Topartikelen 2017

Page 1

TOPARTIKELEN 2017

MWD Charlotte Lina

To wear or not to wear(able). Wearables in het gezondheids- en welzijnsdomein

SPH Chantal van Schalm

(On)beperkt stemmen. Sociaal werkers en het uitoefenen van stemrecht van mensen met verstandelijke beperking

MWD Evi den Uijl

Ervaring is de beste leermeester. De inzet van ervaringsdeskundigen bij (v)echtscheidingen

De artikelwedstrijd is een initiatief van de opleidingen van het Instituut voor Social Work (ISW) en het lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening van het Kenniscentrum Sociale Innovatie (KSI).


INHOUD

2

Voorwoord

3

Artikelwedstrijd 2017

4

Charlotte Lina Juryoordeel over Charlotte Lina Wearables in het gezondheids- en welzijnsdomein

6

Chantal van Schalm Juryoordeel over Chantal van Schalm (On)beperkt stemmen

16

Evi den Uijl Juryoordeel over Evi den Uijl Ervaring is de beste leermeester

27

Colofon

36

Topartikelen 2017


VOORWOORD

Deze bundel met Topartikelen 2017 is al de zevende in de succesvolle reeks met winnende artikelen van de jaarlijkse artikelwedstrijd van vierdejaarsstudenten van de sociale opleidingen van Hogeschool Utrecht (HU). Wij zijn trots op het resultaat. In 2010 vond de eerste artikelwedstrijd plaats, georganiseerd door het Kenniscentrum Sociale Innovatie en het Instituut voor Social Work van de HU. De artikelwedstrijd is inmiddels een traditie. In het studiejaar 2016-2017 deden er ruim 450 studenten van de opleidingen Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD), Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV) en Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) mee aan de artikelwedstrijd. De studenten schreven een artikel over een onderwerp uit de beroepspraktijk dat hen na aan het hart ligt. De docenten daagden studenten uit om een voorbeeldig artikel te schrijven waarmee ze konden meedoen aan de artikelwedstrijd. Uit de eerdere jaren weten we dat er pareltjes tussen zitten: bevlogen, vernieuwende en inspirerende teksten. Ook dit jaar hebben we weer een mooie opbrengst. De artikelen leveren een beeld op van de breedte van het werkveld van het sociaal werk en van de vele veranderingen die zich daarin voltrekken. In deze digitale publicatie treft u de artikelen aan die de jury als winnaars heeft uitverkoren. Die winnaars zijn dit jaar Charlotte Lina (MWD), Chantal van Schalm (SPD) en Evi den Uijl (MWD). Voorafgaand aan de bekroonde artikelen is beschreven waar de jury haar oordeel op baseerde. Ook laten we de winnaars en hun docenten zelf aan het woord. Het terrein van het sociaal werk is sterk in beweging. De transformaties en transities buitelen over elkaar heen en de maatschappelijke opdracht van sociale professionals verandert voortdurend in de snel veranderende samenleving. In deze turbulente tijden staan professionals voor de opdracht om zich te blijven ontwikkelen, om doorlopend te blijven investeren in hun persoonlijke en professionele ontwikkeling. Het schrijven van artikelen is een goede manier om te reflecteren op de beroepspraktijk, om te onderzoeken, vragen te stellen en te innoveren. En om nieuwe ontwikkelingen in de praktijk te doordenken en te verrijken met recente inzichten uit de theorie. We hopen dan ook dat onze studenten na hun afstuderen blijven schrijven voor beroepsgenoten en daarmee bijdragen aan de ontwikkeling en vitalisering van hun beroep. De jury moedigde de winnaars van de artikelwedstrijd aan om hun artikel aan te bieden voor publicatie aan een van de volgende twee tijdschriften voor het sociaal werk: Journal of Social Intervention (JSI) (www.journalsi.org) of Vakblad Sociaal Werk (voorheen Maatwerk). We gaan ervan uit dat de artikelen, net als de winnende artikelen van de vorige jaren, in een van deze vakbladen worden gepubliceerd. Volgens de traditie ontvangen de alumni deze digitale publicatie ook als dank voor hun bijdrage aan de wedstrijd en met de uitnodiging om betrokken te blijven bij de opleiding. De publicatie wordt ook verspreid onder de nieuwe afstudeerders, als stimulans en inspiratiebron voor het artikel dat zij gaan schrijven en waarmee ze volgend jaar kunnen meedingen naar een prijs in de artikelwedstrijd. We wensen u veel leesplezier met deze publicatie. Binnenkort beginnen de huidige vierdejaarsstudenten met het schrijven van hun afstudeerartikelen. De resultaten zullen we volgend jaar in een nieuwe bundel presenteren.

Dr. Lia van Doorn, Lector en directeur Kenniscentrum Sociale Innovatie Hogeschool Utrecht

3

Topartikelen 2017


ARTIKELWEDSTRIJD 2017

Aanleiding voor de artikelwedstrijd Vierdejaarsstudenten van de opleidingen Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) en Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) van Hogeschool Utrecht krijgen voor hun afstuderen de opdracht een artikel te schrijven over een zelfgekozen onderwerp. De vierdejaars van deze opleidingen dongen in 2017 opnieuw mee naar prijzen voor het beste artikel. De artikelwedstrijd is een initiatief van de opleidingen van het Instituut Sociaal Werk en het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de HU. De wedstrijd werd dit jaar voor de zevende keer georganiseerd. Via de wedstrijd worden studenten van deze opleidingen gestimuleerd om een ‘topartikel’ te schrijven en geen genoegen te nemen met een zesje. Vakbladen voor het sociaal werk zoals Vakblad Sociaal Werk, SoZio, Zorg & Welzijn, Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken (TSS) en Journal of Social Intervention (JSI), zijn steeds op zoek naar professionals die schrijven over wat ze in hun beroep tegenkomen, welke maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen ze zien en hoe die doorwerken in het leven van hun cliënten en in de beroepsuitoefening. Dit was de tweede reden voor de initiatiefnemers om een artikelwedstrijd te houden. Zij willen een nieuwe lichting sociaal werkers aansporen om aansprekende verhalen over hun beroep te schrijven. De juryleden De jury bestaat uit vijf personen: - Prof. dr. Anja Machielse, bijzonder hoogleraar Empowerment van Kwetsbare Ouderen, Universiteit voor Humanistiek, redacteur van Journal of Social Intervention (JSI). - Hans Monpellier MBA, opleidingsmanager Social Work, Instituut voor Social Work, Hogeschool Utrecht. - Dr. Lia van Doorn, directeur Kenniscentrum Sociale Innovatie (KSI) en lector Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening KSI, Hogeschool Utrecht. - Mr. Bregje Pieters, opleidingsmanager propedeuse Social Work, Hogeschool Utrecht. - Marian Kremers, hoofdredacteur Vakblad Sociaal Werk. Secretaris van de jury is drs. Edith Raap, docent en trainer Instituut voor Social Work Hogeschool Utrecht, afdeling ouderbegeleiding. Wie zijn de genomineerden en waar zijn ze op geselecteerd? Elke docent die vierdejaarsstudenten begeleidt bij het schrijven van artikelen, selecteert het beste artikel en stuurt dit door voor de artikelwedstrijd. De selectie vindt plaats op basis van de kwaliteitscriteria die vakbladen hanteren voor plaatsing in hun blad. Selectiecriteria zijn onder andere: overstijgt het artikel de individuele ervaring, sluit het aan bij actuele ontwikkelingen in de samenleving en in het beroep? Is de tekst meer dan een opsomming van meningen van anderen, getuigt het van persoonlijke visie? En is het gebaseerd op actuele ontwikkelingen in de wetenschap? Is het artikel verrassend en overtuigend? Natuurlijk wordt ook gekeken naar leesbaarheid (is het vlot en duidelijk geschreven?), spelling en stijl, de logica van de opbouw en kloppende literatuurverwijzingen. Uit de door de docenten aangeleverde artikelen wordt vervolgens een selectie gemaakt door een (voor)jury van vier personen. Dit jaar hebben Fieneke Vogelpoel Msw (onderzoeker Lectoraat schulden en incasso, docent Instituut voor Social Work (ISW)) en dr. Sandra Geelhoed (hogeschool hoofddocent ISW) een selectie gemaakt uit de artikelen van de opleiding SPH. Drs. Angele Verkaaik (ISW en Leven Lang Leren (LLL)) en drs. Edith Raap (ISW, LLL) hebben een selectie gemaakt uit de artikelen van de opleiding MWD. Het juryoordeel Ook dit jaar heeft de jury de artikelen met veel plezier gelezen. De jury had de indruk dat het niveau van schrijven opnieuw hoger lag dan in voorgaande jaren. Dat vindt zij een mooie ontwikkeling. De artikelen zijn prettig leesbaar. De gekozen thema’s zijn vaak verrassend en vernieuwend. Het zijn vaak thema’s die liggen op het snijvlak van Social Work met andere vakgebieden. Het thema ervaringskennis komt regelmatig terug. In veel artikelen zien we een grote betrokkenheid: schrijvers gebruiken persoonlijke verhalen om een thema toe te lichten of te introduceren. Zowel jurylid Anja Machielse (Journal of Social Intervention) als Marian Kremers (Vakblad Sociaal Werk) denken dat de prijswinnende artikelen publicabel zijn. De prijswinnaars kunnen zelf kiezen aan welke van deze twee

4

Topartikelen 2017


tijdschriften zij hun bijdrage aanbieden. De redacties van beide tijdschriften bieden aan om de prijswinnaars te begeleiden om hun artikelen nog iets aan te scherpen, zodat ze nog meer kans maken om gepubliceerd te worden. Over de uiteindelijke plaatsing beslist de kernredactie van de tijdschriften. Bij het toekennen van de prijzen heeft de jury gezocht naar artikelen die aan alle selectiecriteria voldoen en beantwoorden aan het predicaat ‘TOP artikel’. De jury kwam unaniem tot het besluit om dit jaar drie prijzen toe te kennen: een eerste en een tweede prijs aan een student van de opleiding MWD en een eerste prijs aan een student van de opleiding SPH. Dit zijn de winnende auteurs van 2017: Eerste prijs MWD Charlotte Lina To wear or not to wear(able). Wearables in het gezondheids- en welzijnsdomein. Eerste prijs SPH Chantal van Schalm (On)beperkt stemmen. Sociaal werkers en het uitoefenen van stemrecht van mensen met verstandelijke beperking. Tweede prijs MWD Evi den Uijl Ervaring is de beste leermeester. De inzet van ervaringsdeskundigen bij (v)echtscheidingen.

5

Topartikelen 2017


MWD Charlotte Lina Winnaar eerste prijs Artikelwedstrijd 2017, opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening

“Voordat ik aan de opleiding MWD begon had ik niet een bepaald beroep voor ogen. Wel wist ik dat ik mensen verder wilde helpen op een niet te zakelijke manier. Ik ben een mensen-verkenner, geïnteresseerd in wat anderen beweegt, hoe ik relaties kan verbinden, maar ook hoe processen zich ontwikkelen. Maatschappelijk Werk en Dienstverlening is een allround opleiding waarmee ik veel kanten op kan. Gaandeweg ben ik steeds meer mijn pad gaan zien.

6

gens mij nog zo veel méér mee! Want er zijn veel blogs en meningen over wearables en over de inzet van deze technologie, maar er is weinig onderzoek. Ik heb lang gezocht naar een richting die bij me paste, maar toen voelde ik: dít is het, hier wil ik mee verder, hier kan ik echt wat toevoegen.

Het onderwerp gezondheidszorg en techniek interesseerde me al langer. Tijdens de minor e-Coaching heeft de digitale wereld van de hulpverlening mijn interesse gewekt. Ik ben toen ook actief aan de slag gegaan met het coachen van mensen via Pluform, een digitaal platform. Ik ben zeer geïnteresseerd in innovaties binnen het sociaal werkveld, met name in moderne technologieën. Want die veranderen niet alleen onze maatschappij maar ook de begeleidingsbehoeften van mensen. Bij Hogeschool Saxion heb ik tijdens de minor e-Coaching meerdere gastcolleges mogen volgen. Het gastcollege van Marco Farfan over wearables en het gastcollege van Laurens Ekkel over persuasive technology hebben mij enorm geïnspireerd.

De meerwaarde van e-coaching binnen het sociaal werkveld heb ik onderzocht door meerdere professionals te interviewen. Onder professionals blijkt veel verdeeldheid te bestaan over het inzetten van nieuwe technologieën in de begeleiding en het wel of niet inzetten van online hulpverlening. Professionals zien meestal wel dat online begeleiden goed kan werken, maar zijn ook bang dat het face-to-face contact helemaal zal verdwijnen. Uit de resultaten van het onderzoek kwam naar voren dat sommige professionals het face-to-face contact prefereren, omdat ze dat zélf fijner vinden. De professionals kunnen hierdoor de behoefte van de cliënt over het hoofd zien. Het inzetten van technologie kan juist heel waardevol zijn voor zowel de professional als de cliënt. Wearables zijn een goed voorbeeld van zo’n nieuwe technologie die veel kan betekenen in het hulpverleningsproces.

Wearables zijn kleine apparaatjes die op het lichaam gedragen worden en allerlei data kunnen meten en registreren. Zulke draagbare gadgets kunnen actief worden ingezet om praktisch advies te geven. Ik dacht tijdens deze gastcolleges: hee, wow, hier kan je vol-

Na mijn afstuderen ben ik begonnen met een eenjarige masteropleiding Digitale Innovatie in Zorg en Welzijn bij Hogeschool Leeuwarden. Volgend jaar wil ik het liefst aan de slag als change agent binnen een organisatie die bezig is met innovatie en die

Topartikelen 2017


technologie ziet als mogelijkheid. Zo kan ik dit nieuwe vakgebied verder ontwikkelen en een brug slaan tussen zorg en ict. Met mijn artikel wil ik hulpverleners in het gezondheids- en welzijnsdomein enthousiasmeren en bewustmaken van de grote sprongen die zij kunnen maken door het inzetten van nieuwe technologische middelen, bijvoor-

7

beeld ‘wearables’. Op die manier kunnen professionals nieuwe informatie krijgen en daarmee de hulpverlening doelmatiger maken.” Charlotte is tijdens het schrijfproces begeleid door docent Donnalee Heij. Het artikel is beoordeeld door docent Jan Brinkman.

Topartikelen 2017


Juryoordeel over Charlotte Lina Charlotte schrijft haar artikel over wearables in het gezondheid- en welzijnsdomein. Een wearable is een klein draagbaar apparaatje, zoals een polsband, een band rond de borst, een ‘slimme pleister’ of een bril. Zo’n apparaatje kan lichamelijke parameters registreren, zoals spierspanning en ademhaling, die vervolgens worden doorgestuurd via een draadloze verbinding naar een applicatie op de smartphone. Charlotte stelt dat wearables het hulpverleningsproces doelmatiger kunnen maken. Data van de wearable kunnen in een hulpverleningsgesprek gebruikt worden om te vergelijken met persoonlijke ervaringen van de cliënt. Het is, zoals Charlotte zegt, “een aanvullende informatiebron naast zelfrapportage en contextuele informatie”. Door metingen met de wearable wordt het voor de cliënt makkelijker oorzaak en gevolg te achterhalen en patronen te ontdekken. De cliënt participeert actief en reflecteert op eigen parameters. Zo wordt de eigen regie vergroot. Ook kan de hulpverlener door wearables de eigen kracht van cliënten helpen versterken. De jury vindt het thema van Charlotte verrassend. Zij heeft een vernieuwende kijk op het beroep. Het sociaal werk gaat vaak over praten en de inzet van technologie ligt minder voor de hand. Charlotte laat zien dat technologie de hulpverlening doelmatiger kan maken en doet dat op een overtuigende manier. Haar artikel is vlot geschreven en pakkend. De juryleden gaven aan dat ze echt “wilden doorlezen”. Daarbij is Charlotte ook kritisch; zij zet ook kanttekeningen bij betrouwbaarheid, veiligheid en privacy van het gebruik van wearables. Begeleidend docent Donnalee Heij over het artikel van Charlotte Lina “Het leuke aan het begeleiden van een artikel vind ik dat je als docent ook nog wat leert. Ik zie wel steeds vaker mensen met horloges waar je van alles op kan zien. En via mijn werk als onderzoeker bij het lectoraat Werken in justitieel kader weet ik dat men bezig is met de ontwikkeling van enkelbanden die alcohol en drugs meten. Maar van de ontwikkeling die Charlotte beschrijft had ik nog niet gehoord. Zij had erg veel kennis over dit thema en je zou denken dat dit een voordeel is als je een artikel wilt schrijven. Maar daardoor waren eerdere versies van het artikel veel te lang, te technisch en ontoegankelijk voor niet-ingewijden. Charlotte gebruikte best ingewikkelde termen, wat ervoor zorgde dat ik regelmatig opnieuw moest beginnen met lezen. Maar nu is het stuk ook te volgen voor hulpverleners die er nog weinig van afweten en die er niet zo voor openstaan. Charlotte was een heel ijverige student, ze wil het graag goed doen en ze verwerkte mijn feedback heel serieus, en dat kun je niet van iedereen zeggen. Ze had al een minor in deze richting gevolgd en gaat er nu mee door, want ze is begonnen met de masteropleiding Digitale Innovatie in Zorg en Welzijn. Ze is dus echt ambitieus in deze richting.”

8

Topartikelen 2017


TO WEAR OR NOT TO WEAR(ABLE) Wearables in het gezondheids- en welzijnsdomein

Charlotte Lina Wearables hebben de potentie ons werkveld drastisch te veranderen. Ze gaan de komende vijf jaar een enorme opmars maken. Ongeveer iedereen heeft al wel iets vernomen over ‘trackers’, ‘smart watches’ of ‘Google Glass’. Wearables zijn kleine draagbare apparaatjes, zoals een polsband, een band rond je borst, een ‘slimme pleister’ of een bril. De apparaatjes kunnen een aantal lichamelijke parameters registreren, zoals spierspanning en ademhaling, die vervolgens doorgestuurd worden via een draadloze verbinding naar een bijhorende applicatie op je smartphone. Ogenschijnlijk zijn ze niets meer dan een gadget voor de heb, maar er zit méér achter deze techniek. De wearable heeft de potentie ons leven drastisch te veranderen. Werkprocessen, bestaande verhoudingen en beroepen zullen veranderen en wetten moeten aangepast worden. Mensen worden steeds slimmer en technieken steeds geavanceerder. In de loop van 2017 kondigden steeds meer fabrikanten een digitaal horloge aan dat als verlengstuk van de smartphone wordt gebruikt. Leuk, denk je vast, maar waar heb ik die onzin voor nodig? Dat dacht je waarschijnlijk ook van de smartphone en kijk eens waar we nu staan. Hij is bijna niet meer weg te denken uit ons privéleven en werkveld. De introductie van de smartphone in de samenleving is een perfect voorbeeld van de onvoorspelbare manier waarop technologie ons leven binnenkomt. Onder hulpverleners in het gezondheids- en welzijnsdomein heerst verdeeldheid over het gebruik van wearables. In dit artikel wil ik de lezer ervan overtuigen dat wearables de hulpverlening doelmatiger maken. Dat doe ik door te informeren over de toegevoegde waarde van het inzetten van wearables, met name de polsband, in een behandeltraject. Om de lezer vervolgens kennis te laten maken met de veranderende maatschappij, de wearable als polsband en de potentie, het belang en de ontwikkelingen van het inzetten van de polsband. Ook ga ik in op het omgaan met privacygevoelige gegevens. Ik wil bewustwording creëren over de relatie mens en technologie en de lezer inspireren. Van professionals om mij heen hoor ik nog vaak dat ze vooral interesse hebben in ‘de mens’. Hiermee wordt de mens achter de cliënt bedoeld. Echter, het overgrote deel van deze cliënten is niet meer te onderscheiden van zijn of haar relatie met technologie in het dagelijks leven. Verander jij mee? Moderne technologieën veranderen niet alleen onze maatschappij maar ook de begeleidingsbehoeften van mensen. Al zeker tachtig jaar spelen technologische ontwikkelingen een belangrijke rol in de praktijk van de gezondheidszorg. In de wijze waarop professionals technologie gebruiken in hun professioneel handelen zijn al veel veranderingen doorgevoerd. Zowel nationaal (HSAO, 2014) als internationaal (Asquith, Clark & Waterhouse, 2005) erkent men dat het huidig domein van social work aan het veranderen is. We bevinden ons momenteel in de voorfase van de wearable technologie. Wearables in het sociale domein zijn living technology en worden steeds belangrijker. Living technology is de eigentijdse verwevenheid tussen technologie en mens. Toegepast binnen het domein gezondheid en welzijn, geven Ben Allouch & Soer (Ben Allouch, 2016) de volgende invulling aan het begrip living technology: “technologie die ingezet kan worden in alle domeinen van het menselijk leven met als uiteindelijk doel de kwaliteit van het menselijk leven te behouden of te verhogen”. De wearable zit letterlijk op de huid en gaat waarschijnlijk naadloos deel uitmaken van ons dagelijks leven. Door gebruik te maken van innovaties zoals wearables kunnen hulpverleners voor hun cliënten een duurzaam ontwikkelproces inzetten. Het inzetten van wearables kan veel betekenen voor zowel cliënten als hulpverleners. Maar toch lijkt er een zekere angst voor wearables te bestaan. Deze lijkt vooral voort te komen uit de onwetendheid van wat er allemaal wordt gemeten en geregistreerd. Dat wearables tot zoveel in staat zijn voedt wellicht die angst. Wanneer een persoon beslist een wearable te dragen, ontvangt hij of zij harde data waardoor kleine verschillen visueel gemaakt kunnen worden. Deze draagbare gadgets kunnen actief worden ingezet om informatie te ontvangen over de gemoedstoestand van de drager. Stress is niet langer per definitie subjectief, het is nu objectief te meten aan de hand van fysiologische parameters, zoals spierspanning en ademhaling. Dit betekent dat wearables het gezondheids- en welzijnsdomein kunnen veranderen. Een logische vraag is dan ook of en hoe deze snel opkomende technologie een rol gaat spelen binnen het domein. Want het is een feit dat technologie een steeds grotere rol gaat spelen in ons leven. Maar het gebruik van draagbare technologie binnen het gezondheids- en welzijnsdomein is relatief nieuw.

9

Topartikelen 2017


Realistische feedback Het gezondheids- en welzijnsdomein is een van de vele toepassingsgebieden voor wearables, dus het is niet zo vreemd dat er sinds 2014 druk gespeculeerd wordt over het inzetten van wearables binnen deze professie. Er werd zelfs een droomsessie georganiseerd door het team van Talent for Care bij Altrecht in Utrecht, waar drie ggz-professionals met elkaar in gesprek gingen over het inzetten van wearables en het doel ervan. Namelijk om op een zo min mogelijk belastende maar betrouwbare manier ononderbroken fysiologische data van de drager te verzamelen, ook wel biofeedback genoemd. Biofeedback is een methode waarbij lichaamssignalen met sensoren gemeten en teruggekoppeld worden. Je spierspanning, je manier van ademen, je hartslag, de temperatuur van je hand en de mate van transpiratie geven aan of je gespannen of ontspannen bent (Ark, 2006). Villarejo, Zapirain en Zorrilla (2012) konden in hun onderzoek naar de meting van huidgeleiding succesvol het verschil zien tussen verschillende situaties en taken, zoals ontspannen zijn, berekeningen uitvoeren, snel ademen en snellezen, waarbij deelnemers al dan niet stress ervoeren. De wearable kan stress en gespannenheid afleiden uit lichamelijke verschijnselen zoals een versnelde ademhaling/polsslag en andere verschijnselen (Spaans & Bühring, 2008) en deze koppelen aan de situatie waar je je op dat moment in bevindt. Deze vormen van biofeedback kunnen worden opgeslagen door de wearable en uitgelezen worden door de hulpverlener tijdens het behandeltraject. Maar hoe betrouwbaar is dat dan? Psychologisch onderzoek toont aan dat wearables momenteel de capaciteit hebben om klachten betrouwbaarder en meer valide te meten (Van Daele & Vanhoomissen, 2015). Het apparaatje geeft realistische feedback en laat zich niet beïnvloeden door de huidige gemoedstoestand van de cliënt. Dit heeft als voordeel dat hulpverleners heel nauwkeurig kunnen meten wat de gemoedstoestand is van hun cliënt. Wanneer je dit betrekt op het gezondheids- en welzijnsdomein, kun je bijvoorbeeld denken aan een situatie waarin de cliënt onder behandeling is voor een depressie bij een psycholoog. Als de psycholoog aan de cliënt vraagt hoe het is gegaan de afgelopen week, dan zal de cliënt vaak datgene vertellen wat hij of zij op dat moment voelt. Voelt hij/zij zich op dat moment somber, dan was het een slechte week en ziet hij/zij ook de toekomst somber in. Voelt de cliënt zich op dat moment oké, dan was de hele week oké. In zo’n situatie geeft de wearable realistische biofeedback aan de cliënt en psycholoog. Zij kunnen samen aan de hand van de biofeedback en de GPS-locatie naar de lichamelijke reacties van de cliënt kijken en vanuit die informatie onderzoeken hoe de cliënt zich heeft gevoeld in bepaalde situaties. Daarnaast kan de ingebouwde sensor inzicht bieden in het activiteitsniveau van de cliënt. Zo leert de psycholoog de cliënt beter kennen en de cliënt leert zichzelf beter kennen. Mijns inziens wordt het door deze realistische kennismaking gemakkelijker om te achterhalen welke activiteiten invloed uitoefenen op de stemming en het gedrag van de cliënt. De mate van stress kan direct worden gekoppeld aan taken, omstandigheden, locaties en incidenten. Bijvoorbeeld: als de cliënt wortels eet dan voelt hij of zij zich blij, of als hij/zij arriveert op het werk dan voelt hij/zij zich angstig. Door de metingen met de wearable wordt het makkelijker om oorzaken en gevolgen te achterhalen en patronen te ontdekken. Een hulpverleningsgesprek kan dan ook worden ingezet om de data van de wearable met de persoonlijke ervaringen van de cliënt te vergelijken en daar dieper op in te gaan. De data van de wearable zijn een aanvullende informatiebron naast zelfrapportage en contextuele informatie. Stimulerende herstelgenoot De wearable signaleert, maar hij kan meer. Hij functioneert ook als ‘herstelgenoot’. Het is duidelijk dat signalen van het lichaam via een wearable opgevangen kunnen worden. Deze signalen kunnen vervolgens gecommuniceerd worden via een applicatie op de smartphone. Zo kan bijvoorbeeld een cliënt met angstaanvallen preventief een rustige plek opzoeken omdat zijn/haar wearable aangeeft dat hij/zij een versnelde ademhaling heeft. Studenten hoger onderwijs Morris en Guilak (2009) kunnen dit bevestigen. Met hun onderzoek slaagden zij erin om stressklachten te minderen door het meten van hartritmevariabiliteit. Cliënten met angststoornissen geven aan dat een aanval vaak compleet onverwacht optreedt. Uit onderzoek (Meuret e.a., 2011) blijkt dat er tot een uur voorafgaand aan een aanval subtiele veranderingen optreden in hartritmevariabiliteit en ademhalingsfrequentie. De wearable kan deze veranderingen detecteren en vervolgens via de applicatie op de smartphone signaleren aan de cliënt. Op basis daarvan kan de applicatie aangepaste cognitief gedragsmatige oefeningen aanbieden. De oefeningen die de cliënt al eerder zijn aangeleerd, kunnen op het moment dat de hij of zij deze oefeningen nodig heeft, via de smartphone getoond worden. Het effect van deze technieken kan direct worden geregistreerd en vervolgens als feedback teruggespeeld worden naar de drager van de

10

Topartikelen 2017


wearable. In het volgende consult kan de hulpverlener aan de hand van de opgeslagen data en de ervaring van de cliënt de situatie bespreken en de hulpverlening waar nodig bijsturen en optimaliseren. Een wearable met een spelelement gericht op het herstelproces van de cliënt moet dus ondersteuning bieden tijdens het behandeltraject. Het is bijvoorbeeld in de geestelijke gezondheidszorg gebleken dat het een grote uitdaging is om cliënten met een depressie buiten de wekelijkse sessies met de gz-psycholoog aan het werk te houden in het kader van hun geestelijke gezondheid (Helbig & Fehm, 2004). Een wearable met bijbehorende mobiele applicatie kan de cliënt monitoren en een oplossing bieden. Die applicatie geeft cliënten op geregelde tijden biofeedback door middel van meldingen op de smartphone. Als er op basis van de data negatieve patronen worden waargenomen, zoals inactiviteit gedurende geruime tijd, worden zowel de cliënt als de gzpsycholoog hiervan op de hoogte gebracht door de wearable. Tijdens wekelijkse overlegmomenten bekijken zij samen de ingevulde vragenlijsten en vergelijken ze de data van de wearable met de persoonlijke ervaringen van de cliënt. Zo kunnen we stellen dat de wearable signaleert én functioneert als ‘coach’, hij geeft een uitstekende ondersteuning in het behandeltraject. Belonen De wearable kan dagelijkse activiteiten van de persoon in kwestie registeren en als reactie adviezen of beloningen geven. Ik ben een voorstander van het inzetten van beloningen, want steeds als we iets leuk of lekker vinden, wordt er in de hersenen een gebied geactiveerd dat we aanduiden als het beloningssysteem. Mijns inziens zijn beloningen belangrijk omdat zij positieve energie kunnen opwekken. Hoogleraar Van der Pligt bevestigt mijn mening, hij stelt dat belonen tot een structurele gedragsverandering leidt. Maar hoe maakt dat de hulpverlening dan doelmatiger? Ik geef u een voorbeeld over een cliënt met een burn-out die gebruik maakt van de wearable. Bij mensen met een burn-out is het centraal regulatiesysteem dat de processen van beloning, stressverwerking en energielevering aanstuurt ontregeld. Zij hebben daardoor vaak last van depressieve stemmingen, stressovergevoeligheid en vermoeidheid (Flamend, 2017). Een persoon zal iets om twee redenen doen: omdat hij/zij het zelf graag wil, of omdat er een externe prikkel is die hem/haar ertoe drijft, zoals een beloning. Als u uitgaat van een cliënt die kiest voor de tweede reden, kan belonen het proces versnellen en daarmee bijdragen aan het doelmatiger maken van de hulpverlening. Deze beloningen kunnen

11

Topartikelen 2017


worden gegeven via een applicatie op de smartphone die gekoppeld is aan de wearable. Het moedigt de cliënt aan om te kijken en te reageren op zijn of haar persoonlijke stressmomenten, wat kan leiden tot nieuwe inzichten. Het nieuwe hulpverlenen Een wearable kan dus ondersteunend zijn tijdens en na het herstel. Of een wearable dé oplossing is voor stress is nog maar de vraag, aangezien dit wellicht kan leiden tot het vermijden van bepaalde situaties. Echter, de wearable doet ons wel beseffen dat we ons meer bewust mogen zijn van onze gemoedstoestand. Ik ben van mening dat de effectiviteit van een behandeling toeneemt wanneer de cliënt veel actiever bezig is om beter te worden. Het gebruik van wearables is niet alleen een technologische verandering. Het is ook een verandering in denken over de hulpverlening zelf. Dit krijgt pas echt betekenis als je het bekijkt vanuit de opdracht van het sociaal werk om de eigen kracht van mensen te activeren en te versterken. In het huidige werkproces voert de professional veelal de regie over de registratie van casuïstiek en de formulering van het plan van aanpak. Ondersteuning door verschillende technologische mogelijkheden wordt nog maar mondjesmaat gebruikt. De antwoorden op vragen rondom het adoptie- en acceptatieproces van technologie binnen het gezondheids- en welzijnsdomein zouden veel kennis en inzicht kunnen opleveren voor professionals. Cliënten hebben vaak nog niet de regie over hun behandeling, terwijl dit juist een van de uitgangspunten is van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het idee achter de eigen kracht van de burger zou juist ook door het gebruik van sociale technologie ondersteund kunnen worden. De cliënt kan zelf, met behulp van sociale technologie, eigen oplossingen formuleren en organiseren. Een sociaal werker kan via diezelfde sociale technologie een bijdrage leveren aan dat proces, bijvoorbeeld door het aanbieden van blended hulpverlening, ofwel faceto face contact én chat of e-mailgesprekken, waarbij de wearable ondersteuning biedt. Ook kunnen cliënten kiezen voor online zelfhulpprogramma’s. Ze worden gestimuleerd om zelf aan de slag te gaan met de oplossing van hun problemen, met hulp van de nieuwe sociale technologie. Onmiddellijk succes of complete mislukking Het gebruik van wearables heeft als groot voordeel dat de cliënt niet passief is, maar actief participeert in de zorg en daarmee centraal staat, ervan uitgaande dat de cliënt in staat is te reflecteren op eigen parameters. Er is echter een groep die daar zeker niet toe in staat is, en er zelfs mogelijk extra achterdochtig van wordt. Dit artikel richt zich op de eerste groep: wilsbekwame cliënten. De cliënt krijgt meer mogelijkheden voor zelfmanagement, en door biofeedback die opgeslagen en gestuurd wordt naar de smartphone kan er meer aandacht komen voor preventie. Het biedt mogelijkheden voor meer regie over de eigen gezondheid, daarbij ondersteund door een hulpverlener. Dit leidt tot een andere hulpverlener-cliëntrelatie, in het voordeel van beiden. De cliënt kent de inhoud van zijn of haar gezondheidsdossier, waardoor het gesprek in de behandelkamer zich kan concentreren op zaken die ertoe doen. Samen kunnen zij tot een gezamenlijke beslissing komen over het meest geschikte behandelplan. Een technologie kan heel succesvol worden of de plank volledig misslaan. Het is niet zo eenvoudig om op voorhand te bepalen of een technologie succesvol zal zijn en geaccepteerd zal worden door de beoogde gebruikerspopulatie. Ik ben er echter van overtuigd dat de inzet van technologie het menselijk leven positief kan beïnvloeden, de achteruitgang in kwaliteit van leven kan minimaliseren, of juist de kwaliteit van het leven kan behouden of verhogen. Vertrouwd raken met wearables Een nieuwe vorm van hulpverlenen roept terecht ”Blended hulpverlening is niet alleen een technoloook nieuwe vragen op. Wat betekent dit voor mij gische verandering: het is ook een verandering in als professional? Hoe zit het met de veiligheid en denken over de hulpverlening zelf.” privacy van mijn cliënt? De afstemming met het werkveld stuit op een aantal hindernissen. Momenteel lijkt de grote meerderheid van sociale professionals onvoldoende vertrouwd met wearables in hun werkveld en beschikken zij nog niet over de achtergrond of de hulpmiddelen om draagbare technologie in te zetten binnen de bestaande methodieken. Het is noodzakelijk dat deze professionals, gezien de nieuwe technologische ontwikkelingen, nieuwe basiscompetenties verwerven. Deze competenties zijn deels technisch van aard, zoals het verwerven van kennis over het valide en betrouwbaar gebruik van wearables op het gebied van hardware en software. Maar ze zijn ook inhoudelijk: zo moet fysiologische kennis worden opgedaan of op het-

12

Topartikelen 2017


zelfde niveau behouden blijven. Daarnaast is het belangrijk dat de sociale professionals praktisch leren omgaan met het interpreteren van dergelijke fysiologische maten in de praktijk. Zo zal bijvoorbeeld het afnemen van diagnostische testen moeten worden aangeleerd. Betrouwbaarheid In 2013 werden er nog grote verschillen gevonden in de accuraatheid van verschillende commercieel beschikbare wearables, waarvan de producenten allemaal beweerden het precieze energieverbruik van de drager in kaart te brengen. De kwaliteit van de verzamelde data is anno 2017 vele malen betrouwbaarder geworden. Prototypes van nieuwe toestellen worden steeds beter en slagen er ondertussen in om het energieverbruik van dragers met een nauwkeurigheid van ongeveer 90% in te schatten (Van Daele & Vanhoomissen, 2015). Technische bedrijven hebben zich gestort op de specifieke software om wearables in optima forma te kunnen benutten. Er worden softwareprogramma’s ontwikkeld die de data inzichtelijk analyseren en weergeven, zodat deze gemakkelijk verduidelijkt kunnen worden door de gebruiker. Ook worden mobiele applicaties gemaakt die op basis van de data rechtstreekse feedback aan de gebruiker kunnen geven. Nu is het de uitdaging dat de technologische oplossingen hun toegevoegde waarde gaan aantonen voor de praktijk. Dat wearables betrouwbaar en nuttig blijken in gecontroleerde onderzoekssituaties, betekent niet noodzakelijk dat ze dat ook zijn bij dagelijks gebruik door hulpverleners. Het spreekt vanzelf dat de huidige generatie wearables niet probleemloos in de praktijk opgenomen kan worden. Er zijn nog enkele uitdagingen op het vlak van de technologie en op het vlak van de afstemming met het werkveld. Privacy Volgens de Autoriteit Persoonsgegevens, het bestuursorgaan dat toeziet op het gebruik van persoonsgegevens door organisaties, gaat de informatie van wearables nu naar een grote centrale server en vanuit daar naar de telefoon. Zij benadrukken dat deze veilige infrastructuur van groot belang is, want die moet ervoor zorgen dat de data direct van de wearable naar de telefoon gaan. Cliënten zien hun gegevens dus in via hun eigen smartphone. Maar wie mag die gegevens dan nog meer inzien? Cliënten hebben toegang tot hun eigen gegevens en beslissen zelf met wie zij die gegevens delen. Actieve zeggenschap is in deze situatie van groot belang. Cliënten hebben het recht om zelf te bepalen wie er toegang mag krijgen tot hun gegevens, de toegangsbeveiliging voor zowel zorgverlener als cliënt, bewaartermijnen en het aanvullen of wijzigen van gegevens. Dit heeft als voordeel dat cliënten hierdoor een veel gelijkwaardigere positie hebben en kunnen meebeslissen over hun behandeling (De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 2010). Dit voordeel vormt ook een bedreiging. Cliënten geven een deel van hun eigen privacy op. Ze geven prioriteit aan de toegevoegde waarde van het inzetten van wearables en anderen kunnen hier misbruik van maken. Daarom moet er een standaard gelden voor hulpverleners in het gezondheids- en welzijnsdomein, met daarin specifieke gedragscodes over het gebruik van technologie binnen de professie. In de Verenigde Staten geldt sinds 2005 een standaard voor social workers met daarin gedragscodes. Zo schrijft een van de gedragscodes voor dat alle elektronische communicatie (waaronder ook e-mail, telefoongesprekken en sms’en van cliënten) die klinische of andere significante betekenis heeft, deel zou moeten uitmaken van het cliëntendossier. Dit is een interessante gedragscode die ook voor de Nederlandse situatie zeer bruikbaar en relevant kan zijn, want belangrijke elektronische communicatie wordt zeker nog niet overal in de hulpverlening verwerkt in het cliëntendossier. Het besluitvormingsproces Nieuwe innovaties brengen onzekerheden met zich mee, want je weet van tevoren niet welk uitkomsten de innovatie zal opleveren. In de praktijk zien we vaak dat het adoptieproces van innovaties wordt beperkt tot alleen de adoptie, namelijk alleen de laatste stap van het besluitvormingsproces, waarin hulpverleners of organisaties zichzelf afvragen: gaan we wel of niet adopteren? In dit artikel heb ik geschreven over de nieuwe wearable technologie, om zo een betekenisvolle bijdrage te kunnen leveren aan de huidige en toekomstige innovatie binnen het gezondheids- en welzijnsdomein. Ik hoop je te hebben geïnspireerd met het gegeven dat de inzet van technologie het menselijk leven positief kan beïnvloeden. Stel jezelf nog eens de vraag: ‘to wear or not to wear(able)’?

13

Topartikelen 2017


Gebruikte literatuur To wear or not to wear(able) Asquith, S., S. Clark & L. Waterhouse (2005). The role of the social worker in the 21st century. A literature review. Geraadpleegd van http://www.gov.scot/resource/doc/47121/0020821.pdf. Ben Allouch, S. (2016). Van adoptie naar acceptatie van nieuwe technologie. Geraadpleegd van https://saxion.nl/wps/wcm/connect/ 6a417428-6274-49dc-b03da370e967ebe5/Lectorale+rede+Somaya+Ben+Allouch.pdf?MOD=AJPERES. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2010). Gezondheid 2.0 - U bent aan zet (ISBN 978-90-5732-213-6). Geraadpleegd van https://www.raadrvs.nl/uploads/docs/Advies_-_Gezondheid_20.pdf. Flamend, L. (2017). Burn-out en het POMC-gen, 20 februari. Geraadpleegd van https://www.vngk.nl/overig/burn-out-en-pomc-gen. Meuret, A.E., D. Rosenfield, F.H. Wilhelm, E. Zhou, A. Conrad, T. Ritz & W.T.Roth (2011). Do Unexpected Panic Attacks Occur Spontaneously? Biol Psychiatry, 70 (10), 985-991. doi:10.1016/j.biopsych.2011.05.027. Michahelles, F. & B. Schiele (2005). Sensing and monitoring professional skiers. IEEE Pervasive Computing, 4 (3), 40-45, 15 augustus. Geraadpleegd van http://ieeexplore.ieee.org/document/1495389. Morris, M. & F. Guilak (2009). Mobile Heart Health: Project Highlight. IEEE Pervasive Computing, 8 (2), 57-61. doi:10.1109/MPRV.2009.31. MOVISIE, Het Nederlands Jeugdinstituut & MOgroep (2013). Digivaardig in welzijn, 1 oktober. Geraadpleegd van https://www.sociaalwerknederland.nl/?file=8471&m=1381411537&action=file.download. Moy, M., S. Mentzer & J. Reily (2003). Ambulatory monitoring of cumulative freeliving activity. IEEE Engineering in Medicine and Biology Magazine, 3 (3), 89-95, 22 mei. Geraadpleegd van http://ieeexplore.ieee.org/document/1213631. Swan, M. (2013). The Quantified Self: Fundamental Disruption in Big Data Science and Biological Discovery. Big Data, 1 (2), 85-99. doi:10.1089/big.2012.0002. Thakur, R., S. Hsu & G. Fontenot (2012). Innovation in healthcare: Issues and future trends. Journal of Business Research, 65 (4), 562-569. doi:0.1016/j.jbusres.2011.02.022. Van Daele, T. & T. VanHoomissen (2015). Draagbare technologie in de geestelijke gezondheidszorg, 7 januari. Geraadpleegd van https://www.researchgate.net/profile/Tim_Vanhoomissen/publication/277501546_Draagbare_technologie_in_de_geestelijke_gezondheidszorg/ links/556c0cf508aefcb861d617e7.pdf. Vereniging Hogescholen (2014). Meer van Waarde. Rapport verkenningscommissie. Geraadpleegd van http://www.vereniginghogescholen.nl/kennisbank/socialestudies/artikelen/meer-van-waarde. Villarejo, M.V., B.G. Zapirain & A.M. Zorrilla (2012). A stress sensor based on Galvanic Skin Response (GSR) controlled by ZigBee. Sensors, 12 (5), 6075-6101. doi:10.3390/s120506075. Wielaard, P. & P. Bijster (2011). Belonen is het effectiefste middel om gedrag te veranderen [Interview], 12 april. Geraadpleegd van http://www.adriba.vu.nl/nl/Images/InterviewNVVK_tcm225-222756.pdf.

14

Topartikelen 2017



SPH Chantal van Schalm Winnaar eerste prijs Artikelwedstrijd 2017, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening

“Ik wilde graag in de jeugdzorg werken, daarom ben ik SPH gaan studeren. In mijn eerste schooljaar liep ik stage in deze sector en dat beviel me goed. Maar tijdens mijn tweede stagejaar wilde ik mijn horizon verbreden en een stage zoeken in de gehandicaptenzorg. Ik kwam terecht bij een dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking. Dit beviel mij zo goed dat ik in deze sector ben blijven werken. Door twee factoren ben ik geïnteresseerd geraakt in mijn onderwerp. Ten eerste mijn groeiende politieke belangstelling en persoonlijke interesse voor de Tweede Kamerverkiezingen van afgelopen maart. Voorheen liet ik mijn stemkeuze grotendeels bepalen door de uitkomst van de Stemwijzer, maar ditmaal heb ik mij er grondig in verdiept. Ten tweede zag ik eind februari op mijn werk – in een woonvoorziening van Reinaerde voor mensen met een verstandelijke beperking – de stempassen van de cliënten liggen. Dat was tijdens mijn derdejaarsstage. De stempassen lagen op het bureau in het kantoor en bleven daar een hele poos liggen, en ik vroeg me af wat ermee zou gebeuren. Mijn collega’s zeiden: ‘Ja dat weten we niet helemaal’. Dit alles zette mij aan het denken en ik besloot er het onderwerp voor mijn artikel van te maken. Sociaal werkers wil ik aansporen om een actieve bijdrage te leveren aan het uitoefenen van het stemrecht van mensen met een verstan-

16

delijke beperking. Ik vind dat íedere stemgerechtigde zijn of haar stem zou moeten uitbrengen wanneer er verkiezingen zijn. Ik begrijp dat er altijd mensen zullen zijn die dit niet doen. Maar ik vind het teleurstellend om te lezen dat er veel mensen met een verstandelijke beperking zijn die wel wíllen stemmen, maar het niet kunnen. Bijvoorbeeld doordat zij het stembiljet niet snappen, of doordat ze niet genoeg informatie hebben, waardoor ze geen stemkeuze kunnen maken. Sociaal werkers zouden dit onderwerp moeten bespreken met cliënten en problemen die zich voordoen aankaarten bij beleidsmakers. Want als er één cliënt is die een bepaald probleem ervaart, zullen er landelijk nog veel meer zijn die hetzelfde probleem ervaren. Door beleid aan te passen kunnen dat soort problemen worden getackeld. Dankzij mijn eerdere minor Lef & Liefde had ik al veel informatie verkregen over het begrip ‘inclusie’. Inclusie, het mee kunnen doen in de maatschappij, vind ik een mooi begrip en als sociaal werker wil ik hieraan graag mijn steentje bijdragen. Ook het uitoefenen van je stemrecht hoort bij inclusie, vind ik. In het VNverdrag, de Wmo en de Participatiewet is terug te zien dat de Nederlandse overheid streeft naar een inclusieve samenleving. De overheid pleit voor de rechten van mensen met een verstandelijke beperking en heeft het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap geratificeerd. Maar tegelijkertijd krijgen mensen met een verstandelijke

Topartikelen 2017


beperking geen toegankelijke informatie. Hoe kun je een stemkeuze vormen als de informatie niet toegankelijk is? Ook de stembiljetten zijn niet toegankelijk: er zijn mensen met een verstandelijke beperking die nu niet kunnen stemmen, omdat ze het stembiljet niet snappen. Sociaal werkers zijn geschikt om deze problemen aan te pakken. Dit inzicht kreeg ik mede door het artikel ‘Sociaal werk als hoeder van de mensenrechten’ van Didier Reynaert, waarop mijn afstudeercoach Mariken Swaak me attendeerde. Didier beschrijft het belang van de sociaal werker op mesoniveau. Sociaal werkers kunnen beleidsmakers aanspreken en hen wijzen op problemen die mensen met een verstandelijke beperking ervaren op microniveau. Dit is volgens de ‘Beroepscode voor sociaal-agogisch werkers’ van de BPSW (Beroepsvereniging van Professionals in

17

Sociaal Werk) ook een van de vele taken van sociaal werkers. Maar sociaal werkers kunnen cliënten hierin ook op microniveau ondersteunen. Stemmen is een onderdeel van actief burgerschap, iets wat sociaal werkers zouden moeten aanmoedigen. Na mijn afstuderen heb ik meteen een baan gevonden. Ik werk nu fulltime op een dagbestedingslocatie van Reinaerde, een arbeidscentrum. Bij de volgende verkiezingen ga ik er wel op letten of cliënten van plan zijn om te gaan stemmen en ze daarvoor enthousiasmeren. Ook ben ik van plan het onderwerp aan te kaarten bij collega’s.” Chantal is tijdens het schrijfproces begeleid door docent Mariken Swaak. Het artikel is beoordeeld door docent Jens-Daniel Berlinicke.

Topartikelen 2017


Juryoordeel over Chantal van Schalm Het artikel van Chantal gaat over de rol die sociaal werkers kunnen hebben in het uitoefenen van stemrecht van mensen met een verstandelijke beperking. Chantal geeft een overzicht van de geschiedenis van het actief kiesrecht sinds 1848. Steeds meer maatschappelijke groeperingen kregen toegang tot dit kiesrecht. Bekend is dat met name jongeren, allochtonen en lager opgeleiden hiervan minder gebruik maken. Volgens Chantal is er echter nóg een ‘vergeten groep’: de verstandelijk beperkten. Maar 52% van deze groep brengt haar stem uit. Chantal meent, vanuit het idee van een inclusieve samenleving, dat er gezocht moet worden naar manieren om mensen met een verstandelijke beperking te steunen om hun stem uit te brengen, zodat zij op een gelijkwaardige manier maatschappelijk participeren. Chantal vindt dat de sociaal werker die begeleider is van iemand met een verstandelijke beperking, de aangewezen persoon is om dit te doen en geeft daarvoor praktische suggesties. De jury was onder de indruk van het artikel van Chantal. Het heeft een goede opbouw, neemt je stap voor stap in het onderwerp mee en is gedegen. Chantal heeft een interessant en vernieuwend onderwerp gekozen en laat een duidelijke visie zien. Men ziet binnen de jury ook veel mogelijkheden voor het gebruik van dit artikel in het onderwijs aan propedeusestudenten, omdat het op een mooie manier handen en voeten geeft aan thema’s inclusie en participatie. De oplossingen die Chantal geeft zijn praktisch en bruikbaar en goed uitgelegd. Daarbij is zij in haar verhaal afgewogen; zij laat ook zien waar de grens ligt aan de mogelijkheden tot ondersteuning door de sociaal werker. Begeleidend docent Mariken Swaak over het artikel van Chantal van Schalm “Chantal bleek een heel mooi onderwerp te hebben. Iets dat begint met een simpel klein dilemma: ‘Wat doen we met het stembiljet van de cliënt?’ Een moment dat eens per zoveel jaar plaatsvindt in heel veel leefgroepen in Nederland. Weggooien, ze snappen het toch niet! Of: het interesseert ze toch helemaal niet! Of: Gewoon geven en we zien wel wat hij of zij ermee doet? Of misschien zelfs: laten we het maar niet geven anders hebben we er nog een populistische stemmer bij? Het onderwerp is beladen. Politiek raakt aan de individuele overtuigingen over goed leven en goed samenleven. Het komt heel dichtbij, bij onze identiteit, wie we zijn en willen zijn. Chantal laat in haar artikel zien dat het niet alleen gaat over dat ene moment van het stembiljet, maar wijst ons op de verantwoordelijkheid die we hebben om cliënten te helpen hun burgerrechten op te eisen, om hun plek in onze samenleving zo volledig mogelijk in te nemen. Maar hoe doen we dat nou goed, met onze eigen gekleurdheid en met deze doelgroep voor wie de politiek vaak zo ver weg lijkt te zijn? Tijdens onze gesprekken hebben we ons samen verwonderd, ons dingen afgevraagd en we vonden geen gemakkelijke oplossingen. Het is echt de verdienste van Chantal dat ze vervolgens tot prachtige concrete handvatten is gekomen voor de sociaal werker met betrekking tot dit onderwerp. Chantal is niet iemand die van een afstandje dingen verzint, maar iemand die in de praktijk duikt. Die in de praktijk door haar nieuwsgierigheid en openheid de echte vragen en kwesties kan herkennen en al pratend, denkend en schrijvend tot verbeteringen kan komen.”

18

Topartikelen 2017


(ON)BEPERKT STEMMEN Sociaal werkers en het uitoefenen van stemrecht van mensen met verstandelijke beperking

Chantal van Schalm Iedereen met de Nederlandse nationaliteit die achttien jaar of ouder is, mag zijn of haar stem uitbrengen wanneer er politieke verkiezingen zijn in Nederland. Dus óók als je een verstandelijke beperking hebt. Helaas brengen veel mensen met een verstandelijke beperking, om uiteenlopende redenen, hun stem niet uit. Het is jammer dat in onze huidige maatschappij, waar thema’s als gelijkwaardigheid, inclusie en participatie een steeds belangrijkere rol spelen, veel mensen met een verstandelijke beperking geen gebruik maken van hun stemrecht. Nederland is een democratisch land. We vinden het belangrijk dat wij, de burgers, inspraak hebben in de politiek. Dit was goed terug te zien in de Tweede-Kamerverkiezingen van 15 maart jongstleden. Ruim tachtig procent van de Nederlandse bevolking bracht zijn of haar stem uit (De Volkskrant, 2017). Het is van belang dat de opkomst van alle stemgerechtigden zo hoog mogelijk is. Alleen op deze manier is de uitkomst van de verkiezingen een afspiegeling van de opvattingen van de Nederlandse bevolking. Wanneer stemgerechtigden niet stemmen worden hun opvattingen niet gehoord door de politiek, en hebben de stemmen van de welstemmers meer invloed (Seijlhouwer, 2014). Het is daarom van groot belang dat de opkomst zo hoog mogelijk is. Helaas zijn er een aantal bevolkingsgroepen waarvan de opkomst structureel lager is dan het landelijk gemiddelde. Wanneer er wordt gesproken over deze niet-stemmers, gaat men voornamelijk uit van jongeren, allochtonen en lager opgeleiden (Schmeets & Gielen, 2015). Behalve deze drie groepen is er echter nóg een groep waarvan de opkomst zeer laag is: mensen met een verstandelijke beperking. Uit onderzoek blijkt dat maar 52% van deze doelgroep zijn of haar stem uitbrengt (Hofstede, Meulenkamp & Cardol, 2014). In dit artikel wordt het belang van het uitoefenen van het stemrecht van deze ‘vergeten groep’ beschreven, en dan met name wat de rol van sociaal werkers hierin is. Deze rol is namelijk van cruciaal belang. Dit wil ik graag toelichten. Eerst ga ik kort in op de geschiedenis van het Nederlandse kiesrecht. Vervolgens belicht ik het belang van een zo hoog mogelijk opkomstpercentage van de groep mensen met een verstandelijke beperking. Welke drempels ervaren deze groep? En wat kunnen sociaal werkers rondom dit thema betekenen? Want het is hoog tijd dat het opkomstpercentage van deze groep gaat toenemen. Actief kiesrecht Al sinds 1848 wordt er in Nederland gebruik gemaakt van het actief kiesrecht, ook wel stemrecht genoemd. Dit is het recht om te mogen stemmen wanneer er verkiezingen zijn. Dit kiesrecht heeft echter wel een aantal stappen moeten doorlopen, voordat het was zoals we het nu kennen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). De eerste jaren was het actief kiesrecht alleen voor mannen die een bepaald bedrag aan belastingen betaalden. Vanaf 1917 werd het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd: alle mannen die ouder waren dan 25 jaar mochten stemmen. Twee jaar later, in 1919, mochten ook vrouwen die deze leeftijdsgrens hadden bereikt naar de stembus. In de loop der jaren is de groep stemgerechtigden steeds verder uitgebreid. De reden hiervan is dat de verkiezingsuitslag een weerspiegeling van de opvattingen van de bevolking moet zijn. Om dat te realiseren moet de groep stemgerechtigden zo groot mogelijk zijn. Nadat ook vrouwen boven de 25 jaar mochten stemmen is er nog een hoop veranderd. Zo werd de leeftijdsgrens in 1946 verlaagd naar 23 jaar, vervolgens naar 21 jaar (in 1963) en in 1972 is de leeftijdsgrens verlaagd naar

19

“Iedereen in Nederland kan stemmen. Ik vind dit belangrijk. Met mijn stem kan ik kiezen wat ik wil. Iedereen in Nederland kan stemmen. Anders is Nederland niet meer hetzelfde. Mijn stem maakt mij sterk. Iedereen in Nederland kan stemmen. Ik vind dit belangrijk.” Dit gedicht is geschreven door R.W., een jongeman met een verstandelijke beperking. Hij vindt zijn stemrecht erg belangrijk. Dit gedicht is tot stand gekomen op een inspiratiedag van Reinaerde op 13 april 2017 waar ik was. Het thema van deze dag was ‘vrijheid’. In de ochtend volgden we een ‘gedichtenworkshop’. Iedereen mocht een gedicht schrijven over vrijheid, en wat hij/zij daarin belangrijk vindt. Deze cliënt schreef zijn gedicht over het Nederlandse stemrecht. Ik vond het erg mooi en heb hem gevraagd of ik het mocht gebruiken in mijn artikel. Dat mocht.

Topartikelen 2017


hoe we hem tegenwoordig kennen: achttien jaar (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Een actueel discussiepunt is zelfs of de leeftijdsgrens nog verder moet worden verlaagd naar zestien jaar (Bast, 2016). Sinds 2008 hebben ook mensen die onder curatele staan stemrecht (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Deze wetswijziging zorgde ervoor dat รกlle mensen met een verstandelijke beperking actief kiesrecht kregen. Dat komt neer op 120.000 tot 180.000 mensen. Deze grote groep stemgerechtigden staat gelijk aan twee zetels in de Tweede Kamer (Keultjes, 2016). Van de zeventien miljoen inwoners van Nederland zijn er dertien miljoen stemgerechtigd (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Wie die overige vier miljoen zijn? Dat zijn inwoners jonger dan achttien jaar en volwassenen van wie het stemrecht is afgenomen door een rechter. Deze laatste groep is zeer klein. In 2016 waren er in Nederland 56 personen ontzet uit het kiesrecht, vanwege de ernst van het door hen gepleegde delict (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Elke stem telt Dankzij het rode potlood in het stemhokje hebben burgers de mogelijkheid om op te komen voor hun belangen. Deze burgers geven door te stemmen aan wat zij belangrijk vinden. Van stemgerechtigden die zich niet naar het stemhokje begeven, worden de wensen en behoeften niet gehoord. Iedere stem in Nederland heeft evenveel invloed. Echter, wanneer er een bepaalde bevolkingsgroep is die zich in grote getalen niet naar het stemhokje begeeft, krijgen de stemmen van de overige bevolkingsgroepen meer invloed (Seijlhouwer, 2014). Dit gegeven zorgt ervoor dat de verkiezingsuitslag minder representatief is. Tijdens de verkiezingen heb je als burger de mogelijkheid invloed uit te oefenen op het te voeren beleid. Dit burgerrecht mag niet onderschat worden. Burgers mogen hun opvattingen laten horen betreffende zaken als milieu, onderwijs, infrastructuur, defensie en de zorg. Dit laatste aspect is belangrijk voor mensen met een verstandelijke beperking. Deze bevolkingsgroep is namelijk een grote afnemer van zorg, en ondervindt daarom direct de gevolgen van veranderingen die in deze sector plaatsvinden. Inclusieve samenleving Op 13 december 2006 hebben de Verenigde Naties het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap aangenomen. Doel hiervan is om de mensenrechten van mensen met een beperking te bevorderen, beschermen en waarborgen. Dit VN-verdrag is op 14 juni 2016 door de Nederlandse overheid geratificeerd. Dit betekent dat de overheid haar wetten en beleid moet aanpassen, zodat deze in overeenstemming zijn met het VN-verdrag (College voor de Rechten van de Mens, z.j.). In het verdrag wordt benadrukt dat mensen met een handicap effectief en ten volle moeten kunnen participeren in het politieke leven (Hofstede, Meulenkamp & Cardol, 2014). Deze ratificatie betekent op politiek gebied dat de overheid zich sterk moet maken voor politieke participatie van mensen met een (verstandelijke) beperking. Het uitoefenen van hun stemrecht valt daar zeker onder. Inclusie is het hoofdthema in het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Alle artikelen in dit verdrag benadrukken dat mensen met een beperking dezelfde rechten hebben als ieder ander mens en dat zij mee moeten kunnen doen in de maatschappij. Dat is precies wat inclusie betekent: het op een gelijkwaardige manier mee kunnen doen en erbij horen binnen de samenleving (Kennisplein Gehandicaptensector, z.j.). Het begrip inclusie hangt sterk samen met de begrippen gelijkwaardigheid en participatie. De samenleving, en daarbij ook de politiek, besteedt hier momenteel steeds meer aandacht aan. Dit blijkt uit alle veranderingen en ontwikkelingen binnen het sociale domein. Voorbeelden zijn de vernieuwde Wet maatschappelijke ondersteuning, de Participatiewet en de ratificatie van bovenstaand VN-verdrag. Tot het begin van de twintigste eeuw werden mensen met een verstandelijke beperking nog idioten genoemd en werden ze weggestopt in instellingen (Linde, 2010). Tegenwoordig vinden we het belangrijk dat we elkaar als gelijke zien. Ook participatie, het meedoen in de samenleving, vinden we tegenwoordig van belang. Het gaat hierbij om volwaardig onderdeel te zijn van de maatschappij, bijvoorbeeld op het gebied van wonen en werken. Ook op politiek gebied kan men participeren. Politieke participatie is daarom een deelonderwerp dat niet onderschat mag worden. Je stem uitbrengen tijdens verkiezingen is een van de mogelijkheden om politiek betrokken te zijn. Het geeft blijk van actief burgerschap en maatschappelijke betrokkenheid. Belemmeringen De voornaamste oorzaak van de lage opkomst van deze doelgroep tijdens verkiezingen, is dat de verkiezings-

20

Topartikelen 2017


informatie niet toegankelijk is voor mensen met een verstandelijke beperking (Hofstede, Meulenkamp & Cardol, 2014). Deze stemgerechtigden hebben de mentale vermogens om te begrijpen wat de politiek voor hen kan betekenen, maar ze hebben er wel extra ondersteuning bij nodig. We hebben het dan over mensen met een licht verstandelijk beperking en over mensen met een matig verstandelijke beperking. Het IQ van deze groep ligt tussen de veertig en de zeventig. De ontwikkelingsleeftijd varieert van vier tot en met twaalf jaar (Nijgh, Bogerd & Bogerd, 2015). Moeite hebben met informatieverwerking is ook een kenmerk van deze groep (Hermsen, Keukens & Meer, 2016). Het is daardoor erg moeilijk voor deze stemgerechtigden om de informatie die zij zien, lezen of horen, te verwerken naar de praktijk of hun eigen situatie. De langdradige en ingewikkelde dialogen van politici, de lange zinnen met lastige woorden die worden gebruikt en de complexe verkiezingsonderwerpen dragen hier natuurlijk ook niet aan bij (Omroep West, 2017). Daarnaast zijn de verkiezingsprogramma’s van politieke partijen en websites, die burgers kunnen helpen met het vormen van een stemkeuze, vaak niet aangepast aan deze doelgroep. De overige groep van mensen met een verstandelijke beperking, zijn mensen waarvan het IQ onder “Stempassen van verstandelijk gehandicapten de veertig ligt en waarvan de ontwikkelingsleeftijd worden geregeld vernietigd of weggegooid, terwijl onder de vier jaar is. We spreken dan over een deze gehandicapten volgens de wet gewoon mogen (zeer) ernstige of diepe verstandelijke beperking. stemmen.” De informatieverwerking van deze groep is zeer De Volkskrant, 2010 beperkt. Wat tegen hen wordt gezegd, begrijpen ze vaak niet of niet helemaal (Hermsen, Keukens & Meer, 2016). Wat kenmerkend is bij een ontwikkelingsleeftijd tot vier jaar is de egocentrische denkwijze: het eigen ‘ik’ is het belangrijkste (Tieleman, 2011). De wereld om hen heen moet nog worden ontdekt; ze moeten er nog achter komen dat er meer is dan het ‘ik’. Door de lage cognitieve vermogens, de zeer geringe informatieverwerking en de egocentrische denkwijze is het voor deze groep zeer lastig of niet eens mogelijk om in te zien welke rol de politiek speelt in hun leven. Begeleiders en familie van deze groep zien dit ook in en weten hierdoor vaak niet wat ze moeten doen, wanneer zij de stempas van deze persoon ontvangen. In de praktijk is vervolgens te zien dat in veel woonvoorzieningen van zorgorganisaties de stempassen van cliënten met een verstandelijke beperking worden weggegooid door begeleiders (De Volkskrant, 2010). Dit is niet alleen verboden (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, 2017), maar moreel gezien ook verkeerd. Het kan niet door de beugel dat post, die bestemd is voor cliënten, in de prullenbak belandt. Drempels die begeleiders ervaren Het werk van begeleiders in de gehandicaptensector is zeer gevarieerd. Deze professionals ondersteunen de cliënten bij de facetten van het leven waar dat nodig is. Sociale relaties, fysieke gezondheid, emotioneel welzijn en maatschappelijke betrokkenheid, het moet allemaal in de rugzak van de begeleider zitten. Politieke voorlichting geven is een van de onderwerpen die hieronder valt. De vraag is of deze begeleiders wel beschikken over de vaardigheden die hiervoor nodig zijn. Mensen met een verstandelijke beperking zijn over het algemeen gemakkelijker te beïnvloeden dan mensen zonder een verstandelijke beperking (Hermsen, Keukens & Meer, 2016). Vooral wanneer zij hun mening nog moeten vormen over iets, bijvoorbeeld hun stemkeuze. Een begeleider kan een cliënt, bewust of onbewust, een voorkeur voor een politieke partij aanpraten. Deze beïnvloedbaarheid is dé reden waarom de overheid niet wil toegeven aan hulp in de stemhokjes voor mensen met een verstandelijke beperking. “Noch de stembureauleden noch de andere aanwezige kiezers kunnen beoordelen of er sprake is van het ‘helpen met invullen’ dan wel van inhoudelijke beïnvloeding”, schreef mevrouw J.W.E. Spies, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in haar antwoord op de brief van Mevrouw L. den Dulk, namens Raad op Maat, LFB, VGN en Platform VG (Spies, 2012). In deze brief werd gepleit voor ondersteuning in het stemhokje voor mensen met een verstandelijke beperking. Het is dus van belang dat begeleiders neutraal en objectief zijn, wanneer er wordt gekozen om politieke voorlichting te geven. In de praktijk is het echter knap lastig om je eigen normen en waarden, opvattingen en referentiekader opzij te zetten. Als sociaal werker ben je immers je eigen instrument. Jouw interesses en overtuigingen maken je deels tot wie je bent. Is het niet zo dat iedere begeleider wel iets van zijn of haar eigen overtuigingen over wil brengen aan de cliënten? Of dat nou bewust of onbewust is. Bijvoorbeeld: als een

21

Topartikelen 2017


begeleider in zijn of haar eigen huis een fanatieke afvalscheider is, zal die persoon dat dan ook doen op de woonvoorziening waar hij of zij werkt? En zal deze begeleider cliënten stimuleren om het ook te doen? Vermoedelijk wel. Daarnaast is het ook terug te zien in hobby’s van begeleiders: een sportieve begeleider zal eerder met de cliënten gaan voetballen dan een begeleider die van koken houdt. Deze begeleider gaat als activiteit namelijk liever koken met de cliënten. Dit zijn allemaal voorbeelden waarin duidelijk te zien is hoe persoonlijke interesses deel uitmaken van de begeleiding naar cliënten toe. Als begeleider werk je in een team, en dat team zal bestaan uit gevarieerde individuen, met verschillende hobby’s en overtuigingen. Wanneer alle begeleiders als hobby breien hebben, zullen de cliënten op den duur gek van worden van al dat gebrei. Hoe zit het dan op politiek gebied? Er zullen gegarandeerd begeleiders zijn die niet of matig geïnteresseerd zijn in de politiek en er daarom weinig kennis over hebben. Het zal dan best moeilijk zijn om een gesprek over politiek aan te gaan met een cliënt. Daarnaast moet het taalgebruik ook worden aangepast aan het niveau van de cliënt. Iemand met een licht verstandelijke beperking zou een ontwikkelingsleeftijd kunnen hebben die vergelijkbaar is met een achtjarig kind. Probeer daar maar eens aan uit te leggen wat het immigratiebeleid inhoudt. Wie pakt dit aan? De sociaal werker is de aangewezen persoon om dit probleem aan te pakken. Sociaal werkers staan namelijk als professional direct in contact met deze doelgroep. Zij zien tegen welke problemen mensen met een verstandelijke beperking aanlopen en kennen de doelgroep, zowel hun beperkingen als hun mogelijkheden. Daarnaast is de sociaal werker ook dé persoon die problemen op mesoniveau kan aanpakken. Een sociaal werker werkt namelijk niet alleen op microniveau. Zoals Didier Reynaert in zijn artikel ‘Sociaal werk als hoeder van de mensenrechten’ (2015) beschreef, is beleidsbeïnvloeding een klassieke taak van sociaal werkers. Deel vijf

22

Topartikelen 2017


van de beroepscode voor sociaal-agogische werkers (Phorza, 2009) bevestigt dit standpunt: de sociaalagogische werker komt op voor de belangen, de kwaliteit van leven en voor het participeren in de maatschappij van mensen met een beperking. Een sociaal werker ondersteunt de cliënt dus onder andere in actief burgerschap en politieke participatie. Het is daarom mede de taak van sociaal werkers om problemen zoals het lastige taalgebruik van politici, de ingewikkelde verkiezingsboekjes en de slecht toegankelijke websites aan te kaarten. Zij kunnen beleidsmakers aanspreken op misstanden in de maatschappij. Zij kunnen beargumenteren waarom verandering nodig is. Zeker nu het VN-verdrag in Nederland is geratificeerd, zal het beargumenteren geen enkel probleem meer zijn: volgens dit verdrag hebben mensen met een beperking het recht op toegankelijke informatie (College voor de Rechten van de Mens, z.j.). Politieke voorlichting Zoals eerder is toegelicht, zijn mensen met een verstandelijke beperking over het algemeen gevoeliger voor beïnvloeding dan mensen zonder verstandelijke beperking. Hierdoor moet een begeleider neutraal en objectief zijn wanneer er wordt gesproken over een stemkeuze. Vraag daarom aan de cliënt wat hij of zij belangrijk vindt, en kijk vervolgens samen welke politieke partijen dit ook hoog op hun politieke agenda hebben staan. Wanneer het voor de cliënt lastig is om aan te geven wat hij of zij belangrijk vindt, gebruik dan als begeleider de kennis die je hebt over de cliënt. Is hij of zij heel erg bezig met het milieu of dieren? Benoem dan welke politieke partijen dit ook belangrijk vinden. Is de cliënt ontevreden over de zorg die hij of zij krijgt? Bijvoorbeeld omdat er te weinig begeleiding is? Kijk dan welke politieke partijen de zorg willen verbeteren. Op deze manier kunnen begeleiders tijdens een gesprek met de cliënt, de politieke voorkeuren van hem of haar ontdekken. Voor begeleiders die de cliënt liever op een andere wijze ondersteunen zijn er tegenwoordig tal van mogelijkheden. Zo kunnen begeleider en cliënt samen de alom bekende Stemwijzer invullen op het internet. Daarnaast zijn er tegenwoordig ook organisaties actief die hulpmiddelen ontwikkelen of bijeenkomsten organiseren speciaal voor mensen met een verstandelijke beperking (Omroep West, 2017). Stemjijook.nu (ProDemos, 2016) is bijvoorbeeld een website waarop de politiek op een eenvoudige en toegankelijke manier wordt uitgelegd: waar staan de partijen voor? Hoe moet je stemmen? Begeleiders kunnen deze website aanraden aan de cliënten of deze website samen bezoeken. Daarnaast worden er rond de verkiezingstijd workshops, bijeenkomsten en politieke cafés georganiseerd door organisaties zoals MEE Nederland, LFB en ProDemos (Omroep West, 2017). Er wordt dan bijvoorbeeld op een eenvoudige manier gedebatteerd door politici over bepaalde onderwerpen. Ook wordt er uitgelegd wat de standpunten zijn van de politieke partijen. Daarnaast is er ruimte om vragen te stellen. Wat deze projecten gemeen hebben is dat ze het belang van iedere stem benadrukken, en dan richten zij zich met name op de stem van mensen met een verstandelijke beperking. Er zijn dus genoeg mogelijkheden om als begeleider, maar natuurlijk ook als ouder of als wettelijk vertegenwoordiger, de stemgerechtigde met een verstandelijke beperking te ondersteunen in het uitoefenen van zijn of haar stemrecht, zonder dat je zelf politieke voorlichting hoeft te geven. Het is hierbij wel essentieel dat de begeleider de cliënt bewust maakt van de mogelijkheden die er zijn en dat de begeleider, indien nodig, de mogelijkheid creëert voor de cliënt om bijvoorbeeld naar een politiek café te gaan. Denk hierbij aan het regelen van inschrijving en vervoer. Geen stem verloren Er is dus ook een groep mensen met een verstandelijke beperking waarvan de cognitieve vermogens zodanig laag zijn, dat zij geen besef hebben van de rol die de politiek speelt in hun leven. Voor deze groep levert een gesprek, een politiek café of een workshop niks op. Ook een Stemwijzer invullen zal lastig zijn, omdat deze persoon niet de verbale vermogens heeft om zijn of haar mening of voorkeuren uit te spreken. Als begeleider kun je dan misschien denken: wat moet ik dan met die stempas doen? Het laatste wat dan moet worden gedaan is de stempas weggooien, want dan wordt letterlijk de stem van de cliënt weggegooid. Maak daarom als begeleider niet zomaar deze keus voor de cliënt. Denk je dat iemand niet geïnteresseerd genoeg is in de politiek of dat hij of zij er de verstandelijke vermogens niet voor heeft? Overleg dan met de familie of de wettelijke vertegenwoordiger. In dit geval is het namelijk mogelijk om iemand te machtigen om de stem uit te brengen voor deze persoon. Op deze manier gaat de stem van deze persoon niet verloren.

23

Topartikelen 2017


Burgerrecht: maak er gebruik van Al met al kunnen we concluderen dat het Nederlandse stemrecht een burgerrecht is dat niet onderschat mag worden. Dankzij dit recht mogen alle stemgerechtigden hun politieke voorkeuren uitspreken. Wanneer er stemgerechtigden zijn die dit niet doen, worden hun opvattingen niet gehoord door de politiek. Mensen met een verstandelijke beperking zijn een grote bevolkingsgroep, waarvan het opkomstpercentage structureel erg laag is. Dat is zeer spijtig, zeker omdat deze bevolkingsgroep intensief gebruikmaakt van de zorg, en laat dat nou net één van de belangrijkste onderwerpen binnen de politiek zijn. Daarnaast is er tegenwoordig een maatschappelijke ontwikkeling te zien waarbij de thema’s inclusie, participatie en gelijkwaardigheid hoog in het vaandel staan. Wat zou het mooi zijn als we dat ook terugzien op politiek gebied. Om dat mogelijk te maken moet er echter wel wat veranderen. De sociaal werker is dé aangewezen persoon voor het realiseren van deze veranderingen. De sociaal werker kan problemen aanpakken op zowel mesoniveau als microniveau. Op mesoniveau kan de sociaal werker politici bewust maken van de slecht toegankelijke verkiezingsinformatie. Op microniveau kan de sociaal werker het gesprek met de cliënt aangaan, waarin wordt gesproken over politiek en over de stemkeuze van de cliënt. Wanneer dat gesprek, om wat voor reden dan ook, niet is weggelegd voor de sociaal werker, zijn er nog genoeg andere mogelijkheden om de cliënt hierbij te ondersteunen. Het komt erop neer dat de sociaal werker moet beseffen dat ondersteuning bieden in politieke participatie onderdeel uitmaakt van zijn of haar gevarieerde takenpakket, en zich sterk moet maken voor het uitoefenen van het stemrecht van mensen met een verstandelijke beperking.

24

Topartikelen 2017


Gebruikte literatuur (On)beperkt stemmen Bast, C. (2016). Geef jongeren vanaf 16 jaar stemrecht, 2 september. Geraadpleegd op 23 maart 2017, van http://www.volkskrant.nl/opinie/ geef-jongeren-vanaf-16-jaar-stemrecht~a4368814. Centraal Bureau voor de Statistiek (2017). Bijna 13 miljoen kiesgerechtigden op 15 maart, 15 februari. Geraadpleegd op 12 april 2017, van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/07/bijna-13-miljoen-kiesgerechtigden-op-15-maart. College voor de Rechten van de Mens (z.j.). Nederland en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Geraadpleegd op 5 april 2017, van https://www.mensenrechten.nl/dossier/nederland-en-het-verdrag-inzake-de-rechten-van-personen-met-een-handicap. De Volkskrant (2010). Stempas gehandicapte meestal weggegooid, 28 april. Geraadpleegd op 7 april 2017, van http://www.volkskrant.nl/binnenland/stempas-gehandicapte-meestal-weggegooid~a991783. De Volkskrant (2017). OfficiÍle uitslag: GroenLinks toch groter dan SP, en hoogste opkomst verkiezingen sinds 1986, 21 maart Geraadpleegd op 5 april 2017, van http://www.volkskrant.nl/binnenland/officiele-uitslag-groenlinks-toch-groter-dan-sp-en-hoogste-opkomst-verkiezingensinds-1986~a4477155. Hermsen, P., R. Keukens & J. van Meer (2016). Mensen met een verstandelijke beperking (5e dr.). Deventer: Van Tricht. Hofstede, J., T. Meulenkamp & M. Cardol (2014). Stemmen met een verstandelijke beperking nog niet vanzelfsprekend. Utrecht: Nivel. Kennisplein Gehandicaptensector (z.j.). Inclusie: wat is dat? Geraadpleegd op 5 april 2017, van http://www.kennispleingehandicaptensector.nl/ gehandicaptenzorg/inclusie-wat-is-dat.html. Keultjes, H. (2016). Verstandelijk beperkten naar Plasterk voor hulp in stemhokje, 14 maart Geraadpleegd op 5 april 2017, van http://www.ad.nl/home/verstandelijk-beperkten-naar-plasterk-voor-hulp-in-stemhokje~ac377380. Linde, M. van (2010). Basisboek geschiedenis sociaal werk in Nederland (4e dr.). Amsterdam: SWP. Nijgh, L., M. Bogerd & A. Bogerd (2015). Basisboek ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking (2e druk). Amsterdam: Boom Lemma. Omroep West (2017). Moeite met stemmen? Ga naar de Landelijke Verkiezingsdag, 7 februari. Geraadpleegd op 7 april 2017, van http://www.omroepwest.nl/nieuws/3342619/Moeite-met-stemmen-Ga-naar-de-Landelijke-Verkiezingsdag. Phorza (2009). Beroepscode voor sociaal-agogisch werkers. Utrecht: Phorza. ProDemos (2016). Stem jij ook? 21 november. Geraadpleegd op 5 april 2017, van https://www.prodemos.nl/nieuws/stem-jij-ook-2. Reynaert, D. (2015). Sociaal werk als hoeder van de mensenrechten, 3 april. Geraadpleegd op 7 april 2017, van http://www.socialevraagstukken.nl/sociaal-werk-als-hoeder-van-de-mensenrechten. Schmeets, H. & W. Gielen (2015). Nationaal Kiezersonderzoek 2006–2012. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Seijlhouwer, M. (2014). Is een lage opkomst slecht voor de democratie? 18 maart. Geraadpleegd op 12 april 2017, van https://www.nemokennislink.nl/publicaties/is-een-lage-opkomst-slecht-voor-de-democratie. Spies, J. (2012). Problematiek voor mensen met een verstandelijke beperking bij verkiezingen. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tieleman, M. (2011). Levensfasen: De psychologische ontwikkeling van de mens (2e druk). Amsterdam: Boom Lemma. Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (2017). Notitie kiesrecht gehandicaptensector. Utrecht: Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland.

25

Topartikelen 2017


26

Topartikelen 2017


MWD Evi den Uijl Winnaar tweede prijs Artikelwedstrijd 2017, opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening

“Voor de opleiding MWD heb ik gekozen omdat ik wist dat ik een sociaal beroep wilde uitoefenen. Al op de basisschool in groep 6 was ik mediator, ik hielp met het oplossen van ruzies tussen kinderen op het schoolplein. Mensen en sociale zaken interesseren me erg en ik hoor ook vaak terug dat mensen mij vertrouwen. Met vechtscheidingen kreeg ik te maken tijdens mijn stages in de jeugdzorg, onder andere in het speciaal basisonderwijs en bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Daar zag ik hoe kinderen lijden onder de vechtscheiding van hun ouders. Tijdens de minor Verlies en Rouw heb ik geleerd op welke manier dit invloed heeft op kinderen. Zelf heb ik ook de scheiding van mijn ouders meegemaakt – geen vechtscheiding trouwens – wat mij ook ervaringsdeskundige maakt. In de top-10 van kinderleed scoort echtscheiding het hoogst, nog boven de dood van een ouder. Bij de dood van een ouder mag je rouwen, maar bij een echtscheiding is dat vaak veel moeilijker. Rouwen met en voor kinderen is ingewikkelder dan bij volwassenen. Voor kinderen is het een beladen onderwerp. Scheiding bij (jonge) kinderen kan leiden tot een breuk in de hechting en tot problemen op school, crimineel gedrag, emotionele problemen en problemen in de latere eigen relaties. In 2014 waren er in Nederland maar liefst 35.727 minderjarige kinderen betrokken bij de echtscheiding van hun ouders. De laatste jaren is scheiding best een hot item, zeker nu vechtscheidingen ook officieel onder kindermishan-

27

deling en de Wet op de Meldcode vallen. Voor professionals en beleidmakers is dit volgens mij een moeilijk onderwerp, waar tot nu toe geen sluitende oplossing voor is. Hulpverlenen in een vechtscheiding doet een groot beroep op professionals, wat het werken heel zwaar maakt. Er is bij Jeugdbescherming niet voor niets een maximum aan vechtscheidende ouders die iemand in zijn of haar caseload kan hebben. Ik denk dat hulpverleners ook weleens heel teleurgesteld en moe zijn in dergelijke situaties en niet weten hoe ze een oplossing kunnen vinden. Tijdens mijn opleiding Maatschappelijk Werk & Dienstverlening heb ik gewerkt bij Altrecht als begeleider in de psychiatrie. Ben begonnen als oproepkracht en was daarna vaste medewerker. Ik heb een reguliere afstudeerrichting gekozen. Achteraf gezien had ik best Jeugd willen kiezen. Het derde studiejaar heb ik tweemaal gedaan en ik dacht toen: o jee, nu word ik een langstudeerder. Terugkijkend denk ik dat dit voor mij juist een voordeel is geweest, want zo heb ik daarnaast veel werkervaring kunnen opdoen. Dat heeft er zeker aan bijgedragen dat ik na mijn afstuderen meteen een baan had. Ik werk nu als gezinswerker bij een buurtteam van Lokalis in Utrecht. Lokalis biedt basiszorg aan jongeren en gezinnen in de stad Utrecht. Vragen van gezinnen gaan bijvoorbeeld over opgroeien en opvoeden, gedragsproblematiek van kinderen, psychische klachten, echtscheiding, huiselijk geweld en schulden.

Topartikelen 2017


Ik begeleid bij Lokalis nu ook gezinnen die verwikkeld zijn in een vechtscheiding. In mijn team heeft iedere collega zijn of haar eigen expertise. Op termijn wil ik me gaan specialiseren in (v)echtscheidingen en systemisch werken. Bijvoorbeeld door een masteropleiding Jeugdstudies of een opleiding aan de Sociale Academie om therapeut te worden. De formule van Stichting Villa Pinedo spreekt me ook erg aan. Dat is een plek voor en door kinderen van gescheiden ouders. Jongeren (1426 jaar) zijn er de experts en ervaringsdeskundigen. Ze geven advies en workshops en maken volwassenen zich ervan bewust hoe het is voor kinderen om de scheiding van hun ouders mee te maken. Met mijn artikel wil ik stimuleren dat ervaringsdeskundigheid bij (v)echtscheidingen

28

meer ingezet wordt. Niet alleen bij vechtende ouders, maar bij alle echtscheidingen. Ouders en professionals wil ik informeren over de nieuwe mogelijkheden. Want ervaringsdeskundigheid wordt tot nu toe wel ingezet in de ggz, met hele positieve resultaten, maar nog niet in de jeugdzorg. Om een scheiding goed te laten verlopen is een maatje nodig voor ouders Ên kinderen. Een menselijke en nietingewikkelde oplossing voor scheidingen, vanaf het eerste begin. Door de inzet van ervaringsdeskundigen kunnen we vechtscheidingen helpen voorkomen.� Evi den Uijl is tijdens het schrijfproces begeleid door docent Will van Genugten. Het artikel is beoordeeld door docent Eleanor van der Hurk.

Topartikelen 2017


Juryoordeel over Evi den Uijl Evi gaat in haar artikel in op vechtscheidingen. Zij schetst de omvang en de gevolgen hiervan. Daarna vertelt zij over de effecten van de inzet van ervaringsdeskundigheid op een aantal terreinen. Vervolgens legt Evi een verbinding tussen het onderwerp ervaringsdeskundigheid en vechtscheiding. Zij stelt dat ervaringsdeskundigheid nog onvoldoende wordt ingezet op het gebied van vechtscheidingen. Ervaringsdeskundigheid heeft zich al bewezen in de geestelijke gezondheidszorg en de verslavingszorg. Zij ziet mogelijkheden door preventieve inzet van ervaringsdeskundige ouders die zelf een complexe scheiding hebben meegemaakt. Daarnaast schrijft zij over het koppelen van ervaringsdeskundige jongvolwassenen aan kinderen die met een scheiding te maken krijgen. De jury vindt het vernieuwend dat Evi het thema ervaringsdeskundigheid verbindt aan vechtscheidingen. Het artikel sluit aan bij de actualiteit en maakt goed gebruik van bronnen. De jury vindt het een goed geschreven verhaal met een degelijke cijfermatige onderbouwing. Het zit goed in elkaar. Interessant detail vindt de jury dat Evi genderverschillen aangeeft, waar het gaat om omgaan met verlies – waar scheiding altijd mee gepaard gaat. Begeleidend docent Will van Genugten over het artikel van Evi den Uijl “Wat ik mooi vind is dat Evi den Uijl in dit artikel haar twee bijzondere interesses in rouw en verlies en in jeugd heeft gecombineerd. Eerder deed ze een minor Rouw & Verlies. En bij een alternatieve ggz-instelling in Amsterdam deed ze als afstudeerproject een ervaringsonderzoek met mensen met psychoses. Haar opdrachtgever was de bekende psychiater, auteur en rockgitarist Jules Tielens, die ze daarvoor zelf heeft benaderd tijdens een conferentie. Ze is een zelfstandige, slimme en hardwerkende student, die ook kritische vragen durft te stellen en daar haar voordeel mee doet. Evi is ook heel betrokken en enthousiast, ze doet er alles aan om een goed resultaat te bereiken. En dat is gelukt ook met het artikel over vechtscheidingen. Als je een student als Evi mag begeleiden bij het afstuderen heb je veel geluk gehad. Ik heb ervan genoten.�

29

Topartikelen 2017


ERVARING IS DE BESTE LEERMEESTER De inzet van ervaringsdeskundigheid bij (v)echtscheidingen

Evi den Uijl De term vechtscheiding wordt gebruikt wanneer een scheiding zich ontwikkelt tot een langdurig en ernstig conflict tussen ouders, waarbij zij de belangen van het kind volledig uit het oog verliezen. De kinderen lopen hierbij psychische schade op. Naar schatting hebben op dit moment 16.000 kinderen in Nederland ernstig last van de vechtscheiding van hun ouders. Jaarlijks komen hier zo'n 3.500 nieuwe kinderen bij (Baracs, 2014). De laatste jaren krijgt dit onderwerp op landelijk niveau veel aandacht. Maar verschillende onderzoeken en initiatieven later is er nog geen geschikte oplossing gevonden. Tegelijkertijd wordt ervaringsdeskundigheid ingezet in de geestelijke gezondheidszorg. Die blijkt verrassend goed te werken. Dit artikel pleit voor de inzet van ervaringsdeskundigheid in de jeugdhulp en in het bijzonder bij scheidingen. Ervaringsdeskundigheid helpt erger voorkomen. Elk jaar maken in Nederland maar liefst circa 70.000 kinderen de scheiding van hun ouders “Ervaring is de beste leermeester.” mee. Ongeveer de helft van dat aantal kinderen is Cicero thuiswonend en minderjarig (Spruijt & Kosmos, 2010). Dit aantal is gebaseerd op het aantal echtscheidingen per jaar en een schatting van het aantal samenwonenden die uit elkaar gaan (De Graaf, 2005). Tegenwoordig scheiden er veel meer mensen dan vroeger. In 1960 waren er bijvoorbeeld maar 5.672 scheidingen in Nederland. In 2014 was dat opgelopen tot ruim 35.000 (CBS, 2016). Ongeveer een op de drie huwelijken eindigt met echtscheiding. In 2014 waren er in Nederland maar liefst 35.727 minderjarige kinderen betrokken bij de echtscheiding van hun ouders. Er zijn verschillende redenen voor deze toename. Zo is het tegenwoordig meer sociaal geaccepteerd om te scheiden. Ook door de emancipatie van de vrouw en grotere financiële onafhankelijkheid besluiten meer mensen om uit elkaar te gaan. De meest voorkomende redenen om te scheiden zijn onvoldoende wederzijds respect en vertrouwen, botsende karakters, ontrouw of verliefdheid, financiële problemen of onverenigbare toekomstplannen (Het Scheidingsburo, 2014). Voor kinderen is het erg ingrijpend om een scheiding mee te maken. Zij verliezen hierbij een deel van hun zelfvertrouwen en van hun basisvertrouwen in de wereld (Smulders-Groenhuijsen, 2002). Alles dat vertrouwd was is plotseling verdwenen. De verhuizing, een andere school en de nieuwe liefde van een of beide ouders maken het er niet gemakkelijker op. Een scheiding is ontzettend ingrijpend voor een kind. Ieder kind reageert weer anders op deze verander(en)de situatie. Kinderen kunnen erg in de war of onzeker zijn, veel boosheid of juist verdriet laten zien. Sommige kinderen laten bijna geen emotie zien, waardoor het lijkt alsof het ze niets kan schelen – terwijl vaak het tegenovergestelde waar is. De reactie van een kind wordt beïnvloed door verschillende factoren waaronder de leeftijd van het kind, of het jongen of een meisje is, de relatie met de ouders en de manier waarop de ouders het kind steunen tijdens de scheiding (De Vos-Van der Hoeven, 2001). Hoewel scheiden voor kinderen heel erg is, verlopen veel scheidingen redelijk goed en zijn de meeste ouders ook na hun scheiding in staat om de kinderen in een veilige en evenwichtige situatie op te voeden. Uit cijfers van het CBS blijkt dat 82% van de scheidingsprocedures in redelijke harmonie verloopt, wat wil zeggen dat er weinig geschillen zijn. Daarvoor zijn een aantal dingen vanuit de ouders naar het kind toe nodig zoals uitleg, steun, openheid en eerlijkheid (aangepast op de leeftijd) en begrip voor de gevoelens van het kind. Het is goed om als ouders ook na de scheiding regelmatig contact te hebben en samen te zorgen voor de kinderen (De Vos-Van der Hoeven, 2001). In de open brief ‘Aan alle gescheiden ouders’ van Stichting Villa Pinedo wordt uitgelegd hoe ouders dat precies kunnen doen. Vechtscheidingen Hoewel de meeste scheidingen een goede afloop kennen, betekent dat dus dat in 18% van de gevallen sprake is van een problematische of complexe scheiding (Verder, 2016). Een deel hiervan ontwikkelt zich tot een zogenaamde vechtscheiding. Het gaat hierbij om voortdurende conflicten tussen ouders waarbij de kinderen ernstige psychische schade oplopen (Jovanovic, 2016). Het belangrijkste kenmerk van een vechtscheiding is het feit dat ouders de belangen van het kind volledig uit het oog verliezen, omdat zij alleen nog maar bezig zijn met het te gronde richten van de andere ouder. Het kind wordt ingezet in de onderlinge strijd tegen elkaar. Dit uit

30

Topartikelen 2017


zich bijvoorbeeld in het zwartmaken van of schade toebrengen aan de andere ouder en het andere netwerk (buren, familie, vrienden, woonplaats) waar het kind getuige van is. Bij een vechtscheiding zijn ouders niet in staat gezamenlijk tot een oplossing te komen. Dit kan jaren duren. Veelal gaat dit samen met langslepende juridische procedures. Geschat wordt dat er op dit moment 16.000 kinderen ernstige last hebben van de scheiding van hun ouders. Jaarlijks komen daar zo'n 3.500 nieuwe kinderen bij (Kinderombudsman, 2014). Naar de gevolgen van een vechtscheiding is veel onderzoek gedaan – en de gevolgen zijn groot. Het is niet voor niets dat deskundigen van mening zijn dat vechtscheidingen als een vorm van kindermishandeling gezien moeten worden. Emotionele verwaarlozing en/of mishandeling is immers minstens zo schadelijk als lichamelijk geweld. Uit onderzoeken blijkt dat kinderen die een vechtscheiding meemaken vaker problemen krijgen op school, meer crimineel gedrag vertonen, meer emotionele problemen ervaren en in een latere fase in hun leven vaker problemen in de eigen relaties ondervinden (Van Hogendorp, 2016). Ook verhoogt een vechtscheiding de kans op psychische en gedragsproblemen. Socioloog Ed Spruijt concludeert dat de vechtscheiding voor jongens en meisjes soortgelijke gevolgen heeft. Een onderzoek uit Engeland constateert dat bij heftige ouderlijke conflicten jongens iets meer negatieve effecten vertonen dan meisjes (Sun, 2001). Voor de praktijk betekent dit dat zowel jongens als meisjes negatieve gevolgen ondervinden, bij zeer conflictrijke scheidingen jongens iets meer dan meisjes. Hoe complexer de scheiding, hoe groter de kans op een loyaliteitsconflict. De Hongaars-Amerikaanse psychiater Ivan Nagy stelt dat kinderen van nature loyaal zijn aan beide ouders en zij niet kunnen kiezen voor een van beide. Wanneer je hen hier wel toe dwingt, breng je ze schade toe. Kinderen moeten uiting kunnen geven aan hun loyaliteit voor beide ouders, om op te kunnen groeien tot goed functionerende volwassenen. King & Heard (1999) veronderstellen dat contact met de uitwonende ouder positief is voor het kind wanneer er weinig conflicten zijn tussen de ouders, maar negatief als er veel conflicten zijn. Zij voegen daar aan toe dat het voor het welbevinden van het kind van groot belang is dat de thuiswonende ouder instemt met de bezoekregeling. Een extreem gevolg van een loyaliteitsconflict is het Parental Alienation Syndrome (PAS) ofwel ouderverstoting. De voornaamste uiting hiervan is een ongerechtvaardigd denigrerende en hatelijke houding van het kind tegenover de uitwonende ouder. Dit ontstaat door een combinatie van indoctrinatie door de ouder bij wie het kind woont en een eigen bijdrage van het kind, voortkomend uit een loyaliteitsconflict. Omdat PAS een onnatuurlijk menselijk proces is, kent dit grote gevolgen voor een kind (Gardner, 1998). Ontwikkelingen De laatste jaren krijgt het onderwerp vechtscheidingen op landelijk niveau veel aandacht. Er zijn verschillende wetswijzigingen geweest rondom dit thema, bijvoorbeeld het verplicht stellen van het maken van een ouderschapsplan (Rijksoverheid, 2009) en het toewijzen van de zogeheten regierechter (Van Arkel, 2017). Ook hebben de staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid een aantal pilots opgezet. Zo werd in 2014 het project Preventieve hulp voor scheiding gestart, waar preventie vanuit de gemeente centraal staat. Ook was er een landelijke voorlichtingscampagne om familie, buren en vrienden aan te moedigen om in te grijpen. In 2016 is de Divorce Challenge gestart door minister Van der Steur. De Challenge moet kinderen beschermen door het aantal vechtscheidingen terug te dringen en zo de negatieve gevolgen voor de kinderen te verminderen (Rijksoverheid, 2016). Duidelijk is dat er op veel manieren wordt geprobeerd om vechtscheidingen tegen te gaan. Maar er is nog geen perfecte oplossing gevonden. Uit onderzoek van het expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Ontwikkeling (JSO) is gebleken dat het belangrijk is om ervaringsdeskundigen te betrekken bij het verbeteren van preventie, hulp en eventuele opvang (Groot e.a., 2015). In de jeugdhulp en jeugdzorg zijn veel kwesties die de inzet van ervaringsdeskundigheid verdienen, bijvoorbeeld scheidingen. Ervaringsdeskundigheid is anno 2017 een populair thema binnen de geestelijke gezondheidszorg en de verslavingszorg. Een ervaringsdeskundige is iemand die door eigen ervaring in staat is om anderen te helpen. Niet iedereen met eigen ervaring is ook ervaringsdeskundige. Ervaringsdeskundigheid is het vermogen om op grond van het eigen herstelverhaal ruimte te maken voor het herstel van anderen (Boertien & Van Bakel, 2012). Het gaat om mensen die zodanig afstand hebben genomen van hun eigen verleden of problematiek dat zij hun eigen ervaringen functioneel kunnen inzetten om anderen te helpen (Numans & Van Regenmortel, 2016).

31

Topartikelen 2017


Positieve resultaten Onderzoek naar de effecten van de inzet van ervaringsdeskundigheid bevindt zich nog in een pril stadium (Kenniscentrum Phrenos, 2012). Wel werd onderzoek gedaan door Van Gestel-Timmermans (2011) naar de effecten van de cursus ‘Herstellen doe je zelf’, gegeven door twee ervaringsdeskundigen. Hieruit blijkt dat deelnemers na de cursus significant hoger scoorden op empowerment, hoop en (zelf)vertrouwen. Ook WrightBerryman, McGuire & Salyers (2011) komen tot positieve conclusies bij de toevoeging van ervaringsdeskundigheid. Zij constateren een verbetering bij behandeltrouw en de relatie met de hulpverlener. Van Vught, Kroon, Delespaul & Mulder (2012) vinden in hun onderzoek een positieve relatie tussen de aanwezigheid van een ervaringsdeskundige en het functioneren volgens de HoNOS. De HoNOS is een instrument dat gebruikt wordt in de ggz, waaruit blijkt hoe het geestelijk en sociaal functioneren van iemand op een bepaald moment is. De HoNOS scoort op alle verschillende levensgebieden en op mentaal, sociaal en emotioneel vlak. Vanuit de herstelvisie is er steeds meer aandacht voor de beleving, ervaring en kracht van de cliĂŤnt, waardoor ervaringsdeskundigheid meer en meer terrein wint (Desain e.a., 2013). Toch is de inzet van ervaringsdeskundigheid niet helemaal nieuw: in 1993 werkte de eerste betaalde ervaringsdeskundige al in de ggz (GGZt, 2016). Ondanks de positieve resultaten bij het inzetten van ervaringsdeskundigheid in de ggz is dit nog niet in elk sociaal domein gebruikelijk. In de jeugdzorg wordt bijvoorbeeld nog nauwelijks met ervaringsdeskundigheid gewerkt. Dat is jammer, omdat het vele voordelen kan bieden. Op dit moment wordt wel al gebruik gemaakt van de ervaringsdeskundige kennis van jongeren en ouders om hulpverleners te trainen. Dit gebeurt voornamelijk via kleinschalige projecten en op vrijwillige basis. Een voorbeeld hiervan is het project Experienced Experts, waar ervaringsdeskundige jongeren als maatje worden ingezet voor een jongere in de jeugdhulp, of om casemanagers te adviseren in hun aanpak. Ook de MIM (Moeders Informeren Moeders) is een voorbeeld hiervan. Ervaren moeders geven opvoedondersteuning, gezondheidsvoorlichting en een steuntje in de rug aan moeders van een eerste kind. Dit zorgt voor zelfvertrouwen, zelfredzaamheid en een groter sociaal netwerk (Nederlands

32

Topartikelen 2017


Jeugdinstituut, 2017). Deze twee projecten laten zien op welke manier ervaringsdeskundigheid kan worden ingezet in de jeugdhulp en jeugdzorg. Ook Movisie pleit voor een stem voor ervaringsdeskundigen in de jeugdhulp. De inzet van de ervaringsdeskundige sluit goed aan bij de decentralisaties en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Bovendien geef je met bovenstaande projecten vorm aan preventie, een van de vijf uitgangspunten van de nieuwe Jeugdwet die sinds 1 januari 2015 van kracht is (Movisie, 2016). Voorkomen en verbeteren Aan het begin van de zestiende eeuw schreef de bekende Nederlandse humanist Desiderius Erasmus al wat wij nu vanzelfsprekend vinden: “Voorkomen is beter dan genezen” (Trouw, 2014). Dit idee geldt ook voor vechtscheidingen. Het helpen voorkomen van vechtscheidingen door de inzet van een ervaringsdeskundige kan op verschillende manieren. Hiermee wordt overigens niet bedoeld dat een scheiding op zich voorkomen moet worden; het gaat om de ernstige gevolgen die een vechtscheiding kent. De bedoeling is dus om de scheiding zo goed mogelijk te laten verlopen, waardoor er zo min mogelijk schadelijke gevolgen voor de kinderen zijn. Een aantal factoren kan erop wijzen dat een scheiding zich kan ontwikkelen tot een vechtscheiding. Zo lopen ouders die voor de scheiding al psychosociale problemen hadden, een groter risico om in een vechtscheiding verwikkeld te raken. Psychosociale problemen zijn bijvoorbeeld somberheid, eenzaamheid, problemen met het opvoeden van de kinderen of onverwerkt verdriet. Door deze eigen problemen lukt het hen niet om de scheiding zo goed mogelijk te laten verlopen, met alle gevolgen van dien. De ervaringsdeskundige kan worden ingeschakeld bij (vermoedens van) het ontstaan van een vechtscheiding. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door de huisarts, het Algemeen Maatschappelijk Werk, een leerkracht of een advocaat. De ervaringsdeskundige is een ouder die zelf een complexe scheiding heeft meegemaakt als ouder. Hij of zij kan worden gekoppeld aan een ouder die aan het scheiden is. Deze ervaringsdeskundige staat naast de ouder die gaat scheiden en kan hem of haar door de eigen ervaring behoeden voor bijvoorbeeld ‘verkeerde keuzes’ zoals het zwartmaken van de andere ouder tegenover de kinderen. Ook kan de ervaringsdeskundige vertellen welke manieren hem of haar wél hebben geholpen om de pijn die bij scheiding hoort te verwerken, zonder de kinderen hierbij te schaden. Een scheiding is immers niet alleen voor de kinderen, maar in bijna alle gevallen ook voor de ouders erg pijnlijk. Bekend is dat mannen en vrouwen anders reageren op verliessituaties zoals een scheiding (De Mönnink, 2015). Om de ouders en dus de kinderen zo goed mogelijk te helpen is gekozen om een moeder aan een vrouwelijke ervaringsdeskundige te koppelen en vice versa. Naast de ervaringsdeskundige ouder, kan ook worden gekozen om een ervaringsdeskundige te koppelen aan een kind. Dit is gericht op kinderen in de leeftijd van ongeveer acht tot vijftien jaar. Deze leeftijd van halverwege basisschool tot (begin) puberteit is voor kinderen, ook zonder het meemaken van een scheiding, een rumoerige tijd waarin veel ontwikkelingen plaatsvinden. De ervaringsdeskundige is in dit geval een jongvolwassene die als kind een complexe scheiding, dus van zijn of haar eigen ouders, heeft meegemaakt. Vanuit deze positie kan hij of zij het kind op een laagdrempelige manier ondersteunen. Bijvoorbeeld door te luisteren, het kind te erkennen in zijn of haar gevoelens, te helpen aangeven wat hij of zij nodig heeft, door het eigen verhaal te vertellen en samen leuke dingen te doen ter ontspanning. De ervaringsdeskundige heeft een erkende opleiding tot ervaringswerker op het mbo of hbo gevolgd. Hij of zij is empathisch en kan mensen hoop bieden, maar ook confronteren als dit nodig is. Andere belangrijke eigenschappen zijn creativiteit en positiviteit, een ondernemend karakter en in kansen kunnen denken. De kracht van de ervaringsdeskundige bestaat onder andere uit gelijkwaardigheid: dat iemand naast je staat in plaats van boven je. Een gedeelde ervaring kan zorgen voor een gevoel van bondgenootschap. Als ervaringsdeskundige wéét je hoe het is, in plaats van dat je dénkt dat je je kunt voorstellen wat de ander meemaakt. Ook geeft het verhaal van de ervaringsdeskundige hoop voor de toekomst (Van Erp, Rijkkaart, Boertien, Van Bakel & Van Rooijen, 2012). Je bent sneller geneigd iets aan te nemen van iemand die naast je staat en je adviseert van mens tot mens, dan van een hulpverlener die boven je staat en je vertelt hoe je iets zou moeten doen. Daarnaast is het ‘nodig hebben’ van hulpverlening voor veel mensen een vorm van gezichtsverlies. Uit onderzoek blijkt dat maar liefst een kwart van de Nederlanders geen hulp zoekt bij psychische klachten omdat zij zich schamen (GGZ Nieuws, 2016).

33

Topartikelen 2017


Ervaring is de beste leermeester Zoals het gedichtje van Willem Wilmink mooi illusDat ik van mijn vader hou treert, hebben kinderen van gescheiden ouders doet mijn moeder soms verdriet het in veel gevallen al moeilijk genoeg. Als een En dat ik van mijn moeder hou scheiding uit de hand loopt en zich ontwikkelt tot dat weet mijn vader niet een vechtscheiding, heeft dit een nĂłg grotere Zo draag ik mijn geheimen mee impact op het leven van een kind. De inzet van en loop van hier naar daar ervaringsdeskundigheid kan helpen om erger te Nog altijd hou ik van die twee voorkomen. Ervaringsdeskundigheid heeft zich al Die hielden van elkaar bewezen in de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. Onderzoek toont aan dat er door Willem Wilmink het inzetten van ervaringsdeskundigheid een positief effect is op empowerment, hoop en (zelf)vertrouwen. De kracht van de ervaringsdeskundige is gelijkwaardigheid en een gevoel van bondgenootschap. Nu is de tijd rijp om hier ook in de jeugdhulpverlening mee van start te gaan. Een ervaringsdeskundige koppelen aan een ouder of kind in een vechtscheiding, kan helpen de scheiding weer ‘normaal’ te laten verlopen, met de belangen van het kind helder in beeld en met als doel de kinderen op te laten groeien in een veilige, evenwichtige en liefdevolle situatie. Bovendien wordt met behulp van de ervaringsdeskundige sneller een oplossing gevonden bij conflicten tussen ouders. Ook voelen zowel de kinderen als de ouders zich meer gehoord en gezien. Met dit artikel heb ik professionals willen informeren over de nieuwste ontwikkelingen rondom het thema vechtscheidingen. Ik hoop dat alle professionals die te maken hebben met kinderen in de jeugdhulp, wijkteams, scholen en verenigingen de adviezen ter harte zullen nemen. Zo kunnen we er samen voor zorgen dat alle kinderen vrij en gelukkig opgroeien. Want: voorkomen is beter dan genezen.

34

Topartikelen 2017


Gebruikte literatuur Ervaring is de beste leermeester Baracs (2014). Vechtende ouders en het kind in de knel: Adviesrapport over het verbeteren van de positie van kinderen in vechtscheidingen. Den Haag: De Kinderombudsman. Boertien, D. & M. van Bakel (2012). Handreiking voor de inzet van ervaringsdeskundigheid vanuit de geestelijke gezondheidszorg. Utrecht: Trimbos Instituut en Kenniscentrum Phrenos. Boote, M. (2016). Ervaringsdeskundigheid. Op weg naar een effectieve inzet. Nederlands Jeugdinstituut. CBS (2016). Huwelijksontbindingen. Geraadpleegd op 22 maart 2017 via http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=37425ned &D1=3-9&D2=0,10,20,30,40,50,(l-1)-l&VW=T. Desain, L., E. Driessen, W. van de Graaf, J. Holten, M. Huber, M. Jansen & P. Sedney (2013). Who Knows?! De inzet van ervaringsdeskundigheid in de beroepspraktijk. Amsterdam: Lectoraat Maatschappij & Recht, Hogeschool van Amsterdam. Erp, N. van, A.M. Rijkaart, D. Boertien, M. van Bakel & S. van Rooijen (2012). Vernieuwende inzet van ervaringsdeskundigheid: Een evaluatieonderzoek in 18 ggz-instellingen. Utrecht: Trimbos Instituut en Kenniscentrum Phrenos. Gardner, R. (1998). The parental alienation syndrome: a guide for mental health and legal professionals. Creskill, New Jersey: Creative Therapeutics. Gestel-Timmermans, J.A.W.M. van (2011). Recovery is up to you: An evaluation of a peer run course. Tilburg: Universiteit van Tilburg. GGZ Nieuws (2016). Schaamte bij psychische problemen. Geraadpleegd op 21 maart 2017 via http://www.ggznieuws.nl/home/schaamte-grootste-belemmering-bij-zoeken-hulp-psychische-problemen. GGZt (2016). De ervaringsdeskundige: een waardevolle toevoeging. Geraadpleegd op 10 april 2017 via http://www.ggztotaal.nl/nw-29166-73613770/nieuws/de_ervaringsdeskundige_een_waardevolle_toevoeging.html. Graaf, de (2005). Centraal Bureau voor de Statistiek: Echtscheiding. Geraadpleegd op 22 maart 2017 via http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=60060ned&D1=0-110,152&D2=14-19&HD=161017-1024&HDR=T&STB=G1. Groot, R. de, G. Hoogenboezem, J.S. Huzen, L. van Lier & I. van Staalduinen (2015). Voorlichting, hulp en opvang in beeld. Gouda: JSO. Hansma, A. (2017). Voortaan één regierechter per (vecht)scheiding. Geraadpleegd op 14 april 2017 via https://www.vanarkelfamilierecht.nl/ voortaan-regierechter-per-vechtscheiding. Hogendorp, S. van (2016). Hulp voor ouder én kind bij scheiding. Zorgwelzijn: Bohn Stafleu van Loghum. Jovanovic, S. (2016). AT5. Steeds meer kinderen dupe van vechtscheiding. Geraadpleegd op 25 februari 2017 via http://www.at5.nl/artikelen/ 158037/steeds_meer_amsterdamse_kinderen_worden_de_dupe_van_een_vechtscheiding 7. Kenniscentrum Phrenos (2017). Kennisthema: Ervaringsdeskundigheid. Geraadpleegd op 9 april 2017 via https://www.kenniscentrum phrenos.nl/kennisthemas/ervaringsdeskundigheid. King, V. & H. Heard (1999). Nonresident Father Visitation, Parental Conflict, and Mother’s Satisfaction: What’s Best for Child Well-being? Journal of Marriage and the Family. Minneapolis: NCFR. Mönnink, H.J. de (2015). Verlieskunde. Methodisch kompas voor de beroepspraktijk. Zesde geheel herziene druk. Amsterdam: Reed Business Education. Movisie (2015). Kennis en aanpak van sociale vraagstukken. Transitie jeugdzorg: een overzicht. Geraadpleegd op 26 maart 2017 via https://www.movisie.nl/artikel/transitie-jeugdzorg-overzicht. Nederlands Jeugdinstituut (2017). Moeders Informeren Moeders. Geraadpleegd op 26 maart 2017 via http://www.nji.nl/nl/Producten-en-diensten/Methodieken-en-instrumenten/Moeders-Informeren-Moeders-(MIM). Numans, W. & T. van Regenmortel (2016). Taboe op ervaringsdeskundigheid in het sociaal domein. Sociale Vraagstukken. Tilburg: Tranzo University. Regiokamer (2014). Herstel en ervaringsdeskundigheid in het maatschappelijk domein. Amsterdam: LPGGZ. Scheidingsburo, Het (2014). Samen alleen verder. De meest voorkomende redenen om te gaan scheiden. Smulders-Groenhuijsen, L. (2003). En ze leefden nog lang en gelukkig. Kinderen en scheiding. Amsterdam: SWP. Spruijt, E & H. Kosmos (2010). Handboek scheiden en de kinderen. Voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Trouw (2014). Koning haalt Erasmus aan. Voorkomen is beter dan genezen, De verdieping. Geraadpleegd op 21 maart 2017 via https://www.trouw.nl/home/koning-haalt-erasmus-aan-voorkomen-is-beter-dan-genezen~aa927fd0. Verder (2016). Echtscheiding lang niet altijd een vechtscheiding. Geraadpleegd op 6 april 2017 via https://www.verderonline.nl/nieuws/nieuws/echtscheiding-lang-niet-altijd-een-complexe-v-echtscheiding. Villa Pinedo (2017). Open brief aan alle gescheiden ouders. Geraadpleegd op 8 maart 2017 via https://www.villapinedo.nl/open-brief-aan-allegescheiden-ouders. Vos-Van der Hoeven, T. de (2001). Echtscheiding. Geraadpleegd op 9 april 2017 via http://www.opvoedadvies.nl/scheiding.htm.

35

Topartikelen 2017


Vught, M., H. Kroon, P. Delespaul & C. Mulder (2012). Consumer-Providers in Assertive Community Treatment Programs/Associations With Client Outcomes. Washington DC: Psychiatric Services. Wright-Berryman, J., A. McGuire & M. Salyers (2011). A review of consumer-provided services on assertive community treatment and intensive case management teams: Implications for future research and practice. Maryland: NIMH 8.

36

Topartikelen 2017


Colofon Instituut voor Social Work Hogeschool Utrecht/Lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening, november 2017 Tekst: Instituut voor Social Work Hogeschool Utrecht/Mariek Hilhorst Tekstredactie en Productiebegeleiding Fotografie: Claudia Druppers, Ed van Rijswijk

37

Topartikelen 2017

fmr_bo_1117_tc

Vormgeving: Troost communicatie, Utrecht


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.