltooid als de deelnemers met een zekere verwondering en verlegenheid zich realiseren waartoe ze in staat blijken te zijn als ze het kind in zich de ruimte te geven en overgeven aan dat wat zich voordoet. Dan is er voldoende geleerd en is het vertrouwen gerechtvaardigd dat het zal worden opgenomen in het gewone leven. Terstond ging ieder raam wijd open, en wel zo wijd als maar mooglijk was. ’t Was tijd. Want wat ontwaarde men daar? De tafels stonden klaar. Waar was dat aan te zien? Aan de dampende soepterrien midden op de tafel geplaatst, en aan de bordjes waarnaast
Plotseling is de ban gebroken. Alles komt weer tot leven. Ramen en deuren gaan open, het eten blijkt op tafel te staan. De dingen keren terug in hun maatschappelijke orde. De tram rijdt zijn dienstregeling, weliswaar enigszins vertraagd door alles wat er gebeurd is. Het onheilspellende gerucht van de man aan het begin van het gedicht, krijgt nu zijn vertrouwende pendant in het handenklappen van de moeder, roepend een kindernaam. – De moeder en haar kind en het kind en zijn moeder is ook weer zo’n bekend thema bij Nijhoff. – Het gebaar van de moeder wordt ook beantwoord door een signaal uit de hemel, geen wolkje dit keer, geen slagschip ook, maar vogels die neerdalen en een vrolijk lawaai veroorzaken. De straat leeft weer. De normale gang van zaken is weer teruggekeerd. De dingen hernemen hun dagdagelijkse patroon. Zelfs de kinderen worden daarin weer opgenomen, zij het niet zonder moeite.
het zilver lepeltje lag. Door open voordeuren zag
Maar kinderen keren, zo vlug
men moeders naar buiten gaan
ze gaan, zo langzaam terug.
roepend een kindernaam
Zo zijn ze, zo ging het hier.
en klappende in de hand.
Het kostte wel een kwartier,
Er kwam van andere kant
eer elk zijn servet voor had
nog een klappend gerucht.
en rustig aan tafel zat.
Het kwam van hoog uit de lucht. Het waren de mus, de spreeuw, de merel weer en de meeuw. Zij streken neer uit de goot. Het sloeg, het tjilpte en floot met trillende borst, luidkeels, tot midden op straat, op de rails, waarlangs thans kwam opgedaagd de tram, een tijdlang vertraagd door storing in het net en die, stampvol bezet, rijdende wat hij kon de verloren tijd herwon.
Wordt de spontane en oorspronkelijk natuur dan toch getemd tot het burgerlijk fatsoen van de tweede natuur? In zekere zin wel. Maar toch is er iets veranderd. In de kleinmenselijke ordelijkheid, waarbinnen we nu eenmaal leven moeten, is er wel een symboolgevoeligheid geboren. Als de kinderen aan tafel zitten, netjes etend met servet en couvert, dan zijn er altijd nog de vogels en de bloeiende bomen, ook al zijn die nog niet gepland.
131
En bij de deur, op het dak,
Nabeschouwing
ja zelfs op zijn dooie gemak
Met de bovenstaande interpretatie hebben we natuurlijk geen definitieve uitleg willen geven van dit gedicht. Wel is het de bedoeling om, met behulp van het gedicht, met nieuwe ogen te kijken naar het werk van de begeleider. De grote vloed aan begeleidingsvormen die op dit moment wordt aangeboden onder de termen coaching, training, advisering, supervisie, counseling en mentoring kan gezien worden als een zich uitwaaierend toepassingsveld van de psychologie, waarin veelal de nadruk ligt op vaardigheid en methodiek. Er wordt gesproken over technieken en instrumenten (Van Ass, 2012), of erger dan dat, de toolkit van de coach. De filosoof Harry Kunneman (2005) heeft zijn bedenkingen bij de rol die coaching inneemt in de huidige samenleving. Hij vraagt zich af of coaching aan de productiezijde niet dezelfde rol vervult als marketing aan de consumptiezijde: mensen ertoe bewegen om uit vrije wil te doen wat de industrie wenst dat ze doen. Ook Coenen (2013) is kritisch, hij verklaart coaching zelfs de oorlog. Zijn pleidooi is om toch vooral de gelaagdheid en de meerduidigheid te blijven zien in allerlei begeleidingssituaties en te beseffen dat we de wereld niet naar onze hand kunnen zetten.
in ’t open raamkozijn, zong een klein vogeltje zijn om kruimels popelend lied. Alleen in de bomen niet. Neen, niet in de bomen, want die waren nog niet geplant. Hoe mooi anders, ach, hoe mooi Zijn bloesems en bladertooi. – Hoe mooi? De hemel weet hoe. Maar dat is tot daaraantoe.
Praktijken van Muzische Professionalisering
132
Het moment der waarheid laat zich wel ervaren, maar nooit vastpakken. Het is er en daarna is het weer voorbij. De betekent echter niet dat er niet iets veranderd is. Het kind is wakker geschud en leeft. Het verlangen is dan zelfs te horen in de zang van de vogels en de pracht van de bloesem en bladerdak. We kunnen het niet met woorden zeggen hoe mooi dat is, maar ons zwijgen daarover is toch veranderd, meer gevuld geraakt van verwondering. Het is de taak van de begeleidingskundige om ons iets dichter te brengen bij het moment der waarheid, bij het beslissende inzicht en om de doorwerking daarvan in het leven te laten ervaren in het feitelijke gedrag, niet primair als oefening of als vaardigheid, maar als spel en vorm van spontaniteit. Als de begeleider daar in slaagt, dan krijgen we iets meer de geest van de dichter en de vrijmoedigheid van het kind.
In deze geest zou ik willen dat wij, begeleidingskundigen, ons laten inspireren door denkers, dromers en dichters die beseffen dat waarheid zich niet laat opleggen door middel van een techniek en dat inzicht niet methodisch af te dwingen is, maar dat we die ontvangen als een geschenk en hebben te bewaren als een opgave. Kunneman (2005) stelt voor om de toepassingswetenschappen, zoals psychologie geworden is, onze samenleving vergezeld te laten gaan door de geesteswetenschappen, zodat de
techniek gevuld wordt met het symbool. Van Rosmalen (2016) zoekt in de muzen een tegenkracht bij het professionaliseren van beroepskrachten, een herinnering aan het echte leven bij het socialiseren van onze tweede natuur. Onze verkenning van Het uur U is een poging om aan die oproep te beantwoorden en een overgangsgebied te creëren tussen inhoud en methode, tussen cultuur en techniek, in de hoop dat daarmee ook de geest van de begeleidingskundige een moment in vergezichten zal dwalen en dingen verstaan die nimmer het oor vernam. Het gedicht fungeert – misschien wel juist voor de begeleidingskundige – als een herinnering en aansporing om ons niet op te laten sluiten in de tweede natuur van conventies en verwachtingen die verbonden is aan rol en functie, maar telkens weer het kind in ons wakker te schudden, te spelen en in vergezichten te dwalen. Alleen dan zullen we ook in staat zijn de stille ruimte te creëren die nodig is voor degenen die onze begeleiding zoeken, opdat zij weer hartklop en droom, en wanhoop en stille hoop gaan horen.
Literatuur Ass, S. van (2012), Het coachingstechnieken boek. Amsterdam: Boom-Nelissen. Coenen, B. (2013), Coaching de oorlog verklaard. Rotterdam: 2010Uitgevers. Dijk, Y. van (2007). Leegte, leegte die ademt. Het typografisch wit in de moderne poëzie. Nijmegen: Vantilt. Kunneman, H. (2005). Voorbij het dikke ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Amsterdam: SWP. Nijhoff, M. (1995). Verzamelde gedichten. Amsterdam: Bert Bakker. Ronde, M.A. de (2015). Speelruimte voor ervaring en reflectie. Een praktijkgericht onderzoek naar het gebruik van spel in begeleidingssituaties. Delft: Eburon. Ronde, M.A. de (2017). Licht uit zwarte spiegelgrond. Martinus Nijhoff als leermeester in zelfreflectie. Tijdschrift voor Begeleidingskunde 5 (4), 56-60. Ronde, M.A. de & Filcheva, R.M. (2008), Der Schrei der Erleuchtung ist Stumm. Over stilte in het gesprek. In: Tijdschrift voor supervisie en coaching. Jaargang 25, nr. 3. p.59-65. Weijers, G. (2008). Levensthema’s en loopbaanleren. In F. Meijers & M. Kuijpers (red.), Loopbaanleren. Onderzoek en praktijk in het onderwijs (pp. 231-240). Apeldoorn: Garant.
133
Praktijken van Muzische Professionalisering
134
Mores Jacqueline Frentrop
Focus! Strakke taal: zo wel, dus niet Minder, korter, minder, korter‌ Hard stop! 135
Stilte Laat los, voelschrijf jezelf. Adem ieder in jou. Geef alles autonomie. En ach, later nog wat lagen aanboren Tijd Zat.
Praktijken van Muzische Professionalisering
136
Muze(e)nzamen Idwer Doosje
Bij sommige piano’s hoor je dat ze een lange tijd niet zijn aangeraakt. Ze zijn ontstemd. Niemand bespeelt ze en ze worden vaak slecht onderhouden. Ze lijken eenzaam. De aandacht in mijn onderzoek richtte zich op hoe jong volwassenen eenzaamheid ervaren. Het idee dat jongvolwassenen tegenwoordig in grotere mate kampen met eenzaamheid of zelfs suïcide gedachten, wilde ik begrijpen (Kleinjan, 2018; Van Damme, 2017; Qualter et al. 2015). Om de eenzaamheid te begrijpen deed ik zogenaamde muzische interventies1; ik vroeg jongvolwassenen in mijn omgeving muzieknummers te delen die hen steunden of troostten op eenzame momenten. Ik maakte vervolgens een pianostuk op basis van de ervaringen, theorieën en ideeën die over het thema bestonden. Het pianostuk op zichzelf deelde ik vervolgens met een groep studenten van een arts-based research class. Zij reageerden weer met nieuwe inzichten, waardoor een oneindige onderzoekscyclus was gestart. In dit artikel reflecteer ik op mijn ervaring met het doen van muzisch onderzoek. Daarvoor gebruik ik mijn eigen onderzoek naar eenzaamheid onder jongvolwassenen. Ik kijk terug op de veelzijdigheid die muzisch onderzoek biedt en de poging tot verbinding.
137
Muzische opvoering Idwer Doosje tijdens de Muzische Werkplaats
De rijkheid van doelen Mijn ervaring is dat de doelen van muzisch onderzoek vaak uiteenlopen of dat deze doelen pas later duidelijk worden. Wil je nieuwe kennis verzamelen? Wil je juist je ontvanger raken of activeren? Wil je data ordenen? En soms is het niet zo duidelijk, dan gaat het om het moment van de opvoering zelf dat betekenisvol is. In mijn eigen onderzoek kreeg ik bijvoorbeeld meer inzicht in hoe jongvolwassenen eenzaamheid ervaren doordat mijn muzen (of: respondenten) muziek deelden of tekeningen maakten en daardoor betekenis gaven aan hun ervaring via beeld of geluid. Meestal vertelden ze, als bonusmateriaal, een persoonlijk verhaal bij het nummer. Het is een manier om kwetsbare onderwerpen te bespreken. Zo verzamelde ik de ‘eenzame’ muziektonen, beelden, individuele verhalen, lyrics en zette ik die af tegen theorie over identiteit.
Praktijken van Muzische Professionalisering
138
Ik componeerde vervolgens een pianocompositie wat mij hielp om die inzichten (of ‘data’) weer te structureren. Dat deed ik met behulp van theorie over identiteitsvorming. Identiteit is een spanningsveld tussen samenvallen met en afstand nemen van de ander (Verhaeghe, 2018). Het bestaat uit (1) enerzijds identificatie waarbij je positieve als negatieve boodschappen van iemand aanneemt en deel laat uitmaken van wie je bent (2). Anderzijds bestaat het uit het verlangen naar separatie, autonomie om je eigenheid te ontwikkelen (Verhaeghe, 2018). De autonomie had ik bijvoorbeeld verwerkt in het pianostuk door een ongebruikelijke maatsoort (7/8 maat) tegenover het samenvallen van klanken die juist golvend en harmonisch klinken in een veelgebruikte vierkwartsmaat (zie ook afbeelding 2). De (muziek)theorie biedt dan een kapstok om de eenzaamheidervaringen te begrijpen en vervolgens te structureren. Tegelijkertijd was het ook mijn doel om de ervaring via dat pianostuk weer overdraagbaar te maken door het stuk op te voeren en van enige interpretatie te voorzien. Dat moment van opvoeren is betekenisvol op zichzelf. Mijn hoop is dat enkel de muziek al raakt, zonder het te hebben over de theorie en inzichten. De bladmuziek beschouw ik vaak als een extra kunstwerk waar ik, in tegenstelling tot enkel de muziek, wel woorden in kwijt kan (zie afbeelding 2). Door het stuk mondeling toe te lichten voor of na het opvoeren, verwacht ik dat inzichten beter beklijven bij de luisteraar. Dan gaat het dus over kennisoverdracht als doel. En alsof dat nog niet genoeg was, wilde ik met een inhoudelijke reactie op het pianostuk weer nieuwe inzichten genereren over eenzaamheid. Wat raakte hen in het stuk? Ontbraken bepaalde geluiden? Hoe ontving mijn publiek het stuk? En hoe kon ik mijn pianospel aanpassen en weer verbinden aan de alternatieve ervaringen van eenzaamheid?
Het pianostuk is dan in feite nooit af. En verschillende doelen lopen door elkaar. Het muzische zet mij aan continue te ontwikkelen zonder dat je toewerkt naar een eindpunt. Je verzamelt een rijkheid aan data en inzichten, waardoor je veelomvattend een onderwerp kunt overdenken, waarin zowel plek is voor ratio als emotie. Echter, wordt het onderwerp daadwerkelijk onderzoekbaar en behapbaar? En hoe kun je voorkomen dat je niet dronken van data en ideeĂŤn verdwaald raakt als maker of ontvanger?
Het spel van verbinding Het is duidelijk geworden dat het muzische verbindend werkt, om zowel ervaringen op te halen, kennis over te dragen of betekenis te hebben in het moment. Naast de diversiteit aan doelen die het muzisch onderzoek kan dienen, houdt het ambacht an sich me bezig. Want hoe zorg je nu voor de optimale verbinding met een divers publiek? Wat is bijvoorbeeld in de reeks van muzische elementen de meest impactvolle volgorde? Eerste spelen, dan vertellen en vervolgens delen? Of juist andersom? En wat is het goede moment om te maken (of: componeren)? In mijn pianostuk over eenzaamheid gebruikte ik theorie over identiteitsvorming die ik in mijn pianospel had verwerkt. Hoeveel woorden en interpretatieruimte geef ik dan mee voor of na het pianospel als verteller over mijn onderzoek? Mag ik de klanken op zich laten klinken en wordt de theorie wel duidelijk zonder uitleg? Ik voelde de waarden vanuit mijn rol als onderzoeker om duidelijkheid te scheppen, terwijl een kunstenaarsstem mij vertelde die interpretatie veel vrijer te laten. Dat is het spelelement dat je per opvoering dient te verfijnen. Geen enkele opvoering is hetzelfde omdat je afstemt met het publiek, de plek, de piano en je doel. Het experiment is nooit over, maar je wordt mogelijk sensitiever over wat werkt en wat passend is. Wat heb je nodig om verder te komen? Er is een oneindige hoeveelheid aan mogelijkheden en er zijn diverse vormen van interactie mogelijk met de ontvanger. Een andere gedachte die bij mij speelt over de verbinding, is het soort publiek waarvoor je opvoert. In mijn eigen onderzoek trad ik op voor kleine groepen (muzische) onderzoekers of studenten die al interesse hebben op het snijvlak van kunst en wetenschap. Ik denk
Fragment uit het muziekstuk
139
dat het essentieel is om te experimenteren met ander publiek en te observeren hoe daar je muzische opvoering wel of niet verbindt. Daarvoor is lef nodig en taal die aansluit bij een groter publiek. En dat kan op een publieke piano op een willekeurig treinstation, om het verhaal daadwerkelijk in het publiek plaats te laten vinden, met hopelijk nieuwe verbindingen als gevolg. Of ontstaat er teveel verbinding, waarmee het op therapie zou kunnen gaan lijken? Je kwetsbaarheid staat op het spel. Als onderzoeker zelf trok ik op met een componist, we deelden en speelden nummers over het thema. Ik weet dat op die dag de eenzaamheid ook mij duidelijk bekroop. Het had impact op mij. Waarom doe je dat jezelf aan als onderzoeker?
De uitdagingen aangaan
Praktijken van Muzische Professionalisering
140
Het wordt wel eens als een compliment gezien als je onderzoek veel vragen oplevert. Zoals je hebt gemerkt brengt het muzische twijfel en onzekerheid: het roept een palet van vragen op, het maakt me kritisch en ik blijf onderzoekende. Gewoon spelen en de tonen aanslaan, niet nadenken, is dan een welkome uitweg.
1 Muzisch onderzoek is een onderzoeksparadigma geïntroduceerd door Bart van Rosmalen in zijn boek “Muzische Professionalisering”. Dit perspectief is gebaseerd op de muzen die heldendaden van Goden bezongen door te maken, te spelen, te delen en te vertellen. De vier genoemde elementen bieden houvast bij het uitvoeren van muzisch onderzoek.
Bronnen
Rosmalen, B. V. (2016). Muzische professionalisering. Publieke waarden in professioneel handelen. Utrecht: Uitgeverij IJzer. Van Damme (2017) Waarom eenzaamheid piekt bij twintigers. Zo mooi, zo jong en zo alleen. De Morgen. Geraadpleegd via: demorgen.be/wetenschap/ waarom-eenzaamheid-piekt-bij-twintigers-be2a05d6/ Kleinjan, G. J. (april 2018) Angst, depressie en zelfmoordgedachten: studenten gaan er aan prestatiedruk onderdoor. Trouw. Geraadpleegd via: trouw.nl/samenleving/angst-depressie-en-zelfmoordgedachten-studenten-gaan-er-aan-prestatiedruk-onderdoor~a8336942/ Verhaeghe, P. (2018) Hoe deze maatschappij eenzame individuen creĂŤert. Geraardpleegd via: brainwash.nl/ bijdrage/hoe-deze-maatschappijeenzame-individuen-creert Qualter, P., Vanhalst, J., Harris, R., Van Roekel, E., Lodder, G., Bangee, M., ... & Verhagen, M. (2015). Loneliness across the life span. Perspectives on Psychological Science, 10(2), 250-264.
141
Praktijken van Muzische Professionalisering
142
Soms raak je op het hoogste punt Martine Kuijsten soms raak je op het hoogste punt en is er dus geen verlangen meer behalve geen mens meer te zijn maar nog enkel een lege plek in de vorm van een mens en zo dan te mogen blijven zonder ik voor altijd alleen maar een hier en een nu
-Marc Tritsmans
143
Alle boeken die ik nodig denk te hebben, heb ik verzameld en op de tafel gelegd. Daarbij leg ik tekenpapier, schrijfpapier, kleurstiften en mijn eigen bijzonder fijne vulpen. Nog lege ruimtes op het tafelblad vul ik met vellen vol eerdere aantekeningen, getekende gedachten en een grote beker koffie. De tafel is rond, en toch kies ik een hoek uit waar ik mijn stoel aan de tafel zet, daarbij de laptop. En terwijl ik zo installeer, mijzelf en alles wat moet leiden tot schrijven, valt mijn oog op dit gedicht van Marc Tritsmans. Het ligt onder mijn hand, als deel van een schrijfblok. En het valt me in: dit gedicht is precies alles wat ik schrijven wou.
soms raak je op het hoogste punt
Praktijken van Muzische Professionalisering
144
De spanning tussen willen en moeten is wellicht een weerspiegeling van de beweging tussen binnen en buiten. Als begeleidingskundige beweeg ik mij van de één naar de ander, heen en weer. Met dit bewegen probeer ik een speelruimte te creëren in het spanningsveld tussen deze twee (De Ronde, 2015). Het is als het lopen op de grens tussen leefwereld en systeemwereld en dit probeer ik tijdens begeleidingsgesprekken en coaching gesprekken samen met de ander steeds bewust te doen. Hierdoor kan ik ontdekken waar de ruimte ontstaat om samen te creëren. Daartoe vraag ik vaak: wat moet erbij, wat mist hier nog? Dan probeer ik toe te voegen wat lijkt te ontbreken, zodat een nieuw perspectief de ruimte krijgt: zo kan bijvoorbeeld de stem van kwetsbaarheid ineens klinken in een conflict. Of bijvoorbeeld de stem van de organisatie, daar waar iemand te veel vast zit in zijn gedachten over zijn eigen beleving. Veelal zoek ik tegenwoordig naar lichtheid, omdat deze de moeite die vaak ervaren wordt in begeleidingstrajecten te dragen maakt (Calvino, 1998). De Ronde (2015) spreekt in diezelfde gedachte van lichtheid over spelvormen die zorgen voor ontspanning en een aangename werkcontext. Deze lichtheid is ook functioneel, want ze nodigt uit zichzelf over te geven aan het proces. Spelvormen maken het eenvoudiger pijnlijke onderwerpen aan de orde te stellen: in de wereld van het ‘alsof’, de speelruimte van het spel, kan en mag er nu eenmaal meer dan in de dagelijkse wereld van de menselijke interactie (De Ronde, 2015, p. 347). Het werken met spel is daarmee een lichtere manier om zwaarte te kunnen hanteren. Ik moet hierbij denken aan de beweging van de schommel. In dit schommelen, deze eindeloos deinende beweging is het de ervaring van het hoogste punt die de meeste voldoening geeft. Op dit hoogste punt sta je even stil, je gaat niet langer omhoog en (nog) niet naar beneden. Maar er gebeurt nóg iets: in dat hele kleine moment ontvouwt zich een nieuwe ruimte. Eindeloos. En precies dát zoek ik als begeleidingskundige: een niet nader definieerbare, vrije ruimte
waarin alles mogelijk is en je samen aanwezig bent.
en is er dus geen verlangen meer
Mijn deelname aan de Werkplaats Muzisch Onderzoek is van onzegbaar groot belang geweest in mijn ontwikkeling tot begeleidingskundige. Hoewel ik vaak niet wist hoe ik daar was gekomen, en wat ik daar nou eigenlijk deed, is in retrospectief goed aan te wijzen wat er zich heeft gevormd. Dit is een organische vorm van leren geweest, waarin emergente ontwikkeling door mijzelf, van binnenuit, ervaren werd: actief in co-creatie met de omgeving en met anderen, non-lineair, vanuit de ervaring. Emergentie begrijp ik hier niet als een methodologie, maar als een beschrijving van een complex adaptief gebeuren (Crowell & ReidMarr, 2013). Hierin werd vaak het spel een onderzoek. En het onderzoek een spel. Allereerst heb ik hier geleerd mijn eigen lichtheid terug te vinden. Voor mijn deelname aan de werkplaats had ik onderzocht hoe ik mijn eigen onbevangenheid vanuit kwetsbaarheid had verpakt in omzichtigheid. Een omzichtigheid als in ‘wanneer je heel goed let op wat je doet omdat het anders mis kan gaan’. Dit zou kunnen refereren aan begeleidingskundig handelen vanuit de rol van de wijze die vanuit stilte werkt, reflectief en weldoordacht (De Ronde, 2015). Maar deze omzichtigheid voelde binnen in mij eerder als een zware
stilte die mij belemmerde in gesprekken en ontmoetingen onbevangen, speels en vrij te zijn. Dit drukte me neer. Er was in mij een groot verlangen naar een opening in die stilte. Een behoefte aan tegenkracht en betekenis (Van Rosmalen, 2016). Deze behoefte werd uitvergroot toen tijdens dit onderzoeksproces mijn omzichtigheid heel concreet een belemmering bleek voor het kunnen deelnemen aan muzische werkvormen. De neiging mij terug te trekken in een omzichtig zwijgen wanneer ik geraakt werd in mijn kwetsbaarheid groeide zo tot een signaal. Groots en onontkoombaar. Wanneer dit signaal klonk, werd dit nu een oproep tot onderzoek. De terugtrekkende beweging zegt me nu dat er ‘iets over me heen valt’. Een doxa, een systeem, iets wat in eerste instantie lastig te benoemen valt, maar des te sterker voelbaar is. Mijn neiging tot omzichtig zwijgen nu serieus nemen in mijn begeleidingspraktijk en ter plekke (samen) onderzoeken, levert nieuwe inzichten op die tot nu toe steeds heel waardevol blijken te zijn. Dit doe ik door mijn eigen waarnemingen te benoemen, evenals mijn gevoelens in het handelen brengen. Dit maakt dat ik makkelijker in en uit spel kan bewegen. Het spel is namelijk naast lichtvoetig tegelijkertijd een dwingend element dat geen ruimte laat om weg te lopen of te ontwijken. Het brengt je terug naar daar waar het er echt toe doet (Van Rosmalen, 2016). En dat terwijl ik, als kunstdocent en kunstenaar, het anders kunnen denken en dat vorm en beeld geven, het crea-
145
tieve, het schone als onderdeel van het ambacht, het lef om anders te zijn en te doen, volledig omarmde. Maar dat was denken en doen binnen vaste kaders. Dit is zijn. Ook buiten de kaders. Nu kan ik de Schelm in mij laten groeien. Nu kan ik beginnen met ontregelen, feestvieren, in beweging brengen (De Ronde, 2015).
behalve geen mens meer te zijn, nog enkel een lege plek in de vorm van een mens
Praktijken van Muzische Professionalisering
146
“Het verlangen van de goden naar betekenis en zingeving krijgt vorm door de opvoering” (Van Rosmalen, 2016). Het muzisch werken middels spelen, maken, vertellen geeft een tegenkracht die maakt dat degenen die ik begeleid niet langer afwachtend aan de kant kunnen blijven staan. Ze worden uitgenodigd in te stappen en zich te laten meevoeren door het spel. Wie kijkt is vrij (Grün, 2015). Hij is niet afhankelijk van anderen die hem iets vertellen, hij gaat er zelf heen om met zijn eigen ogen te kijken. Kijken heeft ook altijd met gelijktijdigheid te maken: in het stilvallen van de tijd vormt zich een eeuwigheid. In een tijd waarin alles snel is, en efficiënt moet zijn, kan ik door middel van spel de tijd wat oprekken en daarmee ruimte geven de verschillen te laten spreken. Niet zelden vergeet men in het spel de tijd. Dit werkelijk samen doen, maakt dat we groter kunnen worden dan onszelf. In dit samen ervaren wordt iets, in mijn ogen, heel belangrijks zichtbaar: De gedeelde aandacht. Deze is een appel, dat wij doen: “Heb aandacht voor mijn aandacht.” Het samen willen delen van aandacht is in dit opzicht wellicht ook een uitnodiging een wereld te openen. Pas wanneer ik de ervaring van het zien kan delen, dan pas kan ik er zijn (Crawford, 2015). Dit vraagt ook om overgave. En verbindt ons met het grotere geheel. Als de metafoor van de muzen gebruikt wordt om het professionele handelen te inspireren dan hoort daar de publieke dimensie van de opvoering bij. Het muzische aspect van de opvoering verwijst naar de publieke waarden die in een beroep ook altijd aan de orde zijn (Van Rosmalen, 2016, p. 156). We kunnen samen onderzoeken, ervaren en bewegen. We zijn opvoerder en publiek tegelijk en in dit spel vallen hoofd, hart en handen samen in de gedeelde ruimte. Dit vraagt om een begeleidingskundige die niet zozeer interventies pleegt, maar echt participeert. Vanuit die participatie ben ik degene die al handelend beweegt (Wierdsma, 2013) en bewust in en uit het spel kan stappen (De Ronde, 2015). Het inzicht dat in spel ontstaat, is een inzicht dat meegaat in het vervolg van het traject (de Ronde, 2015, p. 350), maar ook zijn werking verspreidt in een grotere kring van betrokkenen. Zo wordt de opvoering een
ervaren werkelijkheid die weer verder onderzocht kan worden.
en zo dan zo te mogen blijven zonder ik
Mijn onderzoek in de werkplaats Muzisch Onderzoek ging uiteindelijk over de ontmoeting. De ontmoeting tussen willen en kunnen, tussen jij en ik, tussen ik en het, tussen wat daar is en wat hier... en hoe ik daar in al mijn kwetsbaarheid kon bewegen en ook juist niet. Over dat wat ontstaat op dit raakvlak. En wat is dat eigenlijk, een raakvlak? Inmiddels ben ik tot de ontdekking gekomen dat het zonder ‘ik’ niet gaat. Het vormen van een raakvlak is als het creëren van een nieuwe ruimte waarin ‘ik’ en ‘jij’ elkaar ontmoeten. Dan vult die ontmoeting het hemelrond (Buber, 1998). Door het inzetten van mijzelf als persoon, als mens, met zwakheden en krachten, open ik de ruimte om de dialoog persoonlijk te maken. Dan kunnen we spreken over het verlangen, het onafgestemde en de lichamelijkheid. Deze laten zich niet opsluiten in de strakke scheiding van systeem- en leefwereld (Kunneman, 2009). Deze ruimte samen betreden en samen onderzoeken maakt ons ontvankelijk voor de ander en dat wat zich tonen wil. “Laat men niet proberen de betekenis van de relatie te ontkrachten: relatie is wederkerigheid” (Buber, 1998, p. 13).
voor altijd alleen maar een hier
Het gaat niet om het opnemen van creatieve werkvormen, maar om het scheppende karakter als zodanig in de begeleiding. Dat elk gesprek, elke samenkomst iets is wat samen gemaakt wordt. Deze houding is in mij gegroeid tijdens mijn muzisch onderzoek. Daarmee is de grondhouding van de begeleidingskundige in mij verschoven van een doelgericht aanwezig zijn naar betekenisvolle aanwezigheid. Dit gaat ook over een overgang van activiteiten doen, naar ontvankelijkheid. Ontvankelijkheid voor de ander en voor dat wat zich tonen wil. 147
Ik kijk vooral naar wat er opwelt. De kennisontwikkeling opgedaan in mijn begeleidingstrajecten en in mijn onderzoek is niet lineair; hij verloopt niet van A naar B. Door de ervaring vanuit andere perspectieven te bezien, wordt er iets verstoord en iets anders beleefd. Het gewone wordt verstoord. Hierdoor verandert de lijn in een meanderende stroom. Dit stromen, dit slenteren, dit vertoeven in het niet-weten zijn kwaliteiten waar emergent leren van afhankelijk is (Crowell & Reid-Marr, 2013). Door het toestaan van deze vorm van leren ontstaat er ruimte voor onverwachte inzichten en onvoorziene mogelijkheden. Het is een organisch proces dat leidt tot betekenisvolle, gedragen kennis op meerdere niveaus: niet alleen conceptueel, maar ook sociaal, materieel, lichamelijk en/of handelingsgericht. Het onbewuste weten krijgt hier een kans zichtbaar te worden.
Daarmee is het elke keer weer een stap in de wereld van hier, van nu, vanuit een speelsheid en lichtheid die maakt dat we hier en nu samen kunnen gaan maken. Elk gesprek, elke ontmoeting is een aanwakkeren van ontvankelijkheid en een helemaal ‘erin stappen’. Daarmee ook voorwaarden creëren: een ruimte maken, vaak letterlijk, waar we veilig en ongestoord kunnen spelen en maken. Het is een afstemmen op elkaar, vanuit de wederzijdse uitnodiging. Het gesprek begint niet zomaar. We doorlopen eerst, stap voor stap, een transitiezone (Van Rosmalen, 2014). Dat is het ritueel. En als we klaar zijn, ronden we af. Ook dan is er een ritueel: geen applaus, maar altijd een helder uitgesproken “dank je wel”. Zo stappen we samen in en samen uit. Dit contracteren gebeurt voortdurend: peilend, vragend, onderzoekend, op verschillende niveaus. Het bewegen op het spanningsveld tussen twee werelden, vraagt immers ook om het steeds weer behoedzaam (en omzichtig) aftasten van de grens. Hierdoor lijkt het dat ik als begeleidingskundige omzichtig te werk ga, maar ik weet nu: het is een onderzoek in het moment. Opdat we samen kunnen instappen. 148 Praktijken van Muzische Professionalisering
en een nu.
Literatuurlijst
Buber, M. (1998). Ik en jij. Utrecht, Nederland: Bijleveld. Calvino, I. (1998). Zes memo’s voor het volgende millennium. Amsterdam, Nederland: Bert Bakker. Crawford, M. B. (2015). De wereld buiten je hoofd. Een filosofie van de aandacht. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij. Crowell, S., & Reid-Marr, D. (2013). Emergent teaching. A Path of Creativity, Significance and Transformatio. Plymouth, United Kingdom: Rowman & Littefield Education. Ronde, M.A. de (2015). Speelruimte voor ervaring en reflectie. Een praktijkgericht onderzoek naar het gebruik van spel in begeleidingssituaties. Delft: Elburon Oostra, M., & Devilee, P. (2012). Theaterinterventies. 12 technieken voor veranderen zonder weerstand. Amsterdam, Nederland: Boom Nelissen. Van Rosmalen, B. (2014). Het gesprek als theater. Een muzisch perspectief op begeleidingskunde. Tijdschrift voor Begeleidingskunde, 3(4), 2-9. Van Rosmalen, B. (2016). Muzische Professionalisering. Publieke waarden in professioneel handelen. Utrecht, Nederland: Uitgeverij IJzer. Tritsmans, M. (2012). De stilte van de wereld na ons. Amsterdam, Nederland: Nieuw Amsterdam. Wierdsma, A. (2013). De plek der moeite. In Simons, R.J., & Ruijters M. (Red.). Canon van het leren (pp.457-468). Deventer: Vakmedianet.
149
Praktijken van Muzische Professionalisering
150
Deelnemen aan de waarheid Muzisch onderzoek als weg naar een participerend bewustzijn Peter Rombouts Mag ik jouw vraag dansen? Want als ik dans word ik even jou. En als ik jou dans, voel ik je. En als ik je voel kan ik met je meebewegen. En als ik met je meebeweeg kan ik er voor je zijn, al is het maar voor even. En als ik er voor je ben, kan ik je laten gaan. We zijn even samen de vraag.
151
Praktijken van Muzische Professionalisering
152
Als praktijkonderzoeker neem je waar. Je observeert, je reflecteert, je bevraagt, je neemt op, je noteert, je analyseert, je controleert, je intervenieert, je fragmenteert, je divergeert, je convergeert. Als onderzoeker zoek je naar dat wat waar is, met een zekere mate van waarschijnlijkheid. Met name in een tijd van fake news is de vraag naar wat waar is aan de orde van de dag. Maar neem je als onderzoeker ook zelf deel aan die waarheid? Participeer je erin? En mag dat? Of is dat juist niet de bedoeling en dien je afstand en objectiviteit te bewaren om de waarheid niet te kleuren met persoonlijke vooronderstellingen die uit het verleden komen? In mijn muzisch onderzoek ben ik op zoek naar een positie van de onderzoeker die volledig in zijn of haar onderzoek stapt en tegelijkertijd zijn of haar vooronderstellingen niet leidend laat zijn. Onderzoek vanuit een ‘tegenwoordigheid van geest’ omdat veel van onze praktijkvraagstukken in organisaties vast lijken te zitten in ‘oud denken’, win/verlies politiek en hiërarchische gezagspatronen (Senge in het voorwoord in het boek Over dialoog, 2018). Ik doe mijn onderzoek aan de hand van dansinterventies in organisaties. Interventies waarin ik werk aan vragen van organisaties zelf, door ze te onderzoeken; door er een dans van te maken. In dit artikel reflecteer ik op de vraag: Hoe kan je als praktijkonderzoeker waarnemen zonder bemiddeling van oude gedachten en bestaande denkbeelden of referentiekaders, om te komen tot antwoorden op praktijkvragen die er nu toe doen? Of is dit een zoektocht naar het onmogelijke?
Het probleem van vooronderstellingen Deze vragen gelden niet alleen voor de onderzoeker maar voor ons allemaal, in welke rol dan ook. Als professional, als ouder, als buur, als vriend, als coach, als kind, als geliefde. In elke rol die we aannemen geven we betekenis en nemen we waar. Het probleem is echter dat dit geven en nemen in ons denken niet van elkaar gescheiden wordt. De betekenis die we geven aan dingen nemen we voor ‘waar’ aan. Er is een bekend experiment waarin door prof. Robert Rosenthal (1968) op basis van een intelligentietest leerlingen werden aangemerkt als ‘veelbelovend’ en dat er van hen opmerkelijke resultaten te verwachten vielen. Rosenthal gaf vervolgens – los van de uitkomst van de test - volledig willekeurig namen van ‘high potentials’ aan de leraar. In wekelijkheid dus een willekeurige selectie uit alle leerlingen. Achteraf deed hij nogmaals een intelligentietest en de als veelbelovend aangemerkte leerlingen scoorden aanzienlijk beter dan de overige leerlingen. De veelbelovende leerlingen hadden meer vordering gemaakt. De vooronderstelling van de leraar bleek de waarheid te worden omdat zijn vooronderstelling, veelal onbewust, zijn waarneming kleurde en daarmee ook zijn acties. Vooronderstellingen kleuren en vermengen zich met onze waarneming en denken en we hebben dat niet door. Dit is het eerste probleem. Vooronderstellingen komen voor uit onze gedachten en hier ligt een tweede probleem. Gedachte is de verleden tijd van denken en we vermengen onze gedachten uit het verleden met het waarnemen in het nu (Bohm, 2018). Omdat dit vermengt zonder dat we het door hebben, zijn we geneigd alleen te bevestigen en zelfs te verdedigen wat we al wisten. Ons oude denken is een soort filter op het nu. Maar wat als het oude denken
niet meer klopt? Hoe komen we dan bij een tegenwoordigheid van geest die zich niet laat overheersen door oude denkbeelden en vooronderstellingen?
Als we problemen willen oplossen met dezelfde gedachten als waarmee we ze creëren, ontstaan er juist meer. -David Bohm In natuurwetenschappelijk onderzoek proberen we vooronderstellingen zoveel mogelijk buiten spel te zetten. We willen objectief meten en weten en zo natuurverschijnselen begrijpen. De onderzoeker als fotocamera of spiegel die alleen maar vastlegt en verbanden legt over ‘hoe het is’. Hij of zij dient afstand te bewaren en objectief te zijn om de waarheid te vinden via strenge wetenschappelijke methodes. Ten onrechte is deze natuurwetenschappelijke manier van onderzoek ook doorgedrongen tot de sociale- en geesteswetenschappen en dit is problematisch omdat hier niet alles te meten is. Deze naturalistisch instrumentele manier van onderzoek haalt de ziel uit de relatie en uit de mens en daar is het de onderzoeker in de sociale- en geesteswetenschappen nou net om te doen. De oplossing van kwalitatief sociaal wetenschappelijk onderzoek is de weg van het expliciteren van de vooronderstellingen, ervaringen, gevoelens, concepten en inzichten van de onderzoeker in relatie met het onderzoeksveld (Patton, 2002). In veel onderzoeksvormen stapt de onderzoeker in zijn of haar onderzoeksveld (denk bijvoorbeeld aan antropologie waarbij de onderzoeker
een tijd lang onderdeel wordt van het gekozen onderzoeksveld) en beschrijft zijn of haar vooronderstellingen, relaties en innerlijke gedachten- en gevoelsprocessen ten opzichte van en in relatie tot het onderzoeksveld. In tegenstelling tot het voorgaande gaat mijn zoektocht over een positie om ook in de sociale wetenschappen te proberen vooronderstellingen niet leidend te laten zijn. Ik tracht nog een derde mogelijkheid te vinden: een tegenwoordigheid van geest. Een mogelijkheid van instappen waarbij je je vooronderstellingen niet alleen expliciteert maar even uitstelt om zo zuiver mogelijk te kunnen waarnemen waar het nu over gaat, zonder een toevlucht te nemen naar de wereld van het objectieve instrumentele meten. 153
Deelnemen zonder begrip De filosoof Gadamer (2014) geeft een belangrijk aanknopingspunt. Hij verzet zich tegen de opvatting dat kennis en de waarheid alleen te bereiken is via streng wetenschappelijke methodes en heeft het over ‘Verstehen’: “Direct deelhebben aan het leven, zonder theoretische bemiddeling van begrip” en geeft interpretatie in zijn hermeneutiek een centrale rol in het kennen van de waarheid. Dit wekt mijn interesse: deelnemen zonder theoretische bemiddeling van begrip. Maar hoe doe je dat dan: erin stappen terwijl je je vooronderstellingen aan de kant zet én deelneemt zonder bemiddeling van begrip? De dominantie van de natuurwetenschappelijke manier van kijken heeft in onze huidige tijd een verregaand geloof doen ontstaan dat er zoiets bestaat als een unieke waarheid (Bohm, 2018). Velen proberen deze vervolgens te claimen: ‘zo is het nu eenmaal!’ of ‘zo werkt het hier’. Een veelvoorkomend
probleem bij religies. De ander mag dan niet mee doen en je vraagt de ander te gehoorzamen naar jouw waarheid. Volgens fysicus David Bohm is dit een weg die leidt naar fragmentatie (niet het geheel zien), uitsluiting en een vergroting van de problemen in de maatschappij. Dit idee dienen we als eerste op te geven.
Praktijken van Muzische Professionalisering
154
Dit komen tot een coherente betekenisgeving is heel iets anders dan dat we het allemaal eens zijn met elkaar vanuit een onderhandelingsproces met verschillende meningen en interpretaties. Dit zijn vaak vastgeroeste meningen en betekenisgeving uit het verleden die worden opgelegd aan het heden. Oude verhalen die mogelijk niet meer kloppen in het nu, maar wel met hand en tand worden verdedigd. Het antwoord uit de dans Bohm ziet vervolgens een andere weg: een collectieve weg. Een weg waarin we toegang van de toezichthouder was alles behalve het gewenste en het verwachte antwoord. In veel vinden tot een onzichtbare, onbewuste en maatschappelijke en organisatievraagstukcollectieve laag van betekenisgeving die aanwezig is onder elke vorm van sociale rela- ken is dit een belangrijk probleem. We zijn tie, samenwerking en samenleving. Voor hem het vaak niet eens over wat nu eigenlijk het is de waarheid daar te vinden. ‘We zullen de probleem is en al helemaal niet over wat de waarheid nooit vinden tenzij de algemene oplossing zou moeten zijn. De meningen en betekenis coherent is’. En hij vervolgt: ‘Bete- ideeën vliegen je om de oren en vaak treden kenisgeving zal coherent moeten zijn als we er dan machtsprocessen in werking. De de waarheid willen zien of deel willen nemen meerderheid bepaalt uiteindelijk, of degenen aan de waarheid.’ Anders gezegd ‘hoe het is’ met de grootste mond. Hier is er geen sprake komt voort uit een gezamenlijk proces van van een echte gedeelde participerende deelnemen dat kloppend is met het hier-en- waarheidsvinding die coherent is met het nu. We weten en voelen gezamenlijk dat iets heden. De populariteit van bijvoorbeeld deep is zoals het is, dat het klopt. democracy getuigt van het feit dat er wel behoefte is aan andere modellen van denken Ik werk met een toezichthouder in de en waarnemen. In deep democracy wordt zorg. De vraag is: “Als toezichthouder het standpunt van de minderheid toegewillen we niet alleen controleren maar voegd aan het standpunt van de meerderook een betekenisvolle bijdrage leveren. heid (Kramer, 2014). Meer inclusie is een Maar we worden niet zo gezien. Hoe mooie manier om verschillende stemmen te kunnen we duidelijk maken dat we er laten horen. Maar dit gaat niet ver genoeg. voor de zorg zijn en niet tegen?” Ik stel Het start namelijk bij de dichotomie tussen voor het te dansen. Na de dans verwoord overeenkomst en verschil. De verschillen ik het zo: “In de dans ervoer ik dat er moeten optimaal worden benut en diversiteit ruimte nodig is voor dingen die ‘de dans worden omarmd is het devies, maar volgens ontspringen’, vrije ruimte waar je niet Bohm moeten we een laag dieper gaan dan aankomt omdat het gevuld is met de laag van de ‘standpunten’. Een laag liefde. Als toezichthouder blijf je daar waarin we werken vanuít een participerende weg en dien je te dragen dat je daar bron. Niet toewerken naar inclusie, maar niet aan komt, hoe pijnlijk ook.” vanuit inclusie. Niet toewerken naar overMen slaakt een zucht van opluchting: eenstemming maar vanuit een overeenstem“Dit is het precies”. ming. Niet toewerken naar een collectief
denken maar vanuit het collectief denken. Bohm noemt dit een ‘participerend bewustzijn’. Een bron van gedachten en gevoelens die niet individueel is, maar collectief. Een bron waarin we een waarheid collectief ervaren en verstaan, zonder deze te claimen. Waar gedachtestromen onafhankelijk van individuen kunnen ontstaan en waar je toegang toe kan krijgen. Gedachtestromen die echt ‘anders denken’ kunnen mobiliseren in plaats van het herhalen van gedachten en vooronderstellingen die uit het verleden komen. Gedachtestromen die ons oprecht kunnen verbazen, verrassen, veranderen en ontroeren. En hier komt de spreekwoordelijke aap uit de mouw: je komt daar als onderzoeker alleen door zelf deel te nemen. Mijn muzisch onderzoek gaat over het komen tot dit participerend bewustzijn in organisatiecontexten met complexe vraagstukken. Zou muzisch werken en muzisch onderzoek een manier zijn om voorbij ons denken te komen én geheel in te stappen? De muzen leiden je namelijk even weg van het ‘normale denken’ en je vooronderstellingen. Ze verlaten even de spreektaal, nodigen uit tot ‘Verstehen’ (Van Rosmalen, 2016) en creëren een afstand tot het eigen denken en een nabijheid tot een gedeelde ervaring van collectieve ontroering waarin veel verborgen impliciete kennis (Polanyi, 1966) aanwezig is. Wellicht is dit wel een mogelijke eigenschap van muzisch onderzoek - dat we voorbij gaan aan ons individuele denken en waarnemen vanuit een participerend bewustzijn. In dit artikel deel ik graag mijn zoektocht naar dit participerend bewustzijn als vorm van actieonderzoek in organisaties.
Mijn zoektocht naar participerend bewustzijn Ik dans in organisaties. Ik dans vragen en problemen van mensen op individueel, team, organisatie en maatschappelijk niveau. Dit is mijn manier om muzisch onderzoek te doen waarin ik praktijkvragen onderzoek door ze te dansen in diezelfde praktijk, met de mensen die erover gaan. Als vorm van actieonderzoek dus, want de dans is ook een interventie. Inhoudelijk wil ik dan zo weinig mogelijk vooraf weten van de vraag of het probleem. Hoe meer ik weet en mijn denken de tijd geef, hoe meer ik mijn eigen vooronderstellingen activeer en dat wil ik nu juist tot een minimum beperken. Gedurende mijn muzische onderzoek heb ik zo’n vijftig dansinterventies gedaan bij onder andere mediators, organisatieprofessionals in overheid, zorg en onderwijs, directeuren, toezichthouders, coaches, trainers en duurzaamheidsconsultants. Hieronder beschrijf ik een drietal werkingen die ik heb ontdekt in mijn zoektocht door het doen van dansinterventies: mensen er heen brengen, beginner zijn met ervaring en je uitspreken.
Mensen er heen brengen Er zitten zestien professionals van verschillende organisaties in een kring rond mij. We werken rond complexe samenwerkingsvraagstukken. Ik ben gevraagd met de groep te werken rond de vraag: hoe neem je jezelf mee in samenwerkingen? Er is één lege stoel die rechts van mij staat. Ik zorg dat ik alle namen uit mijn hoofd weet en heet iedereen één voor één bij naam welkom. Na zo’n zes namen ontstaat er een opwinding in de groep. Woorden van ongeloof als ‘hoe doet hij dat?’ en ‘dit lijkt wel mindfuck’ hoor ik
155
Praktijken van Muzische Professionalisering
156
door de zaal terwijl ik de ronde afmaak. Er ontstaat een gevoel van opwinding en ook ik kom in die energie. Vervolgens vertel ik wat we gaan doen: “ik mag een aantal van jullie de mogelijkheid geven om een vraag in te brengen waarna ik deze zal vertalen in dans. Niets moet daarin. Alles is goed. Als je naast me komt zitten zal ik je niet vragen om hier in de kring te gaan staan, je mag gewoon blijven zitten. Als ik een vraag dans weet ik nooit wat er opkomt, maar alles wat opkomt als impuls volg ik precies zoals het komt en neem ik uiterst serieus. Bewegingen lijken een binnenkant en buitenkant te hebben. Ik voel de binnenkant, maar ik kan mezelf niet zien. Ik zal af en toe aan jullie vragen wat je waarneemt in mijn bewegingen aan de buitenkant. Het kan zijn dat je voelt dat je mee wilt doen in de beweging. Je bent ten alle tijden uitgenodigd om die impuls te volgen… Wie mag ik als eerste uitnodigen?” Het blijft vervolgens stil. Wel een minuut blijft het stil en ik kijk niemand aan. Vervolgens zegt Jacob (fictieve naam): “ik wil wel”. “Ja, Jacob” zeg ik en ik nodig hem uit om op de lege stoel naast mij te komen. Welke weg leg ik hier af en wat is nu de werking? Het begint met de namen. Dit is een manier om mensen uit te nodigen en mee te nemen. Zoals een goed boek of goed verhaal begint met een goede zin, die meteen de aandacht grijpt. Goede sprekers beginnen vaak direct met pakkende zin uit een verhaal. Het zet even alle spelregels op z’n kop, er ontstaat een idee van magie en mensen komen helemaal in het hier-en-nu. Voor mij zijn het de namen en de performatieve daad van iedereen bij namen welkom te heten. In die zin heeft
mijn werk de kenmerken van een spel. Volgens De Ronde (2015) zijn de definiërende eigenschappen van een spel dat het boeit en verleidt tot deelname, het een eigen wereld met eigen regels schept en het verloop altijd ongewis is. Ze zitten vanaf de start op het puntje van hun stoel. Het gebeurt in het hier en nu. Het is geen vooraf voorbereid verhaal. We gaan iets bijzonders mee-maken. De ronde met de namen, hoe eenvoudig ook, lijkt de werking te hebben van overrompeling en verwondering die direct iets aankondigt: er gaat iets bijzonders gebeuren en we stappen in een nieuwe wereld met eigen regels. Vervolgens de uitgebreide uitleg – de instructie - van wat er gaat gebeuren. De spanning naar ‘het wonder’ bouwt zich op en tegelijkertijd creëert het veiligheid. Ook de momenten van stilte geven ruimte en tijd zodat mensen bij zichzelf kunnen voelen hoe ver ze mee willen gaan en of ze zelfs een vraag zouden willen inbrengen. Steeds benadruk ik de vrijheid die er is voor elke reactie, elk gevoel en elke gedachte. Voor Bohm is het creëren van een lege vrije ruimte essentieel om te komen tot het participerende bewustzijn. In mijn ervaring is dit balanceren. De keren dat ik te weinig inleiding gaf schrokken sommige mensen en gingen ze op slot: “wat gebeurt hier?!” en bij teveel uitleg leek het alsof ik mijzelf aan het indekken was en alsof er iets heel gevaarlijks zou gaan gebeuren. Het verloor dan iedere vorm van speelsheid. Hoe de instructie wordt gegeven is van veel factoren afhankelijk: de ruimte, de tijd, de groep(sgrootte), de stemming. Wat werkt in de ene situatie werkt niet in de andere en het is ‘een dans ‘op zichzelf.
Kondig aan dat er iets gaat gebeuren dat voorbij gaat aan ‘het normale’ en doe dit op een bijzondere wijze: door even iets te spelen, iets te maken of performatief iedereen welkom te heten. Zoek vervolgens naar de balans in de instructie die veiligheid en speelsheid combineert.
de inhoud. De inhoud speelt op de achtergrond en geldt eerder als decor voor het non-verbale: de manier waarop iemand zit, beweegt, de manier waarop iemand kijkt. Steeds stel ik uit en sta mezelf toe nog niets te hoeven weten, nog geen antwoord te hoeven hebben. Ik zoek geen aanknopingspunten voor de dans, geen randvoorwaarden voor de volgende stap. Dan sta ik op en laat mijn lichaam bewegen. Ook hier geldt: het gewoon laten komen. Het enige vertrouwen Beginner zijn met ervaring Jacob vindt het spannend, zegt hij en dat ik heb is dat alles wat er gebeurt inforhij krijgt het heel warm. Ik zit gewoon matie in zich draagt, maar dat we er nu nog geen kloppend verhaal van hoeven te naast hem. Kijk af en toe naar hem, maar zeg nog niets. “Zal ik mijn vraag construeren. Uitstellen, uitstellen, uitstellen. vertellen” zegt hij een vanuit het ongemak Zolang ik uitstel is er ruimte voor mensen om erin te stappen en mee te doen en het dat ik niet de leiding neem. “Graag” antwoord ik en hij begint te vertellen. mee te maken. “Ik weet dat er zoiets is als werken vanuit gevoel en vanuit de wil, maar ik kom er Ik ben op een makersdriedaagse. Drie dagen lang werken met kunstenaars met niet bij. Ik blijf altijd rationeel en tot op als doel: maken om te maken. Op de zekere hoogte afstandelijk in samenwerkingsprocessen”. Ik luister naar hem tweede dag werk ik met twee anderen en kijk naar hem: z’n ogen, z’n handen, met beweging als makersvorm. Ik kan z’n benen. “En wat zou jouw vraag zijn?” mijn onderzoekende drang niet helemaal vraag ik hem. Hij antwoordt: “Hoe krijg onderdrukken en stel voor om om de beurt ik verbinding met mijn gevoel in mijn een thema te dansen. Ik breng het eerste werk.” Ik vraag geen achtergrondthema in en de andere twee maken informatie en vraag of ik zijn vraag mag prachtige bewegingen in een minutenomzetten in beweging. “Graag” antlange dans. Opeens vraag ik me iets af. woordt hij. Ik heb op dat moment nog Bewegen ze vanuit een voorbedacht concept en beelden ze het uit of ontstaat geen idee waar het over gaat. Ik sta op het in het moment van de beweging zelf? loop naar het midden van de kring… En hoe zit dat bij mij? Ik breng het ter sprake en ze bevestigen het, ze beelden Als onderzoeker stel ik hier, in het gesprek een idee uit. Vervolgens besluiten we het met Jacob, al mijn gedachten uit. Ik probeer verschil te onderzoeken: iets uitbeelden geen oude gedachten toe te laten, geen antwoord te vinden, zelfs niets te zoeken. of de beweging te laten ontstaan in het Luisteren, alleen luisteren, alsof ik elk woord moment zelf. Nu wordt het verschil voor voor de allereerste keer in mijn leven hoor. ons alle drie heel duidelijk. Wanneer de Al mijn denken in de tegenwoordige tijd beweging in het moment mag ontstaan te laten plaatsvinden. Ik luister niet naar laat je de mogelijkheid open om zelf
157
totaal verrast te worden door wat er komt. Het is in de beweging heel duidelijk te zien dat de danser onderzoekt, open is en vrij van zijn of haar eigen vooronderstellingen. Daarnaast heeft het een heel andere kwaliteit en schoonheid. Het één is niet beter dan het andere, maar in mijn onderzoek naar het participerende bewustzijn lijkt het uitstellen van het maken van een gedachte over een vraag of probleem essentieel om de waarheid de kans te geven om participerend te worden.
Praktijken van Muzische Professionalisering
158
Als onderzoeker voel ik me soms kinderlijk verwonderd en dat is in organisatiecontexten een kwetsbare positie. Ik zeg vaak dat ik geen idee heb waar het over gaat. Soms komt er helemaal geen samenhangend verhaal of antwoord en dan kies ik er ronduit voor dat te zeggen en er niet alsnog een antwoord te ‘maken’. Dit is risicovol. Het risico zit erin dat mensen het jou en zichzelf niet toestaan: “waar gaat dit over?” of “hier hebben we je niet voor ingehuurd”, “dit is niets voor mij”. Het vraagt bereidheid van iedereen om deel te hebben aan de zoektocht en de tijd nemen en afstemmen lijken voorwaarden om de ruimte open te laten.
Iedere keer is de eerste keer en vertrouw op de ervaring dat er altijd iets van waarde ontstaat. Creëer randvoorwaarden en ruimte om elkaar toe te staan uit te stellen. Je uitspreken Ik laat mijn lijf het werk doen. Na een minuut bewegen – ik loop, ik balanceer, ik keer mijn rug naar iemand, ik ga naast iemand staan, sluit mijn ogen, mijn han-
den trillen – ga ik terug zitten en kom even terug in mezelf. Ik pendel tussen ‘in de dans zijn’ en mijn rol in het hier en nu. Ik heb geen idee waar het vandaan komt, maar ik zeg de zin: “Kan je ermee leven dat je ongelooflijk veel voelt?” Jacob slaat direct zijn handen voor zijn ogen en begint te huilen. Als een bliksemschicht hem totaal onverwachts raakt. “Als je zoveel voelt heb je je hoofd nodig om voor jezelf te zorgen anders is het teveel om te dragen. Het is een manier om te zorgen voor jezelf maar wellicht ben je gaan geloven in het verhaal dat je alleen maar rationeel bent en niet bij je gevoel kan. Dat verhaal is waar geworden voor je.” Ik kijk rond me in de groep en er heerst een algemene sfeer van instemming. Anderen bevestigen dat ze de gevoeligheid van Jacob al gezien hadden. Ik vraag een aantal reacties uit de groep en een aantal mensen zeggen dingen die raak zijn, die precies kloppen. Zijn zorg voor zichzelf was in ons allemaal aanwezig. Het inzicht dat we in complexe samenwerkingsvraagstukken voor onszelf moeten zorgen was van ons allemaal. Er is een gezamenlijke ruimte gecreëerd van waaruit we spreken en komen tot een diepgaand inzicht waar de persoonlijke vraag van Jacob als een opening fungeerde. We stapten uit het verhaal dat het in professionele contexten vandaag de dag zo nodig is dat we onze kwetsbaarheid moeten inzetten. Er ontstond een nieuw verhaal: we zijn bij aanvang heel kwetsbaar als mens en hebben mechanismen nodig om onszelf te beschermen. We zijn alleen vergeten dat we kwetsbaar zijn. Als onderzoeker vind ik dit het moeilijkste punt. De dans zegt hier alles en mijn kunstenaarshart zegt dat het na de dans klaar is.
De dans spreekt zich uit en heeft waarde op zichzelf en dient niet uitgelegd te worden, zoals een goed gedicht niet uitgelegd moet worden omdat het dan de essentie en schoonheid verliest. De omstanders hebben het gevoeld, hebben meegedaan, zijn geraakt op wat voor manier dan ook. De vraaginbrenger heeft het ook gevoeld en gezien en ik als onderzoeker heb het in mijn lijf gevoeld. Mijn denken, voelen en mijn lichaam is er even helemaal ‘in’ geweest. Voor een moment verlies ik mijzelf in de beweging. Het pendelen van de dans naar mijn rol als begeleider en onderzoeker is een beweging van terug in mijzelf komen en wat ik vaak noem: ‘terug op woord komen’. Want ik hecht eraan ook de stap naar gesproken taal terug te zetten, er iets over te zeggen, ook woorden te geven. Woorden brengen ons terug naar ons denken. “Pendelen tussen spelen en spreken zodat het muzische spel nooit ver weg raakt”, zegt Van Rosmalen (2016). Woorden hebben bovendien de kracht om als anker te dienen, nieuwe taal te ontwikkelen en bestaande verhalen zoals “ik kan niet bij mijn gevoel” te vervangen door nieuwe verhalen: zoals in de casus met Jacob: “ik voel ongelooflijk veel en moet voor mijzelf zorgen”. Als onderzoeker heb ik op het moment van het uitspreken van zo’n zin geen idee of de zin klopt bij de ervaring die we net hebben gehad en op dat moment is dat ook niet belangrijk. Ik probeer niemand te helpen, alleen te onderzoeken. Als een gedeelde ervaring ‘dat het klopt’ ontstaat is dat onbeschrijfelijk. Dat het van ons allemaal blijkt te zijn. Dat we een gedeelde onbeschrijfelijke ervaring hebben en dat dit wáár is raakt iedereen. Het heeft zeggingskracht. Deze zeggingskracht gaat verder dan woorden. In de beweging gaat alles en
iedereen meedoen. Niet allen iedereen die aanwezig is maar ook de dingen in de ruimte: een streep op de vloer, een geluid van een vogel op de achtergrond, muziek die klinkt in de ruimte ernaast, een klok die op hol slaat (echt gebeurd), het tikken van iemands voet, een lege stoel in de hoek van de ruimte. Ook de dingen spreken zich uit. Dit gezamenlijke verstaan van de zeggingskracht is niet vanzelfsprekend: mensen willen begrijpen en niet iedereen begrijpt de dans en hoe de dingen spreken: lost in translation. Er is iets gebeurd, maar wat eigenlijk? Er gezamenlijk woorden aan geven is van belang om samen terug te keren uit ‘de onderwereld’. Vaak zijn de woorden de aanleiding voor een volgende dans en zo gaat het onderzoek in gezamenlijkheid al pendelend tussen woord en spel verder. Gedurende mijn onderzoek ben ik preciezer geworden in het onderscheiden vanuit welke bron of plek ik spreek en dit ook te expliciteren. Praat ik uit de vervoering van de dans, uit mijn rol als onderzoeker/begeleider, namens iets of iemand of vanuit mijn hoofd in de vorm van al eerder gevormde gedachten en kennis? Heel vaak hoor ik mezelf zinnen zeggen die ik als mijzelf nooit zou zeggen, ze komen niet van mij en toch komen ze uit mijn mond. Ze worden gegeven. Het is, in contact met het participerende bewustzijn, voor iedereen haarfijn helder vanuit welke ‘plek’ iemand spreekt. Dit geldt niet alleen voor mij als onderzoeker maar ook voor iedereen die het mee-maakt. Ik laat ruimte voor iedereen om aanwezig te zijn vanuit welke plek of bron dan ook. Aanwezigheid vanuit afstand tot en met volledig jezelf verliezen. Of je nu blijft zitten op je stoel, wegloopt uit de ruimte, mee komt in de beweging, wel of geen vraag inbrengt, vanuit iedere positie is het mogelijk om
159
vanuit verschillende bronnen deel te nemen. Maar als je er allemaal bent en alle bronnen toelaat wordt het direct duidelijk vanuit welke bron iemand spreekt. Je hoort of iemand advies geeft vanuit een eerder idee of dat hij of zij spreekt vanuit het participatieve bewustzijn1 dat in essentie oneindig gelaagd en divers lijkt te zijn. Er ontstaat gelaagdheid in de interactie. Zonder theoretische verhandeling zijn we allemaal meegenomen in een andere taal, zijn we veel preciezer en zuiverder in onze waarneming en voorzien we ‘de waarheid’ van laagjes, nuances en betekenis. Niets komt tegenover elkaar te staan of spreekt elkaar tegen, elke bron is goed en elke positie toegestaan.
Praktijken van Muzische Professionalisering
160
Alles spreekt en heeft zeggingskracht als je ernaar luistert. Wees duidelijk met elkaar van waaruit je spreekt.
Mijn zoektocht naar participerende vormen van onderzoeken, maken en interveniëren is nog lang niet af, sterker nog, het voelt pas alsof ik het topje van een veel dieperliggende ijsberg heb aangeraakt. Momenten waarin onderzoek volledig participatief wordt en ik als onderzoeker slechts één van de onderzoekers word met de mensen rondom mij, is voor mij een belangrijke opgave in een tijd die vraagt om zelfsturing, andere vormen van democratie en totaal nieuwe generatieve oplossingen voor complexe vraagstukken die we blijkbaar met ons denken vanuit het verleden niet kunnen oplossen. Voor mij is muzisch onderzoek een belangrijke weg omdat deze een tegenwoordigheid van geest toelaat die je even wegvoert van oude herhalende gedachten. Het muzische laat
je instappen, verleidt je mee te doen als een spel, roept de openheid op om beginner te zijn en vraagt om de dingen te laten spreken vanuit het luisteren naar zeggingskracht met een gelaagde waarneming en interactie. Nu terug naar de vraag of het mogelijk is om in te stappen, je vooronderstellingen op te schorten en een tegenwoordigheid van geest de ruimte te geven. Ik wil hier geen claim doen op de waarheid maar kan zeggen dat ik, vanuit mijn ervaring in het doen van deze interventies, het maximale in mijn mogelijkheden als onderzoeker aanboor om deel te nemen én voorbij de vooronderstellingen in mijn denken te komen. En belangrijker nog: dat ik de ervaring heb gedeeld met velen, dat we allemaal onderzoeker worden en toegang krijgen tot een gemeenschappelijke bron die omvattender is dan ons individuele denken. Vanuit de dans zeg ik – niet omdat het waar ís, maar omdat we het gezamenlijk hebben ervaren: het is mogelijk om deel te nemen aan een grotere gedachtestroom die voorbij het individuele denken gaat. We laten begrip niet bemiddelen, maar het fysieke, het gevoel en denken in het moment van nu roepen een tegenwoordigheid van geest op. Elk ding, elke beweging, elk woord, elke gedachte, elk gevoel laat dan een deel oplichten van de waarheid waar we allemaal deel aan hebben als we onszelf toestaan te luisteren met meer dan onze gedachten alleen.
Literatuur
Bohm, D. (2018) Over dialoog. Helder denken en communiceren. Uitgeverij Ten Have, Utrecht. Gadamer, H. (2014) Waarheid en Methode. Hoofdlijnen van een filosofische hermeneutiek. Mark Wildschut, Amsterdam en Uitgeverij Vantilt, Nijmegen Patton, Quinn, M. (2002) Qualitative Research en Evaluation Methods. Sage Publications, Inc, Thousand Oaks. Polanyi, M. (1966) The Tacit Dimension. Garden City, New York: Double Day Robertson, R., Jacobsen, J. (1968) Pygmalion in the classroom. The Urban Review, Volume 3, pp 16–20 Ronde, M.A. de (2015). Speelruimte voor ervaring en reflectie. Een praktijkgericht onderzoek naar het gebruik van spel in begeleidingssituaties. Delft: Elburon Rosmalen, B. (2016) Muzische Professionalisering. Publieke waarden in professioneel handelen. Uitgeverij IJzer, Utrecht. Scharmer, O. (2011) Theorie U. Leiding vanuit de toekomst die zich aandient. Christofoor, Zeist
1 Ook wel Presencing Field genoemd door Scharmer (2011)
161
Praktijken van Muzische Professionalisering
162
De relevantie van muzische sensitiviteit in een organisatie Robin Stemerding
Muzisch onderzoek na begeleidingskundig onderzoek Een jaar na het behalen van de masterstudie Begeleidingskunde vertel ik drie geïnteresseerde collega’s van mijn begeleidingskundig handelingsonderzoek. De stapel thesisbundels ligt op tafel en ik vertel dat ik na het behalen van de master begeleidingskunde in maart 2017 het gevoel overhield dat er een mooi onderzoeksproces was doorlopen, maar dat wat ik met mede-onderzoekers met kunst en creatieve middelen had gedaan eigenlijk onvoldoende had beschreven. Ik laat de mannen uitgeprinte powerpointbeelden zien die ik gebruikte om de cultuur en atmosfeer van de organisatie waarin ik werkte te leren kennen. Via Google-afbeeldingen zocht ik afbeeldingen op trefwoorden die ik associeerde met de werkplek. Treffende afbeeldingen sloeg ik op en voegde daar weer tekst aan toe. Deze gelaagdheid in beeld en tekst bracht mijn eigen ervaring meer expliciet naar voren. Het waren vrije verkenningen van indrukken. Indrukken van macht en handhaving, maar ook de impact die hiervan uitgaat. Een subjectief startpunt om naar intersubjectiviteit te kunnen bewegen. Zoektochten naar verhouden van professional tot patiënt, werking van behandeling en straf, gedrag en psychische ziekte. Als nieuwe medewerker zag ik veel voor het eerst. De schilderijen die ik maakte waren flarden, indrukken van patiënten in hun verblijf. Zelf zijn zij weinig spraakzaam maar ik stelde mij hen voor en schreef telkens enkele kenmerkende uitspraken op de achterkant van het schilderij. Hierop schreef ik het zoekende antwoord van ons als professionals en zocht zo naar een vraag- en antwoordspel dat
163
164
Muzisch Onderzoek
Praktijken van Muzische Professionalisering
de dagelijkse dynamiek van dit contact typeerde. Zowel de PowerPoint als de schilderijen hebben mijn onderzoeksproces geïnformeerd en hebben meegesproken in de dialogen die we voerden. Het gevoel dat ik nadien overhield was dat kunst wel een belangrijke rol had gehad, maar ik deze in de toegevoegde betrachtingswijze in mijn beschrijving onvoldoende recht had gedaan. Ik zocht hoe ik dit beter kon uitdrukken. Tevens merkte ik hoe snel de resultaten in de dominante waarheidspraktijk van de organisatie weer naar de achter- en ondergrond terugzakten. Reden voor mij om op de uitnodiging van de werkplaats muzisch onderzoek in te gaan met de onderzoeksvraag ‘Hoe mag het muzische plek krijgen in de therapeutische relatie, tussen collega’s, en in de organisatie?’.
Ik presenteer het muzisch onderzoek als katoenen zak met onderzoeksvragen daarop gestempeld. Hierin weer kleinere katoenen zakken waarin afbeeldingen en labels aan een lijn. Gedurende het muzische onderzoek dienden zich verschillende onderwerpen aan. Het zoeken naar actuele betekenis van de muzen in relatie tot de onderzoeksvragen leidde tot onderwerpen die elkaar opvolgden. Deze thema’s mengden zich met onderwerpen die zich aandienden in de muzische werkplaats en gedeeld werden. De manier van werken was associatief, meer via beeld dan taal, grotendeels door met een zoekterm op Google-afbeeldingen te zoeken en passende en treffende beelden voor de ervaringen te verzamelen en achter elkaar te plaatsen. Deze elkaar opvolgende afbeeldingen vormden samen verschillende verhaallijnen. Op die manier ontstonden er totaal acht verhaal- of onderzoekslijnen.
Uitsluiting / insluiting Het eerste zakje bevat de eerste lijn die ontstond, genaamd ‘inclusion/exclusion’ vertaald als ‘uitsluiting/insluiting’, vanuit de basale vraag ‘Mag het muzische meedoen?’. Hoewel de Mesdagkliniek tijdens een reorganisatie rond 2002 kunst als een van de drie pijlers voor de verandering nam en kunst altijd een belangrijke plek in de kliniek ingenomen heeft (Antonio, 2006, pp 201) , is deze rol nergens vastgelegd noch expliciet gemaakt. Hoewel de Mesdagkliniek een historie heeft met veel ambacht- en kunstprojecten lijken de aanwezige vormen in die rol op dit moment een secundaire rol te spelen in het primaire proces. Draagvlak voor dit muzisch onderzoek leverde vragen op over een mogelijke meerwaarde die moeilijk van te voren vast te stellen was. Vergoeding van tijd en kosten gepaard gaande met het muzisch onderzoek kreeg geen onomwonden ‘ja’. Er was interesse, maar het mocht niet ten koste van de productie gaan. Ik maakte gebruik van eigen tijd en gelegenheden, spontane momenten, interesses en situaties waarin onverwacht iets mogelijk was. Dit in tegenstelling tot het eerdere begeleidingskundig handelingsonderzoek dat meer op een resultaat gericht was en dat direct binnen de bedrijfscultuur herkend werd (‘onderlinge samenwerking verbeteren’).
165
Wat de meerwaarde zou zijn van het muzische onderzoek was moeilijk vooraf te beantwoorden en voor het genereren van draagvlak stuitte ik daardoor mogelijk op een gebrek aan herkenbare resultaatgerichtheid. Op een ander vlak is ‘insluiten/uitsluiten’ een onderwerp dat sterk past bij een tbs-kliniek waar patiënten van de maatschappij worden buitengesloten om geleidelijk aan weer te resocialiseren. Tijdens een van de oefeningen die we in de eerste tweedaagse deden stuitte ik op deze machtsverhouding en onderzocht de houding van degene die handhaaft, maar ook degene die zich behoort te onderwerpen. Ik vond daarbij een afbeelding van een standbeeld van een man (zie foto). De man heeft een onverzettelijke houding en zegt met zijn houding ‘nee’, hij laat zijn macht blijken en bepaalt voor zijn medemens, wijst zijn medemens af en uit of sluit hem in.
‘Bewaren / Aanbieden’ Vanuit het smetteloze roestvrijstaal van de buitenkant van een thermoskan die een metafoor werd voor het ‘binnen’ en ‘buiten’ van een tbs-kliniek ontstond de tweede lijn ‘bewaren’ en ‘aanbieden’. Vanuit de beelden ontstond het beeld van een houder en een inhoud die zich van elkaar onderscheiden. Waar wordt enkel bewaard, en waar wordt gegeven. Waar is vrije uitwisseling mogelijk tussen inhoud en houder en waar distantieert zich houder van inhoud? Maar ook ‘waar is het belangrijke moment dat verschil even wegvalt?’. ‘Hoe geven we vorm aan het menselijke en humane waarin dat verschil buiten de rollen die we hebben even kan wegvallen?’.
Praktijken van Muzische Professionalisering
166
‘Onderscheiden / Verbinden’ De derde lijn die ik maakte, ‘onderscheiden’ & ‘verbinden’ gaat over thuis voelen of ontheemd zijn. De lijn ontstond vanuit een uitspraak geïntroduceerd door Bart van RRosmalen: “Morality today is in a state of grave disorder” MacIntyre , 1984, pp 256). Bart zoekt in zijn boek (Rosmalen, 2016) met het muzische naar een tegenbeweging hiervoor. Michiel de Ronde plaatste in de werkplaats muzisch onderzoek ‘versplintering en fragmentatie’ aan de ene kant en de teddybeer als het ‘transitional object’ van Winnicott aan de andere kant als een metafoor waarlangs we geborgenheid leren. Middels beelden volg ik het thema ‘versplintering en fragmentatie’ en kom langs
‘verlatenheid’, ‘heimwee’ en ‘thuisloosheid’. Ik sta stil bij deze thema’s. Uiteindelijk daal ik af langs krochten en spelonken voor de gebrekkige thuisplekken die wij patiënten aanbieden. Is menselijkheid aan te spreken? Is er behoefte aan nabijheid? Of kleurt alles verloren? In een sessie vind ik de reden waarom ik mijn werk doe. Ik begrijp hoeveel het uitmaakt patiënten met menselijk invoelen te benaderen. In het extreme vind ik beelden bij dit thema van de behandeling van Khadaffi en Saddam Hoessein en zie beelden van de laatste momenten die bij mij schaamte oproepen. Welke morele waarden hebben wij in de omgang met onze veroordeelde medemens en welke ruimte bieden wij voor een nieuwe kans.
‘Uitnodigen’
Zelf gebruik ik rituelen als ik begin met De vierde lijn ‘invite’ gaat over het uitnodischilderen. Ik steek een wierookstaafje op gen van de muzen. Muzen kunnen worden en steek een kaars aan, rituelen die ik uit de zen-traditie heb overgenomen. Ik koppel aangeroepen of uitgenodigd. Hoe nodigen wij hen uit en welke functie kunnen muzen in deze handelingen aan een intentie; ‘Moge ons leven hebben? Aanvankelijk keek ik naar mijn handelen bijdragen aan het goede voor alle levende wezens’. Wat gebeurt er door dit oude schilderijen van dames met harpen en te doen? Ik creëer een ontvankelijkheid en schrijfblokjes en kon dit niet direct plaatsen openheid en verbind deze met een intentie. als iets waar ik verbinding mee had. Na de vraag ‘Welke rol spelen de muzen in ons leven?’ zag ik ineens de vele mobieltjes en koptelefoons in de trein en het openbare leven en hoe mensen zich terugtrekken in een eigen wereld. Hoe spelen muzen in ons leven in deze huidige tijd?
167
‘Opdragen’ De vijfde lijn ‘dedicate’ gaat over ‘opdragen en richting kiezen’. Muzen kunnen inspireren en aanzetten tot een levensstijl. Het kan een keuze zijn om vanuit door inspiratie gevonden waarden te cultiveren. Geïnspireerd zijn kan leiden tot een keuze bepaalde waarden centraal te stellen en daarnaar je leven te richten. Waaraan draag je je leven op? Waar doe je het voor? Wat is het participatieve antwoord op de vraag ‘wat zou je graag gerealiseerd willen zien?’ Ook vind ik hier een beeld van een pelgrim. Iemand die zijn leven opdraagt aan meer dan zichzelf. Iets waar hij zichzelf ook in verliezen kan.
‘Balans’ De zesde lijn heeft de naam ‘balance’ en gaat over het balans houden, overeind blijven in een eenmaal gekozen richting. De mythe van de kapitein die zich aan de mast laat vastbinden om zich niet te laten afleiden door de sirenen. Via schilderijen van Turner die compleet in de ervaring van een scheepstocht gaat staan en zich helemaal overgeeft aan deze ervaring kom ik ook bij het verschil tussen muzen en sirenen. Blijkbaar zijn er verschillende te overwinnen risico’s bij muzen en sirenen. De verhalen van sirenen kunnen eindigen in rampen. De eilanden die zij bewonen worden beschreven als eilanden bezaaid met botten. Leven met succes en tegenspoed. Herstellen en hervinden en hervatten van je koers en je daar niet van af laten brengen. Wat doet je blijven staan?
Praktijken van Muzische Professionalisering
168
‘Zicht’ De zevende lijn heeft de naam ‘view’ en gaat niet enkel over in de situatie te zijn maar biedt gelegenheid tot overzien. Deze lijn begon door bij veelheid en complexiteit een kunstenaars-techniek toe te passen. Zet het vraagstuk op de bok of op de ezel. Laat het staan, laat het even rusten. Creëer er ruimte omheen, loop er omheen, bekijk het vraagstuk vanuit verschillende afstanden in perspectief.
Laat tijd en ruimtelijkheid even zijn werk doen. Hier lukt het over de situatie heen te kijken en soms verder vooruit te kijken. Overzien betekent ook erbovenuit kunnen stijgen en kunnen betrachten alsof het ook anders kan zijn. Overzien betekent een kunnen kiezen en verhouden tot, het bepalen van een houding en een standpunt.
‘Verlangen / Bestemming’ De 8e lijn heeft nog geen naam maar krijgt de voorlopige werktitel ‘longing / belonging’ en gaat over verlangen en bestemming. Na het zien van de eerste lijnen schrik ik hoezeer ik vanuit mijn therapeutschap gewend ben om in het gebied van ziekte en klachten aan het werk te zijn. Het schept voldoening in dit werk van betekenis te zijn, maar het werk is gedaan als de klachten behandeld zijn. Ik bespeur zelf verlangens meer van schoonheid te genieten. Ook liggen er diepere vragen als ‘waar ben ik werkelijk op mijn plek, waar hoor ik?’ en ‘wat is het dat ik te doen heb?’ Woorden als verlangen, roeping, bestemming passen hier en ontstijgen enkel het praktische.
169
De werktekening
Praktijken van Muzische Professionalisering
170
Uitgewerkt vormen de lijnen een tekening met vele ingangen tot een breed ervaringsgebied. Vanuit meer dan twintig jaar werkervaring weet ik wat het muzische kan openen. Ik tracht uit te vinden wat voor soorten landschap de lijnen vormen. • De eerste lijn links is absoluut onherbergzaam, eigenlijk is er geen voedsel te vinden. Toegang vinden is de hoofdzaak, maar die kan je ook ontzegd worden. • Bij de tweede lijn ben je afhankelijk of er uitwisseling op gang komt. Is de ander bereid te delen, zich als gelijke op te stellen, zich als in jouw plaats voor te stellen of is afwijzing het antwoord, sluit diegene zich voor je af? • De derde lijn gaat over onderscheiden of verbinden waardoor men zich op een plek thuis kan voelen of juist verloren. • De vierde lijn gaat over uitnodigen van de muzen, het geraakt, bewogen worden. • De vijfde lijn gaat over toewijding om iets te realiseren. Wat wil je in je leven gerealiseerd zien en wat cultiveer je? • De zesde lijn is het balanceren met een gekozen richting, omgaan met succes en tegenslag, het vallen en weer opstaan. • Lijn zeven is het kunnen overzien en relativeren. • Lijn acht heb ik longing en belonging genoemd; verlangen en bestemming. Het antwoord voor een ziel.
De reis van de koffiekan Tijdens de eerste tweedaagse van de werkplaats muzisch onderzoek kregen we de simpele opdracht ‘maak iets’. Het bouwen van dit beeld begon onnadenkend met twee koffiekannen en twee theekannen. Het beeld had daarmee in de kern een praktische inslag en liet zich niet tot ‘mooi‘ of ‘spelen’ overhalen hoe we ook onze best deden. Ik hou van mooi en betekenis en irriteerde mij aan dit gegeven. Ondanks alle inspanning lukte het maar niet enig spel of vervoering te veroorzaken. Ik voelde de parallel met de presentatie van de onderzoeksresultaten binnen mijn organisatie. De waardevolle vondsten werden gewogen op meerwaarde en verloren daarmee hun specifieke betekenis en zeggingskracht. Had ik meer bedding kunnen creëren voor de gevonden resultaten? Ik was blij het onderzoek te hebben uitgevoerd maar daar leek het te stoppen. Vandaar de onderzoeksvraag van mijn muzisch onderzoek; ‘Welke plek mag het muzische innemen in de organisatie, tussen mij en mijn collega’s, en in mijn werk als beeldend therapeut?’ Na de presentatie van het eerste onderzoek en de moeite de aandacht te richten op het gevondene wenste ik des te meer dat het muzische binnen de dominante waarheidspraktijk van de organisatie een eigen en gewaardeerde plek zou vinden. De onderzoeksvraag ‘In hoeverre mag het muzische een plek krijgen binnen de dominante waarheidspraktijk van de organisatie’ hield mij zo bezig dat ik mij van alles veroorloofd heb om deze vraag te beantwoorden. Het doorzagen van de koffiekan en het gesprek met patiënten dat daaruit voortvloeide over het beeld naar buiten en het liever niet geziene beeld van binnen waar we wel keer op keer mee aan het werk zijn was werkzaam en indrukwekkend. De doorgezaagde koffiekan hielp het ‘binnen’ en ‘buiten’ bespreekbaar te maken. ‘Buiten’ als de organisatorische wens te communiceren en te laten zien dat alles rustig en onder controle is en ‘binnen’ als dagelijkse praktijk waarin de scherpe randen en de koffieprut voortdurend ons werk bepalen en onze aandacht vragen. Tot op dat moment was ik gericht op het verwerven van een plek in de binnenruimte waar ik de dominante waarheidspraktijk vermoedde. Het ‘binnen-’en ‘buitenbeeld’ raakte wel aan de onderzoeksvragen maar liet een onoverbrugbare polariteit bestaan. Doordat ik de koffiekan in een paneel had vastgezet en trachtte de omgeving te veranderen merkte ik dat de beweging naar buiten mogelijk iets kon opleveren. Tijdens het festival ‘Wendingen’ ben ik uiteindelijk in staat geweest ‘de dialoog met de koffiekan’ te voeren. Ik trof in de HKU tijdens ons werken hetzelfde type koffiekan en heb de moed gevat na het introduceren in de groep een dialoog met de koffiekan uit te schrijven met deze kan voor mijn neus.
171
“Bedankt voor alle betrouwbaarheid en het op tijd klaar staan en warm houden bij allerlei belangrijke vergaderingen en bijeenkomsten. Uit deze bijeenkomsten kan de indruk gewekt zijn dat de mens een zeer voorspelbaar wezen is en men zich aan allerlei regels van tijd en taak en tol houdt. Ik meen je hier als koffiekan te moeten introduceren aan een onvoorspelbare mens die gevoelens heeft en zich vaak niet enkel aan rechtlijnige overwegingen committeert, maar ook nog allerlei andere drijfveren heeft die niet zo rechtlijnig te begrijpen zijn. Ik meen je ook te moeten vertellen dat mensen kunnen afdwalen in gedachten”. Ik hoorde van de koffiekan een instemmend geluidje, ik meende te horen dat hij zei ‘Dat had ik ook al gemerkt ja’. Toen gebeurde wat ik niet voor mogelijk had gehouden; ik merkte nieuwsgierigheid bij de koffiekan. De koffiekan vroeg verlegen: ’Maar hoe zit dat dan met jullie en regels?’ Het was duidelijk een oprechte vraag. ‘Waar richten jullie je dan op?, Wat is dan voor jullie belangrijk?’ Ik was dankbaar voor de opening die ik voelde en voorzag een lang gesprek...
Praktijken van Muzische Professionalisering
172
De dag daarop merk ik dat ik de koffiekan een bekentenis wilde doen. “Weet je ‘kan’, mensen doen vaak alsof ze het weten en alles op een rijtje hebben. Het gekke is dat ze dat ook echt geloven. Het is ook zo dat ze veel weten en vast ook veel rijtjes in hun hoofd hebben, maar ook is het zo dat er ongelooflijk veel momenten zijn waarop mensen het even niet weten en daarin een weg moeten zoeken. Beste koffiekan, ik snap je verwarring als je er tot nu toe van uit ging dat alles toch vrij rechtlijnig in elkaar stak. Je wordt nu geconfronteerd met iets wat bijna echt niet meer te begrijpen is. Je vraagt wat zoeken is? Zoeken is een soort van uitvinden wat je zou kunnen doen? Of niet alles vastligt wat gebeuren moet? Nee, eigenlijk hangt ons leven aan elkaar van toevalligheden”. “Toevalligheden? Iets dat zomaar gebeurt? Ik wist niet dat dat bestond.”
Terug naar de onderzoeksvragen Op dit moment bevind ik mij net als de koffiekan buiten, een beetje onwennig. Zouden medewerkers muzisch sensitiever kunnen worden, zou een organisatie muzisch sensitiever kunnen worden? Zo ja, wat zou dat betekenen? Binnen de Mesdagkliniek is de aanwezige kunst een verademing in een grijze en betonnen werkelijkheid. Het lijkt of dit zegt: er is aandacht voor omgang, voor elkaar, in plaats van wat alleen doelmatig is. Er is ook zorg voor de wijze waarop. Als ik mijzelf een bedrijfsruimte voorstel waarin kunst geïntegreerd een rol speelt, is dat voor mij een teken van emotionele intelligentie van dat bedrijf. Het doet mij voelen dat er regels zijn, maar dat leven en ervaren een plek hebben die van belang is. Als ik kijk naar de werktekening die ik maakte zie ik een gebied dat doorspekt is van
‘nee’, voorbehoud en risico-inschatting. Ik zie meer aan de rechterkant een gebied waarin ‘ja’ en het aangaan van het leven meer zichtbaar wordt. Het soort ‘ja’ dat wordt gepropageerd bij improvisatietheater; de bereidheid om iets te laten plaatsvinden boven bezwaren, voorbehoud en overdenkingen. Heeft een bedrijf oog voor beleving? Mag geïntegreerde kunst genomen worden als metafoor voor een muzische sensitiviteit in een organisatie?
Reflectie Ik kijk terug op een periode begeleidingskundig handelingsonderzoek en zie het werk in resultaten vertaald. Ik heb veel kennis opgedaan en ik heb veel ervaren en doorgemaakt. Ik kijk terug op een periode muzisch onderzoek met vele experimenten en gezamenlijke vragen. Deze periode onderweg zijn met iets meer dan twintig medeonderzoekers van de werkplaats muzisch onderzoek resulteerde in een zak met onderzoekslijnen en een kaart van een gebied dat een potentieel gebied beschrijft; datgene dat het muzische mogelijk kan aanraken en in beweging kan brengen. Het is een rijke beschrijving van gemoedstoestanden en innerlijke drijfveren. Tevens heeft een omdraaiing plaatsgevonden. In eerste instantie was ik naarstig op zoek naar het verwerven van een plek of positie binnen de dominante waarheidspraktijk. De houding hierbij was er een alsof het het muzische of mij niet gegund werd in de dominante waarheidspraktijk een volwaardige positie in te nemen. Met het mee naar buiten nemen van de koffiekan en de gestarte en voortgaande dialoog lijken dominante waarheidspraktijk en het muzische voorzichtig met elkaar in contact en elkaar nieuwsgierig bevragend te leren kennen. De omdraaiing is niet alleen de enigszins verongelijkte houding die meer beweegt vanuit een gezamenlijk vragen stellen, maar stelt de vragen minder aan de orde vanuit een externe positie. Aanvankelijk lijkt er een distantiëren van de dominante waarheidspraktijk, gaandeweg echter wordt de dominante waarheidspraktijk ook intern herkend en hierin het muzische herleven verkend. Met de voorzichtig startende dialoog gloort het kenmerkende van het muzische en haar eigen rijke noodzakelijke bijdrage aan een rationeel, instrumentele benadering. Het landschap van muzische mogelijkheden biedt een rijkdom aan onderwerpen en invalshoeken van de innerlijke belevingswereld waarvan wij ons nu kunnen afvragen of deze voldoende aangesproken of aan de orde zijn?
173
Robin Stemerding is beeldend therapeut, beeldend kunstenaar en begeleidingskundige. Na vijftien jaar werk bij GGZ Drenthe is hij inmiddels drie jaar werkzaam als beeldend therapeut in de Dr. S. van Mesdagkliniek, een tbs-kliniek in Groningen. Na afronding van de Master Begeleidingskunde nam hij deel aan de werkplaats muzisch onderzoek aan de HKU vanaf eind 2017. Zijn onderzoeksvraag was ‘Hoe mag het muzische plek krijgen in mijn beeldend therapeutschap, in intercollegiaal contact, en in de organisatie waarin ik werk?’
Praktijken van Muzische Professionalisering
174
175
Het Wendingen Festival, mei 2018 Fotografie: Frederique Scholtes
Praktijken van Muzische Professionalisering
176
De muzen als proceskracht
Laten de muzen zich gebruiken als interventie? Op deze manier gezegd is het te technisch, te doelgericht. Echter, de muzen kunnen ons ook bewegen tot het overwogen spel… En dat spel laat zich inbrengen als proceskracht, als overwogen stap om verdere beweging te realiseren. Wilke van Beest laat zien hoe zij dit doet door het spelen, maken en vertellen een plaats te geven in haar onderzoek naar goede zorg. Zo is zij, geïnspireerd door de werkplaats muzisch onderzoek, interviews gaan afnemen door de geïnterviewden hun verhaal te laten neerzetten met LEGO-poppetjes. Iets soortgelijks doet Marco Oude Moleman, maar dan in een onderwijscontext. Hij beschrijft hoe hij studenten helpt om ‘lessen te bouwen’ met LEGO en Playmobil, niet door het eerst te weten en dan te bouwen, maar andersom, door te beginnen bij het materiaal en al bouwend en knutselend te ontdekken hoe het moet worden. Zo creëren de muzen letterlijk speelruimte.
De muzen zijn creatief. Andersom blijkt het ook te kunnen. Caroline Dokter schrijft een hoofdstuk in de vorm van brieven. Hoe kan je begrijpen wat je doet als je een bewegingsles geeft? Dat is zoeken naar woorden. Het blijkt dat die woorden beter op hun plek vallen als je ze adresseert, als je ze richt tot iemand. Zo ontstaat de brief als interventie voor reflectie, op weg naar een beter begrip, of beter gezegd, op weg naar het toelaten van de verwarring. Een ander instrument, zo noemen de auteurs het zelf, om kennis te ontlokken, wordt beschreven door Carolien Oostveen en Rick Steggerda. Zij werken met het ‘Scenario van het Gewone’ om professionals hun praktijkkennis te ontlokken. Hoe kan je zeggen wat je met je vingertoppen weet? Wel door het te spelen in vijf scènes, zo laten zij zien. Blijkbaar laten de muzen zich niet alleen inzetten (bereidwillig als ze zijn) om in de zelfreflectie tot inzicht te komen, maar zijn ze ook genegen om te helpen de kennis beter te verwoorden aan anderen.
177
Ook Bas van den Berg gebruikt spel om het luisteren en het verstaan te bevorderen. Nu echter om oude teksten, bronverhalen, zoals hij ze noemt, weer opnieuw tot klinken te brengen en met een nieuwe ontvankelijkheid te verstaan. Hij brengt daarbij het begrip ‘tussenruimte’ in: de ruimte tussen mij en de tekst. Die blijkt speelruimte en daarmee transitieruimte te zijn. Door mijn verstaan van de brontekst te spelen, gebeurt er iets met de tekst, gebeurt er ook iets met mij. We veranderen allebei een beetje… De bron blijkt weer te stromen, misschien kan je zelfs spreken over stromen van ‘levend water’.
Praktijken van Muzische Professionalisering
178
Over stromen gesproken… soms stagneert de ‘flow’. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren in de samenwerking van medewerkers in een zorgcentrum. Martijn Simons laat zien dat de muzen proceskracht hebben en dat je ook in je werk spelen kan. Zelfs in de langdurige zorg met zijn sterk gereguleerde context. Het halen van twee sneetjes krentenbrood bij de keuken van de instelling kan een opvoering worden, waarop je kunt oefenen. Dan blijkt ook de humor mee te komen… en wordt het werk weer samenspel… Wat stroef liep, stroomt weer. Het lied van de muzen heeft ook altijd weer een contrapunt… Hun proceskracht helpt de stroom op gang, maar ook de beweging andersom blijkt van kracht te zijn. Daar waar de stroom van woorden niet te stoppen lijkt en de dadendrang niet te stuiten is, daar herinneren ons de muzen aan de stilte. Bart van Rosmalen, geïnspireerd door het tragische verhaal van Orpheus, nodigt uit tot het verdragen van het ongemak van de stilte… Want, zo beluisterden we al eerder in deze bundel, ‘Daar worden dingen gehoord, die nimmer het oor vernam’.
Het stil worden en woorden krijgen, dat blijkt een heen en weer beweging te zijn. We krijgen een gedetailleerd inzicht in het ontwerpen van een spelvorm die bedoeld is om bij te dragen aan de zelfreflectie van professionals. ‘Er was eens…’ zo heeft Rick Steggerda zijn vertelvorm genoemd. In eerste instantie betrok hij die op zichzelf, en het hielp hem om in beweging te komen en richting te vinden. In tweede instantie bleek het scenario ‘Er was eens… ‘ook voor andere professionals die werking te hebben. De Werkplaats Muzisch Onderzoek, van waaruit veel van de bijdragen aan deze bundel zijn ontstaan, blijkt zelf ook interveniërende proceskracht te hebben. Het drieluik aan bijdragen dat Sietske Dijkstra levert, is daar een getuige van. Zij volgt als het ware de werking van de bijeenkomsten op haar eigen onderzoeksvraag op de voet. De werkplaats voedt haar, als een rustplaats bij moeder thuis, maar brengt haar ook in beweging. “It rings the bells.” Uiteindelijk komt Sietske met een conceptuele verwerking rond het verschil tussen weten en kennen. Daarmee peilt zij de existentiële werking van de muzen in het onderzoeken.
179
Praktijken van Muzische Professionalisering
180
Brief aan Bart en Carolien Sietske Dijkstra
12 maart 2018
Beste Bart en Carolien, Maak je met een voorstelling een sacrale ruimte? En is het daarom zo belangrijk om met de tijd maat te houden, de voorstelling te bewaken en erin en eruit te stappen? Wordt scheppingskracht geboren uit dit ontvangende, het opzij zetten van het ego? En kan omgekeerd de maker dat scheppings- of ontvouwingsproces ook in de weg zitten? Willen de muzen alleen maar verschijnen als ik opschuif? En waarom zijn alle muzen vrouwen en wat zegt dat over de verhouding tot de maker? Zomaar wat vragen die naar boven komen terwijl ik dwaal in het antieke Rabat op Malta, alweer meer dan een week geleden. In de catacomben en de grot van Paulus zie ik dan een ondergrondse doorloop naar de kerk. De hele wereld daar heeft tenminste drie verschillende lagen. Daar boven en later in de galerij bewonder ik de nissen waarin de religieuze ambachten en kunstwerken gemaakt worden.
181
Dan een plaats met de kom voor het wijwater en de klokken. Ring the bells that still can ring for your perfect offering zingt Leonard Cohen (ring the bells that still can ring forget your perfect offering hoor ik later als ik het lied naluister). Interessant hoe ik dat weer verbouwd heb, gekneed naar wat mijn oor hoorde. Beter ook, vergeet dat offer, werp dat zelfbewustzijn af, anders is er niet voldoende plaats. Als ik rondstap door het klooster heb ik het weer, dat een beetje plechtige geluksgevoel... Dan kijk ik uit het raam kijk op zoek naar de schoolpleingeluiden en zie ik kinderen, wie weet wel uit groep vijf die ik ga onderzoeken, een spel spelen in de kring met een soort zakdoekje leggen. Iemand loopt in de buitenring achter hen langs.1
Praktijken van Muzische Professionalisering
182
Muzisch onderzoek is ook spelen, en spelen met het spel. Suzuki, de zenleraar, zou misschien wel zeggen dat muzisch onderzoek ‘both objective and subjective is’ zoals hij dat zo mooi uitlegt in zijn dharmales over sound and noise. buddhismnow.com/2011/02/18/sound-and-noise-by-suzuki-roshi/ De opwinding klinkt in de stemmen van de kinderen, dan wordt na een tijdje langzaam stil. Ze staan op, komen samen, gaan weg, de pauze is ten einde. Met het volle bewustzijn ben ik hier in dat klooster in Rabat. Ik voel me thuis, zo thuis als ik meestal thuis niet thuis ben. Dan ben ik vaak elders. Naar binnen keren is de moeite waard maar soms snak ik ook naar juist het buiten spelen: midden in het leven te staan, mee te doen al wil ik het beschouwen en ook het toeschouwen niet kwijt. Zo blij dat ik leef en zo volop mag gaan, deelnemen, toeschouwen, maken, reflecteren. Dan zie ik in een nis Maria met gevouwen handen en vraag me af: is de aankondiging bij Maria eigenlijk te vergelijken met de schepping in de kunsten? Wat wil er geboren worden en hoe kan dit plaatsvinden? Vertrouwen op het ongeborene schreef ik de vorige tweedaagse en dat klinkt als, ‘ja, dat is het!’ Maar meestal doen we dat natuurlijk helemaal niet, we wantrouwen het ongeborene of smoren het in de kiem, we leggen ook in onderzoek al snel criteria aan en zoeken naar afbakening nog voor iets maar tot ontplooiing of bewustzijn kan komen is het al in beton gegoten.
De hele tijd denk ik na over de inclusieve methodologie van muzisch onderzoek. Ik heb zelfs eerder een aantal regels gemaakt en die ook opgeschreven. Nu, hier meanderend denk ik: Het is een ruimte scheppend proces waarin je vertrouwt op het ongeborene dat door jou heen gaat maar niet van jou is. Het zijn de muzen die hier bemiddelen. Niet duwen, niet pressen, maar ook niet opgeven, doorgaan, verder zoeken, je afvragen.. En dan... nog eens doen, anders doen, slijpen... Dit zijn de vlieguren die ik meestal haal uit korter slapen of gewoon lekker ondergedompeld zijn, de nacht die mij andere inspiratie brengt, misschien wel de tijden dat jij Bart nieuwe maangezichten maakt of jij Carolien iets nieuws uitvogelt of ineens weet hoe je de kijkervaring van de toeschouwer(s) wilt regisseren. En dit alles schrijf ik jullie omdat jij Bart de laatste onderzoekswerkplaats in een driegesprek bent begonnen over Ignatius, de JezuĂŻet (die vast ook op Malta bekend is) en Carolien ons alleen maar vanuit de oogharen liet zien hoe schoon het aandachtig en langzaam schillen van een appel kan zijn. Ik herken dat toegewijde wel, ook dat heilige na het niet zo heilige en soms zelfs het rauwe en het wrede die dan samen op komen lopen en in het gewijde een plaats vinden en ons de diepte laten voelen zonder daar in ten onder te gaan, ons onderdompelen in de wetenschap dat je weer boven komt drijven, vroeger of later en dan nieuwe schatten meebrengt, weemoed ook en levensvreugde, de aansporing weer te gaan en weer. Kennelijk surf ik graag op die tacit dimension golf van de spanning tussen het vertrouwde en het onbekende dat ik in verband breng met wat er in me leeft en wat er buiten me gebeurt dat dit binnenste tot trilling brengt. Alles heeft zijn trilling, alles is trilling. Ook wij bestaan uit trilling. En muzisch onderzoek erkent en onderzoekt deze trilling. Sietske
Soms kun je het spel niet spelen of nog niet spelen. Vandaag, net tien minuten geleden, ontvang ik bericht van mijn leerkracht, net terug van wereldreis die ik deze week zou spreken. Zij is tot haar eigen ergernis teruggefloten door de schoolleiding, de i-ber en de collega, het feest van het thuisproject kan niet doorgaan. Reden: WERKDRUK.
183
Praktijken van Muzische Professionalisering
184
Hoe de onderzoeker speelt, maakt en vertelt Muzisch onderzoek verruimt de blik op wat onderzoek mag en kan zijn, verrijkt, bevrijdt en zet in beweging. Uit het orakel van Daan Andriessen (2018)
Wilke van Beest
185
Toen ik acht jaar oud was ging ik kamperen in Frankrijk. Toen observeerde ik ons gezin, het veldje en de camping. Er was niemand die ons gezin, het veldje of de camping in beweging bracht. Toen deed ik het zelf. Ik trommelde een handjevol kinderen op. Samen gingen we op onderzoek uit. Er kwam een dagelijks programma en na een week was er een opvoering; alles wat ontdekt was, werd tentoongesteld met veel bombarie. Alle tenten en caravans kregen een uitnodiging. Er werd zelfs gefilmd. Twintig jaar later zag ik mijzelf niet meer als iemand die de opvoering zou initiëren. Integendeel. Al vond ik wel dat ik het moest kunnen en dan niet op de camping, maar in mijn werk als onderzoeker. Het leek mij al een tijdje een goed idee om mijn achtjarige zelf te herontdekken en toen kwam de werkplaats Muzisch Onderzoek op mijn pad.
De vraag verduidelijken
Praktijken van Muzische Professionalisering
186
In de muzische werkplaats wilde ik onderzoek doen naar mijn eigen rol gedurende mijn promotieonderzoek, dat gaat over de implementatie van innovaties in de zorg.1 Ik zou bijna starten met mijn onderzoek en dacht na over wat ik wilde bereiken in de wereld van de zorg, terwijl ik daar als onderzoeker op het gebied van methodologie van praktijkgericht onderzoek geen praktijkervaring in had. Met mijn onderzoek wil ik praktijkgericht onderzoekers helpen om zinvol onderzoek te doen waar innovaties uitkomen waar de zorg op zit te wachten. Ik ging aan het werk met de volgende onderzoeksvraag; hoe kan ik als onderzoeker de menselijke maat ruimte geven in een context die geleid wordt door protocol, gewoonte en procedures? Die vraag had ik niet zelf bedacht, hij stond zo ongeveer op Musework.nl, als voorbeeldvraag. Dat die vraag gedeeld was hielp, want zo kon ik tenminste een vraag meenemen. Ik koos deze vraag omdat hij het meeste aansloot bij datgene waar ik tegenaan liep: wat is mijn rol in het onderzoek naar innovaties om de zorg betaalbaar te houden zonder dat ik daarbij voorbij ga aan de mensen waar het om gaat: de patiënten, verpleegkundigen, de onderzoekers, de familie van patiënten, mantelzorgers...? Voorafgaand aan de eerste bijeenkomst van de werkplaats was gevraagd om een kleine verzameling te maken van drie inspirerende bronnen. In kleine groepjes vertellen we tijdens de werkplaats wat de bronnen voor ons betekenen. Ondertussen spelen we met de bronnen. Een piano wordt het decor van een kleine tentoonstelling die bestaat uit muziek, film, websitepagina’s, foto’s, boeken en objecten. Door mijn eigen gemaakte verzameling, die nu onderdeel wordt van een grotere verzameling, krijg ik steeds meer inzicht over wat ik kom doen in de werkplaats: ik wil leren hoe ik als onderzoeker een rol kan spelen om mezelf en andere praktijkgerichte onderzoekers in beweging te zetten tijdens en na mijn promotieonderzoek.
Data verzamelen In de muzische werkplaats maken we kennis met muzische werkvormen. Tijdens de eerste tweedaagse bijeenkomst werken we met de Contemplatieve Dialoog. We lezen het eerste hoofdstuk uit het boek van Bart. Vervolgens citeert iedereen een zin uit het stuk en schrijft zijn of haar eigen gedachten hierover op. We maken zo ons eigen verhaal en delen dit vervolgens in de groep. In de volgende ronde citeren we een stukje van één van de verzamelde nieuwe verhalen. Ook dit voelt als spelen. Er ontstaat haast een toneelspel met mooie teksten. Tot slot vertellen we elkaar wat voor inzichten ontstonden. Ik ontdekte dat alle deelnemers andere tekstfragmenten kozen en die verbonden met hun eigen kennis, ervaringen of ideeën. Het verschil in perspectief vond ik inspirerend. Ik had nog nooit op deze manier een tekst gelezen en erover gesproken. Voor mij zat het inzicht vooral in de vorm. Er was in korte tijd een hele rijke collectie aan data verzameld en iedere deelnemer had een even grote rol in dit spel.
Data interpreteren In mijn promotieonderzoek wil ik in kaart brengen wie de mensen zijn in een groot en complex netwerk, hoe zij samenwerken en wat hen beweegt. In mijn zoektocht, tijdens de muzische werkplaats, naar een manier om dit (op een creatieve – of muzische manier) te doen liep ik vast. Tijdens één van de begeleidingsbijeenkomsten van de muzische werkplaats werken we samen in groepjes van drie of vier met de werkvorm Werk in Opvoering. In deze werkvorm neem je anderen, die niet per se bij jouw onderzoek betrokken zijn, mee in je onderzoek. Je kunt zo niet alleen iets delen van je eigen onderzoek, maar ook van je onderzoeksproces doordat je kunt voorleggen waar je over twijfelt of iets kunt oefenen. In Werk in Opvoering laat je een deel van je werk zien dat ‘onaf’ is en je nodigt anderen uit even met je mee te werken. In de werkvorm staat centraal dat je je werk opvoert. De manier waarop mag je zelf verzinnen. Ik had een tekening gemaakt van mijn netwerk en wilde testen of ik anderen uit het netwerk ook een tekening kon laten maken om de beweging in een netwerk in kaart te brengen. Na afloop had ik een paar tekeningen. De deelnemers vroegen mij om te vertellen wat ik zag. Op dat moment kwam ik erachter waar ik vast liep: ik wist niet hoe ik de tekeningen kon interpreteren en dus hoe ik deze vorm kon inzetten in mijn onderzoek. Waar ik achter wilde komen was hoe ik een netwerk in beweging kon zetten, maar doordat ik de deelnemers vroeg om één beeld te maken, gaf ik ze niet de mogelijkheid om een beweging te maken in de tijd dat we samen aan het werk waren. Doordat ik in de muzische werkplaats kon spelen
187
met een werkvorm, kreeg ik inzicht in mijn onderzoekvorm en wist ik dat ik een andere vorm moest gebruiken om antwoord te vinden op mijn vragen.
Inzichten vastleggen Nadat ik erachter kwam dat het maken van tekeningen voor mij geen behulpzame vorm was om de beweging in netwerken in kaart te brengen kwam ik op het idee om LEGO te gebruiken tijdens interviews, geïnspireerd op systemic constellations (Roevens, 2008). Ik paste het toe in een onderzoeksproject waaraan ik tijdelijk deelnam naar de positionering van fysiotherapeuten in de wijk. De poppetjes zetten we in om de fysiotherapeut alle mensen met wie hij of zij te maken heeft in zijn of haar wijk in kaart te laten brengen. Omdat ik inviel voelde ik mij in eerste instantie bezwaard om een voor mij nieuwe vorm uit te proberen, maar door het spelen in de muzische werkplaats kwam het enthousiasme van de achtjarige in mij naar boven. Bovendien was ik steeds meer overtuigd geraakt van de waarde van spelen, maken en vertellen in onderzoek.
Praktijken van Muzische Professionalisering
188
Bij de start van de interviews werd de geïnterviewde gevraagd om zijn of haar netwerk neer te zetten met LEGO-poppetjes. Vervolgens vroegen we de deelnemer aan de hand van de poppetjes om het netwerk toekomstbestendig neer te zetten en om steeds te vertellen wat hij of zij aan het doen is. Door de geïnterviewde te laten spelen met de LEGO voelt het niet meer als een standaard interview, maar meer als een manier waarop we samen (de onderzoeker en de geïnterviewde) proberen uit te vinden hoe het eigenlijk zit. De geïnterviewde vertelt steeds wat hij of zij doet en waarom. Al pratende worden de poppetjes steeds verplaatst, of teruggezet en soms toch weer verplaatst. Hierdoor ontstaat er zowel bij de interviewer als de geïnterviewde inzicht in de afwegingen en overwegingen. Van elke beweging die gemaakt wordt op het speelveld maken we een foto. Door een collectie aan beelden te maken, leggen we de inzichten die we opgedaan hebben tijdens het spel vast. Ook maken we geluidsopnamen, zodat we later alles wat in het spel inzicht heeft gegeven terug kunnen halen. Samen met de geïnterviewde interpreteren we wat er tijdens het spel gebeurt.
Inzichten opvoeren Op de laatste dag van de muzische werkplaats was ik ziek. Ik zou juist mijn inzichten opvoeren. Binnen de muzische werkplaats heb ik dit dus nooit gedaan. Ik gebruik deze plek om het verhaal dat ik had willen uitspelen alsnog te vertellen: “Ik vertel jullie het verhaal van mijn ontmoeting met Sjors. Sjors is een fysiotherapeut. Ik ken hem omdat hij meedoet aan een onderzoeksproject, waarin
ik onderzoeker was. Hij deed mee omdat hij wilde vernieuwen. Het moest anders. De mensen komen niet meer vanzelf. Daarnaast wilde hij vooral ook meedoen omdat hij zijn steentje wilde bijdragen aan het onderwijs. Bovendien wordt hij betaald voor ieder interview en iedere workshop. Zo stond Sjors er dan ook in: baat het niet, dan schaadt het zeker niet. Sjors heeft zijn praktijk in een wijk ver van het centrum van Utrecht. Er werken meerdere fysiotherapeuten en er is een grote oefenzaal. Een enkeling zit in de wachtkamer. We lopen de behandelkamer in als Sjors ons ophaalt uit de wachtkamer. We interviewen aan de hand van poppetjes, dat heb ik bedacht naar aanleiding van de muzische werkplaats. Het onderzoeksteam vond het spannend, en ik vond nog spannender. Ik zette de poppetjes neer op zijn behandelbank en vroeg Sjors om zijn wijk in kaart te brengen. Hij zette de poppetjes één voor één neer. De dokter centraal bij de patiënt, de sportvereniging ver weg. En de verzekering natuurlijk. En zo ging hij door. Is dit alles? Weet je het zeker? Een zucht en een korte stilte volgt. Ja, de beweegmakelaar mist. Die blijkt een hele centrale rol te hebben. En waar sta jij dan? Ik gaf hem zijn eigen poppetje. Hij plaatste zichzelf in het midden. Ik vroeg hem om toe te lichten waarom de poppetjes stonden waar ze stonden. De sportvereniging stond ver weg. Dat lag niet aan hem. Sjors had al allerlei apparaten aangeschaft speciaal voor sportfysiotherapie, maar de vereniging had nu een eigen fysiotherapeut aangenomen. Dus stond de vereniging met zijn rug naar Sjors toe. Jammer, want hij wilde juist wel samenwerken. Zo ging hij iedereen langs. Het interview ging nog een tijd door. Aan het eind vroeg ik Sjors om alles neer te zetten zoals hij het zou willen. Toen stond Sjors op en de gemeente en de verzekeraar vlogen met een grote zwaai van de bank af. Dan ging hij het helemaal anders doen. Dan was hij zelf in de lead. Hij, samen met de sportschool. Een sportschool voor gezond bewegen onder leiding van een fysiotherapeut. Hij vertelde verder en na verloop van tijd rondden we het interview af. De poppetjes hadden hun werk gedaan. Wij ook. We hadden Sjors laten spelen, maken en vertellen. En Sjors, die wist wat hem te doen stond: hij zou in beweging komen om te werken aan zijn droompraktijk. Zelf ben ik geïnspireerd geraakt. Het interviewen met LEGO heeft mij geleerd dat de methode die je inzet kan helpen om de mensen waar het om gaat (de patiënten, verpleegkundigen, de onderzoekers, de familie van patiënten, mantelzorgers en al die anderen) centraal te zetten. Het gesprek raakt niet alleen meer de kern, maar er worden ook beelden toegevoegd aan het interview, waardoor de dataverzameling rijker is. De methode met de poppetjes ga ik vaker toepassen tijdens interviews: in mijn
189
promotieonderzoek, maar ook in andere onderzoeksprojecten. Het muzisch onderzoek heeft mijn blik verruimd op wat onderzoek mag en kan zijn, het heeft mij verrijkt en geholpen om mijzelf en anderen in beweging te zetten. In de muzische werkplaats heb ik kennisgemaakt met veel nieuwe vormen van onderzoek. In alle werkvormen waar we kennis mee hebben gemaakt zitten elementen van spelen, maken en vertellen. Ik weet nog niet of ik de precieze werkvormen (zoals de contemplatieve dialoog of werk in opvoering) laat terugkomen in mijn promotieonderzoek, maar ik heb geleerd om op een onderzoekende manier te spelen, maken en vertellen en die elementen ga ik gebruiken in de stappen die ik neem in mijn promotieonderzoek. Net als mijn achtjarige zelf, durf ik te maken, te spelen en te vertellen – alleen en met anderen om zo iets in gang te zetten. Ik heb gevonden wat ik zocht.
Praktijken van Muzische Professionalisering
190
1 Onderzoek: “Van goed idee, naar succesvolle zorginnovatie.� Over de implementatie van innovaties die voortkomen uit praktijkgericht onderzoek in de zorg.
Bronnen
Andriessen, D. (2018). Het orakel van Muzisch onderzoek. Nog niet gepubliceerd. Roevens, J. L. M. (2008). Systemic constellations work in organizations S.I.: ScienceGuide. Rosmalen, B. van (2016). Muzische professionalisering, publieke warden in professioneel handelen. Utrecht: Uitgeverij IJzer.
191
Praktijken van Muzische Professionalisering
192
Alternatieve manieren om lessen te bouwen Ik ga niet vertellen hoe het moet, ik ga vertellen hoe ik het heb gedaan 193
Marco Oude Moleman
AANWIJZINGEN FEEST
Op avontuur
Stap 1: Schrijf je thema op een
In het Guggenheim museum in Bilbao dwaal ik door een groot ijzeren doolhof van de kunstenaar Serra. Wat een fascinerend bouwsel: onverwachte richtingen, onverwachte doorkijkjes en een spannend tijdverloop. Dit bouwsel is voor mij wat een goede les ook in zich draagt: ruimte voor verassingen, nieuwe inzichten en spanning. Ik ben als theaterdocent verbonden aan de opleiding Theaterdocent. Ik doceer over doceren. Ik geef lessen waarin de studenten spelen, maken, onderzoeken en bouwen. Mijn lessen zijn veranderd sinds ik deelneem aan het lectoraat Kunst en Professionalisering. Ze zijn persoonlijker, ik toon meer mijn eigen vragen, fascinaties en onzekerheden en vertrouw op mijn impulsen. Ik durf meer uit te proberen en weet soms niet precies waar we naar toe gaan.
vlaggetje Stap 2: Schrijf maximaal vijf kernwoorden op van wat je je spelers wilt leren Stap 3: Hang de vijf kaartjes aan de lijn in een volgorde Stap 4: Hang daar weer sub-kaartjes tussen met vragen aan je leerlingen Stap 5: Hang daar weer sub-kaartjes tussen met oefeningen/aanwijzingen voor je leerlingen Stap 6: Pas de volgorde aan Stap 7: Maak een foto van de lijn.
194
Dit is je lesopzet.
←
Werking: Door je les letterlijk ‘op te
Ze zijn speelser: door het inzetten van verschillende vormen om te bouwen, door te improviseren, door dingen om te draaien, te zoeken naar fascinaties, naar maak-opdrachten. Door meer doelloos te spelen ontstaat ruimte voor creativiteit, avontuur en verrassing. Door als docent meer te spelen, gaan deelnemers ook meer spelen. Er is meer initiatief bij de studenten. Wat zijn hun vragen? Ik leg meer nadruk op het grote geheel: de vraag “Wat wil je bereiken?” is belangrijker geworden dan “Welke oefening ga je precies doen?” “Wat wil je maken?” is belangrijker dan “Wat is je lesdoel?” Het resultaat is dat de studenten en ook ikzelf meer verrast worden. Ik beschrijf wat ik heb gedaan in mijn onderzoek en dus in mijn lessen en illustreer dat met werkvormen die ik samen met collega Brechtje Wedman heb ontwikkeld.
hangen’ maak je de opbouw van je les
Praktijken van Muzische Professionalisering
visueel. Door onderdelen heen en weer te schuiven ontstaat zo een rode lijn. Deze werkvorm leent zich ook voor het ontwerpen van een lessenreeks. Gereedschap: waslijn, vlaggetjes, haakjes, wasknijpers
We gaan bouwen Bouwen is ‘iets maken uit losse onderdelen, een constructie oprichten door het samenvoegen van losse onderdelen. De onderdelen een vorm geven’. Bouwen is ‘vernieuwen, veranderen, vergroten, verbeteren.’ We bouwen in een werkplaats. Daar zijn bouwstenen en gereedschappen. Er hoeft niet per se een eindresultaat te zijn, je kunt ook voortbouwen, of verbouwen of opbouwen.
Marco Polo beschrijft een brug, steen voor steen:
“Maar welke steen is de steen waar de brug op rust?” vraagt Kublai Kan. “De brug rust niet op een of andere steen,” antwoordt Marco, “maar op de lijn van de boog die de stenen vormen.” 195
Kublai Kan blijft zwijgen, en denkt na. Dan voegt hij eraan toe: “Waarom heb je het met me over de stenen? Alleen de boog interesseert me maar.” Polo antwoordt: “Zonder stenen is een boog geen boog.”1
AANWIJZINGEN WERKPLAATS Wat is bouwen voor jou? Wat is het verschil met spelen, maken en creëren? Hoe ziet de werkplaats waarin jij lessen bouwt eruit? Wat heb je nodig? Bijvoorbeeld: • Gereedschap: werkvormen, oefeningen, opdrachten,
speelstijlen, feedbackvormen, attributen, decors… • Inspiratiebronnen: muziek, filmpjes, verhalen, gedichten,
scripts, voorstellingen, beeldende kunst … • Ervaringen, best practices… • Maar ook tijd, ruimte en faciliteiten als wifi en goeie koffie
Bouw een antwoord. Kies: schrijf, teken, bouw of speel. Mogelijke opbrengst: de studenten leren om breder te kijken. Meer mogelijkheden om tot lessen te komen.
Praktijken van Muzische Professionalisering
196
Zonder opdracht is er geen les, maar het gaat om de boog die je als docent wilt maken. Bij het ontwerpen van lessen gebruik ik graag de metafoor van de reis2. Het vertrekpunt en de eindbestemming krijgen bijzondere aandacht: wat is de uitgangspositie van de begeleider en waar wil hij naar toe? Ik laat studenten in- en uitchecken in een les. Dat kan op veel verschillende manieren. Ik check vaak in met een vraag. Bij een les over uitgangspunten checkt iedere deelnemer in met de zin: “in mijn lessen is veel aandacht voor..., ik check in”. Aan het einde van de les checken we bijvoorbeeld uit met: “wat ik meeneem uit deze les naar mijn stage is..., ik check uit.” Ik doe zelf altijd mee en kan ze op die manier iets teruggeven uit de les. Vaak zijn de eerste reacties lacherig, maar na een paar keer vinden studenten het heel fijn. Laatst kwamen studenten met de hele groep terug omdat ze niet uitgecheckt hadden. Sommige studenten doen dit ook met hun leerlingen op de stage. Tussen beginpunt en eindbestemming is er een boog (rechtstreeks of met omwegen). Een boog kan een studie omvatten, een schooljaar, een blok, een lessenserie, een les of een opdracht. In mijn lessen laat ik de studenten deze bogen tekenen. Zo ontstaan reizen met hele concrete oefeningen en maakopdrachten. Tegelijkertijd kan de reis een experiment zijn, of een voorstelling, of een ervaring. ↖
AANWIJZINGEN PLAY Stap 1: Het onderwerp voor je les is het uitgangspunt om een bouwwerk voor jezelf te maken van Playmobil en/of LEGO. Bouw zonder nu al een les in je hoofd te hebben. Stap 2: Bouw nog iets naast je bouwwerk met hetzelfde uitgangspunt, maar misschien met een andere uitkomst. Stap 3: Wat was je thema? Wat is er bijgekomen? Zijn er onderdelen te benoemen? Stap 4: Kun je dit bouwwerk vertalen naar een les? Moet er iets bij/weg/verschoven? Hoe ziet die les er dan uit. Stap 5: Pas je bouwwerk eventueel aan zodat de les nog duidelijker wordt. Stap 6: Maak een foto. Dit is je lesopzet. Werking: Je bouwt een les door letterlijk te bouwen. Door eerst je impuls te volgen in het bouwen en het ‘duiden’ van je les uit te stellen kun je tot verrassende uitkomsten komen. Gereedschap: LEGO en Playmobil
Een kijkje in de werkplaats Studenten gaan anders te werk bij het bouwen van een les. Niet recht van A naar B met een lesformulier, maar met omwegen. De omweg kan verrassingen opleveren. Een paar voorbeelden: 197
Bouwen met LEGO Daniel bouwt voor een les over Personage een personage-machine en een beeld van een personage van teen tot top, dus van voeten naar mimiek. Bij het toelichten bouwt hij verder en bij het nagesprek bouwen we mee. Zo ontstaat een les. Ik vraag of hij deze les met een foto van dit bouwwerk en zonder geschreven lesopzet wil gaan geven. Hij kijkt een tijdje naar het bouwwerk en geeft aan dat hij één onderdeel nog niet voor zich ziet. We bouwen verder met als resultaat dat hij de foto van het bouwwerk als lesopzet naar zijn stagebegeleider stuurt. ↗
Loes weet niet wat ze moeten bouwen. Ze moet van haar stagebegeleider een les geven over ruimte en zichtlijnen. Lang gebeurt er niks. Ze lijkt het bijna op te geven maar gaat opeens aan de slag. Ze bouwt een podium met allerlei lagen: een voorgrond, een achtergrond en komt bij de afsluiting met een prachtig inzicht over lesgeven: ik moet mijn les als een kunstwerk gaan zien.
Bouwen met afbeeldingen Ronald bouwt een les met plaatjes/krantenknipsels. De plaatjes liggen in lagen. Dat staat voor het ontstaan van verrassingen. Hij geeft aan op zoek te zijn naar die verrassing in de meestal voor de hand liggende scenes van zijn leerlingen. N.a.v. een plaatje noemen we dit ‘de neushoorn’ in je scène. Zo komen we te praten over de makende docent. Hij wil meer gaan werken met persoonlijke bronnen van de leerlingen. Het gesprek gaat meer over visie en stijl dan over een concrete les. Heel waardevol. ↙
Praktijken van Muzische Professionalisering
198
AANWIJZINGEN BEELDVERHAAL Stap 1: Met je thema in je hoofd verzamel je in een paar minuten zo veel mogelijk afbeeldingen. Denk er niet te lang over na. Kies ze vanuit je impuls. Stap 2: Orden de afbeeldingen op een voor jou logische manier Stap 3: Welke structuur, opbouw of verhaal ontstaat er? Schuif eventueel met de beelden om tot een voor jou kloppend geheel te komen. Stap 4: Ontstaat er een les of lessenreeks? Bedenk welke speloefeningen, - opdrachten of werkvormen bij het kijken naar de beelden opkomen. Stap 5: Schrijf de werkvormen uit stap 4 op en leg ze onder of bij het beeldverhaal. Werking: Door vanuit impuls een beeldverhaal bij een thema te laten ontstaan kun je tot een verrassend ontwerp van een les of lessenreeks komen. Gereedschap: kranten, tijdschriften, timer
AANWIJZINGEN ASSOCIATIEF SCHRIJVEN Stap 1: Schrijf het door jou gekozen thema op papier Stap 2: Schrijf 10 minuten zonder te stoppen over het onderwerp met in je hoofd je leerlingen, of een specifieke lesgroep, leerjaar. Als je schrijft, schrijf dan direct volledige zinnen en maak een alinea af. Als er associaties in je opkomen die niet direct passen bij wat je schrijft, parkeer deze voor een volgende alinea. Een volgende alinea kan een compleet ander onderwerp of gedachten verwoorden. Bijvoorbeeld iets dat door je hoofd ging terwijl je de vorige alinea schreef. Probeer je schrijven niet te onderbreken. Even kan wel, maar als je
AANWIJZINGEN
vastloopt, schrijf dat dan op: ‘Ik weet niet wat ik moet schrijven’,
ASSOCIATIEF TEKENEN
of schrijf iets over de ruimte waarin je schrijft. Je zult merken dat je
Stap 1: zet de koptelefoon op, kies een
daarna weer terug kunt keren naar je thema.
muzieknummer, luister even zonder te
Stap 3: Lees terug, onderstreep zaken die mee kunnen in een les.
handelen of verder te lezen naar de
Stap 4: Filter de onderstreepte woorden uit je tekst en schrijf ze ieder
muziek.
op een apart vel.
Stap 2: Laat de muziek lopen en maak
Stap 5: Welke speloefeningen of -opdrachten komen (associatief)
ondertussen een tekening met het
bij je op als je de woorden bekijkt: schrijf ze onder de woorden.
onderwerp van je les in je achterhoofd.
Stap 6: Schuif de papieren met woorden en spelonderdelen zo dat je
Stap 3: Pak een nieuw blad en teken
een mogelijk lesopbouw hebt.
opnieuw. Herhaal deze stap een paar keer.
Werking: Door te starten vanuit je associatie kunnen er verrassende
Stap 4: Zet de muziek stop. Leg de
invalshoeken opkomen die je in eerste instantie niet zou bedenken
bladen met je tekeningen naast elkaar:
bij het thema. Door daar -jouw bekende- speloefeningen en
wat valt op? Wellicht zie je een rode
– opdrachten aan te koppelen ontstaat er een concrete les.
draad, een verhaal of komen er
Gereedschap: pennen, papieren, timer lesonderdelen op. Stap 5: Wanneer er lesonderdelen,
Bron: musework.nl/nl/associatief-schrijven
werkvormen of oefeningen opkomen bij stap 4, schrijf deze dan nu op losse bladen en leg ze bij je serie tekeningen Werking: Door eerst associatief te tekenen kan er ruimte ontstaan voor een verhaal bij het thema waar je mee werkt. Van daaruit kun je naar concrete lesonderdelen zoeken. Gereedschap: Grote vellen, stiften, krijt, potlood, laptop met muziek en koptelefoon.
De andere werkvormen Samen met mijn collega Brechtje Wedman geef ik een workshop voor de Beroepsvereniging Docent Drama op conferentie De Wereld in je hand. In het lokaal hebben we zeven bouw-stations ingericht. Bij elk station een werkvorm zoals beschreven in dit artikel. We praten over wat er in de werkplaats moet zijn. Daarna gaat iedereen aan de slag, sommigen voorzichtig, kijken naar mij, wat moeten we doen. Ik moedig aan gewoon te beginnen. Na een tijd is iedereen druk aan de slag. Er ontstaan gesprekken, mensen raken geïnspireerd en kunnen allemaal op hun eigen manier weer verder. ↗
199
AANWIJZINGEN TAFELTHEATER
Het resultaat
Stap 1: Kies een aantal voorwerpen
Voor mij gaat lessen bouwen over durven proberen, over vertrouwen, over verbinding zoeken met je deelnemers, over vragen stellen in plaats van antwoorden geven, over plezier. En vooral over de liefde voor het theater.
uit je tas en een of twee voorwerpen van de tafel met voorwerpen in het lokaal met jouw thema in je achterhoofd. Kies die voorwerpen waar je oog aan blijft haken. Stap 2: Zoek een plek in de ruimte die voor jou goed en prettig voelt en maak een theatrale opstelling/
Ik merk dat studenten door deze werkwijze hun makerschap en spelerschap een prominente plek geven in hun lessen. Dit past bij mijn visie om spelende, makende, onderzoekende theaterdocenten op te leiden.
compositie van de objecten die voor jou klopt. Stap 3: Schrijf het thema dat je momenteel onderzoekt erbij.
Zo zijn mijn lessen de lessen van mijn studenten aan het veranderen. In mijn lessen onderzoeken we en proberen we uit. We laten elkaar iets uit de eigen praktijk ervaren. Ik ondersteun.
Dat is de titel van je installatie.
Reacties van de studenten over deze manier van werken: “het leidt tot een eigener resultaat” Doe dat van verschillende kanten: “het levert veel plezier op” vanaf de verschillende objecten, “je komt eerder bij wat jou drijft” vanuit kikker- en helikopterperspectief, “het lukt me beter het materiaal eigen te maken” van nabij en met afstand. Speel met “je komt op een stroompje” scherpstellen op de verschillende “coole metaforen” Stap 4:
Fotografeer je eigen installatie.
Praktijken van Muzische Professionalisering
200
objecten. Stap 5: Bekijk je installatie en je foto’s
↖
van de installatie. Schrijf op wat je ziet, wat de installatie je doet en hoe je ertoe bent gekomen. Stap 6: Herken je een verhaal, een rode lijn of lesonderdelen in je installatie? Schrijf ook dit op en leg het bij je installatie.
Met dank aan: studenten en docententeam van de opleiding Theaterdocent, Annemarie Geerling, Carolien Oostveen en Bart van Rosmalen.
Werking: Door vanuit een impuls een beeldverhaal te maken ontstaat er een eigen verhaal bij een thema, van waaruit je een les of lessenreeks kunt ontwerpen. Gereedschap: voorwerpen, papier, pen, camera of telefoon. Bron: musework.nl/en/tafeltheater 1 Calvino, I. (2013). De onzichtbare Steden. Amsterdam: Atlas Contact 2 Bron: Kaos Pilot
201
Praktijken van Muzische Professionalisering
202
Onderzoekend onderweg, is durven laten ontstaan in verwarring Een zoektocht naar woorden om een bewegingsles te beschrijven Caroline Dokter
203
Vijf brieven op vijf verschillende momenten afgelopen studiejaar geschreven naar aanleiding van mijn onderzoeksvraag: Wat is de betekenis van ontvankelijkheid voor mijn eigen lespraktijk? Elke brief refereert aan een stuk van het onderzoek dat ik deed over ontvankelijkheid. Ik las er over en stuitte op definities en theorieën die aansloten bij mijn werkwijze. Ik liet me observeren door verschillende HKU collega’s en kreeg feedback over en taal voor mijn manier van lesgeven. Ik liet me interviewen over mijn lespraktijk en gaf zo antwoord op mijn eigen vragen. Studenten gaven mij feedback. Zo werd het een praktijkgerichte zoektocht naar woorden voor iets wat moeilijk te vatten is in woorden. Daarbij wetend, dat woorden voor mij nooit een vanzelfsprekendheid zijn geweest.
Praktijken van Muzische Professionalisering
204
Lucas Hoving1, oud-directeur van de Rotterdamse Dansacademie, is een van mijn belangrijkste leermeesters en inspirators geweest. Hij is mijn vroegere leraar. Ik beschrijf aan hem – postuum – in brieven mijn zoektocht naar de betekenis van ontvankelijkheid en hoop zo te delen waar dit in mijn lespraktijk voor staat en welke woorden ik heb gevonden voor die lespraktijk.
Caroline Dokter Docent HKU School Theater Amsterdam, 05-09-2017
1 Lucas Hoving(5 sept 1912 Groningen – overleden 5 jan 2000 San Francisco) ontving in 1987 de Isadora Duncan Award for Sustained Achievement voor zijn danscarrière, maar vooral voor zijn unieke kwaliteiten als docent. Hij is de dansgeschiedenis in gegaan als belangrijk pedagoog. Lucas legde sterk de nadruk op de individuele kwaliteiten en emoties van leerlingen. Hij stelde in 1987: “Dans is meer dan pasjes doen. Techniek is wel belangrijk maar niet essentieel. Dans is de uitleg van een persoonlijkheid.” trouw.nl/home/voor-lucas-hoving-was-dans-veel-meer-dan-pasjes-doen-~a4ea07da/ Hij heeft naar mijn weten geen officiële opleiding genoten behalve lagere school.
205
Oud-studente acteursopleiding HKU Lisa Miriam Otto
15-05-2017, Amsterdam
Brief 1 van Caroline D
Beste Lucas,
aan Lucas H
Je zult wel vreemd opkijken dat ik jou nu na al die jaren een brief schrijf! Dit heeft te maken met dat jij, Lucas, me op het spoor hebt gezet, naar de betekenis van ontvankelijk zijn. Ik heb een hypothese waar je misschien wel om moet grinniken. Namelijk: dat ik geloof in het belang van ontvankelijk zijn als startpunt tot leren. Ontvankelijk zijn heeft iets ongrijpbaars, maar is denk ik niet meegaand zijn, of slap, of passief. Voor mij heeft ontvankelijkheid wel met onbevangen zijn te maken, open staan, met niet bang zijn, nieuwsgierigheid, en met iets willen aangaan, tot iets nieuws bereid zijn. Een actieve houding die zowel naar binnen gericht is als naar buiten. Een houding die zowel van de docent als de student gevraagd wordt om tot een optimaal klimaat van leren te komen! Maar hoe kom je daar?
Praktijken van Muzische Professionalisering
206
Waarom schrijf ik JOU? Ik heb in totaal zes jaar les van je gehad op de Dans Academie en in Parijs. Best lang! Het laatste was in Parijs (1979-1980) toen ik daar, na mijn examen aan de Dans Academie te Rotterdam bij Le Coq mime studeerde. Jouw lessen deed ik uit een sterke behoefte van tegenkracht, tegen de zware, bijna heilige overtuiging van Le Coq en zijn aanpak! Wat ik heb onthouden uit de gehele periode dat ik les van je had, is de ruimte die je schiep. Je keek op een open manier naar iedere student, vanuit zijn wezen, en zijn behoefte. Je vertrok vanuit vertrouwen in de persoon. Dat was heel fijn! Een vrije geest zoals die van jou, een tegenkracht in tijden van vernauwing en angsten, is nu een aangename en troostende gedachte. Jij, Lucas, gaf me het gevoel dat ik mocht zijn wie ik was. Je prikte bepaalde gewoontes door, waardoor ik besefte dat er andere lagen in mij verborgen waren. Ik leerde deze herkennen, erkennen en ging ze aan. Soms ging het over hele simpele opmerkingen als: Caroline, je hoeft van mij echt niet altijd vrolijk te zijn. Je prikte een ballonnetje kapot wat ik zo zorgvuldig stevig had opgeblazen. Maar wat gebeurde was bijzonder: de flow, de adem, de ruimte, het vertrouwen en de overgave kwamen! Jouw manier van persoonlijke opmerkingen plaatsen, is nu mijn uitgangspunt om erachter te komen hoe ik dit nu binnen mijn les praktijk doe en wat dit betekent voor mijn aanpak en vorm. Jij zorgde door jouw manier van aanwezigheid en benadering dat ik mijn fysiek kon ervaren. Mijn lichamelijk aanwezig zijn kon herkennen, erkennen en delen. Het aangaan, aangaan, dus ja ontvankelijk kon zijn! (fysiek ervaren/waarnemen door te herkennen, erkennen, toe te laten, op te zoeken, aan te gaan, te ondervinden, in te zetten, en te delen) Voor het begrip ontvankelijkheid leun ik op de beschrijving van Stanley Keleman.i
Ontvankelijkheid heeft een somatische structuur. Het is een lichamelijke houding. Het lichaam zou eigenlijk niet te hard of rigide moeten zijn. Het zou een poreuze kwaliteit moeten hebben zonder vormloos te zijn. Ontvankelijkheid betekent niet zomaar iets laten gebeuren. De betekenis van ontvankelijkheid binnen mijn lessen en uitvoeringspraktijk is misschien wel zoiets als de regenbui die je absoluut niet kunt missen wanneer het te lang droog is geweest en alles is verdord. Door de regenbui bloeit alles weer op, misschien wel steviger en krachtiger dan ervoor. Ik kreeg door jou een handvat aangereikt dat mij hielp om zelfstandig en onderzoekend verder op weg te gaan in samenhang met alles om mij heen! Als student zijn er aspecten die je soms verborgen houdt, niet toelaat, bewust of onbewust. Die raken een aspect van jezelf dat je kwetsbaar maakt en onzeker, dat je belemmert om ergens bij te komen. Door hoe jij zo persoonlijk op mij reageerde, leerde ik te vertrouwen op mijzelf als danseres/kunstenaar in ontwikkeling. Ik stelde mij door jouw houding ontvankelijk op waardoor ik nieuwe wegen kon ontdekken. Jij reikte bepaalde tools aan, handvatten die ik, vanuit het hier en nu verder probeer te onderzoeken en waar ik woorden aan probeer te geven. Voorwaarde voor deze zoektocht is nu dat in de onderdelen die ik hanteer en onderzoek de staat van ontvankelijkheid meeklinkt. Ontvankelijkheid kun je immers ontwikkelen: het is er niet meteen als je het wilt! Deze onderdelen zijn: + Zijn is Zijn-Met als basishouding: van Stanley Keleman.2 Zie brief 2 aan jou. + Zintuiglijk waarnemen: het visuele, het auditieve, het voelen: tastzin, temperatuur, pijn, huid, de evenwichtszin, proprioceptie (vermogen om beweging en stand van het lichaam ten opzichte van de ruimte sensorisch en motorisch te ervaren3) + Lichaamsbewustzijn: alles wat het lichaam vertelt over hoe je je voelt, beweegt en hoe het nu is. Deze informatie en energie wordt naar de hersenen gestuurd, dit kleurt onze corticale waarneming en beïnvloedt de manier waarop we redeneren en beslissingen nemen. + Perspectief van waarnemen: standpunt van waaruit je waarneemt, vanuit welke hoedanigheid/achtergrond/emotie en situatie je waarneemt en je waarneming wordt ingekleurd + Visualiseren, associëren: een beeld/ idee of situatie inbeelden om tot een ander lichamelijke ervaring en gewaarwording, karakter te komen o.a. gebruikte techniek L’école Le Coq + Tegenkracht en Tegenbeweging: als inzet om tot een theatraal bewustzijn te komen Hoop dat ik je hier bij de volgende brief weer meer over kan vertellen. Dit was het even voor nu. Warme groet, Caroline Dokter
2 Keleman, S (2007) Zijn is Zijn-Met formative-psychologie.nl/zijn.htm 3 psychfysio.nl/2_18_1/
207
16-06-2017, Amsterdam
Brief 2 van Caroline D
Beste Lucas,
aan Lucas H
Het is alweer een tijdje geleden dat ik je schreef! Vandaag naar een interview met jou uit 1987 geluisterd4, ik werd er meteen blij van. Weer ervoer ik de kracht van je persoon het eigene, je veerkracht! Ik nodig iedereen uit om er een keer naar te kijken, om je te ontmoeten. Jou zien en horen, gaf mij extra aanleiding en stimulans verder te gaan met mijn zoektocht naar de betekenis van ontvankelijkheid binnen mijn lessen. Wanneer ik de les binnenkom ervaar ik de situatie die daar is zonder oordeel, intuïtief. Ik zocht naar een definitie van intuïtie en vond deze in een masterthesis Psychologie Intuïtie, gebruik jij het van Clair Bijl.5 Zij schrijft dat intuïtie een mentaal proces is dat leidt tot affectie op basis waarvan men een beslissing kan nemen of een oordeel kan vellen. Dit vindt automatisch en onbewust plaats. Het is gebaseerd op associatieve leerprocessen, die onbewust en automatisch zijn opgeslagen en in bepaalde situaties worden opgehaald en gebruikt. Deze bewerkstelligen gevoelens die signalen en aanwijzingen kunnen geven.
Praktijken van Muzische Professionalisering
208
Mijn eerste vragen, opmerkingen, handelingen in de les hebben te maken met het peilen van ieders staat van aanwezigheid en van de groep als geheel. Mijn houding als docent is voor mij hierbij een belangrijk uitgangspunt. Als docent wordt mijn houding beïnvloed door mijn ervaringen, kennis en mijn persoonlijkheid. Ik kan mijn houding niet afdwingen wel mentaal sturen door op mijn ervaring te vertrouwen en mijzelf te accepteren in deze situatie! Er is nog iets anders aan de houding van de docent waar ik naar zoek en die ik zou willen benoemen. Intuïtief, sensitief, responsief zijn de woorden die nu bij mij opkomen. Door mij sensitief en responsief op te stellen voel ik, denk ik, intuïtief aan of er een bereidheid is van de studenten -als groep en als individu- tot het aangaan van de les. Kort geleden kwam ik het artikel Zijn is Zijn-Met tegen van Stanley Keleman.6 Dit is gebaseerd op een concept van de existentiële denker Heidegger (DaSein is een door de Duitse filosoof Martin Heidegger gebruikte term, waarmee hij onderscheid aanbrengt in verschillende vormen van het Zijn). Onderstaande citaten troffen me. Ik voelde me vrij om de woorden ‘therapeut’ en ‘cliënt’ te veranderen in ‘docent’ en ‘student’.
209
Oud-studente acteursopleiding HKU Eileen Graham
Zijn is aanwezig zijn met zijn eigen warmte---met zijn eigen werkelijke lichaamswarmte. Het betekent zijn eigen lichaam met alle geleefde ervaringen te bewonen. Zijn is ontvankelijk zijn voor de mimische en lichamelijke uitdrukkingen van de student of voor de stroom van gevoelens die hij beleeft. De interactie tussen de docent en de student wordt beïnvloed door hoe de docent in zichzelf aanwezig is en hoe hij de student en zijn wijze van aanwezig zijn, waarneemt. Binnen deze dynamiek ervaart de student hoe hij aanwezig is met zichzelf en met anderen. Gewoonlijk ervaren mensen niet hoe zij aanwezig zijn. Anderen moeten ons dat terug spiegelen. We ontvangen onze studenten, we lijven ze niet in. De docent ontvangt de student met zijn somatisch-emotionele stijl van daar zijn. De docent moet in staat zijn om zowel zijn/haar eigen antwoorden te ontvangen, als die van diegenen die tegenover hem/haar zijn. De docent kan aanwezig zijn, niet als een spiegel, maar als iemand die gebruik maakt van zijn perifere visie om de stille lichamelijke uitdrukkingen en gebaren op te nemen en te verzamelen, responsief en reactief. De student voelt dat wat naar de oppervlakte komt, ruimte en tijd mag hebben. Dat wat naar de oppervlakte komt de ander mag beïnvloeden en dat dit herkend wordt door de ander.
Praktijken van Muzische Professionalisering
210
Wat denk jij? Herken jij iets van jezelf hierin terug? Voor mij is dit artikel alsof ik door een bril kijk die mij een ander perspectief biedt. Alsof de schoenen die elke keer weer knelden veel ruimer bleken nadat ik een andere bril had opgezet. Mijn focus lag niet meer op de knellende schoenen, maar op degene die naast mij liep. Hierdoor veranderde de manier waarop ik mijn lopen waarnam, waardoor ik geen knelling meer ervoer. Het geciteerde, verheldert voor mij waar “ontvankelijk zijn” over gaat, en de plek die onze zintuiglijke waarneming inneemt. Het brengt me een onderlegger voor mijn verdere zoektocht naar woorden en betekenis Sorry, maar helaas moet ik nu stoppen, maar ik schrijf je de volgende keer graag verder over wat me bezighoudt. Warme groet, Caroline Ps. Hoop dat ik je niet al teveel verveel?
4 npo.nl/een-leven-lang/06-11-1987/IMX_NOS_722706 vimeo.com/23387190 5 Bijl, C (2009) Intuïtie gebruik jij het. Masterthesis Psychologie Universiteit van Amsterdam, blz 6. 6 formative-psychologie.nl/zijn.htm.
17-07-2017, Amsterdam
Brief 3 van Caroline D aan Lucas H
Geen enkel concept is ooit volledig vrij van verwarring, die aan haar zintuiglijke bron ontspringt.7
Dag Lucas, Vandaag ben ik een tikje verward en op dit moment komen er alleen maar vage gedachtes langs. In een vorige brief scheef ik je over ontvankelijkheid en over intuïtief handelen. Nu zijn er momenteel andere gedachtes die door mijn hoofd spoken. Boven aan mijn onderzoeksplan staat dit geschreven: “Onderzoekend onderweg, is durven laten ontstaan in verwarring” Is dit mijn credo? Ligt de betekenis van ontvankelijkheid misschien hierin verborgen? Op dat wat verwarring en vaagheid meebrengt en losmaakt? Is het durven toelaten van verwarring en vaagheid de richting waarmee het onbewuste het niet-bekende, het verborgen (fysieke) bewustzijn helpt ervaren? Ik weet het niet, voel me verward! Herken jij, Lucas, deze staat van zijn? Vaagheid en verwarring zijn niet niets, maar eenvoudigweg buiten ons aandachtsveld en hebben om die reden niet onze bewuste aandacht.8 Een omschrijving van een vaag verwarde situatie: Ik kom binnen in les vijf in de reeks. Tegenover mij negen studenten. Allen zeer verschillend in fysieke en dynamische aanwezigheid! Er zijn vage, verwarde gesprekken over en weer gaande. Er wordt een beetje gerommeld, uitgedaagd, verteld, gehuild, gedeeld, geplaagd, gegiecheld. Uitwisseling van schijnbaar onbetekenende gebaren en handelingen. Zij wisselen uit, komen dichter tot elkaar. Ik laat al die verschillende signalen op mij inwerken, stel mij open. Ik als docent word op dat moment vaag in denken. Alle zintuigen in mijn lichaam zetten zich onbewust op knopje helder/scherp, alles lijkt van binnen nog het meest op het stuk van Karlheinz Stockhausen “Aus den sieben Tagen”, maar dan zonder geluid. Razendsnel vindt een soort onbewuste interpretatie, afstemmen met de sfeer en situatie plaats. Ik reageer intuïtief, weten wat te doen zonder dat je weet wat je moet doen, puttend uit jarenlange ervaring, ook wel tacit knowledge genoemd. Vanuit mijn responsiviteit kies ik een richting naar aanleiding van de opgevangen signalen, en de uitwisseling die ondertussen plaats vindt.”Ga door met waar je mee bezig bent, maar lopend!” De interne fysieke/geestelijke verandering bij de studenten komt mede voort uit hoe ik als docent onopvallend inga op wat aanwezig is daar richting aan geef, zonder bewust uit te kunnen leggen waarom ik dat op dat moment doe. De studenten gooien nu op mijn verzoek een stokje of bal over, spelen met een zin, lachen, overbruggen, naderen en accepteren elkaar. Zij komen zo samen in een concentratie, een focus en worden alert. Degene die langer tijd nodig had om mee te gaan in deze spielerei wordt meegenomen in het geheel. Er lijkt een vanzelfsprekende fysieke aanwezigheid in de ruimte te ontstaan zonder doel en toch klopt het. Dan pakken de studenten op mijn verzoek de matjes en gaan
211
liggen, zoomen in, worden stil, dalen af. Moment van waarnemen in waar ze nu zijn. Gewicht, Stemming, Hoedanigheid. De ruimte die zij samen innemen wordt nu bepaald door een door hen gecreëerde sfeer. Iedereen lijkt werkelijk hier en nu aanwezig te zijn zonder oordeel en vooroordeel! Een staat van ontvankelijkheid lijkt te zijn ontstaan en zij kunnen beginnen. Geen voorbeeld van een strak geregisseerd begin, waar discipline en regie de boventoon voeren. Het geheel, de opzet lijkt lichtelijk Vaag en soms Verward, zonder richting. Het is de start voor een goede les. Vanuit hier kan iedereen onderzoekend onderweg binnen in zichzelf, zichzelf en de ander, zichzelf en de ruimte. Hierbinnen blijft er ruimte voor de verwarring en de vaagheid, voor het niet bewust weten, de weerstand. Elke keer registrerend en zich afvragend of de ontvankelijke houding er nog is die nodig is om te ervaren en nieuwe ontdekkingen te doen. Elke keer weer proberen daar naartoe te bewegen, om zo als groep en individu verder te komen in het ontwikkelen van de eigen tools die nodig zijn voor de ontwikkeling van het spelersschap. Met inzet van de verschillende onderdelen zoals genoemd in brief 1 geef ik de studenten vanuit mijn ontvankelijke houding, ruimte om hun fysiek bewust te worden en tot instrument te ontwikkelen, om dit op elk gewenst moment te kunnen inzetten, te sturen, en te delen.
Praktijken van Muzische Professionalisering
212
Een tweedejaars studente schreef mij over dat zij soms los moest komen van de les en van zichzelf en wat haar op dat moment privé overviel. Zij was in de eerste instantie boos op zichzelf dat haar grip op de materie in de les, zoals zij die voor zich zag, niet lukte. Later begreep zij dat misschien afstand en wandelen haar meer zouden opleveren over zichzelf en haar fysieke bewustzijn en zoektocht. Zij vertelde mij hierover en ik vroeg of zij nu al kon vertellen wat dit aan inzicht had opgeleverd. Haar opmerking was dat zij door de verwarring en het niet weten toe te laten, via het accepteren van vaagheid in plaats van de analyse meer ruimte creëerde om onbewust materie en/of opmerkingen te laten landen en eigen te maken. Tot gauw weer Caroline Dokter Ps Heb jij trouwens ooit iets opgeschreven over jouw manier van les geven?
7 Citaat van Gottfried Wilhelm Leibniz (1684), aangehaald in Jeffrey Barnouw (1995) in zijn boek The Cognitive Value of Confusion and Obscurity in the German Enlightenment: Leibniz, Baumgarten, and Herder, Volume 24, John Hopkins University, p. 29-50 8 Birgit Mara Kaiser (2014), Zintuiglijk denken en het vraagstuk van de esthetica in: Van Keulen, S. (2014). Hoe kunst en filosofie werken. Amsterdam: Uitgeverij Boom. p. 121-123 De filosoof Baumgarten onderzoekt in zijn Esthetica hoe onze vermogens om helder,verward en zintuiglijk te denken verschillen van onze vermogens om helder-duidelijk en rationeel te denken. En hoe wij deze vermogens kunnen bestuderen en oefenen.
213
Oud-studente acteursopleiding HKU Tessa Friedrich
29-07-2017, Amsterdam
Brief 4 van Caroline D
Dag Lucas,
aan Lucas H
Wat fijn dat ik jou kan schrijven! Voelt goed, klopt! Nu ik je zo vaak schrijf, lijkt het alsof onze relatie hechter wordt. Je bent niet meer onder ons, dus eigenlijk kan hechter worden helemaal niet! Met andere woorden, ik houd mijzelf voor de gek met dit gevoel van verbinding. Of kan wat niet is toch waarde genereren? Elke vraag lijkt altijd weer een nieuwe vraag op te roepen. Wat heeft ontvankelijkheid te maken met waarden en waarnemen? Wat betekenen waarden en waarnemen in mijn docentschap? Afijn, mij nu niet te veel laten afleiden!
Praktijken van Muzische Professionalisering
214
Ik vertel je graag verder over mijn zoektocht naar mijn manier van lesgeven en de zoektocht naar de woorden hiervoor. Mijn belangrijkste drijfveer en uitgangspunt zijn de studenten. De interactie tussen hen en tussen hen en mij voelt als inademen en uitademen. Inspireren betekent inademen, leerde ik van Ruud Kaulingfreks, een van de gastdocenten in onze muzische leergang. Inademen en uitademen is een organische beweging, een noodzaak, die wanneer je die toelaat inspiratie kan geven. Je laten inspireren buiten de planning en het moeten om lijkt mij noodzakelijk om tot wezenlijke beslissingen te kunnen komen in het moment. Door de gevraagde reflecties van de studenten, interviews met mijzelf door anderen, mijn eigen en andermans observaties in mijn lessen, lijkt er langzaam een structuur boven te komen drijven. Een vorm die te maken heeft met de uitgangspunten zoals genoemd in brief 1, waarbij ontvankelijkheid de ondertoon tot leren is. Daarover schreef ik je in brief 2. Over dat bijzondere “Zijn is ZijnMet”. De studenten brengen ieder hun eigenheid elke keer weer mee de les in. De basis van hun eigenheid is een diepgewortelde, soms verborgen instrument, met eigen klankkleur, timbre en karakter. Daarnaast nemen zij hun staat van zijn (hoedanigheid) mee. Dit alles heeft te maken met wat zich heeft afgespeeld privé of anderszins, op een eerder/vroeger tijdstip of vlak daarvoor. Hoe zij zich hiertoe in het moment van de les emotioneel verhouden. Ik bezie de studenten met hun eigen klankkleur, timbre, karakter, aanwezigheid als kleur/ geluidskaart waar ik mij toe verhoud en waarmee ik mij verbind. Om tot goede communicatie en samenspel te komen zoek ik naar míjn juiste toon die hier op aansluit. Vanuit een ontvankelijke houding zoals beschreven in brief 2 leid ik hen dan naar andere lagen, ingangen tot lichaamsbewustzijn en houding (zie aspecten brief 1) als middel tot leren communiceren/spelen/acteren/. Het is actief fine-tunen, ofwel afstemmen van mijn kant, om zo tot deze juiste tonen voor hen, mijn studenten, te komen zodat zij kunnen ervaren, tot inzicht en verdieping kunnen komen. Het lijkt het meest op wat in onderwijs wel responsiviteit, “een afgestemde docerende houding die alert is” wordt genoemd. Hierin nemen de sensomotorische ontwikkeling en bewustwording een grote plek in. Wanneer ik op dit moment kijk naar mijn lessen, is onderstaande indeling de basis waar ik nu op uitkom.
215
Oud-studente acteursopleiding HKU Katelijne Beukema
Kaarten Van de Studenten = KVS 1 KVS worden geschud, getoond en uitgewisseld in het begin van de les. De studenten tonen wie ze zijn door hun kleur, dynamiek, hun grondtoon en hun leervraag. Het accepteren en uitwisselen hiervan staat voorop. Wat de studenten gemeen hebben wordt benoemd. Over de staat van zijn van het somatische, en de acceptatie daarvan als persoon en binnen de groep. 2 KVS worden opnieuw bezien, nieuwe ingangen worden aangereikt. De perceptie van de eigen fysieke werkelijkheid, houding en bewustzijn wordt duidelijker. De kennis en inzet van het fysieke worden herontdekt, verdiept, bespeeld en toegeëigend. Over gewicht geven en toegeven. Over inzet en gevolg. Over spanning/tonus en ontspanning. Over tegenbeweging en richting. Over ruimte innemen en zijn of haar plaats daarbinnen ten opzichte van de ander.
Praktijken van Muzische Professionalisering
216
3 KVS worden gekruist en vermengd. Studenten leren vertrouwen en zich over te geven aan de ander, en het wezenlijke van gezamenlijkheid te ervaren. De lichamelijke perceptie verandert door de ander te dubbelen te herhalen, aan te vullen, samen te doen. Over gewicht geven en ontvangen. Over wat eigen is en wat het eigen maken is. Over gemeenschappelijke inzet, afstemmen, fine-tunen, adem in flow. Over tegenkracht en tegenbeweging. Over emotionele impact en overdracht. 4 KVS vormen verschillende landschappen Studenten ervaren verschillen in dynamiek, karakter en temperament door te creëren/spelen met een en hetzelfde. Dit gebeurt in de vorm van o.a. een zogenaamde handelingsfrase, frase met de muur, en de étude met de jas (instrumentaal oefenstuk), fysieke/ademoefeningen door laten gaan door van binnen te bewegen. Binnen de frase van handelingen of bewegingen de verscheidenheid aan mogelijkheden ervaren. Over de impact van kleine zintuiglijke waarneming, door focus en/of adem te veranderen. Ondervinden wat dit betekent voor het kunnen transformeren en de manier waarop je communiceert. Over de samenhang tussen adem, stemgeluiden, en de lichamelijke staat van zijn op de emotie. Over emoties durven loslaten om nieuwe theatraliteit toe te laten. 5 KVS creëren hun eigen werkelijkheid en perspectief. Gevonden materiaal wordt binnen een montage gebruikt. Door volgorde te veranderen en het samenvoegen van ogenschijnlijk niks met elkaar van doen hebbende zaken/middelen/voorwerpen/situaties. Bijvoorbeeld door te kiezen voor ander ruimtes, letterlijk of figuurlijk, waarin iets zich afspeelt waardoor een nieuwe context ontstaat voor de waarnemer, acteur, de speler. Over samenwerken en groepsonderzoek zonder je eigenheid te verloochen met gevoel voor de anderen, het andere. Daarbij verbindingen durven opzoeken van tegenpolen en tegenkracht.
Uitgangspunt is bewustwording en kunde ontwikkelen over de eigen somatische aanwezigheid door inzet van het verkennen, herkennen, erkennen, toelaten, aangaan, + ontdekken, registreren, opzoeken, oproepen, onderzoeken, ondervinden, toe-eigenen, + inzetten, verbinden, toepassen, overbrengen + delen, communiceren, eigen maken+ sturen, beslissen, overgaven, en plezier (hieraan ligt een ontvankelijke houding ten grondslag) De ĂŠtude met de jas is een terugkerende opdracht binnen mijn lessen. Fase 1: reeks van handelingen met het uit- en aandoen van een jas wordt vastgelegd. Fase 2: onderzoek naar de werking van kleine verschillen (focus, dynamiek, tonus, timbre, of verschil in sensitiviteit met inzet van beelden: bv. de jas is heel kwetsbaar, valt snel uit elkaar als je hem aanraakt- adem verplaatsing, hoge snelle of diepe meer langzaam terwijl je de handeling doet - de jas ruikt naar bv. je overleden oma) Je ontvangt wat deze aanpassingen met je doen emotioneel, in je zintuiglijke waarneming en in je fysieke staat van zijn. Fase 3: vastleggen en herhaalbaar maken zonder de intentie te verliezen. Fase 4: de verschillende interpretaties uitvoeren op verschillende plekken voor elkaar of voor publiek. Verschillen in communicatie en overdracht ervaren en toelaten. De student focust zonder zich af te sluiten, laat zich beĂŻndrukken, communiceert. Oftewel de student is ontvankelijk voor de gehele situatie waarin hij/zij op dat moment in verkeert. De student speelt in op de situatie en op de sensaties, zonder de kern van de eigen aanwezigheid en die van de opdracht te verliezen. De ĂŠtude met de muur: Fase 1: Elke student maakt een bewegingsfrase met, voor en tegen de muur waarin verschillende dynamieken, temperamenten, ritmes, ruimtelijke lagen, lichaamsdelen groot en klein en gewicht toegepast worden. Het onthouden van deze frase. Het uitvoeren in stilte vergeleken met het uitvoeren op muziek. Fase 2: Onderzoek met een theatrale context als extra gegeven en de invloed die dit heeft op de uitvoering: achter de muur is >>>> waar je mee in contact probeert te komen, je kunt niet weg Fase 3: Onderzoek naar wat het noemen van een naam doet terwijl je dit uitvoert: welke invloed, en waarop: op dynamiek, karakter, de adem, de stem, focus, zintuiglijke waarneming. Fase 4: De frase delen en onderzoeken: een of twee frases kiezen en die samen uitvoeren zonder muur. Samen zoeken naar het dansante en de intentie van het samen doen. Improvisatie met gedeeld- en eigen materiaal waarbij voor muziek/stem en/of stilte gekozen kan worden. Nu ik dit alles zo opschrijf over wat ik denk dat mijn basisvorm is, herken ik iets van mijzelf in jou terug! Klopt dat? Weet je nog de improvisatielessen die je mij gaf, dat je ons als klas een opdracht gaf en dat wij daarmee aan de gang gingen en jij dan vragen stelde als: wat gebeurt er als je dit vanuit een andere hoek begint, of kun je wat je net hebt ontdekt achterstevoren doen, of in een andere, gefantaseerde ruimte plaatsen die drie keer zo klein is met weinig lucht.
217
Dit leverde mij een scala aan ontdekkingen, mogelijkheden en interpretaties op. Jij, Lucas, bewoog soms letterlijk met ons mee. ‘Registreer eens wat jouw adem nu met je doet? Werkt deze mee of tegen? Waar voel je de meeste spanning en klopt deze nu voor jou? Waar zijn de anderen in het geheel?’ Lucas, het is fijn om zo terug te kijken en ik besef dat ik veel te danken heb aan bepaalde mensen zoals jij die mijn pad hebben gekruist. Ik voel mij gevormd door alle ontmoetingen en zal deze blijven opzoeken om mij elke keer weer te verdiepen. Zoals nu afgelopen seizoen de interactie, de ontmoetingen met de onderzoeksgroep van het lectoraat van Bart van Rosmalen, die mij tot dit schrijven hebben bewogen. Nu laat ik door dit schrijven aan jou mijn woorden klinken zonder angst. Ik stuur je later een paar citaten met beschouwingen van studenten over mijn les. Warme groet en tot spoedig, Caroline Dokter
Praktijken van Muzische Professionalisering
218
05-06-2017, Amsterdam
Brief 5 van Caroline D
Dag Lucas,
aan Lucas H
Vandaag zal ik aan de hand van reflecties, geschreven door mijn studenten, overbrengen waar voor hen mijn lessen over gaan. Vanuit deze input hoop ik eindelijk tot de juiste woorden als omschrijving voor mijn les te komen. Lesondervindingen door tweedejaars studenten Acting aan de HKU School of Theatre, afgelopen seizoen 2016-2017 Studente 1: Hoe vaker ik de les binnenstapte, hoe sneller jij wist dat ik me weer eens niet goed voelde. Je vertelde me dat het aan mijn houding lag. De spanning in mijn schouders. Sindsdien ben ik er pas op gaan letten en werd ik mij ervan bewust. Daarbij merkte ik dat ik door middel van ademhaling en bewuste ontspanning meer rust uit mijn lichaam kan halen. De combinatie tussen ademhaling en bewust met een bepaalde spier of mijn hele lichaam bezig zijn, zorgde ervoor dat ik op andere delen van mijn lichaam ineens veel meer ging letten. En verbindingen voelde. Wat mij nog meer positief verrast heeft, is de les van het aantrekken van de jas. Toen dat werd voorgesteld had ik een sceptisch gevoel over iets ‘simpel doen’. Gewoon nuchter je jas aantrekken. Op het moment dat ik de handeling combineerde met het voelen van de stof, zoals je vroeg, kreeg ik er een associatie bij en voelde het ineens speciaal. Ik vond het interessant om op te merken hoeveel het eigenlijk met me deed, terwijl ik daarvoor nog erg beoordelend was. voetnoot Caroline: wat fijn is dat de studente door deze opdracht ogenschijnlijk niks met elkaar hebbende zaken tot een verbinding liet komen. Hierdoor ontstond een voor haar andere gewaarwording. Wat ogenschijnlijk hetzelfde leek, kreeg een andere intentie door er een ander zintuiglijk aspect aan toe te voegen.
Studente 2: In jouw lessen heb ik heel goed geleerd om toe te geven. Toe te geven aan gewicht, de impuls, spanning en ontspanning. Dit was voor mij een belangrijke stap, omdat ik merk dat ik mijn beweging vaak rationeel beredeneer. Ik vond het werken met verschillende bewegingskwaliteiten op de stoel en met de jassen verrassend. Ik merkte op dat ik door te visualiseren veel gevoelens of beelden kan oproepen en die kan koppelen aan de situatie. Studente 3: Ik ben positief verrast geweest over de manier waarop wij als klas destijds en ik als individu in een bepaalde werkconcentratie konden komen. Doordat de les op een heel andere manier werd aangepakt, meer vanuit de ontspanning, de acceptatie, de waarneming van wat er al is, heb ik een heel nieuwe bekwaamheid ontdekt om mee te werken/door te leren. Ik vond het echt een verademing in de schoolweek: als een stukje bos in een hele drukke stad. voetnoot Caroline: deed me goed dit te lezen omdat deze studente van zichzelf een grote onrust en hoge energie meenam.
Studente 4: Ik heb het idee dat ik niet per se mijn bewegingen en lichaam begrijp, maar mijn lichaam wel beter kan voelen en erkennen. Doordat we veel vanuit ontspanning aan het werk gingen in de lessen, voelde ik duidelijker in wat voor toestand mijn fysiek/lichaam ten opzichte van mijn denken/hoofd was.
219
Ik kon vanuit daar gaan werken en kreeg makkelijker inspiratie voor bewegingen. Het was natuurlijker. voetnoot Caroline: dat haar ontspanning besef en inspiratie oplevert, is iets wat ik zelf ook herken in mijn makerschap en werk als fotografe.
Studente 5: Er was veel vrijheid van gevoel en onderzoek en daarnaast ruimte om na te denken, overdenken. voetnoot Caroline: dit bevestigde mijn streven. Je bent als docent vaak onzeker of sommige aspecten wel aanslaan.
Studente 6: Het samen zijn tijdens het één op één werken vond ik heerlijk. Dat ik op een medestudent ging liggen en dat je op een gegeven moment de ademstroom van de ander overneemt. Dit is zo iets vanzelfsprekends geworden tijdens de lessen. Zulke oefeningen wilde ik vaker doen. voetnoot Caroline: ontroerend om te merken hoeveel overgave er was voor elkaar en wat het wezenlijke contact deed met het ervaren van eigen lichamelijkheid, en ademstroom door simpel gewicht te geven aan de ander. Wat ontstond was een grote verbondenheid.
Student 7: Het onderzoeken van tegenbeweging en tegenkracht gaf mij een beter ruimtelijk inzicht. Meer bewustzijn van dat wanneer ik naar beneden ga er dus ook een ruimte boven mij is die ik dan verlaat, terwijl misschien mijn focus daar nog wel blijft. voetnoot Caroline: tegenbeweging en tegenkracht is lastig en hard werken. Dit vraagt vakmatigheid en een bewustzijn van je gehele lichamelijke aanwezigheid en instrument (embodiment). Je beweegt je qua concentratie en focus op meerdere lagen vanuit
Praktijken van Muzische Professionalisering
220
tegenkracht en in meerdere richtingen vanuit tegenbeweging.
Student 8: Elke manier van ademhalen vertelde een ander verhaal. Het was verrassend en heel leuk om te zien dat net zoals in de spellessen een heel klein subtiel iets een totaal ander verhaal kon vertellen. Eén adem was al genoeg om een totaal nieuwe wereld neer te zetten. voetnoot Caroline: ademhaling is voor mij nauw verbonden met emotie, wanneer je hoog en snel ademt, of diep laag en traag speelt dit in op je lichaam, hoe je overkomt en hoe jij jezelf lichamelijk ervaart. Uit onderzoek van Dr. Lauri Nummenmaa, cognitief neurowetenschapper van Aalto University, blijkt dat emoties bij alle mensen zich openbaren op dezelfde plek in het lichaam en in een zelfde fysieke intentie.9
Studente 9: Inspelen door jou in plaats van sturen geeft vertrouwen, en besef van eigen verantwoordelijkheid, vrijheid en ruimte. Dit is niet passief, maar een manier van leiden die inspeelt op behoefte, nood en hiaten. Gesteund vanuit het idee dat als ik als studente er niet bijkom, jij als docent dit ziet en hulp biedt waardoor ik juist terecht kom! Je begon de lessenreeks met de vragen: ”wat willen jullie leren en wat willen jullie leren als groep?” Dit is een startpunt vanuit een eigen behoefte, zowel van de groep als van de student. Deze uitnodiging zorgde ervoor dat ik mij ontvankelijker kon opstellen en dat wat jij zei, het gevoel gaf dat je er voor ons was! Wij werden daardoor mede-eigenaar van hoe de lessen verliepen en van de inhoud ervan. Ik denk dat wij hierdoor makkelijker met je meegingen in wat jij ons wilde doorgeven en laten ervaren. Het gaf een gevoel van steun. Je was er voor ons. -voetnoot Caroline: hiervan ga ik blozen-
221
Oud-studenten acteursopleiding HKU Olivier van Klaarbergen en Joep Hendrix
De studenten zijn degenen die handen, voeten en ‘ja-woorden’ geven aan mijn lessen. Ik voel mij aan alle kanten gesteund door hun opmerkingen en reflecties. Wat zij benoemen in hun reflecties gaat over onderdelen die ik eerder heb genoemd: Vertrouwen en Ontvankelijkheid; Zintuigelijke waarneming, deze inzetten/ oproepen voor het ontwikkelen van fysieke bewustwording; Visualiseren/ verbeelden als onderzoek voor fysieke/ emotionele en theatrale verandering; Perspectief, inzicht van en over eigen lichamelijkheid, in de ruimte, tot de ander, het andere; Ontdekken/onderzoeken van eigen tools met betrekking tot het spelen/acteren/maken; Eigenheid en visie ontwikkelen. Terug naar waar het allemaal mee begon. Namelijk woorden vinden voor mijn bewegingsles. Geen pedagogisch of didactisch model, geen methode maar de goede woorden voor waar ik in al die jaren nu mee aan het klooien ben. Hoe kan ik, nu ik zoveel heb geschreven, Lucas, een woord vangen waarin al deze woorden gebundeld zijn? Waar een ontvankelijke houding in verborgen ligt? Heb jij een idee? Liefst iets dat meer vertelt dan wat er nu voor staat, meer dan “Bewegingsles.” Waar ik nu op uitkom is “act of embodiment” of “embodied learning“. Uiteindelijk gaan mijn lessen over hoe de student de verschillende lagen van lichamelijke informatie samenvoegt. Waarbij het denken de synthese betekent om elke ervaring te begrijpen, deze te kunnen veranderen en (embodied) in te zetten.
Praktijken van Muzische Professionalisering
222
De woorden die ik al zoekende onderweg in lichte staat van verwarring vond, zijn enigszins helderder geworden, niet absoluut maar helderder. In deze brieven aan jou, Lucas, liggen nu de woorden die ik vond. Het was inspirerend om aan je te kunnen schrijven. Het leek soms alsof je tegenover me zat maar, al dit, dit hier, is waanzin, een illusie, ik heb het mij namelijk verbeeld. Jij bent niet meer! Wat ik over je denk te weten, heb ik zelf vanuit mijn perspectief ingevuld en waarde gegeven. Geloven in illusie, in dat wat niet is, werelden creëren die niet zijn, maar wel betekenis hebben zonder diepgang, kennis en verleden te verliezen horen bij het spelen en maken. Bij een gepassioneerd leven, bij het muzische. Je verbreedt hiermee je perspectief. Nu ik terugkijk naar mijn geschreven woorden aan jou, besef ik, dat het schrijven mij goed heeft gedaan. In mij leven de Muzen Terpsichore (de dans) en Polyhymnia (pantomime), maar nu ook een beetje Kalliope (de schrijf en dichtkunst). De studenten waren mijn muzen die mij inspireerden tot dit schrijven. Het schrijven zelf gaf mij geestelijke inspiratie (inspireren = letterlijk inademen, dus lucht krijgen). Gesteund door dit besef van het muzische kon ik zo mijn zoektocht naar woorden voor hoe ik lesgeef volbrengen. Ik had graag de taal laten uitvallen en je vanuit de muziek en de dans verteld hoe ik lesgeef. Maar wat blijkt: door jou te schrijven hebben de woorden zich aangediend, heeft mijn zoektocht mij lucht gegeven en het vertrouwen naar de betekenis van mijn bewegingslessen. De woorden werden dans. Nu ik aan het eind gekomen ben, besef ik, Lucas, dat dit schrijven en zoeken voortkomt uit een diepere intrinsieke motivatie. De zoektocht naar woorden voor
223
Oud-student acteursopleiding HKU Tim Schouten
mijn lespraktijk was ik nooit aangegaan als onze zoons met hun heftige, diep ingeslagen emotionele onderwijservaringen, deze ervaringen niet met mij gedeeld hadden. Deze ervaringen bleken de noodzaak voor mij om te gaan zoeken naar hoe ik wil lesgeven. Lesgeven vanuit een positieve houding met vertrouwen in de student en zijn vermogen om te kunnen leren op zijn/haar eigen manier. De student erkennen als eigenaar van zijn/haar eigen ontwikkeling! Mijn geloof in een ontvankelijke houding, responsief en kwetsbaar zonder zwak of meegaand te zijn is hier de basis voor geworden. Het goede proberen te doen, door de bevindingen over mijn zoektocht te delen en te vertellen is nu klaar! Ik kan opnieuw ademhalen! Hartelijk dank dat je tijd hebt gegeven. Caroline Dokter
Praktijken van Muzische Professionalisering
224
9 trouw.nl/home/voelen-doen-we-allemaal-op-dezelfde-manier~ad8e1490/ Nienke Schipper (03012014 TROUW)
Coda
Mijn begrippenlijst:
Zijn is Zijn-Met: hoe de docent in
Ik was mij ervan bewust dat op
Adaptatie: door herhaling
zich zelf aanwezig is en hoe hij de
het gebied van bewustwording
vergroting van neuronale netwerk
student en zijn wijze van aanwezig
van het lichamelijke en
Adaptief (in deze context):
zijn, waarneemt plus de interactie
motorische al veel is gezegd,
aanpassend aan de behoefte
tussen hen. Hoe de student
geschreven, onderzocht. Mijn
van de student
aanwezig is met zichzelf en met
streven was dan ook niet iets
Lichaamsbewustzijn/embodiment:
anderen
nieuws naar boven te halen als
in het lichaam zijn of opnemen
Zintuig: Een systeem met
wel de woorden naar boven te
alles wat het lichaam vertelt over
sensorische cellen die reageren op
halen die mij kenmerken als
hoe je je voelt, beweegt en hoe het
een specifieke vorm van fysische
docent binnen de acteursopleiding
nu is. Deze informatie en energie
energie, dat overeenstemt met
van de HKU.
wordt naar de hersenen gestuurd,
een bepaalde regio in de hersenen,
dit kleurt ons corticale waar-
waar de signalen ontvangen en
Met dank aan:
neming en beïnvloedt de manier
verwerkt worden.
Tweedejaars studenten 2016-2017/
waarop we redeneren en
7zintuigen.nl/7-zintuigen-en-hun-
2015-2016 Acting School Theater
beslissingen nemen
prikkels/
HKU, Carolien Oostveen, Hanke
Perceptie: letterlijk waarneming
Drop, Bart van Rosmalen, Olivier
dit proces gaat gepaard met
Klaarbergen, Ella Kamerbeek,
interpretatie, selectie en
Marijke Beversluis, Wiske
organisatie van zintuiglijke
Sterringa, Collega’s, Jelle, Teun
informatie
en Ben.
Perspectief: gezichtspunt van waaruit de werkelijkheid wordt
Foto’s gemaakt door:
geconstrueerd. Een en het zelfde
©️Caroline Dokter
kan verschillend geïnterpreteerd worden bij een ieder. Dit hangt af van uit welk perspectief een gebeurtenis object etc. waargenomen wordt. Propriocepsis of positiezin: vermogen van een organisme om de positie van het eigen lichaam en de lichaamsdelen waar te nemen Reactief: reagerend op Responsiviteit: is een afgestemde houding die een docent heeft, reagerend op signalen van leerlingen op passende stabiele wijze, rekening houdend met de situatie waarin zij zich bevinden Sensomotorisch: afstemming van de waarneming op het bewegen en staat van zijn en omgekeerd Visualiseren, associëren een beeld/ idee of situatie inbeelden om tot een ander lichamelijke ervaring en gewaarwording, karakter te komen o.a. gebruikte techniek L’école Le Coq.
225
Praktijken van Muzische Professionalisering
226
Scenario van het Gewone Ontwikkeling van een instrument om professioneel mee uit te wisselen Carolien Oostveen en Rick Steggerda met bijdragen van Vera Meewis en Claudia Marinelli (LKCA)
227
Dit artikel start met de beschrijving van een instrument. Dat klinkt mogelijk wat klinisch, een instrument. Je zou ook kunnen zeggen: een interventie, een vorm, een beschreven manier van werken, misschien een methode. Het is in ieder geval het resultaat van een onderzoek naar verborgen kennis. En over hoe je daarover met elkaar in gesprek kunt gaan. Hoe je, dat wat zo in je vezels en de vanzelfsprekendheid van je werk verweven is dat je niet meer weet dat het kennis is, bij jezelf ontdekken kan.
Praktijken van Muzische Professionalisering
228
Dit instrument heet Scenario van het Gewone. We noemen het een scenario, omdat een scenario uitnodigt tot- en noodzaak geeft aan een eigen invulling door degene die ermee werkt. Het is geen in beton gegoten stappenplan, het is een uitgangspunt voor een werkwijze – een halfproduct. We noemen het Scenario van het Gewone, omdat we dat wat zo gewoon is voor iedereen in het licht willen zetten. Die expertise en die kennis die je ‘zomaar’ in je gedrag laat zien. Je denkt er niet over na. Je doet. Scenario van het Gewone helpt je om met elkaar het gewone, het vanzelfsprekende te waarderen. Je gaat bij elkaar kijken, je ziet de ander aan het werk en focust op dat wat voor zichzelf spreekt. Hieronder beschrijven we Scenario van het Gewone. Daarna beschrijven we de aanleiding en hoe we ertoe gekomen zijn. Scenario van het Gewone bestaat uit een proloog en vijf scènes: proloog: jezelf ontvankelijk maken scène 1: als een schaduw scène 2: vragen stellen scène 3: wat wil gemaakt worden? scène 4: schrijvend denken scène 5: het samen spreken
proloog jezelf ontvankelijk maken Je loopt over de stoep. Je bent er bijna, bijna bij de ander. Jullie hebben afgesproken dat je vandaag op bezoek zal gaan in de praktijk van de ander. Je bent misschien wat zenuwachtig. Het is ook niet niks, voor jullie allebei niet. Neem even een kort moment, nu, hier op de stoep, vlak voor de deur. Sluit even je ogen, haal diep adem. Probeer je hoofd en lichaam leeg te maken, zodat er ruimte ontstaat om je te verwonderen en verbazen, om open te kijken. Ruimte om je te laten raken. Een bijzonder moment is aanstaande. Goed. Je opent je ogen en belt aan.
scène 1 Als een schaduw Er staat een stoel in de hoek. Daar ga je zitten. Klaar om te ontvangen in stilte, zonder oordeel – observeer, luister, voel. Het begint… Wat zie je gebeuren? Welke scènes spelen zich voor je ogen af? Wat voel je? Welke lichamelijke reactie merk je bij jezelf op? Van welke eventuele doelen word je je bewust? Je kunt al je gevoelens, gedachten en associaties beschrijven. Maar blijf uit de analyse en interpretatie.
scène 2 Vragen stellen Het is voorbij. Je staat op van je stoel. Je hoofd en lijf zitten vol ervaringen. Je gaat samen met de ander even zitten, met een glas water of een kop koffie. Wat is er nou zojuist gebeurd? En waarom? Je stelt onderzoekende vragen aan de ander, niet sturend, maar nieuwsgierig als een kind. Een kort gesprek vol verwondering, vol vragen over dat wat zo gewoon is en zo normaal om te doen.
scène 3 Wat wil gemaakt worden? Je gaat terug naar huis. Je bezoek heeft van alles bij je opgeroepen. Als je van daaruit iets zou maken, wat zou je dan maken? Wat wil nu gemaakt worden? En in welke vorm? Is het een verhaal, gedicht, muziekstuk, tekening of beeld? Dat wat je maakt, geef je terug. Dit is een andere manier van spreken met de ander, via het werk dat je gemaakt hebt. Je maakt iets omdat je in de praktijk van de ander zoveel gezien en ervaren hebt en hij/zij je toestond om in de intimiteit van die praktijk aanwezig te zijn. Door te maken en zo dadelijk iets terug te geven ontstaat er balans en wederkerigheid, als in een gesprek.
229
scène 4 Schrijvend denken Je zit aan tafel. Je denkt na. Over wat je gezien hebt en wat je gemaakt hebt. Wat heeft dit met jou gedaan? Wat houdt je bezig? Wat heb je geleerd? Over jezelf en over de ander, over het werk? Tot wat voor inzichten ben je gekomen? Je hebt allerlei gedachten en vragen. Misschien is dit een goed moment om deze op te schrijven of via een mail naar de ander te versturen. Een tienpunts-reflectie kan je mogelijk van dienst zijn: musework.nl/10-puntsreflectie
scène 5 Het samen spreken
Praktijken van Muzische Professionalisering
230
Jullie spreken elkaar weer. Het is een goed weerzien! Bij jullie beiden heeft de eerste ontmoeting nagesudderd. De ander is zich ook bewust geworden van een aantal zaken en legt dat alles op tafel. Jij geeft terug wat je gedacht en geschreven hebt. Je geeft terug wat je gemaakt hebt. Met het teruggeven ontstaat gelijkwaardigheid. Vanuit die gelijkwaardigheid gaan jullie ook daadwerkelijk met elkaar in gesprek. Over het werk. Van mens tot mens. (Natuurlijk kan het samen spreken ook een andere vorm hebben: een briefwisseling, mailcontact of een gesprek via FaceTime of Skype).
De aanleiding Het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) wilde graag een interviewinstrument ontwikkelen waardoor praktijkkennis over de werking van producten, methodieken en of diensten ‘uit de hoofden’ van professionals komt. Concreet wilde LKCA vragen stellen aan professionals om erachter te komen wat maakt dat voor hun doelgroep ‘een activiteit werkt’. De interviews die zij tot dan toe gedaan hadden bleven vaak aan de oppervlakte en maakten niet echt zichtbaar wat er allemaal gebeurt in de praktijk. Met deze ervaringen, klopte Vera Meewis, specialist onderzoek van LKCA, aan bij het HKU lectoraat Kunst en Professionalisering. De behoefte aan het interviewinstrument kwam voort uit de ontwikkeling van een aanpak van andere kennisinstituten om de kwaliteit van interventies te beoordelen. Bijvoorbeeld binnen databanken van het sociale domein vind je welke interventies effectief zijn, en hoe ze werken. Vera vroeg zich af: “Zou er bij kunst- en cultuurprofessionals draagvlak zijn voor zo’n aanpak: het ontwikkelen van kennisdatabanken waar de kwaliteit van interventies in het culturele domein te vinden is?” De conclusie van Meewis was dat een officieel erkenningstraject om effectiviteit te beoordelen niet past bij het culturele veld, maar dat er wel behoefte is aan meer kennis over wat waarom werkt. Ontwikkelaars en uitvoerders willen graag hun werk inzichtelijk maken en van elkaar leren. Vera gaf aan dat zij dacht dat verhalen van professionals meer de waarde van cultuur zouden kunnen belichten, dan een term als ‘effectieve interventies’. Het idee ontstond om met het nieuwe interviewinstrument die verhalen op te tekenen en ze te presenteren via de LKCA-website in de vorm van een databank. Met dit idee en budget op zak ging zij samen met haar collega’s Claudia Marinelli en Hans Noijens in gesprek met Bart van Rosmalen (lector) en Carolien Oostveen van HKU lectoraat Kunst en Professionalisering. Tijdens het gesprek ontwikkelde zich het idee van een interview in een andere richting. Samen besloten ze tot een onderzoek waarin ‘een instrument’ ontwikkeld zou worden om de stilzwijgende of verborgen kennis van professionals te onthullen. Zodat professionals hun onbewuste kennis kunnen delen met anderen. Een instrument dat recht doet aan de diversiteit in persoonlijke opvattingen over werkzaamheid, duurzaamheid en kwaliteit. En zo begonnen onderzoekers Carolien Oostveen (beeldend kunstenaar/trainer) en Rick Steggerda (hoorspelmaker/docent) binnen het lectoraat Kunst en Professionalisering aan hun onderzoektocht naar verborgen kennis en het ontwikkelen van een instrument om deze kennis meer te onthullen.
231
Proloog: jezelf ontvankelijk maken
Praktijken van Muzische Professionalisering
232
Daar zitten we dan, Carolien en Rick, met een lijst van achttien namen van kunst- en cultuurprofessionals, gekregen van LKCA. Het plan is om in de praktijk van deze mensen op te bezoek te gaan en daar verborgen kennis te onthullen. Maar hoe pak je zo’n onderzoek nou aan? Hoe doen we het onderzoekend, maar niet zoekend? Hoe observeren we zonder onszelf te ontkennen en ook bewust te zijn van het feit dat wij zelf ook verborgen kennis met ons meedragen? Vragen te over. Een eerste keuze is snel gemaakt: we starten met observaties in de praktijken van de achttien kunst- en cultuurprofessionals. Nog niet bevragen, eerst maar eens kijken en zien wat zich in die praktijken voordoet. Carolien heeft vanuit haar trainerswerk ervaring met de methode shadowing, een observatiemethode waarbij je als een vlieg op de muur aanwezig bent en precies observeert wat er gebeurt. Hanneke van der Meide van de Universiteit voor Humanistiek heeft veel ervaring met shadowing als onderzoeksmethode naar aanleiding van haar promotie1. We interviewen haar over de kwaliteiten en valkuilen van deze manier van observeren. Een belangrijk advies is dat shadowing veel tussentijdse reflectie vraagt tijdens het observeren. Elke keer is het van belang je hoofd leeg te maken, om interpretaties en oordelen zoveel mogelijk uit de observaties te houden. We starten ons onderzoek met afspraken met de verschillende kunst- en cultuurprofessionals om hen in hun praktijk te observeren. Opvallend is het enthousiasme en gemak waarmee deze afspraken gemaakt kunnen worden. Het lijkt alsof iedereen behoefte heeft aan het delen van hun praktijk en de kennis daarvoor.
Onvergetelijk De eerste praktijk waar Rick observeert is die van Anouk Heesbeen, projectmedewerker van het Stedelijk Museum Amsterdam. Rick is te gast bij de training Onvergetelijk die Anouk geeft aan rondleiders van het Bonnefantenmuseum in Maastricht. Doel van de training is de rondleiders bekendmaken met een specifieke vorm van rondleiden, die bewezen geschikt is voor mensen met dementie. Rick zit op de eerste rij, aan de zijkant, en kijkt naar wat Anouk doet. Waar zit haar verborgen kennis? Rick: “Na de eerste pauze heb ik pagina’s in mijn schrift vol geschreven, maar ik ben volledig in verwarring. Ik zie van alles, ik denk van alles. Ik kom moeilijk los van de inhoud: het is razend interessant wat ze vertelt. Ik bespreek mijn observaties. Anouk blijkt enorm zelfreflectief; ze doet deze training al twee jaar. Ze weet precies wat ze doet, waarom en wanneer. Ik zit vol vragen. Wat is mijn rol als beschouwer? Waar kijk ik naar? Hoe zie ik dat iets verborgen is?” Deze eerste observatie in de zoektocht naar verborgen kennis roept veel vragen op over hoe je onderzoek doet naar die kennis. Rick kreeg het gevoel dat hij in
een bermudadriekhoek verdween: hoe observeer je verborgen kennis? Is dat niet een enorme contradictie? En hoe weet je wat verborgen kennis is voor die ander? Onthutsend is misschien wel een te groot woord voor Ricks ervaring, maar het roept wel de urgente vraag op: kan dit onderzoek wel? We bespreken deze ervaring met collega-onderzoekers in het lectoraat. In deze intervisie-bijeenkomst blijkt dat de wij, de onderzoekers zelf niet(s) kunnen onthullen. Dat kunnen alleen de professionals doen waar we bij aanwezig zijn. De professional weet door de aanwezigheid van de onderzoekers wat er meer zichtbaar is geworden. Hij weet welke vragen hielpen bij het ‘archeologisch opgraven’, van wat mogelijk zo gewoon is. We realiseren ons hoe kwetsbaar dat is. Immers, misschien is dat wat zichtbaar wordt verrassend, prachtig, pijnlijk of kwetsbaar. We weten het niet. De professional weet het. Carolien vindt erkenning voor deze ontdekking in een gesprek met Harry Kunneman, die als lid van de begeleidingscommissie van het lectoraat Kunst en Professionalisering meedenkt over inhoud en koers van het lectoraat. Hij beaamt dat alleen de professional zelf kan onthullen. De metafoor van de vijver ontstaat: de onderzoeker vist niet. De professionals vissen en halen zelf hun verborgen kennis op. Het is niet mogelijk dat een ander die onthult. Met deze ontdekking treft het ons als onderzoekers hoe bijzonder en voorzichtig we aanwezig ‘moeten’ zijn bij die ander in zijn dagelijkse praktijk. Het vraagt een open en ontvankelijke houding, een houding gericht op schoonheid en ontroering. Daar zit de aanname onder dat alleen zo het verborgene zichtbaar kan worden en de waardering kan krijgen die het verdient. Daarom gaan we rustig in hoekjes zitten in grote zalen, kleine lokalen, met de laptop op schoot aantekeningen makend over dat wat we ervaren. We maken ons soms onzichtbaar, soms meer zichtbaar. We zoeken tussen nabijheid en afstand ten opzichte van door gangen wandelende professionals, die ondertussen een evenement aansturen.
Volle ervaringen vermomd als trucjes Carolien observeert vanuit haar stille hoek Vincent Wolf, docent ‘interactie’ bij Introdans, bij een eerste dansles aan een klas Duitse schoolkinderen op een podium in de schouwburg van Emmerich. Hij maakt met hen in drie bijeenkomsten een dans die onderdeel wordt van een schoolvoorstelling. Hij laat ze passen verzinnen, speelt met ze. Hij maakt grappen en telt ondertussen stevig door: “Vijf, zes, zeven, acht.” Hij haalt de afhakers achter op het podium naar voren, geeft de stoere jongens leiding en telt weer door: “Vijf, zes, zeven acht.” Na anderhalf uur staat een eerste deel van de dans in de steigers. Na haar observatie vanuit een van de stoelen in de zaal gaat Carolien met Vincent in gesprek. Hij vertelt dat door zijn jarenlange ervaring – eerst als danser bij corps de ballet, later als educatief medewerker – er heel veel gedrag geautomatiseerd is. Hij zegt regelmatig dat hij een trucje doet.
233
Na het gesprek realiseert Carolien zich dat hier het onderzoek juist over gaat: over trucjes die geen trucjes zijn, maar volle ervaringen. Kennis over hoe de zaken lopen, over leiderschap, over omgang met klassen. Zij is ervan overtuigd dat hij, door dit trucjes te noemen, zichzelf tekort doet. Hij benoemt als trucjes wat zo gewoon voor hem is!
Vlek op je behang
Praktijken van Muzische Professionalisering
234
Terwijl we door elke nieuwe observatie meer en meer onze inzichten aanscherpen, ontwikkelt opdrachtgever Vera Meewis op afstand haar eigen gedachten. Ze stuurt een verslag geschreven door Geert Bors2 dat aansluit bij ons denken. In het artikel wordt de vraag gesteld: “Hoe vind je nou een methode waarmee het alledaagse je gaat opvallen?” Precies de vraag die ons bezighoudt! Hoe maak je iemand bewust van het gewone, het alledaagse? En hoe zou je deze impliciete kennis dan kunnen overdragen? Jessica Mesman geeft in het artikel het voorbeeld van een vlek op je behang waar je maandenlang aan voorbij kunt lopen, totdat je gasten uitnodigt voor een maaltijd en de tafel voorbereidt. Opeens kijk je met hun ogen naar je eigen huis en neem je die vlek waar. Er bestaat zoiets als een binnenstaanders- en een buitenstaandersperspectief. Dat komt een antropoloog ook tegen, stelt Mesman: “Eerst kom je nieuw een praktijk binnen en valt je van alles op. Na een tijd krijg je zelf dat binnenstaandersperspectief. Ik heb juist beide perspectieven gelijk nodig. Ik wil dat een professional in een ziekenhuis of bij u op school zowel snapt waar het over gaat, maar de dingen ook van buitenaf kan bezien, waardoor u toch uw eigen werkomgeving vanuit andere ogen kunt bezien.”
Vragen na afloop Carolien stuurt na haar observatiebezoeken een aantal vragen per mail aan de respectievelijke professional. Het zijn vragen over dat wat haar verwonderde tijdens het observeren, en vragen over de eventuele impact van haar bezoek, zoals bijvoorbeeld: “Wat is er bij je blijven hangen naar aanleiding van het feit dat ik bij jouw les aanwezig was, of met je meeging?” Of: “Waarvan ben je je bewust geworden?”, “Waar heb je over nagedacht?” Onderliggend motief hierbij is proberen te achterhalen hoe iemand zijn keuzes bewust of onbewust maakt in het moment. Worden impulsen gevolgd? Zo stelt Carolien Vincent van Introdans de vraag: “Welke kennis is zo geautomatiseerd dat je het gewoon doet in de overdracht naar deze klas?’” Hij antwoordt: “Hoe je een groep/individu meekrijgt binnen een les en ze meestuurt in jouw richting.” Iemand anders antwoordt op deze vraag: “Veel coachende kwaliteiten die ik in mijn coachopleiding heb geleerd: luisteren, doorvragen, oordeel opschorten. Maar ook iemand positief bejegenen en vertrouwen geven. Verder dankzij mijn artistieke ervaring (van repetities, optredens, trainingen, van stem/lichaam/ theater-
docenten) weet ik het moment te benoemen. Daarmee bedoel ik dat ik het ijs kan breken als niemand elkaar kent, of dat ik de spanning weg kan nemen dat er straks misschien iets raars/moeilijks/onmogelijks gaat komen; wegnemen dat men goed moet kunnen zingen, etc. Ik probeer dus goed aan te sluiten bij hoe de deelnemer zich voelt.� In deze antwoorden formuleren de geobserveerden mogelijk hun impliciete kennis. Ze expliciteren hun keuzes. Het stellen van de vragen na de observatie helpt om de rijkdom die tijdens de observaties wordt ervaren te laten bestaan Ên op een bepaalde manier overdraagbaar te maken. De onderzoekers willen immers niet de meerlagigheid van de complexe praktijk versimpelen. En dat terwijl de vraag voorligt om de inzichten te instrumentaliseren. Rick leest in het kader van zijn masterstudie over de archeologie van het weten van Michel Foucault. Foucault pleit in zijn werk Les mots et les choses3 voor een andere manier van beschrijven van wetenschapsgeschiedenis. In plaats van aan te geven waarom de ene (historische) laag op de andere volgt, geeft Foucault bij het beschrijven van de menselijke kennis alleen maar een archeologische beschrijving van elke laag. Wij vinden bij Foucault terug wat we al die tijd gedaan hebben. We hebben geen verbanden gezocht of gelegd, maar heel precies de verschillende ervaringslagen beschreven: de ruimte, de personen, de beweging, de toon, de woordkeuze, het doel, onze associaties, gedachten en geraaktheid. We geven deze lagen aan de professionals terug en laten deze tot de geobserveerde spreken. Wat hebben deze lagen haar of hem te zeggen?
Het teruggeven door te maken We ervaren dat onze aanwezigheid niet zozeer een confronterende, maar wel een wezenlijke invloed heeft. We laten professionals met nieuwe ogen kijken naar hun eigen werk. Dat is kwetsbaar en intiem. Het is bijzonder dat we altijd met open armen zijn ontvangen. We realiseren ons dat er iets ongemakkelijks in zit: we komen halen (in het kader van het onderzoek) en ontvangen (als mens). Vanaf de start van het onderzoek voelen we onszelf ook ongemakkelijk: moet er niet iets tegenover staan? Moeten wij niet wat terug-maken? Dit sluit aan bij het verhaal dat Van Rosmalen4 (2016) schrijft over de muzen, die gevraagd worden de heldendaden van de goden te bezingen. Zij zetten dat wat gebeurd is in de schijnwerpers met hun kunsten en wetenschap. Ze geven iets terug. Van Rosmalen nodigt professionals uit om de muzische kwaliteiten van vertellen, spelen, maken en delen in de eigen praktijk meer toe te passen en toe te laten. Opdat er meer wederkerigheid ontstaat in die praktijken. Terugreizend met Anouk Heesbeen vanuit Maastricht naar Amsterdam schrijft Rick in de trein een gedicht voor haar naar aanleiding van de dag die hij zojuist met haar heeft doorgebracht. Hij wil haar iets teruggeven. Precies zoals de muzen de heldendaden van de goden bezongen:
235
portret van een hersenschat ze staat voor de groep ze zit voor de groep ze beweegt zich voor de groep op een manier iemand vindt haar een actrice in de manier waarop ze beweegt in het bewegen zit een les een waarachtig zijn waarin bepaalde schaamteloosheid ligt geborgen haar verborgen kennis ze beweegt op ons toe ze beeldt uit ze danst op gestippelde hakken ons een veilige omgeving waarin ze ervaringen deelt waarin ze zich bloot geeft tot een bepaalde grens
Praktijken van Muzische Professionalisering
236
Waarom zou ze niet geposeerd hebben in haar badpak? ze merkt alles op is sensitief, aandachtig krachtig betrokken op iedereen neemt alles mee alles krijgt zijn plaats maar deze vraag blijft hangen Met acht jaar naar Texas. Waarom? Met veertien weer in Nederland. Waarom? En waarom daartussen BelgiĂŤ? er komt een moment in haar leven dat ze het niet meer weet dat ze niet meer weet hoe haar liefde heet hoe haar liefde haar noemt als niemand luistert hij fluistert het onverstaanbaar in haar oor
en wat ooit o zo gewoon is nu een oorverdovende witregel de vergeetziekte is voor iedereen dichtbij je kent haar of je kent iemand die haar kent of verzorgt of vervloekt verzucht, verbiedt, het liefst vergeet maar ze is onvergetelijk ze leert ons die vergeten zien ze leert ons die vergeten opnieuw zien ze geeft ons die vergeten de gewone wereld voor even terug waarin die vergeten eindelijk weer eens wat kunnen zeggen over wat er in de schatkist van hun hoofd wel ligt te schitteren
Carolien was aanwezig bij Jeritza Toney van ‘De Toneelmakerij’. Zij bereiddde in Amsterdam Zuid-Oost, in een tekenlokaal met alle tafels en stoelen aan de kant, een HAVO 4 klas voor op de voorstelling King Lear. Zij speelt met ze en daagt ze uit door na te denken over de thematiek van King Lear. Carolien schrijft Jeritza achteraf:
Als ik je zou tekenen, dan tekende ik je met een grote trommel. Vol ritme, opzwepend, dan weer rustig slaand op het trommelvel met zachte stokken. En dan vooral met veel vuur. Ze deden eigenlijk een dans, in een kring, met uitnodiging en uitdaging. En jij, stampend en klappend eromheen. Zo hield jij de groep. Zo hielden zij jou.
In de loop van het onderzoek zijn beide onderzoekers dit blijven doen, dat teruggeven, in welke vorm dan ook. Het is een belangrijk onderdeel geworden van de werkwijze. Ze geven iets terug over wat hen raakte. Geen feedback over hoe het is gedaan en wat er beter kan of wat er goed ging, maar iets persoon lijks maken en dat als kado teruggeven. Op dat moment stellen ze het gesprek over wat er gebeurde even uit. Een bijzondere weerklank, een kunstzinnige of poëtische echo van het bezoek. Om als het ware het gewone dat zich voordoet als het bijzondere te vangen. Het is een ode, die tegelijk ervoor zorgt dat degene die het ontvangt met nieuwe woorden en ogen naar zichzelf kan kijken. Rick schrijft poëtische beschouwingen. Carolien schrijft terug: “Als ik je zou tekenen dan …”. Zo schetst zij haar tekening in woorden.
Supervisie Met alle uitgewerkte observaties, uitgeschreven korte interviews, mailwisselingen en poëtische echo’s en eigen reflecties over het doen van dit onderzoek hebben we een grote schat aan data verzameld. Het onderzoek zit ons inmiddels zo dicht op en onder de huid, dat we ons afvragen: hoe kunnen we dit nu tot een instrument ontwikkelen? Deze vraag staat centraal als we onze bevindingen terugkoppelen aan Vera, Claudia en Hans van het LKCA. Het gesprek wordt geleid door Bart van Rosmalen. Hij laat ons vertellen over alles wat we tot dan toe gedaan, beleefd en gedacht hebben. Dat wat we hierboven beschreven vertellen we om beurten en elkaar aanvullend aan de groep. Er onstaat een echo van het onderzoek. Bart, Vera, Claudia en Hans zijn ineens op bezoek in onze onderzoekspraktijk. Ze stellen zich open, luisteren, laten zich raken. Ze bevragen ons. En ze gaan met z’n allen aan tafel iets terugmaken. Claudia schrijft:
237
ontvankelijkheid oefenen ik word hier vrolijk van ook al ben ik nog verward het plezier terugkijken ontworsteld aan de routine wat raakt mij telkens weer open voelen allemaal solisten op weg naar een collectief gevoel hoera ik weet nog niet welk gevoel het is voordat de brief in de bus valt en ik weet of dat wat ik niet kan toch blijk te kunnen het paard optillen
Praktijken van Muzische Professionalisering
238
Door de supervisie te zien als een bezoek in onze onderzoekspraktijk en dezelfde stappen te herhalen die tijdens het onderzoek organisch zijn ontstaan, ervaart iedereen tijdens deze bijeenkomst hoe het werkt. Dat wat intussen voor ons als onderzoekers gewoon geworden is, wordt zichtbaar in deze sessie. Door dit parallelle proces realiseren we ons dat dit de kern is van het te ontwikkelen instrument. Zo maken we het impliciete proces expliciet voor een ander en benoemen we wat de werking ervan is: door in de praktijk van de ander te stappen, ontvankelijk en oordeelloos, ontstaat wederzijdse kwetsbaarheid. Als onderzoeker laat je je raken door wat je ziet en hoort en de ander wordt kwetsbaar door het feit dat hij/zij geobserveerd en daadwerkelijk gezien wordt. Dit contact verdiept zich nog verder doordat we daarna iets ‘maken voor de ander’. De wederkerigheid wordt tastbaar en voelbaar. Op dat moment rolde het instrument met de verschillende fasen zich voor ons uit. Samenvattend, dit is Scenario van het Gewone: 1) ben je je ervan bewust dat je een praktijk van een ander binnenstapt, die je zonder oordeel observeert? Dat vraagt om ontvankelijk te zijn voor dat wat er zich voordoet. Je bent als een schaduw met een kloppend hart. Daarmee bedoelen we dat je je durft te laten raken door de schoonheid van wat je ziet. 2) Je durft vragen te stellen uit nieuwsgierigheid. 3) Je geeft terug wat naar aanleiding van het observeren en vragen gemaakt wil worden. Dat kan ter plekke voor de ander, zoals in deze supervisie, of een paar dagen later, wanneer dat wat je gezien en ervaren hebt vorm krijgt in een beeld, lied of wat dan ook. Heb geen schroom om te maken, ieder heeft zijn eigen vorm. 4) Daarna is er pas weer contact met diegene in wiens praktijk je was. Om na te praten, om van elkaar te horen wat het beiden geleerd heeft.
Tevens blijkt Scenario van het Gewone een uitnodiging voor een nieuw gesprek. Op een andere manier elkaar ontmoeten als collega’s en aan beide zijden de kwetsbaarheid tonen en ervaren. Mensen ontmoeten elkaar daadwerkelijk in wie zij zijn, inclusief alles wat zij weten en kunnen.
Vanochtend dacht ik Contemplatie Dat is het, niet reflectie Nu denk ik… Je persoonlijkheid Die neem je mee in iedere situatie Dat is je instrument Vanuit oprechte belangstelling In het werk van de ander En misschien duurt het even Voor je iets terug kunt geven Heeft dat contemplatie nodig, bij mij Snelheid, drukte en formats Doen geen recht aan kennis Als we willen delen wat de ander doet, Delen we ook wie zij is of wil zijn Een oordeel past daar niet bij Maar neutraliteit ook niet Wel het idee dat kennis van professionals Altijd waardevol is. –Vera Meewis
1 Van der Meide, J.W. (2015). Why frailty
onmenselijkheid. Les mots et les choses,
needs vulnerability: A care ethical study
Michel Foucault. Geraadpleegd trouw.nl/
into the lived experiences of older hospital
home/pleidooi-voor-onmenselijkheidles-
patients S.l.: [s.n.]
mots-et-les-choses-michel-
2 Bors, G. (2017, 30 januari). Jessica Mesman: ‘Vergadert u weleens over de dingen die goed gaan?’. Geraadpleegd op 21 december 2017, hetkind.org/2017/01/30/jessicamesman-vergadert-dingen-goed-gaan/ 3 Simon, C. (1998, 24 oktober). Pleidooi voor
foucault~ae305b84/ 4 Van Rosmalen, B. (2016) Muzische Professionalisering, Utrecht: Uitgeverij IJzer
239
Praktijken van Muzische Professionalisering
240
Op reis gaan met THUIS. Spelen als transformatief leren Introductie Sietske Dijkstra
Afgelopen herfst was ik de koning te rijk met het feit dat ik aangenomen werd als onderzoeker bij de onderzoekswerkplaats Muzische Professionalisering. De werkplaats bestond uit drie tweedaagse bijeenkomsten, twee terugkombijeenkomsten en een festival ter afsluiting en opvoering van ons werk. Mijn onderzoeksonderwerp dat ik meebracht was THUIS. THUIS is een woord dat ik de laatste tien jaar vaker gebruik om ruimer en tegelijkertijd intiemer mijn vak te benaderen. Meer dan de helft van mijn leven doe ik onderzoek naar de aanpak van geweld in relaties. Dat begon als interviewer in mijn studietijd en het thema werd een rode draad in mijn loopbaan. Ik promoveerde in 2000 op biografisch onderzoek hoe vrouwen en mannen met vallen en opstaan betekenisgeven aan geweldservaringen uit hun kindertijd. Leefde enkele jaren intensief met 28 als kind mishandelde geĂŻnterviewden en leerde van de innerlijke en morele arbeid die zij uit existentiĂŤle noodzaak moesten verrichten. Geweld kan thuis op scherp zetten en ontwrichtend werken, ook in latere relaties. Tegelijkertijd kan juist die positie van buitenstaanderschap en het op jezelf teruggeworpen zijn tot creatieve uitingen en filosofische bespiegelingen leiden.
241
Praktijken van Muzische Professionalisering
242
Het gesprek dat aan het besluit tot deelname aan de onderzoekswerkplaats vooraf ging was ontspannen maar niet direct in alle opzichten gemakkelijk. Hier werd niet gevraagd naar mijn onderzoeks-cv maar doorgevraagd op mijzelf als maker. Ik antwoordde dat mijn werk als docent en maker dienstbaar diende te zijn aan de groep. Toch voldeed dat antwoord niet, het was in deze context te vlak, te gemakkelijk en niet genoeg doordacht. Ik zat er zelf onvoldoende in of beter nog, ik zette mijn eigen maken niet echt op het spel. Op het eind van dat gesprek bekende ik dat ik een tijdlang gegrepen ben door mijn blauwe experiment. Ook mijn eigen thuis was veranderd. Na mijn verhuizing en een scheiding een paar jaar geleden waarin mijn leven ingrijpend veranderde, zoomde ik door een blauwe vaas in mijn raam in op de wereld buiten, waar een grote beuk een belangrijke rol in speelt. Ook weersomstandigheden, lichtval, nabijheid en afstand doen daarin mee. Ik wist door het lichte ongemak vermengd met een beetje trots waarmee ik dit maaksel bijna opbiechtte, ‘dit is wat makerschap met me doet’. Het is kwetsbaar en krachtig tegelijkertijd. Wil zich verstoppen en tonen. Ik wist ook uit ervaring zo’n fascinatie neemt geen genoegen met een oppervlakkig antwoord. Een tijdlang was ik behoorlijk door de blauwe wereld gegrepen. Toen ineens leek het klaar. Dit afgeronde blauwe project kreeg tijdens de onderzoekswerkplaats nieuw leven ingeblazen. Ik ging me opnieuw interesseren voor mijn blauwe lens die nu verhuisde naar andere plaatsen in mijn kamer en ik begon de foto’s op andere wijze te bewerken zodat er een nieuwe gelaagdheid ontstond.
THUIS Waar is thuis en met wie? Hoe maken we een thuis? Wat versterkt en wat verzwakt ons thuisgevoel en hoe maken wij een nieuw thuis als het oude ophoudt te bestaan? Wat betekent thuis voor ons en welke plaats neemt het vreemde daarin in? Deze onderzoeksvragen houden me al langer bezig. Het begon in 2009 met mijn wens om samen met anderen te willen schrijven van onze levens als boerendochters. Ik volgde ter voorbereiding, samen met latere co-redacteur Lia van Doorn, een cursus non-fictie schrijven. Herinner nog de bevreemding van de cursusgenoten, veelal journalisten, dat wij geen vrouwen wilden interviewen over hun boerenleven, maar ze juist zelf wilden laten schrijven. We organiseerden weekenden om verhalen met elkaar te delen en ons schrijfproces te voeden. Het lukte om het plan te realiseren en in 2012 verscheen ons boek Van het erf af.1 Dat bleek een snaar te raken. Niet alleen bij boerenzoons en dochters, maar ook migrantenmeisjes, dochters van kruideniers, ondernemers en dorpsdokters herkenden zich in het boek. Tijdens een lezing aan plattelandsvrouwen herinner ik me de opwinding dat ze tijdens het voorlezen van een tekstfragment echt
groente en fruit gingen wecken. Door welgekozen woorden en een precieze beschrijving van het wecken kon de ervaring worden opgeroepen. Ik had door dit boek de verbindende kracht van het biografische verhaal opnieuw ontdekt, maar ook de beperking ervan. Wij beschreven wie we waren maar niet wat we waren geworden. Ons vak had er geen plaats in. Dat we wegtrokken van platteland naar de stad bleek bovendien niet voorbehouden aan boerendochters, maar deed zich in onze snel veranderende wereld voortdurend voor. Ik wilde daarom de schaal vergroten en het genre oprekken en verbinden met kennis en het vak dat we beoefenden. Dit plan leidde in 2014 tot het boek Een vreemde THUIS in den vreemde dat tien essays van Surinaamse, Amerikaanse, Iraanse, Belgische en Nederlandse auteurs bevat over verschuivend thuisgevoel. Het zijn krachtige verhalen waarin het persoonlijke en het professionele samen komen en er iets op het spel staat. We hadden het platteland verlaten om naar de stad te gaan, waren van werelddeel geëmigreerd of waren gedwongen om ons land te ontvluchten. En deze ervaringen namen we mee in ons leven en ons werk. We hadden het gevoel met deze unieke essays iets belangrijks op het spoor te zijn. Dit boek leidde tot een upgrade en vertaling in 2017. De voor mij dierbare Amerikaans Nederlandse coproductie verscheen in Seeking Home in a Strange Land. True Stories on the Changing Meaning of Home waarin acht auteurs over hun thuisgevoel schrijven en er vijf interviewportretten zijn opgenomen met vluchtelingen en globetrotters. Zelf schreef ik in mijn essay dat het ‘mooiste thuis heel langzaam beweegt en
geen muren noch een dak kent’. We reflecteren in dat boek uitvoerig op het belang van thuis en de gemeenschap en hoe het door levenservaringen en voortschrijdende individualisering op de helling kan komen te staan. Thuis is verder soms een identiteitsconstructie die de boel bij elkaar probeert te houden. Maar thuis kan ook je ontnomen worden of ontploffen. Dat je een nieuw thuis moet zien te veroveren, omdat het oude knelt, te gevaarlijk of gewoon verdwenen is. THUIS is een metafoor en een realiteit, je bent thuis of vreemd in een buurt, een land, je lichaam, en leven. Vreemd is eigenlijk net zo gewoon als THUIS. Het kan verrijkend zijn maar draagt ook een zeker risico in zich. De twee bewegingen van thuis en vreemd zijn kruisen elkaar vaak. Het zijn daarmee ook dynamische begrippen die voortdurend in verandering zijn. Niemand ontkomt aan die verandering, ook de achterblijvers niet. In de onderzoekswerkplaats wilde ik graag THUIS verder exploreren. Thuis is voor mij als onderwerp verbonden met mijn vak waarin thuis als veilige haven onder druk staat. Wanneer thuis de geborgenheid of vanzelfsprekendheid mist. Misschien heeft iemand wel moeten vluchten voor geweld, is zij of hij ontheemd geraakt, uit huis geplaatst zoals de elfjarige Alicia over wie een documentaire werd gemaakt in 2018. Alicia’s moeder kan niet voor haar zorgen en dat maakt Alicia verdrietig, alsmaar bozer en verbolgen. Ze eindigt als dertienjarige net als haar moeder ooit in de gesloten jeugdzorg.2 Of iemand is zelf behalve slachtoffer ook pleger. De donkere kanten van thuis die bijvoorbeeld ook de filmmaker David Lynch laat zien waarin thuis onder de directe oppervlakte raadselachtig, vreemd, ontluisterend en gewelddadig kan zijn.3 Maar ook de manier waarop de Italiaanse
243
Praktijken van Muzische Professionalisering
244
op meerdere generaties gerichte familietherapeut Andolfi danst met de families die hij ziet met het doel vastgekoekte patronen los te schudden en verandering mogelijk te maken.4 En hoe doceer je dan dat vak over relaties, veiligheid, trauma en herstel, hoe breng je de vonk over? Wat ik destijds als lector ‘huiselijk geweld en hulpverlening in de keten’ al ontdekte: het gaat me naast de vakkennis vooral om het op gang brengen van collectief en transformatief leren als weg tot verandering. Om verandering die overdraagbaar is en zich als een olievlek kan uitbreiden. Om gemeenschappelijk zoeken en de dialoog aangaan. Ik wil voorbij dat register van geweld met het project THUIS de gordijnen graag wat verder opentrekken. Zien hoe de kracht van de omschrijving of de opvoering kan helpen om nog meer in de ervaring te stappen. Te vertellen vanuit in plaats van te vertellen over. Of thuis te spelen. Experimenteren met werkvormen. Participeren in een werkgemeenschap van creatieve mensen met performatieve werkvormen die me uitdagen om uit mijn werkgewoontes te stappen en mijn vak met frisse ogen te zien. Te dromen. Hoe is het als ik een reizende tentoonstelling van thuis kan maken? Thuis kan verbeelden? Ik heb kort daarvoor een leerkracht, die ik ontmoette in een scholing, bereid gevonden om het project THUIS voor negenjarige kinderen uit groep vijf in het programma op te nemen met het doel er in samenwerking een voorstelling van te maken voor onder- en bovenbouw. Het project kan pas vorm krijgen in april wanneer zij terug is van haar voorgenomen wereldreis.
Spelen met de muzen en werkvormen De negen muzen, zo schrijft Bart van Rosmalen, zijn een gezelschap, geen eenlingen. Ze werken samen en versterken elkaar. Dit kenmerk van het muzische als gemeenschap loopt als een rode draad door alle activiteiten van de onderzoekswerkplaats. Het voedt het samenzijn, stimuleert de co-creatie en wekt verwondering over de uniciteit van iedere verbinding. Veel van de werkvormen beoefenen we in twee- of drietallen. Mijn eerste kennismaking verloopt met een onderzoeker en een danser. Daarna gaan we om beurten bij de andere groepen op bezoek. Fascinerend is dat we in co-creatie van vertellen naar opvoeren en spelen gaan. In mijn museworkblog van de eerste tweedaagse schrijf ik daar het volgende over: Peter begint. Zijn anker-ervaringen gaan meer over momenten dan voorwerpen. Peter toont ons een videofragment van de Portugese pianiste Maria João Pires. Zij zit als soliste met het orkest op het podium voor het concert wanneer blijkt dat zij niet de juiste partituur bij zich heeft. Je ziet haar ongeloof, wanhoop bijna. “Je wilt daar weg, niet zijn”. De dirigent blijft rustig en zegt je kan het, en dan begint zij na een intens lang moment van stilte te spelen, haar vingers kennen de toetsen, haar limbische systeem kent het. Peter heeft een parallelervaring in de dans, waarin een opvoering zo anders en zo moeilijk was doordat de belichting wegviel en hij en zijn danspartner op de tast de tango moesten dansen: de grote vreugde toen ze dat aangingen en elkaar overeind en in beweging hielden. ’Ik werd gedanst’ en ‘Als ik ga vertellen dan hoor ik dingen die zijn niet van mij’. Het
Pires bij elkaar en dan komt Peter met de verbinding van Martha Nussbaums ‘De breekbaarheid van het goede’. We maken een ritueel voor onze bezoekers en geven de aarde en het groen heel voorzichtig aan elkaar door terwijl ik een gedicht van Willem Hussem citeer: Als je kijkt Zie je nog niet Als je ziet Grijpt het je aan
leidt tot vervoering. De opvoering maakt ons uniek en tegelijkertijd zoveel groter dan we zelf zijn. Zijn zintuiglijke voorbereiding fascineert me: de vloer en de ruimte voelen, de muziek testen, er al eens gestaan hebben. Peter heeft het over de ‘rand onderzoeken’ en prompt denk ik aan traumaonderzoek, het woordloze in het wak, maar ook steeds de rand opzoeken want daar liggen de schatten. Martine komt met het levende groen in een glazen bol, de wereld in de wereld en houdt dat in haar hand, als een rentmeester, de aarde in onze handen. Haar landschap is heel gelaagd en dat herkent zij altijd en brengt zij graag ook naar het denken. Ik leg bij THUIS twee beelden neer van ons boek ‘Seeking home in a strange land‘ maar eveneens van een vrouw die getroffen wordt door een explosie. Het kunstwerk hangt in Vught, ik noem het ‘Na de klap’ en vertel dat er in de explosie merkwaardig genoeg ook iets intact blijft. Er is waardigheid in de klap. Deze waardigheid toont zich ook in en aan het lichaam. Misschien is de destructie nodig voor het nieuwe. Er zit duisternis en licht in en het spoort aan niet bang te zijn voor het duister. We leggen de voorwerpen en de film van
Wrijving en terugkomen bij THUIS De eerste terugkombijeenkomst van de onderzoekswerkplaats hebben we als opdracht om in te gaan op de voortgang van ons onderzoek en de vragen die er leven. In mijn subgroep wordt voorgesteld om op de vloer een soort levende mind map uit te leggen aan de hand van drie kernvragen die Daan Andriessen ontwikkelde over het doel van muzisch onderzoek: wat levert het op voor de kennisontwikkeling, de persoonlijke ontwikkeling en systeemontwikkeling? Helaas ben ik niet aanwezig geweest bij Daans eerdere toelichting op deze drie doelen. Ik voel bovendien iets onverzettelijks opkomen, weerstand, alsof ik mijn schoolproject met deze vragen al om zeep help en kader voordat ik het avontuur kan beginnen. Ik wil niet te snel analyseren maar meer vogelen en de muzen hun werk laten doen. Onbevangenheid koesteren. Ruimte scheppen. Me eerst meer onderdompelen, ook in de school, en pas later abstraheren. Vanuit de ervaring werken en niet teveel verleid worden over de ervaring te spreken. Speculaties inruilen voor exploraties. Mijn weerstand wordt opgemerkt en ik voel dat mijn gesprekspartners meebewegen en een ingang zoeken om het proces vlot te trekken.
245
Ze stellen als co-onderzoekers belangstellende vragen wat ik wil met het project THUIS in de klas negenjarigen uit groep vijf. Ze leggen post-its met mijn uitspraken in een kring. En zo ontdek ik dat ik ook door mijn eigen aanvankelijke ‘nee’ heen kan stappen en er plezier in krijg om verhalend zoveel mogelijk facetten op te noemen. Na deze exploratie kan ik wel naar de reflectie op de drie doelen. Kika neemt het gesprek op en later ontdek ik dat er door de exploratie en ons gesprek gericht op de vraagverheldering een methodisch stappenplan is ontstaan dat er als volgt uitziet:
Praktijken van Muzische Professionalisering
246
• Gesprek leerkracht en haar collega • Observeren in de klas • Met elkaar in lessen uitschrijven (programma is voorzet) • Draaiboek maken • Werken aan voorstelling (voorwaarde: voor iedereen een rol) • Programma 1. Voorlezen over thuis (verzamelen prentenboeken en verhalen) 2. Voorwerp meenemen van thuis 3. Opstel maken met vragen thuis: wat is thuis?, waar is thuis?, wie zijn er thuis? (wie horen er bij thuis?); waarom is dat thuis? wat betekent thuis voor jou? Wat doe je als je je thuis niet zo fijn voelt? 4. Voordragen en elkaar interviewen en opnemen en filmen 5. Groepswerkstuk beeldend over thuis 6. Voorstelling maken voor groep 3/4 en voor 6, 7 en 8 ( hoe kunnen zij meedoen?) • Reizende tentoonstelling • Artikeltje • Flashmob? (met de hulp van Niek?)
Ook zijn de doelen van mijn onderzoek naar het exploreren van thuis vanuit ervaringsperspectief door het praten verhelderd. Persoonsgerichte doelen zijn dat het project THUIS kinderen krachtiger maakt, ze steviger in hun schoenen laat staan, herkenning en versterking biedt, hun leefwereld vergroot en het sociale weefsel van de school als gemeenschap versterkt. Kennisdoelen zijn om THUIS en de leefwereld van jezelf en anderen met elkaar te verbinden en te delen, beter te leren omgaan met diversiteit. Verder stimuleert het de creativiteit en het delen van waarden, liefde, verbondenheid. Systeemdoelen zijn dat leerkrachten in de groep kunnen werken met kinderen en hun creativiteit versterken zonder dat dit weer een nieuw programma toevoegt aan de grote stapel werk. Zij kunnen bovendien hun gezamenlijke werk van THUIS tonen aan de onderbouw en de hogere groepen. Dit versterkt de verbinding en het contact in de school tussen kinderen en leerkrachten en maakt van hen een leer- en leefgemeenschap. En dan ontvang ik eind maart een email van de leerkracht die teruggekeerd is van de wereldreis. Helaas is de toestemming om het programma Thuis op school aan groep vijf te geven ingetrokken. Het thema heeft geen hoge prioriteit en de werkdruk is te groot om eerdere toezeggingen gestand te doen.
De voorstelling hapert, we hebben onvoldoende gezamenlijk voorbereid. Ik sluit af met een gedicht. Daarna vraag ik om voor wie dit wil mij de kaart terug te geven waarop zij of hij schreef. Ik wil niet pushen voor data maar de onderzoeker ziet ook mogelijkheden tot verrijking van het materiaal. Tot mijn plezier ontvang ik van bijna iedereen de kaart terug. Ik zie het ook als een bevestiging. Sommigen schrijven pure poëzie, zoals:
Moeder Experimenteren met opvoeren en data verzamelen Dat is een domper en het is te laat om nog een alternatieve praktijklocatie te vinden. Daarom ben ik er extra op gebrand om een experiment met de deelnemers te doen dat ik het hart van THUIS noem waarin ik het verzamelen van data combineer met een opvoering. Dit mag ik kort presenteren tijdens de laatste tweedaagse bijeenkomst van de onderzoekswerkplaats. Ik wil proberen geven en nemen in balans te brengen. Data niet aan onderzochten te ontfutselen of te stelen. Ook te delen. Gezamenlijk te zoeken. Een open kring houden voor betekenissen. Allereerst leg ik kaarten op de grond en verzoek de leden van de onderzoekswerkplaats een afbeelding te kiezen. Daarna geef ik ze een schrijfopdracht om in drie minuten op te schrijven wat moeder voor ze betekent. Ik heb intussen deze opdracht al aan diverse vrienden en collega’s voorgelegd en geoefend met de precieze vraag. Daarna zitten we in een kring met vier mensen die om de beurt een korte zin voorlezen. Deze zinnen zijn ontleend aan verhalen die ik verzamelde van en over moeders.
Geborgenheid van dichtbij waar voedzame woorden en liefhebbende uitputting mijn lichaam binnenstromen als romige melk Iemand schrijft op de vraag wat betekent moeder voor jou? Veiligheid, zorgen, liefde. Iemand anders vertelt van haar moeder en zichzelf als moeder, of beschrijft treffend: ‘Alles in de gaten, maar soms even onoplettend’. En er is ook ambivalentie soms, afstand of het gevoel juist niet in de mal van de moeder te willen stappen. ‘Moeder betekent voor mij gek genoeg ook wel iets van een krachtmeting. Ze kan allemaal dingen en wil dat ik ze kan. Tekenen, dingen maken, zeilen, wildkamperen. En ja hoor, ik kan het allemaal ook, maar ik zou ook wel eens thuis willen komen.’ Mijn experiment met data verzamelen en het opvoeren van inzichten is geslaagd, ik heb ontvangen en gegeven en deze twee aan elkaar weten te verbinden.
247
De muzen thuis
Praktijken van Muzische Professionalisering
248
De avond voordat het festival Wendingen in mei plaats heeft, ben ik laat nog naarstig op zoek naar het wachtwoord van mijn kleine reserve laptop. Mijn dochter heeft die dag een glas water over haar laptop gegooid en nu hapert het hele systeem. Ik probeer haar te ondersteunen en te troosten. Als ik het juiste wachtwoord eindelijk vind, scan ik de harde schijf op documenten. Ineens klik ik door en staat de speech op het scherm die ik uitsprak bij mijn moeders overlijden, vijf jaar geleden. Terwijl mijn ogen over de tekst glijden en ik aan de tafel zit, ontroert het me dat mijn gedachten van dochter verspringen naar de (groot)moeder. De generaties verbonden. Ze zijn opnieuw samen aanwezig zoals hun beider namen verbonden zijn in mijn proefschrift, dat aan hen is opgedragen. En ze werden later op dezelfde dag allebei ernstig ziek en opgenomen in een ziekenhuis. Mijn muzen thuis laten van zich spreken en ineens zie ik dat ze als een voorteken alvast present zijn voor de dag van morgen. Ik breng hen allebei in de volgende dag bij THUIS om het vuur wat aan te wakkeren.
Urban dance en spelen waar thuis is De onderzoekswerkplaats sluit af met een festival, een muzisch congres eigenlijk waar we worden gemengd met gasten en deelnemers van een vorige jaargang. Ik ben ingedeeld op het thema de methodologie van muzisch onderzoek bij de muze Kalliope, dochter van Zeus, muze van de wetenschap, spreekkunst, filosofie en overtuigingskracht. Kalliope met haar mooie stem heeft een schrijftafel, een perkamentrol en een bazuin. Onze werkgroep wordt geleid door lector methodologie van praktijkgericht onderzoek Daan Andriessen en
directeur ARTEZ en danser Gaby Allard, zeer bedreven in de urban dance, de kringdans die een groep helpt te gronden en onderscheidend te verbinden. Daardoor komen we letterlijk en figuurlijk als individuen en als leden van de groep in beweging. Gaby neemt ons mee in de cirkel5 en helpt ons aarden in een gemeenschappelijke ruimte. Spanning en ontspanning wisselen zich af. De oefeningen zijn speels, fysiek en hebben pit. We stappen in de cirkel en gaan door de cirkel heen en scheppen zo een perfomatieve ruimte waarin we met elkaar verbonden en op elkaar betrokken raken. We noemen elkaars namen en gooien met een balletje terwijl we elkaar aankijken. Gaby legt haar begrip van circulaire valorisatie uit dat voor haar verbonden is met collectief en transformatief leren. De werkvormen en de woorden die ze gebruikt, maken dat ik rechtop ga zitten. De aandacht van de groep groeit, het is wervelend. We vertellen kort van ons onderzoek of onze praktijk en daarna tekenen we ons verhaal. Onze cirkel is een rechthoekige schrijftafel waaraan we met een lange behangrol werken, vervolgens op elkaars tekening reageren en daarna een tweede tekening maken. De mijne begint als een slinger ‘moeders van moeders dochters zonen van dochters dochters van zonen Kalliope dochter van Zeus’. We warmen heel goed op in deze werkgroep, het knispert van de creativiteit en de energie. We zijn, o wonder, heel snel een echte groep geworden. Een urban dance, zo begrijp ik, doe je niet in je eentje, je moet inbrengen, teruggeven en ook ontvreemden, het van jou maken. In de dans in de kring is er zowel de community als de identity. De urban dance is een werkvorm om te leren en kennis uit te wisselen.
Gaby heeft er met ons in Kalliope flink de vaart in. Na het grondingswerk en het tekenen van ons thema in de ochtend gaan we na de lunch verder met onze methodologie van muzisch onderzoek. Al deze woorden vaart, wervelen, pit staan voor mij voor het bereiken van een hoger gezamenlijk energieniveau door ons te gronden en iets van betekenis op het spel te zetten. Daarmee groeit ook de waarachtigheid en de mogelijkheid om puur uit te wisselen en met elkaar tot begrip te komen. De ontdekking is voor mij hoe elegant twee vraagstukken met elkaar gecombineerd worden waar we tegelijkertijd aan gaan werken. Mijn vraag waar ben je thuis wordt gecombineerd met de methodische vraag van beeldend kunstenaar Margrit hoe je deelnemers uit hun hoofd haalt en van denken direct naar het doen krijgt. Ik ben onder de indruk van de creativiteit en de vaardigheid om deze vragen te combineren. Ik ondersteun Margrit bij de opbouw en we komen tot de volgende stappen: 1. Waar ben je thuis (schrijven) 2. Exploreren in tweetallen (of een drietal) 3. Scènes maken en opvoeren 4. In elkaars spel acteren en meedoen We zijn zo goed geland als groep dat we elkaar de krachtige en kwetsbare kanten van thuis durven tonen. Het schrijven en vertellen van thuis is me bekend, maar mijn hart slaat even over als de creatieve sprong naar de scene wordt gemaakt. Daarin gebeurt het. Het begrip van thuis verspringt naar het visuele en we belanden in de verbeelding en het hier en nu. Deze verschuiving van het conceptuele en verhalende thuis naar het gezamenlijk gespeelde thuis is het grootste inzicht voor mij deze dag. Ik reis van concepten en individuele
woorden naar een performatief huis van co-creatie. We maken daarmee de sprong naar de verbeelding en gaan van woorden naar spel en handeling. We voeden ons met onze introspectie, de exploratie van thuis ook in driegesprekken, maar we verbouwen dan de taal met de sprong naar het muzische. Er komt ook een element van de urban dance terug, de vermenging van het collectieve met het unieke. Ik geniet van de vrijheid die dat schept. We gaan naar buiten, ervaren de lentedag en er ontstaan de mooiste dingen. We spelen met het landschap en het materiaal. Gele stoelen worden als een kleine uitspanning rond een boom geplaatst en wij lopen er in een kring omheen. Ineens in een impuls denk ik waarom eromheen, waarom niet op de stoel neerstrijken? Ik verander het spel en zwaai de stoet uit die verder trekt en na de rondedans de stoelen meeneemt terwijl ik achter blijf op die ene stoel. Later verbeelden we ook het rollen en springen over het plein van de golven in Lissabon waar ik met mijn zoon was en wij ’s avonds in lichte euforie over de witte en de zwarte golven dansten. Nu herscheppen we die speelse ervaring met het gemaaide gras dat bijna hooi is geworden en we rollen er rond. De verbeelding van thuis spelen, deze performatieve sprong, gaf me inzicht in de expressiemogelijkheden en het bijzondere karakter van de muzische methodologie6 waarop ik in een andere bijdrage van mijn hand in dit Blad nog uitvoerig inga. Deze muzische methodologie is dus niet alleen gericht op weten maar omvat ook verbeelden, spelen, maken, uitproberen, kennen, vertellen en laten zien.
249
Thuiskomen
Praktijken van Muzische Professionalisering
250
Het jaar in de onderzoekswerkplaats heeft me veel gebracht: het was creatief, voedzaam, uitdagend. De hele mens kan er thuisraken en thuisloosheid beoefenen. Ik vond er geestverwanten en sloot er vriendschappen met ontwerpers, dansers, filosofen, beeldend kunstenaars, docenten, aandachtige filmers en onderzoekers. We waren in het spel en er stond iets op het spel. Het verhalende THUIS werd een gespeeld thuis. Het individuele verhaal maakte plaats voor co-creatie in de groep. Ik experimenteerde bij het thema moeders met data verzamelen en opvoeren. Het was ook in termen van groeiend vakmanschap waardenvol. Ik leerde hoe je van taal en vertellen naar spel kunnen gaan, meer in beelden en met scenes kan werken, ze gemeenschappelijk in groepsspel kan versterken en hoe je er een eigen draai aan geeft. Dat gaf me grote vreugde. Ook dat een inzicht beschrijven of toepassen iets anders is dan een inzicht opvoeren. Mijn overtuiging groeide dat we de spanning van het vertellen, spelen, maken en delen niet moeten wegwerken, maar juist aanhouden,
laten schuren, botsen, vergroten misschien wel en onderzoeken. Ik was geraakt door de co-creatie en het versterkende effect van echt interdisciplinair werken vanuit de ontmoeting. Het wakkerde mijn eigen verlangen aan om meer te experimenteren met het maken van thuis. Al ging de reizende voorstelling van THUIS met kinderen uit groep vijf niet door, ik kwam toch thuis in de werkvormen en in deze gemeenschap. De deelnemers van de onderzoekswerkplaats vormden nog sterker nadat mijn schoolproject niet door kon gaan mijn kring om mijn experimenten met THUIS onderdak te bieden. Daarnaast werkte ik opnieuw met studenten en kindertherapeuten integratieve psychotherapie een dag aan THUIS. Daarin werd ook hun eigen onderzoek opgevoerd aan de hand van vier opdrachten: 1. Het lezen van twee geselecteerde essays van Bea Lalmahomed en mijzelf over thuis uit het boek Een vreemde THUIS in den vreemde 2. Het zoeken en delen van een kinderboek dat gaat over thuis 3. Een gesprek met een kind over thuis
4. Het maken van een collage ‘Wat betekent thuis en thuisgevoel voor jou?’ Alle 22 deelnemers kregen in deze dag gelegenheid om hun collage en kernkwesties toe te lichten. Een enkele keer maakten we ook letterlijk een move of een dans, andere keren buigen we ons over een prent. En opnieuw werkte ik in een andere meerdaagse scholing met de vraag een voorwerp mee te brengen dat professionals verbinden met hun vak of dat hun werk symboliseert. Zo raken we aan het begin van onze dag al aan het vertellen en het delen.
Ik kreeg in de onderzoekswerkplaats vooral nieuwe niet zozeer talige inzichten van thuis en maakte kennis met de gronding en de speelse uitdaging van de urban dance om een onderwerp in veiligheid en aandacht met elkaar te onderzoeken. Het wakkert ook het maken aan en de durf om je eigen move te maken, te delen en daar weer aandachtig op te reflecteren. Ik maak thuis door te schrijven, te spelen, te maken en te herscheppen. Ook geïnteresseerde filmmakers die verdiepende vragen stellen en documenteren zijn in dat proces behulpzaam om de ervaring onder woorden te brengen en er ook weer iets aan toe te voegen. De aandacht leidt tot verrassende wendingen of kleine ontdekkingen, ach ja zo is dat. Om zo echt op reis te kunnen gaan met thuis. 251
1 Dijkstra, S. en L. van Doorn (2012). Van het erf af.
van het performatieve huis. De urban dance is ‘een
De trek naar de stad en de honger naar landleven.
artistieke praktijk en een reflectiemethode in een
De Graaff, Utrecht.
methodische context waarin je kunt nagaan hoe
uitgeverijdegraaff.nl/boeken-van-uitgeverij-degraaff/mens-a-maatschappij/van-het-erf-af
kennis is gemigreerd in de feedbackloop terug’. We spreken over leren, embodiment,
2 musework.nl/en/page/5301/alicia
eigenaarschap en respect. Voor mij zijn er
3 musework.nl/nl/page/5316/het-verontrustende-
raakvlakken met de kracht van tacit knowledge,
thuis-van-david-lynch 4 musework.nl/en/page/5338/het-meesterschapvan-maurizio-andolfi 5 Ruim een maand na het festival heb ik nog een
verfijnde ervaringskennis die tot expressie komt maar wellicht weinig woorden draagt en eveneens een open ruimte vraagt. 6 Het vraagt om verdere reflectie op de potentie
afspraak met Gaby waarin we verder uitwisselen
van de muzische methode en ethiek van het
over thuis, urban dance en leren met wat Gaby
muzisch onderzoek. Onderzoeken hoe het
zero waste noemt. Ze licht daarin toe dat ze in
muzische als mengsel van vervoering en verklaring
de cirkel vele soorten Gaby’s opvoert, al naar
kan bijdragen aan transformatief leren en
gelang de behoefte en dat ze direct in het
vooral onderzoeken hoe een krachtige door- en
samensmeden van de groep het hiërarchische
nawerking kan helpen bij het vinden van nieuwe
eruit haalt. We wisselen uit over de mogelijkheden
wegen en verdere co-creatie.
Praktijken van Muzische Professionalisering
252
Verwonderen, Verbeelden en Vertellen Bronverhalen en levensverhalen metaforisch lezen, interpreteren en verbinden
Voor de creatieve en proactieve alumni van de MLI: Stefanie Blum, Marjolein Dagevos, Mathijs Drummen, Annemarie Kok, Nicoline Mulder, Patrick van der Bogt, Sylvia van Duijn, Lotte van Kempen.
Een verhaal & vertoog als afsluiting van de Werkplaats Muzisch Onderzoek Seizoen 1 2017-2018
Voor de interactieve, inspirerende en inventieve professionals: Jos Castelijns, Cocky Fortuin–van der Spek, Jacqueline Frentrop, JosÊ Kersbergen, Barbara de Kort, Bob Koster, Monique Leijgraaf, Kees Meijlink, Marjolijn Peltenburg, Marieke Pillen, Jolanda de Putter, Jolijn Slingerland-van der Hoef, Marian van Popta, Arienne van Staveren, Stella van der Wal-Maris en Hartger Wassink.
Bas van den Berg1
253
Situering en context
A
Onderstaand relaas is de verwerking van mijn deelname aan de Werkplaats Muzisch Onderzoek in het seizoen 2017-2018. 2 De overkoepelende vraagstelling vanuit de Werkplaats Muzisch Onderzoek heb ik toegesneden op drie werkpraktijken waarin ik als inventieve professional werkzaam was en ben:
In mijn werkpraktijk als docent, lector en academic director aan de Marnix Academie in Utrecht, een beroepsopleiding voor leraren basisonderwijs (van 1-9-2004 tot 1-9-2018). In die praktijk heb ik in heel diverse contexten samen met collega’s zeer gevarieerde interactieve, inspirerende en inventieve vormen van dialogisch, speels, verbeeldingsrijk en kritisch leren, denken en communiceren ontwikkeld. 3
B
Praktijken van Muzische Professionalisering
254
In mijn werkpraktijk als docent, ontwikkelaar verbonden aan Stichting PaRDeS, een netwerk van docenten, ontwikkelaars en onderzoekers die de brede joodse wijsheids-traditie vertolken en vertalen in geheel nieuwe contexten en situaties. Deze stichting is al sinds 1972 actief in Nederland en heeft geheel nieuwe dialogische en creatieve manieren van samen leren genereerd. 4
C In mijn werkpraktijk als speldocent en trainer binnen Stichting de Zevende Hemel. In die stichting werken acht theologisch én kunstzinnig geschoolde professionals nauw samen in het creëren van speelse manieren om klassieke bronverhalen uit diverse levensbeschouwelijke tradities op dramatische, dansante en literaire wijze te onderzoeken om zo met elkaar om zo tot nieuwe betekenisverlening te komen en tot levensoriëntatie voor deelnemers. 5
Eerste jaar In het eerste jaar van mijn deelname aan de Werkplaats heb ik me in eerste instantie geconcentreerd op de ervaringen van studenten binnen de Masteropleiding MLI, met name in het programma ‘Onderzoek naar de ontwikkeling van het professioneel zelfverstaan van de masterstudent als teacher leader van een professionele leergemeenschap (PLG)’. Samen willen zij in de PLG een collectieve innovatie van een onderwijspraktijk op gang brengen en die ook inbedden en verankeren in de context van de school waar de masterstudent werkt. Daarnaast heeft de doordenking van de andere twee werkpraktijken ook mijn aandacht gehad het afgelopen jaar. In dit artikel met een relaas over het eerste jaar deelname aan de Werkplaats Muzisch Onderzoek zal ik de drie contexten verhalend en verbeeldend beschrijven en tegelijk vanuit muzisch perspectief daarover nadenken en weergeven hoe ik daar met mijn medeprofessionals in de Werkplaats over gesproken en gedacht heb. Voor dit eerste jaar ligt het accent onderzoekmatig vooral op de werkpraktijk binnen de Masteropleiding. Professionele ervaringsverhalen van studenten worden daarin enerzijds opgeroepen en besproken en deze zijn anderzijds onderwerp van muzisch onderzoek. Vanaf die tijd ga ik als professional verder vanuit mijn bedrijf Esprit de Finesse, projectbureau voor levensbeschouwelijke educatie en levensoriëntatie. Dat bureau
heb ik in het leven geroepen in 1996 om zo een institutionele inbedding te hebben voor mijn diverse ontwikkel- en onderzoeksactiviteiten in uiteenlopende contexten. Volgend jaar in het verslag van het tweede jaar, zal ik me onderzoekmatig vooral op de praktijken B en C concentreren. Deze komen in het relaas over het eerste jaar vooral naar voren in relatie tot een bronverhaal uit de Joodse traditie, het verhaal van de Syrische generaal Naäman, dat is overgeleverd in het Eerste Getuigenis van de Bijbel. 6 Eerst beschrijf ik kort de drie werkpraktijken A, B en C, om vervolgens nader in te zoomen op de professionele verhalen van studenten binnen werkpraktijk A en daarna de opvoeringen met personages en scènes uit het bronverhaal binnen de werkpraktijken B en C verhalend te beschrijven.
Werkpraktijk A Het verbindingswoord voor de deelname aan de Werkplaats Muzisch Onderzoek en mijn professioneel handelen als lector en academic director van de Masteropleiding Leren en Innoveren ligt in het woord: ‘beeldspraak’.7 Als lector in de periode 2004-2016 bewoog ik mij op drie terreinen: - Dynamische Identiteitsontwikkeling (DIO) van leerlingen, leraren en van de school als gemeenschap (community) (a); - Interactieve, creatieve en associatieve
255
Praktijken van Muzische Professionalisering
256
Levensbeschouwelijke Vorming van studenten (opleiding) en leerlingen (basisscholen) (b) - Zinverlening aan goed werk, voor collega’s in de opleiding, voor teams van leraren op de basisschool en voor schoolleiders in primair, beroeps- , voortgezet- en hoger onderwijs (c). In de periode 2008 -2018 heb ik mijn functie als lector (onderzoeker en ontwikkelaar) gecombineerd met mijn rol als academic director van de Master Leren en Innoveren. In die functie gaf ik leiding aan het proces van onderzoekmatige innovaties van onderwijspraktijken. Aankomende teacher leaders en als hun collega’s in de PLG begeleidde ik in het leiding geven aan een ingrijpend hervormingsproces in de vaak complexe en weerbarstige context van hun schoolpraktijk. In de laatste twee jaar van mijn aanstelling, toen mijn lectoraat na twaalf jaar werd afgesloten, heb ik vanuit het Marnix Innovatie Centrum (MIC) mijn research & designrol vervuld. In de tien jaar dat ik leiding gaf aan de MLI, heb ik mij voor een belangrijk deel toegelegd op het ontwikkelen van een programma dat expliciet aandacht schonk aan de ontwikkeling van de persoonsvorming van de aankomende teacher leader. Dat programma heette: ‘De ontwikkeling van de professionele identiteit (het ‘professioneel zelfverstaan’, term van prof. Geert Kelchtermans uit Leuven) van leraren die de tweejarige MLI opleiding volgden met als doel dat zij bekwame, betrokken en bevlogen ‘teacher leaders’ zouden worden in hun eigen school. Samen met hun collega’s van de PLG zetten zij een collectieve innovatie van een onderwijspraktijk op gang én tegelijkertijd spanden zij zich in om echt inzicht te verkrijgen n hun ‘professioneel zelfverstaan’ door op een onderzoekmatige wijze (narratief,
imaginatief, interactief en reflectief) hun eigen professioneel handelen, de keuzes die ze maakten, de overtuigingen van waaruit ze handelden, de waarden die al dan niet hun handelen stuurden en de idealen waar ze al dan niet trouw aan konden blijven, onder ogen te zien. Geïnspireerd door hun medestudenten in de leerkring op de opleiding zouden deze diepgravende vorm van zelfbewustwording creatief beschrijven (verhalend en verbeeldend) open minded bespreken (dialogerend) en grondig overdenken (reflecterend). De verhalen die wij studenten vroegen te ontwerpen en te maken, dienden ons inziens niet zozeer in een analytische en begripsmatige taal te worden gevat, maar in een symbolische en metaforische taal. Want deze taal, die al heel oude papieren heeft , en die in een brede waaier aan kunstzinnige, filosofische en religieuze uitingen als een culturele schat bewaard is gebleven voor volgende generaties, bleek het meest tot de verbeelding sprekende voertuig te zijn voor praktisch al deze studenten om existentiële en te denken gevende ervaringen onder woorden en in beeld te brengen. Dergelijke in beeldspraak gevatte professionele ervaringsverhalen stelden vervolgens de medestudenten in de gelegenheid om met aandacht de ervaringen van een van hen met aandacht te bespreken en grondig te doordenken.8 Tien jaar lang bleek, dat deze ‘op verhaal gebrachte ervaringsverhalen’ van studenten de grootste impact en de langdurigste doorwerking te hebben op het groeiende zelfverstaan van studenten van de MLI. Ieder jaar bleek bij de evaluatie van de tweejarige opleiding dat deze grondige persoonlijke zoektocht van professionals én het meest confronterend én het meest leerzame programma in het curriculum te zijn.
Werkpraktijk C En een derde werkpraktijk waarbinnen ik vanuit een muzisch perspectief nieuwe praktijk en nieuwe kennis ontwerp en ontdek is mijn werkpraktijk als speldocent en begeleider van bibliodrama-processen. Bibliodrama is een term voor open educatieve leerprocessen van mensen om spelenderwijs, volgens de werkwijzen van drama en spel de eigen verhouding tot overgeleverde Werkpraktijk B waardevolle bronverhalen uit levensbeschouEen tweede werkpraktijk voor interactief, welijke tradities te verkennen en te bepalen. creatief & reflectief verkennen van ‘bronnen In trainingen en cursussen binnen dit domein van zin’(Hans Alma) waarin ik ervaring zijn deelnemers op zoek naar existentiële en heb opgedaan met het samen leren vanuit spirituele levensoriëntatie via de weg van het zich inleven in sterke en waardevolle een muzisch perspectief te doordenken en sterker vorm te geven is mijn praktijk als do- bronverhalen uit diverse levensbeschouwelijcent en trainer ‘creatief levensbeschouwelijk ke (al dan niet religieuze) tradities. Dit doen leren’. Sinds 1985 heb ik me toegelegd en be- zij vanuit de existentiële en spirituele vraag kwaamd in het nieuwgierig, vragend, onder- hoe dergelijke verhalen een uitdaging kunzoekend en dialogisch leren, ontstaan binnen nen zijn voor de ontwikkeling van een persoonlijke, coherente levensvisie, levensstijl de joodse wijsheidstraditie vanaf ongeveer 10 en zich ontwikkelend tot de dag en levenskunst. 400 v.g.j. van vandaag over de gehele bewoonde wereld overal waar mensen samen ‘lernen’ rond existentiële vragen en thema’s. Dit proces van samen leren gebeurt rondom teksten uit de overlevering die dragers zijn van belangrijke inzichten, ‘’levenswijsheid, ervaringswijsheid’ die mensen eeuw in eeuw Onderzoeksvraag binnen de drie contexten uit hebben geholpen om zich te oriënteren In het eerste seizoen van de Werkplaats op een zo goed, waardevol en wijs mogelijk Muzisch Onderzoek heb ik vooral praktijkleven. Het technische woord voor dit vragend, verwonderend en creatief lezen van onderzoek gedaan binnen de Masteleropleiding Leren en Innoveren. De focus waardevolle bronverhalen is ‘midrasj’. Deze daarbinnen is gericht op het versterken term is het best te omschrijven als ‘samen van mentale, sociale en creatieve vermogens vragend, onderzoekend en verwonderend van studenten om de door hen zelf gemaaklezen, interpreteren en verstaan van ‘bronnen van zin.’ te (professionele) zelf/levensverhalen in relatie tot bronverhalen uit de filosofie, de kunst, de religie of de wetenschap te bevragen en te onderzoeken.
257
In de andere twee werkcontexten (B en C, respectievelijk het lernen volgens de methodiek van de midrasj en het samen spelend verkennen van waardevolle bronverhalen in een bibliodrama), heb ik een educatief atelier ingericht waarbinnen deelnemers ‘lernend’ of ‘spelend’ een thema uit hu eigen levensverhaal op spanning konden brengen door een dialoog aan te gaan met een waardevol en ok ‘vreemd’ bronverhaal uit een levensbeschouwelijke traditie. Spelenderwijs heb ik het bronverhaal van de Syrische generaal Naäman in de context van die twee werkpraktijken bevraagd op verhelderende inzichten.
Praktijken van Muzische Professionalisering
258
A Muzische opvoeringspraktijk en onderzoek binnen de MLI tussen 2008-2018 In dit deel van het relaas laat ik horen en meebeleven hoe één van de alumni, Stefanie Blum, alumna van de MLI in de jaren 2013 -2015 op een heel persoonlijke wijze de uitnodiging om op een interactieve, creatieve en reflectieve de opdracht tot het grondig onderzoeken van de ontwikkeling van de eigen professionele identiteit heeft opgepakt en uitgevoerd. Zij schreef onlangs een artikel over de leerervaring die een enorme impact heeft gehad op haar persoonlijk- professionele ontwikkeling (2018). Stefanie is net als alle andere 300 studenten van de afgelopen tien jaar (2009-2019) op dit spoor gebracht door vele inspirerende colleges in de lijn ‘persoonlijk- professionele ontwikkeling’ van de MLI. Colleges van prof. Geert Kelchtermans (KU Leuven)over de narratief-biografische methode om professioneel zelfonderzoek te doen, van prof. Luc Stevens (NIVOZ) over de relatie tussen professionele identiteitsontwikkeling en kennisontwikkeling, waarbij de leef- en ervaringswereld van kinderen die leren centraal stond, van Arie de Heer (IVLOS) over ‘kernreflectie’, een heel diepgaande methodiek, ontwikkeld door prof. Fred Korthagen (UU) en van Kees Meijlink over een moreel-eistentiele benadering van de ontwikkeling van de professionele identiteit op basi van studies van Harry
Kunneman en Jos Kessels.11 Studenten zelf werden ook op pad gestuurd om auteurs te vinden die relevant en actuele dingen zeiden over het onderwerp gerelateerd aan hu professionele biografie waarover ze een zelfonderzoek wilden doen. Zo kwam Annemarie Kok met de theorie van Sternberg & Lubart over creatief handelen en creatief denken in haar zoektocht hoe zij kinderen in de basisschool én haar collega’s tot sterker creatief denken kon aansporen.12 Of Sylvia van Duijn die in haar onderzoek naar meer effectieve peer-feedback op een HBO opleiding het nut van stilte en tijd ontdekte in praktijk & theorie ontwikkeling voor het stellen van een goede vraag en ook om samen de rust te nemen om met volle aandacht over die vraag na te denken.13 Of Lotte van Kempen die op een ROC die op zoek ging naar een motiverende manier om de leerresultaten bij het vak Nederlands omhoog te krijgen én een betere samenwerking in de vakgroep Nederlands. Zij en haar collega’s kregen meer inzicht in hoe een echt motiverend leerproces in elkaar steekt door Het curriculaire spinnenweb van Van den Akker en via een benadering die bekend staat als Kus de visie wakker.14 Alle studenten die deelnamen aan de spannende speurtocht naar welke idealen, overtuigingen en waarden hun professionele handelen bepaalden, waarin ze ook beweging wilden bewerkstelligen om echt voluit van binnenuit te participeren in ingrijpende veranderingsprocessen op hun scholen, maakten zich gedurende dit zelfonderzoek allerhande instrumenten eigen zoals het schrijven van een logboek, het maken van persoonlijke professionele zelfverhalen en het maken van een storyline om beter zicht te krijgen op hun professionele zelfverstaan. Zoals je kunt lezen is in het voorbeeldverhaal & vertoog van Stefanie Blum is haar relaas
vol ‘beeldspraak’, vol van metaforische en symbolische taal om uitdrukking te kunnen geven aan haar ervaringen, haar ideeën en invallen die zij gaandeweg het (onder-)zoekproces opdeed. Haar voorbeeld kan ik door tientallen anderen laten volgen, maar ik denk dat dit ene relaas voldoende voor zichzelf spreekt en veel te denken en te dialogeren kan geven aan andere professionals die in andere contexten voor vergelijkbare opgaven staan. Het verhaal van Stefanie laat volgens de benadering van de storyline zien hoe door het ontwikkelen van een samenhangend verhaal verschillende uit elkaar liggende episoden uit haar professionele biografie in een zinvol verband worden gebracht. En eenmaal gemaakt gaf haar relaas, evenals als dat van haar medestudenten in haar leerkring gedurende de twee jaar van de opleiding iedere keer weer stof voor gezamenlijk ‘op verhaal komen’ (en daardoor leidend met vallen en opstaan tot bewustwording) gezamenlijk met volle aandacht onbegrijpelijke zaken in alle rust te overdenken en te bespreken, zonder vroegtijdig met antwoorden en adviezen te komen, en vooral samen tot een besef te komen dat alleen in een met elkaar gecreëerde ‘speel-leer-werk-ruimte’ nieuwe inzichten geboren kunnen worden en kunnen leiden tot anders en daarmee echt vernieuwend handelen.
259
Veerkracht en zelfkennis ontwikkelen in en door tijdens veranderprocessen in school en opleiding Stefanie Blum15 Om “ik hou van je” te zeggen, moet men eerst “ik” kunnen uitspreken. (Ayn Rand, De eeuwige bron , 1943)
Praktijken van Muzische Professionalisering
260
Aan het begin van 2011 las ik voor de tweede keer ‘De eeuwige bron’ van Ayn Rand. Vooral de hoofdfiguur uit het boek maakte indruk op mij. Howard Roark is een “Vollblut” individualist, behoudt zijn standpunten, blijft zich zelf en zijn idealen trouw en is onafhankelijk van de meningen van anderen. Hij trekt zich niets persoonlijk aan en volgt zijn eigen paden zonder daarbij het anderen naar de zin te maken. Onafhankelijk van de meningen van anderen volgt hij zijn eigen visie als architect. Hem tegenover staat een andere architect, Peter Keating, die zich in zijn manier van ontwerpen steeds afhankelijk opstelt van de mening van anderen. Hij weet de anderen tevreden te houden maar zichzelf niet. Om te functioneren en zich goed te voelen, zoekt hij bevestiging in de mening van anderen en hunkert hij naar complimenten. De roman van Ayn Rand over Howard Roark en Peter Keating heeft indruk op mij gemaakt. Toen ik op mijn 23e met mijn koffertje ging verkassen van Hamburg naar Nederland om daar als taalassistente in de bovenbouw les te geven op een middelbare school in Zeist, was ik net zo individualistisch als Howard. Studiegenoten, familie en vrienden vonden het maar raar dat ik Hamburg de rug toe keerde, dat interesseerde me niet. Ook niet dat ze er om moesten lachen dat ik in plaats van Spaans ervoor koos Nederlands te gaan leren.
Ik had toen geen flauw idee hoeveel afhankelijkheden ik zou ontwikkelen in mijn werk als leraar en hoe belangrijk het woord ‘veerkracht’ zou worden de daaropvolgende jaren. Ook wist ik nog niet dat ik 10 jaar later nog steeds voor de klas zou staan en het nastreven van vernieuwingen in het onderwijs op mijn 34e als mijn passie zou ervaren. Ik ging onafhankelijk mijn eigen we, en nam initiatief. Daar tegenover stond mijn andere “ik”. Het ‘ik’, dat zich nogal afhankelijk van anderen opstelde en net zo als Peter Keating uit de roman van Ayn Rand naar waardering zocht. Ik wist dat het laatste me in de weg stond om persoonlijk en binnen een team te groeien tijdens innovaties die ik probeerde te initiëren. Daarom besloot ik op onderzoek uit te gaan naar wat mij zo gevoelig maakt voor de feedback van anderen. “Op een liefdevolle manier je eigen verhaal onder ogen zien, is het moedigste dat je ooit zult doen.” (Brown 2014, p. 9)
Professionele identiteit ontwikkelen door het maken en vertellen van narratieven De Master Leren en Innoveren (MLI) hielp mij om mijn professionele identiteit als leraar verder te ontwikkelen. Vooral in situaties waarin ik me helemaal alleen voelde staan tijdens vernieuwingsprocessen die ik van de grond probeerde te krijgen. Een doorslaggevend moment tijdens de opleiding was het schrijven van een ‘narratief persoonlijk-professioneel zelfverhaal’ over mijn eigen leven en ontwikkeling tot de persoon en de professional die je nu bent. Onderzoek daarnaar doen vanuit een biografisch perspectief gaat ervan uit dat het handelen van mensen voor een groot deel bepaald wordt door vroegere ervaringen, zijn of haar levensgeschiedenis
en ervaringen die je opdoet in je schoolen opleidingstijd (Gerda Geerdink, 2008)
we ons willen onderscheiden, moeten we waardering zien te krijgen van mensen die ons nauwelijks kennen.” (p. 32) Liefde biedt onvoldoende erkenning in onze ogen. Niet “Als ik me afvraag wie ik ben, vraag ik me af wie de anderen zijn.” alleen door onze naasten willen we gezien (Meijer 2014, p. 14) worden maar ook door mensen die niets om ons geven zodat we ons gezien voelen en de “Wie ben ik?” Met deze vraag begint het boek bevestiging krijgen echt te bestaan. De reden van de Nederlandse filosoof Martijn Meier. Hij daarvan is dat we moeilijk kunnen geloven beschrijft dat hij zodra hij in de spiegel kijkt “dat we niet alleen in onze bewustzijn maar een andere “ik” ziet dan als hij zich van zijn ook daarbuiten in de wereld bestaan, als lichamen naast andere lichamen”. (Meijer spiegelbeeld afwend. Met zijn boek wil hij 2014, p. 33) vorm geven aan zijn gedachten over zichzelf en hoopt daardoor ook een andere vorm van zichzelf te vinden. Door zijn gedachten op te schrijven probeert hij de kloof tussen zijn Genialiteit wordt pas werkelijkheid binnenwereld en zijn buitenwereld te overals het genie naar buiten treedt bruggen. Hij wil zichzelf kennen om ook de In het hoofdstuk over kwaliteiten en talenten ander te leren begrijpen. schrijft Martijn Meijer dat toen hij jonger was dacht, dat wij feedback van anderen nodig hebben om onszelf op waarde te Erkenning van anderen verzekerd kunnen schatten. Zonder die feedback kunnen we niet objectief zijn, naam hij aan. ons ervan dat wij echt bestaan Alleen als wij onszelf op het spel zetten in “Zijn is waargenomen worden.” het openbaar zullen we bewust waar kunnen (Meijer 2014, p. 30) nemen of onze kwaliteiten daadwerkelijk kwaliteiten zijn. Deze Nederlandse filosoof schrijft dat we alleen het gevoel hebben dat we bestaan “Het genie dat helemaal op zichzelf doordat we door anderen gezien worden. staat, kan zijn innerlijke kwaliteit wel Hij gaat nog verder en beweert dat we ons aanvoelen, maar zal zich er nooit volledig bewust van zijn.” (p. 35) door de mening die anderen over ons hebben zelf definiëren. “Is het niet zo dat ons spiegelbeeld ons alleen bevalt als we doen of we Met eigen woorden zou ik ‘de ander’ willen door vreemde, welwillende ogen naar onszelf beschrijven als ons klankboard, onze weerspiegeling die we dienen uit te dagen om over kijken?” (p. 30) In het openbaar kan het niemand schelen of er iemand is die van ons ons te oordelen. “Zonder die mensen kan hij houd. Erkenning die we in onze familie ervaniet weten wat hij voorstelt, want niemand, ren heeft geen waarde in de buitenwereld. ook het genie niet, kan buiten zichzelf stapHij beweert dat het niet uitmaakt hoeveel pen om op objectieve wijze vast te stellen, eigenliefde we bezitten, we komen altijd wat zijn waarde is.” Ons blootstellen aan tekort en daarom zoeken we bij anderen het oordeel van anderen, vergt moed. De naar erkenning. En verder schrijft hij: “Als confrontatie met de buitenwereld is belang-
261
rijk, omdat we anders alleen maar met onze eigen ogen naar onszelf kijken en vervolgens raken we “vervreemd van de anderen en onszelf”. (p. 39)
Praktijken van Muzische Professionalisering
262
Maar Martijn Meijer schrijft ook dat er op objectieve wijze vastgesteld moet worden of de kwaliteit er is, en dan “niet door het genie te vergelijken met andere mensen want dat zal slechts een etiket zijn dat bepaald wordt door een relatief smaakoordeel.” (p. 35) Zelf kan men geen oordeel over de eigen kwaliteiten vellen en ook een ander kan dat niet objectief. Zijn hypothese is dat het genie hiervoor als een ander naar zichzelf zou moeten kijken, vanuit twee perspectieven tegelijk – een intern én een extern standpunt. Die twee samen vormen een geloofwaardig oordeel. Maar wij kunnen niet naar onszelf kijken zoals anderen naar ons kijken. De filosoof maakt gebruikt van een schilderij om zijn standpunt duidelijk te maken. “Als het bewustzijn te lang over zichzelf gebogen zit, dan schrikt het van de leegte.” (Martijn Meijer, p. 39) Narcissus wil tegelijk zien en gezien worden. Hij wil afstand nemen van zijn eigen lichaam en helemaal opgaan in het eigen bewustzijn om daaraan vorm te geven. Maar omdat dat niet kan, is het enige wat voor hem mogelijk is eindeloos naar zichzelf te staren. “Wie ben ik”, vraagt hij zich af. Hij is niet in staat om zijn zelfbewustzijn een vaste vorm te geven. Martijn Meijer sluit het hoofdstuk af met een duidelijke boodschap. Hij beweerd dat alles wat werkelijk telt de liefde en waardering van één persoon is, want alleen hierdoor ontplooid de innerlijke wereld. “Door de ogen van een geliefde zie je een betere versie van jezelf” (p. 44) en daarom biedt de liefde de enige
vorm van erkenning die de moeite waard is. Zo beschrijft Martijn Meijer dat het opeens wel mogelijk is om vanuit twee perspectieven naar zichzelf te kijken. Individualiteit en genialiteit krijgt vorm en gestalte door aandacht te krijgen van een ander. Binnenen buitenwereld, inhoud en vorm worden verzoend.
Identiteit ontstaat en verandert door een voortdurend proces van zelfreflectie Mensen geven vorm aan hun identiteit door verhalen te vertellen over wat ze hebben meegemaakt. Hiervan uitgaand zegt Martijn Meijer dat identiteit geen statische gestalte heeft maar voortdurend kan veranderen. Onze identiteit is dus een product van gebeurtenissen en hoe we deze beleven. De filosoof beschrijft dat hij vroeger dacht zich zelf uitgevonden te hebben. Inmiddels weet hij dat hij een product is van zijn ouders en voorouders, leraren die weer door andere leraren uit voor zijn gekomen, vrienden die beïnvloed zijn door andere vrienden en boeken die weer ontstonden door andere boeken. Kortom: Hij heeft een sociale bewustzijn ontwikkeld door de wereld steeds groter te zien worden en concludeert dat alles en iedereen met elkaar verbonden is. Hieruit trekt hij verder conclusies. Eenzaamheid is voor hem een illusie. “Zonder anderen zou ik geen ik kunnen zeggen en zou mijn bewustzijn blanco zijn. Ik spiegel mezelf in de gezichten van anderen. Ik heb ze nodig.” (p. 60) Door op de juiste manier te kiezen, met energie, ernst en pathos, wordt in de keuze de persoonlijkheid uitgedrukt. Søren Kierkegaard
Later in het hoofdstuk laat Martijn Meijer nog een andere aspect invloeien over hoe een identiteit kan groeien. Ondersteund door een citaat van Søren Kierkegaard beweert hij dat je pas als je een keuze maakt een individu kunt worden. In de keuze druk je volgens hem je persoonlijkheid uit. “De keus zelf is beslissend voor de inhoud van je persoonlijkheid; door de keus daalt ze neer in het gekozene, en als ze niet kiest zal ze verkwijnen en wegteren.” (p. 90) Tijdens het schrijven van mijn eigen narratief verhaal moest ik bereid zijn om me kwetsbaar op te stellen door op mijn eigen handelen in situaties uit het verleden, op mijn werk maar ook privé te reflecteren. Daarbij keek ik naar situaties waarin ik moeite had om mijn veerkracht te behouden of uit balans was geraakt door opmerkingen van anderen en een gevoel van afwijzing. Ook situaties waarop ik trots was en waarin ik wél in staat was dicht bij mezelf te blijven ging ik opschrijven – de uitzondering op het probleem – momenten waar ik niet van slag raakte en wist in verbinding te blijven, met mezelf en – in het beste geval – ook met de ander. In het jaar 2014 was ik bezig met het opzetten en uitvoeren van een innovatie in mijn school omtrent het onderwerp ‘Collegiale consultatie als middel tot professionalisering’. Het proces dat ik met mijn collega’s meemaakte vatte ik samen in een gedicht. Meer dan vier jaar later is het gedicht met de titel ‘Verborgen bestuurder’ nog steeds een belangrijke aanmoediging voor mij en voor anderen. Het spoort me aan om mezelf af te vragen waarom het zo belangrijk is te weten wie ik ben en waar ik voor sta in mijn werk.
Gemeenschappelijke visie als fundament voor innovatie In mijn onderzoek was ik destijds geïnteresseerd in wat de betrokkenheid en de bewustwording van mijn collega’s kon verhogen om zich sterker in te zetten voor collegiaal overleg als middel tot professionalisering. De vraag wat me eigenlijk het recht en het mandaat gaf om te bepalen wat gewenst is voor mijn school of team, maakte dat ik nog beter over het belang van een verandering begon na te denken, en ook hoe ik het op zo een manier kon aanpakken die collega’s betrokken zou maken en wat tot borging van de innovatie in de onderwijspraktijk zou leiden. Wat ik niet had verwacht van tevoren was dat de ideeën zó verschillend zouden zijn en dat de verandervermoeidheid onder collega’s zo groot was. Ik heb ervaren wat het opstellen van een gemeenschappelijke visie kan betekenen voor een groep. Tijdens de bijeenkomsten werd ruimte voor co-creatie geboden aan het team. Door samen een gemeenschappelijke visie te formuleren en een methode vast te stellen hoe collegiale consultatie plaats zou kunnen vinden, is consensus ontstaan. Iedereen uit het team werd uitgenodigd om mee te denken, zijn voorkennis en ervaringen te gebruiken maar ook twijfels bespreekbaar te maken. Het werd gaandeweg duidelijker voor de docenten wat het individuele en gemeenschappelijke belang van collegiaal overleg was, waardoor de bereidheid om te veranderen ook daadwerkelijk toenam. Wat ik mee heb genomen in deze fase van het veranderingsproces is om tijdens het proces ook de visie en ambitie te blijven ontwikkelen en bij te stellen zodat echt iedereen kan aanhaken en er iets groeit om samen op terug te vallen.
263
Ik ben er absoluut van overtuigd dat een gemeenschappelijke visie afspreken met je team de eerste stap is. Wanneer is een les voor jou geslaagd? Waarom is dat zo voor jou? Maar ook: Wat raakt je? Wat maakt dat je ‘s ochtends uit je bed komt? Waar staan we eigenlijk voor? Dat zijn belangrijke vragen, die tot overeenstemming en dus tot een gemeenschappelijke definitie over wat je wilt bereiken met de innovatie kunnen leiden, maar ook hoe we met elkaar omgaan tijdens het proces speelt gedurende de gehele rit een belangrijke rol.
Praktijken van Muzische Professionalisering
264
In de literatuur kom je in deze samenhang het begrip ‘Appreciative Inquiry’ (AI) tegen. Het is een veranderfilosofie met als aanvliegroute dat een systeem zich positief ontwikkelt, zodra mensen gezamenlijk gaan onderzoeken wat er werkt, wat hun wens is voor de toekomst en samen manieren verkennen om successen te behalen en uit te bouwen, sterktes te benutten en zo die gewenste toekomst te creëren (Ruijters & Simons 2012, p.81). Het proces richt zich continue ontwikkelgericht en niet probleemgericht op datgene waarvan men meer wil zien. De groep zelf geeft de benodigde verandering of vernieuwing vorm. Deze manier komt ook ter sprake in het boek van Metselaar & Cozijnsen (2005) die over ‘participeren’ spreken als over een strategie om weerstand te verminderen. Het is een generatieve manier van werken. Dat wil zeggen dat het samen op onderzoek uitgaan bij de betrokkenen meteen energie en zelfvertrouwen genereert, wat weer ervoor zorgt dat men snel tot actie kan overgaan. Deze co-creatie schept de speelruimte voor vele dialogen over hoe de toekomst eruit kan zien, wat leidt tot onderling vertrouwen en dat de groep eerder stappen zet. Bij AI gaat het om collectief leren, om co-creatie en om
het borgen van veranderingen. De AI als kader voor veranderingsprocessen maar ook voor teamontwikkeling laat zich samenvatten als het ‘proces van samen en individueel onderzoeken, leren en ontwikkelen’. (Ruijters en Simons 2012, p.81)
Wat blijft over als de vak inhoud wegvalt? Om de eerder genoemde vragen te durven stellen aan mijn collega’s en überhaupt zo in een open dialoog te treden was moed nodig en veerkracht, ook om met kritische en negatieve opmerkingen om te kunnen gaan. Ik was geen Howard Roark, die bij zijn standpunt blijft en ook geen Peter Keating meer, die de waardering van de ander nodig heeft om zijn ideeën ook zelf goed te vinden. Ik transformeerde door heel dit innovatieproces tot een krachtdadige Stefanie Blum. Als je bespreekbaar weet te maken, wat mensen echt raakt op hun werk en samen met je team en het antwoord op de vraag wat er nog van je overblijft als de vak inhoud even geen rol speelt, hebt gevonden, kom je tot een ‘verdiept en doorleefd professioneel zelfverstaan’ maar ook tot een nieuw fundament van een samenwerkingscultuur waarin je als professionals elkaar op een open, kritische en creatieve wijze weet aan te spreken en te inspireren. Je mag daarin jezelf als persoon en als professional steeds weer meenemen naar nieuwe uitdagingen en uiteindelijk toegroeien naar het duurzaamste product dat binnen een innovatieproces van een onderwijspraktijk mogelijk is. Iemand die in tegenslagen een nieuwe les leert zien, een kans om zich te ontwikkelen en voor zichzelf en voor je wensen op te komen. Maar ook iemand die echt contact weet te maken met de medemens en de vraag durft te stellen: Wat is jouw verborgen teacher leader?16
Reflectie op het maak- en begeleidingsproces in de MLI In het bovenstaande narratieve verslag en vertoog van alumna Stefanie Blum is goed zichtbaar hoe zij inventief gebruikt heeft leren maken van muzische vormen bij het maken van dialogische en reflexieve verhalen zoals de storyline methodiek, het logboek of het schrijven van in beeldtaal uitgedrukte verhalen over dilemma’s waar zij als aankomend teacher leader tegenaan liep. Ook is het mooi om te zien dat de leerkring waarbinnen Stefanie functioneerde twee jaar lang heeft gediend als speel-leer-werkruimte (actief en dynamisch klankbord) om met volle aandacht een vraag met elkaar vanuit meerdere kanten te bekijken (= dialogeren of dialogiseren) en ook de rust en de tijd te nemen om daar met elkaar over na te denken (= associëren of reflecteren). Op de derde plaats valt het op dat Stefanie op een zeer zorgvuldige wijze in dialoog treedt met de filosoof Martijn Meijer, om al lezend in zijn werk zijn ideeën verhelderend te laten werken op haar bewustwording stap voor stap van haar persoonlijk professioneel zelfverstaan. Dit proces van bewustwording werkt bij haar als professional, die trouw wil blijven aan haar ontdekte zelfinzicht in nieuwe situaties met nieuwe uitdagingen, dag in dag uit door. Langs deze inductieve weg ontstond bij haar en bij vele leraren die de afgelopen tien jaar de MLI hebben gevolgd, een inspirerend werk-speel-leerklimaat binnen de programmalijn ‘de persoonlijk professionele ontwikkeling (zelfverstaan)’ waardoor de studenten, die uit heel diverse onderwijstypen kwamen, met en aan elkaar leerden en zo de zingevende kwaliteit van hun professioneel handelen versterkten.17
Werkpraktijken B & C Het meer muzisch maken van praktijken binnen de context van samen leren (midrasj) en samen spelen (bibliodrama). In de educatieve ateliers die ik in de contexten B en C georganiseerd heb in het afgelopen jaar, heb ik deelnemers regelmatig uitgedaagd samen betekenis te verlenen aan een waardevol bronverhaal door hen zo leergierig en ontvankelijk mogelijk een dergelijk verhaal zelf in dialoog met elkaar te laten verkennen met behulp van hun verbeeldingskracht. Het inrichten van dergelijke ateliers heb ik opgezet op grond van mijn groeiend inzicht in de betekenis van het woord ‘Zwischenraum’, ‘tussenruimte’, van de godsdienstfilosoof en verhalenverteller Martin Buber.18 Diens dialogische filosofie heeft mij op de idee gebracht om van iedere ‘leerruimte’ in de educatieve context een ‘speelruimte’ en een ‘samenwerk-ruimte’ te maken als ook een ‘transitieruimte’ zoals Donald Winnicott dat noemt.19 In die ingerichte ‘speelruimtes’ heb ik af en toe voor leerlingen /studenten als publiek ook een verhaal & vertoog gehouden over de dynamiek van het samen co-creatief, interactief en associatief onderzoeken en ontdekken van een levensbeschouwelijk bronverhaal.20 Het leek mij een mooie afsluiting van het eerste jaar van de Werkplaats Muzisch Onderzoek om jullie (als lezers van dit verhaal) mee te nemen in het op deze wijze interactief en inventief ontdekken van een bronverhaal van 2500 jaar geleden. Een verhaal dat zijn vermogen tot het aanspreken van ons, levend in een andere culturele en levensbeschouwelijke context, en zoekend naar echte levensoriëntatie, nog niet verloren heeft.
265
Praktijken van Muzische Professionalisering
266
Het gaat om het verhaal over de genezing van een Syrische generaal Naäman die aan huidvraat (een bepaalde huidziekte) leed. Het verhaal is mondeling overgeleverd en heeft daarna een schriftelijke neerslag gekregen in wat wij kennen als het Oude Testament, het eerste grote deel van de bijbel. Feitelijk zijn al deze verhalen praktisch allemaal vertelstof uit de Joodse overleveringstraditie, die vanaf het begin van de zogenaamde christelijke jaartelling ook in het cultureel erfgoed van het christendom is overgenomen. Om die reden noem ik dat zgn. Oude Testament liever het Eerste Testament (testament = getuigenis), het ‘Eerste Getuigenis’ en ook wel de Hebreeuwse Bijbel. Het verhaal waarover we spreken stamt in de schriftelijke versie uit de 6e eeuw v.g.j. voor de gebruikelijke jaartelling. Het is ontstaan in de zgn. Perzische periode van de ontwikkeling van de Joodse cultuur en traditie. De Perzen en Meden hadden een politieke en culturele werkelijkheid gecreëerd waarin het Aramees de omgangstaal was. En Aramees is een variant op het Hebreeuws. Qua genre is het een profetisch verhaal, in dit geval verbonden met het optreden van de profeet Elisa in het Noordrijk (Tienstammenrijk van Israël) die optrad in de 9e eeuw v.g.j. Het schriftelijk overgeleverde verhaal is waarschijnlijk enkele eeuwen jonger(ongeveer 600 v.g.j.). In dergelijke profetische verhalen wordt de bestaande machtspolitiek van koningen en anderen gekritiseerd. Waardenconcepten spelen in dergelijke verhalen een belangrijke rol. In ons verhaal is dat bijvoorbeeld het waardenconcept of je als profeet beloning mag accepteren als je een hoogstaand iemand uit een andere cultuur dan de jouwe ken helpen genezen van zijn kwaal. De knecht van de profeet Eliza, Gehazi, of beter Gechazi, probeert een forse bonus over te houden aan de
genezing van de Syrische generaal. Onderstaand verhaal hield ik op een middag georganiseerd om het 25 jarig predikantschap van ds. Martin Koster uit Den Haag te vieren. Deze pastor was geïnspireerd door ateliers waarin collega Cocky Fortuin- van der Spek en ik deelnemers op zoek lieten gaan naar nieuwe creatieve manieren om hun vieringen en leerbijeenkomsten met anderen te verdiepen. Martin Koster was diep geraakt door deze speelse vormen van het opnieuw ontdekken van oude bronverhalen en begon na deze ateliers zijn eigen werkpraktijk op een nieuwe manier vorm te geven. Hij organiseerde een festival waarop muziek, beeldende kunst en verbeeldingsrijke bronverhalen werden opgevoerd voor en met een publiek van 150 mensen, komend uit heel diverse maatschappelijke geledingen. Het gebeuren speelde zich af in Den Haag op een zaterdagmiddag in februari 2018. Met variaties heb ik dit verhaal in verschillende educatieve ateliers zowel binnen het kader van ‘lernen à la de midrasj’ als in het kader van bibliodrama-bijenkomsten opgevoerd om vervolgens de inzichten met deelnemers te delen en te doordenken.
Verwonderen, Verbeelden, Vertellen Bronverhalen metaforisch lezen21
Nigeriaanse schrijver Ben Okri. 22 Wij kunnen ons alleen maar tot een sterk verhaal leren verhouden, er mee in dialoog gaan, er resWat schrijf je, vroeg de rabbi ponsies op en er eigen interpretaties aan Verhalen zei ik geven die zich voegen in het koor van stemHij wilde weten wat voor verhalen men en interpretaties door de tijden heen. Ware verhalen Een goed, sterk bronverhaal is meerduidig Over mensen die je kende? en krijgt in iedere generatie een nieuw Ja, over mensen die ik gekend zou kunnen gezicht. Mensen antwoorden vaak op de hebben aanspraak van een sterk verhaal met hun Over dingen die gebeurd zijn? persoonlijke levensverhaal (György Konrád). Ja, over dingen die gebeurd zijn of zouden Daarom transponeer ik mijn eerste aanduiding ‘de driesprong van de ziel’ in mijn kunnen gebeuren Maar ze zijn niet waar gebeurd? verhaal naar een ‘trialoog in de ziel’, een Nee, niet allemaal tenminste. ‘drievoudig gesprek’ van ons allemaal hier In feite zijn sommige verzonnen van aanwezig met elkaar, met het verhaal van begin tot eind Naäman uit de Hebreeuwse Bijbel en met Dat betekent dat je leugens schrijft~ mijn verhaal als spreker en verteller. Met De zaken liggen niet zo eenvoudig rebbe elkaar bewegen wij ons in een door het verSommige dingen gebeuren, maar zijn niet tellen opgeroepen wereld. Ik hoop door deze waar publieke trialoog met jullie een drievoudig Andere zijn waar, hoewel ze nooit gebeurd resoneren op gang te brengen: met jullie innerlijk, jullie onderling en met de krachtige zijn. dynamiek van het bronverhaal. Het zijn drie 1. Trialoog in de ziel werkwoorden die mijn verhaal richting geven Martin, jij gaf me vanmiddag de vrije hand en dragen vanmiddag: Verwonderen, verbeelden en vertellen. We ondernemen een kleine om mijn verhaal op te voeren en te delen met jullie. Je zei vooraf: ‘Als het maar over speurtocht naar de doorwerking van bijbelse de relatie van woorden & beelden zou gaan bronverhalen (ontstaan in een tijdsbestek vanuit de triade: woord, beeld & muziek’. van 1200 jaar, tussen 1000 v.g.j., de tijd van Eigenzinnig als ik ben heb ik deze driesprong koning David, tot 200 g.j. als de teksten van van de ziel op mijn eigen wijze vertaald: in het Tweede Getuigenis, het zgn. Nieuwe Testament hun voltooiing vinden; het zijn mijn verhaal concentreer ik me op de veerkracht van beeldtaal (metaforische taal), verhalen die veelal eerst mondeling overop het spel van woorden & zinnen en laat geleverd zijn en later een schriftelijke neerslag gevonden hebben) tot in onze tijd, jullie in een uur ervaren dat beeldwoorden, tot op dit moment waarbij de verbeelding zo snel als zij zich aaneenrijgen tot zinnen en daarna tot een gecomponeerd verhaal, werkzaam wordt en waarin jullie zich hopelijk met mij gaan verwonderen over een weefsel, een geheel eigen wereld oproepen en present stellen. En als die wereld er de veerkracht en de dynamiek van een eenmaal is kun je niet net doen alsof die niet dergelijk verhaal, ontstaan ongeveer bestaat. ‘Een goed verhaal, eenmaal geboren, 600 v.g.j. gaat nooit verloren, sterft nooit’, zegt de
267
Praktijken van Muzische Professionalisering
268
Ik ga ervanuit dat alle goede verhalen geboren worden uit een verfijnd ontwikkelde verbeeldingskracht. Een tweede vooronderstelling van mij is, dat alle verhalen voortkomen uit doorleefde, verdichte levenservaringen van mensen die hen te denken geven, zich uitdrukkend in wijsheidsverhalen; en mijn derde veronderstelling is dat verhalen zelf creaties van de verbeelding zijn die door het ordenen van uiteenlopende ervaringen en belevingen veranderen in composities van betekenis, in ‘bronnen van zin’ zoals de cultuurpsychologe Hans Alma zegt: verhalen zijn dragers van waarden en wijsheden en kunnen zo een richtingwijzer worden in ons bestaan.23 Het voorbeeldverhaal vanmiddag is het verhaal van de genezing, of beter van de heling van de Syrische generaal Naäman, een juweel van een bronverhaal uit het Eerste Getuigenis in de Bijbel, uit het boek Koningen. In de Hebreeuwse canon valt dit boek onder de Vroege profeten. Wij hier aanwezig lezen daarom dit verhaal op een cultureel-kritische wijze, maar als een profetisch existentieel en spiritueel richting wijzend verhaal, ontsproten aan de sensitieve en inventieve verbeeldingskracht van schrijvers uit ongeveer 600 voor de gebruikelijke jaartelling.24 Verbazingwekkend als je ziet hoe men in die tijd zo een literair hoogstandje kon maken, een vertelling met zoveel humor, levenswijsheid, inzicht in de menselijke natuur en open oog voor de maatschappelijke en sociale kant van het leven. Verhalen worden over het algemeen geboren uit verwondering, verbazing of verbijstering. Daarom proef ik nu voor een moment met jullie samen het beeldwoord ‘verwondering’. 2. Zich verwonderen en vragen stellen Vragen stellen is het begin van alle wijsheid.25 Dit wist het oude bijbelboek Prediker
al. Als je vragen leert stellen verbreed je je horizon, worden nieuwe werelden aangeraakt. Vragen bieden ook een goed uitgangspunt voor het aangaan van een doorgaande dialoog met jezelf, met anderen en met een bronverhaal. Een goede vraag is open en laat ruimte voor verwondering over hoe het leven in elkaar steekt en over de zin van het bestaan. Met het stellen van een existentiële vraag worden anderen uitgenodigd zich deze vraag ook te stellen en samen op onderzoek te gaan. Oud collega Robin Raven, meesterverhalenverteller tot 2007 op de PABO Marnix Academie in Utrecht, waar ik werkte tot 1 september 2018, gaf mij een keer dit door hem zelf gemaakte verhaal door: ‘Hoe ziet de hemel er eigenlijk uit?’ vroeg ik. ‘De hemel is een grote kermis en je mag overal komen,’ zei Renske meteen. Hans, die naast haar zat, schudde zijn hoofd. ‘Nee hoor,’ zei hij beslist. ‘Dat is niet zo, aan het einde van de hemel staat een hek met soldaten en….’ ‘Er zijn geen soldaten in de hemel,’ onderbrak Erik hem. ‘Soldaten schieten mensen dood, en als je in de hemel bent, dan ben je al dood.’ ‘In de hemel ben je niet dood,’ zei Lianne, ‘daar leef je voor altijd.’ ‘Klinkt goed,’ zei ik, ‘maar wat is dat dan: “voor altijd”?’ ‘Nou gewoon,’ aarzelde Lianne, ‘dat het nooit ophoudt…’ Ik zag de verwondering om me heen. Kon iets nooit ophouden? ‘Maar dan ga je dus ook niet dood,’ mompelde Wessel ineens. ‘want als je dood gaat, stopt alles.’ ‘Mijn opa is dood, maar ik denk heel vaak aan hem, dus eigenlijk is hij niet dood,’ stelde Renske. ‘Anders kan je niet aan hem denken. En hij is in de hemel.’ ‘Op de kermis?’ vroeg ik.
Daar moest ze even over nadenken. ‘Dát weet ik niet,’ zei ze toen. ‘Hij houdt niet zo van lawaai.’26 We stellen vanmiddag als 150 aanwezigen hier aanwezig zeven vragen aan het bronverhaal van de genezing van Naäman:
Het was meesterverteller, bijbelkenner en godsdienstfilosoof Martin Buber, die mij het inzicht aanreikte dat het mogelijk is een dialoog met een bronverhaal aan te gaan. Je kunt een innerlijke dialoog voeren met jezelf, een publieke dialoog met elkaar en een dialoog met een cultureel maaksel, een bronverhaal dat in die dialoog niet als object maar Wie spelen er een rol in dit verhaal? Wat gebeurt er in het verhaal? als derde subject voluit meedoet in de triaWaar en wanneer speelt het verhaal loog tussen de ander, het verhaal en jouw zich af? persoon. Een belangrijk auteur over het werk Wat zijn Sleutelwoorden en Motieven van Martin Buber, Steven Kepnes, typeerde in het verhaal? deze omgang met culturele bronverhalen als Wat is de Gein en Ongein in dit verhaal? the Text as Thou, de tekst als een levend teVanuit wiens Perspectief wordt het genover met wie je in gesprek kunt gaan, verhaal verteld? steeds opnieuw en samen, waaraan je vraOp welke Existentiële en Spirituele gen kunt stellen maar die ook jouw in vraag vragen wil dit verhaal een antwoord kan stellen. 27 Wat Kepnes over het verhaal geven? Wat geeft dit bronverhaal ons als tegenover zegt, geldt natuurlijk met te denken? dezelfde kracht en intensiteit voor het beeld als levend en sprekend tegenover. Deze vragen komen in de volgende vijf inter- En voor muziek idem dito. Deze visie op mezzo’s terug. Omdat het intermezzo ook trialoog en bronverhaal opent een venster een uitleg van iedere stap in het gezamenlijk voor een doorgaand gesprek met een waardevolle culturele en religieuze bron die haar creatief lezen bevat, staat deze cursief gedrukt. armen over tijden en plaatsen heen reikt en onze generatie opnieuw in contact kan 3. Meerstemmige dialoog brengen met de dynamiek, spankracht en Als je het leven beschouwen en in de wereld verdichte levenswijsheid in een sterk bronverhaal uit vroeger tijden. staan met een religieuze grondhouding leert zien als een zoektocht, kan het samen Het voorbeeldverhaal voor vanmiddag is het zoeken naar mogelijke zin en betekenis van prachtige en krachtige volksverhaal over de een bronverhaal voor ons bestaan weer een Syrische generaal Naäman die aan een huidspannende zaak worden. Er is één voorwaar- ziekte lijdt, en die op wonderbaarlijke wijze de om aan zo’n avontuur beginnen: we geneest... de grote vraag is van wat...? Het vinden hoogstens voor ons leven nieuwe is een Oud-Oosters Joods volksverhaal dat betekenis en zin, we vinden niet de waarheid, zijn uiteindelijk literair-metaforische vorm we vinden geen waarheid die voor iedereen kreeg in de tijd van de Babylonische Ballinggeldt. ieder sterk verhaal is meerduidig, staat schap (586-536 v.g.j.), maar zo mooi en zo dicht op de huid van onze tijd komend van de open voor steeds nieuwe interpretaties en levenssituatie en levensvragen van onze tijd, keert aan iedere nieuwe generatie weer een dat je je verwondert over de doorwerking van eigen gezicht toe. een dergelijk bronverhaal over 2600 jaar
269
heen. Ik presenteer een paar doorkijkjes in dit rijke, gelaagde existentiële en spirituele verhaal. Ik neem jullie mee op mijn verkenningstocht... we hebben een paar instrumenten nodig... een ontvankelijk oor, een open oog, een inventieve verbeeldingskracht en een grenzeloze nieuwsgierigheid.
Praktijken van Muzische Professionalisering
270
Intermezzo 1 (Iedereen heeft het blad met de zes scènes in het verhaal van 2 Kon 5:1-27 voor zich; in de intermezzo’s werken de aanwezigen samen aan de kleine opdrachten, daarna neem ik alle waarnemingen samen in een stukje verhaal & vertoog). Wie treden er in dit verhaal op? Allereerst een aantal figuren met een naam: generaal Naäman, bevelhebber van het Aramese leger. Hij staat in hoog aanzien, hij behaalt grote overwinningen door toedoen van de G’d van Israël? (sic) ... maar deze grote krijgsman lijdt aan huisvraat ... Er is een kloof tussen de generaal in vol’tenue, de borst vol medailles en de onzichtbare binnenkant ... er zit hem iets op de huid ... Zij naam betekent: ‘de aangename’. Daarnaast de profeet Elisa, die in dit verhaal de man Gods (de man met God, de man van God) die bekend staat om zijn gevoel voor rechtvaardigheid en een antenne voor sociale bewogenheid, voor ontferming. Hij is in de ogen van het volk de helper van de mensen en treedt als profeet op in de tijd van de koningen van het Tienstammenrijk.Hij laat zich niet direct zien, maar geeft indirect een advies aan Naäman. Zijn naam betekent ‘Mijn God heeft geholpen’. Een derde persoon met een naam is de knecht van Elisa, Gechazi. Zijn naam betekent iets als: ‘de kalfsogige’; hij was uitop geldelijk gewin en incasseert ‘het doktersloon’ van Elisa. De vierde is de godheid van de koning van Aram, Rimmon De vijfde is de onuitsprekelijke naam van de G’d van Israël (JHWH). Daarnaast komen er zeven personages voor zonder naam: - De koning van Aram, de vorst van generaal Naäman
- De koning van Israël, zetelend in Samaria, en koning in het Tienstammenrijk waarin Elisa als profeet optreedt - Een joods slavinnetje in het huis van Naäman, werkzaam voor zijn vrouw - De vrouw van Naäman - De bode in het huis van Naäman, - Twee bedienden in het gevolg van Naäman
lijke beelden bij. Zo kun je je iemand of iets voorstellen die er fysiek niet is maar die via jouw voorstellingsvermogen toch aanwezig raakt. b. het vermogen je te verplaatsen in een personage of een bepaalde scène in een verhaal. c. Tenslotte, het betrekken van personages in die wereld op jouw kleefen belevingswereld. Je zoekt en creëert al luisterend en interpreterend een nieuwe verbinding tussen het bronverhaal en jouw Twaalf personages komen er dus voor in dit verhaal. En het meest opvallende is dat op de binnen- en buitenwereld. Die nieuwe verbinding druk je uit in een expressie, een respons. scharniermomenten in het verhaal het juist de personages zonder naam zijn die het ver- Dat kan een respons in woorden, beelden, haal richting en betekenis geven, in het bijgebaren, beweging of klanken zijn. Deze zonder drie van hen: het joodse slavinnetje, drie kenmerken typeren de werkzame verbeelding. Het is de Canadese pedagoog en de bode uit het huis van Elisa en de twee filosoof Kieran Egan die de kracht van de bedienden in het gevolg van Naäman. verbeelding productief heeft gemaakt voor 4. Creatieve verbeelding het onderwijs, voor alle vakken. En in kunst, Een vermogen dat lange tijd een armetierig religie en wetenschap kan dit vermogen ook bestaan leidde in het domein van religie en veel actiever worden ingezet. Want deze domeinen leven van verbeelding, verwondering levensbeschouwing is het vermogen tot verbeelden. En juist dit vermogen is volgens de en vragen stellen.30 eminence grise van het liturgisch denken in kerk en kunst Rudolf Boon een motor voor de vitale bezieling en inspirerend handelen in onderwijs, kerk en cultuur.28 Naast denken, voelen en willen is verbeelden een cruciaal mentaal vermogen om zin en betekenis aan het leven toe te kennen en te ontdekken. En dat geldt dus niet alleen op het terrein van kunst en wetenschap maar ook op het gebied van levensbeschouwing en religie. Levende religie begint niet bij denken, maar bij vertellen, verbeelden, verwonderen, verbijsteren en vieren. De verbeelding, zo laat onderzoek naar de productieve werking ervan zien, kun je met drie kenmerken typeren: a. het vermogen om zich innerlijke of mentale beelden te maken bij iets wat hoorders horen of zien.29 Je hoort een verhaal en al luisterend maak je er inner-
271
Intermezzo 2 Wat gebeurt er in dit verhaal? Waar en wanneer gebeurt het? Dit is de vraag naar het verloop van de gebeurtenissen die wordt bepaald door handelingen van de personages en door zaken die hen overkomen. Samen met de vragen waar zich een scène afspeelt en op welke tijd, bieden de vragen wie, wat, waar en wanneer een mooi instrument om een bronverhaal in te delen in scènes. Een goede verhalenverteller selecteert, brengt ritme aan in het verhaal, zoomt in en zoomt uit en dit alles brengt ons bij de geleding van een verhaal zoals het op jullie blad verschijnt: uitgewerkt in zes scènes. Iedere scene speelt zich op een andere plaats af en op een andere tijd:
Praktijken van Muzische Professionalisering
272
Scène I: Het huis van Naäman. Het hof van de koning van Aram, de personages Naäman, de koning, het joodse slavinnetje Scène II: De reis naar het hof van de koning van het Tienstammenrijk van Israël... het huis van Elisa: personages: Naäman, de koning van Israël, Elisa Scène III: Het huis van Elisa... de bode, Naäman en de bedienden Scène IV: Het huis van Elisa, personages: Naäman Elisa, JHWH (G’d van Israel), Rimmon, godheid van Aram Scène V: De reis naar het hof van koning van Aram... personages: Gechazi, Naäman de bedienden Scène VI: Het huis van Elisa... Personages: Gechazi, Elisa... iemand op de wagen
I Wat gebeurt er: Naäman een generaal, een groot man, heeft een geheim: hij lijdt aan een huidziekte… een fysieke en mentale huidziekte. Hij zoekt genezing en op advies van een joodse slavin, een jong meisje vraagt hij een brief voor de koning van Israël en vertrekt II Hij gaat op reis en komt aan bij het hof van de koning van Israël, die leest de brief, en vermoedt een valstrik, een complot van de koning van Aram. De profeet Elisa komt ter ore wat generaal Naäman overkwam en in Israël komt doen. III Naäman reist door naar het huis van Elisa. Die stuurt een bode naar buiten die Naäman de opdracht geeft om zich zeven maal in de Jordaan onder te dompelen. Naäman wordt woest, en alleen op sterke aandrang van zijn bedienden, doet hij het toch en geneest van zijn huidziekte. IV Naäman keert terug naar het huis van Elisa en hij wil hem loon geven voor zijn genezing. Elisa wijst dit af en vervolgens vraagt Naäman aan de profeet of hij rode grond mee mag nemen, omdat hij JHWH, de G’d van Israel wil eren. En hij doet een verzoek aan Elisa of hij als hij terug is in Aram zijn koning mag begeleiden in de offers aan de godheid Rimmon daar. V Gechazi wil eigenlijk geen genoegen nemen met het besluit van zijn meester om geen geschenken aan te nemen, reist Naäman achterna en vraagt aan hem een talent, zilver en twee wisselgewaden. Hij krijgt het dubbele en keert terug naar... zijn eigen huis?
VI Gechazi komt weer in het huis van Elisa; deze doorziet wat hij gedaan heeft en Gechazi krijgt uiteindelijk de huidziekte waar Naäman aan leed.
5. Het eigen karakter van zinrijke bronverhalen
waarachtig leven? Een goed verhaal leert je om werkelijkheid niet te begrijpen, maar leert je de werkelijkheid van binnenuit te leren kennen en verstaan. En dan bedoel ik: kennen met al je vermogens: je zintuigen, je hart, je ziel en je verstand. In veel culturele en levensbeschouwelijke tradities wordt dit ‘wijsheid’, ‘chochmah’, ‘sofia’ genoemd: doorleefde ervaringswijsheid, praktische wijsheid.
‘Er komt een tijd dat we beseffen dat verhalen ons kiezen om hen tot leven te brengen vanuit de diepe behoeften van de menselijke soort. Wij kiezen hen niet… Vertellen verbindt ons weer met de grote zee van het menselijk lot, het menselijk lijden en de menselijke transcendentie (Ben Okri, 1997).31 273
Bronverhalen raken de diepere lagen van het menselijk bestaan, daar waar doodsangst en vertrouwen, lijden en mededogen, verbeeldingskracht en geloof het leven van mens en wereld bepalen. Dichters en zangers uit alle culturen hebben weet van deze diepere lagen. En ze brengen het volledig menselijke, het goddelijke en het wereldlijke (drie dimensies) weer bij elkaar in een lied, een gedicht een schilderij, een installatie of een verhaal. Een echt levensverhaal of bronverhaal, uitgesproken in contact, in relatie, nodigt uit tot respons, spreekt direct aan. Jij wordt aangesproken op het moment dat een verhaal wordt verteld, en jij wordt uitgenodigd om te antwoorden. Dat voel je en dat word je je gewaar als je een verhaal hoort of als jezelf een verhaal vertelt. Ieder waarachtig verhaal is is dialogisch van aard en komt het dichtste bij de dialogische grondstructuur van het menselijk leven. Een verhaal spreekt je aan op een diepere laag, op de laag van je leven: hoe antwoord jij op een appèl tot
Intermezzo 3 Sleutelwoorden en motieven... (Het liefst zou ik jullie nu inschakelen om samen in dialoog te zoeken naar sleutelwoorden en motieven, maar daar is nu geen tijd voor. Ik zet voor jullie de belangrijkste sleutelwoorden en motieven in dit verhaal op een rijtje:)
Praktijken van Muzische Professionalisering
274
- Huidvraat (5x) van huidvraat genezen... 4 x (scène 1, 2 ,3 en 6) - Kleren scheuren 3x (scène 2) - Weer rein zijn: 4 x (scène 3) - (niet) aannemen 6 x (scène 4,5,6) - Neerbuigen (voor Rimmon) 3 x (scène 4) - Baden in de Jordaan (3x in scène 3)
zilver en naar de gewaden van de welgestelde Naäman (de materiële kant) en wil er een flink financieel slaatje uit slaan. De profeet Elisa doorziet dit en stelt duidelijk dat deze manier van kijken en leven hem besmet met de ziekte van huidvraat (fysiek) die hier ook figuurlijk kan worden opgevat als ‘hebzucht en de eenzaamheid’.
6. Zin zoekend en verbeeldingsrijk lezen Deze beweeglijke en verbeeldingsrijke manier van bronverhalen lezen is ontwikkeld in het leerhuis (beth hamidrasj) in de Joods-levensbeschouwelijke traditie. De oorsprong van die leertraditie ligt in het Perzische Midden Oosten in de vijfde eeuw v.g.j. Diezelfde eeuw is ook de oorsprong van de Griekse filosofie en van de Boeddhistische levensbeschouwelijke traditie.
Zin zoekend en verbeeldingsrijk lezen, vragen De eerste helft van dit verhaal staat in het en leren rondom waardevolle bronverhalen teken van het van huidvraat genezen van staat centraal in het leerhuis. Dit doorvraNaäman, uiteindelijk door het drie keer baden gen, het nieuwgierig en leerierig zoeken naar (onderdompelen) in de Jordaan, die zin wordt midrasj genoemd. Deze oude leertraditie is springlevend gebleven binnen het ‘prutsloot in Israel’. De koningen en Aram en Israël zenden en lezen een brief en denken Jodendom en heeft door het moderne leerhuis van Martin Buber en Franz Rosenzweig dat het om een verkapte machtsgreep gaat. in de jaren twintig en dertig van de twintigDegenen die werkelijk het verhaal op gang ste eeuw in Duitsland ook een diepgaande brengen en uiteindelijk Naäman doet helen is het anonieme Joodse slavinnetje in zijn huis doorwerking gekregen in de christelijke wereld in Nederland na de Tweede Werelden zijn eigen anonieme personeel (zie intermezzo 1). oorlog. Ik ben in deze leertraditie opgeleid door jaren lang te ‘lernen’ in het leerhuis van De tweede helft van dit verhaal staat in het rabbijn Yehuda Aschenasy.34 teken van het inbrengen van het wonder van de heling in de wereld van geld en gein, van ruil en handel. Dat wat in de sfeer van het spirituele hoort (heling en verbinding vinden door fysiek en geestelijk je afgesloten zijn, het in jezelf opgesloten zitten, open te laten breken). Gechazi kijkt alleen maar naar het
Intermezzo 4 Gein en ongein in dit verhaal... Genade en ongenade in dit verhaal, rechtvaardigheid-onrechtvaardigheid / recht en onrecht… het zoeken naar de centrale waarde concepten in dit verhaal. - De reactie van de koning van Israël... zit helemaal in het verkeerde verhaal - De woede van Naäman over die prutsloot van de Jordaan’. - Het verzoek van Naäman over het samen buigen met zijn vorst in de tempel voor oppergod Rimmon van de Arameeërs (Syriërs). - Het ironische ‘is het vrede’ in de vraag aan Gechazi in contrast tot het ‘ga in vrede’ van Elisa.
opmerkzaam voor hoe beelden werken en hoe het ene beeld resoneert met het andere. Spelenderwijs kun je dat je eigen maken als je de ‘gein van het samen leren’ ontdekt. Je komt als leerling namelijk tot ontdekkingen, ook over jezelf in en door waarachtige ontmoetingen met anderen en met belangrijke ‘bronnen van zijn’.
275
7. Sensitief voor beeldtaal Cruciaal in de kennismaking met waarden geladen bronverhalen is dat lezers en hoorders gevoelig worden voor de beeldtaal, de symbooltaal, de taal die in verhalen, films en poëzie gebruikt wordt, taal die uitdrukking is van doorleefde ervaring. Beeldtaal is geen beschrijvende taal, maar evocerende taal die een wereld oproept waardoor mensen die zich in het leven willen oriënteren zich met behulp van hun emoties, verbeelding en lijf kunnen verbinden. Je verbinden met en je uitdrukken in dergelijke beeldspraak wordt ‘symboliseren’ genoemd. Symboliseren is gevoelig worden voor en het leren hanteren van beeldtaal om menselijke waarneming, ervaring en beleving ten aanzien van een verschijnsel (natuur, kunstwerk, film, verhaal) te kunnen verwoorden /uitdrukken en duiden. Dat kunnen leerlingen van alle leeftijden al doende leren. Je hoeft er niet geleerd voor te zijn maar wel een open mind en ziel hebben. Een ieder dient er sensitief voor te worden,
Intermezzo 5 Vanuit wiens perspectief wordt het verteld? Welke existentiële, morele en spirituele beseffen wil dit verhaal wakker roepen?
Praktijken van Muzische Professionalisering
276
Het verhaal wordt vanuit een profetisch perspectief verteld, dat wil zeggen vanuit het perspectief van mensen zonder macht en rechten: het anonieme Joodse slavinnetje en het personeel van de Aramese (Syrische) generaal Naäman. Dit profetisch perspectief wordt verbonden met het perspectief van de profeet (Elisa) en dus ook met diens opdrachtgever, de ‘onuitsprekelijke naam’ die met wel zeventig namen wordt aangeduid in de Joodse wijsheidstraditie. In het Hebreeuws staan er dan vier letters: JHWH, en die Naam kun je omschrijven met wel honderd namen, vaak werkwoordaanduidingen, bijvoorbeeld: De Barmhartige, of De Altijd-Nabije of De Aanwezige.
Als we zoeken vanuit welke menselijke ervaringslaag dit verhaal is geboren, kom ik op twee beseffen die in die zesde eeuw v.g.j. leefden: - We kunnen de werking van de helende en verbindende kracht vanuit dit bronverhaal op het menselijk leven op het spoor komen via kleine hints van de anonieme personages, zoals het Joodse slavinnetje zonder naam. Daarmee wordt de onzegbare naam (JHWH) present gesteld als een helende dynamiek die mensen helen en verbinden kan - Deze helende en verbindende dynamiek werkt door allerlei mensen, groepen, culturen en levensbeschouwingen heen, en kan dus steeds opnieuw als een dergelijk verhaal hardop wordt gelezen inwerken op mensen. En iedereen kan daar in vrijheid een eigen respons op geven.
Epiloog De midrasj-achtige werkwijze (B) waarin deelnemers samen een waardenvol bronverhaal uit een levensbeschouwelijke hardop lezen, interpreteren, gevonden betekenissen delen en nieuwe zin ontdekkingen doen, zoals hierboven beschreven, heb ik ook toegepast in de werkpraktijk (C) waarin het samen spelend onderzoeken van bronverhalen in de context van bibliodrama centraal staat. In een andere setting met een andere doelstelling, in de module ‘de ontwikkeling van het professionele zelfverstaan van aanstaande teacher leaders ’ (C), waren het de door studenten zelf gecreëerde en vervolgens aandachtig besproken en doordachte persoonlijk-‘professionele zelfverhalen’ die op een vergelijkbare dialogische, reflectieve, normatieve en narratief/ imaginatieve wijze zijn onderzocht (MLI). Deze drie werkpraktijken vormden de humusrijke voedingsbodem voor mijn onderzoeksvraag in dit uitvoerige relaas. En de vraag luidde: Hoe is de zich ontwikkelende in de drie werkpraktijken, gestimuleerd door de dynamiek van collectieve betekenisverlening aan waarden geladen bronnen én aan persoonlijk-professionele verhalen, sterker muzisch te maken, is daarbij sprake van een typisch muzisch repertoire? En hoe is de onderzoekmatige aanpak in muzische begrippen en concepten te verstaan, en is er bij een dergelijke interactieve, creatieve en reflectie benadering sprake van een specifiek muzisch begrippenarsenaal? In de werkpraktijk van de masteropleiding (MLI) heb ik heel bewust en precies gewerkt met nieuwe vormen uit het repertoire en arsenaal van Bart van Rosmalen als de stille dialoog, de theatrale dialoog en het citaatgesprek in de module ‘de ontwikkeling van het professioneel zelfverstaan’. Deze nieuwe
vormen waren een welkome uitbreiding en verfijning van de vele vormen die in de loop van de tien jaar waarin deze module draaide ontwikkeld zijn, zoals de storyline aanpak, de interne dialoog, het logboek, het creëren van zelfverhalen en die verfijnen én uitbreiden, de dialogische vormen van het onderlinge gesprek en van de reflectie enz. Met deze uitgebreide inkijk in de drie ‘speel-werk-leerruimtes’ (A, B en C) waarin ik het creatief, interactief en associatief samen leren en co-creëren van kennis door leerlingen en studenten stimuleer en activeer, heb ik de meerwaarde van muzisch werken als opvoering willen laten zien aan een ieder van de betrokken professionals in onderwijs, zorg en in instellingen die mee willen kijken, mee willen doen, mee willen denken en mee willen leren op deze gezamenlijke zoektocht.
Bas van den Berg, muzisch theoloog, pedagoog, verhalenverteller en dichter. Als professional is hij werkzaam vanuit Esprit de Finesse, werkplaats voor levensbeschouwelijke educatie en ontwikkeling.
Utrecht, januari 2018 – januari 2019.
277
278
1 Tot 1 september 2018 was ik als lector en
op deze wijze een interactieve, creatieve en
academic director van de Master opleiding
reflectieve speelruimte te creëren voor een brede
Leren en Innoveren (MLI) verbonden aan de
groep professionals waarin in gezamenlijkheid
Marnix Academie in Utrecht. In mijn laatste
beproefd wordt hoe het ‘muzische karakter’ in
jaar, 2017-2018, kon ik samen met mijn collega
het werk van deze professionals in een doorgaand
Jacqueline Frentrop van de MLI deelnemen aan
proces van uitvoering zichtbaar wordt en
de Werkplaats samen met meer dan twintig
tegelijkertijd ook collectief onderwerp van een
professionals uit diverse sectoren van de
nieuwe vorm van praktijkonderzoek. En bij het
samenleving. Naast mijn functies op de Marnix
laatste zijn alle betrokken professionals ook
academie ben ik al 35 tot 40 jaar bezig met het
nieuwsgierig naar welke vormen van praktijk en
opzetten en uitwerken van twee werkpraktijken
theorie vanuit muzisch perspectief zouden passen
die mijn hart hebben: een werkpraktijk van
bij de inrichting van een gezamenlijke muzische
‘samen ‘lernen’ op de manier van de ‘midrasj’,
speelruimte en in welke talen, concepten en
een aan de joodse traditie ontleende manier van leren die heel interactief, creatief en
begrippen dit tot expressie kan worden gebracht. 3 Vgl. Van den Berg, B., Ter Avest, K.H., &
reflexief is; én met het al spelende verkennen
Kopmels, T.(red.) (2013) Geloof je het zelf?!
en ontdekken van waardevolle bronverhalen uit
Levensbeschouwelijk leren in het basisonderwijs.
diverse levensbeschouwelijke tradities. Het is
Bussum: Coutinho. Van den Berg, B.(2014)
mijn ervaring dat deze uitermate geschikt zijn
Speelruimte voor dialoog en verbeelding.
voor mensen uit alle generaties om hun eigen
Basisschoolleerlingen maken kennis met
levensvisie, levenswijze en levenshouding te
religieuze verhalen. Gorinchem: Narratio. Van den
ontwikkelen. In Stichting PaRDeS ben ik actief
Berg, B. & Meijlink, K.(red.)(2016). Kijken met de
vanaf 1978. Het ‘samen dialogisch leren‘ doe ik
ogen van de ander. Opbrengsten van twaalf jaar
vanuit een Stichting die ‘PARDeS’ heet, een woord
lectoraat Dynamische Identiteitsontwikkeling.
dat enerzijds verwijst naar ons woord ‘paradijs’
Utrecht: Marnix Academie. Van den Berg, B.
(het komt uit het Perzisch) en anderzijds staat
& Mulder. A.(red.)(2017) Leren van betekenis.
voor vier manieren om waardevolle bronverhalen
Dialogisch levensbeschouwelijk onderwijs op
te lezen: letterlijk, figuurlijk, gericht op zingeving
negen basisscholen. Utrecht: Marnix Academie.
en gericht op innerlijke ervaring (mystiek). De
Van den Berg, B.(2017). Wijs worden met
tweede passie, ‘spelen met anderen’, doe ik vanuit
bronverhalen. Een visie- en praktijkboek voor
Stichting De 7evende Hemel, een werkverband
leraren basisonderwijs. Amersfoort: Kwintessens.
van theologen die ook een kunstopleiding hebben
Van den Berg, B., Koster, B., & Leijgraaf, M.(red.)
gevolgd of een eigen praktijk daarin ontwikkeld
(2018) Hart voor Leren en Vernieuwen. Tien jaar
hebben. In dit werkverband ben ik actief vanaf
Master Leren en Innoveren in Utrecht. Utrecht:
1984.
Marnix Academie. Van den Berg, B. & De Groot,
2 De Werkplaats is een initiatief vanuit de
I.(red.)(2018) De wereld ontdekken in de klas.
Hogeschool voor de Kunsten, de HKU (een
Hoe nieuwkomerskinderen met elkaar en met
samenwerking van lector Bart van Rosmalen met
leerkrachten een gedeelde wereld creëren.
de collega’s van de HKU Carolinen Oostveen en
Utrecht: Marnix Academie. Van den Berg, B.
Peter Rombouts en de gastdocenten Michiel de
& Castelijns, J. (red.)(2019) Vertel verhalen,
Ronde, lector bij de Haagse Hogeschool en Daan
treed in dialoog, denk samen na! Integratie
Andriessen, lector aan de Hogeschool Utrecht).
van professionele dialoogvormen in onderwijs
Samen hebben ze de Werkplaats opgezet om
en nascholing op 4 hogescholen: kansen en
279
belemmeringen. Utrecht: Marnix Academie. 4 Vgl. de prachtig vormgegeven nummers van het
Nederlof, A. & Vane, Sj. (2009) Metaforen aan
wijsheid, dat nu vier x per jaar uitkomt en iedere
het woord. Betekenisvolle beelden binnen de
keer een maatschappelijk en existentieel thema
therapeutische praktijk. Leuven/Dan Haag:
vanuit zes perspectieven (levensbeschouwelijk,
Acco. Vgl. Van den Berg, B. (2017) Wijs worden
maatschappelijk, wetenschappelijk) bespreekt
met bronverhalen. Een visie- en praktijkboek voor
wijze.
leraren basisonderwijs. Amersfoort: Kwintessens. 9 Vgl. de 27 inventieve vragen en opdrachten die
5 Vgl. Hogerzeil, C. & Van den Berg, B. (1996/2018)
we op 10 mei 2018 ontvingen als cadeau uit de
Verhalen in beweging. Werkboek bibliodrama.
hand van Bart van Rosmalen, toen een groots
Zoetermeer: Meinema. Vgl. Van den Berg,B. &
festival was ingericht ‘Wendingen’ om het
Van der Zwaard, K.(red.)(2017) Ik heb jouw pad
vierjarig bestaan van het lectoraat ‘muzische
gekruist. Jubileumuitgave bij 20 jaar Stichting
professionalisering te vieren. Bij elk van de gen
De 7evende hemel. Utrecht /Culemborg: De
muzen had hij drie nieuwe vragen laten ontstaan
7evende hemel.
die tot nieuwe en vernieuwende opvoeringen
6 Het ‘Eerste Getuigenis’ is een omschrijving die
zouden kunnen leiden in een bestaande praktijk
beter recht doet aan het corpus van verhalen
in onderwijs, zorg, dienstverlening of creatief
en andere teksten uit de Joodse overlevering
werk.
dan de vaak gebruikte term ‘Oude Testament’. Praktijken van Muzische Professionalisering
het basisonderwijs. Amersfoort: Kwintessens.
tijdschrift Tenachon, themamagazine voor joodse
op deze dialogische, nieuwsgierige en creatieve
280
verhalen. Levensbeschouwelijke verhalen in
10 V.g.j. staat voor de gebruikelijke jaartelling en
De laatste term is gebruikt vanaf het moment
is een vertaling van het Engelse Before Common
dat het corpus van de Hebreeuwse Bijbel werd
Era. (B.C.E.)De afkorting g.j. staat dan voor
ingelijfd in de christelijke canon. Om die reden
Common Era (C.E.).
noem ik Het Nieuwe Testament ‘Het Tweede
11 Vgl. Kelchtermans, G. (1994). De professionele
Getuigenis’. Daarmee komen beide Getuigenissen
ontwikkeling van leerkrachten Basisonderwijs
gelijkwaardig ter sprake en is de ongelijkheid
vanuit biografisch perspectief, Leuven:
tussen beiden opgeheven.
Universitaire Pers Leuven. Vgl. Kelchtermans, G.
7 De eerste twaalf jaar van mijn aanstelling aan de
Narratief weten, kwetsbaarheid en zelfverstaan
Marnix Academie (2004-2018) heb ik als Lector
in: Stevens, L. (2008)(red.). Leraar, wie ben
Dynamische Identiteitsontwikkeling en de laatste
je? Leuven: Garant. Kelchtermans, G. (2008).
tien jaar (2008-2018) heb ik als academic director
De leraar als (on)eigentijdse professional.
van de Master Leren en Innoveren geopereerd.
Reflecties over de ‘moderne professionalisering’
In de laatste twee jaar, toen mijn lectoraat na
van leerkrachten. Leuven: Centrum voor
twaalf jaar werd afgesloten, heb ik als senior-
onderwijsbeleid- vernieuwing en lerarenopleiding
onderzoeker vanuit het Marnix Innovatie Centrum
KU Leuven. Vgl. Kessels, J.(2006) Het poëtisch
(MIC) mijn wetenschappelijke én mijn creatieve
argument. Socratische gesprekken over het goede
rol vervuld ( Research & Design) zowel binnen
leven. Amsterdam: Boom. Kunneman, H.(2005)
de MLI, het MIC, en in andere afdelingen van de
Voorbij het dikke ik. Bouwstenen voor een kritisch
Marnix Academie.
humanisme. Amsterdam: SWP. Van Ewijk, H. &
8 Vgl. Lakoff, G., & Johnson, M.(2003) Methaphors we live by. Chicago and London: The University of Chicago Press. Parlevliet, L., Van den Berg, B. & Zondervan, T. (2013). Het kind en de grote
Kunneman H.(2013). Praktijken van normatieve professionalisering. Amsterdam: SWP. 12 Vgl. Lubart, T. I., & Sternberg, R. J. (1995). An investment approach to creativity: Theory and
data. In S. M. Smith, T. B. Ward, & R. A. Finke
Tijdschrift voor lerarenopleiders. 29 (4) Positieve
(Eds.), The creative cognition approach (pp. 269–
Psychologie p. 44 – 190. Meijer, M.(2014) Moeilijk
302). Cambridge, MA: MIT Press. Vgl. Sternberg,
te geloven dat ik echt besta. Het verlangen
R. J., & Lubart, T. I. (1995). Defying the crowd:
naar zelfkennis. Baarn: Anthos. Metselaar, E.
Cultivating creativity in a culture of conformity.
E. & Cozijnsen, A. J. (2005). Van weerstand
New York: Free Press.
naar veranderbereidheid. Over willen, moeten
13 Vgl. Gielen, S., Peeters E., Dochy, F., Onghena,
en kunnen veranderen. Heemstede: Holland
P., & Struyven, K.(2010). Improving the
Business Publications. Ruijters, M. & R.J. Simons
effectiveness of peer feedback for learning.
(2012). Canon van het leren. 50 concepten en hun
Learning and Instruction 20,314-315. Geitz.G. (2015). Sustainable feedback in higher education:
grondleggers. Deventer: Kluwer 17 Vlg. Bas van den Berg (2006) Zingevende
Relation between and changeability of self-
kwaliteit. Professioneel handelen in het onderwijs
efficacy, goal orientation and learning behavior.
vanuit een persoonlijk-spirituele levensvisie.
(Doctoral dissertation).
Amersfoort: CPS. Vgl. Bob Koster & Bas van
14 Vgl. Akker, J. van den (2003). Curriculum
den Berg (2014) Increasing Professional Self-
perspectives: An introduction. In J. van den
Understanding: Self Study Research by Teachers
Akker,W. Kuiper, & U. Hameyer (eds.), Curriculum
with the Help of Biography, Core Reflection
landscapes and trends (pp.1-10). Dordrecht:
and Dialogue in: Studying Teacher Education:
Kluwer Academic Publishers. Vgl. Van der Loo.,
A Journal of Self Study of Teacher Education
H, Geelhoed, J. & Samhoud, S. (2007). Kus de visie wakker. Den Haag: SDu uitgevers. 15 Stefanie Blum is werkzaam als docente Duits
Practices, Vol. 10, Number 1, april 2014. 18 Buber, M. (1923 / 1962). Ich und Du, opgenomen in Buber, Werke, Erster Band, Schriften zur
op een middelbare school in Zeist en behoort
Philosophie (S. 79 - 170), München / Heidelberg:
tot de alumni van de Master Leren en Innoveren
Kösel Verlag und Verlag Lambert Schneider.
in Utrecht waar zij sinds 2015 gastcolleges over
Buber, M. (1947). Das Problem des Menschen,
PLG’s (= professionele leergemeenschappen)
in: Dialogisches Leben. Zürich: G. Müller
en professioneel zelfverstaan verzorgt.
(Engelse vertaling What is Man, in: Between
Daarnaast is zij werkzaam als tutor bij dezelfde
Mand and Man, 1965 / 2002). Buber , M. (1952).
masteropleiding, d.w.z. zij begeleidt huidige
Der Dialog zwischen Himmel und Erde, Köln:
studenten in een leerkring op hun gezamenlijke
Hegner (Engelse vertaling: The Dialogue
ontdekkingstocht op zoek naar hoe zij als teacher
between Heaven and Earth, in: On Judaism,
leader in hun eigen werkcontext meer van
1972). Buber, M. (1954). Die Schriften über das
binnenuit collega’s mee kunnen nemen in een
dialogische Prinzip, Heidelberg: L. Schneider.
diepgaand en weloverwogen vernieuwingsproces
Buber, M. (1960). Begegnung: Autobiografische
van een onderwijspraktijk. Als adviseur is zij ook
Fragmente. Stuttgart: Kohlhammer. (Engelse
inzetbaar op scholen om veranderingen binnen
vertaling: Autobiographical Fragments, in
het bestaande onderwijssysteem te stimuleren.
Schlipp and Friedman (eds.) The Philosophy of
16 Literatuur:
Martin Buber, New York, 1967 / 2002). Buber, M.
Brown, B. (2014). De moed van imperfectie:
Voordrachten over opvoeding, Utrecht: Bijleveld.
Laat gaan wie je denkt te moeten zijn (5e druk).
Buber, M. (1971). De vraag naar de mens,
Utrecht: Bruna Uitgevers B.V. Geerdink, G. (2008).
Utrecht: Bijleveld. Fishbane, M. (Ed.)(1993). The
Onderzoeken vanuit een biografisch perspectief,
Midrashic Imagination. Jewish Exegesis, Thought
gebruikmakend van de biografische methode. IN:
and History, New York: State University of New
281
York Press. Fishbane, M. (1998). The Exegetical
in: I. Brouwer, I. van Emmerik & A. Scholten (red.).
Imagination. On Jewish Thought and Theology,
De stille kracht van transcendentie: Wijsheid
Cambridge: Harvard University Press. Kepnes,
in beelden, verhalen en symbolen (pp. 41-51),
S. (1992). The Text as Thou. Martin Buber’s
Amsterdam: University Press. Alma, H.A. (2009).
Dialogical Hermeneutics and Narrative Theology,
De esthetische en religieuze dimensie van het
Bloomington: Indiana University Press.
alledaagse: John Dewey’s naturalistische visie
19 Winnicott, D. W. (1971). Playing and reality,
op de religieuze ervaring, in: Pieper, J. & M. van
London: Tavistock. Winnicott heeft in het precies
Uden (red.). Zichtbare en onzichtbare religie
volgen van het spel van kinderen ontdekt
(pp. 28-38), Tilburg: KSVG. Alma, H.A. (2011).
dat spelen de weg is waarlangs kinderen
Aisthesis en transcendentie: over beleving en
ontdekken en ook hun weg in die rijke wereld van
zingeving, in: Jansma, L.G.& H. Tieleman. Religie
gewoonten, gebaren bewegingen en gebruiken te
& Samenleving, themanummer Religie als theater,
leren kennen en zich daarmee ook te verbinden.
homo religiosus, homo ludens, Delft : Eburon.
Op vergelijkbare wijze heb ik in mijn lange
Alma. H.A. & A. Smaling (red.) (2010). Waarvoor
leerweg in scholen en opleidingen ontdekt dat je
je leeft. Studies naar humanistische bronnen van
met elkaar in iedere les een speel-werk-leerruimte creëert waarin nieuwe vragen, gezichtspunten of
Praktijken van Muzische Professionalisering
282
zin, Amsterdam: SWP. 24 De uitdrukking ‘cultureel-kritisch’ is een zelf
thema’s verkend en onderzocht kunnen worden.
bedachte term. In mijn jarenlange onderzoek
M. Buber heeft in zijn door en door relationele
naar de dynamische doorwerking van
en dialogische filosofie het creëren van een
waardevolle bronverhalen uit de Joodse en de
dergelijke ‘Zwischenraum’ ook op het oog.
christelijke traditie ben ik uiteindelijk tot een
Die ‘tussenruimte’ schept een nieuwe wereld
drievoudige benadering gekomen om dergelijke
door de binnenwereld van leerlingen te verbinden
krachtige verhalen bij benadering te kunnen gaan
met de buitenwereld.
verstaan: a) literair-metaforisch, b) cultureel-
20 Een ‘bronverhaal is een verhaal dat op een
kritisch en c) existentieel – ethisch. De kunst is
bepaald moment is ontstaan in een culturele
dergelijke verhalen op deze 3D manier te leren
traditie, wordt ervaren als een verhaal met
lezen en interpreteren in nieuwe contexten en
doorleefde wijsheid dat steeds weer nieuwe generaties kan helpen om een persoonlijke
situaties. 25 ‘Wijsheid’ is de vertaling van het Hebreeuwse
visie op leven en samenleven te ontwikkelen.
woord ‘chochmah’, dat wij kennen in de
Een dergelijk waarden geladen bronverhaal
Jiddische versie ‘goochem’. Wijsheid is in de bijbel
reist met mensen mee in hun leven. Cultureel-
‘levenswijsheid’ iets wat je in het doorleven van
levensbeschouwelijke tradities wereldwijd
existentiële gebeurtenissen aan inzicht ontstaat.
bewaren een schat aan dergelijke verhalen.
‘Wijsheid’ is dus ook wat anders van Kennis
21 Verhaal en vertoog gehouden op zaterdag 17 februari in Den Haag. 22 Ben Okri (1997). Een vorm van vrijheid. Amsterdam: Van Gennep 23 Alma, H.A. (2005). ’De parabel van de blinden’: Psychologie en het verlangen naar zin, Amsterdam: SWP/ Humanistics University Press. Alma, H.A. (2007). Verbeeldingskracht en transcendentie. De spirituele kracht van kunst,
(‘Binah’). Kennis kun je leren, wijsheid kun je ontvangen. Je kunt veel weten maar toch niet wijs zijn. In levensbeschouwelijk opzicht hoef je niet heel geleerd te zijn om toch wijs te kunnen zijn. Er zijn talloze verhalen waarin eenvoudige mensen, kinderen, jongeren en ouderen ‘wijs’ blijken te handelen, denken en spreken. 26 Robin Raven was collega docent levensbeschouwelijke vorming op de Marnix Academie
en is auteur van prachtige kinderboeken, zoals
Cilia Hogerzeil & Bas van den Berg (1996/ 2018)
het ‘De vloek van Pak. Over een tau-tau, een
Verhalen in beweging. Werkboek voor bibliodrama.
doekoen en andere geheimen uit Nederlands-
Zoetermeer: Meinema.
Indië’. Houten: Van Goor, 2006.
34 Vgl. Bas van den Berg en Barbara de Kort
27 Vgl. noot 10
(2018) Leraren als inventieve en normatieve
28 Rudolf Boon, Ons cultureel draagvlak. Wat is
professionals met lef. Gezamenlijke
ermee gebeurd? Soesterberg: Aspekt, 2008. 29 Alma, H.A. (2007). Verbeeldingskracht en
professionalisering als voorwaarde voor duurzame vernieuwing, in: Berg, B. van den, Koster, B. &
transcendentie. De spirituele kracht van kunst,
Leijgraaf, M. (red.)(2018) Hart voor Leren en
in: I. Brouwer, I. van Emmerik & A. Scholten
Vernieuwen. Tien jaar Master Leren en Innoveren in
(red.). De stille kracht van transcendentie:
Utrecht. Utrecht: Marnix Academie, p. 60-64.
Wijsheid in beelden, verhalen en symbolen (pp. 41-51), Amsterdam: University Press. Egan, K. (1997). The Educated Mind. How cognitive tools shape our understanding, Chicago: University of Chicago Press. Egan, K. (1999). Children’s Minds, Talking Rabbits & Clockwork Oranges. Essays on Education, New York: Teachers College Press. Egan, K. (2002). Getting it wrong from the beginning: Our progressivist inheritance from Herbert Spencer, John Dewey and Jean Piaget, New Haven, CT: Yale University Press. Egan, K. (2005). An imaginative approach to teaching, San Francisco: Jossey-Bass. 30 Vgl. noot 21 31 Ben Okri (1997). Een vorm van vrijheid. Amsterdam: Van Gennep 32 Vgl. Bas van den Berg & Dodo van Uden (1985) Stem en Tegenstem. Een methode om met elkaar creatief en interactief bijbelverhalen te lezen. Amsterdam: GDB. Deze methode is gebaseerd op de vrije leermethodiek van de midrasj. Vgl ook de serie LEV cahiers die Bas van den Berg, Dodo van Uden begonnen eind jaren ’80 van de 20e eeuw, bijvoorbeeld: Abraham, LEV-cahier 1, studiemateriaal voor leerhuizen, Amsterdam: Eigen beheer, 1987. Heruitgave in 1992, onder redactie van Dodo van Uden, Bas van den Berg en Niek de Wilde. 33 Bas van den Berg en Cilia Hogerzeil (2001) Spelen met Lef. Over bibliodrama en spiritualiteit, in Bouwman, K. & Bras, K.(2001) Werken met Spiritualiteit. Baarn: Ten Have, p. 305-314. Vgl. ook
283
Praktijken van Muzische Professionalisering
284
Samen goede zorg maken Over het aanwakkeren van makerschap, professionele kwaliteiten en kwaliteit van zorg Martijn Simons
285
Inleiding In mijn werk als adviseur in de langdurende zorg kom ik in verschillende zorgorganisaties en ontmoet ik veel zorgprofessionals. Wanneer ik hen begeleid in bijvoorbeeld persoonsgerichter werken of leren van professionele dilemma’s, dan werk ik met de verhalen die zij mij vertellen. Zij delen hun belevingswereld met mij. Daarmee leer ik hen beter kennen en kan ik aansluiting vinden en hen ondersteunen in hun werkpraktijk. Mijn advieswerk begint dus met luisteren.1 Dat luisteren zorgt voor een ruimte waarin gezamenlijk nieuwe perspectieven en nieuwe werkpraktijken geschapen kunnen worden. Daar begint het werk van mijn adviseurschap en coaching. Zorgprofessionals werken hard, heel hard. Zij maken mooie dingen mee, maar ontmoeten ook de rafelrandjes van het leven. Ze ontmoeten veel verdriet en boosheid, bijvoorbeeld bij familieleden van mensen met niet aangeboren hersenletsel (NAH) die van het een op de andere dag ‘hun partner zoals ze die altijd kende, verloren zijn’ na bijvoorbeeld een hersenbloeding. Bewoners met dementie kunnen van het een op het andere moment agressief worden of de neiging hebben om te gaan lopen als ze op de wc zitten.
Praktijken van Muzische Professionalisering
286
Deze professionals doen hun werk in een context die sterk gereguleerd wordt door allerlei protocollen en richtlijnen en tegelijkertijd vraagt om een stevige professionaliteit en intuïtief werken. In deze context vinden zorgprofessionals het vaak lastig om hun eigen menselijke maat als leidraad te nemen voor het werk dat zij doen2, bijvoorbeeld in de relatie tussen de kwaliteit van werk en (uren)registratie. Vaak krijgt de papieren dagindeling voorrang op het verloop van de dag en wat er nodig is om voor bewoners een goede dag te maken. De tijd die een medewerker te besteden heeft bij mevrouw Jansen is vooraf bepaald, los van hoe zij zich voelt, hoeveel zorg ze vraagt of hoe erg ze over stuur is van een zich ontwikkelende dementie. Dat komt omdat medewerkers afgerekend worden op die papieren werkelijkheid en omdat medewerkers elkaar afrekenen op die papieren werkelijkheid. De cultuur is dan dat je met zijn allen op tijd aan de koffie zit. Ook bewoners in de zorg merken daar de gevolgen van. Soms bepalen lijsten wanneer bewoners naar de WC mogen, in plaats van hun persoonlijke behoefte.3 In deze context zie ik zorgprofessionals vaak worstelen tussen professionele distantie en professionele nabijheid waarin ze hun eigen (professionele) kwaliteiten kunnen laten zien. De behoefte wordt gevoeld om ruimte te maken voor een meer menselijke maat in de zorg, maar professionals vinden het vaak lastig om die ruimte ook te maken en te nemen. Hoewel het kwaliteitskader voor verpleeghuizen en het programma Waardigheid en Trots4 veel ruimte bieden voor reflectie op professionaliteit, leren en deskundigheidsbevordering bij professionals, merk ik in de praktijk nog veel handelingsverlegenheid in het nemen van
deze ruimte. Bijvoorbeeld wanneer ik met zorgprofessionals werk aan gedragsverandering op het gebied van hygiÍnisch werken in verpleeghuizen. Vaak hoor ik veel ervaringen over waar het volgens hen niet lekker loopt en waar het beter kan. Wat me dan opvalt is dat zij deze ervaringen dan niet kunnen zien als bron van verandering, als de mogelijkheid om het vanaf morgen anders te gaan doen. Dit wordt op het niveau van management en bestuur vaak vertaald als een gebrek aan eigenaarschap bij zorgprofessionals. Volgens mij duidt dit eerder op een zorgprofessional in een lastige situatie die onmacht of onvermogen ervaart om een professionele kracht aan te spreken. Een kracht die ruimte maakt om samen met collega’s en bewoners kwaliteiten te benutten die in het hier en nu aandachtige en kwalitatief goede zorg tot stand te brengen. Voor goede zorg moet een professional aanspraak maken op de technische en vakinhoudelijke kennis, maar voor een goed deel ook op improvisatie, persoonlijke en professionele kwaliteiten, intuïtieve kennis, en vaardigheden waar maar lastig de vinger op te leggen is. Dit is lastig door klassieke scholing of kennisoverdracht aan te leren. Daarnaast zijn deze aspecten van kwaliteit vaak niet (alleen) van buitenaf te bepalen, maar wordt deze grotendeels bepaald door de betrokkenen in dit proces zelf.5 Het proces van samen goede zorg maken blijft daarom in de praktijk een uitdaging. Dat geldt niet alleen voor zorgprofessionals, maar ook voor adviseurs, coaches en trainers die hen ondersteunen. Want als op bepaalde aspecten van kwaliteit moeilijk de vinger te leggen is en het maar lastig te leren is, dan volgt daaruit al vrij snel de vraag: hoe ondersteun je dat dan als adviseur of coach? Wat hebben adviseurs aan vaardigheden, instrumentarium en kwaliteiten nodig om zorgprofessionals te ondersteunen in het samen maken van goede zorg? 287
Om meer inzicht te krijgen in het proces van het samen maken van goede zorg en de manier waarop adviseurs daarin kunnen ondersteunen, helpt het om vanuit een ander perspectief naar het maakproces van goede zorg te kijken. Dat geldt zowel voor de manier waarop we naar zorg kijken, als de manier waarop we naar dat maakproces kijken. Om op een andere manier te kijken naar zorg, wend ik me in dit artikel tot inzichten uit de filosofie die helpen om het perspectief op zorg wat op te rekken. Voor een ander perspectief op het maken, richt ik me op het domein van de kunst, waarin de dialogische relatie tussen maker, materiaal en werk een belangrijke rol speelt.
Zorg en makerschap
Praktijken van Muzische Professionalisering
288
Om er achter te komen hoe perspectieven uit filosofie en kunst een bijdrage kunnen leveren aan kwaliteitsverbetering in de zorg en het daarbij behorende aspect van samen maken van zorg, is het nodig om na te gaan waar zorg en makerschap elkaar raken. Daarvoor wend ik me in eerste instantie tot een denker die geschreven heeft over zowel kunst als zorg: Martin Heidegger (1889 – 1976). Duits filosoof in de traditie van de fenomenologie die in zijn hoofdwerk Zijn en Tijd (1927) complexe metafysische ideeën afwisselt met prachtige concrete voorbeelden. In dit werk maakt hij een analyse van ‘het zijn’. We spreken veel over het zijn, maar er wordt bijvoorbeeld maar weinig gedacht over hoe het zijn zich verhoudt tot dat wat is (zijnden) en wie er zijn (erzijn). Het voert voor nu te ver om de complexe analyse van Heidegger compleet uit de doeken te doen. Waar het om gaat is welke rol Heidegger ziet weggelegd voor de zorg van het erzijn (de mens) te midden van andere zijnden. Heidegger ziet het zorgendin-de-wereld-zijn als een modus waarin we altijd al in de wereld zijn6 (Heidegger, 1999:247 ev). Dit is niet zozeer de zorg in de professionele zin van het woord, maar zorg in de zin van een bekommeren om- of aangeraakt worden door de wereld om je heen. Volgens Heidegger toont zich in de zorg de oneindige mogelijkheden waarin we in samenspel met de mensen en dingen om ons heen ons ons leven vorm kunnen geven. Zorg is dus een scheppend, specifiek menselijk, relationeel proces dat zich blijft ontvouwen omdat we ons continu opnieuw moeten verhouden tot de wereld om ons heen. Deze oneindigheid aan mogelijkheden is volgens Heidegger tegelijkertijd confronterend: het brengt ons oog in oog met onszelf en de mogelijkheden om ons leven vorm te geven. De oneindigheid van mogelijke manieren om in samenspel met elkaar nieuwe werkelijkheden te scheppen is voor Heidegger tegelijkertijd een gapend gat. Deze confrontatie met het eigen makerschap is ook spannend en leidt tot existentiële angst.7 Vaak dekken we vanuit die existentiële angst het scheppende van zorg toe. Dat doen we bijvoorbeeld in de neiging om onze keuzemogelijkheden te beperken tot het bekende, in plaats van te ontdekken wat zich op dat moment in die specifieke situatie ontvouwt in de zorgende relatie die we hebben. ‘Het verstaand zich-ontwerpen van het erzijn is als iets factisch telkens al bij een ontdekte wereld. Hieraan ontleent het (…) zijn mogelijkheden. Die uitleg heeft de keuzemogelijkheden bij voorbaat ingeperkt tot het domein van het bekende, haalbare, draagbare, tot wat hoort en schikt. Deze nivellering van bestaansmogelijkheden tot het in de alledaagsheid in eerste instantie beschikbare, verduistert tevens het zicht op het mogelijke als zodanig. De doorsneealledaagsheid van het bezorgen wordt mogelijkheidsblind (…)’ (Heidegger, 1999:251)
Als we dit perspectief benutten om verder na te denken over kwaliteit van zorg, dan benadrukt het (existentiële) perspectief van Heidegger dat er in de professionele zorgpraktijk potentieel in de kwaliteit van zorg onbenut blijft. Het gaat dan om een potentieel van professionele kwaliteiten dat toegedekt blijft in het samen maken van relationeel proces van zorgen, bijvoorbeeld door een sterke nadruk op technische aspecten van zorg waardoor kwaliteiten in het relationeel in de wereld zijn in het geding komen. Zoals een teamleider eens tegen me zei: ‘Veel medewerkers weten heel goed hoe ze goed ‘pleisters moeten plakken’, maar vinden het lastig om vanuit verbinding en oprechte aandachtig te werken met de persoon waarmee ze aan het werk zijn.’ Een andere manier waarop potentieel onbenut blijft, is de tendens van de sterke nadruk op dat wat altijd al zo gebeurt: het reeds-in-zijn (verleden), anderzijds een sterke nadruk op planmatigheid van zorg: het zichzelf-vooruit-zijn (toekomst). Daardoor wordt de ruimte en de potentie die het zijn-bij (heden) in kan nemen ernstig verkleind. Dit zorgt ervoor dat een potentieel van professionele kwaliteiten in de zorgrelatie in het hier en nu onbenut blijft. De vraag is nu wat er voor nodig is om dat potentieel van professionele kwaliteiten aan te spreken en hoe dat op een goede manier ondersteund kan worden. Daarvoor wend ik me tot het perspectief van de kunst, of specifieker het perspectief van muzische professionalisering. Muzische professionalisering draagt bij aan het aanwakkeren van makerschap bij professionals, waarin de spanning tussen het ontdekken en toedekken wordt opgezocht en naar openheid en nieuwe mogelijkheden toe bewogen wordt. Daardoor wordt er een nieuwe balans gevonden tussen technische aspecten van zorg en relationele zorg in hun bijdrage aan kwaliteit van zorg. Bijvoorbeeld door meer gebruik te maken van zintuiglijkheid en intuïtie als kennisbron in activiteiten van vertellen, spelen en maken. Vanuit deze werking kan het perspectief ook voor de zorgpraktijk bijdragen aan een nieuwe balans in het professioneel potentieel waardoor nieuwe ruimte voor het samen maken van goede zorg kan ontstaan.
289
I. Muzische Professionalisering en professioneel makerschap Bart van Rosmalen bespreekt in Muzische Professionalisering, publieke waarden in professioneel handelen (2016) dat kunst niet alleen iets is voor the happy few, maar dat kunst ook zijn werking heeft in het professionele en publieke domein. De mythe van de muzen helpt hem om kunst te verbinden met de dagelijkse bezigheden in professionele praktijken. De muzen helpen in deze mythe zin te geven aan het leven van de goden door hun heldendaden te bezingen. Dat doen zij in de vorm van vertellen, spelen en maken. Hiermee wordt even afstand genomen van de dagelijkse beslommeringen en het doet ons even stilstaan in wat van Rosmalen ‘muzische distantie’ noemt.
Praktijken van Muzische Professionalisering
290
‘De gewone dagelijkse bezigheden [van de goden, MS] worden opgeschort en er wordt gezongen en geluisterd. (…) muzen belichten wat voorbij de normale denkkaders ligt. Dat is wat kunst en kunstenaarschap doen. (…) Daarmee schept het muzische tijdelijk een eigen wereld met eigen spelregels. De opvoering van de muzen schept een zekere muzische distantie ten opzichte van de gewone maatschappelijke orde. Het neemt de luisteraars mee in muzische beleving. Even, gedurende de opvoering, vallen normale scheidslijnen en restricties weg: van de regelgeving in het protocol tot de hokjes waarin afgepast gewerkt wordt, van de hiërarchische machtsverhoudingen tot de zorgen van alledag. Het muzische breekt daar doorheen als tegenkracht met een geheel eigen bijdrage aan zin en betekenis’(van Rosmalen, 2016:14). Door in het maken te stappen, ontwikkelt een professional tegenkracht die aanzet tot reflectie en leren in professionele praktijken. Volgens van Rosmalen draagt het maken van kunst bij aan professionele ontwikkeling en schept het ruimte voor professionele eigenzinnigheid. Reflectie in het maken zelf doet vanzelfsprekende kennis en kunde terugwijken en laat kennis en kunde oplichten die tot dan toe alleen op de achtergrond aanwezig zijn geweest. Het oplichten van deze nieuwe mogelijkheden in professionele kennis en kunde spreekt een potentieel van professionele kwaliteiten aan die in de alledaagse gang van zaken onbenut blijven maar van grote meerwaarde is voor de kwaliteit van professionele praktijken. Dit betekent dat als zorgprofessionals bewuster werken vanuit hun eigen makerschap, deze makerschapskennis en kunde bijdragen aan het benutten en ontwikkelen van hun kwaliteiten. Deze nieuwe manieren van werken en reflectie daarop kunnen bijdragen aan de verbetering kwaliteit van zorg. Maar hoe kunnen professionals dat makerschap in de praktijk laten werken? En vanuit mijn praktijk als adviseur bij Vilans: hoe kunnen wij dat makerschap en de werking daarvan ondersteunen?
Muzische professionalisering in de praktijk Om daar een eerste antwoord op te geven wend ik mij tot twee praktijken waarin ik zelf in het makerschap ben gestapt. Daarmee wend ik me tot mijn eigen professionele praktijk en het inzetten van eigen kwaliteiten vanuit het makerschap. De volgende voorbeelden laten zien hoe makerschap en reflectie daarop mij geholpen hebben professionele kwaliteiten te ontdekken en benutten. En welke kennis en kunde het heeft opgeleverd die bijdragen aan kwaliteit van mijn werk als adviseur bij Vilans.
Ervaring I: Werkplaats muzisch onderzoek Geboorte van een onderzoek Wat heeft mijn inzicht in zich? De kunst van het vragen om verheldering op vlakken die hellend overgaan in theorieën over kennis, kunde, macht, kunst Ik onderzoek mijn onderzoek onaf, of nog niet begonnen zelfs kunst katalyseert, geeft brillen die ik eerder nooit droeg draagt muzische momenten aan die me langzame stappen vooruit doen zetten praktisch, onderzoekend, stap voor stap alsof mijn onderzoek verstoppertje speelt Alsof mijn onderzoek zwangerschap nodig heeft Zo is mijn onderzoek alleen in echo zichtbaar terwijl ik weet, terwijl ik voel dat ze er is Daarom neem ik af en toe een foto mee naar huis – een stukje stilstand voor onderweg – maar dit soort wachten is hard werken. Het hartje klopt, het beweegt en tuimelt ondertussen werkend aan een moment dat onderzoek haar eigen geboorte kiest en mijn foto’s langzaam tot leven komen Martijn Simons, april 2018
291
Tussen december 2017 en mei 2018 nam ik deel aan de werkplaats muzisch onderzoek. Een reeks bijeenkomsten waarin verbinding gemaakt wordt tussen kunst, onderzoek en professionele praktijken. In deze werkplaats werkten deelnemers aan eigen onderzoek en inspireerden elkaar vanuit een breed werkveld met grote diversiteit aan werkpraktijken en ervaring in de kunsten. Dit onderzoeken van elkaars (onderzoeks)praktijken deden we niet alleen door met elkaar in gesprek te gaan over verschillende onderwerpen en het uitwisselen van ideeën, maar vooral door met elkaar in het makerschap te stappen in verschillende werkvormen. In de werkplaats onderzocht ik mijn eigen praktijken als adviseur bij Vilans vanuit de centrale vraag: ‘Waar ben ik de maker van?’. De vraag is nu wat dit me opleverde aan nieuwe kennis en kunde en bijdraagt aan de kwaliteit van mijn werk.
Praktijken van Muzische Professionalisering
292
Enerzijds heeft de werkplaats muzisch onderzoek me opgeleverd dat ik veel reflecties over mijn praktijk als adviseur heb uitgewisseld met andere deelnemers in de werkplaats. Daarnaast hebben we veel uitgewisseld over de relatie tussen onderzoek, professionele praktijken en kunst. Dit leidde bijvoorbeeld tot gesprekken met traditionele onderzoekstaal als ‘het recht doen aan object van onderzoek’ en ‘dataverzameling’. De katalysator van dat gesprek was echter een onderzoek naar een opgevoerd werk en hoe je dat kan doen. Door het invoegen van het opgevoerde werk in deze gesprekken, kreeg het ook een andere taal: bijvoorbeeld over het ‘even laten zijn’ van het werk zelf, het applaus als waardering en afbakening van het opgevoerde werk, het laten spreken van de uitvoerders van het werk, en in hoeverre je direct kan reageren met werk(vormen) op het uitgevoerde werk en wat dat doet. Zo bewogen we tussen onderzoek en makerschap. Deze gesprekken leverde mij nieuwe woorden en nieuwe gedachten op over onderwerpen als ‘dataverzameling’ en ‘recht doen aan object van onderzoek’ in mijn eigen professionele praktijk. Daarnaast heb ik tijdens de werkplaats ervaren dat mijn eigen makerschap aangesproken wordt. Niet alleen in dichtvorm, een vorm die mij al langere tijd gewoon is maar ik nooit direct verbonden had aan mijn werk als professional, maar ook in meer lichamelijke of spelvorm. Die nieuwe vormen van makerschap gaven mij een nieuwe kennis en kunde in vertellen, spelen, maken en delen. Iets dat ik van mijzelf nog niet zo goed kende, wat ik spannend vond om te doen, maar waar ik gaandeweg meer plezier en eigenheid in ontdekte. Dit opende voor mij een nieuwe wereld, waarin ik opnieuw moest uitvinden hoe ik deze lichamelijke kennis en kunde kon toepassen in mijn eigen werkpraktijken. Dit hielp mij dus een nieuwe professionele ruimte te ontdekken vanuit het spelen. Een ruimte die ik kan gebruiken in mijn praktijk als adviseur. Bijvoorbeeld door het bewuster inzetten van mijn lichamelijke aanwezigheid in de ruimte, of door bewuster te werken met attributen.
De tweede manier waarop makerschap bijdroeg aan nieuwe kennis en kunde voor mij als adviseur, was door het meenemen en vertalen van werkvormen uit de werkplaats naar mijn eigen praktijk. Dat heb ik gedaan door een koppeling te maken tussen de methodische vormen waarin we werkten en de inhoudelijke thema’s die ik tegenkwam in mijn werk en waarvan ik dacht dat de werkvormen helpend en passend zouden zijn. Zo heb ik de werkvorm citaatgesprek9 gebruikt voor ‘ambassadeurs persoonsgerichte zorg’ in een Verpleeghuisorganisatie. Ik deed dat omdat inspiratie en inzicht in waarom deze ambassadeurs in de zorg zijn gaan werken en waarom persoonsgericht werken voor hen belangrijk is, kunnen helpen bij het delen van die inspiratie naar collega’s. Het delen van hun eigen inspiratiebronnen hielp hen daar dichter bij te komen.10 Daarnaast heb ik de werkvorm ‘kunst van het vragen’11 ingezet in een workshop tijdens de landelijke VGN12 dag rondom het onderwerp teamreflecteren. De centrale vraag was hoe teamreflecteren op een goede manier gedaan kan worden binnen de sector. Door deze vraag op te pakken als reflectievraag van het tijdelijke team van aanwezige deelnemers hielp ‘de kunst van het vragen’ te reflecteren op het onderwerp teamreflectie. Door het doen van deze werkvorm maakte ik een innige verbinding tussen vorm en inhoud van de workshop. Hoewel het inbrengen van deze werkvormen in mijn professionele praktijk enerzijds voelt als nieuwe kennis en kunde, ervaar ik ook dat het eenzelfde logica raakt als andere werkvormen die ik gebruik in mijn werk. In deze verplaatsing van werkvormen naar mijn eigen praktijk resoneert voor mij ook nog veel van een herhaling van ‘het domein van het bekende’. Toch merkte ik ook dat het uitvoeren en doen van deze werkvormen een ander gevolg hadden voor deelnemers en mijzelf. Door deze vormen toe te passen ontvouwden zich nieuwe gesprekken die openingen en mogelijkheden boden om met elkaar nieuwe taal, kennis en kunde te vinden die nodig was om de thema’s verder te brengen.
293
Ervaring II: Vilans A&I Atelier De zachte hand van zorg en dwang krabt neurotisch achter mijn oren We moeten onszelf toch kunnen verkopen, kwaliteit is ten slotte onze koopman met een grote pot met geld Geen tralala, maar een kraam vol overtuigingen, uitleggingen en inhoudelijke kennis
Praktijken van Muzische Professionalisering
294
Een allergie is nooit van iemand alleen je bent allergisch voor noten, tips, ongevraagd advies, herkenning, een pot met geld of gewoon een vraag Van allergieën krijg ik jeuk, ik kan ook niet tegen allergieën. Allergieën geven me jeuk, jeukwoorden, jeuktaal jeukgedrag, jeukgeld, jeukmacht Het jeukt zo erg dat krabben niet meer helpt Dus alsjeblieft, breng mij met enig zorg en dwang terug bij mijzelf, om als mens mijn eigen allergie te lijf te gaan Martijn Simons, maart 2018 Sinds begin 2017 werken we bij Vilans met de afdeling Advies & Implementatie (A&I) tijdens zogeheten ateliers aan onze eigen professionalisering en persoonlijke en beroepsmatige groei. Dat doen we aan de hand van muzische inspiratie en werkvormen. Het doel is om eigenzinnigheid en creativiteit van de adviseurs te versterken zodat betekenisvol werken, verbondenheid en werkgeluk samenvallen in een zelforganiserende context. Eens in de drie maanden komen we daarom bij elkaar tijdens de ateliers. Daarin vindt uitwisseling plaats tussen collega’s op persoonlijk, professioneel en werkinhoudelijk vlak. We maken gebruik van persoonlijke en professionele casuïstiek. Door het aanspreken van makerschap van deelnemers werken we vervolgens aan professionalisering. Dat doen in de vorm van ‘werk in opvoering’, waarin bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van theatrale dialogen of werken met persoonlijke inspiratiebronnen. Daarnaast reageren we vanuit makerschap op wat er die dag gebeurt en besproken wordt. Bijvoorbeeld door een (samengesteld) gedicht als reflectie, of door het maken van a set of short pieces. De vraag is hoe het (gezamenlijke) makerschap in dit atelier bijdraagt aan de ontwikkeling professionele kennis en kunde en kwaliteit van onze eigen professionele praktijken.
Anders dan in de werkplaats Muzisch Onderzoek was ik hier dus onder directe collega’s van Vilans, waardoor de werking van het samen maken directer betrokken werd op mijn professionele praktijken binnen de context van Vilans. Vooral in de collegiale professionele praktijken merk ik dat het werken vanuit makerschap ons heeft gevoed. Dit wordt zichtbaar in de andersoortige gesprekken die we daar hebben met elkaar, de manieren waarop we ons aan elkaar (kunnen) laten zien en het aanspreken van makerschap als reflectieve praktijk. Het werken vanuit makerschap nodigt uit tot alternatief denk-, gespreks- en manieren van werken die bijdragen aan collegiale kwaliteit. In het atelier kunnen wij vanuit het makerschap als collega’s kwaliteiten van onszelf laten zien die anders niet snel naar voren zouden komen in werkpraktijken. Met andere woorden: kwaliteiten die anders toegedekt zouden blijven, kunnen binnen het atelier ontdekt en aangesproken worden. Werkvormen binnen het atelier nodigen ons daartoe uit: bijvoorbeeld in de vorm van zang, dans, toneel of dichtvorm. Eerder had ik bijvoorbeeld nooit gedacht dat dichtkunst in mijn professionele leven hoorde. Totdat de werkvorm van de kunstenaar in de hoek13 mij hielp om die kant van mijzelf te laten zien aan mijn collega’s. Dat opende mogelijkheden om andere kennis en kunde aan te spreken en heeft mij verleid om ook meerdere kanten van het makerschap te gaan ontdekken. Bijvoorbeeld in de Set of short pieces14 en het opvoeren van een kort verhaal over een persoonlijke wending in mijn leven. Daarnaast denk ik dat het nieuwe manieren van professionele uitwisseling heeft gegeven waarin aandacht voor elkaars verhaal, het stellen van andersoortige vragen15 aan collega’s en het vinden van nieuwe woorden met elkaar belangrijke onderdelen zijn. Dit draagt bij aan een kwaliteitsverbetering van ons werk, doordat collega’s elkaar onderling persoonlijker leren kennen, makkelijker vragen stellen en er kritischer gereflecteerd wordt op zaken die binnen Vilans ‘normaal’ zijn of lijken. Zo wordt zichtbaar dat het werken vanuit makerschap en het aanspreken van onze eigen kwaliteiten in de ateliers tot nieuwe kennis en kunde die bijdraagt aan de kwaliteit van onze eigen professionele praktijken. Daarnaast ervaar ik dat het gemakkelijker is geworden om in mijn werk als adviseur aandacht te hebben voor vertellen, spelen, maken en delen in mijn werk. Bijvoorbeeld door op bepaalde momenten als kunstenaar in de hoek op te treden en van daaruit bij te dragen aan reflectie op een bijeenkomst. Of door meer te werken met attributen en beelden vanuit andere inspiratie bijdragen aan het thema waar we op dat moment mee bezig zijn.
295
II. Tot slot: Vertaalslag naar zorgpraktijken
Praktijken van Muzische Professionalisering
296
Ik ben begonnen met het beschrijven van zorgpraktijken in een sterk gereguleerde context. Daarin merk ik dat een veelheid aan protocollen het mogelijk maakt om kwaliteit van zorg te meten en te controleren, maar dat het de ruimte beperkt voor professionals om persoonlijke kennis, kunde en kwaliteiten goed in hun werk kwijt te kunnen. Daarmee laten we veel potentieel onbenut. In dit artikel pleit ik er voor om meer ruimte te maken voor improvisatie, persoonlijke en professionele kwaliteiten, intuïtieve kennis en vaardigheden die bijdragen aan kwaliteit van zorg. Om deze ruimte te openen kan het helpen om andere perspectieven in aanraking te brengen met de vraag naar kwaliteit van zorg. In de filosofie van Heidegger vinden we het zorgend in de wereld zijn als kwaliteit. Het continu zoeken naar verhoudingen, levert op dat samen goede zorg gemaakt kan worden waarin kwaliteiten zich in het hier en nu kunnen tonen. Een (organisatie)cultuur die zich veel bezighoudt met het verleden of een gereguleerde werkwijze die op zichzelf vooruit loopt, verkleinen de ruimte voor het inzetten van persoonlijke kwaliteiten door een tekort aan aandacht voor het hier en nu. Andere kennis en kunde als improvisatie, persoonlijke en professionele kwaliteiten, en intuïtieve kennis kunnen oplichten in het aanwakkeren van makerschap. Inzichten vanuit muzische professionalisering – waarin vertellen, spelen en maken een belangrijke rol spelen – helpen om deze persoonlijke kwaliteiten die bijdragen aan kwaliteit van zorg aan te spreken. Aan de hand van mijn eigen ervaringen heb ik laten zien hoe het aanwakkeren van makerschap heeft bijgedragen aan het ontdekken van kwaliteiten die bijdragen aan het gezamenlijk maakproces van de kwaliteit van mijn eigen werk. Mijn eigen vertellen, spelen, maken en delen hebben me daarin geholpen. Dit in aanraking brengen met het eigen makerschap en uit te nodigen in het vertellen, spelen, maken en delen te stappen helpt om ruimte te scheppen voor onontdekte kwaliteiten die bijdragen aan kwaliteit van zorg. De vraag is nu hoe dat er voor de praktijk van zorg uit zou kunnen zien. En wat het voor adviseurs aan vaardigheden en instrumenten vraagt om dit goed te ondersteunen. Dat vraagt om een praktischer en concretere vertaling van het makerschap die dichter bij de zorgpraktijk zelf staat. Een vorm waarin makerskennis en persoonlijke kwaliteiten meer ruimte kunnen krijgen in de totstandkoming van de kwaliteit van zorg. Enige tijd geleden ontmoette ik op het Waardigheid en Trots congres van 2 juli jl. een praktische vertaling van dit makerschap (zonder dat dit door de uitvoerder zelf zo genoemd werd). Een zorgmedewerker die al geruime tijd bezig is om binnen haar organisatie anders-organiseren en persoonsgericht werken op de kaart te zetten, gaf een workshop. Zij gaf het voorbeeld van een bewoner die op een ochtend zin had in krentenbrood. De zorgmedewerker maakt dit graag voor
hem in orde en gaat direct naar de keuken. Bij binnenkomst vraagt zij de keukenmedewerker: ‘Goedemorgen, heb je misschien ook twee sneetjes krentenbrood?’, waarop de keukenmedewerker antwoordt: ‘De keuken gaat normaal gesproken pas om 09:00 open.’ De reactie van de zorgmedewerkster is er een die vanuit haar eigen makerschap het samen maken van goede zorg in haar praktijk aanwakkert. In plaats van inhoudelijk in discussie te gaan met de keukenmedewerker zegt ze: ‘wacht even. Ik kom opnieuw binnen en dan proberen we het nog eens.’ Ze gaat de deur door, komt opnieuw binnen en vraagt: ‘Goedemorgen, heb je misschien ook twee sneetjes krentenbrood’? ‘Waarvoor heb je die nodig?’ is nu het antwoord van de keukenmedewerker. In plaats van uit te leggen waarom die ene bewoner graag een sneetje krentenbrood wil en waarom zij dat daarom graag wil hebben, zegt ze opnieuw: ‘Wacht nog even, ik kom weer opnieuw binnen en dan proberen we het nog eens’. Ze gaat de deur door, komt opnieuw binnen en vraagt: ‘Goedemorgen, heb je misschien ook twee sneetjes krentenbrood’? Nu krijgt ze als antwoord: ‘Die hebben we wel, ze moeten alleen nog even ontdooien. We hebben er ook nog wel boter op’. Uiteindelijk kan de zorgmedewerker de bewoner gelukkig maken met twee met boter besmeerde sneetjes krentenbrood. Een kleine moeite met groot resultaat. Door haar eigen makerschap aan te spreken, namelijk het voorval aan te pakken als een zich herhalende scene, maakt zij ruimte voor het verbeteren van kwaliteit van zorg. Dat doet zij niet door van buitenaf op te leggen hoe haar collega’s zich moeten gedragen, maar door haar collega uit te nodigen om zelf ook in het maken te stappen en zo met elkaar andere kwaliteiten te ontdekken en tot een nieuwe kwaliteit van zorg te komen. Interventies als deze zijn de moeite waard om te onderzoeken en te ontdekken wat daarin werkende principes zijn. Dat kan door goed naar professionals te kijken en luisteren en met hen te ontdekken hoe makerschap hen in de praktijk kan helpen om op andere manieren bij te dragen aan kwaliteit van zorg. Door hier meer inzicht in te krijgen, kan ik hen als adviseur in de toekomst beter ondersteunen en passende hulpmiddelen ontwikkelen.
1 Zie voor meer informatie over luisteren als
3 In sommige gevallen is daar wat voor te
startpunt van advies: Kaulingfreks, Ruud
zeggen, bijvoorbeeld wanneer bewoners
(2008). Luisterend Advies. In: G. Jacobs et
niet meer goed kunnen invoelen of zij echt
al (ed). Goed Werk. Verkenningen van
naar de wc moeten of aandrang hebben.
normatieve professionalisering.
Tekenend is wel dat als dat geldt voor een
Amsterdam: Uitgeverij SWP, p. 126 - 139
aantal personen op een afdeling dat dan
2 In 2016 werd ik geïnterviewd door Jikke de
gelijk de hele afdeling onder een protocol
Ruiter voor het Tijdschrift voor Coaching.
komen te vallen. Zie voor het dilemma
Daarin benadruk ik het belang van het
over plastijden: nrc.nl/nieuws/2016/11/03/
terugvinden van de menselijke maat in de
verpleeghuizen-worstelen-mettoilet-
zorg. ‘De professional bevindt zich vaak in
dilemma-5126432-a1530038
een spagaat tussen wat er werkelijk
4 waardigheidentrots.nl
gebeurt op de werkvloer en hoe het in
5 Zie voor een ander perspectief op
voorschrijvende brokstukjes is vervat in
kwaliteit van zorg ook Wuertz, K. & H.
beleid en protocol.’ Zie: Ruiter, J. (2016)
Reinders (2009) De kunst van het zorgen.
‘De menselijke maat’, tijdschrift voor
Over verbinding in de zorg voor mensen
coaching, 2016:4, p. 22-26
met een verstandelijke beperking.
297
Apeldoorn: Garant. 6 Heidegger noemt dat existentiaalontologisch, voorafgaand aan de
12 Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland
existentie, iets dat verschilt van
13 Een kunstzinnige reflectie geven aan de
bijvoorbeeld de alledaagse ervaring
hand van wat je ziet, hoort en voelt in een
van ‘bezorgd zijn’ of ‘zorgen voor’ die
gesprek. Centrale vraag: wie wil luisterend
hij existentieel of ontisch noemt. Het
oor zijn in het gesprek en na afloop op
zorgend in de wereld zijn gaat altijd
een andere manier dan de gewone iets
vooraf aan deze modi van zorg omdat
teruggeven aan ons? Een van de bekendste
dit iets wezenlijk menselijks is.
kunstenaars in de hoek is Nico Dijkshoorn
7 Daarmee bedoelt Heidegger niet bijvoorbeeld het bang zijn voor spinnen (dat noemt hij vrees). 8 Waarin verleden en toekomst ook altijd virtueel, als een echo, aanwezig zijn. Deze
298
in De wereld draait door. musework.nl/nl/page/5196/podcastwendingen-afl-2-kunstenaar-in-de-hoekmuze-kalliope 14 Voor een voorbeeld van set of short pieces,
virtuele aanwezigheid geldt overigens ook
ziemusework.nl/nl/page/6487/twee-
voor protocollen, richtlijnen en beleid die
cello-s waarin collega Frans van Zoest
op de achtergrond als echo aanwezig zijn
samen met Bart van Rosmalen op cello
in handelingen van zorgmedewerkers. Voor
zo’n set uitvoert.
meer informatie over dit denken over Praktijken van Muzische Professionalisering
Dat maakte het gesprek eendimensionaler. 11 musework.nl/nl/de-kunst-van-het-vragen
15 Bijvoorbeeld als reactie op casuïstiek van
virtualiteit verwijs ik graag naar Matter
een collega over het inzetten van je
and Memory van de Franse filosoof Henri
energie met als centrale vraag ‘Wat
Bergson en Bergsonism van Gilles Deleuze.
verdient mijn energie?’, niet meteen (zoals
9 musework.nl/nl/citaatgesprek
gewoonlijk is) met mogelijke oplossingen
10 Ik heb dit bij twee groepen gedaan. In
of antwoorden reageren, maar
een van de groepen brachten deelnemers
antwoorden met de vraag: ‘Zou jouw
vooral bronnen uit hun persoonlijke leven,
energie ook rust kunnen verdienen en wat
van thuis, mee. In de andere groep hadden
maakt dat voor jou voor een verschil?’
deelnemers vooral bronnen uit hun dagelijkse werk meegebracht. Opvallend was dat de deelnemers die een bron uit hun persoonlijke leven mee hadden gebracht tot een fundamenteel andere bespreking kwamen dan de deelnemers die uit hun werk inspiratiebronnen hadden meegebracht. De deelnemers die zich persoonlijk verbonden hadden aan hun inspiratiebron toonden een vuriger betrokkenheid bij hun werk. Dat had volgens mij te maken met de persoonlijke verbinding met hun professionele leven, in plaats van professionele bronnen verbinden met het professionele leven.
Bronnen
Bergson, H. (2004) Matter and memory, Mineola, New York: Dover publications inc. Deleuze, G. (1991) Bergsonism, New York: Zone Books Heidegger, M. (1999) Zijn en Tijd. Nijmegen: SUN Kaulingfreks, R. (2008). Luisterend Advies. In: G. Jacobs et al (ed). Goed Werk. Verkenningen van normatieve professionalisering. Amsterdam: Uitgeverij SWP, p. 126 – 139 Moor, M. Tussen de regels. Een esthetische beschouwing over geweld van organisatie. Utrecht: Uitgeverij IJzer Reinders, H. (2014) De andere mogelijkheid. Beelden van kwaliteit in de zorg voor mensen met een beperking. Apeldoorn: Garant Van Rosmalen, B. (2016) Muzische professionalisering. Publieke waarden in professioneel handelen. Utrecht: Uitgeverij IJzer Ruiter, J. (2016) ‘De menselijke maat’, tijdschrift voor coaching, 4, p. 22-26 Wuertz, K. & H. Reinders (2009) De kunst van het zorgen. Over verbinding in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Apeldoorn: Garant
299
Praktijken van Muzische Professionalisering
300
Zullen we even stil zijn? Het ongemak van stilte op het werk Bart van Rosmalen
Orpheus een ongemakkelijke stilte Als musicus en theatermaker werk ik met professionals aan ontwikkeling en organisatie in diverse branches. De vraag wat kunst kan bijdragen aan professionalisering heeft mij altijd gefascineerd. In dit artikel krijg je antwoord op de vraag of stilte in de kunst ons iets kan leren over stilte in het werk. Ik verken stilte-ervaringen en bronnen van stilte en vertaal ze naar interventies voor gewoon werk. Ik neem je mee naar de stilte in een theatraal gesprek zonder woorden en de stilte in de mythe van Orpheus, om vervolgens te komen tot een viertal aanwijzingen voor organisaties om met stilte als interventie te werken.
301
Praktijken van Muzische Professionalisering
302
Zullen we even stil zijn?
Een gesprek zonder woorden
Als ik die vraag in een werksituatie, zoals een vergadering of werkoverleg, stel is dat een stevige interventie. Ik stel voor om de continue stroom van gepraat en getyp even te onderbreken en nodig uit om even stil te zijn. De vraag breekt radicaal door de gewoonte heen. Dat doe je niet: stil zijn op het werk. In een training waar ook persoonlijke ontwikkeling aan de orde is, kun je de vraag verwachten: o ja, even terugkeren bij waar ik zelf ook al weer was. Ook aan tafel voor het eten valt de vreemdheid wel mee. Alleen de echt jonge generaties kijken ervan op: wat gaan we precies doen, stil zijn? Maar in de professionele context is de vraag ‘zullen we even stil zijn’ een ongewone vraag. Er valt direct een ongemakkelijke stilte. De vraag is onrustbarend. Opgetrokken wenkbrauwen, speels of ernstig verzet en lacherigheid worden direct in stelling gebracht. Dat schort het besluit om het echt te doen op. Tijdwinst. Onderhandelruimte. Waarom dan wel en hoe lang had je gedacht? Blijven we zo zitten, zijn we in onszelf gekeerd of kijken we elkaar soms ook aan, mag je wel dingen denken? Er komen hele ritsen vragen op over wat de bedoeling is en hoe het ogenschijnlijk simpele voorstel ‘Zullen we even stil zijn’ moet worden uitgevoerd. En als het lukt om de stap te maken, blijft het op verschillende plekken vaak onrustig. Stil zijn is een beetje eng. Stil zijn schuurt. Er zit voor veel mensen iets ongemakkelijks in. Wat is dat ongemak?
Wat is dan dat ongemak? Kan een ervaring uit de kunst verheldering brengen? De afgelopen jaren was ik regelmatig actief als ‘gespreksleider’ in een gesprek zonder woorden. Die gesprekken werden uitgevoerd in het kader van ‘Building Conversations’, een initiatief van theatermaker Lotte van den Bergh en vormgever Daan ’t Sas. Vijftien tot twintig mensen publiek kopen een kaartje voor deze ‘voorstelling’. Ik neem ze eerst mee voor een wandeling naar de plek waar we het gesprek zonder woorden zullen uitvoeren. Daar overleggen we met elkaar hoe lang we het zullen doen, stil zijn, en hoe ver we uit elkaar gaan zitten in een cirkel. Tijdsduren van twee of drie uur zijn geen uitzondering. We zitten. We kijken. Totdat het wekkertje afloopt. Dan ronden we, nog steeds in stilte, af en wandelen terug naar de plek van vertrek. Daar eten we nog wat en praten we na. Het lijkt eenvoudig: gewoon flink lang stil zijn en een beetje kijken. Maar de ervaring om het te doen is uiterst indringend.
Wat heb ik ervaren in dit stil zijn en in de ontmoeting met de blik van de ander? - Woorden geven geen richting meer, dus het houvast raakt kwijt. We betreden een andere wereld, een wereld waarin we niet thuis zijn. Zonder grenzen stappen we in het niet-weten, of beter nog: het anders-weten. - Hoe verschillend de deelnemers ook zijn, de vooroordelen, de bondjes en antipathieën van het begin, vallen stuk voor stuk weg. Wat ik zie gebeuren is dat er empathie en zelfs ‘liefde’ voor in de plaats komt. Met een knipoog naar wat ik zoal gezien heb zou ik zeggen: liefde op het eerste gezicht doet het goed in een gesprek zonder woorden. -M aar er is ook iets niet. Ik raak ook iets kwijt. Want wie ben ik nog? Waar ben ik nog? De overgave aan het gesprek zonder woorden gaat hand in hand met iets van zelfverlies. - Tussendoor proberen de deelnemers alles om eruit te komen: zuchten, lachen, bizarre gebaren, ontregeling, relativering en zo meer. Dat is er allemaal op gericht om in control te
blijven waar geen controle meer is. Achteraf spreken we verbazing uit, de geraaktheid en hoe we ‘erin’ kwamen, meegevoerd werden, de ander toelieten en onszelf verloren. We zuchten nog eens extra hard. We zijn geraakt en bezien onszelf met nieuwe ogen. Gelukkig zijn we maar mooi op tijd ontsnapt en met de schrik vrijgekomen. Dat zijn de eerste waarnemingen.
Niet omkijken Al jaren houdt mij het Orpheusmoment bezig uit de Griekse mythologie. Daarin zit een van de meest geladen stiltes die ik ken. Eindelijk durf ik, mede aangewakkerd door de vraag van TvOO om dit artikel te schrijven, daarover een kleine voorstelling te maken, samen met theaterschrijver Anouk Saleming (ook theaterdocent HKU en verbonden aan het lectoraat Kunst en Professionalisering). De voorstelling is bedoeld om als interventie in te zetten in werk- en leersituaties. Ik neem u als lezer mee in deze voorstelling en schets om te beginnen kort het verhaal.
303
Hij zet hen voor de keus: “Of jullie geven mij Euridyce mee en een dode keert terug onder de levenden, of ik Orpheus, een levende, blijf hier aan haar zijde in het rijk van de doden.” Uiteindelijk krijgt Orpheus tot zijn grote vreugde Euridyce mee terug. Er is slechts een voorwaarde aan verbonden. Op het lange smalle pad van de onderwereld naar de wereld van de levenden mag Orpheus niet omkijken.
Praktijken van Muzische Professionalisering
304
Een oud tragisch verhaal dat onafwendbaar eindigt in stilte Op de grote dag dat Orpheus, de zanger-dichter uit Thracië met zijn geliefde Euridyce in het huwelijk zal treden, slaat het noodlot toe. Een giftige slang bijt Euridyce in haar voet. Ze sterft ter plekke, tot afschuw en verbijstering van alle aanwezigen. Wat een groots feest had moeten worden, loopt uit op een ramp. Orpheus is ten einde raad. Hij zwerft tevergeefs door de wereld om zijn verloren geliefde terug te vinden. Ten slotte besluit hij de tocht te wagen waar geen levende hoort te gaan: de onderwereld. Door zijn zang en snarenspel vermurwt hij de wachter van de Styx, die normaal slechts de doden overzet. Aan gene zijde aangekomen, zet hij zijn tocht voort totdat hij voor de koning en de koningin van de onderwereld staat.
Even later op dat pad aangekomen wordt Orpheus echter door twijfel bevangen. Loopt Euridyce wel echt achter hem? Ze stelt hem gerust. Ja, ze is bij hem en blijft bij hem. Maar kijk niet om, zegt ze hem. Even verderop wordt Orpheus voor de tweede keer door ongerustheid overmand. “Je bent er toch wel echt Euridyce?” “Ja Orpheus, maak je geen zorgen. Ik ben er. Vlak achter je.” Orpheus laat zich sussen. Dan, bijna aan het einde van het pad gekomen, slaat de twijfel voor de derde keer toe. “Euridyce ben je er nog?” En precies op het moment dat Euridyce bevestigend wil antwoorden, kan Orpheus zich niet langer inhouden en kijkt hij om. Een ondeelbaar ogenblik staan ze zo: oog in oog. Dan stort Euridyce onomkeerbaar terug in de onderwereld en gaat daarin voor eeuwig verloren.
Op dat moment is het stil, doodstil. Alsof het hele wereldtoneel stilstaat, de adem inhoudt en in dat gruwelijke moment toeschouwend aanwezig is. Dat moment waarin het noodlot wordt voltrokken. Het is peilloos en huiveringwekkend stil. Er zijn geen woorden meer, er klinkt geen muziek, er zijn geen kleuren, geen bewegingen, geen uitdrukkingen, geen herkenbare gevoelens, geen coherente gedachten er is niets anders dan die grondeloos duistere, alles overwoekerende en als vlammen verterende stilte... De stilte van Orpheus en in het ongemak ervan. Het raakt, het schudt door elkaar, je voelt dat het belangrijk is en je weet tegelijkertijd niet wat je ermee moet.
De stilte van Orpheus, een onorthodoxe interventie? Als ik door de Wetenschappelijke Raad van de Orde voor Organisatie Adviseurs in samenwerking met het Platform Advieskwaliteit word gevraagd een ‘onorthodoxe interventie’ in te brengen voor een kennisontwikkeldag (november 2017), besluit ik de voorstelling Orpheus voor hen te spelen. We zitten in een klein zaaltje, niet groter dan een huiskamer, in een vergadercomplex in Houten, vlak naast het spoor waarlangs de trein raast. We doorbreken de code ‘workshop’ en zetten de stoeltjes in publieksopstelling. Ik zet de grote borden met mijn tekeningen tegen de muur. En we spelen, een grote stroom die ons meevoert langs de verleiding, het vuur van de passie, de naderende angst in de nacht voorafgaande aan het huwe-
lijk, het willen opschorten van de dageraad, de dag van het huwelijk, de dood van Eurydice en de zwerftocht van Orpheus tot en met het omkijken... als in een kolkend voortgaande stroom. Er is geen ontsnappen aan. En in het stuk valt natuurlijk ‘de’ stilte waarom het allemaal begonnen was. Maar ook daarna, na slotteksten en muziek, blijft het stil. Daar zitten we dan. Ieder van ons op zijn eigen manier geraakt. Wat was ook weer de vraag? Wat doe je hiermee op je werk? Eindeloos lang lijkt die stilte te duren. Dan komen een voor een de stemmen: “Ik was de vraag helemaal kwijt. Heb geen seconde meer aan werk gedacht.” “Ik voelde dat ik me overgaf, geraakt werd. En nu weet ik niet wat ik moet.” “Ik voelde weer wie ik zelf ben. Wat ik zelf heb meegemaakt. Ik voel me als ‘mens’ aangezet.” Elke stem zegt en belicht iets anders in een mengsel dat wordt gevormd door geraaktheid, er helemaal in te zijn meegevoerd, en ongemakkelijkheid over het waartoe en hoe nu verder. Sommige deelnemers proberen ons vragen te stellen: waarom heb je ons in publieksopstelling gezet? Wat is de bedoeling van de tekeningen? Maar we zeggen nog even niets. Ik vraag of ze zelf hun gesprek willen voeren. Pas na een tijdje praat ik weer mee. Wat ik zeg is niet vooraf bedacht, maar wat opkomt vanuit de stilte. Wat ik mijzelf hoor zeggen is dat de kunst vaak een nutteloos karakter heeft. Het dient niet ergens toe. Stilte is een onorthodoxe interventie. Die hebben we sterk uitvergroot, zeg
305
maar gedramatiseerd, door er een voorstelling over te spelen. En daar zitten we nu: geraakt, open, midden in het niet-weten van die stilte, zonder terug te kunnen vallen op een gewoonte hoe hier mee om te gaan, zonder protocol van opzet en bedoeling, middenin zowel de kwaliteit als de ongemakkelijkheid daarvan. Dan zetten we het waardevolle gesprek voort en benoemen we zowel manieren om bij de stilte zelf stil te staan als meer instrumentele verbindingen te leggen naar hoe verder.
Vier aanwijzingen
Praktijken van Muzische Professionalisering
306
De verkenningen hierboven wil ik ten slotte laten uitmonden in vier aanwijzingen om er in de praktijk mee om te gaan. 1. Vertel een verhaal tot aan de stilte en blijf daar Hoe kom je erin, in een diepe, geladen en gedeelde stilte? De kunst kan helpen, want die brengt ons letterlijk in ‘vervoering’. De ‘kunst’ in zijn eenvoudigste vorm is het vertellen van een verhaal. Dat doen geeft toegang tot een andere wereld. Daar zijn andere vormen van kennen en ervaren aan de orde dan in de ‘gewone’ wereld van het werk. Dat doet wat met ons! Kijk maar naar Orpheus: hoe waardevol het is dat hij zich herenigt met Euridyce. Maar net als in de mythe is er ook een probleem. We kunnen dat ‘andere’ niet zomaar meenemen naar de gewone wereld. Toch naar die stilte gaan en daar even blijven, is op de grens staan. Het woord ‘volledig’ komt op voor die stilte. Een stilte
met een merkwaardige dubbelheid van zowel ‘vol’ als ‘ledig’ zijn. Doen: experimenteer zelf eens met het vertellen of voorlezen van een verhaal. Bijvoorbeeld het Orpheusverhaal. Dat is zo geschreven dat het die dubbelzinnige stilte oproept. Experimenteer met die stilte. 2. Schort het klappen op Waarom klappen we als een mooi muziekstuk ten einde is en de stilte intreedt, waarom blijven we daar niet rustig even in ‘even niks’? Waarom produceren we zo’n bak herrie in die natuurlijke stilte waarin de muziek ten einde loopt? Dat klappen lijkt een eerbetoon aan de musici, maar het is ook een bezwering. Om ‘eruit’ te komen. Uit de ban te komen. Je zou er anders eens ‘in’ kunnen blijven. Dat kan niet. De muziek voerde ons mee naar plekken waar we normaal niet kunnen komen. Nu moeten we ons losmaken van de muziek en alleen verder, zoals Orpheus Euridyce moet loslaten. Klappen in de stilte is als blaffen in het donker. Verdrijven wat eng en duister is. Doen: oefen met het uitstellen van ‘klappen’. Waarbij ‘klappen’ een metafoor is voor alle activiteiten die we doen om niet bij de stilte te blijven: meteen een vraag stellen, druk praten, roepen ‘en nu weer aan het werk’. Advies: opschorten daarvan. 3. Laat de stilte leiden tot maken in plaats van praten Vaak komen we na een interventie, welke interventie dan ook, in kleine of grotere groepjes in gesprek. We praten erover. Wisselen uit en delen dat weer
met andere groepjes en zo verder. Dat wat spreekt in de stilte zijn niet de ‘gewone’ woorden. De uitnodiging bij stilte als interventie is om dat eens niet te doen. Het is krachtig om de sterke indruk die toch wordt opgeroepen wel vorm te laten krijgen, maar dan in de andere talen zoals in de kunsten. Daar hoef je geen expert in te zijn! Doen: nodig na afloop van een interventie uit tot het maken van ‘iets’: een aantal meer of minder poëtische zinnen, het schetsen van een beeld, een opstelling van spulletjes. En dat dan natuurlijk doen in stilte. 4. Wat is jouw Orpheus-moment? De oude Grieken waren er goed in: het opvoeren van de tragedie. De pijn van het verdriet werd er niet minder om, maar het hielp wel om die een plek te geven. Het vertellen over het tragische, het laten vallen van een tragisch geladen stilte, kan de aanleiding zijn om erop door te gaan. Het vertellen van een verhaal opent een ruimte waarin ook andere verhalen kunnen klinken. Het werken met stilte helpt ons om daar actief bij stil te staan. Een afscheid te vieren in plaats van weg te moffelen. Het onmogelijke uit te spreken, uit te spelen in plaats van te sussen. Doen: laat mensen elkaar verhalen vertellen; levensverhalen, organisatieverhalen, bijzondere anekdotes die geraakt hebben. En laat ze in stilte ervaren wat die verhalen oproepen, zonder gelijk tot nabeschouwing of applaus over te gaan.
In ongemak verblijven Stilte is geen makkelijke interventie. Stilte voert ons mee naar waar we het niet precies weten, waar we de gewoonte van het handelen, de richting van doelen en resultaten en de helderheid van het protocol tijdelijk kwijt zijn. Was het stom van Orpheus om stil te staan en om te kijken? Hij had dat toch gewoon even kunnen bedwingen? Of was het anders en moest Orpheus wel – en was het zowel dapper als onvermijdelijk om te doen: zijn eigen lot in de ogen te kijken? Die onoplosbare ambiguïteit ligt in de stilte besloten. En daarom is het zo waardevol daar bij tijd en wijle te verblijven. In dat ongemak. Daarmee te zijn. Daarna ga je verder. Zoals Orpheus zich ten slotte omdraaide en zijn weg vervolgde. En zijn spel en zang tot ons kwam.
307
Verder lezen
Czarniawska, B. (1998). A Narrative Aproach to Organization Studies. Londen: Sage Publications. Gadamer, H. G. (2014). Waarheid en Methode. Hoofdlijnen van een filosofische hermeneutiek. Nijmegen: Vantilt. Hertmans, S. (2007). Het zwijgen van de tragedie. Amsterdam: Bezige Bij. Laloux, F. (2014). Reinventing organizations. A guide to creating organizations inspired by the next stage of human consciousness. Brussel: Nelson Parker. MacIntyre, A. (1984). After Virtue. Indiana: University of Notre Dame.
308 Praktijken van Muzische Professionalisering
Mul, J. de (2006). De domesticatie van het noodlot. De wedergeboorte van de tragedie uit de geest van de technologie. Kampen: Klement/Pelckmans. Ovidius (1999). Metamorphosen. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep. Paardt, R. van der. (2003). Het lied van Orpheus, de antieke hellevaart in de moderne Nederlandse literatuur. Amsterdam: Bezige Bij. Rosmalen, B. van. (2016). Muzische Professionalisering- publieke waarden in professioneel handelen. Utrecht: Uitgeverij IJzer. Saleming, A. & Rosmalen, B. van. (2017). Maangezichten een briefwisseling. Utrecht: Uitgeverij IJzer.
Bart van Rosmalen, van origine cellist en theatermaker, geeft als lector leiding aan het lectoraat Kunst en Professionalisering van HKU (Hogeschool voor de Kunsten). In 2016 promoveerde Van Rosmalen op het proefschrift Muzische Professionalisering bij de Universiteit van Humanistiek. Het aanwakkeren van muze en makerschap in professioneel handelen is zijn missie.
309
Praktijken van Muzische Professionalisering
310
‘Er was eens…’ Een speelse verkenning van een vertelvorm voor de praktijk Rick Steggerda
“ The paradoxical nature of narrative is that it makes sense of what we can draw on (the past) in such a way that shapes our experience of a meaningful present (now) which includes where the story can go from here (the future). At the very same time, the way the narrative is opening up the future acts back on how the past leads towards it, and so further shapes our present experience. Interpretations of the past are influencing expectations of the future which are influencing interpretations of the past in the interactive present. This is the paradoxical, iterative, non-linear movement of sense making.” -Shaw, 2002, p. 121
311
Mijn werkvorm ‘Er was eens…’ is spelenderwijs ontstaan uit een rijke en verdiepende ervaring in de Werkplaats Muzisch Onderzoek. Het is een werkvorm die aansluit bij mijn praktijk als begeleider en als radiomaker: de stem en het verhaal staan centraal. Graag deel in dit artikel de ontstaansgeschiedenis (deel 1), de werking (deel 2) en de cruciale rol van de begeleider bij deze werkvorm (deel 3). Praktijken van Muzische Professionalisering
312
Deel 1: hoe een spelvorm zomaar kan ontstaan Scene 1 | Hoe zet je jezelf op het spel? Er was eens een radiomaker die zichzelf op het spel zette door iets te gaan doen wat hij nog nooit had gedaan: hij zou andere mensen gaan begeleiden in hun werk. Hij zou hen gaan begeleiden bij het zichzelf op het spel zetten, als mens. Om speling aan te brengen in dat wat vastgezet is, in hoofd en hart. Hij noemde zich De Gespreksontwerper. Eigenlijk had De Gespreksontwerper geen idee dat hij zichzelf op het spel zette. Vaak deed hij het ook niet en hield hij zich veilig vast aan vertrouwde denkbeelden, bewandelde hij ingesleten analysepaden, trad hij de wereld vooral tegemoet met zijn hoofd. Maar begeleiden is samen vertellen, delen, spelen. In je handelen wordt je zichtbaar, niet in wat je denkt. Practice what you preach.
Maar anders luisteren naar zijn eigen verhaal vond hij maar moeilijk. ’Koop een bandrecorder,’ zei iemand. Hij deed het. Hij nam zijn eigen woorden op en luisterde die aandachtig terug. Als hij het niet wist, praatte hij de ruimte snel en met een hoge stem vol. Als hij zichzelf durfde te zijn, was zijn stem lager en trager. Hij hoorde hoe iemand hem op pauze zetten en hoe mooi de stilte daarna klonk. De stilte, daar zou hij wel in willen spelen. Mensen zijn dialogisch van aard (Banning t/m 2005). De stem is een belangrijk instrument bij die dialoog. Er is niet alleen veel te ontdekken in inhoud, maar ook in hoe er gesproken wordt. Ten Bos (2011) schrijft over het spreken buiten de taal om. De klank van de stem, de gestes van het lichaam en de stilte zeggen wat soms in woorden
In ieder mens speelt zich een conflict af tussen
onzegbaar is, maar wat juist voor de verbinding
het verleggen van grenzen en het vasthouden
essentieel is.
aan wat veilig en vertrouwd is. Het vraagt moed om de ontmoeting met het onbekende aan te gaan. Veel mensen proberen aan die spanning te
Scene 2 | Spelen doe je niet alleen
De Gespreksontwerper wilde oefenen met de stem en daartoe nodigde hij drie anderen ander antwoord dan in de spanning te gaan uit. Met krijt trok hij een paar strepen op de staan (Alma, 2005). Goede begeleiding en grond: ‘Zullen we hier spelen?’ Een van de verhalen vertellen maken precies dat mogelijk. vrouwen ging meteen op haar knieën zitten, met boeken om haar heen. De andere man Preken kon De Gespreksontwerper niet, maar schoof schuchter aan en knikte voorzichtig. spreken wel. Hij las graag voor en vertelde De tweede vrouw stapte over de krijtlijn en graag verhalen. Hij had door de jaren heen zei: ‘Laten we beginnen.’ zijn stem geoefend. Hij boog tonen, vertraagde zinnen, liet stiltes vallen. Hij liet De boekenvrouw bladerde wat in een boek je anders naar verhalen luisteren. Hij liet je en las willekeurig wat woorden. De man die wilde spelen herhaalde de woorden anders naar je eigen verhalen luisteren. proevend. Hij verzon er wat bij. De andere man verzon er ook wat bij. De Gespreksontwerper schreef: ’Via je eigen verhaal laat ik je ontdekken wie je bent.’ Wat dat precies betekende wist hij nog Ze herhaalden keer op keer het verhaal, niet, maar dat het klopte wist hij wel. maar telkens was het net anders. Het ging ontkomen door hun autonomie te benadrukken en hun controle uit te breiden. Maar er is geen
313
hinkelend vooruit. Het verhaal heette ‘Een millimeter geluk’ en ging over een groep mensen in de oorlog die steen voor steen het theater herbouwden nadat bommen het vernietigd hadden.
waar het vastzit? Daar waar de impliciete
Vanzelfsprekendheid maakt plaats voor de
Scene 3 | De man vermomt zich als interventie
intense aandacht van het zien: een moment van intens léven. Door stil te staan bij wat je in het leven tegenkomt, kun je leren de dingen niet slechts mee te maken, maar ‘door elkaar geschud en veranderd worden door de krachten die inherent zijn aan alles wat we geven en ontvangen’ (Alma, 2005, p. 24).
Praktijken van Muzische Professionalisering
314
De twee mannen en twee vrouwen waren op elkaar betrokken, in het hier en nu. Ze gingen op in de wereld die ze samen bouwden. Tweeledig werd het belang van verhalen zichtbaar: door het verhaal en in het vertellen zelf.
afspraken zorgen voor verborgen lijden? Kun je in het werk ook samen spreken, spelen en een verhaal vertellen?
De Gespreksontwerper werd in een Werkplaats uitgenodigd om verder onderzoek te doen naar zijn ervaring. Hem werd gevraagd zich te verkleden als interventie, als de vertelvorm die hij met de twee vrouwen en andere man had beleefd. Om van binnenuit en spelend de werking van de vorm te verkennen. De Gespreksontwerper voelde, ging naar binnen en moest toen lachen. ‘Ik voel me goed. Ik heb er zin in. Ik snap mezelf heel goed. Ik denk omdat het zo dichtbij mijzelf staat.’
Hem werd gevraagd waar hij zichzelf in zou willen zetten. ‘Ik zou mezelf in willen zetten ervoor dat er een brug tussen onszelf en de ander in het ziekenhuis waar ik onderzoek doe. Ik ontstaat, een opening voor een zinervaring en hoor mensen zelden samen vertellen en er ervaring van verbondenheid (Breuer, 2006; Alma, mist verbinding. Hoe mooi zou het zijn als ik 2005). dat voor elkaar kan krijgen? Ik heb zin om dit voor anderen mogelijk te maken. En ik geloof De man die leerde zichzelf op het spel te dat ik me afvraag: wat is de kracht van sazetten had rode konen van opwinding, van men vertellen?’ de spanning, van de voortdurend loerende Mislukking – het personage dat alleen ten Daarna mocht hij vermomd als interventie tonele kon verschijnen als je hem zelf leven verschillende posities innemen: verandering, in blies. Mislukking was iets dat van zichzelf professionaliteit en kennis. niet bestond. verandering Wat had de man zojuist beleefd? Hoe waren ze in De Gespreksontwerper: ’Mensen beleven het spel beland? Wat is er voor nodig om samen ervaringen verschillend. Uitwisselen van een verhaal te vertellen? Was er eerst het woord? hun verhalen daarvan kan leiden tot meer Of de handeling? Of de welwillendheid, de fanta- perspectieven, tot een verandering van hoe sie? Is de mens niet van nature een spelend weze naar hun organisatie kijken. Daarbij wordt zen? En zou je dan met het samen vertellen van ieders perspectief waardevrij gehoord. Het een verhaal niet voor speling kunnen zorgen daar samen vertellen zou er voor kunnen zorgen De narratieve ruimte en de verbeelding zorgen
dat ze minder schroom hebben om te delen. Nu praten mensen achter elkaars rug en is er een informele hiërarchie. Samen vertellen is elkaar opnieuw zien en verbinding met elkaar aangaan, over de kaders van de teams heen. Teams praten nu louter functioneel met elkaar. Via het verhaal kunnen ze ook hun hart en buik laten spreken. Ik hoop dat deze ervaring een sterke doorwerking heeft in de praktijk.’ Richert (2002, 2003) deed onderzoek naar de werking van narratieve werkvormen in de psychotherapie. Zijn lijst van gevonden effecten en de door mijn genoemde effecten komen grotendeels overeen.
professionaliteit De Gespreksontwerper: ‘Er is zoveel dat samen vertellen bij kan dragen aan het ontwikkelen van professionaliteit: jezelf durven uitspreken, kwetsbaarheid durven tonen, ruimte geven en ruimte nemen, luisteren naar anderen met nieuwsgierigheid, spelen, delen, de kracht van stilte ervaren, vertrouwen geven. En met het begeleiden ontwikkel ik mijzelf als begeleider en instrument.’ kennis De Gespreksontwerper: ‘Deze interventie draagt bij aan verandering en professionalisering maar levert daarnaast ook data op. Allereerst het meerperspectivische verhaal dat een daadwerkelijke ervaring hervertelt. Ik schrijf zelf als kunstenaar in de hoek mee. Ook dat levert data op. Als ik er later een artikel over schrijf waarin ik een en ander theoretisch onderbouw dan is dat ook kennis.’
Scenario: ‘Er was eens…’ 1. Er is een aantal mensen, dat over een gezamenlijke ervaring gaan vertellen. Deze gezamenlijke ervaring hoeven ze niet tegelijkertijd te hebben ervaren. Wel is het prettig als het een wezenlijke ervaring uit de werkpraktijk is, een ervaring die raakt, die raakt aan de normatieve professionaliteit. 2. De deelnemers gaan samen het verhaal van de ervaring opnieuw vertellen. Vanuit hun eigen perspectief. Met elke zin wordt de ervaring beeldender, rijker, meer verdiept en gelaagd. De deelnemers zijn vrij in wat ze aanbrengen: gebeurtenissen, gedachten, gevoel, mening. Ze hoeven ook niet per se op elkaar aan te sluiten; nieuwe wegen en richtingen bieden juist ingang tot nieuwe inzichten voor de deelnemers. Wel dragen ze er zorg voor dat ze in hetzelfde verhaal blijven. 3. De eerste spreker begint met de zin: ‘Er was eens…’ Zo wordt de code van een verhaal gezet en de verbeelding aangespoord. 4. Het verhaal wordt door mij terugge geven. Ik schrijf mee en lees na afloop het hele verhaal nog eens voor. Zo horen de vertellers hun eigen woorden terug. Dit verhaal kan ook elders (al dan niet bewerkt) in de organisatie gedeeld worden. Een andere mogelijk- heid is dat ik een door mij gekozen vorm – een gedicht, een column, een hoorspel – (later) iets teruggeef.
315
Deel 2: de werking
Ik ga mijn scenario uitproberen in de praktijk. Het levert twee vertellingen op. Ik gebruik ze bij mijn bespiegelingen op de werking van de oefening.
wat is nou de kern van onze kudde? vingers bij elkaar gevormd tot een puntje wanneer begint het scheren? en het bloot geven?
De eerste vertelling Ik vraag drie mensen een verhaal te vertellen over een gezamenlijke ervaring en te beginnen met de zin ‘Er was eens...’. Verder geef ik geen instructies. Het zijn ervaren vertellers met een kunstachtergrond. Ik heb niet geïntervenieerd, ik heb wel een gedicht geschreven tijdens het gesprek.
‘ja man’ een dikke knuppel op die kont slaan en dan gaan we samen onderzoeken of de afdruk van die knuppel misschien gepubliceerd of ergens anders opgevoerd kan worden
zacht en nu jij en nu jij
316
en dan begint het steviger te worden
Praktijken van Muzische Professionalisering
en het slaat over aan harder nu met een handbeweging van het lichaam
Ik ervaar de vertellers als een team, schouder aan schouder, dat samen bouwde aan iets moois door concrete beelden, ervaringen en emoties. Ik was op afstand, waardoor er ruimte ontstond voor de vertellers om nomadisch het verhaal te verkennen. Aan het einde van het verhaal waren de vertellers wat verloren. Daar miste wellicht iets in de begeleiding.
af een beeld een overschaduwend standbeeld dat zijn hand uit stak ja, en dan…. ehm… erin maar ook weer eruit in cirkels ‘ja man’ weer
De tweede vertelling Vier vertellers staan in de ruimte, in een kring, kwetsbaar tegenover elkaar. Ik zit wat op afstand, samen met een vrouw die kunstenaar in de hoek is bij deze vertelling. De groep zal spreken over hoe er deze ochtend is samengewerkt en wat de dynamiek in de groep was. Ze beginnen weer met ‘Er was eens…’. Als ze net begonnen zijn, zet ik de oefening even stil. Er is een interview-setting ontstaan. Ik vraag hen vertellend toe te voegen in plaats van vragen te stellen.
leunen bleeeeee makke schapen ja man
Ik ervaar hun verhaal als een meanderende rivier op een lome zomerdag, waarin de vertellers gezeten in kleurige zwembanden samen stroomafwaarts voeren. Er zijn rotsen
en venijnige punten onder water. Het is wat ongemakkelijk en je moet voortdurend alert zijn. Als ze in het water vallen helpen ze elkaar terug in de band. Ik voel hun onderlinge band. Ik voelde ook verwarring, maar het laten bestaan van die verwarring zorgde voor zoeken, voor verbinding, voor het accepteren van verschil. Soms was het stil, soms was het stamelend. Woorden werden geproefd. Een metafoor werd gemaakt: de groep bevond zich in een leeg zwembad. Via die metafoor werd de ervaring en de onderlinge band verkend. Ik was op afstand en toch dichtbij. Vragen die bij me opkwamen: hoeveel kader en begeleiding moet er zijn? Hoeveel begeleiding? Is vertelervaring belangrijk? Welke rol speelt lichamelijkheid?
De verhalende dialoog ‘Er was eens…’ is een verhalende dialoog die een veelvoud aan perspectieven mogelijk maakt. Ik merk dat er voor de vertellers een reflectieve speelruimte ontstaat, waarin de relatie tot de andere vertellers centraal staat. De vertellers zoeken samen, in en met de taal. Ik ervaar wat Banning en Banning-Mul (2005) foné noemen, de taal van de ziel: niet logische, maar diepmenselijke taal waarin de ondoorgrondelijkheid van het gevoel een grote rol speelt. Lyotard spreekt over de taal van het kind. Kinderen zijn, volgens Lyotard (in Kunneman, 2009), (gelukkig) nog niet bevrijd zijn van hun ‘duistere wildheid’, een thema dat mijn persoonlijke interesse heeft, maar tegelijk raakt aan mijn spelvorm. De ‘ontregelende macht’ in jezelf aan kunnen spreken vergroot het vermogen tot spelen. Daarmee kun je uiten wat diep ligt, in onbeholpen, stotterende woorden, met pauzes, gebaren en onaffe zinnen. Zeker in de tweede vertelling vinden
de vertellers via foné diepgang en verbinding. Prachtig. Via deze muzische vorm ervaren de deelnemers waar het werkelijk om gaat en leren professionals om ook ‘de diepere lagen van de persoon in het contact mee te laten spreken’ (De Ronde, 2015, p. 54). Wat ik zie gebeuren omschrijven Banning en Banning-Mul precies en prachtig: ‘Het is een verstaan dat door werkelijke aandacht en luisteren ontstaat. In dit verstaan begrijp je de ander nooit. Je bent je bewust van diens eigenheid. Je kent je eigen opvattingen. Je bent bereid die te laten varen. Je bent op een open wijze present bij de ander. Je bent bij de ander betrokken. Je staat verwonderd met hem in dialoog. Je laat hem als een in wezen vreemde ander bij je binnenkomen’. (p. 17) Na afloop blijken de ervaringen van de vertellers hierbij aan te sluiten. Je hebt niet zelf de regie, maar moet je overgeven. In Van bewegen naar bewogenheid schrijft Baart (2011) dat je jezelf (tijdelijk) opgeeft. Maar in het jezelf toevertrouwen aan de beweging, kun je ook jezelf vinden: ’Je wordt daarin aan jezelf getoond.’ (p. 49) Zo ervoeren de vertellers het: er was de bewustwording van het eigen perspectief en het eigen oordeel. Het begin van een essentiële aanzet tot autonomie en authenticiteit, zegt Baart. Deze verhalende spelvorm kan een tussenruimte en tussentijd vormen waarin deze bewegelijkheid kan ontstaan. Het vraagt van de vertellers ontvankelijkheid en durf om het schild te laten zakken. Hans Alma schrijft in De parabel van de blinden (2005, p. 19): ‘Ons lichaam gaat een relatie aan met de werkelijkheid; het maakt ons zichtbaar, tastbaar en kwetsbaar voor het publieke oordeel. (…)
317
Praktijken van Muzische Professionalisering
318
In de kern is ons lichaam de mogelijkheid voor ervaring, de openheid voor zin (‘significance’).’ Met deze kwetsbare lichamelijkheid stellen de vertellers zich bloot aan de ander, onontkoombaar. Daarmee komt verantwoordelijk, die zij niet kiezen, maar die hen kiest. (Duyndam & Poorthuis, 2005) De rol van de begeleider is in dit proces cruciaal. Ik kom daar later op terug.
Er ontstaat voelbaar een transitionele ruimte (Winnicott, 1971) voor het relationele zelf, de ik-jij-relatie. Het particuliere belang wordt losgelaten om samen te luisteren naar het gedeelde perspectief1 dat zich wil ontvouwen (Scharmer, 2010). Daarmee ontstaat de mogelijkheid tot herkadering, wellicht zelfs in het geval van destructieve verschillen (Maas, 2005).
Het perspectief dat zich wil ontvouwen
Deconstructie
Wat zou het toevoegen van perspectieven nu in organisatieverband kunnen betekenen? Het sociaal constructionisme stelt dat mensen in interactie betekenis creëren. Volgens Weick (1976) creëren ze daarmee geordende werelden waarin dubbelzinnigheid is gereduceerd. Deze spelvorm voegt aan de gereduceerde werkelijkheid weer meerstemmigheid toe, waardoor andere perspectieven op dat wat gebeurd is mogelijk worden. Tevens wordt er betekenis gecreëerd door de concrete co-creatie in het maakproces (Van Rosmalen, 2016). Maas (2009) bespreekt vier aannames van Gergen rond de mens in verbinding. Allereerst is interactie een menselijk randvoorwaarde voor een goed begrip van de wereld, onszelf en anderen. De taal die we daarbij gebruiken is tijds- en plaatsspecifiek. Met het beschrijven of verklaren veranderen wij onze toekomst, daarbij laverend tussen contextspecifieke conventies en het zoeken naar ongebaande paden. Daarom spreekt Gergen niet over een ‘ik’ als entiteit, maar van een relationele zelf. Buber (2003) spreekt over ik-jij-relatie. Mooi om te ervaren hoe deze spelvorm de vier aannames van Gergen levend maakt.
Belangrijk in mijn theoretische onderbouwing is wat Banning en Banning-Mul (2005) problematisering noemen: ‘Problematiseren is het ontregelen van een orde, omdat die orde andere kwaliteiten en andere mogelijkheden uitsluit.’ (p. 87) In hun boek Narratieve Begeleidingskunde voeren ze deconstructie aan als methode tot problematiseren, gebaseerd op de narratieve dialoog van Boeckhorst. Ze beschrijven vijf methodes die er allen op gericht zijn om het vastgezette verhaal van de verteller te ontregelen: 1. Verhaalknopen; het opsporen van tegenstrijdigheden en verwarrende uitspraken 2. Perspectiefwisseling; de verteller in een andere positie plaatsen 3. Stilte bewaren; brengt verdieping en stelt (verdere) constructie uit 4. Metafoor of symbool; overstijgt het eigen verhaal dat in een wijder perspectief komt te staan 5. Ronddwalen; op zoek naar de wortels ter verdieping en verduidelijking Bovenstaande ontregelingen hoor ik terug in de twee vertellingen. Met name perspectiefwisselingen, stiltes en ronddwalen doen vanzelfsprekend hun intrede. Verhaalknopen worden niet zozeer bevraagd maar worden door de meerstemmigheid voelbaar. De metafoor heb ik ook teruggehoord, maar ik
had tot tweemaal toe te maken met deelnemers met een muzische achtergrond. Mijn vermoeden is dat de verbeelding door metafoor bij minder getrainde verhalenvertellers weleens moeilijker zou kunnen zijn. Ik vraag me af welke rol ik als begeleider kan spelen in de deconstructie.
Professionaliteit De tweede vertelling droeg bij aan de ontwikkeling van normatieve professionaliteit (Kunneman, 2005), hoe kort de spelvorm ook duurde. De waarde van de ochtend, van het spel, van het eens worden over het oneens zijn, was lerend. McIntyre zegt dat het opnieuw vertellen van een wezenlijke ervaringen voor herbezieling van het vak kan zorgen – the narrative quest – (De Ronde, 2015). Dit als tegenkracht voor rationaliteit en effectieve probleemoplossingen, die zorgen voor wat Coenen (2004) ‘onbesproken lijden’ noemt. Het toelaten en onder ogen zien van het eigen falen en feilen leidt tot diepe autonomie en daarmee zingeving – samen toeven in een zwembad zonder water. Dit spelend doen noemt Van Rosmalen (2016) muzische professionaliteit – het spel als tegenkracht.
319
Deel 3: begeleider van uitwisseling van levende ervaringen
Praktijken van Muzische Professionalisering
320
Na het ontstaan van de werkvorm en reflectie op de werking ervan besluit ik me te richten op mijn rol als begeleider. Er zijn een aantal factoren waardoor ik besluit mijn spelvorm en begeleiding aan te passen. De gedachte rond spelregels laat me niet los. Zou ik er niet meer moeten introduceren om de (niet ervaren) vertellers in mijn organisatie zich comfortabel te laten voelen? Hoofdstuk 10 uit Speelruimte voor ervaring en reflectie (De Ronde, 2015) moedigt me verder aan. Ik besluit de verhaaldefinitie van Dautzenberg (1989) als basis te nemen en maak een nieuw spelontwerp (bijlage 1) waarmee ik steviger kan begeleiden: Een tekst/strip/animatie waarin personages (1) voorkomen die handelingen (2) verrichten; deze handelingen nemen een bepaalde tijdsduur (3) in beslag en spelen zich af in een ruimte (4) en een historische tijd (5); het geheel wordt de lezer meegedeeld vanuit een perspectief (6).
Scenario 2 1. Deze oefening heet ‘Er was eens…’. Ik wil heel graag met jullie terugkeren naar een belangrijke ervaring of gebeurtenis die jullie hebben meegemaakt, en deze met de ingrediënten van een sprookje weer tot leven brengen. Ik zal jullie stap voor stap begeleiden en elke keer samenvatten waar we nu zijn. 2. Belangrijk in het vertellen van dit verhaal is dat we het waardevrij doen. We spreken niet over goed of fout, maar laten het verhaal voor zich spreken. Natuurlijk kunnen de personages in het verhaal wel bepaalde gevoelens ervaren. 3. Ik vraag hen: over welke ervaring zouden jullie het willen hebben? (In het geval van de oefening koos ik zelf de ervaring omdat deze belangrijk was voor de les van Kitlyn.) 4. Goed, jullie willen [deze ervaring] opnieuw tot leven brengen. Wanneer speelde deze ervaring (5)? 5. Het is dus [datum]. Waar speelt het verhaal, op welke locatie of locaties (4)? 6. Het verhaal dat verteld gaat worden heeft de tijdsduur (3) van deze gebeurtenis. Wat zullen we als begin en einde nemen? 7. Het verhaal begint dus [dan] en eindigt [dan]. Welke personages (1) speelden een rol? Met ‘Er was eens…’ appelleer ik aan een sprookjeswereld. Daarin zijn de hoofdpersonen vaak archetypes. Kun je deze personages vertalen in archetypes? Zou je ook een sprookjesmetafoor kunnen verzinnen voor de plaats (4)?
De derde vertelling 8. Goed. We weten nu wie er in het verhaal speelt en jullie hebben een metafoor gekozen voor de plaats. k wil je vragen om een personage te kiezen vanuit wiens perspectief (6) je het verhaal wil vertellen. 9. Ik vraag hen om de luisteraars rollen toe te bedelen en te positioneren in de ruimte. 10. De ronde van het vertellen. Hierin komen de handelingen (2) aan bod en alleen de handelingen; het is een waardevrij verhaal (Moerkerken). Ik geef hen dit mee in deze ronde en zal hen hierin begeleiden. Eventueel meegenomen voorwerpen kunnen hier een plaats hebben. 11. Ik vraag bewust om elke stukje van het vertellen te beginnen met ‘Er was eens…’, om ze elke keer in de spelwereld te brengen. 12. Het verhaal wordt samen verteld. Er zijn luisteraars. 13. Ik vraag hen of ze vanuit een ander personage iets willen vertellen. 14. Als het verhaal verteld is, besluit ik met de vraag naar een Deus Ex Machina: als je nu iets zou kunnen laten gebeuren in dit verhaal dat niet echt gebeurd is, wat zou dat dan zijn? Welk personage verschijnt ten tonele, welke magische interventie vindt er plaats? 15. Ik schrijf het verhaal tenslotte zelf uit. En stuur dat naar de deelnemers.
Voor mijn master doe ik onderzoek in een ziekenhuis. Ik besluit mijn aangepaste werkvorm uit te proberen. Doel is ruimte te bieden aan verschillende perspectieven van verschillende generatie medewerkers om zo verbinding tot stand te brengen. Nadat ik een aantal stappen van mijn nieuwe spelvorm heb doorlopen en tot vier maal toe geprobeerd heb de twee vertellers via beeld en metafoor hun verhaal te laten doen, geef ik het op. Keer op keer dringt hun eigen ingestudeerde verhaal zich in bekend jargon op. Het beleefde (en vastgezette) verhaal botst met de vrijheid van het spel. De vorm lijkt ook te knellen. Ik zet het gesprek voort zonder mijn spelvorm. 321
Door present zijn vertrouwen geven In begeleiding komt het in eerste instantie aan op presentie en pas in de tweede plaats interventie, schrijft De Ronde (2015). In de derde vertelling heb ik naar mijn idee teveel geïntervenieerd: mijn bedoeling, mijn ritme en agenda, mijn moraal. Er was ook een zekere doelgerichtheid. Als het bewegen in de spelvorm gehinderd wordt en niet kan worden tot wat het zou zijn, dan brengt de interventie meer van hetzelfde. (Baart, 2011) Uit mijn ervaringen én de theorie wordt helder dat juist het nomadische pad dat de vertellers samen bewandelen waarde heeft. Mijn spelvorm heeft genoeg aan de twee regels die er zijn: 1) Vertel met elkaar het verhaal van een gedeelde ervaring en 2) begin de eerste zin met ‘Er was eens…’. Mijn uitgebreidere stappen waren bedoeld om meer vertrouwen te geven aan de vertellers. Nu blijkt dat ze het vertellen in
de weg zitten, is het aan mij om op een andere manier de speelruimte vorm te geven zodat er voldoende veiligheid en vertrouwen ontstaat voor de vertellers om ontvankelijk te zijn en hun schild te laten zakken. Dat is fikse uitdaging, realiseer ik me. Hoe geef ik steun zonder deel te nemen? Hoe ben ik met een been in en een been buiten deze spelvorm?
Praktijken van Muzische Professionalisering
322
Voorafgaand aan de vertelling Banning en Banning-Mul (2005) onderscheiden een aantal aspecten van een professionele narratieve begeleider. Ik pik er daar enkele van uit. Allereerst zelf present zijn. Ik ben betekenisvol aanwezig. Daarvoor dien ik wellicht onderdeel uit te maken van de cirkel vertellers, met volledige aandacht; ik participeer. Een kunstenaar in de hoek kan ik dan niet zijn. Ik schep rust in mijn lichaam, sta stevig, ben aandachtig op de mensen betrokken en adem onthaasting en ontvankelijkheid. Zo breng ik mijn lichamelijkheid in en het gevoel over. Ik maak dus met hen de cirkel. Ik vraag hoe ze zich voelen. Of ze het spannend vinden. En zo ja, wat dan? Ik kan vragen naar wanneer ze voor het laatst een verhaal vertelden of voorgelezen hebben, hoe dat vroeger was. Ik breng ze terug naar het gevoel van vertellen en voorlezen worden. Misschien vertel ik zelf een kort verhaal, misschien vertel ik ‘Een millimeter geluk’ en hoe we dat deden. Ik kan aandacht besteden aan de fysiek. Even losschudden. Even de ademhaling nagaan en het lichaam voelen. Ik zorg ervoor dat de ruimte fijn is, groot genoeg en geborgen. Misschien heb ik wat spulletjes mee.
Tijdens de vertelling Banning en Banning-Mul (2005) schrijven dat een narratieve begeleider problematiseert en alert is op wat er in de teksten wordt gezegd. Het verhaal openbreken doe je door te interveniĂŤren met (door)vragen en verder uitdiepen. Het betekent actief deelnemen aan het gesprek. Dat stelt me voor een dilemma. Enerzijds wil ik ze vrij laten, ze samen laten zoeken. Anderzijds kan af en toe instappen ervoor zorgen dat het verhaal rijker wordt, de deconstructiemethodes inzetten. Mijn handelen kan tonen hoe present te zijn en hoe aandachtig bij te dragen aan het verhaal. In die rol heb ik ook een lerende functie. Na de vertelling Een narratieve begeleider is ook gedreven voor ontplooiing (van zijn vertellers en organisaties). In een afsluitend, reflectief deel kan ik de opbrengst van het vertelde (de casus) en de vertelling (de relatie) ophalen, middels een gesprek of bijvoorbeeld de contemplatieve dialoog. Het nieuwe verhaal, zegt Bohlmeijer (2007), biedt ruimte voor nieuw handelen. Argyris en Schon (1995) spreken over tweede-orde-leren en derdeorde-leren: een ander weten en begrijpen en het verwerven van nieuwe perspectieven op het vraagstuk met de eigen rol daarin. Tweede-orde-leren en derde-orde-leren zorgen voor professionele ontwikkeling bij de deelnemers, terwijl ze op grotere schaal lerende organisaties mogelijk maken. (Wierdsma en Swieringa, 2011).
Vertellen, spelen, maken, delen Van Rosmalen (2016) gaat in het boek Muzische Professionalisering uitvoerig in op de waarden en de moraal die muzische spelvormen bevatten. Ik wil uit zijn boek de cirkel lenen van vertellen, spelen, maken, delen. Vertellen, spelen en maken zitten vervat in de spelvorm. Het maken is wat mij betreft tweeledig: de vertelling en de bewerkte vorm die ik er achteraf van maak. De Ronde (2015) omschrijft de twee posities van de begeleider: in het werk zijnde (het contact van de ik-jij-relatie) en de meer onderzoekende, objectiverende blik (ik-het). Het voortdurend heen en weer bewegen tussen deze posities vindt plaats in de spelvorm, maar ook daarbuiten als ik met het door mij gemaakte werk weer terugkeer in de praktijk en het daar opvoer. Daarmee ontstaat er een nieuwe ik-jij-relatie, in een nieuwe spelsituatie – de cirkel begint weer.
1 Dit gedeelde perspectief zou Wierdsma (2005) een ‘ordeningsresultaat’ noemen: de principes van de organisatie. Om deze spelvorm zelfs een ‘plek der moeite’ te laten worden, waar een nieuw ordeningsresultaat van de organisatie kan ontstaan, zal ik een belangrijke rol moeten vervullen als begeleider. De kracht nu is de vrijheid om te dwalen. Voor een wezenlijke verandering zijn wellicht gerichte vragen nodig. Maar gaat dat niet ten koste van de speelruimte?
323
Literatuur
Alma, H. (2005). De parabel van
Buber, Martin (2003) Ik en Jij.
de blinden: psychologie en het
Utrecht: Bijleveld.
verlangen naar zin. Amsterdam: Humanistic University Press.
Dautzenberg, J.A. (1989). Nederlandse literatuur.
Baart, A. ( 2005). Aandacht.
Den Bosch: Malmberg
Etudes in presentie. Utrecht: Uitgeverij Boom Lemma.
Duyndam, J., & Poorthuis, M. (2005). Levinas (2e ed.). Rotter-
Baart, A. (2011). Van bewegen
dam, Nederland: Lemniscaat.
naar bewogenheid. Een fenomenologische verkenning van zorg geven
Kunneman, H. (2009). Voorbij
in een politiek-ethisch perspectief.
het dikke-ik: Bouwstenen voor een
Amsterdam: SWP.
kritisch humanisme. Amsterdam: SWP.
Banning, H. en Banning-Mul, M.
Praktijken van Muzische Professionalisering
324
(2005). Narratieve Begeleiding,
Richert, A.J. (2002) “The Self in
Hoe het gebroken verhaal
Narrative Therapy: Thoughts From
professioneel te waarderen.
a Humanistic/Existential Perspec-
Soest: Nelissen.
tive.” Journal of Psychotherapy Integration, Vol. 12, No. 1, 77-104.
Benjamin, J. (1989). Bonds of love. New York: Pantheon.
Richert, A.J. (2003) “Living Stories, Telling Stories, Changing Stories:
Bohlmeijer, E. (2007). De verhalen
Experiential Use of the Relati-
die leven. Narratieve psychologie
onship in Narrative Therapy.”,
als methode. Amsterdam: Boom.
Journal of Psychotherapy Integration, Vol. 13, No. 2, 188- 210.
Boonstra, J. (2006). Interveniëren en veranderen, Zoeken naar
Ronde, M. de (2016). Creatieve
betekenis in interactie, Tijdschrift
ruimte. Begeleidingskundige
Management en Organisatie,
kwaliteit gevraagd voor gezamen-
mei/augustus: 5-33.
lijk leren en ontwikkelen in organisaties. Openbare les bij installatie
Breuer, F. (2006) “Storytelling
als lector. Rotterdam: Hogeschool
als interactieve interventie.
Rotterdam.
Toepassing van de narratieve benadering bij organisatieveran-
Ronde, M. de, (2015). Speelruimte
dering.”, Tijdschrift Management
voor ervaring en refectie. Een
en Organisatie, mei/augustus:
praktijkgericht onderzoek naar
53-70.
het gebruik van spel in begeleidingssituaties. Delft: Eburon.
Rosmalen, B. Van (2016). Muzische professionalsiering. Publieke waarden in professioneel handelen. Hieruit: De muzen als tegenkracht. Uitgeverij IJzer: Utrecht. Shaw, P. (2004). Changing Conversations in Organisations. A complexity approach to change. London and New York: Routledge. Weick, K.E. (1976). Educational organizations as loosely coupled systems. Administrative Science Quarterly, 21, 1-19. Wierdsma, A. (2012). De plek der moeite. In M. Ruijters & R.J. Simons (red.), Canon van het leren (pp. 457468). Deventer: Kluwer. Wierdsma, A., & Swieringa, J. (2011). Lerend organiseren en veranderen: Als meer van hetzelfde niet helpt. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Winnicott, D. W., (1971). Playing and reality. London: Routledge.
325
Praktijken van Muzische Professionalisering
326
Lichtvoetige rondgang. Een muzisch-methodologische reflectie op de onderzoekswerkplaats Er is iets dat niet in woorden uit te drukken is – Nico Tydeman, zenleraar, Kijken in de ziel, 27 augustus 2018
Sietske Dijkstra
Introductie en kernvraag De onderzoekswerkplaats Muzische Professionalisering was voor mij een inspirerende en vooral voedzame gemeenschap. Onderzoekende professionals uit allerlei disciplines vuurden elkaar aan tot spelplezier, co-creatie en reflectie. Van te voren had ik met mijn onderzoeksonderwerp THUIS1 niet gedacht dat ik voor dit boek een muzisch-methodologische reflectie zou schrijven. Al werkende in de werkplaats en ook mijn aantekeningen ordenend, bleek dit eigenlijk heel logisch. Tijdens het festival Wendingen maakte ik deel uit van de groep rond de muze Kalliope. Ons thema was de ‘Methodologie van muzisch onderzoek’. We experimenteerden verder tijdens de tweedaagse en gedurende de terugkombijeenkomsten met werkvormen. Onderzochten wanneer een werkvorm ook data bevat of daartoe (om)gevormd kan worden. Verder gebruikten we in groepsgesprekken een moreel kompas bij ons groepsgesprek over onderzoek dat raakte aan het thema ‘vervreemding en eigenaarschap’, van wie zijn de data en de resultaten? We bereidden ons voor op opvoeringen en spel of bogen ons over de rol van toeschouwer. Het spelen, maken, vertellen en delen staat in het muzische onderzoek centraal en is beschreven in het proefschrift van Bart van Rosmalen (2016) over muzische professionalisering.2 Daan Andriessen als lector methodologie van praktijkgericht onderzoek beaamde in een speech dat je bij muzisch onderzoek zichtbaarder wordt als onderzoeker. Hij plaatste eveneens een kanttekening met de vraag of we inderdaad kennis hebben ontwikkeld door te spelen, te vertellen, te maken en te delen.
327
Praktijken van Muzische Professionalisering
328
In mijn bijdrage wil ik laten zien dat het antwoord op deze vraag afhangt van de opvatting van wat kennis is. Is het alleen weten sec, zijn het feiten en omvat het denken? Of gaat het ook om kennen, begrijpen, voelen, doen, maken, leren, ontdekken, verbeelden, aanraken en uitleggen? En waar ontstaat deze kennis, in onze hoofden of ook uit en in onze handen, vingers, voeten, beweging en hart? Gaat het bij kennis om het product of is ook de weg er naar toe en het proces van belang? Er zijn verschillende soorten van weten in het spel. Weten we iets omdat we erover lazen of iets bestudeerden en/of weten we iets omdat we het voelen, ontdekken of kennen vanuit de ervaring? En wat leren we weten en kennen door zelf te experimenteren, op te voeren of te spelen? In mijn eigen onderzoek vertellen de onderzochten meestal over hun ervaringen met leven en werk als zij reageren op mijn vragen. Ik neem in dit artikel de vrijheid tot een muzische reflectie waarin ik kennis breed opvat. Verschillende momenten uit de onderzoekswerkplaats worden opgelicht waarin leren, verbeelden, ontdekken, voelen, bewegen en raken een rol spelen waaruit spreekt dat we meer kennen dan we kunnen vertellen.
Tacit knowing als verborgen schat Een belangrijke inspiratiebron voor het (her) nemen van mijn kernvraag in dit essay is het werk van de in Boedapest geboren Michael Polanyi, een veelzijdige en aanvankelijk begaafde bio-chemie wetenschapper die het Berlijn in de jaren dertig ontvluchtte en zich later onder andere als hoogleraar in Oxford steeds meer verdiepte in de sociologie, de economie en de filosofie. Van hem is de enigmatische uitspraak ‘We know more than
we can tell’. 3 Ons kennen onttrekt zich deels aan ons bewuste weten. Het is een veel diepere bron. We krijgen deze dieptekennis door ons ergens met aandacht in te begeven, een verschijnsel dat hij indwelling noemt, dat letterlijk inwonen of neerdalen betekent. Zo maken we ons iets dat van buiten komt van binnen eigen en vuurt dit binnenste ook onze interactie met de buitenwereld weer aan. Dit leidt bovendien tot belichaamde vaak stilzwijgende kennis die in het handelen, bewegen of de mimiek besloten ligt. Een maatschappelijke werker maakt vertrouwen, een agent schept veiligheid en een ober zorgt voor een terras waar het goed toeven is. Polanyi beschouwde de ontdekking van de zogenaamde tacit dimension zelf een afterthought to his career, maar wel een heel belangrijke waarin hij zegt dat alle expliciete en ook wetenschappelijke kennis berust in deze bredere bedding van het taciete. Hij geeft voorbeelden van verfijnd en intiem weten die zich (deels) onttrekken aan taal. Bijvoorbeeld wanneer we in een fractie van een seconde het gezicht herkennen van iemand die ons dierbaar is of proberen te beschrijven hoe iemand een fiets kan besturen. Deze vorm van kennen en van kennis is dus veel gelaagder dan die van alleen geobjectiveerde kennis. Het omvat ook een subjectief en intiem ontdekkend weten dat zich deels buiten de taal afspeelt. Ik werkte als lector met deze vorm van kennen als verborgen schat in de professionele praktijk4 en ben ook in (groeps)interviews vaak naar deze tacit dimension op zoek, eerst zonder het te weten en later meer bewust. De filosoof Martha Nussbaum5 spreekt in Wat liefde weet (1998) ook over deze vorm van kennen, van binnenuit en van buitenaf. Zij geeft aan dat het verhaal complexiteit, veelzijdigheid en meervoudigheid kan laten zien, maar dat expliciete theorieën of
filosofie daartoe niet bij machte zijn. ‘Zij willen in de ziel één ding vinden dat liefde heet, één ding dat kennis heet, in plaats van te kijken wat er te vinden is (183)’. De psychoanalytica Jessica Benjamin laat zien dat de werkzaamheid gelaagd is en zich zowel intrapsychisch als intersubjectief voordoet (zie Kunneman, 2017, hoofdstuk 8)6. Manon Ruijters (2006)7 beschrijft met de vijf leerstijlen eveneens verschillende voorkeuren en manieren van leren en kennen die ze ook denkgewoonten noemt en waarin tacit knowledge ook een rol speelt. Zij onderscheidt de kunst afkijken, participeren, kennis verweven uit literatuur, oefenen en ontdekken. Tacit knowledge speelt denk ik ook een belangrijke rol in het muzische van vertellen, spelen, maken en delen. Het gaat hier om afstemming, om het juist bewust zoeken van deze diepere en impliciete laag en soms ook om het stilzwijgende delen van intieme kennis. Ik denk dat dit bestanddeel het muzische zowel voedzaam maakt als vleugels geeft.
Kennen en weten In de bezielde professionele praktijk van alledag zijn we voortdurend aan het (her)scheppen waarbij we ervaringskennis aanscherpen en verfijnen. Ook vakbekwame professionals maken in hun dagelijkse handelen veelvuldig gebruik van deze tacit dimension doordat zij zich verdiepen en hun ervaring van het werk zich verdiept. Sennett (2008)8 heeft het ook over de mens als ambachtsman die leert door te maken en daar plezier en ritme aan beleeft en voldoening uit haalt. Hij wijst in dit verband op het onderscheid tussen het Duitse Erlebnis en Erfahrung, dat je zou kunnen vertalen met kennen en weten. Het professionele weten op de werkvloer is vaak aan
de directe ervaring ontsproten. Daarom hebben professionals soms in contact met betrokkenen of in het team aan een blik of een half woord genoeg. Tegelijkertijd geeft deze tacit knowing een probleem bij de transfer. Hoe is dit begrijpelijk voor anderen die niet deel uitmaken van die situatie of de groep? Is deze vorm van kennen overdraagbaar? Deze onzekerheid maakt bovendien dat professionals in hun schulp kunnen kruipen en geïmponeerd raken door de soms superieure wereld van wetenschap. Het abstracte weten kent echter niet persé de bezieling en geleefde ervaring waar het taciete uit voorkomt. Polanyi was zeer geïnteresseerd in leren en in vragen hoe nieuwe kennis zich ontwikkelt en hoe vernieuwing tot stand komt. 329
Vanuit het onderzoek Verborgen schatten (Dijkstra & Van Dartel, 2011) waarin we praktijkexperts diepgaand interviewden over de aanpak van geweld in intieme relaties stuitten we op een verschil tussen (abstract) weten en intiem kennen. We ontdekten het fascinerende gegeven dat iemand wel over abstracte kennis kan beschikken, maar daarmee nog niet in de praktijk bekwaam handelt. Een voorbeeld van de eerste soort weten is een vriendin uit mijn studietijd die uit feministische principes een cursus autotechniek volgde. Zij haalde een tien voor de theorie maar was later in het practicum niet in staat om de motorkap te openen. Of het voorbeeld van de agressie-expert die niet met agressie kan omgaan. Aan de andere kant leidt van binnenuit kennen en vertrouwd zijn niet altijd tot robuuste kennis, tot weten. Iemand met veel praktijkkennis kan uit bescheidenheid weinig denken toe te voegen aan theorie of onderzoek, onwetend zijn of een eigen methode hanteren. Of een professional wordt onvoldoende door onder-
• routines • gemak • tunnelvisie
• embodied
• wetenschap • feiten • abstractie • niet geleefde kennis
weten en kennen
weten en niet kennen
kennen en niet weten
niet kennen en niet • onbekende weten
knowing • tacit knowing (intiem) • handelingsperspectief
Praktijken van Muzische Professionalisering
330
zoek ondersteund bij het handelen in de praktijk. Ik herinner me een discussie over trauma door geweld bij kinderen tussen een wetenschapper en een directeur van een behandelsetting. De wetenschapper was er zeker van hoeveel we intussen weten van kindertrauma dat toegepast zou moeten worden in de praktijk. De directeur die kinderen en hun moeders opving was minder zeker van haar zaak. Zij wist het niet zo zeker. Ze twijfelde eraan of deze wetenschappelijke traumakennis wel zo gemakkelijk toe te passen was. Zij sprak vanuit de ervaring waarin zij kinderen en de moeders kende over aandacht, opmerkzaamheid en werken aan basale vaardigheden. Ze had het over bescheidenheid en gaf een basaal voorbeeld waarin een jongetje in de residentiële opvang fietsen leerde. Er zijn dus verschillende perspectieven op en gaten tussen en in kennis. Er is naast het tekort aan kennis een surplus aan verborgen en waardevolle kennis die in het geval van de interviews met praktijkdeskundigen aan het licht kan komen in een groepsinterview of een tweegesprek. Zo vertelde bijvoorbeeld een filmmaker op de vraag hoe zij deze geweldsdocumentaire maakt dat zij de film
• openstaan • nieuwe kennis • doorbraak
drie keer maakt: eerst in het scenario en het vooronderzoek, dan in het schieten van de film en de derde keer in de montage en de editing. Het onderkennen van verschillende soorten van weten – hier weten en kennen genoemd – bleek inzicht te bieden aan praktijkprofessionals. Begrip van deze tacit knowing is ook van belang bij het ontwikkelen en laten groeien van moed, het vermogen kwetsbaar of juist dapper te zijn, ondanks de angst. Samen met een ervaringsdeskundige en een praktijkprofessional ontwikkelden we afgelopen jaar een geaccrediteerd meerdaags scholingsprogramma gericht op het versterken van persoonlijke en professionele moed bij de aanpak van geweld in relaties. Hoewel de taal tekortschiet of ook arbitrair is wil ik het onderscheid in soorten weten hier uitleggen in de begrippen ‘weten’ en ‘kennen’. Kennen ontstaat in deze context uit herkennen, vertrouwd zijn met en de levende ervaring, bij het abstractere weten in de hoedanigheid van ‘kennis hebben van’ hoeft dat niet zo te zijn. De begrippen en hun specifieke combinaties zijn weergegeven in het schema hierboven.
In het domein van het weten en kennen kunnen routines opbloeien. Het is het veld van het gemak en de beheersing maar dit kan ook leiden tot blikvernauwing en tunnelvisie. In de categorie van het weten en het niet kennen kan het gaan om abstracte kennis, om feiten of wetenschap, maar deze is niet gebaseerd op geleefde door ervaring verkregen kennis. In de derde categorie wordt juist iets intiem of vertrouwd gekend vanuit de doorleefde ervaring of het handelen. Het gaat hier om belichaamde kennis, om innerlijk weten, maar er is niet vanzelfsprekend een theorie of abstracter weten aan verbonden waardoor het in een groter verband kan worden geplaatst of in woorden kan worden overgedragen. De vierde categorie is een (muzische) spannende, maar ook een categorie waartegen weerstand kan bestaan aangezien het niet gekende en het niet-weten centraal staan en er bereidheid en moed dient te zijn om deze sprong naar het onbekende te durven maken. Het is ook een belangrijke categorie aangezien deze tot nieuwe (theoretische) inzichten en doorbraak in kennis kan leiden. In deze categorie valt voor mij het begrip deskundige onzekerheid, de bereidheid om een oordeel uit te stellen, het vraagstuk open te houden, te onderzoeken, een nieuw gezichtspunt toe te laten, alternatieven een tijd lang naast elkaar laten staan, de spanning die het oproept niet (direct) weg te werken. Ik denk dat dit schema ook verwijst naar de kloof die er tussen doen en weten kan bestaan, waarbij het abstracte weten superieur kan worden aan het intieme kennen van bijvoorbeeld de praktijk. Data worden dan soms onttrokken, afgetapt of onteigend en de (her)ontdekking geclaimd door de enkeling.
Ervaringsgericht werken met soorten kennis Later in de laatste tweedaagse van de werkplaats beschrijft Daan Andriessen vijf soorten kennis die hij heeft neergelegd in de ruimte op stoelen waarmee we aan het werk gaan. We bewegen ook letterlijk heen en weer tussen de verschillende soorten kennis. Het gaat om: 1. Conceptuele kennis: conceptueel, begrippen en abstracties 2. Handelingskennis: kennen als begrip voor basis van het handelen door maken en doen 3. Sociale kennis: sociale verbanden, relaties en wensen 4. MateriĂŤle kennis: aanraken, voelen, ervaren 5. Lichamelijke kennis: bewegen, sensaties, aarden, gebaren Wat levert deze ervaringsgerichte werkvorm met de vijf soorten kennis me op voor mijn vraag wat kennis is? Ik merk allereerst op dat de volgorde waar ik ga zitten er toe doet. En dat ik op intuĂŻtie cross-overs maak. Het is interessant om verschillende kennissoorten met elkaar te laten interacteren en verschillen te proeven. Conceptuele kennis is voor mij relatief eenvoudig, cognitief en goed alleen te doen. Het biedt overzicht, richt zich op structuren. Het voelt een beetje beperkt en tegelijkertijd wijds en richt zich op het hoofd. Handelingskennis leert mij meer over de plaats dan over mijn onderzoek. Het woord zelf refereert bij mij aan vertrouwen, veiligheid, welzijn en handelingsbekwame professionals. Ik ben dienstbaar aan deze soort kennis maar er niet super in thuis. Er ontsnapt ook iets in deze kennisvorm. Het is als een kookboek, maar de recepten leiden niet vanzelfsprekend tot een maaltijd of een
331
332
Het muzische kennen verborgen in schildersezels
Praktijken van Muzische Professionalisering
lekkere maaltijd. En een maaltijd heeft geen kookboek nodig. MateriĂŤle kennis onttrekt zich meer, het is voor mij een redelijk koude stoel terwijl ik opmerk dat juist andere beeldende professionals daar op hun gemak zijn. Ik lijk meer een kijker en een waarnemer dan een maker. Wel ben ik nieuwsgierig en keer bewust naar deze stoel terug om deze nog eens te proberen. Bij de stoel van lichamelijke kennis voel ik me fysiek op mijn gemak en gecentreerd. Het versterkt mijn aanwezig zijn in het nu en ik ben me bewust van mijn adem. Inspiratie borrelt op en tegelijkertijd voelt het geaard en stevig.
Onze onderzoekswerkplaats vindt plaats op verschillende voor mij zeker geen alledaagse locaties die mijn verbeelding prikkelen. De muzen kunnen zo op deze vrijplaatsen present raken. Ik geniet van de grote ruimten en de mogelijkheden die de gebouwen scheppen om te maken. Bij een van mijn zwerftochtjes stuit ik op een lokaal met schilderezels. Ik zoom in en kijk nog eens. De muzen hebben hier hun sporen achter gelaten. De schoonheid van al dat gemaakte en dat uitproberen spat van de ezels af. Vegen, kleuren, achtergelaten landschappen, veelkleurige strepen en zelfs een gletsjer vulkaan kom ik tegen. Alles is er al, we herscheppen steeds weer. Mijn camera documenteert deze verborgen schilderen.
Dronken van data en discussie over eigenaarschap van kennis Als kennis breed wordt opgevat gaat het dus om weten, kennen en ook verbeelden, voelen, begrijpen, verwonderen. In de onderzoekswerkplaats is er discussie over wat nu eigenlijk data zijn. Sommige deelnemers zijn onzeker over hoe datgene wat ze doen, maken en onderzoeken zich verhoudt tot de taal van onderzoek. Dan wordt duidelijk dat de maaksels, de opvoering, het vertellen, het spel, de vragen, alles kan data zijn. Dat brengt euforie met zich mee, maar ik voorzie ook gulzigheid met het idee dronken van data te worden. Hoe presenteren en bewerken we deze data?
Deze geuite zorg houdt verband met mijn ervaring waarin professionals in praktijken soms als vaten worden gezien die je kunt aftappen. Er wordt in en door onderzoek ook veel ervaring onteigend, vervreemd, afgepakt, afgetapt. Eigenaarschap geclaimd door onderzoekers. Soms voelen praktijkwerkers of onderzoekers ook dat anderen met de eer van een deel van hun werk gaan strijken. Ik heb een allergie ontwikkeld voor onderzoek dat de ervaring of praktijk uitkleedt en mensen stript van hun betekenissen of verhalen. Het tegendeel van een voedzame praktijk dus. De morele en ethische aspecten van onderzoek worden zichtbaar in gedeeld eigenaarschap
en het delen van bevindingen: wanneer onderzochten toestemming verlenen, grenzen aan kunnen geven, meedoen in de co-creatie en reflecteren op bevindingen. En omgekeerd kan door het onderzoekswerk het besef van praktijkwerkers groeien dat er aan hun praktijk helpende woorden, analyses en ordeningen zijn toegevoegd die voorheen nog niet op deze wijze beschikbaar en ge-expliciteerd waren.
Muzisch methodische regels vragen embodiment en inclusie Een belangrijke perspectiefwisseling die in het muzische gemaakt kan worden is voor mij om van het hoofd naar het gehele lichaam te gaan en werkvormen te kiezen die daarbij aansluiten. We schorten dus bewust het analytische op en verbinden ons met anderen voor ene rijker geschakeerd werkingsveld. Een voorbeeld daarvan is de beweging in een urban dance die zich deels in een kring afspeelt. Deze beweging en gespreks- en expressie vorm bereidt ons voor, helpt ons te aarden en een collectief te vormen. Het werkt met ons vermogen ons onderscheidend te verbinden (Van Rosmalen, 2016, 224). Urban dance is volgens Van Rosmalen (2016, 224) competitief en coöperatief tegelijk. Om ons verder te ontwikkelen in het spel, verhaal of de voorstelling en daarop te reflecteren, zijn er kleine aanmoedigende zinnen die daarbij helpen. Belangrijk is ook om de opvoering goed te begrenzen inde tijd. Bart deelde zijn aanmoedigingen als: • Doe dat nog eens? (vertragen, herhalen) • Wat roept het bij je op? (associëren, naar binnen keren, delen)
333
• Zullen we even schrijven? (naar binnen keren, reflecteren, expressie geven, documenteren) • Ik voeg voor me zelf toe: Wat gebeurt er daarna? (impact, bewustwording, doordenking) Tijdens de tweede tweedaagse in februari 2018 schreef ik tijdens zo’n korte schrijfsessie op de eerste ochtend in een oogwenk acht aandachtspunten op voor het ontvouwen van wat ik een ‘inclusieve methodologie van muzisch onderzoek’ noemde.
Praktijken van Muzische Professionalisering
334
1. Je openstellen en ontvankelijk worden. Fysiek HIER zijn, erbij blijven, ruimte scheppen, nieuwsgierig zijn, niet-weten, een beetje vogelen, bewegen. 2. Op je in laten werken van de situatie, de mensen, de zintuigen laten werken en wat noteren. 3. Open ruimte scheppen met ook een zekere geborgenheid, gronden. Niet beheersen. Vertrouwen op het ongeborene. 4. Inzoomen en uitzoomen en daarbij heen en weer bewegen tussen de twee en korte pauzes nemen tussendoor. 5. Beschouwen: schrijven, tekenen, bronnen zoeken. Op spanning komen, laten botsen, schuren, samengaan. 6. Delen: vermeerderen, verrijken, herhalen (steeds anders), fijn slijpen, dienstbaar zijn en er aandachtig bij blijven. 7. Opvoeren: laten zien door te spelen, vertellen, maken, mee te doen. 8. Bevestigen van het gemaakte en betrekken van de toeschouwer, wat heb je onderzocht en hoe doet de toeschouwer mee en reflecteren zij daarop?
De opvoering van de appelboom maakt de toeschouwer wakker Tijdens de werkplaats zijn er tal van opvoeringen geweest waar de muzen samenwerkten. Steeds merkte ik wat voor versterking een andere invalshoek of andere discipline kon bieden. De opvoering die me vooral raakte en de meeste nawerking had, was die van de appelboom. Carolien Oostveen trad daarbij op als regisseur die ons als deelnemers in groepjes uitnodigde en een beperkte kijkervaring bood. Zij fragmenteerde onze kijkervaringen speelde met afstand en nabijheid. Daardoor kwam de filosofie van het toeschouwerschap meer bloot te liggen. Wij werden als toeschouwers heel bewust geleid. Onze bewegingsvrijheid werd letterlijk aan banden gelegd en ook gemanipuleerd. Een groot deel van ons stond met de ruggen naar de voorstelling. Ik stond met een groep naar het raam gekeerd en merkte hoe het water en de huizen aan de overkant bij de voorstelling werden betrokken, mee gingen doen. Intussen hoorden wij de stem van Jacqueline Frentrop met haar dramaturgische kwaliteiten. Ze las welluidend en herhaaldelijk het gedicht van De Appelboom voor als een rondgang. Als toeschouwer hield ik me ondanks de vermaning niet volkomen aan de opdracht weg te kijken. Een prettig soort spanning ontstond. Ik wilde een opener blik. Wat ik over mijn schouder zag fascineerde me. Terwijl we het gedicht hoorden van de appelboom schilden enkele opvoerders met een zakmes zorgvuldig en aandachtig een appeltje. De lange slierten appelschillen meanderden rond de verbeelde appelboom terwijl door het raam het water intussen ook de huizen reflecteerde en de zon weer de stenen aan de overkant ving. Glinstering. Hier, nu en ook daar. De Appelboom kon in vol ornaat rijzen met een grotere werkingskring. Later reali-
seerde ik me dat we door de gemanipuleerde kijkervaring ook een soort intensivering hadden beleefd. Als toeschouwer waren we nadrukkelijk betrokken in de opvoering. We hadden als medemakers meegedaan: we waren daarin georkestreerd en gedirigeerd. We werden daardoor ook medeonderzoekers van de opvoering en de kijkervaring. Deze opvoering gaf een stevige zwieper aan mijn besef van inclusieve methodologie die immers daarmee uitstijgt boven de directe maker en de ontvangers. Het maakt een tijdelijke kring van co-creatie en betekenisgeving tussen toeschouwers en opvoerders. Het gaat om de interactie. In een recente voorstelling over vluchtelingen ‘het vlot van Medusa’ is dit idee van het meemaken van het publiek in uiterste vorm doorgetrokken en lijdt het publiek ook schipbreuk.9
Lichtvoetige rondgang: muzisch maakproces Hoogtepunt van de laatste tweedaagse is voor mij wanneer wij na tal van opvoeringen en schrijfopdrachten de laatste middag gevraagd worden om op stroken papier enkele woorden te schrijven die voor ons relevant zijn in wat we hebben meegemaakt. Deze stroken papier met een of enkele woorden erop worden vervolgens in de ruimte gelegd. Dan hebben we gelegenheid om deze woorden te zeven en te selecteren. Daarmee en met misschien nog eigen aanvullingen kunnen we een gedicht te schrijven wat voor ons de kern is. Deze vorm komt dichtbij wat ik eerder beschreef dat Polanyi tacit knowing noemt: we drinken de woorden van waarde in, proeven, keuren en rangschikken ze. Zo ontstaat dan mijn gedicht over de lichtvoetige rondgang in het muzische maakproces. Het biedt eigenlijk, zo merk ik later, een procesbeschrijving
– van wat ik begrijp dat muzisch onderzoek kan zijn. We gaan na het maken van ons gedicht vervolgens allemaal op de grond liggen in een cirkel met de hoofden naar elkaar toe. Op basis van het geluid lezen we om beurten maar juist niet op de rij af ons gedicht voor. Daarmee maken we een kleine groepsvoorstelling. Achteraf gaat de eerste strofe voor mij over de methodische stappen van het muzische maken. Het tweede couplet beschrijft de attitude die daarbij behulpzaam is en de derde bespreekt het opvoeren.
335
Lichtvoetige rondgang Omkijken Herhalen Wederkeren Opvoeren Maken, spelen, vertellen Vastleggen Zorgvuldig timen, doseren De maker eren Verbinden met het collectieve veld Appeltjes blijven schillen, soms vertraagd Magische eenvoud ademen Laten verschijnen Met het rijzende op reis gaan Spanning niet wegwerken
Praktijken van Muzische Professionalisering
336
Vertrouwen op het ongeborene En wat er is en kan worden Stap in de dream machine Dan maak je de muzen wakker En beoefen ik thuisloosheid Wat beweegt en wat blijft?
Het muzische, is net als the tacit dimension, heel beweeglijk, krachtig en fragiel. Het verschijnt in een opvoering en verdwijnt na de voorstelling. Maar het werkt in ons en de gemeenschap door en zet ons aan ot ontdekkend leren. Ik word bedrevener in de kleine schrijfopdrachten. Tijdens een bijeenkomst van de werkgroep normatieve professionalisering met Harry Kunneman waarin we ook steeds meer experimenteren met werkvormen, refereer ik bij een schrijfopdracht aan die laatste periode waarin we tijdens Wendingen ook buiten hebben gespeeld:
Praktijken van Muzische Professionalisering
338
Me overgeven aan het maken maakt andere lagen in me wakker. Ik krijg zin om te bewegen, buiten te spelen. Er komt misschien een huppelpasje mijn denken binnen. Of ik stroom ineens over van vreugde of dankbaarheid, van blijdschap dat we hier in het hier en nu met zijn allen mogen zijn. Overgeven aan het maken schept dus dynamiek, maar er zit ook rust en focus in de overgave. Al het andere schuif ik even aan de kant. Als ik opschuift is alles aanwezig. Het scherpt mijn bewustzijn van dit unieke karakter en dit moment. En het maakt dat ik kan bijdragen aan Goed Werk door zelf in open en actieve verbinding te komen staan met Goed Werk. Het ordent, opent, verdiept, voedt, schept en maakt gebruik van de flow in tijd en focus. Bijzonder aan de opvoeringen inclusief de muziek en de dans is dat zij performatief zijn: zij verschijnen en verdwijnen in de tijd. Het is er, was er en is dan geweest en bestaat nog in de herinnering en heeft een door- of nawerking. Daarmee wordt het ook beschikbaar voor reflectie.
Slot Ik ben voorstander van een breed kennisbegrip aangezien dat een inclusieve methodologie voorstaat en het muzische als het ware aanroept. Het houdt er rekening mee dat het muzische een speciaal karakter heeft. Het doet een appel op aanwezig zijn in dit moment, is belichaamd, wekt nieuwsgierigheid op, is flexibel en heeft een speels karakter. Het versterkt de aanwezigheid en schept ruimte om zoals beeldend kunstenaar en docent Annemiek Vera zegt ‘magische eenvoud te ademen’. Er schuilt transformatieve kracht in onderzoek dat gebruik maakt van het muzische. Het is immers bedoeld om te beroeren, je te vervoeren, je bij de lurven te pakken, te raken, te veranderen. Je kunt er iets van leren, in ontdekken, gewaarworden, inzicht aan ontlenen. Interessant is dat vertellen, spelen, maken en delen allemaal vormen van kennis zijn die als een noodzakelijke rondgang met elkaar interacteren. En ze includeren de voorgangers, zoals in de volgende figuur zichtbaar wordt. Deze figuur dient gezien te worden als een spiraal die de muzen wakker maakt. Vertellen is een vorm van delen. Spelen is een vorm van vertellen. Maken is een vorm van spelen dat ook vertellen includeert. Delen is een vorm van maken die ook spelen en vertellen omvat. De urban dance is waarschijnlijk zo krachtig omdat deze maken en delen combineert en dus ook spelen en vertellen bevat. De spiraal maakt het vertellen levendiger, het spel meer serieus, het maken productiever en het delen betekenisvol. We kunnen om met Polanyi te spreken niet alleen meer kennen (know) dan we kunnen vertellen, maar we kunnen ook meer kennen dan we kunnen spelen, maken en delen.
DELEN
VERTELLEN
‘knowing’ MAKEN
Verzamelen is zachter dan data genereren, toch zit in dat schurende woord ‘data’ ook de mogelijkheid van transfer. Verzamelde data zijn weinig waard zonder een krachtige vraag of een resultaat dat dood neervalt. Misschien bedoelde Daan dat wel met zijn terechte vraag of we daadwerkelijk kennis ontwikkelen door te spelen, te vertellen, te maken en te delen. Onderzoek heeft een leidende vraag nodig. Weten en kennen maken delen uit van kennis. De demarcatie van wat wel en niet tot kennis behoort, hangt af van je opvatting wat kennis en wetenschap zijn. Spelregels van onderzoek zijn immers dat het herhaalbaar en overdraagbaar is. Het muzische gaat zeker ook om het unieke en de bevlogenheid of vervoering van het moment. Interessant is om de spanning op te zoeken en daarin een weg te zoeken. Voor mij betekent een breed kennisbegrip dat er meer te ontdekken is. De muzen laten dat ook zien. Het zoekproces is spannender en omvat ook het leren. Daardoor kunnen zelfonderzoek, experimenteren, vergissen, fouten maken, in verandering zijn worden opgenomen in het leerproces. Michiel de Ronde zei ‘Kan ik het zo onderzoeken dat het in stukken uit elkaar valt zonder dat het dood gaat’. Liever zou ik nog willen proberen om het (een ge)heel
SPELEN
te houden en tegelijkertijd betekenisvolle details te ervaren. De tacit dimension inbrengen betekent het besef dat onze kennis en ook het muzische altijd zijn ingebed in iets dat veel groter en omvattender is dan we kunnen uitdrukken maar dat we wel kunnen aanroepen. Wat me bijzonder inzicht gaf in de onderzoekswerkplaats is hoe we in het muzische steeds met gemak van positie kunnen wisselen in een redelijk strak tijdsregime van een opvoering, van in- en uitstappen. Het muzische is uitermate wendbaar en kent veel rollen. Dan zijn we degene die opvoeren en daartoe samenwerken, dan zijn we publiek of worden we als toeschouwers tot medeonderzoekers gemaakt of onderzoeken we zelf een praktijk. De middelen zijn vertellen, spelen, maken en delen. We dansen en reizen met deze posities. Deze flexibiliteit die het muzische biedt is fascinerend en geeft veel mogelijkheden tot wendingen en het onverwachte. Het is een rijk leerproces, en wordt meer navolgbaar naarmate je je er meer voor open stelt en het zijn werk laat doen. Dat schept ook een eigen muzisch methodologisch repertoire waarin het onbekende en niet weten een
339
plaats krijgen. Je maakt iets maar weet (nog) niet wat het betekent. Het onverwachtse toont zich. De waarnemer of toeschouwer die als kijker ook een reis doormaakt. Of degene die reflecteert op de doorwerking.
Praktijken van Muzische Professionalisering
340
Deze beschouwing was niet ontstaan als ik zelf niet in wisselende posities in het muzische was gestapt. Muzisch onderzoek gedijt bij een breed perspectief van wat kennis is. Dit essay ontstond op andere wijze dan het schrijven van een willekeurig onderzoeksartikel. Ik schortte de behoefte om vooraf te kaderen op, was nieuwsgierig naar wat zich zou aandienen. Ik heb ik me in dit stuk meer laten verrassen, ook door mezelf. Het verhaal zich laten ontvouwen zonder het direct mijn wil op te leggen. Ik schreef dan ook niet over de ervaring met het muzische maar vanuit de ervaring.
1 musework.nl/nl/page/5208/sietske-dijkstra 2 Rosmalen, B. Van (2016) Muzische professionalisering. Publieke waarden in professioneel handelen, Uitgeverij IJzer, Utrecht. 3 Polanyi, M. (1966) The Tacit Dimension, new
Dijkstra, S. (2014) Reaching out for skillful performance: The importance of tacit knowing in the handling of domestic violence, Appraisal, vol 10, 1, 33-42. 5 Nussbaum, M. (1998) Wat liefde weet. Emoties
foreword by A. Sen, 2009, The University of
en moreel oordelen, Rainbow Pocketboeken,
Chicago Press, Chicago/London.
Nieuwegein.
Polanyi, M. (1958/1962). Personal Knowledge: towards a post-critical philosophy, The University of Chicago Press. 4 Dijkstra, S. & N. Van Dartel (2011) Verborgen schatten. Wat goede professionals doen en cliĂŤnten ervaren bij de aanpak van huiselijk geweld, SWP: Amsterdam. Dijkstra, S. 2012. Handling Domestic Violence. The Power and Fragility of Tacit Knowing. In H. Kunneman (ed.) Good Work: The Ethics of Craftsmanship, Amsterdam: SWP E-books, 157-169.
6 Kunneman, H. (2017) Amor Complexitatis. Bouwstenen voor een kritisch humanism, deel 2, SWP: Amsterdam. 7 Ruijters, M. Liefde voor leren. Over diversiteit van leren en ontwikkelen in en van organisaties, Vakmediant. 8 Sennett, R. (2008). De ambachtsman. De mens als maker, Meulenhoff, Amsterdam. 9 Het publiek lijdt ook schipbreuk, Trouw, 13 maart 2018.
341
Praktijken van Muzische Professionalisering
342
343
Het Wendingen Festival, mei 2018 Fotografie: Frederique Scholtes
344
Muzisch delen van inzichten Hoe breng je dan vervolgens over wat je gevonden hebt? Hoe druk je uit wat je inzicht is. Hoe draag je de kennis over die je hebt opgedaan? Na de beweging van het proces – bewogen door de muzen – met zijn opbrengsten en inzichten is er de vraag hoe je die kunt delen en weer overbrengen op anderen? Anke Tijtsma, antropoloog en gespreksmaker, is heel stellig in haar bijdrage: ik schrijf geen rapport! Het gebeurt immers in het maken zelf, daar ter plekke. Ze is wel bereid om dáárover een artikel te schrijven. Dat kan niet anders dan met een dichterlijke pen: ‘Mag ik’, zo vraagt zij, ‘Mag ik elke dag opnieuw geboren worden?’ Overdragen van inzichten blijkt altijd weer ‘iets nieuws maken dat zich vormen wil’. Geen rapport dus, maar dat betekent niet dat je het schrijven hoeft te laten. Annemiek Vera schrijft een brief in deze bundel, met de aanhef ‘Dag mooie Muzen, dag magische eenvoud’. In die briefvorm alleen al wordt duidelijk dat kennis alleen bestaat als het ontvangen wordt. Dat blijkt nog eens te meer uit het slot van haar schrijven als zij de Muzen, alle negen, bedankt voor wat ze haar gegeven hebben, inzichten, verwondering, creatieve levensenergie, schoonheid. Annemiek herinnert ons eraan, zij m(n) emo-reert, dat mensen vleugels kunnen krijgen. Wie haar brief leest krijgt zelf ook de kriebels om te vliegen… Falk Hübner experimenteert met een andere vorm om inzicht te delen; hij noemt die ‘performatief schetsen’. Een schets, een tekening, die gemaakt wordt in het hier en nu van de opvoering. Het gedeelde inzicht ontstaat ter plekke in interactie met de betrokkenen. Ook hier weer de fundamentele notie dat kennis delen een creatief proces is, liefst een co-creatief proces. Telkens moet
het weer opnieuw ontstaan, in het performatieve moment zelf. Soortgelijke wijsheid is op te maken uit de bijdrage van Niek Pronk. Hij doet onderzoek naar de vraag hoe te vertellen over onderzoek? In het delen blijkt makerschap essentieel: foto’s, magazines, websites, wendingen, cartoons. Delen door te maken, maken door te delen, in een oneindig doorgaand proces. Ook het bespreken van werk, zo laat Melanie Kandelaars zien, is een vorm van muzisch delen van inzichten. Zij toont haar handtekeningen in een muzische werkbespreking, vormgegeven volgens het Critical Response Process (CRP), ontwikkeld door Liz Lerman. Het inzicht dat Melanie opdoet: ‘Asking questions is a way of life’. Het is veeleer de vraag dan de boodschap die helpt om het inzicht te laten ontstaan. Zo zegt Cécile Rongen het ook in de titel van haar bijdrage: A way of living. CRP zelf blijkt een kunstvorm te zijn die oefening vraagt, discipline en creativiteit. Bij Jochem Naafs wordt die kunstvorm zelfs tot poëzie verheven. Feedback geven is zelf een performance, waarin waarheid te ontdekken valt.
345
Praktijken van Muzische Professionalisering
346
Gesprekskunst wakkert vernieuwingskracht aan bij (zorg)professionals Hoe muzische gesprekken zorgen voor denkruimte in organisaties Anke Tijtsma 347
‘Het is er allemaal al’ zegt een bevriende organisatie-kunstenaar tegen me. ‘Pak je notities er allemaal bij en kijk en reflecteer erop. Je hebt er immers in het werk dat je doet al iets van gemaakt. Jij maakt gesprekken en zorgt weer voor ruimte in de hoofden van veel medewerkers. Dat is wat je doet; heel bewust is dat wat je maakt. Daar ter plekke. En dat is genoeg. Ook als het daarna geen rapport oplevert!’ Vervolgens weet ik dat het waar is en toch vind ik dat ik (omdat ik er ook geen rapport van maak) in staat moet zijn om er een artikel van te maken om te publiceren. Er zijn immers veel notities, losse aantekeningen en reflecties genoteerd op van alles en nog wat. Ze staan in mijn dummy’s en op losse A4-tjes die ik allemaal bundelde omdat ik weet dat ze nog waarde hebben. Dit artikel dient vooral om de doorwerking van wat ik maak nog te versterken. Voor mijzelf. En misschien ook wel voor anderen. Vanuit een drang om erover in gesprek te blijven, te onderzoeken en ook om nog iets nieuws te creëren van wat ik zoal (mee)maakte in organisaties; een artikel.
Inleiding
Praktijken van Muzische Professionalisering
348
Deze tekst gaat over het proces van het muzische actie-onderzoek dat ik uitvoerde tussen september 2017 en oktober 2018 bij diverse organisaties in de publieke sector. Daarin ben ik op zoek gegaan naar mogelijkheden om ‘anders’ met (zorg)professionals in gesprek te gaan. Vanuit mijn Buro AanZet neem ik deel aan werkprocessen en maak ik gesprekken met professionals waarin we op zoek gaan naar wat hen bezighoudt. Daarvoor benut ik als antropoloog de muzische activiteiten (vertellen, spelen, maken en delen) in mijn gespreksvoering zodat medewerkers zichzelf in/op het spel zetten om ruimte te maken voor wat ze anders nauwelijks laten horen/zien/maken of doen. Via de gesprekken die ik ‘maak’, draag ik bij aan het zoeken naar ruimte om hun potentieel beter te benutten en in te zetten voor vernieuwing. Ik maak het liefst de hele dag ‘ruimte’ in de gesprekken die ik maak met professionals. In de loop van het afgelopen jaar ben ik mezelf naast antropoloog en keramist ook gespreksmaker gaan noemen. En ik beweeg me op professioneel vlak graag in dialogen die aansluiten op de driehoek tussen de disciplines gezondheid/ welzijn, organisatiecultuur en -vernieuwing en kunst.
Mijn onderzoeksvraag voor de Werkplaats Muzisch Onderzoek1 luidt als volgt:
Hoe kan ik als antropoloog door het aanwakkeren van het muzische in gesprekken bijdragen aan vernieuwingskracht in organisaties? Met vernieuwingskracht bedoel ik hier de moed van professionals in (zorg)organisaties om de status quo uit te dagen. Om op zoek te gaan naar verbeteringen in processen of werkwijzen. Het gaat mij om het open staan voor veranderingen en ruimte maken om nieuwe perspectieven te omarmen. Wat verandert er als de vernieuwingskracht werkt? Bijvoorbeeld dat medewerkers niet meer klakkeloos vragen om kaders maar zelf naar ruimte zoeken om er vanuit hun vakmanschap in een professionele setting iets van te maken. Het gaat ook over hun creatie-kracht en over in het niet-weten gedijen. Reflecteren is een vaardigheid die voor mij onderdeel is van het potentieel om te vernieuwen. Je herkent het ook in bijvoorbeeld vergaderingen waar medewerkers al explorerend op zoek gaan naar ‘hoe’ iets beter kan. Het gaat bij vernieuwing ook over de gewone gang van zaken durven bevragen. In dit artikel neem ik je mee in mijn werkwijze als antropoloog. Vervolgens schets ik hoe ik het muzische actieonderzoek omarm en lees je over mijn uiteenlopende muzische gespreksinterventies. Die leveren allerlei ‘maaksels’ op. Van mijzelf en anderen. Zo ontdek je gedurende het lezen wat de antwoorden zijn op mijn onderzoeksvraag. Vervolgens vertel ik je ook over mijn worsteling om in organisaties het muzische een plekje te geven.
Hoe werkt een antropoloog? Via mijn antropologische werkwijze beschrijf ik wat ik zie/hoor/aanschouw in een organisatie. Ik onderzoek via kwalitatieve methoden hoe professionals in een organisatie het werk met elkaar ‘doen’ en ook ‘hoe ze met elkaar praten’. Beide aspecten vind ik mateloos fascinerend. Vervolgens analyseer ik de rode draden die ik ontdek en benoem de patronen. Pas dan verklaar ik en koppel bevindingen aan theorie. Indien gewenst koppel ik dat terug aan de opdrachtgevers. Tussendoor noteer ik ook altijd wat ik zelf beleef en meemaak en wat het onderzoeken van een organisatiecultuur met mij doet als onderzoeker. Als antropoloog werk ik door te observeren en met behulp van open ongestructureerde interviews. Op die manier krijg ik een beeld van wat er leeft in een organisatie, ontdek ik (fractale) patronen en vorm ik me een beeld van de (gespreks) cultuur in een organisatie. Ik focus dit artikel op diverse organisaties in de publieke zorgsector waar ik werkzaamheden voor verrichtte. Dat varieerde van evaluaties van projecten tot het ondersteunen bij het opzetten van nieuwe activiteiten, het ontwikkelen van een nieuwe strategie tot het begeleiden van teams en managers/ leiders. In veel gevallen zat er iets vast, was er behoefte aan mensen in beweging brengen of was er noodzaak een sluimerende onenigheid te helpen oplossen. Mijn werkwijze kenmerkt zich door het laveren tussen gespreksvoering en het (subtiel) aanmoedigen tot anders kijken/ denken/doen/praten over een situatie door middel van kunst of kunstenaars2. Daarmee wil ik bijdragen aan het (weer) op zoek gaan naar de flexibiliteit/wendbaarheid. Het onderzoeken van een ander perspectief en
het stimuleren van een innovatieve houding bij de medewerkers waarmee ik spreek. Het is afhankelijk van de hoofdopdracht die ik aanneem, maar vrijwel overal opteer ik ervoor dat ik zelf ook in het systeem van de organisatie mee mag doen. Oftewel, dat ik instap en participerend kan observeren juist ook doordat ik een taak oppak. Dat betekent heel praktisch dat ik afspraken maak over werkzaamheden (vaak los van de hoofdopdracht/vraag die ik aanneem terwijl ik die ‘ondertussen’ wel uitvoer) die ik uitvoer in de dagdagelijkse gang van zaken van de organisatie. Zo word ik (een beetje) onderdeel van het organisatiesysteem en werk ik met allerlei mensen samen. Ik mag me erin bewegen om een taak uit te voeren. Dat noemen antropologen ook wel de methode van de ‘participerende observatie’ en dat levert ontzettend veel informatie op over hoe een organisatie voelt en functioneert. Bijvoorbeeld door uitspraken die professionals doen bij de koffiemachine.
Wat kan muzisch onderzoek daaraan toevoegen? Muzisch onderzoek werkt vanuit een sterke verbinding met het idee dat je kennis over de realiteit niet alleen verkrijgt via wetenschappelijke methodes die uitgaan van objectiviteit, meetbaarheid en afstandelijkheid van de onderzoeker. Kennis over werkpraktijken krijg je ook 1) door eraan deel te nemen, 2) er iets van te maken en 3) er als onderzoeker zelf zichtbaar in te worden3. Die eerste karakteristiek sluit goed aan bij hoe een antropoloog te werk gaat. En via de andere twee onderzoek ik voor mezelf hoe ik het muzische kan invoegen in mijn werkzaamheden. Ik schets hieronder hoe ik dat zie.
349
In conversatie blijven Dit artikel is gemaakt omdat ik besloot dat juist het ‘maken’ in mijn werkpraktijk zo geweldig is. Het creëren en tot iets nieuws komen. Dat ken ik als keramist maar ook als antropoloog en gespreksmaker is dat het meest boeiende in mijn werk. Daarnaast wilde ik ook onderzoeken of ik er een muzisch artikel van kan maken. Ook is het fijn om mijn uiteenlopende (persoonlijke) notities te bundelen zodat ik met mezelf en mijn lezers erover in gesprek kan blijven. Daarmee bekijk ik of mijn aantekeningen en hersenspinsels kunnen bijdragen aan een navolgbare stap voorwaarts op het pad van organisatievernieuwing. En natuurlijk om een antwoord te zoeken op mijn onderzoeksvraag.
Praktijken van Muzische Professionalisering
350
Dit artikel is te lezen als voorstel om in conversatie te blijven met elkaar. Is iedereen maker van gesprekken? In zekere zin wel. Alleen daarmee is niet iedereen ook een. Dat vraagt om een bepaalde bewuste keuze vooraf. Voor mij betekent gespreksmaker zijn dat ik bewust op zoek ga naar ruimte voor allerlei gedachten. Het met elkaar spreken en daar initiatief toe nemen benoemt mijn favoriete filosoof Hannah Arendt met de term ‘nataliteit’ of ‘geboortelijkheid’; het is het vermogen van mensen om iets nieuws te beginnen, steeds weer opnieuw. Elke keer wanneer een mens het woord neemt en daarmee zichzelf ‘onthult’, wordt die mens als het ware opnieuw geboren (Berding et al. p.21, 2017). Zij stelt dat we als mens graag bijdragen aan iets nieuws laten ontstaan. Dat ‘nieuwe’ kan in een gesprek ontspruiten als er ruimte wordt gemaakt om te denken. Daar kan ik me helemaal in vinden en daar wil ik professionals via mijn werk toe uitnodigen en ‘aanzetten’. Samen stappen we daarmee in het ‘handelen’ wat Arendt in
haar indeling van menselijke activiteiten onderscheidt van het ‘arbeiden’ en het ‘werken’.4 Voor mij zijn conversaties als vrijplaatsen voor reflectie. Als antropoloog en gespreksmaker heb ik in de organisaties waar ik aan het werk ben als belangrijkste doel om professionals te ondersteunen om in het dagdagelijkse ruimte te maken voor andere gedachten en perspectieven. Dat duid ik graag aan met vrije denkruimte gericht op vernieuwing.
Vrije ruimte Converseren zie ik graag als vrije denk ruimte tussen mensen. Die ruimte kun je maken als je minimaal een ander weet te strikken als mee-maker. Een gesprek maak je samen. De woorden stromen lekker ende energie in de ruimte is prettig. Of het communiceren loopt juist helemaal niet; dat beperkt de ruimte. Letterlijk en figuurlijk. Beide is mogelijk en alles er tussenin. In veel organisaties zitten er haperingen in gesprekken tussen professionals – in teams en tussen de hiërarchische lagen. Dat komt het werk niet ten goede. Zoiets kan allerlei redenen hebben.
Door mijn opdrachtgevers is een ambitie geformuleerd voor de toekomst van de organisatie en daarin is het belangrijk om de medewerkers mee te nemen. Voor een verandering is het wenselijk om los te komen van bestaande overtuigingen, aannames en werkwijzen. Iets wat voor ons mensen een hele kluif is omdat we al snel in een default modus schieten zodra we op de werkvloer een overleg of vergadering ingaan. Dat heeft
alles te maken met het gedijen in de status quo en de dominante logica in een organisatie stelt Menno Lanting in zijn boek De Disruptieparadox (p. 102, 2017). Die bepaalt wat we vinden en hoe we doen en wat er wel of niet kan. Zo vinden we dat vergaderingen efficiĂŤnt moeten verlopen. En ook zeker een heel helder doel moeten hebben. De doel/ middel-rationaliteit werkt door tot in de besturingsdynamiek en de (gespreks)cultuur in een organisatie. Veel organisaties zijn gericht op werken via gangbare werkwijzen en minder op exploratie van het nieuwe.
Er is vaak weinig ruimte voor vernieuwing In gesprekken of vergaderingen is veel over een organisatiecultuur te leren. Daarom is daar aanschuiven ook bijna altijd mijn geliefde beginpunt voor een kennismaking met een organisatie. Soms is mijn opdracht dan nog niet eens volledig helder.
Het is in de ruimte tussen mensen dat cultuur ontstaat, zich manifesteert en ook kan veranderen. Tussen mensen en tussen mensen en het systeem vindt van alles plaats. Dat is cultuur. Het is niet vast te Tijd maken voor goede gesprekken en pakken. Je kunt het zien als een soort dialogen is dan waardevol. Luisteren is collectieve mentale programmering van echt een kunst stelt David Bohm (2018, 15). een groep mensen. Ongeschreven afspraken Het maakt geheel nieuwe interacties moge- over hoe we ons gedragen en wat we wel en lijk. Aandacht is een katalysator in dit niet zeggen tegen elkaar. In veel organisaties proces. Pas als er ruimte wordt gemaakt om vullen we stiltes al gauw op en komen we in (samen) te denken, kunnen mensen uit die vergaderingen graag direct met (rationele) voorgeprogrammeerde en dominante oplossingen zodra er een uitdagende vraag default modus stappen. Bohm (2018) wordt gedeponeerd. Een antwoord kan pleit voor een creatieve dialoog waarbij leiden tot impasse bij de deelnemers of we aannames onder de loep nemen en zorgen voor reacties. Dan ontstaat al snel inzichten delen. Daardoor kunnen we ons discussie. In de meeste organisaties blijft van alles ongezegd in de conversaties die beter verhouden tot onszelf, anderen en de wereld waarin we leven. gevoerd worden. Of er wordt Ăźberhaupt niet Een tijdje gedijen in het niet-weten, in een genoeg met elkaar gesproken. Ook is er in tussenruimte, is niet altijd gemakkelijk. gesprekken tussen professionals weinig Het muzische toelaten is dat ook niet terwijl aandacht en tijd om gezamenlijk niet-tehet wel nuttig is om samen tot vernieuwing weten. Laat staan dat mensen een echte te komen. Wat de muzische activiteiten van dialoog voeren. In te veel gevallen is er vertellen, spelen, maken en delen daarin zoal weinig tijd om te luisteren naar elkaar, samen stil te staan, te reflecteren. kunnen betekenen, is wat mij intrigeert.
351
Ruimte In het samen even niet-weten zit ruimte. Denkruimte. Ook in een goed gesprek zit vrije denkruimte. Tussen de regels en tussen de mensen. Ik draag er graag aan bij om het repertoire van teams om echt in gesprek te gaan te vergroten. Bijvoorbeeld door samen een vraag te onderzoeken en niet naarstig een antwoord te formuleren. Om samen te leren puzzelen; om ongemak niet te snel op te lossen. In veel organisaties is het niet de cultuur om samen niet-te-weten. Dan is het boeiend samen op zoek te gaan naar gedijen in de ruimte van het ‘ondertussen’. Zoiets als het verblijven in de tussenruimte.
Praktijken van Muzische Professionalisering
352
Wat ik veel zie gebeuren, is dat de leiding (op welk niveau dan ook) een antwoord presenteert of kaders schetst en ook zegt hoe het moet worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld over wat er moet worden geschreven in een externe publicatie of waar medewerkers in moeten worden getraind. Of ten aanzien van een besluit over met welke dienstverlening een organisatie stopt of doorgaat of hoe het probleem van een team moet worden aangepakt. Heel vaak worden medewerkers niet of nauwelijks geconsulteerd. Bij het besluit hebben medewerkers zich dan neer te leggen. Terwijl het in veel gevallen ook mogelijk was geweest om samen te onderzoeken wat passende antwoorden waren. Dat samen exploreren wat er passend is, gebeurt heel weinig. Dat is spijtig want mijns inziens wordt het ware potentieel van veel professionals en daarmee de ruimte voor vernieuwing (laat staan voor innovatie) niet of nauwelijks benut voor de organisatie. Inmiddels weten we dat het betrekken van medewerkers uit alle lagen van de organisa-
tie essentieel is om vernieuwing te kunnen vormgeven. Toch wordt dat nog weinig gedaan. Wantrouwen en gevoelde belangentegenstellingen tussen management en medewerkers voorkomen vaak beweging in organisaties. En dat leidt niet zelden tot stilstand stellen Baillieux en Van de Wiel (2018, 27). Mijns inziens omdat er angst bestaat voor zowel verlies van het overzicht en voor de ongebreidelde ideeën van medewerkers. Controleren en beheersen is nog vaak het credo van leidinggevenden. Dat staat haaks op loslaten en gedijen in het niet-weten. Werken in het ondertussen zodat er ruimte komt voor nieuwe gedachten, hersenspinsels enzovoort is niet gemakkelijk.
Ontregelen Kunst heeft kwaliteiten die nuttig kunnen zijn om te ‘ontregelen’. In mijn activiteiten is ontregelen waardevol om vernieuwing te brengen. Kunst belicht wat voorbij de normale denkkaders ligt. Dat is ook wat het muzische en kunstenaarschap doen. Er ontstaat een zekere distantie ten opzichte van het werk en daarin worden nieuwe inzichten geboren. In mijn werk onderzoek ik zodoende wat er nodig is om als antropoloog een beetje te ‘ontregelen’ via het muzische. Als het draait om ‘ruimte’ voor innovatie en inspiratie in professionele settings dan stelt de organisatiefilosoof Robert Cooper voor om onszelf in een situatie van ontregeling (induced disorder) van alle zintuigen te brengen. Tijdens mijn masterjaar aan de HKU (2016/ 17) onderzocht ik hoe professionals in vergaderingen met hulp van verbeeldingskracht uit de default vergadermodus kunnen blijven. Ik schreef er mijn scriptie over. Een korte samenvatting tref je hier aan.
353
Drie karakteristieken van muzisch onderzoek
Ik neem je mee naar de drie karakteristieken zoals ik ze in de Werkplaats Muzisch Onderzoek heb leren kennen en heb onderzocht. Hierboven refereerde ik al naar de eerste karakteristiek; eraan deelnemen (1).
Rapporten belanden te vaak in lades en archiefkasten. Ik probeer zoveel mogelijk in de activiteit (=het werk dat ik doe; bijv. een projectevaluatie) mijn bijdrage te maken/leveren. Dat vergroot ook meteen het eigenaarschap van de medewerkers in de organisatie.
Eraan deelnemen (1)
Praktijken van Muzische Professionalisering
354
Participerende Observatie past heel goed bij muzisch onderzoek doen. Precies omdat het ook uitgaat van het feit dat je kennis over de realiteit in werkprocessen en praktijksituaties opdoet door eraan deel te nemen. Dat is waar veel van mijn antropologische organisatiewerk start. Het is waar ik gelijktijdig ook mijn eigen muzische onderzoeksvraag in meeneem sinds ik mijn interesse in kunst ben gaan verdiepen aan de HKU.5 Aan het werk in de organisaties deelnemen levert mij inzichten op en geeft veel informatie over de cultuur in organisaties. Dat helpt me om mijn opdracht uit te voeren. Ik probeer van die werkprocessen en praktijksituaties iets te maken door gesprekken te voeren. Wat ik de hele dag door maak als (muzisch) antropoloog in organisaties dat zijn die gesprekken. En de ruimte die daarmee ontstaat zet weer van alles in gang bij de gespreksdeelnemers (en daar schrijf ik verderop meer over). Wat ik doe/maak brengt me op het tweede karakteristiek van muzisch actie-onderzoek, namelijk: kennis opdoen door er iets van te maken (2).
Er iets van maken (2) Als antropoloog maak/voer ik gesprekken en op die manier verzamel ik allerlei gegevens. Ik bekijk al mijn aantekeningen en notities (de data) nadien en trek conclusies over wat ik zoal zie/hoor in een organisatie. In principe maak ik er liever niet achteraf een rapport met bevindingen van.
De helikopter vliegt erg weinig Inzoomen op details lijkt gewenst en veilig Verantwoordelijkheid duikelt onuitgesproken weg Ik voer gesprekken. Als dat het belangrijkste is wat ik doe in de organisaties waar ik werk dan kan ik daar misschien ook veel meer nadruk op leggen als ik vertel over mijn werkwijze als antropoloog. Hoe ik dat ben gaan aanpakken, beschrijf ik verderop. In het kort: ik ben door en in de gespreksvoering gaan experimenteren met ontregelen via allerlei (muzische) gespreksvormen. De bijvangst hiervan is dat ik mezelf gespreksmaker ben gaan noemen en dat helpt me om richting opdrachtgevers te schetsen wat mijn werkwijze is. Het maken zit hem in: het muzische integreren in het gesprek dat ik maak samen met iemand anders. Bijvoorbeeld door met een kunst-object, foto of gedicht het gesprek een wending geven. Dan bewegen we van de rationele linkerhersenhelft naar de rechterhelft. Kunst in de brede zin van het woord kan mensen in een toestand brengen die ‘aanzet’ tot verandering; tot anders kijken naar een (werk)situatie. Ik ervaar het zelf in het gesprek. Er komen andere/nieuwe woorden in het gesprek (soms in de vorm van een prachtige monoloog van een medewerker) over aspecten die in het eerste deel van het gesprek blijkbaar nog onvoldoende ruimte
hadden gekregen. Ik zie dan ook de ‘echte’ mens in de professional als het ware zichtbaar worden. Persoonlijke reflecties worden zichtbaar; er lijkt een andere dimensie te ontstaan. Er komt als het ware denkruimte. Heel mooi is dat. Mijn gesprekspartners waarderen dat zelf ook. Soms laten ze dat direct na afloop van een gesprek weten en regelmatig komen mensen er pas veel later op eigen initiatief op terug. Door in de werkplaats Muzisch Onderzoek deel te nemen werd ik me meer en meer bewust van een andere vorm van maken. Gelijktijdig ben ik zelf iets gaan maken – van wat ik zoal hoorde in de gesprekken – om zo ook kennis op te doen. Het nadien maken van nieuwe zinnen. Ik schrijf korte gedichten (een soort haiku’s) over de patronen die ik zie. Ik bekijk al mijn aantekeningen. Dan worden vrijwel direct (deel)patronen zichtbaar. Van daaruit rubriceer ik en ga ik rode draden zien (patronen die richting een duiding van de gegevens bewegen) in wat ik heb gehoord. Patronen zijn terugkerende verhaallijnen. Bijvoorbeeld over frustraties omdat er niet wordt geluisterd naar de adviezen van vakmensen. Of hoe men zich in details verliest en de grote lijn uit zicht raakt. Over hoe de verantwoordelijkheden onduidelijk blijken als er onenigheid ontstaat. Of het legt een patroon bloot dat ik op allerlei plekken in organisaties terugzie: er wordt gewerkt aan een opdracht die voortdurend wijzigt omdat men te vroeg in de actie is geschoten en er niet goed is onderzocht wat de eigenlijke vraag is. Door de Werkplaats Muzisch Onderzoek ben ik de vrijheid gaan voelen om van mijn data ook iets eigens te maken. Nu leg ik soms via haiku’s de kern van mijn bevindingen bloot. Daarmee toon ik wat me raakt. En die
haiku’s ben ik weer gaan gebruiken in gesprekken om de medewerkers iets te vertellen over mijn bevindingen. Dat kan een opening bieden voor een ander gesprek. Bijvoorbeeld over wat de haiku oproept. Dat is ook muzisch; geraakt worden en dat tot uitdrukking brengen om te delen. Door wat mij aanspreekt te tonen, ontstaat wat Van Rosmalen gemeenschappelijkheid noemt. Zo onderzoek ik met mijn gesprekspartners de vrije (denk)ruimte. Ik hoor later terug dat het bijdraagt aan verversing van hun gedachten. Iets wat bij een rapport van mijn bevindingen minder vaak gebeurt. Dan neigen medewerkers ernaar om te kijken of het klopt wat er staat, hoe het is opgeschreven en of men het er mee eens is. Veranderend van perspectief Hoor ik wat jij ziet Oorverdovend Via haiku’s kan ik heel laagdrempelig ook het muzische in mijn werk als antropoloog integreren. Het zorgt voor een kleine ontregeling (induced disorder) van de gewone gang van zaken. Een dergelijke wending in een gesprek draagt daarmee bij aan anders gaan kijken. De gesprekspartners gaan zich verhouden tot de interventie (bij haiku’s is dat de tekst maar het gebeurt ook bij beeld) en worden zich bewust van hun eigen (des) interesse. Het maakt heel helder wat er ‘gewoon’ is en wat blijkbaar niet. In veel gevallen werkt het op meerdere zintuigen in en zet het tot denken.
355
Er zichtbaar in worden (3)
Praktijken van Muzische Professionalisering
356
Zo kom ik ook op de derde karakteristiek van muzisch onderzoek: als onderzoeker zichtbaar worden (3). In het ‘doen’ (=het uitvoeren van bijvoorbeeld een evaluatie) ben ik niet alleen aanwezig om het werk uit te voeren maar maak ik mezelf (als muzisch onderzoeker) ook zichtbaar (het derde karakteristiek van muzisch onderzoek). Ten eerste word ik zichtbaar omdat ik graag werk met de metafoor van het Gesprek als Theater; daarin komen voor mij op laagdrempelige manier de mythische muzen ten tonele. Iedereen bezit immers kwaliteiten om de muzische activiteiten (spelen, maken, vertellen en delen) te activeren. Die metafoor inspireert mij en het brengt een bepaalde lichtheid in de gesprekken die ik maak.
Gesprek als theater Ik zie het gesprek graag als theater. Een conversatie is als een opvoering tussen twee of meer mensen. Het is als een voorstelling van zaken die we gezamenlijk ten gehore brengen.
Door te vertellen dat ik deze metafoor prachtig vind, ontstaat er meestal al direct ruimte voor een ander gesprek. Door hier de ‘muze’ in mijzelf tevoorschijn te halen en daarmee zelf zichtbaar te worden aan het begin van de gesprekken, heb ik ontdekt dat er een verbinding en daardoor een opening ontstaat om een ander gesprek te voeren met elkaar. Ik nodig mensen uit tot het samen maken van een gesprek. Daarvoor hoeven we dus niet de hei op. In de reguliere vergaderruimtes vertel ik over de rol van de muzen die het podium betreden om te vertellen, te spelen, te maken en te delen
wat er op dat moment toe doet. Van daaruit nodig ik anderen uit om te delen wat hen bezighoudt op dat moment en in relatie tot het onderwerp waarvoor we bij elkaar zitten. Dat levert prachtige gesprekken op waarin zij zichtbaar worden. Zowel als mens en als professional door dat wat ze met me delen. En ten tweede word ik zichtbaar omdat ik mezelf in het spel zet door de muzische activiteiten van vertellen, maken, spelen en delen te verwerken als integraal onderdeel van mijn antropologische werkwijze. Dat vraagt van me dat ik zelf zichtbaar word (in mijn werk) door te gaan staan voor mijn muzisch antropologische werkwijze en er meteen ook ‘in’ het werk invulling aan te geven. Deze karakteristiek van zelf zichtbaar worden heeft er ook voor gezorgd dat ik steeds vaker iets deel over het muzische actie-onderzoek waar zij (de medewerkers) onderdeel van zijn. Daarin voel ik een bepaalde kwetsbaarheid en gelijktijdig zorgt het voor openheid en verbinding. Ik word er als mens zichtbaar door omdat ik deel wat mij als professional fascineert. De intentie die daaruit spreekt kan ik via mijn fascinatie heel invoelbaar maken. In termen van de Theorie U (Otto Scharmer) zou ik willen benoemen dat ik daarmee een kwaliteit maak van ‘holding the space’. In die ruimte vervolgt zich dan het gesprek dat we voeren. En daarnaast word ik – ten derde – ook zichtbaar en maak ik ruimte als ik in gesprekken/groepsdialogen werk met eigen fotomateriaal, eigen kunstobjecten of zelfgeschreven haiku’s. Daarmee toon ik hen iets van mezelf en kan ik een wending aanbrengen in een gesprek of overleg.
Aan ieder roer prevaleren de ambities Vakmensen streven naar mooier en beter Kwaliteit (te vaak) in schoonheid gestorven Regelmatig blijven we als professionals maar al te gemakkelijk hangen in de analyse en de ratio (aangestuurd door de linkerhersenhelft) en benutten we onze rechterhersenhelft niet of nauwelijks. In een vastgelopen sessie is dat het moment waarop ik de verbeeldingskracht van deelnemers probeer te benutten.
Met kunst spelen Ik vraag de mensen een kunstwerk te kiezen uit wat ik meenam naar de sessie of het gesprek. De vraag die ik erbij stelde was bijvoorbeeld welk object hen aanspreekt of tot hen spreekt in relatie tot het onderwerp. Vrijwel alle professionals die bescheiden zeggen dat ze niks nuttigs te melden hebben, overtreffen zichzelf dan vervolgens. Ze kiezen een kunstwerk en schetsen met hulp daarvan op prachtige wijze hun gedachten over de voorliggende werksituatie. Dat zorgt vaak voor een verdieping van ons gesprek. Dan zie ik de professionals als mens echt zichtbaar worden. Ze lijken los te komen van rationele uitspraken vanuit hun vakmanschap. Zelfs de status quo niet meer te bevestigen of zichzelf als slachtoffer neer te zetten. Het lijkt wel of er vrije denkruimte komt door middel van het kunstobject. Nadien hoor ik terug dat ze op die manier boven de situatie konden gaan hangen, ernaar kijken en erop reflecteren. Zie ik hier een verantwoordelijkheid opborrelen die voorbij het particuliere gaat? De professionals geven aan dat het ruimte vrij maakt voor nieuwe gedachten over een situatie.
Iets negatiefs (bijv. een stopgezet project of een lastig traject) kan zo via een muzisch evaluatiegesprek bijdragen aan weer ruimte ontdekken in een complexe situatie. En sommige professionals geven aan dat ze zichzelf weer gaan zien als onderdeel (radertje) van een groter systeem. En daar ontluikt dan volgens mij ook weer de ruimte om bij te dragen aan verandering. Via deze weg kan ik als antropoloog het muzische in de gesprekken met professionals aanboren. Daarvoor hoef ik zelf niet steeds iets muzisch te doen. Wel moet ik zorgen dat ik ruimte maak voor het toelaten van het muzische in de ontmoeting. De laagdrempeligheid waarmee de muzen het podium op- en afstappen is daarbij heel prettig. Dit werken met kunstobjecten blijkt heel bruikbaar om professionals uit te nodigen zichzelf in het spel te begeven waarvoor ik de regels schetste. Iedereen kan namelijk spelen met de metafoor van het Gesprek als theater, met kunstobjecten, fotomateriaal of haiku’s.
Tussenruimte (a) Een zwart schaap is er om de kudde te laten wennen aan het vreemde. Ontvankelijk zijn voor het vreemde gaat over moed. Dubbele moed schrijft Marjorieke Glaudemans. (p.134, 2015) - Om je eigen beeld van hoe het moet te laten verstoren door een ander perspectief dan je je kunt voorstellen. - Om de gevestigde orde in je/de omgeving/organisatie te verstoren met het inbrengen van een andere zienswijze dan de heersende. Ergens in de tussenruimte van deze twee bewegingen geven we vorm aan de wereld/onze organisaties.
357
Praktijken van Muzische Professionalisering
358
Individuele ruimte maken
Tussenruimte (b)
Uitgangspunt is voor mij altijd het individu omdat ik geloof dat die – ondanks alles – wel degelijk invloed heeft op hoe het organisatie-systeem functioneert. Mijn inspiratiebron daarbij is de quote van de Amerikaanse antropoloog Margaret Mead: Never doubt that a small group of commited citizens can change the world, indeed, it’s the only thing that ever has.
Daar zit precies de kracht van het individu. Die kan besluiten om spel in te brengen in het spel dat gespeeld wordt. Binnen de kaders lijkt geen ruimte te vinden, het schuilt in je verhouding ermee. Daar zit de ruimte. En die ruimte tussen jezelf en het systeem zouden we vaker mogen reserveren. Om te spelen en vrije denkruimte te creëren.
Volgens de Parijse socioloog Anne Querrien (1945) is er individuele invloed op de collectieve transitional space van systemen. Dat ziet zij als een soort speelruimte die te vinden is in een organisatie(systeem) en waar het individu een plek in heeft. Speelruimte komt voort uit een relationeel proces. Ze ontstaat in de verhouding tussen mensen, waarden, systemen, concepten, plannen en situaties. Het zit niet in het veranderen van de spelregels, maar in het activeren van de spelende mens; de homo ludens die zichzelf verrast met een monoloog naar aanleiding van een kunstobject of een beeld. Ik ben het eens met Anne Querrien dat er wel degelijk invloed van individuen mogelijk is op wat misschien een rigide en log organisatiesysteem lijkt. De kracht van een uitnodiging tot spelen en meedoen zit hem volgens mij in samen ergens in stappen. Iets ontrafelen en uitpluizen.
Ik nodig eerst uit tot een gesprek. Daarin nodig ik uit tot het gesprek zien als theater. Dat is een uitnodiging om te spelen. Om vervolgens samen het gesprek te maken. In dit onderzoek heb ik ook de dimensie van ‘maken’ heel nadrukkelijk toegevoegd. Vele maanden later benader ik de medewerkers opnieuw. Dan ga ik op zoek naar de eventuele doorwerking. Daarmee intervenieer ik opnieuw in de gewone gang van zaken door even te ontregelen. Zo breng ik een verrassende wending aan in wat ‘gewoon’ is. Ik nodig de medewerkers uit iets te maken van wat hen nog bezighoudt; zichzelf te tonen via hun ‘maaksel’. Zo onderzoek ik de doorwerking van een gevoerd gesprek door hen aan te zetten tot de geboorte van iets nieuws. Verderop beschrijf ik daar meer over. En wat heel fascinerend is; inmiddels is er in de diverse organisaties aandacht voor het voeren van dialogen, voor vaker samen reflecteren. Ik ben er als muzisch onderzoeker zichtbaar op geworden en nu betrokken bij het ontwerpproces voor moedige gesprekken en elders draag ik bij aan een speellaboratorium voor vernieuwing inrichten. Ik prijs mijzelf gelukkig. Zo wordt het muzische aanboren en benutten steeds iets gemakkelijker. Maar vanzelfsprekend is het zeker nog niet.
359
Praktijken van Muzische Professionalisering
360
Doorgronden
Monoloog met mezelf (a)
Je kunt als individu ergens ruimte in voelen of niet. Op vele manieren. Ik zoek in mijn werk naar hoe ik mezelf en medewerkers kan ondersteunen bij het zoeken naar (speel en denk) ruimte. Ruimte om bijvoorbeeld een ander perspectief in te nemen. Reflecteren helpt mij daarbij. Nadenken en doorgronden van de eigen gedragingen en gedachten. Dat doen we meestal in ons eentje. Ik houd ervan om samen met anderen ruimte te maken voor het doorgronden van een situatie; bijvoorbeeld door middel van ruimte maken voor onderzoek en experiment. En natuurlijk door het voeren van een dialoog. De dialoog komt los van het denken volgens filosoof en natuurkundige David Bohm (1917-1992). Hij zegt dat we ‘altijd in dialoog moeten gaan om ons denken goed te doorgronden’ (2018, 25).
In de loop van mijn onderzoek ervaar ik zelf meer en meer ruimte om muzisch te werken. Ik geef mezelf er de ruimte voor. ‘Resultaten komen nauwelijks tot stand door vooropgestelde beelden, maar ontstaan vaak onderweg’ zegt mijn favoriete organisatie-filosoof Mieke Moor. Daar hoort voor mij het gedijen in het niet-weten bij. Wat ik ‘maak’ ontstaat ook vooral doordat ik mezelf de ruimte probeer te blijven geven om anders te werk te gaan dan ik voorheen als antropoloog zou doen. Dat is waardevol in zichzelf; voor mij. Daarin ga ik staan voor wat ik belangrijk vind. Al vind ik dat in mijn werkzaamheden in diverse organisaties ook heel ingewikkeld. Het is van groot belang dat ik niet meegezogen word in de gewoonten van de organisatie. Ruimte voor het muzische is vrijwel nergens ingebouwd in de gesprekscultuur. Ik ontdek dat ik me goed voel in de exploratie van wat zich aandient. Wat ik daarin zoek is een vorm om ook de onze kerheid van bijvoorbeeld mijn opdracht gevers weg te nemen. Daar zit voor mij de vrijheid in handelen. Dat het bovenal draait om vertrouwen hebben; in mezelf en in anderen. En vertrouwen in de muzen en hoe ze werken. Ook op plekken waar ze tot dan toe minder ruimte krijgen en innemen. Ze dragen bij aan de creatiekracht van mijzelf en andere professionals en zo kan de ruimte voor vernieuwing dichterbij komen.
Plato Een dialoog brengt denken naar boven dat reeds in de ziel is gevestigd, maar waar we meestal niet bij kunnen. In mijn werk moedig ik mensen daar graag toe aan. Daarin ontdekken we dan hoe we ons verhouden met de ander en met kaders. Precies daarin zit mijns inziens ook onze vrije ruimte. En in die ruimte ontspruit de drang om te veranderen/vernieuwen. Er is altijd de keuze om je ergens bij neer te leggen; iets wat gemeengoed is in te veel organisaties. Maar wat ook kan is in actie komen en/of een ander perspectief innemen. Om ruimte te nemen en te kiezen wat je te doen staat. Aan zet te zijn en waar mogelijk aanzet te zijn voor verandering. Te onderzoeken en te doorgronden. Zijn we daarmee zelf (met onze verruiming) niet meteen ook de verandering die we willen bewerkstelligen?
Doorwerking: iets maken van ons gesprek? Om ook nog de uitdaging op te pakken om (anders dan het gesprek zelf) iets te maken en zo kennis te vergaren, ben ik zelf aan het maken geslagen (bijvoorbeeld met de haiku’s, keramische beelden). Ook heb ik in de loop van de tijd medewerkers die ik gedurende mijn werkzaamheden had gesproken na verloop van tijd opnieuw benaderd. Nu met een maakvraag: Wil je naar een moment en onderwerp/thema teruggaan in het gesprek dat wij samen voerden en er iets van maken? Daarmee beoogde ik te onderzoeken welke kennis het hen opleverde doordat ze iets gingen maken. Ik heb prachtige ‘maaksels’ gekregen en evenzo fraaie reflecties als toelichting bij het maakproces. Bijvoorbeeld van iemand die zich realiseert dat ze zich al snel een dom schaap voelt. Dat ze bij enige tegenwerking direct twijfelt aan haar eigen deskundigheid. Bij het opnieuw beleven van een lastig traject doordat ik haar vroeg er iets van/over te maken, kwam ze erachter dat er altijd meerdere kanten aan zitten. Dat er op heel veel momenten allerlei keuzes te maken zijn en dat het ene gevolgen heeft voor het ander. Ze maakte een heel kleurrijk weefsel voor me op een zelf gefabriceerd weefgetouw van hout. De losse draden aan de zijkanten liet ze zitten – die rafels symboliseren het onaffe. Ze beleefde veel gebeurtenissen in het traject opnieuw en realiseerde zich dat je er altijd weer met frisse blik naar kunt kijken en ervan kunt leren als je er niet meer middenin zit. Haar gedachten over zichzelf en over de situatie zijn na het ‘er iets van maken’ positiever dan ervoor.
Na het gesprek met de maker van het weefsel schreef ik er deze tekst bij.
Jouw en mijn maaksel Een fraai weefsel draden, los en vast Gedachten lopen door je hoofd opnieuw vertel je het verhaal Wanneer is het klaar dit maaksel dit stopgezette project Veel verhalen Weer herkauwt Je maakt wisselt opnieuw woorden uit Is van waarde als je er verder mee komt als je er leeg van raakt Reflecties ophalen van waarde Iets maken van wat er nog nawerkt Is het af als het imperfect mag zijn als het werkt Tussen alle regels door Is wat ik hoor wat ik maak (on) af Als af niet nodig is Stel ik een vraag Werkt dit maaksel door?
361
Ik stuurde de tekst naar de maker toe en kreeg als reactie terug dat het weer aanzet tot het denken over hoe ze maakt en werkt. Het maken zorgde bij de medewerkers voor een bepaalde doorwerking van de inhoud van de gesprekken die ik veel eerder met hen voerde. Dat leverde de professionals soms prachtige inzichten op over hoe om te gaan met gebrek aan vrije ruimte bijvoorbeeld.
Praktijken van Muzische Professionalisering
362
Alle gesprekken over de ‘maaksels’ waren mooie voorbeelden van het gesprek als theater. De maaksels vormden de basis en de aanwezigheid ervan hielp om hun reflecties letterlijk en figuurlijk ruimte te geven en door te laten werken.
Ruimte voor vernieuwing
Ik denk dat ik met mijn muzische werkwijze de vonk heb overgedragen om ‘anders’ te kijken, praten en onderzoekend te werken. Met een zwart schilderijlijstje met een aanbieding uit een reclamefolder erin schetst Dat kan bijdragen aan ruimte voor nieuwe een professional mij hoe zij het aantrekkelijk zienswijzen. Deze professionals zijn zichtbaar vindt om gewoon ergens aan deel te nemen geworden door zich samen met mij in het omdat het wordt aangeboden. De verfomspel van de muzen te begeven. Door makend faaide kassabon die ze ook in het schilderijen spelend onderzoeken te integreren in het lijstje verwerkte staat symbool voor dat het werk. Daarmee nodigde ik hen uit om in iets niet altijd slaagt om iets terug te brengen nieuws te stappen en te ontdekken wat dat als je het zou willen teruggeven of ruilen. kan opleveren. Dat vond niet plaats omdat ik De kreukels in de bon staan metafoor voor van te voren een garantie afgaf maar juist het ongemak waarmee dat gepaard gaat, omdat zij de vrijheid hielden om wel of niet vertelde ze me. En ook schetste ze dat het mee te doen. Ik kreeg reacties die schetsen gesprek over iets wat ze terug wilde leggen dat ze niet vast bleven houden aan een waar het hoort, veel te vaak helemaal niet ‘oude’ worsteling, dilemma’s of verschil van gemakkelijk te voeren is. En wat doe je als inzicht. De professionals waarmee ik evaluatiegesprekken voerde, gaven aan dat het professional dan? Doorduwen of laten gaan. fijn was om in een gesprek uit te pluizen wat Het beeld dat zij heeft gemaakt met dit hen het meest bezighoudt. En of dat hun lijstje kan blijven voortbestaan; ook omdat eigen worsteling is met een kwestie of iets het ingelijst is en op een buro kan worden is wat bij de organisatie hoort en in een neergezet. Zo blijft het zichtbaar voor haar patroon past wat onderdeel is van de cultuur en staat het metafoor voor het verhaal dat in de organisatie. nog vol ongemak zit. Gelijktijdig dient het Daarnaast hoorde ik van anderen dat voor deze medewerker als aanmoediging om het gesprek over lastige kwesties juist aan teruggaan naar het eerdere gesprek (en te blijven gaan. Daarin zit de ruimte die zij daarmee naar de voorliggende kwestie) door er iets van te ‘maken’ hen aanzette door dit maakproces heeft ontdekt. tot zelfreflectie en het zoeken naar denkruimte om er iets nieuws van te maken. Mijn maakvraag aan de deelnemers kwam niet alleen voort uit het besef dat een van de karakteristieken van muzisch onderzoek is:
‘er iets van maken’. Ik had zelf ook behoefte aan ‘maken’. Als ‘er iets van maken’ bijdraagt aan nieuwe kennis, dan pas ik dat ook graag toe op mijn eigen situatie. Er was namelijk iets aan de hand in mijn werkpraktijken. Dat ben ik ook gaan onderzoeken. Dus ben ik iets gaan maken om kennis te vergaren over vragen die me bezighouden. Hieronder schets ik twee situaties.
Het systeem slokt mij op Ik werd in diverse organisatiesystemen gezogen door mijn werkzaamheden. De systemen met regels, waarden en gedragingen ontnamen me een paar keer bijna het zicht op mijn eigen vrije denkruimte. Iets wat ook de professionals in die organisaties ervaren. Waar waren de muzen? Eenmaal een tijdje werkzaam in die systemen, leek ik de muzen van me af te duwen in plaats van ze toe te laten om met mij te spelen? Van Rosmalen (2016, 163) schrijft dat “het georganiseerde professionele handelen op veel plekken niet zomaar plaats biedt aan het muzische en de daarmee verbonden ontregeling. Het muzische gaat gepaard met ambiguiteit en het uithouden in het niet-weten of anders weten. Door de instrumentalisering en een hang naar meetbare resultaten verdwijnt het maar al te gemakkelijk”. Hoe zit dit in mijn praktijk? Dit onderzoek ik maar al te graag. Temeer omdat ik me laat inspireren door deze prachtige quote van Bill O’Brien, CEO of Hannover Insurance: “the success of an intervention depends on the interior condition of the intervenor.” Ik beschrijf hieronder twee situaties.
Verstrikt raken (1) Het was een soort verstrikking en zuigkracht die uitging van de organisatiecultuur. Dat kreeg ik helder voor mezelf doordat ik bij een bijeenkomst van de Werkplaats MO een vraag inbracht bij de muzische werkvorm De Kunst van het Vragen. Die vraag klinkt als volgt: Hoe kan ik van wat ik allemaal zie, hoor, ophaal, beschouw en interpreteer in een organisatie ‘iets maken’ dat overbrengt wat hier gaande ‘is’? De toelichting die ik erbij geef is: Als ik er niet een rapport van wil ‘maken’, wat is er dan te maken dat wel voldoet aan de heersende normen in de organisatie? ‘Het moet wel goed zijn namelijk’ vertelde ik mijn mede-onderzoekers die bewuste ochtend, want er zit een enorme waardering op ‘goede kwaliteit’ in deze organisatie. Het moeten voldoen aan de ongeschreven regels is een prangende vereiste die ik in alle lagen van de organisatie voelde doorwerken. Als relatieve buitenstaander kijk ik ernaar en gelijktijdig ervaar ik dat ook. “Juist door iets uit zijn verband te halen, kan iets pas goed gezien worden” stelt organisatie-filosoof Mieke Moor in haar boek Werken in het Wit (p.10, 2017).6 Hierover ging ik op een ochtend in gesprek met een aantal mede-onderzoekers in de Werkplaats Muzisch Onderzoek. Dat hielp me op weg om mijn vraag te onderzoeken en op waarde te schatten. Ik noem hier de belangrijkste inzichten: - Als muzisch onderzoeker kan ik ook niets doen. Dat is ook een keuze. Wat gebeurt er als ik iets niet opschrijf/er niets gebruikelijks van maak? En waar neem ik op die manier verantwoordelijkheid voor? - En is wat ik ‘maak’ niet eigenlijk ‘het proces van gesprekken voeren’. Daarmee ontstaat een vorm van kennis vergaren (die niet via een rapport gaat) maar waar
363
Praktijken van Muzische Professionalisering
364
365
Praktijken van Muzische Professionalisering
366
meerdere mensen van leren door en in de gesprekken. In het delen en het ‘doen’ (=het maken van gesprekken) lever ik mijn bijdrage aan dit geheel. Dat maak ik er van. - Er lijkt een soort collectieve hulpeloosheid en gevoel van overlevering in het organisatie-systeem te zitten. Dat wordt op veel plekken in stand gehouden dus de vragen die ik die ochtend ophaal voor mezelf zijn: In welke dynamiek word ik ingezogen? En kan ik eigenlijk wel ‘anders’ handelen als de organisatie hierin vast zit? Dan is dit namelijk systemisch. Iets wat ik ook herken door wat ik beleef in een andere organisatie. - E n ik leer hier zelf ook van: namelijk altijd een beetje ruimte houden om aan een cultuur of organisatie-systeem te ontsnappen als je er participerend in observeert. Dat is nodig om het te blijven snappen, om er goed naar te kunnen kijken en om er vervolgens een bijdrage aan te kunnen leveren waar de muzen ruimte krijgen. Ook dat is van belang om er niet te persoonlijk in te gaan zitten. Dat lijkt goed te werken door niet in slechts een organisatie te werken maar daarnaast ook andere opdrachten aan te blijven nemen. De helikopterview helpt me ernaar te blijven kijken van een afstandje en mijn eigen denkruimte fris te houden. Daarmee kan ik de muzen blijven toelaten.
Mag ik elke dag opnieuw geboren worden? Dat zet me aan dan kan ik beginnen Iets nieuws maken dat zich wil vormen in de ruimte Iets dat ontstaat in het werk In een mooi gesprek creëer ik nieuw-s Daarin baar ik nieuwe gedachten Voor jou, mij. Ons
Verstrikt raken (2) Bij een andere organisatie bespeurde ik recent bij mezelf een reflex in de ‘doe/ actie-modus’ (dat is daar onderdeel van de cultuur) terwijl de waarde die ik toe wil voegen met mijn werkzaamheden juist gaat over stilstaan/reflecteren. Ik kom mezelf dus opeens in een enorme doe-modus tegen, productie draaien en weinig muzisch inbrengen; daar word ik onrustig van. Er wordt me iets gevraagd en dat ga ik oplossen of beantwoorden. Ik dacht er niet eens meer aan het te onderzoeken en terug te leggen op de plek waar het hoort. Ik vergat mezelf de vraag te stellen: wat is hier nodig of passend? Oeps. Dus… knop om en terug naar waar ik zichtbaar op en herkenbaar in wil zijn – het muzische inbrengen en samen regelmatig in een proces van reflecteren stappen. Ik moest er weer voor gaan staan. Als onderzoeker/medewerker moest ik daar weer zichtbaar in worden zonder arrogantie of een betweterige houding. Maar gewoon
omdat ik anders niet achter het werk sta wat ik graag doe. En daarbij hoort ook als ‘buitenstaander’ kijken naar wat er zich afspeelt; een helicopterview aannemen. Heen en weer bewegen tussen aan het werk zijn en er goed naar kijken. Participeren als medewerker maar ook als antropoloog de muzische activiteiten van spelen, vertellen, maken en delen inbrengen. Ik was aangenomen voor mijn procesmatige en muzische aanpak, maar werd als het ware door de heersende (kantoor)cultuur gezogen in de traditionele aanpak die de organisatie heel bekend is (en van waaruit wordt gestuurd op resultaten). Zo doen we dat hier – en ik ging er in meedoen – de kracht van (ongeschreven) regels en gewoonten. Voor het toepassen van het muzische wil ik weer ‘zichtbaar’ worden en gaan staan voor de waarde die ik hecht aan bijvoorbeeld goede vragen stellen en open gesprekken met elkaar maken. Dat vraagt van me dat ik soms een rol als verteller oppak of dat ik mezelf juist als maker even aanzet. Er iets van maken en daarmee iets van mezelf tonen, is overigens ook eng en maakt me kwetsbaar. Maar het is een manier om de muzen in mijn werk toe te laten. Dat kan weer bijdragen aan het vergroten van de speelsheid en lichtheid die ik in het dagdagelijkse werk op kantoor nodig heb. Dat pakt wisselend uit maar in alle gevallen zorgt het voor een wending in de gewone gang van zaken. Daarmee zet ik altijd iets in gang en ga ik staan voor wat ik belangrijk vindt. Ik schreef recent een blog over een organisatiedag die ik organiseerde. Ik betrapte mezelf op volledige participatie in de gangbare werkwijzen waardoor ik in een pragmatische
actiemodus was geschoten. Ik bouwde voort op tradities en stereotype beelden van wat medewerkers nodig hebben. Ik geloof dat ik zelfs de angst en afwijzing in het systeem kon voelen. Ik werd in een lineaire regelmodus gezogen in plaats van even rustig stil te staan bij het doel. Welke aannames werden hier gedaan over medewerkers? Ik vergat zelfs goede vragen erover te stellen… En dat niet meer doen en dat bij mezelf bespeuren was precies wat er voor mij niet aan klopte. Ik had immers de keuze om buiten de lijntjes te kleuren. Er was ruimte om het anders aan te pakken. Of toch ook weer niet. En die was volgens mij ook nodig om een spelende beweging naar de toekomst te maken en op een frisse manier een proces van gezamenlijk onderzoek op gang te brengen. Ik wilde juist niet doorgaan in de traditie van ‘hoe we dat nou eenmaal doen hier’ en wat we vinden van de medewerkers. Opeens was ik het zicht daarop kwijtgeraakt. Was ik al te veel een participant geworden die haar observatievermogen bijna volledig had ingeruild? Ik ging in plaats van meanderen en al spelend onderzoeken opeens mee in lineair denken en doen. Dat heeft natuurlijk veel waarde maar bij echte vernieuwing is loslaten, even niet-weten en exploreren van grotere betekenis dan planmatig exploiteren en alles onder controle houden. Poeh, de constatering dat ik er niet meer goed naar kon kijken, doet nog steeds pijn. Ik verloochen toch niet de muzen die mij juist fris en licht en speels kunnen houden?
367
Monoloog met mijzelf: (b)
Praktijken van Muzische Professionalisering
368
Wat ik momenteel nog volop onder zoek is hoe ik me als antropoloog verhoud met en tot de organisatieculturen waar ik me in begeef. En wat me daarin intrigeert. Net als wat me zoal raakt in de verhalen en maaksels van professionals. Het boek van Bart van Rosmalen spreekt me enorm aan. Ik grijp er regelmatig naar terug. En ik vind er altijd iets in wat me inspireert en precies lijkt te passen bij het moment van lezen. Zo treft me recentelijk deze zin: ‘Het muzische dat aan de basis van verbindingen ligt is ‘geraakt worden’, daar ‘iets van maken’ en ‘in groter verband delen’. Die beweging komt samen in het nu van de opvoering’ (p.79, 2016). Precies dat raken, maken en delen zet mij nu aan. Kan ik – na het schrijven van dit artikel – nog iets nieuws maken om de
1 Daarin onderzocht ik mee tussen november 2017 en mei 2018musework.nl/nl/page/5168/muzischonderzoek 2 Meer info hierover tref je aan op deze site: buroaanzet.nl 3 musework.nl/nl/page/5168/muzisch-onderzoek 4 Op mijn site kan je hier meer over lezen: buroaanzet.nl/blog-post/hoe-ziet-jouweerstvolgende-vergadergezelschap-eruit/
doorwerking en deelbaarheid van dit muzische actie-onderzoek nog verder te doorgronden? De wintereditie van het theaterfestival Vuurol heeft als thema ‘doorgronden’ meegekregen en ik werd onlangs gevraagd met een concept te komen voor een voorstelling. Ik besluit een voorstelling te ‘maken’. Zo kan ik van mijn belevenissen en die van medewerkers in organisaties een opvoering maken met verhalen, reflecties en ‘maaksels’ over de cultuur in organisaties. Wat is de waarde van ‘doorgronden’ en wat is de kracht van ‘gronden’ en als professional ergens voor gaan staan? Deze wintermaanden ga ik al die vragen verder onderzoeken door er een voorstelling over te maken. Kom je mee (door)gronden?
5 In juni 2017 ontving ik daar mijn Master of Arts diploma voor de studie Crossover Creativity. 6 Ik schreef er een persoonlijke recensie over. 7 Aan het eind van dit artikel lees je nog over ‘iets nieuws’ (ongebruikelijks) wat ik alsnog ga maken om over te brengen wat er zoal gaande is.
Gebruikte literatuur
Merlijn Ballieux en Guido van de Wile (2018). Durf het verschil te maken. Realistisch veranderen in organisaties. Uitgeverij De Veranderbrigade Joop Berding (red.) (2017). Aan het werk met Hannah Arendt. Professionals in onderwijs, zorg en sociaal werk. ISVW Uitgevers Leusden David Bohm (2018). Over Dialoog. Helder denken en communiceren. Ten Have, 2e druk Marjorieke Glaudemans (2015). Is er ruimte in de gevestigde orde? Essay over het individuele in organisatie, management en bestuur. Utrecht: Uitgeverij IJzer Menno Lanting (2007). De disruptie-paradox. In vijf stappen naar vernieuwing. Amsterdam: Uitgeverij Business Contact Mieke Moor (2017). Werken in het wit. Utrecht: Uitgeverij IJzer Bart van Rosmalen (2016). Muzische Professionalisering. Publieke waarden in professioneel handelen. Utrecht: Uitgeverij IJzer
369
Praktijken van Muzische Professionalisering
370
Dag mooie Muzen, dag magische eenvoud! Annemiek Vera
371
Wijk bij Duurstede, november 2018
Dag mooie Muzen, dag magische eenvoud! Heel graag wil ik jullie een brief schrijven, ik heb jullie namelijk ontzettend veel te zeggen. Dat ik heel graag en met veel plezier werk met groepen mensen en dat ik dan gebruik maak van werkvormen die in mijn optiek het Muzische in ons activeren. Ik hoop dat dit een brief aan jullie zal worden waarin een ode klinkt aan jullie en aan de magische eenvoud wat een overkoepelde titel is geworden voor de werkvormen die ik afgelopen jaren heb ontwikkeld.
Praktijken van Muzische Professionalisering
372
Jeetje, zeg wat komt deze brief moeizaam op gang. Het voelt, ook al heb ik er geen ervaring mee, als stotteren en dan heel lang over de eerste letter doen en dat de rest van de zin als een opluchting komt omdat het hoge woord eruit is. Alleen blijf ik maar haperen bij het eerste woord. Ik ben er al maanden op aan het broeden, aan het bijschaven, aan het afkeuren in mijn hoofd en op papier en aan het proberen en het proberen. Het lukt mij niet. Het voelt als een falen, waarom lukt dit mij niet terwijl ik mij in de dingen die ik maak, die ik onderzoek, mij zo gevleugeld kan voelen? Ik daar zo een gemak ervaar en hier in het starten van de brief naar jullie zo een blokkade? Laten jullie mij hier in de steek? Doe ik iets ongelooflijk verkeerd? Kon ik maar schrijven zoals ik teken, kon ik maar schrijven zoals ik schilder, kon ik maar typen zo gemakkelijk als ik werkvormen bedenk en inzet om bij mensen toegang te geven tot hun bronnen, tot hun creativiteit. Mijn kamer ligt vol met volgeschreven papieren, dummy’s, tekeningen, verwonderingen, inzichten en teksten. Wat heb ik veel gedaan afgelopen jaar. Ik wil zo graag inzichtelijk maken wat ik het afgelopen jaar in het lectoraat Kunst en Professionalisering als onderzoek ben aangegaan. In een aantekening kom ik tegen: “Ik ben er voor diegene die me oppakken. Ik ben energie. Ik ben een speelbal in een flipperkast, wat ik raak gaat aan, er klinkt geluid en is er licht te zien”. Deze notitie is gemaakt over wat ik zeg binnenin een opstelling over mijn onderzoek tijdens de werkplaats Muzisch Onderzoek. We gebruiken het opstellen om nieuwe kennis te ontsluiten over ons onderzoek. Ik ben enthousiast over deze manier omdat je door het innemen van een plek binnen een opstelling je kennisgeeft op een andere manier, meer vanuit het invoelen dan via het denken over je onderzoek, het brengt andere inzichten. Ook heb ik natuurlijk veel interesse in het benutten van systemisch werk binnen de kunsten wat ik beschrijf in mijn artikel “Gevleugeld raken” in Blad 2016 (musework.nl/image/2016/9/26/blad_compleet_spreads.pdf).
De antwoorden die ik geef op de vragen die mij zijn gesteld in de opstelling ervaar ik een beetje als onlogisch en cryptisch. Zo beschrijf ik dat ik onder mij een plexiglasvloer zie waar ik opsta met onder mij een ondergronds netwerk met ballen, zoals een flipperkast. “Kom ik in beweging, dan gaan de ballen ook bewegen. Het flipperkast effect.” Ik zeg het allemaal wel heel gemakkelijk, het komt zo in mij op, maar ook ontstaat er een beetje een interne verwarring als mijn antwoord op de vraag is voor wie ik mijn onderzoek doe, luidt: “Voor de wereld”. Ik schiet dan in de lach omdat het een beetje voelt alsof ik een missie heb. Dit verwart me en tegelijkertijd triggert het iets bij mij. Tot dan toe heeft mijn onderzoek alleen binnen de context van de HKU plaatsgevonden. Op zoek naar een nieuwe context buiten de muren van de HKU daar heb ik nog niet over nagedacht. De opstelling heeft een nieuwe vraag bij mij ontketend: Zijn Muzische werkvormen te vergelijken met een flipperkast of geeft mijn manier van werken een flipperkasteffect? En wat is dit dan precies? Wat gaat het mij brengen om mijn ontwikkelde werkvormen in de wereld in te zetten, buiten de context van de HKU? En hoe ga ik dit dan doen? Onderweg naar huis denk ik aan vroeger en er komt een levendige herinnering naar boven. Hoe ik als kind daadwerkelijk met een flipperkast speelde in de kelder bij mijn opa en oma. Het was de flipperkast van mijn oom Wim. Hij is tot halverwege zijn veertigste bij zijn ouders, mijn opa en oma, blijven wonen en daar waren wij geregeld op bezoek. Als mijn oom toestemming gaf dan gingen mijn broer en ik in de kelder flipperen. Er moest echt geld in en we kregen een beperkt aantal muntjes. De plek waar de flipperkast stond was donker en daarmee kwamen de lichten van de flipperkast intens binnen en door de stilte op de plek klonken de geluiden nog heftiger. Daar stonden wij dan met een blos op onze wangen, met open armen op knoppen te drukken van de kast om een bal uit de gaten te houden en het voor elkaar te boksen om het balletje tegen paddenstoelvormige lichtdingen te laten knallen. Het lukte niet altijd goed, maar we vonden het geweldig om te doen. Niet alleen het doen, maar ook het kijken naar hoe de ander het deed, was een genot. We schoten de bal het spel in, we moedigden elkaar aan, we genoten van de lichteffecten en de geluiden, we deelden de teleurstelling als de bal al snel in een gat terecht kwam, we deelden het plezier van het doen en als het lang goed ging voelden we ons allebei een winnaar, ongeacht wie het succes daadwerkelijk toebehoorde. De magie van het spel betoverende ons en maakte ons gedreven spelers en toeschouwers. Ook denk ik na over mijn opstelling en over mijn makerschap, mijn onderzoek. Ik ben docent en ik ben kunstenaar. Het is voor mij vanzelfsprekend dat ik schilderijen maak die de wereld ingaan, daar ligt mijn drive, daar werk ik voor als kunstenaar. Via mijn schilderijen maak ik visueel wat ik met de wereld wil delen, wat ik in de wereld wil brengen. Waarom vind ik het antwoord op de vraag naar mijn onderzoek, dat ik het voor de wereld doe, dan onverwachts en
373
vreemd? Omdat ik mij niet eerder heb afgevraagd wat de waarde van deze vormen kan zijn erbuiten? Hoe komt het dan dat ik deze bedenk en doe met studenten binnen de context van de HKU en niet verder kijk dan dat? Is mijn docentschap niet ook een vorm van kunstenaarschap? Dat geloof ik namelijk wel. Wat zal er gebeuren als ik het zo ga zien en ik mijn werkvormen naar buiten breng, net als mijn schilderijen, wat zal dit brengen? Een wisseling van context geeft altijd nieuwe inzichten op hetgeen wat je doet dat heb ik al eens ervaren door de methodiek Return-to-Sender in het bedrijfsleven als werkvorm te geven. En daarmee komen er ook altijd nieuwe vragen op: Is het mogelijk om de Muzische werkvormen die ik heb ontwikkeld te doen met ’niet-makers’, met mensen die geen kunstenaar zijn? Al heel gauw zie ik een manier voor me om dit in gang te zetten; ik ga een groep vrouwen buiten de kunstwereld uitnodigen in mijn atelier en ik organiseer voor hen Muzische avonden.
Praktijken van Muzische Professionalisering
374
En zo geschiedde. In januari 2018 zitten we met totaal tien vrouwen in een kring in mijn atelier. Het zijn negen vrouwen die bij mij in de buurt wonen. Ik ken ze niet allemaal even goed. Ik start met de Connecting Conversation als vorm deze is niet van mijn hand maar wel een krachtige vorm om elkaar door middel van een meegebrachte bron en een gesprek met een tijdsslot te leren kennen. Het is een prachtige avond. Iedereen is diep geraakt en schrijft aan het einde een korte reflectie welke we met elkaar delen aan het einde van de avond. Er treedt voor mijn gevoel een vorm van makerschap op, door het maken van een gesprek wat voor hen onbekend was, door het schrijven van een reflectie. Dat doen ze eigenlijk niet vaak op zo’n manier. Het was goed. Ik besluit elke maand een Muzische avond te organiseren en heb er tot nu toe acht georganiseerd en gegeven. Ik zou ze allemaal kunnen beschrijven, elke avond was het beschrijven waard! Het zijn hele dierbare avonden voor ons allemaal geworden. Ik wil een aantal waardevolle momenten aanhalen in deze brief. In februari hebben we mijn schilderijen opgesteld. Voordat we hieraan begonnen deden we een oefening om te ervaren wat systemisch werk is en hoe opstellen werkt. Vervolgens deden we een oefening om het representant zijn te ervaren. Daarna stelden we schilderijen van mij op. Deze zijn uitgeprint op een A4 karton en daar werd dan blind een werk uit gekozen. Deze werd zonder dat de afbeelding zichtbaar was neergelegd en een voor een namen we plaats ‘in’ het werk. De sensaties en woorden die opkwamen werden verteld en opgeschreven. We maakten kennis met het werk zonder het te zien, het werd invoelend gezien. Er werden kleuren gezien, er kwamen woorden op en er kwamen beelden op, soms een beschrijving van een setting, er werden een uitdrukkingen geven via lichaamstaal en uitgesproken houdingen gekozen. We stelden de representant van het werk vragen en degene kon vrijwel altijd tot haar grote verbazing antwoord geven. Dat allemaal was al heel mooi om met elkaar te zien en te ervaren. Voor mij was het te gek dat de meiden (mijn
buurvrouwen) zo geconcentreerd in mijn werk stonden en de randen van het werk intern, in zichzelf aan het aftasten waren. Alles ging met een hele sterke focus, rust en precisie. Een manier waarop mensen die mijn werk normaal zien gewoon via het netvlies, niet eens de tijd voor nemen. Zodra we de beeltenis van het schilderij zagen, kwam er een zucht als blijk van herkenning bij de een wel wat sterker dan bij de ander. Deze vorm liet ons in gezamenlijkheid een verdiepende manier van waarnemen ervaren. Het werk was intern al gezien door ons en nu het zich voor het eerst in uiterlijke zin toonde, was dit beeld voor ons als een tweede ontmoeting in plaats van een eerste, we kenden het werk al. Sofie schrijft over deze avond: “Wat is het toch moeilijk om je hoofd uit te schakelen en te voelen. Voel ik dit nu echt of hou ik mezelf voor de gek? … Wonderbaarlijk om te zien wat je allemaal kunt voelen zonder direct het schilderij waar te nemen”. Veroni schrijft: “Voelen – uit je hoofd – je hoofd uit, je blik verder, gestuwd door iets. Echt contact. Verder kijken”. De dames vonden het een waardevolle manier om het voelen te oefenen en een hele bijzondere manier om in contact te komen met mijn werk. Voor mij als kunstenaar was het een prachtige manier en volgorde om een werk te introduceren. En voor mijn onderzoek komen hier meerdere dingen samen, mijn interesse in het systemisch werk, mijn kunstwerken als tool inzetten en de betekenis van de informatie die vrijkwam heeft voor mij als kunstenaar. Er werd op zo’n andere manier contact gemaakt met het werk. Zo hebben we ook een avond alle negen muzen opgesteld. Dit was ook een hele mooie avond. Onder onze stoelen lagen in enveloppen de namen van de muzen. We wisten niet welke naam van de muze onder de stoel lag en namens plaats in de stoel. De stoel representeerde daarmee een muze en wij namen plaats. We zaten daar dan in stilte en schreven op wat er bij ons voorbij kwam. Dit alleen al had voor mij iets van een voorstelling of een waardig ritueel wat mijn makerschap inspireerde. Nadat iedereen in de negen stoelen had plaatsgenomen en representant zijn voor elke muze had ervaren, gingen we over naar de bekendmaking van elke muze. Eerst las iedereen per stoel op wat ze had opgeschreven of getekend en daarna opende we de enveloppe. Het was wederom een prachtige manier om op een diep niveau te werken met de muzen en met hen kennis te maken. Voor mij bracht dit het inzicht dat de muzen echt in iedereen aanwezig zijn. Mijn tekeningen waren zo raak en kloppend dat ik er zelf een beetje beduusd van was. Voor de andere vrouwen was het geraakt zijn dat zij zelf ervaarden ook magisch en dit bracht dan een golf van verwondering met zich mee. We trokken de conclusie dat als we ons meer openstellen voor ons voelende deel dat er dan heel veel informatie beschikbaar is, dat twijfel dan weg is en dat we beroep kunnen doen op de wijsheid en de muzen in ons zelf.
375
Praktijken van Muzische Professionalisering
376
Al zoekend tussen mijn stapel papieren kom ik een tekst tegen welke ik in zestien minuten schreef, met de werkvorm ‘Magische Eenvoud: Woorden als schelpjes’ welke ik afgelopen jaar voor het eerst insprak als een soort van Podcast. Samen met Niek Pronk was het een uiting van een zoeken naar hoe we de werkvormen die ik ontwikkel, vast kunt leggen om vervolgens de wereld in te brengen. Hier ligt namelijk de vraag ten grondslag of het belangrijk is dat je mensen door de werkvorm heen leidt. Dat doe ik namelijk altijd als ik de vorm geef, ik leid de groep door de stappen heen, ik creëer de voorwaarde(n) en zet de regels uit zodat het ‘magische’ waar ik over spreek, kan ontstaan. Op de site van Musework staan uitgeschreven werkvormen welke als een handleiding dienen. Wat werkt en goed is, maar waar ook dingen niet bij aanwezig zijn waar Niek mij op attendeerde, namelijk dat er in een stem een nieuw soort data meekomt welke niet in een beschrijving zit. In mijn een stem klinkt enthousiasme door en er spreekt overtuigend vertrouwen waardoor je als luisteraar nieuwsgierig raakt en de vorm wel wilt doen. Ook is het makkelijk te volgen omdat ik je er letterlijk doorheen praat. “Woorden als schelpjes” heb ik al veel gedeeld, met studenten en tijdens mijn Muzische avonden met mijn buurvrouwen. Beiden waren onder de indruk van de teksten of gedichten die zij moeiteloos schreven. Ik heb er veel goede reacties op gekregen. Studenten die het moeilijk vinden om te schrijven of om woorden te vinden bij hun werk zijn blij met deze vorm omdat je op een eenvoudige wijze tot een bezielde tekst komt. Net als ik stoeien zij met hoe geef je woord aan datgenen dat je visueel maakt en niet voor niets in een visuele wereld brengt, in plaats van de woordelijke wereld? Woorden als schelpjes gaat ervan uit dat je niet naar woorden hoeft te zoeken, je moet ze alleen vinden, net als schelpjes. Je moet je woorden zoeken op een plek met veel andere woorden. Dan weet je precies, net als met schelpjes zoeken, welk woord je nodig hebt en welke niet. Je zoekt de woorden niet in je eigen systeem (wat kan stotteren en vastlopen), maar in een (favoriet) boek. En die vorm is misschien helemaal niet zo nieuw, er zijn vast veel schrijvers die het op een soort gelijke manier doen. Het enige wat ik heb gedaan zijn de voorwaarden zo vast te leggen dat deze makkelijk navolgbaar zijn en deze vanwege hun helderheid, een volgorde van handelen, een tijdslot en regels zo te brengen dat de uitkomst er altijd is en magisch is. Magisch door zijn eenvoud, magisch door de kracht van de woorden, door de inzichten en het gemak waarmee het gaat. Ik kreeg terug dat een begeleidende stem werkt omdat je daardoor de stappen goed kunt volgen en doen, zonder eerst teksten te lezen en je te verdiepen en je af te vragen hoe dan en of je het goed doe. Ik ben zelf enthousiast geworden om werkvormen in te gaan spreken en dat zullen we ook dit jaar door gaan zetten. Deze tekst hieronder heb ik geschreven met de werkvorm Magische eenvoud; Woorden als schelpjes en is een ode aan jullie, de Muzen.
Zien van het (voorheen) onlogische is wat de Muzen mij kunnen brengen. Een combinatie van dromen en verbanden, probeersels en tegenstellingen van kleuren, zo grof en fijnbesnaard zacht. Hoe zij onze gelaagdheid blootleggen, hoe zij zich tonen in ons eigen experimentele verhaal, waarin ze alle vrijheid hebben om een plek in te nemen ook al was het onderwerp enkel de aanleiding. Ze grinniken van plezier, de Muzen, als de ruimte zich opent en zij hun eigenheid tentoonspreiden. Ze laten zien hoe zij ons levensenergie brengen en in beweging kunnen komen waar het bewegingloos was. Ze voelen zich onorthodox materiaal en brengen vorm in het vormeloze. Ze zoeken een weg in ons kleine systeem en brengen inzicht in de menselijke rollen die van kracht verschillen en welke zich volgens de maat manifesteren willen. Waardevol geduldig ligt de noodzaak naast de Muzen te wachten. Om vervolgens als een orkaan alles open te breken, op te schudden en te verkennen wat troost nodig heeft De Muzen zoeken een rustplaats binnen onze cirkelende ademhaling. Adem in, adem uit. Daar is de rust. Zo stil, zo beeldschoon is die stilte. Dan wordt er een effectieve steekvlam ingeblazen door een van de Muzen. Deze doet een lied ontstaan. De overtuigingskracht galmt zingend uit het vuur. En de vrije ruimte ontspant. Alles is ineens ontwaakt, aangewakkerd, naakt, herkenbaar groot en iedereen is deelgenoot. Dit is het moment dat er een groot geweten ontsnapt, nog even snel. De vrijplaats start met broeden en iedereen kent zijn verantwoordelijkheid. Daarna buigen de Muzen en keren zij terug in de stilte waar ze wachten tot de volgende vlam. Adem in, adem uit. “Magische eenvoud: de brief van de muze” is een vorm welke ik bedacht voor een avond met mijn buurvrouwen. De uitkomst van de vorm is een brief welke geschreven wordt in verschillende stappen. Het startpunt is een eigen gekozen en meegenomen bron waarmee je jezelf in twee minuten voorstelt. Je deelt wat de bron zegt over jou. Daarna volgen er nieuwe stappen waarvan er een is dat e een keuze maakt uit een serie van mijn schilderijen. De brief die uiteindelijk geschreven wordt, krijg je als het ware van dit schilderij. Het schilderij richt zich in de brief tot jou, als schrijver. Mijn brieven beginnen altijd met “Lieve Annemiek” en eindigen dan met “Liefs van dit schilderij”. Het schilderij is een sprekende muze geworden, welke stem krijgt via de brief. De schrijver ervaart zich enkel als ontvanger van de brief en dat maakt deze vorm ook echt heel bijzonder. Het is een vorm die enorm raakt. Elke keer opnieuw ervaar ik grote verwondering over hoe het schilderij, de muze met grote schoonheid en op een diepgaande manier zich richt tot de ontvanger. Het is een brief van de ziel geworden. Het is een vorm waarin het kunstwerk op een andere manier stem krijgt en zich direct verhoudt tot de toeschouwer. De briefvorm is een tool om naar kunstwerk te kijken en een verbinding te laten ontstaan tussen het
377
kunstwerk en zijn publiek. Zo heb ik deze vorm ook weer doorgegeven aan mijn studenten. In eerste instantie hield deze vorm op bij het voorlezen van de brief. Totdat ik ging samenwerken met Marleen, een van mijn buurvrouwen die theaterlessen geeft aan particulieren uit Wijk bij Duurstede. Zij nodigde mij uit om binnen deze groep mensen “de brief van de muze” in te brengen en de brief als aanleiding te laten zijn om een personage te ontwikkelen en een theatrale scene hieruit te laten ontstaan. Daarin was de eerste stap om de brief in dialoog te zetten. Twee brieflezers/spelers gaan in het midden van de groep zitten. Zij hebben allebei hun eigen brief in de hand, verkregen vanuit de werkvorm. De eerste persoon start met een zin uit de brief en vervolgens reageert de ander hierop, ook met een zin uit zijn/haar brief. De brieven raken met elkaar in gesprek, ze gaan een dialoog met elkaar aan. Dit performatieve element is zeer krachtig en intens om te doen en om te zien als toeschouwer. Hier wordt voor mij echt ‘het flipperkasteffect’ nog meer leven in geblazen en is deze vorm een van mijn favoriete werkvormen geworden.
Praktijken van Muzische Professionalisering
378
De brief aan jullie is dus een eerste brief waarin ik mij tot jullie richt, andere brieven ‘kreeg’ ik van altijd van jullie. En nu ik jullie al best veel geschreven heb, vraag ik mij af of het zo genoeg inzicht geeft in hoe ik mij bewogen heb afgelopen jaar. Het schrijven aan jullie heeft me wel over de blokkade heen geholpen, een brief schrijf ik immers gemakkelijker dan de druk die ik mezelf bij het woord artikel opleg. Het voelt alsof ik het jullie nu vertel en dit werkt goed voor mij. Enerzijds dus wel, anderzijds doet deze brief nog geen recht aan alle werkvormen die er nog meer zijn, zo onder andere ook “Magische eenvoud: de beweging spreekt”. Mijn nieuwe werkvormen worden uitgewerkt en zullen via een podcast of een handleiding op Musework, musework.nl, komen. Magische eenvoud is dit jaar een overkoepelende titel geworden voor mijn werkvormen. Ze zijn zo eenvoudig voor mij om te bedenken, om te doen. Ze brengen een magische ervaring, zoals de flipperkast voor mij als kind magisch was. Ik wil deze overdenking ook met jullie delen: “Misschien ga ik te ver… misschien is het allemaal niet zo verbonden… Maar stel dat… Stel dat er een onderaards veld is, dat schuift en klikt, zoals een – als metafoor – een flipperkast. Dat als er ergens iets oplicht of aangeraakt wordt dit gelijk impact heeft op alles”. Ik schreef dit Peter Rombouts afgelopen jaar. De opstelling waar ik jullie over vertelde aan het begin van deze brief en waarmee ik mijn onderzoek startte is een belangrijke metafoor geworden. En afgelopen zomer kwam ik nog tot een mooi inzicht welke ik afsluitend met jullie wil delen. Ik vergelijk de magische eenvoud sindsdien graag met een vliegtuigje dat wij tijdens onze vakantie
kochten. Het is een vliegtuigje van piepschuim. Met heel veel enthousiasme gooiden mijn dochter Bente en ik het de lucht in, opnieuw, weer opnieuw en weer. Het vliegtuig pakte niet, het vloog niet, het bleef maar vallen. Soms vloog het een metertje en dan was het ook klaar. Bijna dachten we dat het een flut ding was en hadden we het afgedankt en weggelegd. Totdat mijn vader zei, die bij ons op bezoek was: “Je moet het niet met de wind mee gooien, maar tegen de wind in. Het vliegtuigje heeft de weerstand van de wind nodig, de vleugels zijn zo gevormd dat het dan opgetild wordt en het zal vliegen”. Oké, dat is het proberen waard. En ja dit klopte! En wat ging ditzelfde vliegtuigje nu ver! Ik vroeg ik mij af waarom zoiets eenvoudigs niet als tip op de verpakking staat. Bijvoorbeeld zoiets van “Gooi het vliegtuigje tegen wind in en gij zult genieten van de vliegkunsten van dit piepschuim miniatuur model”. Het is namelijk voor het vliegtuigje en het spelen ermee de sleutel tot het slagen, de sleutel tot succes. Of het wordt opgetild door de wind en het vliegt, of het stort na een meter de hele tijd neer. Dat, nét dat ene weten en die informatie tot je beschikking hebben en uitproberen, maakt dat je de magische eenvoud ervaren kunt van het vliegtuig of het moet missen. Mijn vader wist hoe het moest, ik wist het niet. Maar ik kon het leren toen ik zijn aanwijzing volgde en het vergrootte ons spelplezier enorm. Het vliegtuigje ademde nu magische eenvoud. En zo werkt het ook met mijn werkvormen, deze werken “tegen de wind in ” en zonder de werkvorm mis je voorwaarden, de kennis en de ervaring die hierin liggen en welke het vliegtuigje nodig heeft om lang te kunnen vliegen, om maar even in de metafoor van het vliegtuig te blijven spreken. Graag deel ik ook een paar citaten uit brieven aan mij over de Muzische avonden van mijn buurvrouwen. Zo schrijft Sofie: “Wat zie ik echt, wat voel ik echt, hoe ben ik verbonden? … Door de mooie werkvormen leerde ik bovenstaande en me meer open te stellen voor het leven zelf. En dat alles met elkaar verbonden is en alles met een reden gebeurt.” En Wanda schrijft: “Behalve dat de muzische avonden een heerlijk avondje ‘vrij’ zijn, brengt het voor mij ook bijzondere ervaringen en creatieve verdieping. … Ik sta er echt van te kijken hoe jij, met jouw werkvormen, ogenschijnlijk gemakkelijk die creatieve verdieping bij ons weet te bereiken.” “Blijkbaar is deze magische eenvoud op te roepen en te cultiveren als je er maar voor open staat. Als je dat hokje in je hoofd open kan doen dat ervoor zorgt dat je bij deze krachten kan komen. Zonder dat ik zelf het gevoel heb dat ik ‘het luikje naar mijn hokje’ heb gevonden, heb ik toch ervaren hoe het is om ‘te voelen’ buiten mijn comfort-zone. Wat een bijzondere ervaring. Ik zou het graag echt begrijpen. Ik noem het maar ultra diepe intuïtie. Dat gevoel als je hebt dat er iets niet pluis is; zonder dat daar een echte aanleiding voor is op dat moment. Waar dat vandaan komt, daar komt ook deze ‘wijsheid’ vandaan. Mooi. Prachtig
379
Praktijken van Muzische Professionalisering
380
381
eigenlijk. We zijn als mens in de tijd geëvolueerd in vele opzichten, maar qua het gebruiken van ons intuïtief vermogen zijn we armer geworden door de eeuwen heen. Zou het niet mooi zijn als we dit weer kunnen ontplooien?”, schrijft Roos aan mij. En Suus schrijft: “Oh muze, mijn spiegel, mijn tegenweten Op andere avonden, voorafgaand aan deze Heb ik de ervaring en kracht in jouw wezen Alomvattend gevoeld en geweten Je bent diepgeworteld, immens ver gespreid Steeds verder tastend in de eeuwige tijd Naar wat was, is geweest, en altijd zal zijn Naar wat is, wat zal komen, volledig in lijn
Praktijken van Muzische Professionalisering
382
Met hen die er waren Met dat wat er was Met al dat wat liefhad Met al dat er was Je geeft gestalte, aangezicht Op het doek, in het levenslicht Achter maskers, uit de schaduw Gedachten, rafelig en ruw Wat is hier dan, wat is hier echt Op deze plek, gedacht, gezegd Gedanst, gevoeld, of opgeschreven Wat is hier geleefd, voor leven We voelen het, we weten het Dat wat we nodig hebben Een kracht of wijsheid, vonk van pijn Een levensles, een flard van zijn Vol van dromen, angst en kwetsbaarheid Ben je een meisje en een mens Haal je uit het binnenin Een ongekende wens Vol van licht en vol van liefde
Ben je muzisch en meeslepend Straal je uit je binnenin Het onbekende weten” En zo zou ik verder kunnen gaan want alle vrouwen schreven mij brieven die ik koester en welke mij bevestigden dat de werkvormen enorm waardevol zijn, ook buiten de context van de HKU. En dat de werkvormen buiten de HKU brengen mij zo ontzettend veel heeft opgeleverd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat muzen werkelijk voor iedereen toegankelijk zijn als zij zich tonen door de setting die er gecreëerd wordt of door de werkvorm die gevolgd wordt en dat wij allen zijn zoals het vliegtuigje van piepschuim in mijn metafoor. We hebben enkel tegenwind om op te stijgen om ons vervolgens op de kracht van de wind enorm ver te doen vliegen. De tegenwind brengt onze levenservaring naar buiten, legt bezieling bloot, activeert creativiteit en maakt alles dat in ons leeft zichtbaar. Zo schrijft Stephen Fry in zijn boek Mythos (2018): “Vervolgens ging Gaia langs bij haar dochter Mnemosyne, die druk bezig was met onuitspreekbaar zijn. Op het eerste gezicht was ze een buitengewoon oppervlakkig, dom en onnozel wezen, dat niets wist en nog minder leek te begrijpen. Maar dat was bedrieglijk, want ze werd met de dag slimmer, beter ingelicht en competenter. Haar naam betekent ‘geheugen’, vandaar al die samenstellingen met ‘m(n)emo-‘ erin. Toen haar moeder op bezoek kwam, waren de wereld en de kosmos nog heel jong, vandaar dat Mnemosyne nog niet de gelegenheid had gehad om kennis en ervaring op te doen. Naarmate er meer jaren verstreken, zou haar eindeloze opslagruimte voor zintuigelijke ervaringen en informatie haar wijzer maken dan vrijwel iedereen. Ooit zou ze negen dochters op de wereld zetten, de Muzen (pagina 26 en 27). Dit inzicht brengt, als ik er nu op terug kijk, weer een andere kijk op in mijn lesgeven. Wat ik als docent meer op een onbewust niveau deed, ben ik bewuster gaan inzetten. Ik wil als docent niet druk bezig zijn met bij wijze van spreken ‘de studenten de lucht in te gooien’ in de hoop dat zij wind gaan vangen en een lange vlucht maken als ze de goede wind te pakken krijgen of direct neer storten als hen dit niet lukt. Ik wil zorgdragen voor de tegenwind, de tegenkracht zoals Bart van Rosmalen (2016) dat noemt in zijn boek “Muzische Professionalisering”. Ik creëer steeds bewuster voorwaarden waardoor studenten hun eigen bronnen leren zien en benutten en ervaren hoe zij zelf steeds meer hun eigen tegenwind kunnen opzoeken of zijn en daarmee de beste versie van zichzelf laten opstijgen en een lange prettige vlucht maken op de draagkracht van de wind. Dag mooie Muzen, ik wil jullie alle negen bedanken voor het afgelopen jaar. Voor de inzichten, voor de verwondering, voor de creatieve levensenergie die velen met jullie hebben ervaren, voor de schoonheid die zich in een lach of een traan openbaarde, voor alle ervaringen die ik met jullie heb mogen opdoen, voor alle tijd die we samen zijn geweest. Ik voel een diepe dankbaarheid en bewondering voor jullie en ik laat gauw weer van mij horen. Met liefde, Annemiek Vera
383
Praktijken van Muzische Professionalisering
384
Soms werkt het even niet. Op weg naar (een methodologie van) Muzisch Onderzoek? Mei-December 2018 Falk HĂźbner
Het maken van nieuwe werkvormen, nieuwe manieren van werken, het bedenken van nieuwe vormen van onderzoek is een van de meest fascinerende werkvelden voor mij. Dat houdt ook nieuwe of alternatieve vormen van disseminatie in. Traditioneel wordt onderzoek door middel van artikelen en boeken met de buitenwereld gedeeld, maar kan ook met muzische vormen gebeuren. Net zoals in diverse muzische werkvormen kan een muzische vorm van onderzoeks-disseminatie ervoor zorgen dat resultaten van onderzoek ervaren en daardoor meer doorleefd worden, en dat deelnemers van workshops of onderzoeks-sessies ook letterlijk iets met de uitkomsten van onderzoek kunnen doen, en hiermee zelf verder kunnen werken. In deze tekst zal ik het ontwerp van een dergelijke vorm van disseminatie schetsen en erop reflecteren wat er – in dit geval – niet ging werken. Op basis van de uitkomsten van deze zoektocht en reflectie zal ik ook enkele elementen van muzisch onderzoek benoemen: mogelijke stappen op de weg naar een methodologie van muzisch onderzoek.
385
Praktijken van Muzische Professionalisering
386
De opzet van mijn bijdrage aan de werkplaats muzisch onderzoek was dat ik, terwijl ik er middenin stond en letterlijk “meedeed” vanuit mijn eigen praktijk, achtergrond en ervaring met een “methodologisch oog” mee zou kijken en mee ging doen. Het was de bedoeling dat ik samen met onder andere Daan Andriessen en Michiel de Ronde aan de verheldering van het begrip “muzisch onderzoek” zou werken. Vanuit mijn eigen werk heb ik altijd veel belangstelling gehad voor muzisch werken: Sinds 2013 werk ik samen met onder andere Bart van Rosmalen als lid van het Creative Director team in het Innovative Conservatoire (ICON).1 Naast een internationaal netwerk van conservatoria en een plek waar docenten uit het internationale hogere muziekonderwijs elkaar kunnen ontmoeten en met elkaar aan bepaalde onderwerpen of thema’s kunnen werken (zoals één-op-één lessen, coaching en mentoring, feedback, samenwerking, interdisciplinariteit, onderzoek), zijn ICON en de seminars van ICON ook altijd een broedplaats en experimenteerplek geweest voor muzische werkvormen (ook al worden deze werkvormen bij ICON niet zo genoemd). Daarnaast heb ik in mijn ontwikkeling als docent, onderzoeker, begeleider of onderwijsmaker steeds met muzische vormen van werken geëxperimenteerd. Het activerende karakter, de notie en aard van de interventie en de feedbackloop tussen praktijk en reflectie heeft mij altijd al aangetrokken. Met deze concepten heb ik dan ook de afgelopen jaren veel gewerkt, in de diverse contexten van artistieke praktijk, (artistiek) onderzoek en onderwijs.
dat ik er “van buiten” naar kijk, maar er net zoals alle anderen middenin sta, om alles vanuit het mee-doen en mee-maken te kunnen beleven. Ik voel me net een etnograaf2, die niet alleen van buiten naar een situatie of een groep kijkt om er iets over te kunnen zeggen, maar zelf in de situatie stapt, zich met de praktijken engageert en meedoet (bijvoorbeeld door middel van participerende observatie). Daardoor is het mogelijk om er een positie in te kunnen nemen die het kijken van een afstand met een deel insider-perspectief kan combineren, om een zo compleet mogelijk beeld van een groep, activiteit of situatie te kunnen krijgen. Dit proces van instappen, observeren, ervaren en “mee-doen” vind zijn verslag normaliter in vorm van een geschreven tekst, “but can also include other kinds of data display - photographs, moving images, poetry, documents, performance pieces and artefacts […].” (Coffey 2018: 3)
Vanuit dit perspectief stapte ik de werkplaats muzisch onderzoek in. Vooral het plezier om aan het gesprek deel te nemen dat in eerste instantie over de praktijk van anderen gaat, schept een enorme vrijheid, omdat het dan minder erom gaat om mijn eigen praktijk een plek te geven, haar te duiden, verder te ontwikkelen, te zorgen dat zij ook op de agenda komt (niet noodzakelijk de agenda van de werkplaats, maar op mijn eigen agenda). In plaats daarvan was juist het punt om zonder deze agenda van het “eigen werk” mee te doen, de werkvormen te doorgronden, mij met het materiaal van anderen te verbinden. Ik vond het vooral interessant dat juist door mijn eigen praktijk niet specifiek als een project in de werkIk begeef me in de werkplaats vanuit de plaats in te brengen, een vrijheid van kijken, verbinding met muzische werkvormen en vanwege een grote nieuwsgierigheid naar de meedoen, verbinden kan ontstaan, een andere onderzoekers. Dat betekent geenszins reflectie die op de lange termijn heel erg
vruchtbaar voor het eigen werk kan zijn. Omdat ik tijdens de gesprekken, werkvormen en uitwisseling met de andere onderzoekers niet vanuit “mijn eigen project” hoefde te denken, kon ik voor mijn gevoel opener kijken en, op een bepaalde manier onafhankelijker, vrijer associëren en reflecteren.
Mijn eigen opvoering Voor één van de laatste bijeenkomsten van de werkplaats werd iedere onderzoeker uitgenodigd om een opvoering te doen over zijn eigen onderzoek en zoektocht: Iedereen heeft de afgelopen maanden gewerkt aan zijn onderzoek, ieder in eigen tempo en ritme. Misschien heb je veel gegevens verzameld en ondertussen verwerkt, misschien sta je gevoelsmatig nog maar aan het begin. Welk resultaat of tussenstand je ook hebt, het is tijd om ervoor te gaan staan. Je, als het ware, op de zeepkist uit te spreken, het resultaat doorleefd. Met alle risico’s van dien, zichtbaar te worden en kwetsbaar te zijn.3 Mijn zoektocht, die ik als onderwerp van mijn opvoering wilde maken, was vooral dat ik in mijn notities uit de afgelopen maanden als deelnemer aan de werkplaats allerlei sporen ging traceren en verzamelen over een mogelijke methodologie van Muzisch Onderzoek. Wat was er praktisch allemaal langsgekomen, wat waren begrippen die gevallen waren, wat de reflectie daarop? Mijn eigen worsteling daarin was met name de behoefte om al deze verschillende begrippen, werkvormen en reflecties een plek te geven, zo dat ik ze beter kon duiden; ze op een bepaalde manier te structureren, om beter te kunnen begrijpen. Achteraf denk ik dat ik
hierin misschien te ongeduldig geweest ben; dat ik de opkomende methodologische bouwstenen nog iets meer tijd had mogen geven om te groeien en zich met elkaar op welke manier dan ook te verbinden, voor dat ik probeer om ze in een vorm of model te vatten. De vorm die ik toen koos om die zoektocht op te voeren was door een tekening van een paraplu van muzisch onderzoek op een groot vel papier te maken. Deze werd niet thuis gemaakt en meegebracht, maar juist in het moment van de opvoering geschetst. Parallel aan het tekenen schetste ik vertellend de gedachtegang, die ik probeerde op papier te krijgen. Hier kwamen de begrippen langs die in loop van de voorgaande weken gevallen waren (zie het bovenste gedeelte van de afbeelding), de ontwikkeling van interventies naar methoden en naar een methodologie en de differentiering tussen methode en methodologie:
387
Ik haalde voor mijn opvoering Robin Nelson “te hulp”; Nelson is theaterwetenschapper van oorsprong, een expert in intermedialiteit, onderzoek in het hogere onderwijs in Groot Britannie en een belangrijke denker voor het concept van praktijk als onderzoek (“Practice as Research”), voornamelijk uit de Britse context. Daarbij voelde het voor mij vrij letterlijk als “hulp halen”: Ik had zeker niet het idee om door middel van Nelson’s concept een volledig en in zich kloppende methodologie van Muzisch Onderzoek op tafel te leggen, maar mijn intentie was veel meer om de onzekerheid en het proces van verheldering, het proces van de zoektocht, tot opvoering te brengen.
Praktijken van Muzische Professionalisering
388
Maar de werking op de deelnemers was anders. Kort gezegd, wekte mijn opvoering de indruk van een “les” op, waarin elementen worden geordend en onhelderheden weggenomen door ze in een samenhangend systeem of concept te brengen; waar orde geschapen wordt. Dat waren een paar van de indrukken, die in de feedback-ronde na de opvoering genoemd werden. Deze indrukken waren trouwens helemaal niet negatief. Sommige deelnemers waren dankbaar voor de aangebrachte ordening, voor andere was het “model” wat ik blijkbaar gepresenteerd had een ankerpunt om zich toe te verhouden, om hun eigen werk mee te verbinden of zich er juist tegen te verzetten (wat ook heel positief kan zijn, omdat het de specificiteit van een model kan verhelderen). Twee kritische punten zie ik echter hierin. Ten eerste waren al deze associaties, meer of minder positief, niet mijn intentie. Ik wilde helemaal geen orde scheppen; ik wilde mijn zoektocht uitbeelden en hoe het lezen van Nelson mij ging helpen om in het proces orde in mijn eigen denken te brengen, ver weg van
het idee om een model te maken dat methoden en methodologie van Muzisch Onderzoek verheldert. Het element van zoektocht, worsteling en twijfel was voor mij het belangrijkste om te laten zien, naast het proces van “bouwstenen” op papier brengen, waardoor ik zelf weer naar de voorheen chaotische elementen en indrukken kan kijken en er überhaupt verder aan kan werken. Ten tweede werd ik door hoe ik in deze opvoering overkwam een onderzoeker of theoreticus die van een positie van buiten naar een onderwerp of context kijkt waar hij zelf geen onderdeel van is. De “insiderpositie” en daarmee verbonden worsteling ging verloren. Daardoor kwam ook een heel ander gesprek tot stand, wat niet over het proces van ordening van het onzekere ging, maar over de uitkomst van deze ordening en de kwaliteit van het ontstane model. Maar al dit gebeurde pas live in het hier en nu van de opvoering, en bleek dus niet te voorspellen tijdens de voorbereiding.4 Deze ervaring maakte een aantal gedachten en vragen los over de verhouding tussen vorm en inhoud van een opvoering. Wat wil ik met een opvoering overbrengen, welke dialoog hoop ik op te roepen; hoe is dat te bewerkstelligen of te faciliteren? En wat kan dat over Muzisch Onderzoek zeggen? Zit in deze gebeurtenis van het ontwerpen van een vorm die juist niet muzisch overtuigend werkt iets in, waardoor we iets over het doen van muzisch onderzoek kunnen leren? Op deze vragen wil ik in het vervolg van dit artikel ingaan, door “in gesprek te gaan”: met Bart van Rosmalen, Peter Rombouts en – mijzelf.
Van performativiteit naar zichzelf op het spel zetten Een opvoering die niet werkt. Die zin laat ook nadenken over wat “werkvorm” eigenlijk betekent. Een werkvorm is een vorm waarmee of waarin gewerkt wordt, als het ware een “how-to” aanwijzing, een stappenplan. Op de website van het lectoraat, musework.nl, worden verschillen werkvormen (soms ook “werkingsvormen” genoemd) gepresenteerd, onder andere “[w]erkvormen die je altijd kan toepassen in elke praktijk om een wending te creëren in een situatie waarin je bent.”5 Tegelijkertijd zet een werkvorm ook een werking in gang: “iets gaat werken”. Een proces wordt in gang gezet die denken en doen beïnvloed, bevraagt. De vorm die ik in mijn opvoering heb gekozen, zou een vroege vorm van “performatief schetsen” genoemd kunnen worden. Er wordt een schets gemaakt in het moment van de opvoering, die (in mijn geval) de verschillende begrippen “op tafel legt”, daardoor in het gesprek brengt en op een bepaalde manier probeert te ordenen, in een positie en ze daarmee in verhouding tot elkaar te brengen. Verder doorgedacht zou het idee kunnen zijn om dit in wisselwerking met andere deelnemers te doen, waardoor er juist een performatieve situatie en een mogelijkheid tot een feedback loop tot stand komt, in vergelijking tot als men deze schets alleen maakt, zonder de aanwezigheid van anderen. Precies in de relatie met het performatieve zoek ik naar een spoor waarom de werkvorm uiteindelijk niet werkte zoals de intentie was. Er dienen zich drie met elkaar verbonden perspectieven hiervoor aan: het concept van performatief onderzoek zoals ik het zelf
eerder heb vormgegeven als een combinatie van performativiteit, actie-onderzoek en artistiek onderzoek; de filosofisch-ethische beschouwingen op muzisch onderzoek van lector Bart van Rosmalen, die gebaseerd is op een verbinding van het werk van Richard Sennett, Alasdaire MacIntyre en Hans-Georg Gadamer. Een derde perspectief is Peter Rombouts’ benadering van “zichzelf op het spel zetten”. Het is niet mijn intentie om hiermee een volledig beeld van Muzisch Onderzoek te geven. Ik probeer door datgene wat in de opvoering ontbrak een aantal elementen te traceren die mogelijk belangrijk zijn voor het tot stand komen van een opvoering van Muzisch Onderzoek. Ik ga in op aspecten van Muzisch Onderzoek die door mijn opvoering bij de andere deelnemers opgekomen zijn, of paradoxaler: Mijn punt is dat vooral door de mislukking van een poging om iets over Muzisch Onderzoek te zeggen, zich een aantal belangrijke aspecten van Muzisch Onderzoek tonen door hun afwezigheid.
Performatief Onderzoek Om te beginnen wil ik een aantal elementen van Performatief Onderzoek terughalen door terug te gaan naar mijn tekst in het eerste Blad.6 Hier vat ik de kenmerken van Performatief Onderzoek als volgt samen: • de (artistieke) praktijk als de drijvende kracht bij het vinden van de onderzoeksvorm en van het onderzoek • onderzoekers zijn makers • fysiek doorleven in de uitvoering en opvoering • het hier-en-nu als de ‘plek’ waar het o nderzoek, de onderzoeksmethodologie en (deels) valorisatie plaats vinden • co-auteurschap van alle aanwezigen
389
• publiek proces en delen van onderzoeksuitkomsten met publiek • feedbackloop tussen alle aanwezigen (Hübner 2016: 124)
Praktijken van Muzische Professionalisering
390
Er zijn twee elementen uit deze lijst die in de door mij gekozen vorm van de opvoering weinig of onvoldoende plek gevonden hebben: co-auteurschap en de feedbackloop. Niet dat dat per se slecht hoeft te zijn: Een goed voorbereid hoorcollege kan deze twee aspecten ook in een expliciete vorm missen en is, zoals Ruben Jacobs (2018) aangeeft, nog steeds “Veel meer dan alleen zenden […].” En ook zonder daadwerkelijk ontworpen feedbackloop doen studenten in een goed hoorcollege van alles: “Ze maken aantekeningen, ze reageren, ze speuren de ruimte af voor reactie, en als belangrijkste, ze luisteren. Luisteren naar een ononderbroken argument van een uur vereist initiatief, doorzettingsvermogen en focus. Met andere woorden, het is een activiteit.” (Tokumitsu geciteerd in Jacobs 2018)7 Het geconcentreerde en opmerkzame luisteren en verwerken van het gehoorde en geziene gebeurde zeker ook gedurende mijn opvoering. Maar misschien is er meer nodig om een opvoering muzisch te laten werken. Als ten eerste duidelijk is dat twee elementen van Performatief Onderzoek bij de opvoering afwezig waren, en ten tweede door meerdere mensen, inclusief mijzelf, de indruk is ontstaan dat deze opvoering niet muzisch was, zou dat een spoor kunnen zijn “op weg naar Muzisch Onderzoek”: Het zou een aanwijzing kunnen zijn dat elementen van Performatief Onderzoek ook bouwstenen van Muzisch Onderzoek zijn. Of andersom: dat Muzisch Onderzoek performatief is.
Vertellen, spelen, maken Bart van Rosmalen bouwt in zijn denken over Muzisch Onderzoek voort op het werk van Richard Sennett, Alasdaire MacIntyre en Hans-Georg Gadamer. Het muzische mensbeeld wat hij schetst is opgebouwd uit de kernelementen spelen (Gadamer), vertellen (MacIntyre) en maken (Sennett). Ik kan deze drie pijlers uit zijn proefschrift hier niet in hun complexiteit bespreken8, het gaat mij er om hoe uit deze pijlers belangrijke elementen voor een opvoering van onderzoek te vinden zijn en vervolgens te kijken hoe die zich wederom tot mijn eigen opvoering verhouden. Het is interessant om te zien hoe Daan Andriessen deze drie pijlers een plek gegeven heeft in zijn “muzische onderzoekscirkel” (zie afbeelding). In alle onderdelen en fasen van de cirkel spelen vertellen, spelen, maken en delen een rol, zij vormen het onderliggende driehoek wat betreft de modi waarin in deze fasen gewerkt kan worden; zo ook in de fase of activiteit van “inzichten opvoeren”:
V
FVD Fascinatie / vraag verduidelijken
M
IO
S
spelen
M
maken
V
DG
Data genereren / verzamelen
Inzichten opvoeren S
M
vertellen
S
Delen
V
V
Delen
De onderzoekscirkel
M
V
V
IV
Data interpreteren
Inzichten vastleggen S
M Delen
M
S
Delen
DS
zoeker en “practitioner”, zoals in vormen van actie-onderzoek (zie Haseman 2006) of etnografie (zie Coffey 2018). De notie van “zichzelf op het spel zetten” illustreert deze persoonlijke kant op een inzichtelijke manier.
Zichzelf op het spel zetten
S
Delen
Daan Andriessen, “De onderzoekscirkel” (2017). musework.nl/nl/page/6649/muzische-onderzoeksinstrumenten, geraadpleegd op 12.10.2018.
Uitgaand van de drie modi vertellen, maken en spelen, en op basis van de drie theoretische pijlers van Gadamer, Sennett en MacIntyre gaat Van Rosmalen verder met het idee over onderzoek dat een brug slaat tussen makerschap en gemeenschappelijke waarden. Daaruit volgen wederom twee kernelementen van Muzisch Onderzoek: Ten eerste “vraagt [het] van de onderzoeker om in te stappen. Ook zichzelf op [het] spel te zetten. Zichtbaar te worden. Dat is de persoonlijke kant.” Ten tweede is het essentieel “dat er ook een toeschouwer is. En een opvoering als ‘publiek maken’ van inzichten. Dat is de collectieve/gemeenschappelijke kant.”9 Beide kanten, de persoonlijke en de collectieve/gemeenschappelijke, resoneren met de elementen van het performatieve. Het is belangrijk om te realiseren dat de “persoonlijke kant” van Van Rosmalen verder gaat dan in vormen van onderzoek waar een overlap plaatsvind tussen de identiteiten van onder-
Peter Rombouts (2014) beschrijft in “Jezelf op het spel zetten” hoe hij het dansen10 in zijn werk als veranderadviseur inzet en wat de werking daarvan is – zowel voor de groep of organisatie waar hij mee werkt, als ook voor hemzelf. Voor Rombouts staat de notie van zichzelf op het spel zetten centraal in een “gezamenlijke ervaring waarin de verhouding tussen de buitenkant (vervreemding) en de binnenkant (authenticiteit) voelbaar wordt.” (Rombouts 2014: 39) Door middel van dans, door zelf te dansen in een wereld en situatie waar dit niet gebruikelijk is – niet tot het protocol hoort – betreedt Peter Rombouts een tussenruimte, waarin de regels van een situatie doorbroken kunnen worden, waar men elkaar performatief ontmoet. Dit kan niet zonder zichzelf op het spel te zetten, omdat het alleen kan als men als kunstenaar, of als maker, helemaal instapt. Daardoor ontstaat een intimiteit tussen alle aanwezigen, die dicht bij de feedbackloop van het performatieve concept van Erika Fischer-Lichte staat. Met de woorden van de Rotterdamse filosoof Henk Oosterling stelt Rombouts dat je “samen een veld van ‘inter-esse’” betreedt van ‘tussen-zijn’. Dat is heel intiem en er is geen ontkomen aan. Die intimiteit is mooi en beangstigend tegelijkertijd. Door dit aan te gaan ontstaat de verbinding; iedereen zet zichzelf op het spel.” (Rombouts 2014: 44) Voor mij is een centraal punt of moment in
391
dit proces, dat het gaat om iets te doen, iets aan te bieden, op een manier te handelen die de eigen inbreng op een niveau van risico en waarachtigheid tegelijk brengt. Daardoor wordt het mogelijk om ook anderen op dit niveau te brengen, mee te nemen. Peter Rombouts citeert een deelnemer van een sessie die benoemt dat juist doordat Rombouts als danser over een drempel stapt, hij als deelnemer ook de drempel durft te nemen: “Doordat jij dit doet, stap ik mee met je over die drempel.” (Rombouts 2014: 46)
Praktijken van Muzische Professionalisering
392
van mijn opvoering was als het ware puur de uitkomst van deze zoektocht. Ik heb deze uitkomst weliswaar live in het moment geschetst/getekend, maar dat had niet het effect van het communiceren van het proces – waar het mij eigenlijk om ging. Met andere woorden: Ik was wel bereid en had de intentie om mijzelf hierin op het spel te zetten, maar de vorm bleek niet in staat om dat te faciliteren.
Ik ben door het volgen van de sporen van en associaties rondom de opvoering van “Performatief Schetsen” twee aspecten op het spoor gekomen: ten eerste een aantal Hier zit het persoonlijke, én het collectieve/ elementen die belangrijk lijken te zijn voor gemeenschappelijke. Beiden zijn hier nauw het doen van muzisch onderzoek, ten tweede met elkaar verbonden, omdat juist door de het belang van de vorm van de opvoering als persoonlijke inbreng, door zichzelf er helemaal in te brengen, het collectieve opeen modus van disseminatie. Wat betreft de geroepen en versterkt wordt. En hier zit ook belangrijke elementen van muzisch onderzoek: Als onderzoeker breng je jezelf in, de verbinding met wat in mijn opvoering sterker nog: je zet jezelf op het spel. Dat ontbrak, afwezig was. Door het lezing- of kan op verschillende manieren, maar gaat presentatie-achtige in mijn opvoering lijkt in het verlengde erover dat je duidelijk maakt het interactieve en voor een deel het persoonlijke te ontbreken, waardoor het waarom het onderzoek en zijn vragen voor collectieve niet genoeg geprovoceerd of jou er toe doen; wat de waarde ervan is, voor jou, vanuit het perspectief van “practiopgeroepen, gecreëerd kon worden. tioner”, insider, diegene die zowel ondezoeker is als ook er middenin staat. Tot slot Met betrekking tot een opvoering als modus Ik wil hier nog wel een kleine nuance aanvan disseminatie vraagt de vorm om specibrengen. Vanuit mijzelf als maker en onderfieke aandacht. Het is belangrijk om steeds zoeker kan ik stellen dat het persoonlijke te onderzoeken of de vorm ook datgene vanuit mijn eigen kant in de opvoering zeker overbrengt of in werking brengt wat de niet ontbrak. Het was juist mijn bedoeling intentie is. Uiteraard is het niet helemaal om een proces, een route te schetsen die zich te sturen of te controleren hoe deelnemers reageren, denken en werken, en kan dat ook in mijn eigen zoektocht en twijfel afspeelt. niet de bedoeling zijn; een werkvorm moet Het punt is alleen dat ik blijkbaar niet de ruimte voor het onverwachtse en voor goede vorm gevonden heb om deze zoektocht en twijfel, en daarmee mijzelf, op een verschillende contexten bieden. Juist daarom manier in te brengen, en die het voor de is het essentieel om een werkvorm goed uit deelnemers mogelijk maakte om in een te werken en uit te diepen, om haar potentie en grenzen te onderzoeken en daardoor te interactie in te kunnen stappen. De inhoud
kennen. Er zijn een aantal mogelijkheden hoe dit te doen, één is zeker om – vooral bij een nieuwe vorm – tests te maken, de vorm in verschillende contexten en met verschillende soorten deelnemers uit te proberen en feedback te verzamelen.
aan te werken (en verdienen). Op deze manier is dit mijn poging, nu door middel van tekst, om mij in de context van Muzisch Onderzoek op het spel te zetten. Niet performatief, maar door te schrijven, door mijn eigen zoektocht, twijfels met de lezer te delen. Inclusief de ontdekking dat een vorm even niet werkt.
En verder? Waar de titel van mijn artikel in het vorige ↘ Blad, “Op weg naar performatief onder zoek” (2016), met een imaginair punt eindigde, staat er nu een vraagteken. Beide artikelen zijn op vorm en methodologie van onderzoek gericht, maar terwijl de eerdere tekst een poging deed om een concept te bouwen met betrekking tot hoe wij in ons onderzoek werken, wat de elementen daarvan zijn en hoe deze elementen zich tot andere concepten verhouden, zoals artistiek onderzoek en actieonderzoek, ligt er aan het einde van déze tekst geen sluitend concept. En is vooral de vraag bepalend naar hoe wij onderzoek doen, en hoe een schijnbare mislukking toch van waarde kan zijn. En niet alleen geeft de titel van deze tekst letterlijk een zoektocht aan, de titel eindigt ook met een vraagteken om de zoektocht die nog niet afgelopen is, te vervolgen. Ik ben me bewust dat veel wat ik hier geschreven heb nog om meer uitwerking vraagt: de methodologie van Muzisch Onderzoek, de ethiek en in het bijzonder de waarden ervan, maar ook het vraagstuk rondom het ontwerp van een muzische opvoerings-vorm als een modus van delen. Maar juist deze openheid, het open einde als het ware, is van belang, omdat een model van de methodologie van Muzisch Onderzoek nog niet af is. Er liggen al veel bouwstenen en praktijkervaringen, maar ook nog veel vragen die het nodig hebben om er verder
393
Literatuurlijst
Jacobs, Ruben (2018). “Waarom
Rombouts, Peter (2014). “Jezelf
het hoorcollege niet bij het
op het spel zetten. Dans als
Coffey, Amanda (2018). Doing
grofvuil moet worden gezet”,
interventie”, in: Tijdschrift voor
Ethnography. London: Sage.
in: Brainwash.
begeleidingskunde, 3 (4): 38-47.
brainwash.nl/bijdrage/waaromFischer-Lichte, Erika (2004).
het-hoorcollege-niet-bij-het-
Rosmalen, Bart van (2016).
Ästhetik des Performativen.
grofvuil-moet-worden-gezet,
Muzische Professionalisering.
Frankfurt am Main: Suhrkamp.
laatst geraadpleegd op 9.10.2018.
Utrecht: IJzer.
Haseman, Brad (2006). “A
Nelson, Robin (2013). Practice as
“Muzische onderzoeks-
Manifesto for Performative
Research in the Arts. Principles,
instrumenten”.
Research”, in: Media International
Protocols, Pedagogies, Resistances.
musework.nl/nl/page/6649/
Australia Incorporating Culture
New York: Palgrave Macmillan.
muzische-onderzoeksinstrument-
and Policy 118: 98-106.
en, laatst geraadpleegd op Oosterling, Henk. (2013). Eco3.
Hübner, Falk (2016). “Op weg naar
Doen denken. Heijningen:
performatief onderzoek”, in: Blad.
Jap Sam Books.
3.10.2018.
Utrecht: HKU Lectoraat Kunst en
Praktijken van Muzische Professionalisering
394
Professionalisering: 112-125.
1 innovativeconservatoire.com
opvoering niet zo ervaren werd zoals ik bedacht
2 Etnografie is een term uit de sociale
en gehoopt had.
wetenschappen, “to describe and define a […] set of methods for understanding and making sense of cultural and social worlds. [Ethnography] usually incorporates some kind of researcher participation within the daily life of the setting.” (Coffey 2018: 2) 3 musework.nl/nl/page/4997/je-inzichten-
5 musework.nl/en/page/5144/l-basis, laatst geraadpleegd 9.10.2018. 6 Hübner, Falk (2016). “Op weg naar performatief onderzoek”, in: Blad. Utrecht: HKU Lectoraat Kunst en Professionalisering: 112-125. 7 Uiteraard zou men dit ook als een vorm van een feedbackloop kunnen begrijpen. Mij gaat het hier
opvoeren-muzische-onderzoeks-werkplaats-3,
om een expliciete vorm waarin deelnemers iets
laatst geraadpleegd op 4.10.2018.
terug geven, dat vervolgens ook weer de inhoud
4 Een interessant aspect hiervan is trouwens dat
van de spreker of facilitator beïnvloedt.
deze reflectie op mijn eigen rol en doen pas
8 Voor meer informatie zie Van Rosmalen 2016.
door het aspect van het performatieve tot stand
9 Beide citaten uit email-wisseling met Bart van
komen, met name door wat Erika Fischer-Lichte de “feedback loop tussen alle aanwezigen” noemt. Pas door het feedback en de reacties van de andere deelnemers komt naar boven dat de
Rosmalen, 1.10.2018. 10 Peter Rombouts is drievoudig wereld-kampioen Argentijnse tango.
395
Praktijken van Muzische Professionalisering
396
Maken zet in beweging Niek Pronk Ik ben in 2012 afgestudeerd aan de opleiding Illustratie en behaalde in 2017 de Master Crossover Creativity. Binnen deze opleiding werkte ik onder andere samen met Bart van Rosmalen in de Think Tank Connecting Conversations aan de werkwijze: ‘Werk in Opvoering’. Nu ben ik media-onderzoeker bij het lectoraat. In dit artikel beschrijf ik mijn zoektocht naar het vertellen over onderzoek en welke rol makerschap en verschillende media daarin hebben.
397
Onderzoeken Bekijken, bevragen, bepalen Op voorhand is mijn rol tijdens de werkplaats onduidelijk. Ik zit op dat moment in de beginfase van mijn tijd bij het lectoraat en het idee is dat ik foto’s ga maken van de eerste bijeenkomst. Maar hoe doe je dat? Foto’s maken van een bijeenkomst waar veel gebeurt maar waar je niks van terugziet op de foto’s zelf. Je ziet mensen staan of zitten, verwikkeld in gesprek. In die gesprekken vindt onderzoek plaats, maar is een foto van een gesprek wel de juiste manier om dit onderzoek te verbeelden?
Praktijken van Muzische Professionalisering
398
Wat ik zie in de werkplaats: Ik zie een groep mensen. Een groep onderzoekers. Ze zijn geconcentreerd bezig met een werkvorm. Ik hebt een camera in mijn hand. Ik kijk naar de gezichten en houdingen van de onderzoekers. Ik luister naar wat ze zeggen. Ik ken ze niet en weet maar van een paar aan welke vraag ze werken. Dat weet ik wel, dat ze allemaal aan een vraag aan het werk zijn. Intern. Ik heb een camera in mijn hand. Hoe ga ik hier een foto van maken? Is dat nodig? Moet ik proberen intrinsieke processen verbeelden of een registratie van de werkplaats verzorgen? Wat is relevant voor muzisch onderzoek? Is een camera wel het juiste instrument? Welke vorm moet ik kiezen om over onderzoek te vertellen? Ik loop vast…
van leggen in beeld muzisch onderzoek? Voor de eerste bijeenkomst hebben de onderzoekers spullen meegenomen naar deze ruimte. Er was ze gevraagd iets mee te nemen dat iets vertelt over henzelf en hun onderzoek. Op dit moment maakte ik nog geen deel uit van de groep en was aanwezig om foto’s te nemen. De objecten liggen op en om een tafel: 1 menora 9 boeken 1 tekening 1 PowerPointpresentatie 1 Zwarte band uit de judosport 1 teddybeer 1 viool (in stukken) 1 plant 2 blikken 1 boterkuipje 1 geluidsrecorder 1 partituur 2 kaarten 2 driehoeken Wat vertelt deze lijst mij? Het is een platte weergave van de spullen die zijn meegenomen om muzisch onderzoek mee te doen. Ik weet dat deze objecten kenmerken en een werking hebben van zichzelf maar ze staan ook symbool voor iets. Ze staan symbool voor een verhaal, namelijk het verhaal waarom ze zijn meegenomen naar deze werkplaats. Deze verhalen zie je niet terug in deze kale lijst.
Er komen nog meer vragen bij mij op: Hoe ziet een werkplaats muzisch onderzoek Hoe kan je nog meer vertellen over deze eruit? Wat als ik een ander medium zou gebruiken? objecten? Door er een foto van te maken: Moet ik de camera wegleggen en met andere materialen gaan werken? Als ik de werkplaats bijvoorbeeld zou moeten tekenen welke vormen zou ik dan maken? Is de werkplaats verbeelden en er verslag
399
Wat voegt een foto toe? Je ziet vanuit een gekozen perspectief de objecten tweedimensionaal verbeeld. Het voegt iets toe namelijk een beeld vanuit een perspectief, maar het haalt ook iets weg. De verbeelding van de objecten. Die was er net nog wel. Dit brengt mij tot een nieuwe vraag: Wat wil je laten zien in de vorm die je kiest en waarom? Met deze vraag ben ik afgelopen tijd vooral bezig geweest. Ik wordt steeds bewuster van de keuzes die je kunt maken om te vertellen. Hieronder volgen twee voorbeelden wat het kiezen voor een vorm kan opleveren aan reacties en hoe dit kan leiden tot co-creatie.
Wat ik maakte 1. Maaksel in de Werkplaats: Een Muzisch Clubblad Na de eerste twee-daagse wilde ik dingen gaan maken met het materiaal van de onderzoekers. Ik wilde niet werken vanuit mijn eigen productie maar kijken of ik materiaal dat onderzoekers hadden geproduceerd kon bundelen tot iets nieuws. Een paar onderzoekers uit de werkplaats hielden blogposts bij op musework en die las ik. Naar mijn idee lazen de rest van de onderzoekers elkaars blogposts niet. Mijn verwachting was dat onderzoekers elkaars blogs zouden lezen en elkaar zouden bevragen en stimuleren daarin. Maar er werd niet op elkaar gereageerd op musework en via google-analytics zag ik dat er geen bezoekers op de pagina’s kwamen. Destijds waren er nog maar ongeveer 10 blogposts. Ik keek vol verwachting iedere dag of er nieuwe posts zouden verschijnen.
Blijkbaar was de groep rustig aan het opstarten en was er nog niet direct behoefte om musework als onderzoeksplatform te gebruiken. Tijdens de eerste bijeenkomst had ik meegeschreven toen iedereen zijn onderzoeksvraag voorlas. Ik had dus aan materiaal uit de werkplaats, de lijst met spullen, foto’s, een lijst onderzoeksvragen en een aantal blogposts.
Praktijken van Muzische Professionalisering
400
Het spontane idee van een soort mini-tijdschrift kwam in me op. Een soort clubblad voor de muzische onderzoekers van de werkplaats waarin ik het materiaal dat ik had verzameld zou bundelen. Terwijl ik hiermee bezig was kwam er een metafoor in mijn hoofd. Deze heb ik op de voorpagina gezet. Zo werd het een door mij gecureerde collectie en gaf ik mee in een metafoor hoe dit alles op mij overkwam. Ik had geen idee wat dit maaksel zou opleveren. Ik printte het boekje in meervoud uit en bracht het in bij mijn werkgroep van de eerste begeleidingsbijeenkomst. Ik vroeg de vier mede-onderzoekers uit mijn groepje wat het opriep. Ze gingen meteen serieus lezen. Er kwam terug dat het erg gecureerd voelde. Te doordacht, te voorgeschreven. De meesten sprak het niet direct aan en ze voelden zich niet vertegenwoordigd in het werk. Reacties waren onder andere:
‘Het voelt als een schoolkrantje maar ik mis daarin de bagger, de karikatuur van de docent, banale grappen, pesterijtjes. Het is te braaf.’ ‘Hoe komt het dat het niet meerstemmig voelt?’ ‘Ik ging er met mijn hoofd naartoe.’ We besloten we dat we vijf minuten zouden nemen om iedereen mederedacteur te maken. Iedereen had een exemplaar van het boekje en mocht daarmee doen wat hij of zij wilde. Ze begonnen het boekje in te kleuren, te verknippen anders in elkaar te plakken. Reacties na dit maken waren anders dan na het lezen: ‘Fijn om niet vanuit niks te hoeven maken, er ligt al iets om op te reageren.’ ‘Het boekje voelde af, ik maakte daar weer een vraagteken van.’
Het experiment met die boekjes leverde me twee dingen op. Punt 1 is dat ik merkte dat de reacties die ik in eerst instantie kreeg niet waren waar ik naar op zoek was. Hier kwam ik dus pas achter nadat ik iets gemaakt had. Onderzoekers een ‘af’ boekje geven roept blijkbaar niet direct een reactie op die mij als maker verder helpt. Ik wilde dat ze zich vertegenwoordigd voelden. En dat ze met interesse de blogpost en vragen anderen zouden lezen en meer grip zouden krijgen op wat er leefde in de groep. Dit gebeurde dus niet. Punt 2. Het helpt als er iets gemaakt is dat opengesteld wordt voor co-creatie. Door mijn maaksel weer ‘open te breken’ en anderen daar in te laten werken wakkerde dat makerschap aan en bood het de kans om iets nieuws op te leveren. Dat was een reactie die ik blijkbaar wel wilde oproepen.
2. Maaksel in de praktijk: Wendingen Sinds mijn aanstelling bij het lectoraat leeft het idee van Wendingen. Kleine zinnetjes die heel precies in een gesprek iets in gang kunnen zetten zoals: ‘Zullen we even schrijven tussendoor?’ of ‘… En als je vanuit een bron van inspiratie zou spreken?’ Deze wendingen waren in eerste instantie bestemd om in podcastvorm overgebracht te worden met als basis onze musework website. Voor ieder van de 27 wendingen een pagina met een link naar het boek Muzische Professionalisering. Dit traject was behoorlijk ingewikkeld omdat ik in samenwerking met Bart van Rosmalen goed moest luisteren en begrijpen wat hij nu wilde met deze wendingen. Kortom: Bart had iets in zijn hoofd dat ik probeerde te maken. Zo kwam hij ineens met het idee om foto’s van zeewieren die hij ooit
maakte op vakantie te gebruiken als afbeeldingen bij de wendingen. Ik snapte daar niets van. Ik begreep niet (nu nog steeds niet trouwens) wat die wieren te maken hebben met wendingen. Het resultaat was wel dat ik beelden had om mee te werken. Ik kon mijn vormgeving zo maken dat er een interessant beeld ontstond. Beelden die interessanter waren dan die ik daarvoor maakte. De beelden die ikzelf maakte voor dit project hadden iets ‘plats’ iets eendimensionaals. In de wisselwerking tussen Bart en mij ontstonden er spannende beelden die voor ons beide werkten. Er gebeurt dus blijkbaar iets in het maken dat je voelt, ziet, waarneemt maar niet met verstand of rationeel denken kan opwekken. Voor de afronding van de eerste lectoraatsperiode organiseerden we het festival ‘Wendingen’. Dit was tevens de publieke afronding van de Werkplaats Muzisch Onderzoek en de start van een nieuwe lectoraatsperiode. In dit festival kreeg het begrip ‘wendingen’ een prominente rol. We wilden de bezoekers van het festival deze wendingen mee kunnen geven. Zo kwam het idee om kaartjes te ontwerpen met daarop een wending, zodat ze verspreid worden in de wereld en hopelijk een bijdrage kunnen
401
leveren. In het maakproces van de kaartjes keken Bart en Anouk naar de teksten en ik koos de vorm en vormgeving van de kaarten. Deze samenwerking verliep door open vragen te stellen. Door te kijken naar elkaars werk en de wil om een product te maken dat communiceert. De kaartjes werden gretig afgenomen tijdens, maar ook in de weken na, het festival. Via deze link vindt u alle wendingen: musework.nl/wendingen
Praktijken van Muzische Professionalisering
402
Inzicht De voorspellende werking van een eerste tekeningetje Ik blader door mijn notitieboekje waarin ik schreef en tekende tijdens de bijeenkomsten van de Muzische Werkplaats. Op de eerste pagina heb ik een tekening gemaakt tijdens de eerste bijeenkomst waar ik mijn onderzoek in herken. De tekst die erbij staat is:
Dit onderzoek heeft uiteindelijk een vorm gekregen die als basis dient voor anderen om mee verder te werken. Het punt dat ik eerder maakte werd in dit project bevestigd. Het helpt als er iets ligt dat makerschap aanwakkert. Zowel in de boodschap van de kaartjes als in de samenwerking met Bart. Deze bevinding stimuleert mijn makerschap en geeft vertrouwen dat ‘maken’ daadwerkelijk onderzoek kan ondersteunen.
Zij zijn al maanden naar elkaar aan het staren. Alsof er een oplossing schuilt in de blik van de ander. Door weer en wind staan ze precies niet onder het afdakje van de pergola. De twee figuren staren elkaar als versteend aan. Ze proberen te raden wat er in de ander omgaat maar geen van beide doet iets. Daarom gebeurt er niks en zullen ze ook niet samen tot een betere situatie komen. Bijvoorbeeld: onder de pergola gaan staan. Wat ik hierin zie is de noodzaak om te handelen. Om iets te doen en in mijn geval om iets te maken. Daardoor zet je jezelf en ook de ander in beweging. Iets maken betekent altijd ook iets niet maken, een keuze maken. Door iets op de voorgrond te plaatsen, te accentueren en iets weg te laten.
Het is soms nodig om een te kant kiezen ook al belicht dit niet alle kanten van de werkelijkheid. Daar kan de ander op reageren en samen kom je tot een verbeterd ontwerp. In dit onderzoek is het streven naar een meerstemmig werk van belang. Een werk dat helder communiceert maar ook gelaagd is.
Maken als deel van onderzoek Wat ik duidelijk het gemerkt, afgelopen periode, is dat een onderzoeker altijd stappen voorwaarts wil maken in het onderzoek. Om dit te doen is het expliciteren van dat onderzoek van belang. Dit kan in woorden maar ook in andere media. Je kunt foto’s maken, een video, een podcast, een kaartje enz. Ik ben gefascineerd om te kijken op welke manieren je over onderzoek kan vertellen en wat dit oplevert. Tot nu toe heb ik drie uitwerkingen gevonden: 1. Door te maken maak je stappen in je onderzoek. Het willen verbeelden en expliciteren van je onderzoek brengt je als onderzoekers in beweging. 2. Maken kan makerschap in anderen aanwakkeren en leiden tot co-creatie en een spannende wisselwerking. 3. Het maken van iets (foto, video, schilderij etc.) helpt het lectoraat en muzisch onderzoek. Het geeft namelijk antwoord op de vraag: ‘Hoe vertellen we over muzisch onderzoek?’.
Tot slot Dit artikel is wat mij betreft een pleidooi voor maken en het optimisme dat daar iets bruikbaars uit kan komen dat als fundering dient voor iets nieuws. Maken wakkert het maken van anderen aan en brengt co-creatie tot stand of brengt nieuwe mogelijkheden aan het licht. In de volgende werkplaats zal ik proberen onderzoekers te ondersteunen in hun makerschap. Ik zal vragen stellen en goed luisteren of er behoefte is om iets te maken en waar nodig praktisch hulp bieden. Op deze manier maakt het onderzoek in de werkplaats stappen en ontstaan er verbeeldingen waar anderen op kunnen reageren.
Maakvragen die je kan stellen in je onderzoek Hoe vertel je over onderzoek? Vertel je over je onderzoek of vanuit je onderzoek? Welk perspectief kies je? Wat maak je om inzichten tot anderen te laten spreken? Wat wil je laten zien? Welk instrument of maaksel heb je daarbij nodig? Wat laat je niet zien? Waar is de verbeelding?
403
Praktijken van Muzische Professionalisering
404
Handtekeningen Inkijk in een muzische werkbespreking Melanie Kandelaars
Vooraf Een muzische werkbespreking vat ik op als een werk op zichzelf waarbinnen nieuwe betekenissen ontstaan en op verschillende niveaus wisselwerking is tussen het werk, de maker en deelnemers. In deze tekst zoom ik in op één specifieke werkbespreking die ik meemaakte tijdens de werkplaats muzisch onderzoek waaraan ik deelnam in 2017 en 2018. Vooraf geef ik inzicht in het maakonderzoek zodat de werkbespreking in context kan worden geplaatst. Tijdens de master kunsteducatie aan de AHK onderzocht ik door literatuurstudie te doen, wat schetsen als reflectief proces – voor bijdrage levert aan de idee-ontwikkeling van designstudenten. In hun onderzoeken namen Schön & Wiggins (1992) en Jaarsveld en van Leeuwen (2005) me mee in een microscopisch ontrafeling van de reflectieve structuur van schetsen. Een onderwerp dat me fascineert en nu heb ik de kans om het te onderzoeken door zelf te gaan maken. Ik ga de wetenschappelijke onderzoeken niet letterlijk reproduceren maar probeer in mijn werkwijze zo precies mogelijk te werk te gaan.
405
Praktijken van Muzische Professionalisering
406
Elementen waaruit de data voortkomen
Het tekenwerk Oefenen, het automatiseren van mijn handelingen en handen an sich fascineren me en zijn het startpunt van het onderzoek. Ik start met het natekenen van mijn hand met zowel mijn linker- en rechterhand. Beide handen zijn weinig geoefend in het tekenen van handen en mijn linkerhand is nog zoekende om het potlood met enige coĂśrdinatie op het papier te krijgen. Dat is het beginpunt van het onderzoek en ik zie wel waar het naar toe beweegt. In een periode van een half jaar tussen de rompslomp van alle dag, ga ik op gezette tijden een avond of een dag, in afzondering tekenen. Tussendoor en achteraf maak ik aantekeningen van wat ik heb meegemaakt in het proces en maak notities van de interne dialoog die ik voer. Het oefenen verandert gaandeweg in experimenteren met materialen (potlood, inkt, kroontjespen, krijt en kopiĂŤren) terwijl ik mijn rechter- en linkerhand blijf natekenen. Tekst voegt zich bij beeld en linkshandig schrijven neemt rechtshandig schrijven over. En onderwijl noteer ik mijn bevindingen: Wat gebeurt er
tussen de tekening, mijn ogen, mijn hoofd, mijn handen en het materiaal? Wie of wat spreekt er dan, behalve het logisch denken? Deze tekendagen worden afgewisseld met de dagen in de werkplaats muzisch onderzoek. Onderzoekers uit allerlei vakgebieden ontmoeten elkaar in een periode van zeven maanden en werken aan hun onderzoek door samen te maken, spelen, vertellen en op te voeren. Mijn verzamelde data (tekeningen en aantekeningen) gaan mee, doen mee en zijn onderwerp van gesprek in de werkplaats. En uit de werkplaats neem ik weer nieuwe data (geluidsopnamen van muzische werkbesprekingen) mee die ik verwerk en die weer doorwerken in de tekendagen. Ik was op dreef en om in onderzoekstermen te spreken: ben ik vergeten te stoppen met het verzamelen van data. Ik heb een berg aan materiaal en de analyse is nog in volle gang. De inzichten in de reflectieve processen worden daarom niet het onderwerp van deze tekst. Maar ĂŠĂŠn specifieke muzische werkbespreking.
De methode van werk bespreken & de spelregels In de werkplaats is mijn groeiende verzameling tekeningen vaker besproken. Soms gericht op mijn onderzoek naar reflectieprocessen en soms in de vorm van een werkbespreking waarin de tekeningen zelf centraal stonden. Deze laatste vorm neem ik als onderwerp van deze tekst en zoom in op een specifiek deel van een 35 minuten durende werkbespreking volgens de Critical Response Process1 een feedbackmethode ontwikkeld door Liz Lerman. In deze feedbackmethode is geen ruimte voor ongerichte en ongevraagde feedback. De methode is gebaseerd op het stellen van vragen en het uitstellen van een oordeel van de responders waardoor er als het ware meer onderzoeksruimte ontstaat voor de maker. De heldere structuur van deze methode creĂŤert de mogelijkheidsvoorwaarden voor een enorme verdieping van de feedback en een werkbespreking die alle responders verrijkt. In de Critical Response Process zijn er vier rollen: De maker, facilitator, responders en notulist.2 Nadat de maker haar werk heeft gepresenteerd zijn er vier stappen in het proces. 1. Responders geven betekenisvolle reactie. Ze vertellen wat zinvol, suggestief, interessant, opwindend en / of opvallend was in het werk dat ze zojuist hebben gezien. Hier worden meningen bewust buiten de deur gehouden. 2. De maker als vragensteller. De maker stelt vragen over haar werk. Bij het beantwoorden blijven respondenten bij het onderwerp van de vraag en ze kunnen meningen uiten in directe reactie op de vragen van de maker. 3. Neutrale vragen. Responders stellen neutrale vragen over het werk en de
407
maker reageert. Vragen zijn neutraal als ze geen mening hebben. 4. Opinietijd. Responders vertellen hun meningen. De responders geven hun opinie als ze de permissie krijgen. De maker heeft de mogelijkheid om nee te zeggen.
Praktijken van Muzische Professionalisering
408
De setting Op het moment van de werkbespreking in april 2018 zijn we bijna allemaal behoorlijk onervaren met deze methode en allen zeer gemotiveerd om er mee te gaan werken. We zijn met vijf professionals van de werkplaats muzisch onderzoek uit verschillende vakgebieden. De sessie vond plaats in een klaslokaal en er zijn een geluidsopname en foto’s gemaakt.
Terugkijken op de werkbespreking Achteraf heb ik de geluidsopname uitgeschreven en voor zover mogelijk mijn interne dialoog tijdens de werkbespreking en de introspectie tijdens de analyse van het werkbespreking. De meerstemmigheid in interpretaties van de responders doen me denken aan wat de filosoof Gadamer schrijft over verstehen; Wat doen we als we interpreteren? Deze ideeën neem ik mee in de data presentatie.
Datapresentatie Delen van stap een en twee van de Critical Response Process (CRP) Ik trek de tekeningen uit map en rol en spreid ze uit op de vloer. De tekeningen vullen de vloer en laten een intensieve tijd van maken zien. Ik maak geen selectie in werk, alles wat gemaakt is ligt er, ongecensureerd. Het voelt delicaat en tegelijkertijd voelt het op een prettige manier spannend. De facilitator vraagt de responders om te vertellen welke betekenis het werk voor hen heeft. Wat ontroert of verrast. Een van de responders zegt: We zouden allemaal een mapje bij ons moeten dragen en af en toe zo uitleggen. Ik denk dat het heel verademend kan werken. Ik vind het een grappige opmerking en begrijp wat ze bedoelt, het biedt soelaas, een onderbreking van de dagelijkse gang. Weer iemand anders ziet de humor in het werk en vindt het grijpertje grappig en voor een andere responder krijgt het woord handelen er een nieuwe dimensie bij. En iemand zegt: Ik vind het indrukwekkende dat je in het midden kan staan, in jouw opvoering stappen. Wat mij raakt. De combinatie van woord en beeld, overal is het woord in het beeld en beeld in het woord. Er ontstaat een vrolijke sfeer en de reacties van de responders zijn open, enthousiast en met energie. Liz Lerman vertelt over het belang van deze eerste stap en nu ervaar ik zelf de dynamiek en het betekenisvolle en welwillende karakter van deze eerste stap, er komt domweg niet meteen een ‘maar’ achteraan en dat voelt comfortabel. In de tweede stap kan de maker van het werk vragen stellen en daar wijk ik af van de gebruikelijke CRP procedure omdat ik de responders geen echte vraag stel maar een opdracht geef: ‘Wil je op je gevoel wat
tekeningen uit de verzameling nemen en deze op jouw manier ordenen. En daar eens wat over vertellen. De levendigheid tijdens de eerste stap en het idee van één van de responders dat ze midden in mijn opvoering staat geeft me de ingeving om deze opdracht te geven. Dat andere handen de getekende handen oppakken en meenemen lijkt me een mooi beeld en ik ben ook benieuwd welke tekeningen ze zullen selecteren. De facilitator vind het een mooie vraag en één van de responders roept: Dat is weer nieuw. Ha ha de facilitator van slag te brengen! Er ontstaat een hilarisch moment waarin de facilitator voor de grap om een time-out vraagt en zegt: Doe normaal! We maken er een performance van. Iedereen lacht. Iemand zegt: ik heb wel iets voor ogen. Ik zie hoe de tekeningen worden opgetild, de getekende handen schommelen door de ruimte. Ze gaat vastberaden te werk en tegelijkertijd doet ze het ook op een associatieve manier. Ze zegt: Daar waar mijn oog het meest opvalt, waar ik mijn adem van inhoud. En nu ik het hier neerleg zit er ook nog beeldrijm in. Zit ook nog iets hetzelfde in qua kleur. Had ik
niet bedacht. Is misschien logisch, nee niet logisch. Door deze handeling verschuift de rol van deze responder, van iemand die toeschouwt en bespreekt naar iemand die het werk oppakt, selecteert en betekenis geeft. De handen gaan mee in de handen van. De tekeningen veranderen nu ze in een nieuwe samenstelling liggen. De samensteller van het nieuwe beeld zoekt al pratend naar betekenis: “Een reikende hand of een hand die iets terugneemt, iets van uitwissen, dat het langzaam vervaagt. Dat maakt het misschien zo religieus. Overal bedekt de hand datgeen wat geschreven staat, of datgeen wat gebeurt en vastgelegd is en dat wordt weer uitgewist.” Ik voel hoe de tekeningen waar voor mij de stroperigheid van het maakproces nog aankleeft, in haar handen frisse beelden worden. De tekening waarop de losse hand de tekst bedekt, vindt zij een bizar beeld dat haar nieuwsgierigheid wekt. Voor mij is het een tekening waar ik te lang op doorgemodderd heb en uiteindelijk maar uit zijn context heb gescheurd. Door deze nieuwe samenstelling van beelden laat ze me op een nieuwe manier kijken naar de tekeningen. Ze legt de
409
Praktijken van Muzische Professionalisering
410
nadruk op tekst; het bedekken, uitwissen en vervagen van tekst. Hierdoor ontdek ik nieuwe mogelijkheden die ik eerder niet zag. Dat de uitvoering van die hand anders kan, daar gaat het niet meer over, het gaat nu over de ideeën die ze belicht. De werkwoorden ‘vervagen’, ‘uitwissen’ en ‘overnemen’ in combinatie met de handen, deze woorden verruimen mijn speelruimte. En ik ontdek ook dat dit niet had kunnen ontstaan als ik een voorselectie van het tekenwerk had gemaakt omdat deze tekening de selectie niet gehaald had en wel op gronden die twijfelachtig zijn. Door de verandering van een spelregel van de CRP ontstaat er een geheel nieuwe dynamiek, ik voel me op dit moment in het process opgetogen en blij. Een andere responder loopt aarzelend door de verzameling getekende handen. Ze staat stil bij een beeld en beschrijft wat ze ziet: Ik vind deze heel logisch, daar dacht ik nooit over na (gevoelens willen gevoeld worden). maar ik vind het ook mooi dat ie bevlekt is. Zijn niet alleen de tranen van de inkt, of ze
al schrijvende op het papier vallen en of die hand dat langzaam vervaagt. En ik vind het samen ook wel, het heeft een bepaalde religie in zich. Iets sacraals. Ik wil er eigenlijk niet iets uitnemen omdat ik dan onteer. Voor mijzelf is er niets te onteren. Het is gewoon werk, dat je kan verplaatsen. Door haar opmerking realiseer ik me hoe verschillend ik me verhoud tot de tekeningen. De ene keer zit ik er emotioneel nog aan vast, de andere keer is het materiaal waarmee je aan de slag kan. Ik vind het fijn dat er dynamiek ontstaat en dat we in actie zijn. Deze interventie roept bij mij ook een gevoel van opluchting op omdat de tekeningen nu niet meer alleen van mij zijn. Ik geef de tekeningen uit handen en de betekenis ook en word daar blij van. Ik ben voogd af, ze zijn van zichzelf en van ons. Hopla, het is werk in uitvoering en werk in opvoering. En het volgende moment zit ik met mijn reactie weer bovenop het werk! Door mijn vragen, het rangschikken en over en weer reageren op de tekeningen worden de responders zich gewaar van een reeks woorden;
palm, psalmen, hostie, holster, avondmaal. Ik voel me betrapt op de inhoud van een vrij impulsieve tekendag! En zie hoe dit werk al het andere werk beïnvloedt. Iemand zegt: het is ook de herhaling van die handen. Dat het steeds weer terugkeert dat maakt het tot iets heiligs. De werking van de herhaling zie ik ook, maar religieus… Facilitator: Heb jij nog andere vragen? Ik verander van onderwerp, ik wil weg bewegen van het religieuze en stel een vraag aan iemand die geen tekeningen heeft verplaatst. Ik vraag: Je had het over de humor van het grijpertje. Waar zit de humor voor jou in? Het zit denk ik in het sprietelige er omheen. Ze vertelt dat het doet denken aan haar baby die ook de hele tijd zo doet met zijn handjes. Ze zag de verzameling handen zoals die er in eerste instantie lag als iets lichts en grappigs. Ze vervolgt: ‘Ik had ook moeite met de vraag om te herschikken en nu ziet het er ook minder licht uit dan dat het eerst was. Later toen mensen zeiden meer iets religieus te zien en die zwaarte omhooghaalden, dacht ik bij het grijpertje ook ineens aan een
pedofiel. Maar dat was helemaal niet mijn eerste associatie.’ Ze verontschuldigt zich maar het onheil is al geschied voor haar en mij. Het woord pedofiel ligt op de tekening en nu grijpt het grijpertje kinderen. Het sprieterige verdwijnt naar de achtergrond en het zwart in de vuist komt naar voren. Ik zie ook wel de ambiguïteit in het beeld, maar het voelt onprettig alsof iets me is afgenomen, opgedrongen of is blootgelegd. Voor mij was het grijpertje, grappig, ironisch, het grijpertje als kenmerk of aard van de hand en de mens. Ik was blij met de associatie met het baby’tje want die oefenen speels deze grijpbeweging. Wat gebeurt er door deze interpretatie met het werk en de andere responder en mij? Terugkijkend moet ik denken aan Gadamer. Groenendijk (2015)3 omschrijft de idee van horizonversmelting van Filosoof Hans Georg Gadamer als volgt: “Wij hebben allemaal onze eigen tijd- en plaatsgebonden horizon. (…) In het verstaan vindt juist een ontmoeting van horizonten plaats. (…) Pas wanneer we ‘in gesprek raken’ over wat we willen we-
411
Praktijken van Muzische Professionalisering
412
ten, is er werkelijk sprake van verstaan. Verstaan is dus niet alleen reproductie van de oorspronkelijke betekenis maar is ook productie; er vindt een fusie van interpreet met het geïnterpreteerde plaats.(pp. 90-91)) Doordat de verzameling tekeningen is herschikt en geïnterpreteerd door de responders is de luchtigheid van het werk voor de eerder genoemde deelneemster weg. De fusie tussen haar en het werk is als het ware ongedaan gemaakt. In eerste instantie werd ze heel blij van het werk ze zegt: Er zit gelaagdheid in het werk en dat maakt het zo sterk maar op het moment dat iedereen zijn laag bespreekt verandert je eigen laag, terwijl het mooie van gelaagd werk is dat je er elke keer naar toe kunt komen. Voor haar staat de dialoog met het werk voorop en ze vervolgt: (…) Als je veel praat over zo’n verzameling vind ik dat je soms gestuurd wordt in iemands anders richting, als dat gebeurt is dat vaak heftig. En nu krijg ik dat beeld van zo’n pedofiel wat ik misschien ook wel zelf heb benoemd, niet meer uit mijn hoofd. Ik ervaar aan den lijve dat werk in het aangezicht van een toeschouwer ontstaat, en ook elke keer opnieuw. En dat er tegelijkertijd ook productie van betekenis ontstaat in de dialoog tussen toeschouwers van het werk. Gadamer zegt: Zo zal een nieuwe interpretatie, nieuwe inzichten opleveren maar verdwijnen er onvermijdelijk ook oude inzichten. Elke interpretatie moet zich toespitsen, legt accenten, die op deze manier als het ware worden opgelicht. Deze onthullingen zullen onvermijdelijk andere plekken verhullen. Verstaan is dus altijd een anders verstaan, nooit een beter verstaan (Groenendijk, 2015, p. 90). Bij ‘Het grijpertje’ voelt verstaan meer ambigue het verhullen is tegelijkertijd onthullen. Soms ervaar ik beide interpretaties tegelijkertijd, soms botsen ze en soms
vragen ze om de beurt mijn aandacht. Ik realiseer me dat ik de tekening nooit meer zal ervaren zoals voorheen. Het roept ook een gevoel van voldaanheid op dat er meerdere stemmen klinken, dat mensen tussen de tekeningen staan, het vastpakken, neerleggen en aarzelen. Dat je het samen doet, dat het werk op dat moment verbindt en verschillen oproept. Dat het een levend werk wordt dat we samen opvoeren. Ik ben niet de regisseur en ook niet meer echt de maker. Maar degene die een vraag stelt. Voor mij een spannende en verrijkende manier van werk bespreken en kennis maken.
Conclusie en discussie Deze interactieve werkbespreking kan ook een werk worden, waarin de interpretatie van de responders gehackt, verrijkt, verhuld, onthuld kunnen worden. Vanuit dit perspectief biedt de grote verzameling handen waar mensen tussendoor kunnen lopen, het in handen nemen van de getekende handen, het spelen met de grootte van de handen ten opzichte van de menselijke maat allerlei nieuwe mogelijkheden. Doordat ik de opdracht gaf aan de responders ervaar ik als maker het effect van de veelheid aan interpretaties die het werk oproept. Het kan zowel vleiend als verwarrend zijn. Ik kan hun interpretaties plaatsen en realiseer me tegelijkertijd hoe bepalend de presentatie van het werk is. De betrokkenheid en openheid van de responders en de dynamiek tijdens de werkbespreking waren bepalend voor wat er ontstond in zin en betekenis. De gunstige uitwerking daarvan op mij laat me ook nadenken over mijn eigen gedrag als docent. Ik kan uit enthousiasme voor werk van een student soms ongevraagd doorslaan en ontzettend gaan ratelen, dan buitelen
associaties en interpretaties over elkaar. Kan vleiend zijn maar ook verwarrend en al helemaal als het echt uit een andere hoek komt dan waar de desbetreffende student mee bezig is. Ik vraag me af hoe werkzaam het voor een student is als een docent ongevraagd een eigen selectie maakt en interpretaties geeft van het werk van de student. Zoals in CRP kan luisteren, vragen beantwoorden en stellen, inzicht krijgen in het maakproces van de student veel meer speel- en denkruimte geven aan een student. Door dit onderzoek te doen zijn er allerlei vragen omhoog gekomen, waarmee ik in en buiten de CRP praktijk mee aan de slag kan. Wat gebeurt er als je jezelf toestaat om af te wijken van de set met regels van een feedback methode? En wie bepaalt dat dan? Laat je dan als het ware meer vrij spel ontstaan of geeft juist de strakke en eenvoudige regelset vrijheid om te onderzoeken. Wanneer in CRP sessies een werk in progressie vaker het onderwerp van bespreking is, zou verandering en variatie van regels
wellicht mogelijkheden bieden. Wat zou er gebeuren als er een tussentijdse bespreking van de responders wordt ingelast. Waar de maker naar luistert maar niet aan deelneemt. Hoe kan zo’n experiment de maker nieuwe inzichten geven? De muzische werkbesprekingen waren voor mij een inspirerende ervaring omdat ik als docent aan een academie doorgaans degene ben die samen met medestudenten en docenten het werk van studenten bespreekt. Nu waren de rollen omgedraaid. Dit onderzoek benadrukt ook mijn ervaring dat leren door het doen van onderzoek, inzichten brengt die mijn docentschap verfijnen. Door zelf verschillende muzische werkbesprekingen mee te maken, in de rol van maker, is mijn beeld van feedback geven gekanteld. En zo is deze tekst ook een pleidooi geworden voor het gebruik van de CRP feedbackmethode in het kunstonderwijs. Of zoals Liz Lerman het zelf zegt: Asking questions is a way of life.
1 musework.nl/image/2015/11/16/de_werking_van_het_critical_response_process_1.pdf Liz Lerman’s critical response process: A method for getting useful feedback on anything you make, from dance to dessert / by Liz Lerman and John Borstel Paperback – 200 2 lizlerman.com/critical-response-process/ 3 Groenendijk, J (2015). ‘Het zich in tijd ontvouwende kunstwerk, filosofie, kunst & interpretatie’, Exploring Excursions. 90-91.
413
Praktijken van Muzische Professionalisering
414
A way of living Cécile Rongen
“Weet je wát je eens zou moeten doen, lees eens dat ene boek!”, “Oooo dat ken ik, dat had ik ook!”, “Als je nou eens…” En ga zo maar door. Het is voor mij een reflex om mee te willen denken met de ander en zijn problemen mee te willen oplossen, echter, als ik écht iemand verder wil helpen doet mijn mening, tip of visie er niet zo veel toe. Dit lijkt een pijnlijke constatering, maar dat is het niet. Aan het écht naar iemand luisteren en het écht helpen gaat onderzoek vooraf. Onderzoek bij die ander. Onderzoek dat door mij, ín die ander, wordt aangewakkerd door het stellen van de juiste vragen. Open vragen; zonder mening, zonder suggestie of sturing. Een hele kunst. Of eigenlijk: een hele bewustwording van hoe je in het leven staat, hoe je feedback geeft op de ander, hoe je eigen mening uit te stellen, hoe dus die goedbedoelde tip niet te geven omdat blijkt dat de ander “dat goede boek” al gelezen heeft…
Als praktijkonderzoeker in het Lectoraat Kunst en Professionalisering deed ik in het collegejaar 2016/2017 onderzoek naar de toepasbaarheid van een onderzoekende feedbackmethode, Critical Response Process (CRP). Het uitstellen van meningen en wederzijds vragen stellen, dat is wat deze feedbackmethode kenmerkt. Een makersfeedback methode, die ontwikkeld is door Liz Lerman. “A method for getting useful feedback on anything you make, from dance to desert1” schrijft ze als ondertitel van haar boek. Samen met mijn collega Annemarie Maas bezocht ik in maart 2016 een ICON2-conferentie in Finland, waar we vier dagen werden ondergedompeld in de wereld van CRP, onder de bezielende leiding van Liz Lerman zelf.
415
Gewoontes doorbreken
De werkplaats
CRP sluit goed aan bij de manier van werken van HKU en in het bijzonder bij die van het Utrechts Conservatorium: het versterken van makerschap als artistiek werkproces. De CRP-aanpak past bij de ontwikkeling om, naast het ‘directieve’ docentschap, meer op een coachende manier de lessen voor studenten vorm te geven. Zowel in het bachelor- als masteronderwijs zijn we volop bezig om een onderzoekende houding te stimuleren bij studenten en docenten. CRP versterkt een continue onderzoekende houding, waarbij co-creatie en gezamenlijkheid extra aandacht krijgen. Last but not least is CRP een prachtige gespreksvorm die de gewoontes die we hebben om met elkaar te spreken doorbreekt. Het maakt ruimte voor een ander gesprek.
Samen met Annemarie, lectoraat en HKU Expertisecentrum Educatie ontwikkelden we een heuse “CRP-werkplaats”. Zowel HKU-collegadocenten, als docenten van andere kunstvakopleidingen, als andere instituten, konden zich inschrijven voor deze werkplaats van eenmaal per twee weken een sessie van drie uur. CRP werd in elke sessie toegepast op door de deelnemers ingebrachte casuïstiek uit de eigen professionele praktijk. Doel van deze werkplaatsen was het inwijden in de methode en de drie rollen, die van artist, responders en facilitator. De artist brengt “iets” in wat hij momenteel ontwikkelt, instudeert, aan het maken is, hem bezig houdt. Dat kan van alles zijn – een casus, een foto, een muziekstuk, zolang hij er feedback op wil ontvangen. De responders zijn de mensen die de artist feedback gaan geven. Zij hoeven niets van de inhoud te weten om de artist goede hulpvragen te kunnen stellen. Zij ervaren, horen en zien dat wat de artist aan de orde stelt en horen welke vraag hij erbij heeft. Zij ondersteunen deze feedbacksessie door hun ervaring te vertellen, te bevragen en pas op het allerlaatst eventueel advies te geven. De facilitator is eigenlijk de gespreksleider, die letterlijk en figuurlijk aan de zijde van de artist staat, om het gesprek te laten verlopen volgens de behoeftes van de artist. De facilitator vat samen, helpt met het formuleren van neutrale vragen en overlegt met de artist hoe snel er door de methodiek heen gelopen wordt. CRP kenmerkt zich door het doorlopen van vier stappen, waarin de artist altijd centraal staat. Nadat de artist zijn performance heeft gedaan, een stuk heeft gespeeld of heeft getoond, krijgt hij bij de eerste stap een “betekenisvolle reactie” op zijn inbreng; bij de tweede stap mag hij zelf vragen stellen over een deel van zijn onderzoek; met de
Praktijken van Muzische Professionalisering
416
Dit artikel is mijn verslag van mijn ervaringen, het leren en onderzoeken van de CRP-methodiek, het gebruik ervan in mijn lessen, het overdragen van deze feedbackmethode aan collega’s en anderen, het zoeken naar manieren om de methode makkelijk toepasbaar te maken in lessen, en overal waar ik op een andere manier het gesprek wilde voeren
“De Critical Response techniek vond ik goed om te gebruiken omdat dit veel meer is dan alleen je eigen mening geven. Een mening is niet altijd heel zinvol. Het is leuk om het te horen maar je kunt veel meer met feedback en tips. Dit brengt je veel verder naar waar je uiteindelijk naar toe wil gaan. Vind het soms nog wel moeilijk om vragen te bedenken maar dat is denk ik iets waaraan ik zelf kan werken.” – student Klassiek Bachelor of Music jaar 2
The perfect shape for a critical response seating? A circle!2
derde stap stellen de responders vragen die de artist verder kunnen helpen met beantwoording van zijn vraag en tot slot kan met de vierde stap mogelijk nog een tip of compliment aan de artist worden gegeven door de responders.
Een voorbeeld De inbreng is een door de artist/inbrenger zelfgemaakte taart, waarvan de responders een stukje mogen proeven. In stap 1 krijgt de artist betekenisvolle reacties. De facilitator nodigt de responders uit om te uiten wat ze ervaren hebben, hoe ze geraakt zijn. Bijvoorbeeld “Wat ik verrassend vond, was de textuur van de topping”, of “Wat me raakte was je enthousiasme waarmee je over het bakproces vertelde”. In de tweede stap mag de artist vragen stellen over zijn inbreng, zijn maakproces. Hij bevraagt de responders over het werk dat hij getoond heeft en dat wat bij de artist zelf vragen oproept. Dit kan over van alles gaan zoals over de impact, de opbouw, de enscenering, etc. Bijvoorbeeld: “Welk element van de taart vinden jullie het meest verrassend”, of: “Hoe ervaren jullie de smaakcombinaties of de textuur?”
In stap drie stellen de responders vragen die de artist helpen om verder te komen in zijn onderzoek of maakproces. Dit zijn altijd neutrale vragen, dus geen gesloten vragen die alleen met ja of nee beantwoord kunnen worden zoals: “Kies je altijd voor bakkersroom?” en geen suggestieve vragen zoals “Waarom zitten er hazelnoten op en geen walnoten”? Wat wel goede vragen zijn, zijn vragen die de artist verder kunnen helpen, zoals: “Wat is voor jou bepalend voor de keuze van de nootjes?” en dan bv “Zijn er alternatieven en in hoeverre zou je die kunnen en willen uitproberen?”, of “Wat hoop je dat degene die de taart proeft, ervaart?” In stap 4 kunnen de responders, nadat ze gevraagd hebben of de artist dat wil weten, mogelijk nog wel een mening of tip of compliment geven over een specifiek deel van de inbreng/het gepresenteerde. Deze mening of tip start altijd met de zin: Ik heb een advies/tip over …, wil je die horen? De responder krijgt dan de mogelijkheid om daadwerkelijk open te staan voor deze feedback door er ja of nee op te zeggen. Bijvoorbeeld: Responder: “Ik heb een tip over de textuur van de vulling, wil je die horen? Artist: “Ja!” Responder: “Ik zou roomboter gebruiken i.p.v. margarine.” De facilitator leidt het gesprek en zorgt ervoor dat de artist zich altijd op zijn gemak voelt en helpt de artist en responders om de vragen op de juiste manier te formuleren. De facilitator is er voor de artist, hij vraagt na wanneer de artist naar een volgende stap wil gaan. Het moge duidelijk zijn dat de mening van de responders er lange tijd of zelfs helemaal niet toe doet. De artist wil iets te weten komen, inzichten of inspiratie opdoen, waarmee hij terug aan het werk kan de studio – of in het geval van de taart: de keuken.
417
Door deze werkplaatssessies kwam persoonlijk bij mij de vraag aan de orde wat de kwaliteit van mijn eigen feedback is die ik aan studenten en collega’s geef in werk- en leerprocessen. Zowel tijdens studie-coaching sessies met studenten, als door mij georganiseerde en geleide intervisie-bijeenkomsten met collega’s zette ik CRP in. Ik raakte steeds meer gericht op het geven van daadwerkelijk ondersteunende feedback.
“Ik vind het belangrijk van CRP dat de mening van het publiek niet centraal staat, maar juist de artist en het helpen van de artist om bijvoorbeeld zich te verbeteren” –student JazzPop Bachelor of Music jaar 2 418 Praktijken van Muzische Professionalisering
Gewenste antwoorden Na enkele maanden schreef ik onderstaande reflectie. “Ik vind het soms nog een hele uitdaging om bij studenten, maar ook bij collega’s een onderzoekende houding aan te wakkeren. Uiteraard is CRP hiertoe een manier, maar ik merk dat nog niet iedereen er open voor staat (met name ook voor het “talige” van CRP-musici zijn gewend met hun instrument in “muziektaal” te communiceren, niet met woorden) – in lessen met studenten, intervisies en gesprekken met collega’s (tijdens mijn praktijkmomenten) pas ik CRP zoveel mogelijk toe, maar ik merk soms dat mensen liever een “Zeg maar wat ik moet doen” – bericht krijgen, dan dat ik ze aanmoedig om zelf achter antwoorden te komen”. Studenten zijn – zelfs in de master en dan zeker de buitenlandse studenten – toch vaker dan ik had verwacht, heel erg schools. Ze geven gewenste antwoorden omdat ze de studiepunten willen halen: ze hangen erg aan het systeem en minder aan hun eigen
persoonlijke ontwikkeling. Een enkeling, vaak de net iets oudere student, heeft wel meer deze “voice of the artist”-houding. Maar de meeste studenten vinden het onderzoek centraal stellen erg spannend. Ook het formuleren van neutrale vragen blijkt moeilijk voor ze. Ik denk dat het te maken heeft met de tradities in het muziekonderwijs volgens het meester-gezel-principe, vooral bij de klassieke afdeling. Naast de taligheid, die CRP lastig maakt, is het natuurlijk ook de hele andere manier van werken dan de manieren die onze studenten gewend zijn; CRP vraagt een hele precieze manier van het formuleren van vragen. Vragen die niet uitgaan van wat de responder zelf allemaal wel vindt, maar juist vragen waar de artist iets aan kan hebben. In die zin zijn het empathische vragen, die bij de responder een appèl doen op zijn/haar vermogen om zich in te leven in wat de artist nodig zou kunnen hebben. En als artist maakt die manier van werken het zo lastig, omdat je je weliswaar kwetsbaar opstelt, maar ook regie houdt over wat jij nodig hebt, dus je moet ook dichtbij je eigen behoeftes staan. Onze docenten en studenten zijn helemaal niet gewend om zelf meer sturing te hebben over de eigen inbreng van werk.
Het is een prettige manier van commentaar, maar het duurt vrij lang. Ik weet niet of het altijd praktisch is. Soms is het prettiger om er gewoon een gesprek over te voeren zonder “regels”. Ik merkte dat ik soms niet kon zeggen wat ik wilde zeggen, omdat ik niet wist “of dat mocht.” -student Klassiek Bachelor of Music jaar 2
Toegankelijkheid CRP Naast de continue reflectie met Annemarie Maas, met wie ik samen de werkplaatsen leidde, was de tweede ambitie het “uitbreiden” van de kring van CRP-lovers. Het lectoraat had voor de onderzoeksconferentie 2016 van het LKCA4 voorgesteld om een aantal onderzoeksvragen op een CRP manier te benaderen. Zij wilden dat experiment wel aangaan. We grepen deze kans aan om zelf CRP te oefenen en om de kring uit te breiden. De sessies werden zeer enthousiast ontvangen, zo bleek uit de evaluaties. Reacties liepen uiteen van het bijna filosofische “de schoonheid van uitgestelde reacties”, tot het praktische “het is een goede manier om mogelijke leemtes in je onderzoek te ontdekken”. Ondanks deze reacties bleek er geen toename in werkplaatsdeelnemers, ook niet binnen de HKU. Binnen het Utrechts Conservatorium is er wel interesse voor CRP maar dat het daadwerkelijke commitment om “in” de methode te duiken” en ermee te oefenen, toch een drempel bleek te zijn voor collega’s. Om de toegankelijkheid van de methode te vergemakkelijken, ontwierpen Annemarie en ik korte vragen voor ronde 2 en ronde 3, die we inzetten in al onze CRP-sessies. Korte procesmatige ronde 3-vragen, zoals “Welke alternatieven zijn er?”, “Hoe ervaar je dat?”, “Wat vind je belangrijk?”, “Hoe weet je dat?” zijn in alle mogelijke CRP-inhouden bruikbaar en houden het eigenaarschap bij de artist. Ook in ronde twee bleek het voor artists moeilijk goede vragen te formuleren. Ook daarvoor stelden we een voorbeeldlijstje op met vragen zoals “Welke vraag moet ik mezelf stellen?”, of “Hoe zou jij reageren wanneer ik….?” En, “Wat is voor jou de essentie van mijn inbreng?” Door het op papier zetten en verzamelen van ronde 2- en ronde 3 vragen konden wij de
artist en responders ondersteunen bij het formuleren van procesmatige vragen die de artist verder kunnen helpen. Voor veel CRP-deelnemers is er de valkuil om te vragen naar de inhoud, om zelf te begrijpen waar de inbreng van de artist precies over gaat. Maar dat is helemaal niet nodig, bleek in ons onderzoek. We merkten zelfs dat hoe minder de responders afwisten van de inhoud, hoe beter de vragen werden! Men werd niet afgeleid. Een verrassende wending in ons onderzoek ontstond toen zich via ArtEZ5 deelnemers aanmeldden voor de tweewekelijkse werkplaatssessies. De werkplaats kreeg wat meer gewicht, omdat er daadwerkelijk interesse bleek van buiten de HKU en betalend deelnamen. Er ontstond een lerende en onderzoekende CRP werkplaats, waarbij er ook inhoudelijk mooie uitwisselingsmomenten ontstonden tussen deze twee kunstvakopleidingen. Annemarie en ik kregen weer een boost en nodigden al onze eigen collega’s op het Utrechts Conservatorium uit om in gesprek te gaan met ons over CRP en het geven van feedback binnen didactische werkwijzen, al dan niet in de werkplaatssessies.
Verder sleutelen De volgende te zetten stap zou zijn dat Annemarie en ik graag “op de vloer” bij collega’s zouden kijken om te helpen CRP in de les toe te passen. Helaas maakte geen enkele collega van ons aanbod gebruik, wat ons dan weer deed afvragen of de toepasbaarheid van CRP dan blijkbaar toch nog als moeilijk werd ervaren. Om het gesprek hierover aan te gaan organiseerden wij in april 2017 enkele inloop-momenten om met collega’s van gedachten te wisselen. Door diverse omstandigheden lukte het om maar
419
BATESON LOGISCHE NIVEAUS ZINGEVING Waar sta ik voor? IDENTITEIT Wie ben ik? OVERTUIGEN Wat is belangrijk voor mij? VAARDIGHEDEN Wat kan ik? GEDRAG Wat doe ik? OMGEVING Waar ben ik?
420 Praktijken van Muzische Professionalisering
Model van Dilts op basis van Bateson’s Steps to an Ecology of Mind (1972)
een handvol collega’s te spreken, maar de collega’s díe we spraken en die al – op hun wijze – CRP toepasten in lessituaties, stonden open voor gesprek. De meest voorkomende hobbel, voor collega’s die al CRP gebruiken, is toch de hobbel van “tijd”: als je een gedegen CRP-sessie wil doen, ben je meestal wel 45 minuten verder. Die tijd heb je in een lessituatie niet altijd. Toch is het mogelijk om CRP ook in een korte variant te doen, waarbij er per stap maar een reactie/vraag wordt gegeven of gesteld. In dezelfde periode sleutelden Annemarie en ik aan de vragen. We ontdekten dat je vragen op diverse niveaus kunt stellen, vergelijkbaar met het reflectiemodel van Bateson6: vragen op het niveau van omgeving, gedrag, vaardigheden, overtuigingen, identiteit en zingeving. We startten met het categoriseren van deze vragen en stelden deze nuance ook
in de werkplaatssessies aan de kaak. Wat Annemarie en ik merkten in de CRPsessies is dat je met vragen op de laag van zin-geving, zoals “Waarom vind je dat belangrijk”, “Hoe raakt dat aan jouw missie, je innerlijke opdrachtgever”, het best tot de kern van het onderzoek kan komen, waardoor de artist zijn inbreng totaal opnieuw kan heroverwegen en van een ander perspectief kan bekijken of ontdekken waar de sleutel ligt voor een volgende stap in zijn onderzoek of maakproces.
Way of living De laatste CRP werkplaatssessie in Utrecht, die plaatsvond op vrijdag 23 juni 2017, kende een symbolische inbreng: “hoe CRP toe te passen in een kort tijdsbestek en hoe – met onervaren deelnemers – toch iets nuttigs eruit weten te halen?”
Het deed me denken aan mijn eigen vraagstukken ‘uit het begin van mijn CRP-tijd’, waardoor ik me realiseerde dat ik zelf gegroeid ben in het gebruik van- en reflecteren op de CRP-methode. Voor mij is CRP enerzijds een rechtlijnige methode, die pas echt werkt als je de stappen strikt volgt en je je aan de spelregels houdt. Anderzijds is CRP voor mij eigenlijk “a way of living”, door telkens weg te gaan van de inhoud en je te focussen op het stellen van goede vragen – aan de artist, of als artist aan de responders. Daarmee wil ik zeggen dat het iets natuurlijks moet worden in je manier van denken en communiceren. Het eigenaarschap bij de artist laten, is gemakkelijker als je zelf niet veel weet van de inbreng. Het gaat er niet om dat de responders of facilitator de inbreng en de context van de inbreng tot in detail begrijpen. Het gaat om de artist: hij moet een stap verder kunnen komen in zijn onderzoek/maakproces. Als docent en studieleider zie ik in CRP ook een geschikt vehikel om curriculum vernieuwing of andere ontwikkelingen die er binnen de opleiding toe doen, aan de orde te stellen. Omdat CRP gericht is op het proces lijkt het mij bij uitstek een gespreksmethode om nieuwe richtingen te bepalen met studieleiders en docenten, nadat de ‘onderwijsbehoeften’ zijn onder-
1 Liz Lerman’s critical response process: A method for getting useful feedback on anything you make, from dance to dessert (2003) Liz Lerman and John Borstel 2 Innovative Conservatoire 3 The perfect shape for a critical response seating? A circle! uit Lerman, Liz, and Borstel, John. (2003). Critical Response Process, Liz Lerman Dance
zocht. Welk deel vormt voor jou de essentie? Zijn er alternatieven? Wat inspireert je tot die keuze?: allemaal vragen die ik wil onderzoeken bij het tegen het licht houden van het curriculum op het Utrechts Conservatorium, in mijn rol als toekomstig studieleider. Op deze manier kunnen wij studieleiders onszelf kritisch bevragen om constructief te werken aan het maakproces wat we ‘curriculumvernieuwing’ noemen. Ik zou willen dat we ons bewuster worden van het beïnvloedende karakter van meningen, die niet zaligmakend zijn. Zeker als ze zomaar worden geroepen en ongefundeerd zijn. Er is méér om je op te baseren en dat kun je allemaal onderzoeken! Kortom, het bewuster proberen in te leven in de behoeftes van de artist en het verder oefenen in het formuleren van neutrale vragen lijken me mooie uitgangspunten om in mijn werk en in mijn privéleven meer toe te passen. Het stellen van vragen waar de ander écht iets aan heeft, vraagt veel meer vermogen tot empathie dan het ventileren van eigen meningen. Het is een kunst om goede vragen te stellen, maar als je het een beetje oefent, wordt het steeds gemakkelijker en slijt het in je gewoontes, in je “way of living”…
Meer informatie op: lizlerman.com musework.nl
Exchange, 7117 Maple Avenue, Takoma Park, MD 20912, danceexchange.org 4 LKCA: Landelijk kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst 5 ArtEZ: Hogeschool voor de Kunsten Arnhem, Zwolle en Enschede 6 communicatietraining.nl/inspiratie/batesonlogische-niveaus/
421
Praktijken van Muzische Professionalisering
422
Poetic Feedback1 Jochem Naafs
Dear reader, Staring at an almost empty paper, I realize I need something to respond to. And since I do not have any content yet, I respond to the form: the empty paper. I imagine a form: a letter. Writing a letter forces me to think about the addressee: you. You are relevant to me, since you make relevant what I write. Clearly what I write has no meaning when it is not read, when it is not heard. This is one of the reasons I started writing this text. This is one of the reasons I started to write poetry as a form of feedback. In this text I would like to share with you how I developed a feedback method that is affirmative and formative rather then summative; a feedback method that generates new insights, rather then sums up what was already there or what was lacking; a feedback method that takes poetry as a starting point. I believe that arts education is about formation: it is about people looking for their own voice and vision. To be able to do so, they will need to experience a certain amount of space and time and in he end is not necessarily measureable. To contextualise poetic feedback, I would like to point out two other forms of feedback I have been working with in my practice as a tutor and lecturer in the last years. These methods should be placed within a larger discussion on feedback in the arts as an approach that is affirmative and/or formative rather then summative. I wrote about these forms more elaborately in an article written for ArtEZ Academy for Theatre & Dance (Naafs 2018). These feedback forms stress the position of the artist and, more importantly, he work of art itself. They aim to rule out the first flush of opinions, either relevant or not, and postpone them to a moment in which the artist might be ready to work with these. Still they also emphasise the position of the responder as well. Towards the end of this letter I would like to share three conclusions with you and through it invite you to start writing as well. But to give you an idea of what I mean with poetic feedback, I would like to share one of the poems I wrote first. In February 2016 I wrote two poems after I visited the performances Both Sitting Duet and Body Not Fit for Purpose by Jonathan Burrows and Matteo Fargion.
423
Both Sitting Duet. Photo: Luca Ghedini
Next to each other Two men on stage Sitting Both sitting They are both sitting Still
Praktijken van Muzische Professionalisering
424
Two men on stage Moving Both moving They are both moving Still Still they are moving On their chairs On their stage To the sound of No music A score in a notebook The rhythm The tempo A score in a notebook The words And numbers The words Are actions The words Represent actions And they They are Acting
Two men on stage Both bold Almost Wearing identical shoes Almost Moving identically But just Hand gestures And arm gestures And poor gestures Rich gestures No legs They are too expensive Two men on stage Sitting Both sitting They are both sitting At home Rehearsing and repeating Repeating and rehearsing They are not meeting Yet They are not meeting Often They are just sitting Next to each other And moving
Affirmative and formative feedback methods Before I will elaborate on poetic feedback, I would like to discuss briefly two other feedback methods that are used in contemporary arts education: Liz Lerman’s Critical Response Process and the DAS Theatre Feedback Method. DAS Theatre Feedback Method In 2014 I was introduced to the DAS Theatre feedback method, developed at the master of theatre formally known as DasArts in Amsterdam: A more expanded process with a wide variety of possible forms of giving feedback. The website of the DAS Theatre states the following:
“The DasArts feedback method has several stages: 1) the presenter explains the status of the work and formulates the artist’s questions, 2) presentation of the work, 3) immediate responses are channelled in a 5-minute, one-on-one venting session between feedback givers, 4) three of the ten modules of the toolbox developed by DasArts are picked (agreed upon together with the artist) and used to give feedback. These range from ‘Affirmative Feedback’, ‘Open Questions’, ‘Point Reflection’, ‘Gossip Rounds’ and ‘Alternative Perspectives’” (Le Roy and Koks 2014).
Le Roy and Koks point out six characteristics of the method2: • “The methodology works best if feedback “Feedback is a core activity for all the players in the DAS Theatre Master givers are familiar with the methodology, programme – students, staff and external knowing which aspects can be used to advisors. In individual exchanges people offer critical, supportive, or contextualising can opt for an informal conversation, feedback. an interview or some other strategy. • The method answers to specific questions Collective feedback has to deal with rather than random criticism. many different views of the work, which • The perspective of the person giving somehow all need to be articulated and feedback is highlighted. exchanged within one session. The latter • Different forms of articulation in feedback becomes very important when dealing with supports in observing/seeing the work hybrid, cross-disciplinary artistic practices differently. which are often met in the context of the • For close working peers it might not be the best methodology with regard to contemporary performing arts (DAS objectivity and concurrence. Theatre).” • This method implies that it works best when used as a regular practice” Indeed, within DAS Theatre students often (Le Roy and Koks 2014). have practices that go beyond the scope of theatre. The school organizes feedback sessions in which a large group of people are What becomes clear is that the DAS Theatre allowed to give feedback to the works (in feedback method is more than just one process). In 2014 a session was organized in method. The underlying idea is about Berlin. Frederik Le Roy and Inge Koks describe creating a community that is able to speak about work in a similar matter and it allows the method in their report: for several formats within this. It deals
425
specifically with the educational setting in which a collective of students and teachers discuss many works within a certain time frame. It furthermore deals with an environment that offers a platform to students with various backgrounds.
Praktijken van Muzische Professionalisering
426
“[The student’s] practices are often hard to be defined and their product [hard] to be discussed; DAS Theatre is an educational institution which brings these artistic practices in the foreground of today’s art discourse, also by implementing this feedback method. Together with the philosopher Karim Benammar, DAS Theatre first defined the major obstacles which, in a collective setting, often prevent critical exchanges from having a stimulating learning effect” (DAS Theatre, 2018) DAS Theatre expects the students they educate to be on the foreground of the contemporary art discourse. From my own experience this meant that the criticism the work and the student received, or the way it was given, did not always help. This is why DAS Theatre sought a form that empowered the student. Many art schools are struggling with how to give feedback within the educational setting. Representatives of DAS Theatre share the method in the Netherlands and abroad. Giving and receiving feedback is a fundamental part of the artistic practice and therefore DAS Theatre provides a method “to increase the enjoyment of giving and receiving feedback” (DAS Theatre, 2018). The method does not only empower the artist, it also educates the audience. One of the aims of the DAS Theatre feedback method is to create a sense of (self) discipline in formulating precise and clear
critique. DAS Theatre mentions several central aims for feedback situations on their website: “to empower the artist who is getting feedback on his or her work, to go beyond the pronouncement of judgments, to allow fundamental criticism [and] to create a sense of (self-) discipline for the sake of precision and clarity”. Interestingly enough the method hardly consists of any proper dialogue. During the sessions it is mainly the feedback giver that speaks. The artist receives the feedback by listening and is able to choose what is relevant or not. Some of the forms used within the method do challenge the artist to relate to the feedback en plein public. Next to the artist and the group of people giving feedback there is always one person that guides the exchange. The method proposed by DAS Theatre enables the student to reflect on his/her own work through the feedback of others. It offers the student the possibility to use the thoughts of others and through these contemplate on his/her work. This is particularly relevant when someone performs in his or her own work. By using this method not only to reflect on finished pieces, but also (and mainly) on work in process, it stimulates the artist to use the feedback constructively. Liz Lerman’s Critical Response Process The DasArts feedback method offers a variety of formats, some always used and some are optional. It is a relatively complex method. Liz Lerman offers a somewhat simpler format. I was introduced to Liz Lerman’s Critical Response Process (CRP) in 2009 and had a more thorough experience with it in 2011 when John Borstel visited Utrecht to work with a small group of professionals in the dance field. CRP empowers the
artist, by putting him/her in the central position of a feedback session. It is best described as a highly structured and designed interview. In this method there are three roles: the facilitator, the artist and a group of responders. The method consists of four steps, which are set in a fixed order. When the artist wishes to return to a previous step, this is possible. The facilitator plays an important role both previous to and during the conversation. Liz Lerman emphasizes the importance of a well-explained method by the facilitator. The four steps are the following: ‘Statements of Meaning’, ‘Artist as Questioner’, ‘Neutral Questions’ and ‘Opinion Time’ (Lerman and Borstel 2003: pp. 19/22). On the website of Liz Lerman the steps are described:
A conversation begins with ‘positive’ feedback by the responders. This is comparable to the affirmative feedback used in the DAS Theatre Feedback method. But where DAS Theatre chooses to have the artist describe the status of a work (before showing), CRP responds to the questions of the artist him/ herself. These questions are asked after showing. Both the questions of the artist and the neutral questions of the responders create the format of an interview. The artist is ‘forced’ to look for words, where this is hardly needed within the DAS Theatre feedback method.
Both forms share some values that I find important and that I will address later in this article. These values I recognize in the four verbs Bart van Rosmalen introduces in The “Statements of Meaning: Return of the Muses (2016): narrate, play, Responders state what was meaningful, create and share. The forms underline that a response is a communal act between evocative, interesting, exciting, and/or responder and artist. There is a certain striking in the work they have just witnessed. commonality and it asks for a generosity from all participants. Both feedback formats Artist as Questioner: take a relatively long period of time. One session takes 30 to 90 minutes, but to The artist asks questions about the work. In answering, responders stay on topic with be able to really dive into it, you will need to invest in several sessions to really underthe question and may express opinions in stand what it is about. And although this direct response to the artist’s questions. is difficult at times, it also allows for a better position of both the artist and the Neutral Questions: responders. This enables all to become more Responders ask neutral questions about professional in their role as an artist or a the work, and the artist responds. Questions are neutral when they do not have an responder. opinion couched in them. This step is one of the most fundamental, challenging, and Poetic Feedback misunderstood steps of Critical Response Unfortunately I wasn’t able to recite the Process. poems I wrote inspired by the works of Jonathan Burrows and Matteo Fargion that Opinion Time: evening. Instead I e-mailed them to Burrows Responders state opinions, given permission from the artist; the artist has the later. He replied: “These are super nice option to say no (Lerman 2017).” Jochem thank you, precise and open and
427
Praktijken van Muzische Professionalisering
428
rhythmic but not at all insistent. You have cheered my day and livened it with thinking.”3 Of course I cannot know to what extent he thought about my words or re-thought his own practice, let alone that I know what he was thinking about. But still, it made me aware once again of the power of poetic language. It strengthened me in writing my poetry inspired by others (students and professionals). Not being able to read them back immediately at that time encouraged me to read future poems to the students and makers. Since, I have developed a method of giving poetic feedback to students in addition to the feedback they will usually get. I often write these texts during or immediately after presentations and read them aloud for them shortly after. Although this form of feedback is not required, and could be considered irrelevant from time to time, it is very much appreciated by my students. It challenges them to take next steps instead of thinking about what they have done already and it stimulates associations rather than prescriptions. How and to what extent this works out is something I would like to find out. To do this I also like to look at some other feedback methods. Writing poetry is not only about thinking, you have to act; you have to produce something that is also a ‘product’ on itself. You act as you reflect. The combined deed of reflecting and acting is present in both the DAS Theatre Feedback method and in the Critical Response Process, but it is not particularly outspoken. With a more poetic form of feedback, I would like to understand what this adds to the feedback itself and to the understanding and use of the feedback by the artist. Therefore I would like to share something about the Greek muses. In his dissertation Bart van Rosmalen (2016)
introduces the idea of musal professional development and his research group is currently developing the idea of musal research. I use his approach of the muses to understand my own poetic practice.
Narrate, play, create and share Van Rosmalen reminds us of how the muses worked. Who else than the muses were capable of creating, of making through translating into poetry the epic deeds of the Greek gods? The muses didn’t just re-tell these stories. They re-created them through reflection. Without the muses neither gods nor men would have known or remembered the stories (Van Rosmalen 2016). Van Rosmalen uses the verbs: narrate, play, create and share to elaborate on the qualities of the muses. I will try and address them shortly as well and connect them to some of the reactions I got from last year’s graduates of ArtEZ Bachelor of Dance. I will start with creation. As I mentioned before the act of writing poetry is not just an act of reflection. It is an act of creation. The deeds of the gods are done, but the translation of these deeds into poetry, words, music or something else, is an artistic act on itself. One of my recent graduates, João Dinis Pinho commented: “I’m thinking if I should answer you in a poetic form, but somehow poetry for me has more to do with intention than anything else. Perhaps that’s what links it with contemporary dance, or the dance I am interested in. A work that might have no visual references, no movement beauty, nor harmony, but has an intention. Poetry has a role there too: when writing or reading a poem, one invests in abstraction, useful when performing or choreographing.
Poetry works on form and content - known elements for a dancer/choreographer.”4 The muses create a performance through narrating the stories they wrote. Their poetry is there to be told to others. This does something with both listener and narrator. Madelyn Bullard commented: “Words become more like a material to work with, as opposed to relying on the connotative definitions of the meaning of words when strung together... Meaning stems also from their rhythm and sound. Experiences, which happened over broad gaps of space and time, can lie together on the same line. In that way, having a poem read at graduation felt like a mystic funnel used when cooking, a small but specific open space where important ingredients, gems of information, can collide like powder before mixing into the bowl of shared information that was the experience of the day…” Within this action of narrating there is also a certain amount of playfulness. The story told calls for recognition of the experience, associations and new interpretations. The audience is not passive; it is actively involved in the act of performing. This is even more the case if the text that is narrated is about them. Van Rosmalen writes: “Just for a while, during the performance, the normal dividing lines and restrictions are suspended, from the rules of protocol to the pigeon-holes within which work is fittingly carried out, from the hierarchical power relations to everyday cares” (2016: p. 14). In his chapter on play Van Rosmalen refers to Hans-Georg Gadamer when he describes some fundamental aspects of the experience and the sensing when we play. In this
context he describes the concepts of Bildung, Sensus Communis, Judgement and Taste. For me these concepts very much relate to feedback in the arts. For this article I chose to limit myself to how Van Rosmalen defines Sensus Communis and Judgement and how I can relate it to feedback. Sensus Communis refers to a communal sense, a sense that allows us to be part of a community. Van Rosmalen states that: “The vehicles of language and speech allowing us to be mutually understood play a central role” (2016: p. 85). According to Gadamer the humanist ideal of rhetoric (talking eloquently) is not only about the art of speaking, but it also about saying the right thing or talking the truth. This truth does not refer to a universal truth, but rather to a practical truth. This truth is situated and context-bound.5 The story of the individual does not stand on itself, but is part of a community and the Sensus Communis is about a common direction. In that sense a poem about a member of a community read by a member of a community in front of the community as a whole tries to establish this. Through this, the playing is also about sharing. This might be considered as the underlying act. Madelyn Bullard wrote to me: “I think because of the abstract nature of poetry, its permission to tie together disparate jewels of information into a ramshackle necklace, without having to ad-here to a totally transparent/cohesive logic, your poem did lend another kind of intelligence of message to me on graduation.” The muse-like activity of reading out a poetic text to an artist or student in reaction to her work, creates commonality and strives for shared values. Descriptions, inspirations,
429
associations are shared and there is a certain form of sense making. It is not about the beauty of the words and form. It is neither about the beauty of poetry as such. The second aspect of play that Van Rosmalen refers to is Judgement. He concludes that within a community of the Sensus Communis it may seem to be about postponing a judgement, when it actually is about judging differently (Van Rosmalen 2016: pp. 90-91). If our judgements arrive from values and from speaking well and true, if they stem from what worked well or what is fitting, they may be shared as well. For her graduation I also wrote a poem for Sophie Mayeux. The first two strophes were the following:
Praktijken van Muzische Professionalisering
430
generates material that might prove useful and inspiring for both the artist and the responder.
Vulnerability
What the muse creates is not about herself. It is not the poet that matters; it is the subject of her work. Furthermore it is not about protocol, results or assessment and evaluation forms. The poetry of the muses is about experiencing, about rapture; it is about aesthetics and ethics, not about personal opinions. And although it is not about the poet, it actually is about the poet as well. It is the poet who chooses to be just as vulnerable as her object. Just as vulnerable as Burrows and Fargion, just as vulnerable as first or fourth year dance students at Somewhere in France lives a girl named one of our academies or conservatoires. The Sophie poet performs. I prefer to read my poetry to Who studies at an academy of dance my students, but even the writing itself could But here, at ArtEZ, she is rarely seen be considered as being performative. Or the So it might be just a small chance text performs through being read by someone. So I have been thinking of what I do when I It is said that she creates choreography write my poems. In the actual words I tend to With actual bodies on stage combine two main things. In my poems I But just as this little girl named Sophie include many descriptions. I write words and They’ve never been seen on the stage sentences down that I have heard. I name the objects or actions I see. Sometimes I The poem made her aware of something, she didn’t realize before. She observes: make connections, but very often just enumerate all of these. Next to the descrip“I never made the connection between the tion I include, more cautiously, associations fact that I can seem often away or absent I have when watching and listening. These can either connect various descriptions or and the fact that I work with the disappearance of the body on stage. Now, this can be connected to something else. Next to these I tend not to reflect through content seems to me obvious and logical but I’ve never thought about it like that before. So, alone, but also through form. Working with yes, poetry can be seen as useful feedback.” repetition, tempo, dynamics et cetera. This challenges me not only to consider pragmatics and formal issues, but also aesthetics This poetic feedback does not wish to replace feedback methods, but for me it is and ethical issues, which I consider important in giving feedback as a teacher. an important addition to these methods. It
Die Verwandlung. Photo: Sophie Mayeux
431
Performing written words As I have written in previous articles I also developed a method for writing that I labelled ‘Associative Writing’.6 To some extent this associative writing is related to how I write my more poetic texts, although I aim more at writing in a discursive way. Being challenged by some of my colleagues I started to explicate my method in such a way that others could use it. I use it to write texts for performances, but also to rewrite minutes and to reflect on input of others. So my next step would be to see what is needed to give enough to hold on to for others to write poetic feedback, without coming up with only restrains. In communal sessions I have been challenging others to write according to this method and to read what they write to others. In some of these sessions I have challenged the group to respond to what has been read out loud through another session of writing and again read this out loud. I have noticed that how people write is influenced by the input
of others. Poetic input leads to poetic output and since this output is input for the original sender. Through this a progressive system evolves. These words are no descriptions, but rather symbolic data as Haseman calls it (2006, 4). And like symbolic data the words are input for the next writing session. At the same time these data exists mainly in the moment. They are performative and therefore disappear (partially). Of course the words are written down, but the question is, if these written words represent the actual value of what was said during the session. What Latour writes about dance, might be true for the performance of these words in these communal sessions: If a dancer stops dancing, the dance is finished. No inertia will carry the show forward. This is why I needed to introduce the distinction between ostensive and performative: the object of an ostensive definition remains there, whatever happens to the index of the onlooker. But the object
of a performative definition vanishes when it is no longer performed – or if it stays, then it means that other actors have taken over the relay (Latour 2005: pp. 37-38). As a performative moment it disappears, but the data does live on: in a next writing session, or in the case of my poems, in the next performance of a piece, hopefully.
Students writing poetry
Praktijken van Muzische Professionalisering
432
These thoughts and insights made me experiment with the next step of this practice-led research: challenge students to write poetry inspired by performances. In January 2018 I invited for the first time a group of students to write poetry inspired by a performance. At the COMMA Master of Choreography of Codarts and Fontys, I presented a lecture performance about artistic research. I asked the students to write poetry during my performance. We used their poems and my performance
as the starting point of a contemplative dialogue on the next day. This contemplative dialogue turned out to be very open, associative and poetic. In April 2018 I taught a workshop on Dance & Poetry at ArtEZ Bachelor of Dance. 24 Second year students created four short physical dance performances based on a poem. On the final day the four groups presented their work to each other. During and after the presentations students wrote poems inspired by each other’s work. For every performance six students would write during the performance and six would write directly afterwards. During one of the performances we were sitting in a circle with our eyes closed. Some of us may have opened our eyes at one point while others did not. We heard noises coming closer and fading away, we felt the presence of the dancers. A few minutes later the students who were not performing were writing. Ischa Statie and Rosy Lupiano both wrote a poem that I would like to share here:
Dark woods
Where are you going?
Shuffling slowly, is it? Bloody red eyes A hand slipping away Lower, back The darkness Takes you,
Going nowhere but I know, you are there!
takes you,
close so far,
Coming close, close enough,
takes you, takes you,
close away,
takes you,
A FALLING LEAF Creatures of the night Together
close no way. I can hear you, I can feel you, but I don’t know you.
– Ischa Statie
– Rosy Lupiano
433
A small stone to jump from
Praktijken van Muzische Professionalisering
434
Dear reader, it seems that I have drifted away a bit. But here I find myself addressing you again. This journey started with an empty paper. I don’t only mean the empty paper I addressed in the introduction, but also the empty papers that have been used by others and myself to start writing poetic feedback on. Now I would like to invite you as well. Get yourself an empty paper and a pen or pencil. Start writing during or after performances you see. I often hear that what I did has a specific quality, and that perhaps only I could do this. To a certain extent this might be true, since it might be different how you write and how I write. But since I have challenged students to write as well, I came to one of the three conclusions of this research: Anybody could do this. There might be a hurdle to take, the threshold may be high, but I hope you give it try. Allow your observational skills and your associations to meet each other in a poem. Write a poem and recite it in the presence of others.
front of an audience already with my method of associative writing. Then you perform the feedback as symbolic data, as a formative and affirmative reflection on what you have seen, as a poetic output based on the poetic input from the original performance. And let this resonate in the room and hopefully in the work that it reflects. Sometimes you just need a small stone to jump from, don’t you? While you actually fall for the briefest amount of time, you seem to float in mid air for much longer. Like in a dream you deviate and associate. You imagine all possible pathways and desired lanes. You wonder and forget about the original stone for a while, thinking about cliffs or cleavages, about lava or sediment you address other formats and other origins, you go over your own memories and experiences and in between you realize you are falling, you realize you are jumping, you realize you are the observer and not the performer. Nevertheless you perform; you perform your own story, your own plot, your own relation to that what you witness. The performance is temporary, but it may live on within you. Through witnessing you create valuable observations, memories, reflections, ones that are relevant to share with the creator of a performance.
This is the second conclusion I wish to underline: The importance of commonality in feedback sessions. As both Critical Response Process and the Das Theatre Feedback Method also show, there is a quality in receiving and giving feedback in a communal setting. In the end this is also about creating a culture in which all involved Yours sincerely, are open to receiving and giving feedback. By doing this in a situation where the artist, Jochem the audience and the one that wrote a feedback are all present, you stress this aspect. Within this shared space there is also room   for a third and final conclusion that is important to me: performativity. I experienced the strength of performing a text by reciting it in
Bibliography
Uferstudios GmbH, HZT and Life
Latour, Bruno (2005). Reassem-
Long Burning. Online available:
bling the Social. An Introduction
DAS Theatre (2018), DasArts
lifelongburning.eu/fileadmin/
to Actor-Network Theory. Oxford:
Feedback Method. atd.ahk.nl/
files/Feedback_Lab_Report_Ber-
Oxford UP.
opleidingen-theater/das-theatre/
lin_Jan_2014_pdf.pdf. Last visited
feedback-method/. Last visited:
September 29, 2017.
Lerman, Liz and John Borstel (2003). Liz Lerman’s Critical
June 17, 2018 Naafs, Jochem (2015) “Associative
Response Process. Takoma Park:
Haseman, B. (2006). “A Manifesto
Writing and the Lecture Perfor-
Liz Lerman Dance Exchange.
for Performative Research”. In:
mance”. In: Dance Studies in the
Media International Australia
Netherlands, volume 8. Koolen H.
Lerman, Liz (2017). Critical
incorporating Culture and Policy,
et al. (Eds.). January 2015. pp.
Response Process.
theme issue ‘Practice-led
51-57.
lizlerman.com/critical-response-process/. Last visited:
Research’ (no. 118). Brisbane: University of Queensland,
--,-- (2017) “On the Opportunities
pp. 98-106
of Performative Research in Arts
July 2, 2018
Education” In: Dance Studies in
Rosmalen, Bart van (2016) The
Hübner, Falk (2016) “Op weg naar
the Netherlands, volume 9. Koolen
Return of the Muses. Public values
performatief onderzoek”. Blad.
H. et al. (Eds.). May 2017. pp.
in professional practices. Trans.
Praktijken van muzische profes-
56-64.
Rosalind Buck. Utrecht: Uitgeverij IJzer.
sionalisering. Drop, Hanke (Ed.). Utrecht: HKU.
--,-- (2018) “What do you want to hear? About feedback and
Koks, Inge and Frederik le Roy
reflection at the Academy of
(2014). “Laboratory on Feedback
Theatre and Dance”. Arnhem:
in Creative Processes”. Berlin:
ArtEZ.
1 This article was written with support of the Professorship Art and Professionalisation of HKU University of the Arts Utrecht and the Bachelor of Dance of ArtEZ University of the Arts. 2 I chose to call it a method, although I understand
4 The comments of the ArtEZ alumni João Dinis Pinho, Madelyn Bullard and Sophie Mayeux come from personal email conversations between them and the author. 5 In that sense that the focus of “speaking truth-
that it could be understood as a methodology
fully” is actually on a pragmatic validity or a
as well, since it is actually an overarching idea
validity of usability, rather than a validity of
containing various feedback methods. 3 Taken from a personal email conversation between Jonathan Burrows and the author.
truth (see also: Naafs 2017 pp. 57-58). 6 In the article “Associative Writing and the Lecture Performance” (2015) I wrote extensively about this method.
435
Praktijken van Muzische Professionalisering
436
437
De werkplaats Muzisch Onderzoek, december 2017 Fotografie: Niek Pronk
438
Een doorgaande beweging De viervoudige werking van de muzen vormt één samenhangende beweging, die zich laat verbeelden als een lemniscaat.
Daar waar, zo blijkt uit de stukken, daar waar we aangeraakt worden door de muzen, daar worden we gestimuleerd tot eigenzinnigheid. Het creatieve moment krijgt erkenning, de moed om het anders te doen wordt gevoed, het toeval mag mee gaan doen en ook het kleine blijkt plotseling zeggingskracht te hebben. Vanuit die voeding van het eigenzinnige blijken de muzen een toegangspoort te worden tot vormen van weten en kennen, die zonder hun werking gesloten zou blijven. Met de muzen laat de eenzaamheid zich onderzoeken, of het ongezegde in de gewichtige taal van vergadertijgers, of het raakvlak van de ontmoeting. Wie aangesloten is op de muzen als bron van kennen, kan zelfs de ervaring hebben deelnemer te zijn aan de waarheid, die zich als het ware van binnenuit voelen laat. De derde werking van de muzen volgt daar bijna als vanzelf uit: het inzicht wordt tot proceskracht. De muzen, gematerialiseerd in spel, verhaal of stilte, blijken aan te zetten tot beweging. Als we het instrumenteel verwoorden, dan kunnen we zeggen dat de muzen ingezet kunnen worden als interventie in onderzoek, onderwijs en begeleidingsprocessen. Het aardige en krachtige daarbij
is echter tegelijkertijd, dat de muzen zich niet laten instrumentaliseren. Ze brengen altijd hun eigen vrije ruimte mee, en het is precies die ruimte, die hun proceskracht zo indringend maakt. Deze proceskracht creëert vervolgens de vierde vorm van effectiviteit van de muzen: ze dragen bij aan het deelgenoot maken. De aanstoot tot de verrassende eigenzinnige actie blijkt, bij zorgvuldig luisteren, een vermogen te hebben om het ongehoorde te verstaan en daarmee een bron van kennis te worden, die vervolgens de kracht blijkt te hebben om beweging in gang te zetten en processen een impuls te geven. Wie de opbrengsten daarvan weer wil delen met anderen, die moet opnieuw een beroep doen op de muzen. Ze helpen namelijk ook om anderen weer deelgenoot te maken van het ontdekte inzicht of het bereikte resultaat. De muzen zouden de muzen niet zijn als er van daaruit niet een nieuwe impuls ontstaat tot eigenzinnigheid… want de beweging…, zoveel is wel duidelijk, de beweging is eindeloos...
439
Nawoord Een nawoord is eigenlijk een vreemd ding. Alles is namelijk al gezegd en toch ontbreekt er in een boek iets als de schrijver zich toch niet nog één keer tot de lezer richt. Het voelt als een persoonlijke ontmoeting met de schrijver die nog even napraat over zijn heroïsche prestatie, wat het schrijven van een boek genoemd kan worden. Dit nawoord is in die zin anders. De helden in deze bundel zijn de onderzoekers, maar we kunnen hen onmogelijk in een nawoord zich een laatste keer tot de lezer laten wenden. Wat dan wel in dit nawoord? Wij zouden zeggen: twee dingen.
Praktijken van Muzische Professionalisering
440
Ten eerste: die helden bezingen. Misschien niet muzisch maar wel gemeend een dankwoord aan hen die een bijdrage hebben geleverd aan Blad 2. En het nog één keer laten klinken van alle namen: Carolien Oostveen, Idwer Doosje, Martine Ganzevles, Anouk Saleming, Bart van Rosmalen, Daan Andriessen, Michiel de Ronde, Bas van den Berg, Robin Stemerding, Annemiek Vera, Jacqueline Frentrop, Martijn Simons, Rick Steggerda, Marco Oude Moleman, Paul de Vries, Caroline Dokter, Anke Tijtsma, Falk Hübner, Niek Pronk, Peter Rombouts, Sietske Dijkstra, Melanie Kandelaars, Jochem Naafs, Cécile Rongen, Martine Kuijsten, Wilke van Beest. Dank Ten tweede om dit nawoord niet te zien als laatste woord van deze bundel, maar als beginwoord van de volgende.
Waar gaat het naar toe met Muzisch Onderzoek? Tijdens het schrijven van dit nawoord is de tweede groep van de Werkplaats Muzisch Onderzoek in volle gang. We stappen in en stappen uit en verrassen elkaar met ons makerschap en onderzoek. We werken door en verder. Stap voor stap. Sommige dingen klinken opnieuw, maar zijn anders omdat ze al eens geklonken hadden en sommige dingen groeien aan en raken meer geworteld. Laten we twee dingen noemen. Ten eerste de notie van Goed Werk. Voortkomend uit de vragen – waarom doen we eigenlijk Muzisch Onderzoek? Ten behoeve van wat? Wat drijft ons en geeft ons richting? – sluiten we aan bij de beweging van Goed Werk. Deze beweging houdt zich bezig met het vinden van antwoorden op vragen als: wanneer is werk goed? Wanneer is jouw werk goed? En hoe kom je daar? Onze bijdrage daarin is in het bijzonder de vraag: wat is het muzische perspectief op Goed Werk? Hier een paar schoten voor de boeg. Belangrijk startpunt is hoe we in het gemodder van alledag naar Goed Werk streven. De weg waarlangs kan inspireren, evolueren en variëren, vergelijkbaar met de Diabellivariaties die Bart als voorbeeld aandroeg. Gemeenschappelijke grond is wel het gericht uitproberen en beoefenen, het collectieve en zelfonderzoek. Goed werk doe je niet alleen maar in verbindende samenwerking. We zetten met Goed Werk nog meer de praktijk centraal waarin en waaraan we willen bijdragen. Door in- en uit te stappen, daarop te reflecteren en het opnieuw (in een andere context of veranderende vorm) te proberen. Dit doen we vanuit een muzisch perspectief door steeds het muzische aan te wakkeren in die werkpraktijk. Interventies waarin spelen, maken en vertellen een rol spelen, maar juist ook mensen op hun makerschap aanspreken:
waar ben jij de maker van? We doen dat door manieren van werken te ontwikkelen die vanuit de muzen leven worden ingeblazen. We doen dat door te onderzoeken door te maken en soms door onnut te maken. Iets te maken omdat het in je zit en eruit moet zonder dat je nog kan zeggen waartoe of waarvoor. Je zou kunnen voorzien dat we in de toekomst naast de muzische interventies en het spreken over hoe je muzisch onderzoek doet en wat het je als onderzoeker brengt, eveneens meer inzoomen op de waardevolle kennis en bijdragen die het levert aan de werkpraktijk. En onderzoeken hoe het aanzet tot persoonlijke en collectieve verandering. Zoiets als: “wow wat geweldig wat je doet en wat je bijdraagt. Hoe doe je dat?” en dat dan het antwoord is: “Dank je wel. Ja, ik doe muzisch onderzoek.” Nog even voortgaand op deze lijn maar met een aparte vermelding: manieren van werken. De vraag die Bart in zijn inleiding al stelt – wat kan ík ermee? – blijft nog open. Het gaat hier ook om de transfer in ons zelf, tussen ons en naar andere praktijken. Hoe laten we de lemniscaat die Michiel aan het begin van Blad 2 beschrijft beklijven? En doorbewegen? Hoe kan je er zelf mee aan de slag? Wat kun je vanuit makerschap toevoegen? En kun je het spelen of opvoeren in een muzische interventie? Lezen over is dan niet genoeg. Ons antwoord tot nu: we werken aan manieren van werken.
dat delen en verzamelen: een kleine reflectie, een (aan)tekening, een zin die je bij blijft. Dingen als: afspreken dat we degenen die er niet bij waren niet alleen notulen sturen, maar ook even bijpraten, al is het maar voor een paar minuten. Dingen als: iedereen krijgt ruimte voor zijn vraag. We buitelen niet over elkaar heen in gesprekken waarin we amper naar elkaar luisteren, maar nemen tijd voor een ieders inbreng. We verhogen de energie en de aandacht met de vraag het nog eens te doen of te zeggen. We doen een ontspanningsoefening met elkaar, spelen een scène uit of bevragen elkaar op ons beste werk.
441
Kortom, dingen die je kunt doen. Die je onderdeel kan maken van je manier van werken. Dingen waarin eigenzinnigheid, verschillende vormen van kennis, proceskracht en deelgenootschap doorklinken. Niet als grote interventies, maar als onderdeel van het werk waarin we anderen aansteken om onderzoekend te worden. Dat onderzoek niet als eng, abstract, saai of moeilijk te bestempelen, maar als levende praktijk en bron van gedeelde levensvreugde. Peter en Sietske
Dingen die je kunt doen in je werk, zinnetjes die je als wendingen kan uitspreken, ontwerpprincipes van vergaderingen, gedeelde afspraken met elkaar die niet als regel gelden maar als leuk en goed om te doen. Dingen als: van een gesprek iets maken,
Colofon Dit is een uitgave van HKU
Teksten
In samenwerking met
Daan Andriessen
Hogeschool Rotterdam en
Wilke van Beest
de Hogeschool Utrecht
Bas van den Berg Sietske Dijkstra
© 2019 HKU Hogeschool
Caroline Dokter
voor de Kunsten Utrecht &
Idwer Doosje
IT&FB Amsterdam
Jacqueline Frentrop Martine Ganzevles
ISBN 978 90 6403 8754
Falk Hübner Melanie Kandelaars Martine Kuijsten
442
HKU
Jochem Naafs
Nieuwekade 1
Carolien Oostveen
Postbus 1520
Marco Oude Moleman
3511RV Utrecht
Niek Pronk
T 030 2091509
Peter Rombouts
hku.nl
Michiel de Ronde Cécile Rongen
Praktijken van Muzische Professionalisering
Bart van Rosmalen Anouk Saleming Martijn Simons Rick Steggerda Robin Stemerding Anke Tijtsma Annemiek Vera Paul de Vries
Redactie
Beeld
Suzan van Dieren
De auteurs van dit Jaarboek 2018/2019
Sietske Dijkstra
blad – Praktijken van Muzische
Carolien Oostveen
Professionalisering gebruiken voor-
Niek Pronk
namelijk eigen beeldmateriaal. Waar
Peter Rombouts
gebruik is gemaakt van beeldmateriaal
Michiel de Ronde
van derden hebben wij getracht te
Bart van Rosmalen
achterhalen bij wie de rechten liggen volgens de wettelijke bepalingen.
Eindredactie
Desondanks kan het voorkomen dat
Hanke Drop
fotomateriaal niet voor publiek gebruik is vrijgegeven. Uiteraard zullen wij op
Grafisch ontwerp
verzoek zo snel mogelijk informatie en
en illustraties
beeldmateriaal verwijderen indien
studiovrijdag.nl
daarvoor gegronde redenen bestaan. Nadere informatie: Indien u nog vragen of twijfels heeft kunt u contact met ons opnemen. Met voorbehoud van alle rechten.
443 Dit Jaarboek 2018/2019 is met de grootste zorg samengesteld.
ISBN 978-90-6403-8754
www.itfb.nl