Inhoudsopgave Killi Kontakt
jaargang 41 nummer 2 maart/april 2013
--------------------------------------------------------------------------------------------------------Vergaderingen 2013: 1 februari, 5 april, 30 augustus, 4 oktober, 6 december Congres 2013 : 25 en 26 mei -----------------------------------------------------------------------------------------------------Aplocheilus lineatus – de reus binnen de Aziatische Panchax groep –T. Pinto 21 Nieuwe soorten worden voorgelsteld – H. Meeus
28
Het mysterie van Titicaca onder de waterspiegel – Y. Hooker
32
Aplochelius lineatus De reus binnen de Aziatische Panchax groep Tony PINTO In de voorbije eeuw hebben er vele aquariumvissen hun weg gevonden naar de aquariumhobby en zijn ze om één of andere reden grote favorieten en zelfs blijvers in de hobby geworden. Een van deze is de spectaculair gekleurde Aplochelius lineatus uit India. Het is een lid van de Aplochelius groep, die bestaat uit Aplochelius dayi dayi, Aplochelius dayi werneri, Aplochelius lineatus en Aplochelius panchax evenals de dwergsoorten Aplochelius blockii en Aplochelius kirchmayeri. Aplochelius lineatus komt voor vanaf het noord-westen tot beneden in het zuiden van India. Hoewel ik rapporten gezien heb waarin vermeld wordt dat ze ook gevonden zijn in Sri Lanka, betwijfel ik ten zeerste of dit het geval is en het is waarschijnlijker dat het om invoer van de verwante Aplochelius dayi dayi en/of Aplochelius dayi werneri uit Sri Lanka ging die verward werden met Aplochelius lineatus. Deze soort werd beschreven door Valenciennes in 1846 en werd ingevoerd in de aquarium-hobby in 1909. Dit is een van die soorten die in de tropen is gebruikt voor muggencontrole sinds de jaren 1930 vanwege de extreme vraatzucht wanneer het om muggen gaat. Ik 21
heb de voorbije paar jaar geĂŤxperimenteerd door een paar vissen in mijn tuinvijver te zetten tijdens de zomermaanden en kan verzekeren dat het aantal muggen verminderde zelfs onder ideale omstandigheden.
Aplocheilus dayi dayi ten zuiden van Colombo Sri Lanka
Mijn eerste ervaring met deze vis kwam er terwijl ik student was toen ik er enkele te koop vond op een aquariumtentoonstelling in het Verenigd Koninkrijk - ik kocht 4 in gevangenschap opgekweekte, ongesexte vissen en plaatste ze in een 10 liter aquarium om vast te stellen dat binnen een week de grootste de kleineren opjoeg en lastigviel. Na twee weken was hij de enig overblijvende in het aquarium, samen met 3 zwaarddragers... natuurlijk was hij een prachtig gekleurde man met weerschijnende, groene schubben, zeven verticale, zwarte banden en rode uiteinden aan zijn rug- en staartvin. Hij was echter de terreur voor al de kleinere vissen en meester van het aquarium. Uiteindelijk na een jaar nam ik hem mee naar de plaatselijke dierenwinkel waar hij vormde het voorwerp van een uitwisseling tegen enkele zwaaddragers met rode ogen. Het was niet de beste kennismaking ! Aplocheilus kirchmayeri Margao Provincie Goa zuid-west India
Ik hield deze vis opnieuw in oktober 2003 toen ik India bezocht op zoek naar de dwerg-panchax, Aplochelius kirchmayeri. Mijn zoektocht 22
bracht me naar Goa langs de westkust van India en hier was ik verrast om zowel Aplochelius kirchmayeri als Aplochelius lineatus aan te treffen, zij aan zij levend in een aantal van de biotopen in Candolim, waar ik ze verzamelde. Het leek er niet op dat ze mekaar bejaagden ... In één moerassig biotoop met vrijwel geen stroming, verzamelde ik jonge Aplocheilus kirchmayeri en Aplocheilus lineatus samen. Het was een interessante waarneming omdat het overeenkomt met mijn ervaring bij het verzamelen van wilde betta’s in zuid-oost Azië. Heel vaak verzamelt men de grotere, muilbroedende betta’s samen samen met de kleinere luchtbellennest-typen in hetzelfde biotoop. Zij nemen verschillende ecologische niches in en ze concurreren niet met elkaar. Om het aanpassingsvermogen van deze vis van brak naar zeewater biotopen aan te tonen, vond ik hen ook zwemmend in Colva beach in de oceaan dicht bij de kust. Ik merkte een paar goud gekleurde exemplaren en dus ik speculeer ik erop dat dit de herkomst van de "gouden lineatus”, die men zo vaak in plaatselijke dierenwinkels aantreft, zou kunnen zijn.
Mannetje van Aplocheilus lineatus
foto © Alf Persson
23
In 2003 bracht ik ongeveer 10 jonge exemplaren van deze soort mee naar huis en in de loop van de volgende maanden bleek dat het 4 paren en een paar extra vrouwtjes waren. Echter, ze waren niet te kleurrijk en ik vond het moeilijk de foto’s te geloven die ik had uit oude aquariumtijdschriften uit de jaren dertig en vijftig. De wildvang mannetjes begonnen uiteindelijk een beetje kleur te vertonen, maar ze waren nog bijlange niet zo kleurrijk als op de foto’s in de tijdschriften. Deze vissen, verzameld in de vroege jaren van de aquariumhobby waren spectaculaire vissen terwijl de recent ingevoerde, wildvang vissen relatief saaie gekleurde vissen zijn! Het maakt dat ik me afvraag wat er gebeurd is met de herkomst van de kleurrijke Aplocheilus lineatus! De volwassen Aplocheilus lineatus kunnen groeien tot ongeveer 4,5 cm en de mannetjes hebben veel weerschijnend groene, gele en rode schubben afhankelijk van de populatie die de liefhebber houdt. De ongepaarde vinnen hebben een typische, rode rand. De staartvin kan erg verschillend zijn waarbij sommige mannetjes veel rood vertonen terwijl andere meer geel hebben en nog andere een combinatie van deze kleuren. De buikvinnen kunnen verlengd zijn en heldergeel en wanneer de mannetjes tegen mekaar pronken kan het een beeld zijn om nooit meer te vergeten ... Vrouwtjes daarentegen zijn minder levendig gekleurd en vertonen vijf tot acht verticale, zwarte banden. In de beginjaren negentig verscheen een “gouden vorm” in vele aquariumwinkels - deze vis werd gekweekt om mannetjes te bekomen met goud gekleurde schubben en weinig of bijna geen groene schubben. Het lijkt er echter op dat enkele vissen van de wilde, groene vorm opduiken onder de nakommelingen van goud kleurige vissen. Bij het begin waren de prijzen hoog, maar de prijzen daalden geleidelijk wanneer deze vis in "massa geproduceerd" werd in viskwekerijen in het verre Oosten. Deze gouden vorm heeft de oorspronkelijke groene vorm vervangen zodat het een algemeen voorkomende vis is geworden in de aquarium-hobby en de "groene" vorm wordt thans nog maar zelden gezien. Er is ook een rode vorm waarbij de mannetjes meer rood in de ongepaarde vinnen hebben dan bij "groene" mannetjes. Ik 24
geloof dat de invoer in de Verenigde Staten in het laatste decennium (ongeveer 2000) plaatsvond, komende van kwekers in Duitsland en de aquariumliefhebbers die het geluk hadden deze vissen te bekomen, konden de stam in stand houden ... Het houden van deze vis is relatief eenvoudig, omdat ze niet veeleisend zijn, gevoelig, altijd klaar om te eten en ze komen naar voor in het aquarium als ze zien dat hun eigenaar nadert in de hoop dat ze wat te eten zullen krijgen. Ze hebben echter grote aquaria nodig als je ze met succes wilt houden. Ik vind 40 liter de minimum aquariumgrootte als je een paar samen wilt houden. Java mos, Java varens en drijvende mops zijn een noodzaak om voor het vrouwtje voldoende schuilplaatsen te voorzien. Als de aquariumliefhebber van plan is een kleine groep van 6 tot 8 vissen tesamen te houden, moet hij/zij zich ervan bewust van zijn dat deze vissen meer territoriaal worden als ze volwassen worden en mannetjes kunnen onverdraagzaam zijn ten opzichte van elkaar, waarbij het dominante mannetje de andere mannetjes in het aquarium achtervolgt en uiteindelijk doodt. Bovendien, net als bij andere kleurrijke killi’s, jagen de dominante mannetjes achter vrouwtjes die niet bereid zijn om te paaien en doden hen als er onvoldoende schuilplaatsen zijn. Ik leg de kweekaquaria vol met Java mos en drijvende mops om de eieren te verzamelen. De waterkwaliteit lijkt een groot probleem te zijn in tegenstelling tot andere, meer delicate killi’s. Ik houd mijn vissen in zacht water met een pH 7, hetgeen hen lijkt te bevallen. Het aan het watere toevoegen van een theelepel zout per 20 liter water lijkt ze gezond en gelukkig te houden. Aangezien zij afkomstig zijn uit stilstaande, moerassige gebieden in de natuur, lijken ze heel tevreden met weinig of geen waterbeweging. Ze lijken ook hogere temperaturen (25–30°C) te waarderen, meer bepaald wanneer de liefhebber ze wil nakwkeken. Ik had afgelopen zomer een recordaantal eieren en jongen van enkele van de volwassen paren die tijdens de warme periode buiten gehuisvest waren en ze legden in stijgende aantallen tot meer dan 30 eieren per dag. Dit is natuurlijk vergelijkbaar met productieve vissen zoals Fundulopanchax gardneri 25
"Nsukka", maar het geeft je een idee waarom de viskwekers in het Verre Oosten zo succesvol zijn bij het nakweken van deze vis en er grote aantallen beschikbaar komen voor de aquarium-hobby - licht, warmte en muggen krijgen deze vis zonder probleem aan het paaien. Voor de thuis-aquariumliefhebber echter wordt levend voedsel zoals enchytreeÍn, tubifex, grindals, diepgevroren rode muggenlarven en fruitvliegen enthousiast genomen. Bereid voedsel zoals kleine korrels, droogvoeder zal in eerste instantie worden genegeerd maar de vissen kunnen worden geleerd het te nemen en zullen goed groeien. Het kweken is niet echt ingewikkeld en gemakkelijk bij de Aplochelius soorten en deze vis maakt daarop geen uitzondering. Vanwege de agressieve aard van deze vissen, verkies ik een gecontroleerde kweek met mops en Java mos en bereid ik de volwassen kweekvissen een paar dagen voor alvorens ze samen te zetten. Volgens mijn ervaring is de sleutel tot succes het selecteren van een vrouwtje dat dik zit van de eieren, en dan is er een goede kans om goede eieren te verzamelen. Mannetjes zijn altijd klaar om te kweken en zullen altijd rond een rijp vrouwtje baltsen. Het kuitschieten gaat zoals bij andere killi’s waarbij het mannetje, het vrouwtje in het dichtstbijzijnde, beschikbare afzetsubstraat drijft zij het aflegmops of de wortels van drijvende planten. Ik verzamel de eieren elke dag en leg ze in propere boterpotjes of petrischaaltjes. Het paar of trio meer dan een paar weken samen laten, geeft volgens mijn ervaring niet meer eieren omdat de mannetjes, de vrouwtjes geen tijd geven om te recupereren in de kleine ruimte van het aquarium. De uiteindelijk eiproductie vermindert en kan zelfs helemaal stoppen. Dus verwijder ik de vrouwtjes meestal na een paar weken en laat hen een week lang bekomen alvorens ze opnieuw met het mannetje samen te zetten. De bevruchte eieren blijven helder en beginnen zich te ontwikkelen in water. Ik heb bijna meer dan 95% resultaat met deze vis, met zeer weinig onbevruchte eieren. Mijn ervaring is dat zij na 14 dagen 26
uitkomen en dit kan tot 21 dagen duren. De jongen komen vrij zwemmend en klaar om te eten uit - micro wormen en baby Artemia eieren zijn uitstekend als eerste voedsel voor de jongen. De jongen zijn kannibalistisch en het is niet ongebruikelijk om vast te stellen dat de kleinere jongen verdwijnen als ze niet goed gevoed worden. Dus moet de aquariumliefhebber een bijna voortdurend aanbod van klein levend voer voorzien. De groei is langzaam zoals het typisch is voor vissen uit de Aplochelius familie (ze groeien niet zo snel als de seizoenvissen zoals Nothobranchius). Het geslachtsonderscheid der jonge vissen kan vastgesteld worden als ze bijna 3 maanden oud zijn. Ik kan meestal de mannetjes identificeren waarvan er zich wat kleur begint te ontwikkelen in de anaal- en staartvin. Daartegenover zijn de vinnen bij de vrouwtjes kleurloos. Ik sorteer de jongen regelmatig zodat ik alleen de beste vissen voor mijn kweekprogramma behoudt. Dit zijn vissen die lang leven indien gehouden onder de juiste omstandigheden. Ik was in staat een wild mannetje uit India gedurende 4,5 jaar te houden. Meestal zou dit eerder de uitzondering zijn dan de regel, de meeste van mijn vissen leefden tot 4 jaar! Samengevat, is dit een zeer geschikte vis als je een ruim aquarium hebt en wilt proberen mooie, grote, gemakkelijke en lang levende killi’s te kweken ! Zijn kleuren zullen de meeste killi enthousiastelingen wel aanstaan.
Aplocheilus lineatus aquariumstam
27
Nieuwe soorten worden voorgesteld Herman MEEUS De type-exemplaren van de nieuwe soort Nothobranchius krysanovi werden op 6 april 2004 verzameld door B. Watters, B. Cooper, R. Wildekamp, J. Jordaan, J. Bornman en J. Ippel in oost-centraal Mozambique op 12 km ten zuiden van Nicuadala in de richting van Quelimane in tijdelijke poelen en moerassen in de laaglanden langs de kust ten noorden van de beneden Zambezi rivier. Een andere populatie werd gevonden op 84 km van de Caia ferry op de weg naar Nicuadale in het Lima riviersysteem. Het grootste mannetje dat werd verzameld had een standaardlengte van 31,2 mm, voor het vrowutje was dit 30,2 mm. De zijden van het mannetje zijn weerschijnend licht-blauw. De schubben bezitten een duidelijke, oranje-rode rand. Op het achterste deel van het lichaam en op de staartwortel komen schubben voor met een afwijkende tekening waardoor er schuine banden ontstaan waarvan het onderste deel naar voor gericht is. De snuit en de kop zijn karmijn-rood tot oranje-rood, de keel is oranje-rood. Voor de rugvin is de rugzijde karmijn-rood tot bruin-rood. Het kieuwdeksel heeft 2 of 3, oranje-rode, schuine strepen. Het zichtbare deel van het branchiostegaal membraan is rood tot oranje-rood. De iris is geel bronskleurig tot goudkleurig met een onvolledige, donkere, verticale band. De staartvin is oranje-bruin op 他 van het middenvlak gevolgd door een lichter oranje band en een zwarte buitenrand. De rugvin is helderblauw met rode en rood-bruine vlekken, die aan de aanzet groter zijn dan aan de buitenzijde. De vlekken kunnen samensmelten tot een langwerpige tekening over de vin. De vin bezit een smalle, blauwwitte rand. De anaalvin is hetzelfde als de rugvin met achteraan een licht-blauw, weerschijnend zonder vlekken. De buikvinnen zijn licht28
blauw met donker-rode vlekken. De borstvinnen zijn doorschijnend rood met een brede, blauw-witte rand.
Nothobranchius krysanovi Quelimane Mozambique
Het vrouwtje heeft een grijs-bruine kleur, donkerder op de rug tot zilverkleurig op de buik. Verschillende, zwak zichtbare, bruine, schuine banden met het onderste deel voorwaarts gericht komen voor op het achterste deel van de zijden. Alle vinnen zijn kleurloos. De oogiris is brons- tot goudkleurig met een onvolledige, verticale, donkere band. De soort is enkel gekend uit het Kwa-Kwa riviersysteem en zijn zijrivieren. Het waterpeil verandert volgens de seizoenen en het droogt volledig uit tijdens het droge seizoen. Langs de rand van het biotoop wordt gewoonlijk gras aangetroffen. Vele moerassen worden gebruikt voor het kweken van rijst. Als waterplanten kan men Nymphea, Ottelia, Lagarosiphon en Utricularia soorten aantreffen. Als vissen werden in dit biotoop aangetroffen : Nothobranchius orthonotus, Clarias gariepinus, Ctenopoma multispine, Protopterus amphibius en niet op naam gebrachte Barbus en cichliden soorten. Eveneens in Mozambique verzamelden B. Watters, B. Cooper, R. Wildekamp, J. Jordaan, J. Bornman en J. Ippel op 10 april 2004 een andere Nothobranchius die de naam Nothobranchius pienaari krijgt. De type-vindplaats ligt in Mozambique langs de weg van Chokwe naar Massingir op 101 km ten zuid-oosten van Massingir en behoort tot het Mazimechopes riviersysteem. Andere vindplaatsen zijn : de weg EN1 van Vilankulo naar Beira ten zuid-oosten van Mexungue, Gorongose riviersysteem en langs de weg van Nhamatanda (Vila Machado) naar 29
Inchope, op 8 km ten zuid-oosten van Dundo, Pungwe riviersysteem. Nothobranchius pienaari Pumbe Picket Kruger National Park noord-oosten van Zuid-Afrika
De standaardlengte van het grootste mannetje dat werd gevangen was 38,5 mm, 35,8 mm voor het vrouwtje. De zijden van het mannetje hebben licht- tot donker-blauw-groen tot groen in het midden van de schub. De schubben zijn kersenrood tot donker-rood-bruin soms met bijna zwarte randen. Deze randen vormen schuine banden waarvan de onderzijde naar voor wijst. De banden bevinden zich op elke tweede rij schubben. Mannetjes van sommige populaties lijken erg donker tot bijna zwart. De kop is grijs-bruin. De buikzijde is lichter, grijs-bruin tot bleek-roze. De rugzijde is olijf-bruin. Op het kieuwdeksel bevinden er zich 3 tot 4 donker-rood-bruine, schuine strepen. De keel is roze tot zilverachtig-grijs afhankelijk van de populatie. Het zichtbare deel van het branchiostegaal membraan is baksteen-rood of rood-bruin en kan een smalle, licht-blauwe rand hebben. De iris is brons- of goudkleurig met een onvolledige, verticale, donkere band. Het voorste deel van de staartvin is zilver-grijs met in sommige gevallen een bronskleurige schijn en kleine, donker-bruine tekeningen tussen de vinstralen. Bij sommige populaties kunnen deze tekeningen samensmelten en onregelmatig gekruiste banden vormen. De staartvin heeft een zwarte rand met, bij sommige populaties, een daarvoor rode tot oranje band. De breedte van deze banden verschilt tussen de populaties en gaat van breed tot smal tot nauwelijks waarneembaar. De rugvin is licht-blauw-grijs met een bronskleurige schijn en vele, donker-rood-bruine of bruine vlekken en strepen die kunnen 30
samensmelten tot onregelmatige banden over de vinstralen. De vin heeft een smalle, wit-blauwe buitenrand met daarvoor groen-grijs of blauw-grijs met kleine, donkere vlekken. De anaalvin is blauw-grijs met onregelmatige, rood-bruine vlekken die samensmelten tot banden. De tekeningen zijn groter op het voorste deel van de vin. Er kan een smalle, blauw-witte buitenrand voorkomen met daarvoor donkerder delen. De buikvinnen zijn blauw-grijs met rood-bruine tekeningen langs de basis. De borstvinnen zijn kleurloos met een blauw-witte rand. Het vrouwtje is hoofdzakelijk grijs-bruin, donkerder langs de rugzijde en lichter langs de buikzijde. Op het achterste deel van de zijden zijn er verschillende, zwak ontwikkelde, donkerder banden die naar achter wijzen. De vinnen zijn kleurloos. De iris is brons- tot goudkleurig met een onvolledige, verticale, donkere band. Nothobranchius pienaari tussen Panda en Inharime, MOZ 99-10 Zuid Mozambique
De verspreiding van deze soort beslaat een groot gebied in de laaglanden langs de kust van centraal en zuid Mozambique en het aansluitend deel van Zuid-Afrika. Ze worden gevonden in tijdelijke poelen en moerassen in de overstromingsgebieden van verschillende rivieren van het beneden Zambezi riviersysteem tot de riviersystemen van de rivieren Chefu, Limpopo en Mazimechopes. Er komt ook een populatie voor in het Kruger National Park. In het biotoop wijzigt de waterdiepte zich met het seizoen. Als waterplanten treft men Nymphea, Ottelia, Lagarosiphon en Utricularia soorten aan. Als andere vissen werden met Nothobranchius pienaari, Nothobranchius 31
furzeri, Nothobranchius kadleci, Nothobranchius orthonotus, Clarias gariepinus, Protopterus annectens en niet op naam gebrachte Barbus soorten gevangen. Literatuur : Shidlovskiy, Konstantin M., Brian R. Watters & Rudolf H. Wildekamp, 2010, Notes on the annual killifish species Nothobranchius rachovii (Cyprinodontiformes : Nothobranchiidae) with the description of two new species, Zootaxa 2724, blz. 37-57 (16 december 2010).
Het mysterie van Titicaca onder de waterspiegel Yuri HOOKER De oude culturen van de altiplano beschouwden Titicaca als een “chamaca”, dit wil zeggen, een plaats zonder bodem, met diepe wateren, oneindig en geheimzinnig, die zich ondergronds met de zee verenigde, waarop de aarde dreef. In dit opzicht is er iets wat ontegensprekelijk is : het Titicacameer, op 3809 meter boven de zeespiegel, is niet alleen het hoogst bevaarbare meer ter wereld, maar ook een van de diepste, zijn bodem gaat tot 285 meter onder het oppervlaktewater. Tussen de 16e en 20e breedtegraden zuid, is de Andes-keten verdeeld in twee bergruggen met daartussen een plateau van ongeveer 200 000 km², de Altiplano, gelegen tussen 3600 en 4500 meter boven de zeespiegel. Dit plateau is een gesloten bekken, waar de meeste van de waterlopen in een groot meer, het Titicacameer, stromen. Vanwege de grote verdamping die plaatsvindt, vloeit er slechts 5% van alle water dat het meer ontvangt via regen en de 11 rivieren die het voeden, weg langs de Desaguadero. Dit leidt tot een opeenstapeling van zouten die een gehalte van ongeveer 1 g zout per liter bereiken. Door de opslag van zonnewarmte, zijn de temperaturen van het oppervlaktewater nooit lager dan 8 ° C, zelfs als de omgevingstemperatuur lager is dan 0 ° C. 32
Orestias luteus Puno Bay Titicaca meer zuid-oost Peru
De speciale milieukenmerken van het meer en de afzondering van andere wateren maken het een reusachtig, natuurlijk laboratorium voor het leven. Zijn dichte begroeiing met waterplanten en de talloze baaien, eilanden, bergen en stranden geven het Titicacameer een schoonheid zonder gelijke in de wereld... een paradijs dicht bij de hemel. De onderwaterwereld van dit reusachtige meer is zeer weinig bekend. De meeste onderzoeken hebben zich gericht op het identificeren en beschrijven van soorten (taxonomische studies), maar de ecologie van de meeste van de buitengewone wezens die het bewonen, blijft een mysterie. De ondiepe baaien zijn omringd door uitgebreide velden van lisdodde en riet, terwijl de rest van de van bovenaf waarneembare bodem bedekt is met onderwaterplanten. Er komen ongeveer 23 soorten waterplanten voor in het Titicacameer, zonder rekening te houden met de algen, is de “totora� (Schoenoplectus tatora) de belangrijkste onderwaterplant, tesamen met dezen uit de geslachten Potamogeton (fonteinkruid), Chara, Myriophyllum en Elodea (waterpest) domineren ze het grootste deel van de bodem tot een diepte van ongeveer 14 meter. Tussen de planten en op de bodem van het meer, ontwikkelen zich oneindig veel insecten, weekdieren en kleine kreeftachtigen. Er is zelfs een endemische soort spons (Balliviaspongia wirrmanni), intens groen van kleur. Maar deze zijn niet de meest verbazingwekkende organismen... 33
De kikkers van het Titicacameer een experiment van de evolutie Denkend aan een kikkerbiotoop, leidt ons over het algemeen tot een voorstelling van een tropische plek met veel planten, warmte en vooral vocht. Zet een kikker op meer dan 3800 meter hoogte, in een extreem droge plaats en waar de omgevingstemperatuur gemakkelijk onder 0°C daalt, het lijkt tegenstrijdig. De kikkers die leefden in het laagland ongeveer 150 miljoen jaar geleden, geraakten opgesloten tussen enorme bergen die begonnen te ontstaan door de intense vulkanische activiteit van die tijd. Het was de geboorte van de “cordillera de los Andes”, de Andesketen. Vervolgens, ongeveer 3 miljoen jaar geleden, tijdens het Kwartair, koelde het klimaat in een periode van de ijstijd sterk af en bleven er de kikkers van Andes slechts twee mogelijkheden : sterven of starten met een verbazingwekkend evolutieavontuur. Op dit moment stellen de intertropische ligging waar het meer zich bevind en de grote hoogte het bloot aan een intense zonnestraling (ultraviolet en infrarood), waardoor er een sterke uitdroging en dramatische temperatuurverschillen tussen dag en nacht optreden. Hoe slaagden de kikkers er dan in om zich aan te passen aan een zo vijandig klimaat? Wel ze evolueerden …. De kikkers van het Titicacameer worden gekenmerkt doordat ze volledig aquatisch zijn, dat wil zeggen, ze verlaten nooit het water om op het droge te lopen en doorlopen hun hele levenscyclus in het meer. Op deze manier kan het probleem van het sterven door uitdroging, door een zonnesteek of door bevriezing op het land overwonnen worden. Hier rijst een andere vraag: als ze volledig in het water leven en geen kieuwen hebben zoals vissen, hoe zijn ze dan in staat om onder water te ademen ? 34
Kikkers in het algemeen hebben de mogelijkheid om zuurstof uit het water op te nemen via de huid, hetgeen ze gebruiken wanneer zij verplicht zijn onder het wateroppervlak te blijven. Hun longen zijn echter nog steeds de beste manier om te ademen, en dus aarzelen ze niet om hun kop boven water te steken. Kikkers van het Titicacameer, daarentegen, ademen bijna uitsluitend via de huid, omdat hun longen zeer beperkt zijn. Om dat te bereiken, zou een huid met een normale omvang en normale structuur niet toereikend zijn. Zo ontwikkelden ze een zeer uitgebalanceerde huid en met veel plooien, die het oppervlak voor de ademhaling aanzienlijk vergroot. Deze losse huid geeft hen een zeer bijzonder uitzicht, weerzinwekkend voor sommigen, mooi voor anderen. Hoewel er vele verschillen zijn in grootte en in kleur tussen kikkers van het Titicacameer, zijn ze, volgens de meest recente studies, ĂŠĂŠn soort, Telmatobius culeus, een endemische soort van het Titicacameer bekken. Exemplaren met de grootste omvang kunnen gaan tot 50 cm in lengte met gestrekte poten. Ondanks zijn omvang, zijn het goede zwemmers maar zij verkiezen langzaam over de bodem te lopen terwijl ze kleine slakken en schaaldieren van het geslacht Hyalella eten. Deze komen overvloedig voor tussen de onderwaterplanten. Hun eieren worden gelegd tussen de waterplanten en "yacho" genoemd door de bewoners van de Altiplano. Hun kikkervisjes leven op de steenachtige oevers, terwijl de jongen beschermd tegen direct zonlicht onder rotsen in ondiep water verblijven. De volwassen dieren verkiezen diepere wateren. Op plaatsen met weinig rotsen en zanderige of modderige sedimenten, verspreiden ze zich meestal alleen tot de grens van de begroeiing met waterplanten, dat wil zeggen tot ongeveer 14 meter diepte. Op een rotsbodem, vrij van modder, zoals we die aantreffen in de omgeving van de grote eilanden, gaan de kikkers dieper dan 20 meter. Sinds onheuglijke tijden, maken deze kikkers deel uit van de mystieke 35
wereld van de mensen van de altiplano, nauw verbonden met rituelen om regen te bekomen en derhalve beschouwd als symbolen van vruchtbaarheid. Tot minder dan 10 jaar geleden, was het een zeer gerespecteerd dier. Helaas, drong de komst van overtuigingen uit het centrale deel van de Andes in Perú, een mode op om pochas op te knappen met deze kikkers. Deze worden levend gesmolten en onmiddellijk aangebracht . Deze gewoonte verspreid zich onder de oorspronkelijke Andesbewoners die in Lima woonachtig zijn. De vraag zette de jacht in het Titicacameer in gang. Thans is de kikkerpopulatie snel beginnen te dalen. Helaas is er zeer weinig bekend over zijn biologie en, blijkbaar, is het herstel van de populatie een langzaam proces en is de jacht steeds groter. Ermee rekening houdend dat het een endemische soort is van een unieke plaats als het Titicacameer, zou men moeten overwegen ze op te nemen als een bedreigde soort van Peru en effectieve strategieën van de controle en instandhouding in te voeren, in plaats van dat één van de meest bijzondere kunstwerken van de evolutie in de Andes, zijn dagen eindigt in een blender. De kikkers van het Titicacameer zullen de nieuwe uitdaging van instandhouding in Peru moeten zijn. De vissen van het Titicacameer, een geschiedenis van evolutie, invoeren van soorten en uitsterven Net zoals is gebeurd met de kikkers, zijn de vissen uit het Titicacameer ook geïsoleerd geëvolueerd tot iets unieks. Tot op heden werden er 25 inheemse vissensoorten in het Titicacameer ontdekt (2 uit het geslacht Trichomycterus en 23 uit het geslacht Orestias), en er komen twee ingevoerde soorten voor : regenboogforel (Oncorhynchus mykiss) en de Argentijnse “pejerrey” (Basilichthys bonariensis) (nvdr. een hardersoort). Bij het duiken in ondiepe wateren is het gewoon groepen van hoekige vissen te zien, niet meer dan 15 cm lang, rustig zwemmend tussen de 36
waterpest en het riet. Het zijn Orestias agassii "carachi negro" en Orestias luteus "carachi amarillo", de meest voorkomende in het meer. Orestias agassii agassii Puno Bay Titicaca meer zuid-oost Peru
In de buurt van rotsachtige rivermondingen is het mogelijk om de grote en ongrijpbare forellen te zien, een verleiding voor liefhebbers van sportvisserij. Bij zorgvuldig zoeken onder de rotsen, komen we de gladde, kronkelende meerval "mauri" genaamd (Trichomycterus dispar) tegen, terwijl in meer open water, scholen “pejerreys� ons omgeven, zilver oplichtend in het zonlicht. Maar iets trekt onze aandacht : andere inheemse vissoorten worden praktisch niet opgemerkt. Het is bekend dat tijdens de afgelopen 50 jaar ten minste 7 soorten uitgestorven zijn. Welke dramatische gebeurtenis heeft er zich in het meer voorgedaan met als gevolg en zo snel uitstervingsproces ? Om te trachten de levensvoorwaarden van de bewoners van de altiplano te verbeteren, werd in Chili in 1941 de regenboogforel ingevoerd uit Verenigde Staten. Tussen 1941 en 1969 werden meer dan 19 miljoen jonge vissen uitgezet. Orestias ispi Straits of Tequina Lesser lake Titicaca Bolivia
De forel, een grote, roofzuchtige vis, deed het snel goed in het meer waardoor er zelfs een kleine beperkte visserij-industrie ontstond die, zoals men dacht, het voedselaanbod en het inkomen van de bewoners 37
Van boven naar onder en van links naar rechts : -zicht op het Titicacameer, -de reuzenkikker Telmatobius culeus, -een school Argentijnse “pejerrey” (Basilichthys bonariensis), -Orestias-soorten : boven en onder Orestias agassii, midden Orestias luteus -Elodea in het Titicacameer, -Orestias in het Titicacameer. alle foto’s © Yuri Hooker
38
zou doen toenemen. Wat ze niet konden zien, was het ecologisch effect op het milieu. Vóór de komst van de forel, werden de open wateren van het meer gedomineerd door een roofvis genaamd "humanto" (Orestias cuvieri), die zeer gewaardeerd werd door de inheemse bevolking om zijn uitstekend vlees. Deze vis voedde zich met de grote scholen Orestias ispi, de kleinste vis van het Titicacameer. Orestias cuvieri Puno Bay Titicaca meer zuid-oost Peru
Met de komst van de forel, nam deze dezelfde plaats in als de “humanto”, in dewelke zijn plaats hij kwam door wedijver en predatie tot het uitsterven. Hoewel het een overvloedig voorkomende soort was, werd de laatste “humanto” gevangen in 1948. Andere soorten ondergingen hetzelfde lot in de loop van de jaren, en zo staat de "boga" (Orestias pentlandii) op dit moment op het punt uit te sterven. Tot overmaat ramp, ongeveer in 1946, liet een vissersvereniging Argentijnse “pejerreyes” los in het Poopó meer, een plaats waar de río Desaguadero uitmondt. De “pejerreys” zwommen de rivier op en in 1955 werd hun aanwezigheid vastgesteld in het Titicacameer. De nieuwe invasie was begonnen. Deze vis heeft een kleine bek waardoor ze moeilijk grote prooien kunnen eten, maar tegelijkertijd zijn ze zeer vraatzuchtig en vormen ze grote scholen. Volgens de ontleding van maaginhoud, zouden deze vissen zich met grote hoeveelheden kleine dieren, met inbegrip van eieren en jongen van inheemse vissen, voeden. Maar dit verklaart niet volledig de achteruitgang en het uitsterven van 39
de vis van het Titicacameer. Tijdens het duiken, vinden we sporen van zieke en dode vissen verspreid over de bodem van het meer, op plaatsen zonder sporen van menselijke besmetting. Tijdens onze waarnemingen onder water, zoals wat werd gevonden door Jacques Cousteau, was het verrassend om grote aantallen zieke en stervende vissen te zien. Studies uitgevoerd door verschillende onderzoekers komen tot de vaststelling dat de ergste gevolgen van de invoering van forel en “pejerrey” in het meer niet predatie was, maar nieuwe ziekten die ze met zich meebrachten, waartegen inheemse soorten geen verdediging hebben. Orestias pentlandii Puno Bay Titicacameer zuid-oost Peru
Blijkbaar weerstaan de inheemse soorten die vandaag de dag nog steeds voorkomen, erin zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden, maar anderen zullen voor altijd verloren zijn. Dit is een les in de ecologie die ons moet doen nadenken vóór de invoering van soorten op plaatsen waar diversiteit hoog en uniek is. Het verlies van het genetisch materiaal van uitgestorven soorten is onherstelbaar en nooit zullen we weten waarvoor het nuttig had kunnen zijn. Nu hopen we dat nieuwe aanpassingen zullen plaatsvinden waardoor het grote meer opnieuw een stabiel ecosysteem zal worden. Desondanks blijft Titicaca onder de waterspiegel een verborgen paradijs tussen de Andes en de hemel, een weinig verkende grens waar de mens nog steeds kan verrast worden door het buitengewone mysterie van het leven. Hooker, Y. 2003. El misterio del Titicaca subacuático. In : Wust, W. (Ed.) “El Titicaca y la magia de los Andes del sur”. Ediciones PEISA S.A.C. Lima, Perú. 152 blz.
40
41