Vleermuisouders en andere essays over het opgroeien in de stad

Page 1

6

Vleermuisouders en andere essays over het opgroeien in de stad

3.3 politici, stop met het vingertje en zorg dat probleemjongeren professionele

hulp krijgen 175

3.4 ketenverantwoordelijkheid en ecologische professionaliteit

189

4. Opleiden & onderzoek 4.0 opleiden en onderzoek 206 4.1 opgroeien, opvoeden, beleid: en dan de beroepsopleidingen

207

4.2 de stad als opvoeder?

221

4.3 pendelen tussen werkelijkheidszin en mogelijkheidszin. Een speurtocht

met goede afloop

4.4 opgroeien in de stad – onderzoekers, kent uw plaats!

242 260

Uitleiding: over opvoeding en vorming, scepsis en ironie

278

Verantwoording

283

Register 286 Over de auteur

293

Inleiding

7

Inleiding In het land met de grootste pedagogendichtheid ter wereld bestaan er boekhandels waar alle boeken die ook maar iets met het opgroeien van de jongste generatie te maken hebben – van relatievorming en pijnloos bevallen, parenting, klantvriendelijke vergelijkingen tussen scholen (en ‘hoe je voor te bereiden op de Cito-toets’), de pedagogische noodzaak van fietshelmpjes, het opgroeien met ouders met psychiatrische problematiek, seksueel misbruik en kindermishandeling, hoogbegaafdheid, de uitdaging van c.q. verslaving aan sociale media, pesten, tot de problemen van (en de resultaten van het Nederlandse beleid inzake) het voortijdig schoolverlaten, het onderwijsbeleid en de sores met de jeugdzorg, evidence based interventiemethoden, enkele handboeken waarmee je SPH’er of SPW’er (resp. sociaalpedagogisch hulpverlener en idem werker, resp. hbo en mbo) kunt worden, en Wetenschappelijke, soms zelfs Engelstalige Boeken in de Pedagogiek & Onderwijskunde – in één boekenkastenwand zijn ondergebracht, alfabetisch geordend. De roze en lichtblauwe (voor)leesboekjes staan overigens op kniehoogte. Dat boekwinkelfenomeen zette me als niet-opvoedkundige buitenstaander, laat staan onderwijskundige evenzeer aan het denken als de waarneming die een hbo-docent bij een sociaal(ped)agogische opleiding me eens doorgaf. ‘Er zijn studentes’, zo zei hij, ‘die op de vraag wat ze willen gaan doen met die opleiding zowel vóór als ná die studie hetzelfde antwoord geven: “ik wil iets met kinderen”’. Hij meende dat er voor iedere afgestudeerde pedagogische professional – tachtig tot negentig procent van de studenten zijn jonge meiden – wel een nieuw opvoedingsprobleem en de bijbehorende aanpak gevonden kan worden. En anders zorgt de almaar meer uitgedijde DSM-markt daar wel voor; versie 5 van het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders onderkent met ingang van 2013 voor één op de zeven kinderen de een of andere special educational need (en een bijbehorende afkorting) waarmee men aanspraak kan maken op enige farmaceutische of orthopedagogische hulp. Tal van boeken in de kasten van de bovengenoemde Academische Boekhandel treft men daarom misschien tevens aan in de medische en de psychiatrische afdelingen van de winkel. En omgekeerd. Die verbazing bracht me ertoe om uit een grote stapel publicaties die ik de voorbije decennia schreef een geordende keuze te maken. Artikelen, hoofdstukken en ook lezingen die wetenschappelijk bedoeld waren, of beroepsgericht, of journalistiek. Een keuze die steevast een herschrijving en/of combinatie betekende. Maar hoe die dan te ordenen, anders dan chronologisch? Ik dacht aan het nest schalen dat ook mijn moeder in de keukenkast had staan. Schalen van dezelfde kleur en vorm, en in elkaar passend want van verschillende, opeenvolgende grootte. Ziedaar de concentrische metafoor van de inhoud van dit boek.


8

Vleermuisouders en andere essays over het opgroeien in de stad

De drie omgevingen waarin de jongste generatie opgroeit zijn het gezin, de school en de buitenruimte. Als baby, peuter, kleuter, kind, jongere, jongvolwassene heb je te maken met één of twee leeftijdsgroepen boven je. Die vaak het beste met je voor hebben, maar die er ook weer niet altijd in slagen om hun rollen waar te maken. Van ouders in het bijzonder, en soms grootouders wordt veel verwacht. Ze moeten je opvoeden, en hun aandeel nemen in je schoolcarrière (En tegelijkertijd moeten ze deelnemen aan de arbeidsmarkt; en dat doen ze steeds meer). Die school is een onderwerp met enkele dubbelzinnigheden: de school, ruimer: het onderwijs selecteert en sorteert; ouders moeten al heel veel, én je hebt naast de vleermuisouders die zich op het bemoeizuchtige af met de school inlaten, die afwezige ouders. En dan zijn er de op z’n minst gulzige opgroeiomgevingen van de buurt en de sociale media: opvoedend zijn ze zelden, maar ze vormen het jonge volkje wel. ‘De’ school – maar waarover hebben we het dan: de veilige school van de meesters Staal en Kanamori, een fijne witte school in Amsterdam-Zuid of een zwarte ‘op’ Rotterdam-Zuid? De vraag of het ministerie van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) in het tweede decennium van de nieuwe eeuw nog een sociaal-etnisch desegregatiebeleid wil voeren werd door de bewindsvrouwe zelf opgeworpen en met een stellig ‘neen’ beantwoord. De minister die, later in hetzelfde jaar 2011, ouders opriep hun opvoedende taak serieuzer te nemen en dus meer aan participatie op school te doen. Besmuikte reacties vielen haar ten deel. En dan het ‘levenslange leren’ waarzonder we, zeker met het oog op het jaar 2025, niet kunnen wanneer Nederland tot de top-5 der kenniseconomieën zal of wil gaan behoren: hoe realistisch is dat streven? We komen toe aan de derde schaal, ‘politiek en jeugdbeleid’. Hoe zien de publieke arrangementen rond het opgroeien van de jongste generatie eruit, die zich tegenwoordig tot het 27ste jaar uitstrekt – de leeftijd waarvoor ze een beroepkwalificatie dienen te verwerven? En hoe passen die voorzieningen binnen het geheel van wat vroeger de verzorgingsstaat heette, en tegenwoordig de civil society? Wat is er sinds het begin van de jaren 80 met die oude Great Society gebeurd, teweeggebracht sinds de jaren dertig van de vorige eeuw? Het fenomeen van het land met de hoogste pedagogendichtheid ter wereld maakt onder andere de vraag onvermijdelijk naar de relevantie van vakverfijningen en (sub)specialisaties. De vierde schaal. Anders dan in veel andere landen kent Nederland vrij scherpe disciplinegrenzen binnen én om de pedagogiek en haar praktijken. De ironicus vraagt zich af waarom de feitelijke problemen en zorgen van jongeren en hun opvoeders, hun onderwijzers en leraren, buurtwerkers en eventuele zorgverleners niet ‘passen’ in de specialisaties in de sociaalpsychologische en de opvoedkundige sector! Het nuchtere antwoord gaf Kees Schuyt in 1995: waar problemen samenhangen moeten professionals samenwerken. Enkele jaren later merkte hij op dat maatschappelijke problemen zich op school ex-

Inleiding

9

tra heftig manifesteren. Bij een aantal familiale rampgevallen (met inbegrip van moord en doodslag) van de afgelopen jaren bleek steevast dat een reeks professionals (kortelings werd de top bereikt met 23 instanties) zich er afzonderlijk mee bemoeid had. Ketenverantwoordelijkheid opzetten en beoefenen, en de spreekkamer verlaten en de straat opgaan, is onvermijdelijk, zeker bij complexe grootstedelijke problemen: in de buurt, op school, in gezinnen, in de criminaliteit. Die complexiteit, in haar gemeenschappelijkheid en haar afzonderlijkheid en diversiteit, stelt derhalve haar eisen aan de beroepsopleidingen. Het middelbaar beroepsonderwijs telt 200.000 cursisten Zorg & Welzijn. Ik beperk me in deze essaybundel tot het ruim tweevoudige aantal, de 420.000 bachelor- en masterstudenten in het hoger sociaalagogisch beroepsonderwijs. Dat hsao formuleerde enkele jaren geleden een algemeen profiel, voor al zijn opleidingen, waarvan de inhoudelijke merites beperkt zijn. Laten beroepsopleidingen alstublieft hun werk serieus nemen! Laten ze hun omgevingsverantwoordelijkheden opzoeken en nakomen! Voor het hoger sociaalagogisch onderwijs daagt het inhoudelijke werk uit, nu er soms al te brede opleidingsprofielen zijn verschenen. Opgroeien in de Stad is een even breed als indringend thema waardoor onder andere mijn Rotterdamse lectoraat/kenniskring zich de afgelopen jaren heeft laten inspireren bij zijn onderzoek en onderwijs. Twee andere essays van het vierde en laatste deel van deze bundel geven schetsen en verantwoorden dat dubbele programma. Was deze bevordering van zulk praktijkgericht en innovatief onderzoek een correctie op het klassieke, universitaire wetenschappelijk onderzoek, dat zo vaak niet vanachter het one way of computer-screen vandaar komt? Wellicht, het is er in elk geval een verrijking van. Om die vooronderstelling te bevestigen en/of tegen te spreken zijn de twee slothoofdstukken bedoeld – het ene is een terugblik op mijn inmiddels afgesloten universitair avontuur, het andere evalueert de (letterlijke) positie van het onderzoek en (master)onderwijs in en om de wereld van het opgroeien, en de ermee verbonden instituties, wetgeving en de publieke debatten. Om niet alleen historisch begrijpelijke redenen (‘wordt er dan ook nog onderzoek gedaan buiten de universiteit!?’) maar vooral ter borging van dit nieuwe type onderzoek werpt het slothoofdstuk een handvol vragen op, en biedt het enkele antwoorden – die een vervolg verdienen.


8

Vleermuisouders en andere essays over het opgroeien in de stad

De drie omgevingen waarin de jongste generatie opgroeit zijn het gezin, de school en de buitenruimte. Als baby, peuter, kleuter, kind, jongere, jongvolwassene heb je te maken met één of twee leeftijdsgroepen boven je. Die vaak het beste met je voor hebben, maar die er ook weer niet altijd in slagen om hun rollen waar te maken. Van ouders in het bijzonder, en soms grootouders wordt veel verwacht. Ze moeten je opvoeden, en hun aandeel nemen in je schoolcarrière (En tegelijkertijd moeten ze deelnemen aan de arbeidsmarkt; en dat doen ze steeds meer). Die school is een onderwerp met enkele dubbelzinnigheden: de school, ruimer: het onderwijs selecteert en sorteert; ouders moeten al heel veel, én je hebt naast de vleermuisouders die zich op het bemoeizuchtige af met de school inlaten, die afwezige ouders. En dan zijn er de op z’n minst gulzige opgroeiomgevingen van de buurt en de sociale media: opvoedend zijn ze zelden, maar ze vormen het jonge volkje wel. ‘De’ school – maar waarover hebben we het dan: de veilige school van de meesters Staal en Kanamori, een fijne witte school in Amsterdam-Zuid of een zwarte ‘op’ Rotterdam-Zuid? De vraag of het ministerie van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) in het tweede decennium van de nieuwe eeuw nog een sociaal-etnisch desegregatiebeleid wil voeren werd door de bewindsvrouwe zelf opgeworpen en met een stellig ‘neen’ beantwoord. De minister die, later in hetzelfde jaar 2011, ouders opriep hun opvoedende taak serieuzer te nemen en dus meer aan participatie op school te doen. Besmuikte reacties vielen haar ten deel. En dan het ‘levenslange leren’ waarzonder we, zeker met het oog op het jaar 2025, niet kunnen wanneer Nederland tot de top-5 der kenniseconomieën zal of wil gaan behoren: hoe realistisch is dat streven? We komen toe aan de derde schaal, ‘politiek en jeugdbeleid’. Hoe zien de publieke arrangementen rond het opgroeien van de jongste generatie eruit, die zich tegenwoordig tot het 27ste jaar uitstrekt – de leeftijd waarvoor ze een beroepkwalificatie dienen te verwerven? En hoe passen die voorzieningen binnen het geheel van wat vroeger de verzorgingsstaat heette, en tegenwoordig de civil society? Wat is er sinds het begin van de jaren 80 met die oude Great Society gebeurd, teweeggebracht sinds de jaren dertig van de vorige eeuw? Het fenomeen van het land met de hoogste pedagogendichtheid ter wereld maakt onder andere de vraag onvermijdelijk naar de relevantie van vakverfijningen en (sub)specialisaties. De vierde schaal. Anders dan in veel andere landen kent Nederland vrij scherpe disciplinegrenzen binnen én om de pedagogiek en haar praktijken. De ironicus vraagt zich af waarom de feitelijke problemen en zorgen van jongeren en hun opvoeders, hun onderwijzers en leraren, buurtwerkers en eventuele zorgverleners niet ‘passen’ in de specialisaties in de sociaalpsychologische en de opvoedkundige sector! Het nuchtere antwoord gaf Kees Schuyt in 1995: waar problemen samenhangen moeten professionals samenwerken. Enkele jaren later merkte hij op dat maatschappelijke problemen zich op school ex-

Inleiding

9

tra heftig manifesteren. Bij een aantal familiale rampgevallen (met inbegrip van moord en doodslag) van de afgelopen jaren bleek steevast dat een reeks professionals (kortelings werd de top bereikt met 23 instanties) zich er afzonderlijk mee bemoeid had. Ketenverantwoordelijkheid opzetten en beoefenen, en de spreekkamer verlaten en de straat opgaan, is onvermijdelijk, zeker bij complexe grootstedelijke problemen: in de buurt, op school, in gezinnen, in de criminaliteit. Die complexiteit, in haar gemeenschappelijkheid en haar afzonderlijkheid en diversiteit, stelt derhalve haar eisen aan de beroepsopleidingen. Het middelbaar beroepsonderwijs telt 200.000 cursisten Zorg & Welzijn. Ik beperk me in deze essaybundel tot het ruim tweevoudige aantal, de 420.000 bachelor- en masterstudenten in het hoger sociaalagogisch beroepsonderwijs. Dat hsao formuleerde enkele jaren geleden een algemeen profiel, voor al zijn opleidingen, waarvan de inhoudelijke merites beperkt zijn. Laten beroepsopleidingen alstublieft hun werk serieus nemen! Laten ze hun omgevingsverantwoordelijkheden opzoeken en nakomen! Voor het hoger sociaalagogisch onderwijs daagt het inhoudelijke werk uit, nu er soms al te brede opleidingsprofielen zijn verschenen. Opgroeien in de Stad is een even breed als indringend thema waardoor onder andere mijn Rotterdamse lectoraat/kenniskring zich de afgelopen jaren heeft laten inspireren bij zijn onderzoek en onderwijs. Twee andere essays van het vierde en laatste deel van deze bundel geven schetsen en verantwoorden dat dubbele programma. Was deze bevordering van zulk praktijkgericht en innovatief onderzoek een correctie op het klassieke, universitaire wetenschappelijk onderzoek, dat zo vaak niet vanachter het one way of computer-screen vandaar komt? Wellicht, het is er in elk geval een verrijking van. Om die vooronderstelling te bevestigen en/of tegen te spreken zijn de twee slothoofdstukken bedoeld – het ene is een terugblik op mijn inmiddels afgesloten universitair avontuur, het andere evalueert de (letterlijke) positie van het onderzoek en (master)onderwijs in en om de wereld van het opgroeien, en de ermee verbonden instituties, wetgeving en de publieke debatten. Om niet alleen historisch begrijpelijke redenen (‘wordt er dan ook nog onderzoek gedaan buiten de universiteit!?’) maar vooral ter borging van dit nieuwe type onderzoek werpt het slothoofdstuk een handvol vragen op, en biedt het enkele antwoorden – die een vervolg verdienen.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.