TEL_05A-2014

Page 1

5A Vakblad voor de groenvoorziening | 36e jaargang | 27 februari 2014

Boomziekten


diepgewortelde passie

piusfloris.com B O O M V E R Z O R G I N G

Boomtechnisch advies

Specialistische boomverzorging

Boomziekten en aantastingen

www.btlbomendienst.nl


Boomziekten nhoud

ru

5 Voorwoord 6 Boomziekten: een ecologische benadering 8 Beheer boomziekten niet gebaseerd op gegevens

8

10 Gemeenten ’rommelen maar wat aan’ 12 Verwelkingsziekte, al eeuwen een constante factor

18

14 Iepziekte: Lichtend voorbeeld voor het omgaan met boomziekten 18 Watermerkziekte nog volop aanwezig 20 Bacterievuur: ook buiten bufferzones bestrijden 22 Phytophthora ramorum valt vooralsnog mee in Nederland

22

24 Complexe ziekte bij beuk 26 Kastanjebloedingsziekte: vooral dodelijk voor jongere bomen 28 Aesculus, blik op de toekomst 30 Massaria: geef platanen vooral goede standplaats

26

32 Steeds meer bekend over het verloop van essentaksterfte 34 Wat zijn de alternatieven voor stervende essen? 36 Acute eikensterfte, nieuwe ziekte? 38 Roetschorsziekte in Nederland

36

Foto voorplaat Tuin en Landschap

TuinenLandschap | 5A | 2014

3


Alle bomen leiden naar

www.piusfloris.nl B O O M V E R Z O R G I N G


Vo orwo ord

Groei in boomziekten O

f het nu komt door klimaatverandering of toenemende wereldhandel, de laatste 10-20 jaar duiken er steeds nieuwe ziekten en plagen op. De kastanjebloedingsziekte, Phytophthora ramorum, massaria en essentaksterfte zijn allemaal de afgelopen twee decennia pas ten tonele verschenen. Van nog recenter datum zijn acute eikensterfte en roetschorsziekte bij esdoorn. Boombeheerders, in veel gevallen gemeenten, krijgen dus steeds weer te maken met nieuwe boomziekten. Het omgaan met deze ziekten vergt veel inzicht en kennis in het verloop van de ziekte, de vatbaarheid van verschillende soorten en cultivars en de kans op schade of gevaren voor de volksgezondheid. Dat is best lastig, zeker omdat de trend de afgelopen jaren juist is, dat kennis bij gemeenten uitbesteed wordt en gemeenten steeds meer moeten doen met minder mensen. Tegelijkertijd wordt financiering van onderzoek naar ziekten bemoeilijkt door krimpende budgetten en het wegvallen van het PT. Deze beide trends hebben tot gevolg dat boomadviesbureaus steeds belangrijkere kennishouders zijn geworden van boomziektes en het beheer ervan. Zij leggen contact met buitenlandse wetenschappers en ontwikkelen beheerstrategieën. Een flink aantal artikelen in dit nummer is daarom ook geschreven door boomonderzoekers en boomadviseurs uit het bedrijfsleven, vaak in samenwerking met specialisten uit de wetenschap. Naast de recente boomziekten blijven de aloude ziekten als Verticillium, watermerkziekte en iepziekte een factor om rekening mee te houden. Dit themanummer bespreekt een selectie van de belangrijkste boomziekten waarmee beheerders op dit moment te maken hebben. Plagen als de eikenprocessierups en de kastanjemineermot zijn vorig jaar al aan bod geweest in het themanummer ’Plagen’. Nu is het de beurt aan ziekten, waarbij het vooral gaat om bacteriën en schimmels. Peter Bennink

Colofon TuinenLandschap thema is een bijlage bij de tweewekelijkse uitgave TuinenLandschap van de Stichting Vakinformatie Siergewassen en BDUmedia, Vak- en Publieksmedia. Issnnummer 016 533 50 Postbus 9324, 2300 PH Leiden www.tuinenlandschap.nl

Secretariaat (geen abonnementen): Linda Laman en Alice Hoogenboom (071) 565 96 78 tuinenlandschap@hortipoint.nl ● Wendy Bakker hoofdredacteur wbakker@hortipoint.nl ● Ralph Mens vakredacteur rmens@hortipoint.nl ● Peter Bennink vakredacteur pbennink@hortipoint.nl ● Jenny Mostert, Jolanda de Wekker bureauredacteur ● Diseno Vormgeving

TuinenLandschap | 5A | 2014

5


Boomziekten: een ecologische Hoewel voor de boombeheerder ongewenst, zijn boomziekten een natuurlijk verschijnsel. Ecologisch is hun nut goed te verklaren. Wat kan een ecologische benadering voor stadsbomenbeheer betekenen?

alle ’faciliteiten’ die natuurlijke vijanden nodig hebben in hun levenscyclus dienen aanwezig te zijn. In de tuinbouw wordt onderzoek gedaan naar natuurlijke vijanden van schimmels en bacteriën. Wat zou dit kunnen betekenen voor bijvoorbeeld massaria of kastanjebloedingsziekte?

Tekst Jan Willem Klaassen, boomtechnisch adviseur bij BTL Bomendienst | Beeld BTL Bomendienst

Diversiteit als sleutelbegrip

I

n een natuurlijke situatie is een gecompliceerd samenspel van organismen aan de gang, het ecosysteem. In dit systeem heeft elk organisme een specifieke plaats en functie. Onderling wordt zowel samengewerkt als geconcurreerd om voedingsstoffen en fysieke ruimte. Als bomen in een natuurlijke situatie gezond en veerkrachtig zijn, dan laat de boom niet veel kans voor ziekten. Verzwakte bomen die niet genoeg weerstand kunnen bieden tegen ziekten, gaan dood en worden afgebroken. Het ecologisch voordeel is dat alleen de sterksten overleven en zich voort kunnen planten. De nutriënten uit de zwakkere bomen komen weer vrij voor gebruik door sterkere soortgenoten en andere organismen. Ecologisch gezien zijn boomziekten dus uiterst nuttig in de selectie van de sterkste individuen en het optimaal benutten van nutriënten.

Boomziekte als aanwijzing Wanneer je dit op stadsgroen betrekt, dan is voor de boombeheerder een boomziekte dus niet zozeer een geval van botte pech. In veel gevallen is het een aanwijzing dat de betreffende boom om een of andere reden verzwakt is. In plaats van direct de ziekte te bestrijden, is het bij de efficiënte aanpak van een boomziekte belangrijk om de oorzaak van de verzwakking te achterhalen. Verschillende factoren kunnen daarbij van invloed zijn zoals genetische variatie, groeiplaats en leeftijd van de boom. Voor preventie van ziekten is het dus belangrijk om (bij aanleg) optimale groeiomstandigheden te creëren. Dat is

6

TuinenLandschap | 5A | 2014

een investering, maar wel een waardevolle om problemen op een later tijdstip te voorkomen.

Bomen in een evenwicht In het ecosysteem houden de voorkomende organismen elkaar in een bepaalde balans, een evenwicht. Hoe soortenrijker en diverser een ecosysteem is, hoe groter het aantal soorten dat aan het evenwicht bijdraagt en dus hoe stabieler het evenwicht. Na een verstoring zorgen de natuurlijke processen na verloop van tijd voor herstel van evenwicht. Dat vraagt om geduld en vertrouwen om de natuur haar werk te laten doen. Een te snelle ingreep creëert een kunstmatig evenwicht. Om dat kunstmatige evenwicht in stand te houden is constante controle van de beheerder nodig. Natuurlijke vijanden bijvoorbeeld krijgen in een dergelijke situatie weinig kans om een populatie op te bouwen, omdat al hun voedsel door de beheerder is weggehaald. Stadsbomen staan dus in een kunstmatig evenwicht. Toch zou een systeembenadering veel op kunnen leveren voor stadsbomenbeheer. Zo wordt in de bosbouw gebruik gemaakt van natuurlijke processen om doelen te bereiken, zoals verjonging of takvrije onderstammen. Welke mogelijkheden liggen hier nog voor beheer van stadsgroen? Het in evenwicht brengen en houden van een systeem vraagt van de beheerder geduld, ecologische kennis en een optimale inrichting van de ruimte. De juiste plantcombinaties van waardplanten, eventuele andere voedselbronnen en

Voor een stabiel evenwicht is diversiteit een cruciale factor. Als eerste is genetische diversiteit belangrijk. Het gebruik van zaailingen heeft voorkeur boven aanplant van klonen. In veel stedelijke situaties zal het onmogelijk zijn, maar in grotere stadsparken kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van natuurlijke verjonging. Op systeemniveau is het belangrijk om verschillende boomsoorten te gebruiken en monocultuur te vermijden. Een andere manier om diversiteit in de aanplant te verhogen is door aandacht voor gelaagdheid: boom-struik-kruidstrooisel/mulch-bodem. Zo kunnen struiken het microklimaat op de bodem, strooiselkwaliteit en daarmee indirect het bodemleven en de bodemstructuur beïnvloeden. Natuurlijke vegetatietypen kunnen hierbij als voorbeeld dienen. Naast soortendiversiteit is diversiteit in leeftijdsopbouw ook belangrijk. Elke leeftijdsfase heeft haar eigen voordelen en gevaren, zoals zwakteparasieten bij oudere bomen. Grootschalige aanplant van gelijkjarige klonen is vanuit ecologisch oogpunt het aanbieden van een grote hoeveelheid van dezelfde gevaren tegelijk. Een feestmaal voor sommige ziekten en aantastingen, nu alleen nog wachten tot de gasten arriveren. Alle bomen zijn namelijk vrijwel identiek, dus als er een vatbaar is, dan zijn ze het allemaal. Het oproleffect bij iepziekte illustreert dit.

Boomziektenbeheer door systeembenadering Door de boom zoveel mogelijk vanuit een systeemvisie te benaderen en een zo groot mogelijke variatie aan soorten in


Beheer

EHQDGHULQJ het systeem te brengen worden omstandigheden gecreëerd waarin het ecosysteem haar diensten kan aanbieden. Hoe completer het systeem, hoe stabieler het evenwicht en hoe beter boomziekten voorkomen kunnen worden. Populaties natuurlijke vijanden hoeven daardoor bijvoorbeeld niet elk jaar opnieuw vanaf nul te beginnen. Voor de stadssituatie zou het toepassen van onderbeplanting en gelaagdheid al een groot verschil kunnen maken. Met (opbouw van) gedegen kennis, geduld en vertrouwen, en eventueel het bijstellen van huidige beelden en beleidskaders, kan een ecologische benadering

van stadsgroen veel boomziekten voorkomen en daarmee werk en kosten besparen. Het is belangrijk om te realiseren dat de vergelijking van een natuurlijk ecosysteem en de situatie in de stad in veel gevallen mank gaat. Maar een ecologische benadering en het slim en creatief toepassen van kennis en ervaring uit allerlei vakgebieden kunnen we wel gebruiken om oplossingen en beheermethoden te bedenken die er aan bijdragen om de stadssituatie zo natuurlijk mogelijk te maken. Met een systeembenadering is grote winst te behalen voor boomziektebeheer. <

Aanbevelingen û *HEUXLN YDQ ]DDLOLQJHQ KHHIW YRRUNHXU ERYHQ klonen. û *HEUXLN ]DDLOLQJHQ YDQ HHQ JHQHWLVFK JHVFKLNWH VRRUW ELMYRRUEHHOG XLW HHQ YHUJHOLMNEDUH NOLPDDW regio). û *HEUXLN YDQ YHUVFKLOOHQGH ERRPVRRUWHQ LQ GH ]HOIGH DDQSODQW QHHP ELMYRRUEHHOG ERVJHPHHQ schappen als referentie). û *HEUXLN ELQQHQ HHQ DDQSODQW HHQ JHYDULHHUGH OHHIWLMGVRSERXZ û 3UREHHU ERPHQ ]RYHHO PRJHOLMN PHW JHELHGV HLJHQ EHSODQWLQJ WH FRPELQHUHQ JHEUXLN QDWXXU lijke situaties ter referentie). û 1DERRWVHQ YDQ QDWXXUOLMNH RPVWDQGLJKHGHQ JHEUXLN HHQ W\SH PXOFK GDW YHUJHOLMNEDDU LV PHW GH VWURRLVHOODDJ ]RDOV GLH LQ HHQ YHUJHOLMNEDDU QDWXXUOLMN V\VWHHP YRRUNRPW û $DQGDFKW YRRU GH ERRP RI RSVWDQG DOV RQGHU GHHO YDQ HHQ V\VWHHP

Grootschalige aanplant van gelijkjarige klonen is vanuit ecologisch oogpunt onverstandig. Het zorgt voor een grote hoeveelheid van dezelfde gevaren tegelijk. TuinenLandschap | 5A | 2014

7


Beheer boomziekten niet geba Problemen met zieke bomen worden veelal ad hoc door groenbeheerders opgelost. Om te zorgen dat er ook budget is, zouden deze problemen op bestuurlijk niveau moeten worden ingebracht. Het ontbreekt nu echter vaak aan gegevens om het beleid mee te onderbouwen.

Tekst Ralph Mens Beeld Bomenwacht Nederland

V

olgens Frans Burg van Bomenwacht Nederland is er grote interesse bij groenbeheerders van gemeenten in boomziekten. De laatste jaren lijkt dan ook de ene na de andere ziekte of aandoening het Nederlandse bomenbestand te treffen. Het voornaamste knelpunt is volgens Burg dat er geen centrale plek is waar gegevens op gebied van boomziekten worden vastgelegd. „Je ziet nu dat elke gemeente bezig is het wiel opnieuw uit te vinden. Beleidsmatig moet een gemeente omgaan met bomen op basis van de gegevens die beschikbaar zijn. Het hele traject van onderzoek en monitoring van ziekten duurt echter jaren.” Ook zijn er weinig gegevens beschikbaar over de werking van bepaalde bestrijdingsmethodes of preventieve acties. „Groeiplaatsverbetering zorgt voor verbetering van de conditie van de boom. Landelijke registratie van gegevens of kengetallen ontbreekt echter, waardoor niet is vast te stellen welk effect dit heeft op ziekten en aantastingen. Er wordt veel gedaan vanuit beleving of ervaring, maar harde gegevens op basis waarvan beleid kan worden gemaakt, ontbreken.”

Communicatie Een ander knelpunt is de communicatie naar de burgers toe. Ook hier ontbreekt een centraal aanspreekpunt. „Binnen gemeenten zijn meestal meerdere mensen betrokken bij bomen in de openbare ruimte. Naar de burger toe is er echter geen standaard antwoord of een uniforme, eenduidige beslissing die wordt gecommuniceerd op het moment dat een

8

TuinenLandschap | 5A | 2014

boom ziek is of verzwakt.” Volgens Burg is het belangrijk dat gemeenten in beleid vastleggen hoe moet worden omgegaan met boomziekten, plagen en aantastingen. Zo zijn financiën van invloed op het beschikbare budget. Bij de vraag of bomen met kastanjebloedingsziekte moeten worden behandeld, is bijvoorbeeld van belang om hoeveel aangetaste bomen het gaat. Vervolgens moet worden gekeken hoe erg die aantasting is en of er extra onderhoud nodig is. „Om een zieke boom te behouden, is extra budget nodig”, legt Burg uit. „Nu wordt dit vaak vanuit het reguliere onderhoudsbudget betaald. Maar beheerders realiseren zich niet altijd dat onderhoud aan een zieke boom meer dan het tienvoudige kost van onderhoud aan een gezonde boom. Normaal kost onderhoud aan een boom ongeveer €25 per keer, bij een zieke boom gaat het om een bedrag van €358 door de verhoogde frequentie van controle, besluitvorming en onderhoud.”

Reactief of proactief Het verschil zit volgens Burg in een reactieve of een proactieve benadering. Bij een reactieve benadering wordt het probleem door de afdeling beheer zelf opgepakt. De beheerder gaat vervolgens binnen de bestaande middelen op zoek naar een oplossing. Bij krappe budgetten zal dit er snel toe leiden dat aangetaste of zieke bomen worden gerooid. Bij een proactieve benadering wordt het probleem neergelegd bij het bestuur.

Dit ontwikkelt een visie op het bomenbestand, er wordt een inventarisatie gemaakt van het probleem, en de politiek moet vervolgens besluiten of er extra budget beschikbaar is om het op te lossen. Basis voor een goed beleid is een strategisch onderscheid op grond van de boomstatus. Het Norminstituut Bomen past in haar nieuwe Handboek Bomen 2014, dat in april verschijnt, de volgende onderverdeling toe: 1. Beschermwaardig en/of monumentaal, 2. Belangrijk en/of structuur bepalend, 3a. Regulier/functioneel en 3b. Functioneel ondergeschikt. Burg: „Op grond van de status van de boom kun je bepalen of deze moet worden behouden of niet. Zo zul je een structuurboom die deel uitmaakt van het straatbeeld eerder behouden dan een functionele boom die ergens achteraf staat. Bij beeldbepalende, monumentale bomen zal de beslissing om te behandelen ook eerder positief uitvallen.”

Strategisch bomenbeheer Belangrijk is volgens Bomenwacht Nederland dat oplossingen voor problemen niet op beheerdersniveau worden bepaald, maar op bestuursniveau. „Dit hebben wij in het programma Strategisch Bomenbeheer verwerkt en geborgd. Het bestuur binnen de gemeente maakt, in afstemming met de gemeenteraad, het beleid. Vervolgens wordt door het afdelingshoofd de strategie bepaald, waarna het op beheerdersniveau uniform, efficient en effectief kan worden uitgevoerd.” Volgens Burg wordt bij vta-controles de hoeveelheid zieke of aangetaste bomen binnen de gemeente opgenomen. „Door deze gegevens centraal te registreren, krijg je als gemeente inzicht in het totaal aantal probleembomen, en krijg je bijkomende extra kosten direct helder in beeld.” Ook kun je zo, met het oog op ziekten die specifiek bij bepaalde soorten spelen, sneller in kaart brengen waar de problemen zitten. In het geval van massaria weet je meteen hoeveel platanen er in het bomenbestand zitten en waar deze staan. Hetzelfde geldt voor kastanjes bij


Beheer

aseerd op gegevens de kastanjebloedingsziekte en voor eiken bij de eikenprocessierups.

Waarde van groen Opvallend is dat gemeenten enerzijds de waarde van groen benadrukken, maar anderzijds bomen kappen om op onderhoudskosten te besparen. Volgens Burg duidt dit op het ontbreken van een strategische koppeling tussen beleid en uitvoering, met tegenstrijdig resultaat als gevolg. „Kapvergunningen worden verruimd en er wordt eerder gerooid bij aantastingen. Er wordt vooral gekeken op de korte termijn, maar dat strookt niet met de langetermijnvisie waarin juist de waarde van groen centraal staat.” Zeker in de huidige verkiezingstijd wordt door de politiek al snel geschermd

met kreten als ’meer groen’ en ’een boom voor iedere inwoner’. „Wethouders hebben echter vaak geen idee van de kosten en waarde van een boom.” Ook hebben bezuinigingen gevolgen voor controles op boomziekten. Zo wordt door gemeenten als gevolg van de crisis minder gecontroleerd op specifieke boomziekten. „Enkele jaren geleden werd nog jaarlijks op massaria gecontroleerd. Nu zijn gemeenten wat terughoudender, ook doordat geregistreerde ongevallen minder vaak voorkomen.” Toch kan het belang van vta-controle en goed onderhoud niet worden onderschat. „Als je als gemeente zorgt voor goed en regelmatig onderhoud, kun je ook beter een financiële prognose van de beheerkosten maken.” <

Onderzoek boomziekten landelijk regelen Momenteel wordt er geen collectief onderzoek gedaan naar boomziekten. Met het wegvallen van het Productschap Tuinbouw is de financiering van dergelijk onderzoek stil komen te vallen. Een goed voorbeeld is het onderzoek naar essentaksterfte, waar geen geld meer is voor vervolgonderzoek. Enkele gemeenten doen op eigen houtje onderzoek naar boomziekten. Zo liet de gemeente Alphen aan den Rijn onderzoek doen naar bastknobbels en andere aantastingen waarvoor geen biologische oorzaak kon worden gevonden. De gemeente Groningen financierde onderzoek naar de kastanjebloedingsziekte. De intentie bestaat om onderzoek landelijk te organiseren waarbij alle gemeenten financieel bijdragen. Zo kan één centraal budget worden vastgesteld en kunnen gegevens centraal worden verzameld.

Voor een goed bomenbeheer en -beleid is het belangrijk om gegevens over boomziekten en aantastingen goed in kaart te brengen op bestuurlijk niveau. TuinenLandschap | 5A | 2014

9


Gemeenten ’rommelen maar W

ereldwijd is iepziekte een van de ernstigste boomziekten die we kennen. Vanaf de jaren ’20 hebben over de hele wereld miljoenen iepen het loodje gelegd. Deze catastrofe was aanleiding om in 1927 een nationaal ’Comité inzake bestudeering en bestrijding van de iepenziekte’ op te richten. Hoofden van plantsoenendiensten en andere overheden kwamen bijeen en bedachten een plan om de oorzaak te vinden. Op dat moment was nog niet bekend dat het om een schimmel ging. Ook ontwikkelden ze methodes om de ziekte te beteugelen en gaven ze opdracht voor onderzoek naar resistente iepen. Het onderzoek naar resistente iepen is daarmee internationaal het oudste en langstlopende boomveredelingsprogramma.

Expertisegroep Bij de uitbraak van kastanjebloedingsziekte in 2002 is onder de naam Aesculaap eveneens een expertisegroep gevormd, bestaande uit vertegenwoordigers van de gemeenten en onderzoekers. Samen met de landelijke overheid werd €400.000 uitgetrokken voor een grootschalig onderzoek. De deskundigengroep bepaalde de onderzoeksstrategie en stelde richtlijnen voor beheer op, met als eerste resultaat dat de

10

TuinenLandschap | 5A | 2014

veroorzaker werd ontdekt. Financiering voor vervolgonderzoek naar bijvoorbeeld verschillen in genetische variatie en vatbaarheid komt tot nu toe echter (nog) niet van de grond. Het aantal boomziekten laat de laatste jaren een stijgende lijn zien. Oorzaken zijn de klimaatsverandering, waarbij de winters warmer worden en ook natter. Maar ook de sterke toename van de wereldwijde handel draagt bij aan een snelle verspreiding van ziekten. De landelijke overheid (NVWA) is verantwoordelijk voor de preventie en eliminatie van invasieve exoten (verwijdering als populaties nog klein en beheersbaar zijn). Wanneer deze opties niet effectief blijken, volgt afzondering en beheer. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de terreinbeheerders, waaronder gemeenten, waterschappen en particuliere beheerders. Bij een uitbraak van een boomziekte moeten gemeenten de ziekte ruimtelijk afschermen en beheermaatregelen treffen om verspreiding in te dammen. Je mag dus verwachten dat gemeentelijke overheden – gezien hun jarenlange ervaring met boomziekten – deze wettelijke taak goed hebben belegd: dat ze onderling nauw samenwerken, een groot netwerk onderhouden en informatie met elkaar uitwisselen.


Opinie Een straat op IJburg in Amsterdam met een grote verscheidenheid aan resistente iepencultivars. Met dank aan de oprichters (in 1927) van het ’Comité inzake bestudeering en bestrijding van de iepenziekte’ zijn er nu meer dan vijftien verschillende hoogresistente iepensoorten, met een grote genetische diversiteit en kroonvorm. Een goed voorbeeld van waar samenwerking tussen overheden toe kan leiden.

Tekst en beeld Hans Kaljee (Bomenconsulent, gemeente Amsterdam)

wat aan’ Niets is minder waar. Gemeentelijke overheden trekken zich steeds verder terug, waardoor ook expertise verdwijnt. Ze voeren geen gezamenlijke regie en er is geen centraal punt voor boomziekten. Gemeenten ’rommelen maar wat aan’. En budget voor gefundeerd onderzoek en monitoring van boomziekten is al helemaal lastig bespreekbaar.

Boomadviesbureaus Dus wat zien we? De vele boomadviesbureaus en andere bedrijven springen in het gat dat gemeenten laten liggen. Ze bewegen zich actief op de boomziektemarkt. Er zijn er die zich specialiseren in de eikenprocessierups, de essentaksterfte of de massaria, en het duurt vast niet lang voor de eerste roetschorsziekte-expert zich aandient. Bij de uitbraak van een nieuwe boomziekte trommelen ze internationale deskundigen op, organiseren ze workshops en stellen ze protocollen voor het beheer op. Allemaal met als doel om de gemeentelijke boombeheerder te informeren, te ontzorgen en de veiligheidsrisico’s te verkleinen. Prachtig dat marktpartijen dit naar zich toe trekken, maar ze gaan op de stoel van de boomeigenaren zitten. Maar wie bepaalt

eigenlijk wat de beste beheermethode is, welke risico’s zijn nog aanvaardbaar en tegen welke kosten? En liggen er geen commerciële motieven aan ten grondslag?

Comité boomziekten Het wordt tijd dat gemeentelijk organisaties de regie weer oppakken. Dat begint met een onderlinge samenwerking tussen gemeenten, andere overheden en onderzoekers van Wageningen UR. Zij kunnen het beste bepalen wat nodig is om boomziekten te beheersen. De boomkwekerijsector en boomadviesbureaus kunnen hier zeker een rol bij vervullen. Maar wel in deze volgorde. De start kan zijn om een landelijk ’Comité boomziekten’ op te richten, waarbij monitoring en het langjarig volgen van een boomziekte sleutelwoorden zijn. Het succes van de aanpak rond iepziekte, honderd jaar geleden, dient hierbij als voorbeeld. We beschikken nu over meer dan vijftien verschillende hoog-resistente iepensoorten, die een enorme genetische diversiteit en kroonvorm vertonen. Met dank aan de oprichters van het ’Comité inzake bestudeering en bestrijding van de iepenziekte’. <

TuinenLandschap | 5A | 2014

11


Verwelkingsziekte, al eeuwen een constante factor Verticillium dahliae of verwelkingsziekte is een van de bekendste en meest algemene plantenziektes, die een grote groep waardplanten aantast. In de boomteelt treedt aanzienlijke schade op door Verticillium, maar ook in het openbaar groen komt de ziekte veelvuldig voor.

Tekst Peter Bennink Beeld Hans Kaljee

(gemeente Amsterdam)

V

erticillium komt al honderden jaren in Nederland voor. In de jaren ’70 en ’80 was er een sterke toename van de hoeveelheid aantastingen in het openbaar groen en kreeg de ziekte veel aandacht. Dit had waarschijnlijk te maken met oude landbouwgronden die in gebruik genomen werden voor allerlei groenvoorzieningen. Onderzoeker Jelle Hiemstra, van Wageningen UR, PPO: „De mensen schrokken zich rot door de plotselinge explosie van Verticillium. Door ruilverkaveling bleven er vaak kleine overhoekjes en dergelijke over waarop bosjes werden aangeplant. Daarnaast werden veel loofbosjes aangelegd als groengordel rond dorpen en als recreatiebos. Op die oude landbouwgronden waar eerder vaak aardappels of andere voor Verticillium vatbare gewassen waren geteeld, zat vaak Verticillium in de grond waardoor de essen of esdoorns die er geplant werden, ziek werden.”

Verwelking

Nieuwe methode van determinatie Recent onderzoek van PPO samen met Britse en Spaanse wetenschappers heeft geresulteerd in een moleculaire detectiemethode om grond of plantmateriaal te testen op Verticillium. Jelle Hiemstra (PPO): „Nu moet je zes weken wachten op de testresultaten. Met deze methode heb je de uitslag vrijwel direct. Er wordt gewerkt aan een draagbaar testapparaat, waarmee adviseurs of kwekers de ziekte ter plekke kunnen vaststellen.”

12

TuinenLandschap | 5A | 2014

Ook nu nog worden bomen geregeld ziek door Verticillium, zij het minder vaak dan enkele decennia geleden. Een aantasting is meestal te herkennen aan verwelking en vergeling van het blad en/of het afsterven van bladranden. Planten (of kroondelen) worden vroegtijdig kaal en takken of de hele plant kunnen afsterven. De boom lijkt te verdrogen. Binnen in het hout is een donkere verkleuring te zien. De symptomen van Verticillium lijken op die van iepziekte. Hiemstra: „Vroeger bleek het ook soms in 10-15% van de iepziekte-monsters die ter determinatie werden opgestuurd te gaan om Verticillium in plaats van iepziekte.” Kenmerkend aan een aantasting van Verticillium is dat de verwelkingsverschijnselen vaak eenzijdig optreden. Zelfs een blad kan aan slechts één zijde verwelken. Wat het herkennen van Verticillium lastig kan maken, is dat de symptomen vaak pas laat in het

seizoen zichtbaar worden. Daardoor wordt het vaak aangezien voor een vroege herfst. Verticillium is een bodemschimmel. Infecties komen dus doorgaans vanuit de grond. De schimmel dringt de wortel binnen en groeit door naar de houtvaten. Aaltjes kunnen een aantasting bevorderen doordat ze de schimmel helpen om de wortel binnen te dringen. Eenmaal in de (xyleem-)vaten, verspreidt de schimmel zich snel. De sporen stromen met de sapstroom mee van de wortel naar de kruin. De boom probeert zich te weren tegen de aantasting door zijn sapstromen af te sluiten, daardoor treden de karakteristieke verdrogingssymptomen op.

Verspreiding Verticillium verspreidt zich op verschillende manieren. Ten eerste via afgevallen blad. De verwelkende en verdorrende bladeren kunnen de schimmel bevatten. Blad van zieke bomen vormt daarom een belangrijke besmettingsbron voor andere bomen en planten. De wind kan voor verspreiding over grote afstand zorgen en bijvoorbeeld regenwormen zorgen ervoor dat de schimmel weer in de bodem terechtkomt. Zo kan één zieke boom een hele beplanting besmetten. Ook kan de schimmel verspreid worden met besmette planten of door het verplaatsen van grond van aangetaste percelen. Tot slot zijn ook veel onkruiden waardplant van Verticillium. Een sterke onkruidgroei kan een besmetting niet alleen in stand houden, maar ook versterken. Juist de hardnekkigheid waarmee Verticillium in de grond blijft zitten is een van de grootste problemen van de ziekte. Zonder zich te manifesteren en zonder gastheren kan de schimmel wel tien tot vijftien jaar in de grond overleven. Verticillium dahliae heeft een groot aantal waardplanten. Bomen zoals Acer, Fraxinus, Robinia, Tilia,


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924 Watermerkziekte

1966 Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

Verwelkingsziekte in het kort In Nederland sinds Heel lang, al eeuwen. Veroorzaker Verticillium dahliae, een bodemschimmel Symptomen (Eenzijdig) verwelken van blad, takken of hele kroondelen en bastnecrose

Waardbomen Onder andere Acer, Fraxinus, Catalpa, Tilia, Robinia daarnaast tal van struiken en vaste planten Beheer Voorkom de vestiging van Verticillium door gebruik te maken van schone grond en schoon uitgangsmate-

Ulmus en Catalpa, maar ook struiken zoals Forsythia, Cotinus en Rosa en kruidachtige planten zoals Aster en natuurlijk Dahlia. De vatbaarheid voor verwelkingsziekte en het verloop van het ziekteproces verschilt per soort. Opvallend is dat de es erg vatbaar is, maar zich meestal goed herstelt. Fraxinus kan in het ene jaar geweldig zijn aangetast, maar er in de volgende jaren weer helemaal overheen groeien. Hiemstra: „Dat komt omdat in de es vrijwel alle vochttransport via het hout van het laatste jaar verloopt. Als een aantasting dus eenmaal is ingekapseld, kan de boom al vrij snel weer goed functioneren op de nieuwe buitenste schil hout. Andere bomen zoals Acer en Catalpa gebruiken de laatste vijf of zes jaarringen voor vochttransport. Die bomen herstellen daardoor veel moeilijker van een infectie, en gaan er vaker aan dood.� Net

riaal. Zorg ervoor dat er geen besmette grond of plantendelen (afgevallen blad) op een schoon perceel terechtkomen. In geval van een besmetting is het aan te raden de beplanting te vervangen voor niet-vatbare soorten.

als essen herstellen iepen meestal wel van een Verticillium aantasting. Bij Tilia treedt vaak baststerfte op.

Bestrijding Verticillium komt in veel belangrijke landbouwgewassen voor, zoals aardappels, zonnebloemen, katoen en olijven. Er is dan ook veel onderzoek gedaan, dat zich richt op resistentie. Zo wordt er gewerkt aan een resistente onderstam voor Acer platanoides. Een geneesmiddel voor zieke planten is nooit gevonden. Ontsmetting van de bodem is wel mogelijk. In het openbaar groen is het echter een stuk gemakkelijker en goedkoper om simpelweg te kiezen voor niet vatbare boomsoorten, zoals els, beuk, berk of wilg. <

TuinenLandschap | 5A | 2014

13


Lichtend voorbeeld voor het o Iepziekte is een schimmelziekte waarbij de boom de ziekteverwekker probeert in te kapselen en daarbij zijn eigen vochttransport blokkeert, vaak met de dood tot gevolg. Gelukkig zijn er inmiddels goede manieren gevonden om met de ziekte om te gaan. Door controles, sanitaire maatregelen, inentingen en de aanplant van resistente iepen, is de uitval van iepen op hetzelfde niveau als van andere boomsoorten te brengen.

Tekst Peter Bennink en Marrit Molenaar Beeld Hans Kaljee (Gemeente Amsterdam)

Iepziekte in het kort In Nederland Sinds tenminste sinds 1919 Veroorzaker Ophiostoma ulmi sensu lato, O. novo-ulmi (subsp. americana) en O. novo-ulmi (subsp. novo ulmi) Symptomen Bladverwelking, taksterfte, sterfte van de boom Waardbomen Ulmus, Zelkova, Celtis Beheer Verwijder alle zieke of dode waardbomen waarin de iepenspintkever eitjes kan leggen, inenten met Dutch Trig en het planten van resistente rassen.

14

TuinenLandschap | 5A | 2014

D

e eerste meldingen van iepziekte kwamen in 1919 uit Brabant, maar uit verkleuringen in jaarringen bleek dat de ziekte er al enige jaren aanwezig was. De boosdoener bleek de schimmel Ophiostoma ulmi sensu lato te zijn. Deze schimmel en latere agressievere varianten hebben daarna in verschillende iepziektegolven miljoenen bomen gedood. Iepziekte is, net als Verticillium, een verwelkingsziekte. De ziekte komt de boom meestal binnen door vraat van besmette iepenspintkevers (zie kader). Daarnaast kunnen bomen de ziekte aan elkaar doorgeven via wortelcontacten. Volgens Jelle Hiemstra, onderzoeker bij Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO), is de iepziekte, hoewel vaak desastreus voor de boom, wetenschappelijk een heel interessant fenomeen: „Als de schimmel de boom eenmaal is binnengedrongen probeert de boom de ziekte in te kapselen door houtvaten af te sluiten. Als de schimmel ’ontsnapt’ naar aangrenzende delen van de boom gaat de boom de ziekteverwekker daar weer proberen in te kapselen. Zo ontstaat er een spel van haasje over tussen de schimmel en de boom.” De uitkomst van de strijd hangt af van het succes van de boom om de ziekte in te kapselen. De boom sluit zijn houtvaten af waardoor de schimmel zich niet meer naar boven en naar beneden kan verplaatsen. Daarnaast spelen ook de aanmaak van lignine en de vorming van barrièrezones een rol bij het indammen van de ziekte.

Blokkeren vochttransport Door het inkapselen van de schimmel blokkeert de boom ook zijn eigen vochttransport van beneden naar boven. Hierdoor krijgt het blad geen vocht meer; het blad verwelkt en takken sterven af. Ook de zone om de afgesloten houtvaten gaat dood en kleurt zwart. Bij slecht-resistente iepen kan de schimmel zich sneller verspreiden dan dat de boom houtvaten

kan afsluiten. Hierdoor ontsnapt de schimmel telkens en sluit de boom opnieuw vaten af: het vochttransport raakt op die manier steeds meer ontregeld totdat de boom uiteindelijk doodgaat. Slaagt de boom er wel in om de verspreiding van de ziekteverwekker tegen te gaan dan kan het ziektebeeld beperkt blijven tot het verwelken van enkele blaadjes. Naast de afsluitingsmechanismen in de cellen van de boom bepalen nog meer factoren of een iep ziek wordt. Misschien wel de belangrijkste is of veel iepenspintkevers de boom aanvreten of niet. Zo kunnen bomen in het laboratorium gemakkelijk ziek gemaakt worden maar in de praktijk een goede veldresistentie hebben. In Nederland verspreiden vooral Scolytis scolytis (de grote iepenspintkever) en Scolytis multistriatus (de kleine iepenspintkever) de iepziekte. De kevers blijken een duidelijke voorkeur te hebben voor bepaalde iepensoorten. Sommige iepen zijn ’lekkerder’ dan andere. Ook de kroonvorm en de ruwheid van de schors zijn van belang. De kevers hebben een voorkeur voor bomen met een ruwe schors met veel spleten. Daarnaast speelt de aanwezigheid van triterpeen een rol. Deze stof in de bast van sommige iepen zorgt ervoor dat de kevers de boom mijden. Het bekendste voorbeeld hiervan is de fladderiep (Ulmus laevis) die in oculatieproeven erg vatbaar blijkt te zijn voor de iepziekteschimmel maar in de praktijk vrijwel niet ziek wordt omdat de kevers de boom mijden. Aan de andere kant van het spectrum staat Ulmus pumila, waartoe de kevers juist erg worden aangetrokken.

Beheer De iepziekte is al zo’n honderd jaar onder ons en zal nooit meer helemaal verdwijnen. Wel zijn een aantal beheerders er intussen goed in geslaagd de ziekte te beheersen. Dat lukt veel gemeenten inmiddels heel aardig. In iepenstad Amsterdam

>


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924 Watermerkziekte

1966 Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

mgaan met boomziekten

De iepziekte kan niet alleen door de iepenspintkever worden doorgegeven, maar ook door wortelcontact. Als iepen minder dan 15 m bij elkaar vandaan staan kunnen ze de ziekte ondergronds aan elkaar doorgeven. Zo kan een hele rij iepen worden ’opgerold’.

TuinenLandschap | 5A | 2014

15


Iepziekte

is de uitval al jaren onder de 1% en de Stichting Iepenwacht Friesland heeft in een tijdsbestek van vier jaar de uitval van 15% teruggebracht tot 1%. De aanpak van iepziekte en het voeren van een goed beheer komt in de meeste gemeenten op hetzelfde scenario neer: tijdens het groeiseizoen worden iepen geregeld geïnspecteerd. Zieke iepen worden snel afgevoerd en gewaterd of geschild zodat ze niet meer kunnen dienen als broedboom voor iepenspintkevers. Als aanvulling op deze sanitaire maatregelen

De iepenspintkever De iepenspintkever legt zijn eitjes in de bast van iepen die ziek of net dood zijn. Als de larven uit de eitjes kruipen vreten ze een gang en verpoppen ze zich tot kever. In deze fase raken ze meestal besmet met sporen van Ophiostoma ulmi sensu lato, de iepziekteschimmel. Als de kevers zich ontpoppen vreten ze zich een weg naar buiten en vliegen weg. De kevers zijn nu nog

16

TuinenLandschap | 5A | 2014

niet geslachtsrijp. Eerst zoeken ze een gezonde iep op om aan te vreten: de zogenoemde rijpingsvraat. Ze vreten vooral aan de oksels van jonge twijgen. Dit is het moment waarop gezonde iepen worden besmet. Als de kevers geslachtsrijp zijn zoeken ze weer een kwarrende boom op om te paren en eitjes te leggen: de cyclus begint opnieuw.

laten veel gemeenten hun meest waardevolle bomen ’inenten’ met Dutch Trig. Dutch Trig is een biologisch middel van BTL-Bomendienst, dat werkt als een vaccin. Het wordt met een speciale injectiespuit in de boom ingebracht. Geïnjecteerde sporen van Verticillium albo-atrum veroorzaken een reactie van het immuunsysteem van de iep en activeren het afweersysteem. Daardoor staat het afweermechanisme van de iep in verhoogde staat van paraatheid tegen aanvallen van iepziekte. De injectie met het middel moet jaarlijks worden herhaald, omdat de iep voor het vochttransport vooral gebruik maakt van de buitenste jaarring. Naast sanitaire maatregelen en/of het injecteren van de iepen met Dutch Trig is de aanplant van resistente iepensoorten een van de belangrijkste manieren om aantasting door iepziekte te voorkomen. Uit het veredelingsprogramma van De Dorschkamp zijn verschillende resistente klonen voortgekomen zoals Ulmus ’Lobel’, ’Clusius’ en ’Columella’. Ook in Amerika is een aantal hoogresistente klonen ontwikkeld die in Nederland aangeplant worden zoals ’Rebona’ en ’New Horizon’. <


Luisoverlast? TFI4000 is uw partner in de bestrijding van luisoverlast. Dankzij de unieke TFI-techniek kunnen we u Luisgarant bieden: na een eenmalige behandeling een luisreductie van 80% tot wel 3 jaar lang! TFI is geschikt voor uiteenlopende toepassingen, zoals groeiplaatsvoorbereiding, groeiplaatsverbetering, opheffen van bodemverdichting en compensatie van wortelschade. U leest er meer over op onze website: tfi4000.nl

Geef bomen de ruimte


Tak- en kroonsterfte in volwassen wilgen is kenmerkend voor de watermerkziekte. Door verstopping van de transportvaten verwelkt het blad.

Watermerkziekte nog volop aanwezig Nieuwe ziektes zoals essentaksterfte en kastanjebloedingsziekte trekken veel aandacht van onderzoekers, boomadviesbureaus en beheerders, maar dat betekent natuurlijk niet dat de bestaande ziektes vanzelf verdwijnen. Watermerkziekte is zo’n ziekte die nog volop aanwezig is, maar waarnaar nauwelijks nog wordt omgekeken.

18

TuinenLandschap | 5A | 2014

Tekst Peter Bennink | Beeld Hans Kaljee


19e eeuw Verticillium

W

1919 Iepziekte

1924

1966

Watermerkziekte

anneer je over de snelweg rijdt in de lager gelegen delen van het land, dan zie je in bosschages, tussen de weilanden door vaak de kale staken van zieke of afgestorven wilgen tussen het groen uitsteken. Dit zijn veelal slachtoffers van de watermerkziekte. Al sinds de jaren ’30 is watermerkziekte in Nederland aanwezig, maar met name na WO ll leidt de ziekte tot het massaal afsterven van wilgen. Er wordt wel gesuggereerd dat er een verband is met het verlagen van het waterpeil dat veel gebeurd is na de oorlog. In de jaren ’70 werd nog veel onderzoek naar de ziekte gedaan in Nederland en Engeland, maar inmiddels lijkt de ziekte een geaccepteerd fenomeen. Watermerkziekte wordt veroorzaakt door de bacterie Brenneria (vroeger bekend als Erwinia salicis). Deze bacterie zorgt voor verstopping van de transportvaten. De eerste symptomen verschijnen van mei tot aan het begin van de herfst in de vorm van verwelking van het blad aan takken verspreid over de kroon. De bruine, verschrompelde bladeren kunnen lang aan de boom blijven zitten. Meestal vormt de boom bij de aanzet van afgestorven takken veel waterlot. Na een aantal jaren leidt de aantasting tot de dood van de boom. Wanneer het aangetaste hout doorgezaagd wordt is er een ringvormige, waterige, ’glazige’ vlek te zien die bij blootstelling aan lucht al snel bruin verkleurt. Aan deze vlekken die doen denken aan een watermerk in papiergeld, heeft de plant zijn naam te danken. Watermerkziekte komt vooral voor bij boomvormende wilgen, met name Salix alba. Pas vanaf de halfwasfase worden de bomen ziek. Jonge wilgen krijgen de symptomen niet, ook al komt de bacterie erop voor. Dat maakt het onderzoeken van de ziekte erg lastig. Boomonderzoeker Jitze Kopinga van Alterra: „Je kunt bijvoorbeeld moeilijk omvangrijke inoculatieproeven doen wanneer steeds onzeker is of en wanneer bomen zicht-

Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

baar reageren op een infectie. Dan ben je vooral aangewezen op laboratoriumtechnieken, maar die zijn bewerkelijker.” Over het precieze verloop van de (infectie met de) ziekte is dan ook nog maar weinig bekend. De bacterie komt van nature ook op en in gezonde wilgen voor, maar wanneer en hoe een boom ziek wordt, is niet duidelijk. Ook over de verspreiding van de ziekte is niet veel bekend. Wel is gebleken dat recente aangetaste bomen soms sap afscheiden dat langs de takken druipt en waarin bacteriën voorkomen die met wind en regen kunnen worden verspreid. Ook verspreidt de ziekte zich via wortelcontact. Daarnaast kan de bacterie worden verspreid door het aanplanten van ’poten’, takken van drie jaar of ouder, afkomstig van zieke wilgen.

Beheer Er is een aantal effectieve beheermaatregelen tegen watermerkziekte. De eerste is geen wilgen aanplanten in besmet gebied. Omdat de ziekte zich niet in jong hout manifesteert is het raadzaam om 1- of 2-jarig stekmateriaal te gebruiken, van betrouwbare bron, zoals een vermeerderingstuin en dus geen poten waarin de ziekte al tot ontwikkeling heeft kunnen komen. Gebruik ook materiaal dat een zekere mate van resistentie heeft tegen watermerkziekte. In de rassenlijst bomen staan selecties met een redelijke tot matige weerstand tegen watermerkziekte. Besmette bomen kunnen gered worden door ze te knotten. Deze methode is geschikt voor licht aangetaste bomen (tot circa 25% van de kroon). Knot de bomen dan minstens eens in de drie jaar. In de jonge scheuten zal de ziekte zich niet manifesteren. Hoewel nog niet alles bekend is over hoe de ziekte zich verspreidt, wordt nog steeds aangeraden om aangetaste bomen te rooien en te vernietigen. <

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

Watermerkziekte in het kort In Nederland Sinds de jaren ’30. Veroorzaker Brenneria salicis. Symptomen Verwelking vanaf mei, afsterven van takken. Waardbomen Verschillende wilgen, vooral boomvormers en dan met name Salix alba. Salix fragilis is minder vatbaar en hybriden van S. alba en S. fragilis zitten er qua gevoeligheid tussenin. Dit biedt wellicht aanknopingspunten voor gerichte selectie. Beheer Jong stekmateriaal gebruiken waarop de ziekte nog niet tot ontwikkeling is gekomen, alleen plantmateriaal gebruiken dat een zekere mate van resistentie heeft tegen de ziekte. Deze rassen zijn te vinden op www.rassenlijstbomen.nl. Tot slot kunnen aangetaste bomen vaak in leven gehouden worden door ze regelmatig te knotten.

TuinenLandschap | 5A | 2014

19


Bacterievuur: ook buiten bufferzones bestrijden Bacterievuur is een infectieziekte die zich gemakkelijk verspreidt en jaarlijks voor schade zorgt aan onder meer Malus, Pyrus, Crataegus en Sorbus. Om de belangen van boomkwekers en fruittelers te beschermen gelden er op verschillende plaatsen rond kwekerijgebieden bufferzones waar het verboden is in tuinen of openbaar groen waardplanten van de ziekte aan te planten.

Tekst Peter Bennink, met dank aan NVWA Beeld NVWA

Waardplanten Amelanchier (krentenboom) Chaenomeles (Japanse kwee) Cotoneaster (dwerg- of rotsmispel) Crataegus (meidoorn) Cydonia (kweepeer), Eriobotrya (Japanse mispel) Malus (appel en sierappel) Mespilus (mispel) Photinia davidiana (glansmispel) Pyracantha (vuurdoorn) Pyrus (peer en sierpeer) Sorbus (lijster/meelbes)

20

TuinenLandschap | 5A | 2014

B

acterievuur, ook wel bekend onder de oude naam perenvuur, wordt veroorzaakt door de bacterie Erwinia amylovora. De eerste verschijnselen zijn verwelkende bloesems die zwart worden en verwelkende en verdroogde scheuten die in het voorjaar of in de zomer te zien zijn. Vaak zijn er net als bij iepziekte ’vaantjes’, overgebleven blaadjes, te zien aan de gekromde top. Er kunnen vuilwitte druppeltjes bacterieslijm zichtbaar zijn aan bladstelen en scheuten. Bij het aansnijden van de bast onder een aantasting wordt een roodbruin gevlamde verkleuring zichtbaar, terwijl het weefsel vochtig en plakkerig is. De overgang van ziek naar gezond weefsel is niet scherp begrensd. Op de stam en dikkere takken ontstaan ingezonken kankerplekken, waarbij de kleur van de bast in paarszwart verandert. Aan de randen kunnen slijmdruppeltjes naar buiten geperst worden, die eerst melkachtig wit zijn, maar al snel via oranje naar geelbruin verkleuren. De verdroogde bladeren, bloemen en vruchten blijven vaak tot in de winter aan de plant zitten. Ook kan men dan de kankerplekken waarnemen, waarin de bacterie overwintert en die in het voorjaar weer vochtig worden. In welke mate de bacterie schade aan de boom veroorzaakt, is afhankelijk van de waardplant. Zeer gevoelige waardplanten als Pyrus en Photinia davidiana kunnen geheel afsterven, terwijl de schade bij Crataegus beperkt kan blijven tot afstervende takken en twijgen. Een geïnfecteerde boom of struik wordt echter niet meer gezond.

Verspreiding Bacterievuur kan zich op verschillende manieren verspreiden. De bacterie kan door insecten overgebracht worden naar bloesems, in de nectar vermeerdert de bacterie zich snel. De grootste kans op infectie bestaat tijdens de bloei en tijdens de vorming van jonge scheuten.

De ziekte kan ook door direct contact met het bacterieslijm overgebracht worden, door vogels, door regen gepaard met wind, opspattend water en nevel. Mensen kunnen de ziekte verspreiden via besmet gereedschap of door transport van besmet materiaal. Eenmaal op de waardplant aangekomen, kan Erwinia amylovora binnendringen via natuurlijke openingen of wonden. Voor infectie is een temperatuur tussen 18 en 29 °C optimaal, een hoge relatieve vochtigheid bevordert de kans op infectie. De bestrijding van bacterievuur is geregeld in de Europese fytorichtlijn. In de EU zijn vrije gebieden aangewezen. Deze gebieden zijn vrij van bacterievuur en moeten als zodanig beschermd worden tegen introductie van bacterievuur. Omdat in Nederland bacterievuur voorkomt, kunnen voor bacterievuur gevoelige planten (waardplanten) niet zomaar worden verhandeld naar deze vrije gebieden. Om de handel van waardplanten naar beschermde gebieden mogelijk te maken heeft Nederland bufferzones ingesteld.

Bestrijding verplicht Binnen deze bufferzones is de bestrijding van bacterievuur verplicht. Aangetaste bomen en struiken dienen in hun geheel verwijderd te worden of de stobbe dient na afzagen met een stobbedodend middel te worden behandeld. Ook is het in de bufferzones verboden bepaalde soorten die vatbaar zijn voor bacterievuur aan te planten. Het gaat om Cotoneaster salicifolius floccosus, Cotoneaster salicifolius, Cotoneaster watereri en de daartoe behorende cultivars, Photinia davidiana, Crataegus calycina, Crataegus laevigata en Crataegus monogyna (eenstijlige meidoorn) met uitzondering van de cultivars. Buiten deze bufferzones is bestrijding van bacterievuur niet verplicht maar het is wel vestandig om meteen maatregelen te nemen. Verwijder ten-


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924 Watermerkziekte

1966 Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

Bacterievuur in het kort In Nederland sinds In 1966 is de ziekte voor het eerst ontdekt op NoordBeveland. Veroorzaker Erwinia amylovora. Symptomen Verwelking van bloesems en scheuten, bacterieslijm, kankers op de bast en dikkere takken, ’vaantjes’, roodbruin verbrande verkleuring onder de bast. Waardplanten Verschillende planten in de familie van de Rosaceae, met name Pyrus en Crataegus, zie kader. Beheer In bufferzones rond boomkwekerijen en fruittelers is het verwijderen van besmette planten verplicht. Ook buiten deze gebieden is het verstandig besmette planten op te ruimen om verdere verspreiding te voorkomen. Een aantasting van bacterievuur op peer. Om de belangen van boom- en fruitkwekers te beschermen zijn er bufferzones ingesteld rond kwekerijgebieden waar bacterievuur bestreden moet worden en bepaalde vatbare planten niet mogen worden aangeplant.

minste de zieke plantendelen (in de bufferzones is verwijdering van de hele plant verplicht). Je kunt het aangetaste materiaal ter plaatse verkleinen en in plastic zakken of in de kliko stoppen en met de normale huisvuilafvoer mee laten gaan. Vervoer in géén geval aangetaste plantendelen op een open wagen zonder gesloten dekzeil. De aangetaste planten ter plaatse versnipperen kan ook. In de winter is er geen uitstoot van bacterieslijm en is de bacterie minder actief. Daarom zijn dan geen bijzondere voorzorgen nodig. In het groeiseizoen kan versnipperen ook, maar zijn maatregelen nodig om verspreiding van de bacterie tegen te gaan. Dat kan door het aangetaste materiaal na het afzagen enkele dagen te laten drogen en het daarna te versnipperen. Doordat het contact met de wortels is verbroken, valt de worteldruk weg en neemt het vochtpercentage

in het hout snel af. De bacterie kan zich dan niet meer vermeerderen. Bij het versnipperen kunnen de snippers direct in een wagen worden geblazen om vervoerd te worden naar de brandplaats, stortplaats of de composthoop. Als er geen waardplanten meer staan, kun je de snippers ook in de beplanting terugbrengen. Het is altijd belangrijk om gebruikte vervoermiddelen en versnipperaars goed schoon te maken met bijvoorbeeld een stoomcleaner of hogedrukspuit. Gereedschap direct ontsmetten met bijvoorbeeld brandspiritus, alcohol 70%, formaline, Dettol of chloor. Zorg sowieso altijd voor ziektevrij uitgangsmateriaal. Als in een beplanting regelmatig bacterievuur voorkomt, valt te overwegen deze te vervangen door niet vatbare soorten. <

TuinenLandschap | 5A | 2014

21


G e e n ’A m e r i k a a n s e t o e s t a n d e n ’

Phytophthora ramorum valt vooralsnog mee in Nederland Phytophthora ramorum heeft aan de westkust van de Verenigde Staten miljoenen bomen het leven gekost. Deze vochtminnende schimmel heeft een groot aantal potentiële waardplanten, maar zorgt in Nederland tot nu toe vooral voor problemen in Rhododendron.

Tekst Peter Bennink, met dank aan de NVWA en Fons van Kuik, Wageningen UR, PPO Beeld David Rizzo

Phytophthora in het kort In Nederland sinds 1993. Veroorzaker (Pseudo)schimmel Phytophthora ramorum. Symptomen Bloedingen op stam, bladvlekken, twijgsterfte Waardplanten Onder andere: Rhododendron, Fagus, Quercus rubra. Beheer Zorg voor licht en lucht, verwijder aangetaste planten.

22

TuinenLandschap | 5A | 2014

S

udden Oak Death luidt de sinistere Engelse naam voor de ziekte veroorzaakt door Phytophthora ramorum. De ziekte werd in 1995 voor het eerst ontdekt toen grote aantallen tanoak (Lithocarpus densiflorus) plotseling doodgingen. Pas in 2000 werd de aantasting geïdentificeerd als een nieuwe Phytophthora soort. Phythophthora behoort tot de Oomycetes (waterschimmels). Oomyceten lijken erg op schimmels maar zijn het niet, daarom worden ze wel pseudoschimmels genoemd. Phytophthora ramorum heeft inmiddels in de vochtige kustbossen van noordelijk Californië miljoenen bomen het leven gekost; vooral inheemse eiken zoals Quercus keloggii en Quercus agrifolia gingen dood. Phytophthora ramorum heeft een lange lijst van waardplanten waaronder ook in Nederland algemene soorten als Acer pseudoplatanus, Aesculus hippocastanum, Camellia japonica, Fagus sylvatica, Fraxinus excelsior, Pseudotsuga menziesii, Salix caprea, Rhododendron spp., Taxus baccata, Vaccinium ovatum en Viburnum spp. In NL vormt de pseudoschimmel alleen sporen op Rhododendron, van waaruit andere waardplanten geïnfecteerd kunnen worden. P. ramorum komt niet alleen bij houtige gewassen, maar ook bij vaste planten voor. De lange lijst ziet er dreigend uit, maar de ziekte infecteert lang niet alle planten even gemakkelijk en de gevolgen zijn ook niet op alle waardplanten even ernstig. In verschillende gewassen leidt de ziekte tot een ander ziektebeeld.

Bloedingsplekken In de vatbare Californische bomen zorgt de pseudoschimmel ervoor het cambium en transportweefsel in de bast afsterven. De pogingen van de boom om de indringer naar buiten te werken resulteren in bloedingsplekken. Door een toenemend aantal aangetaste plekken wordt de boom uiteindelijk geringd en sterft na een paar jaar.

De naam Sudden Oak Death verwijst naar het verschijnsel dat de bladeren van geïnfecteerde bomen in een paar weken tijd van groen naar bruin verkleuren. Andere bomen en planten kunnen veel minder ernstige symptomen laten zien. Veelal gaat het om twijgsterfte of bladvlekken. Ook in Europa is Phytophthora ramorum aanwezig, zeker al sinds begin jaren negentig. In Engeland en Ierland heeft de ziekte onder meer gezorgd voor grote sterfte in Larix.

Rhododendron In Nederland is de pseudoschimmel in 1993 voor het eerst waargenomen, maar hij gedraagt zich tot nu toe een stuk minder agressief dan in de VS of Engeland. De ziekte komt voornamelijk voor op Rhododendron; er zijn in de groene ruimte ook besmettingen bekend van Viburnum, Quercus rubra en Fagus sylvatica. De aantasting in Rhododendron begint met bladvlekken en scheutinfecties. De twijgen verkleuren bruin tot zwart en sterven doorgaans vanaf de top af. De scherp begrensde donkerbruine bladvlekken dringen vanuit de bladsteel via de hoofdnerf het blad binnen. In een later stadium treedt bladval op en kan de struik grotendeels afsterven. Op Quercus rubra en Fagus sylvatica is een aantasting te herkennen door vochtplekken op de stam, bruinverkleuring onder de bast en eventueel het afsterven van de boom.

Verspreiding De pseudoschimmel verspreidt zich vooral via (opspattend) regenwater en transport van aangetast plantmateriaal en grond. Phytophthora ramorum kan meer dan een jaar in de grond overleven en in versnipperd materiaal bijna twee jaar. Aangetaste struiken van Rhododendron kunnen andere waardplanten infecteren. In een klassieke villatuin met bomen en rhodo’s, lopen gevoelige


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924 Watermerkziekte

1966 Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

Verschillende vormen van Phytophthora P. ramorum is niet de enige Phytophthora die de afgelopen jaren voor problemen heeft gezorgd. In Engeland heeft P. pseudosyringae schade aangericht in onder meer Fagus en Carpinus en in Beieren is grote sterfte opgetreden in Alnus

bomen dan ook het risico besmet te worden door de rhodo’s eronder. Phytophthora ramorum is voor zijn ontwikkeling erg afhankelijk van vochtige omstandigheden. In Californië komt de ziekte vooral voor in koele vochtige bossen, waar (vooral in de winter) vaak mist blijft hangen. De ziekte ontwikkelt zich daar ook vooral in de vochtige winter. In Nederland zijn het ook vaak vochtige, beschaduwde, slecht opdrogende plekken in beplantingen, waar P. ramorum gevonden wordt; vooral in natte zomers.

Voorkomen

door P. Alni. Ook onder meer Chili (P. Pinifolia in Pinus) en Australie (P. Cinnamom in Eucalyptus) hebben recentelijk te maken gehad met uitbraken. Inmiddels zijn er al meer dan 100 soorten Phytophtora ontdekt en door natuurlijke kruising,

vaak op kwekerijen waar plantmateriaal van verschillende herkomsten bij elkaar wordt gebracht, ontstaan steeds vaker nieuwe, vaak agressieve soorten. Het is nog maar de vraag of het grootste Phytophthopragevaar van P. ramorum komt.

alleen te planten op plaatsen waar het zonlicht ze bereikt en waar de wind erdoorheen kan blazen. Weinig tot niet beschaduwde en goed doorgeluchte rododendronstruiken blijken beduidend minder te worden aangetast. Uit een verkennend onderzoek in 2002 en 2003 van de toenmalige Plantenziektenkundige Dienst is gebleken dat de pseudoschimmel breed verspreid was in de groene ruimte en niet meer uit te roeien was. Beheerders zijn bij vondsten wel verplicht om maatregelen te nemen om ten minste verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. De NVWA heeft in samenwerking met het Bosschap een beheersadvies voor Rhododendron opgesteld dat te vinden op www.bosschap.nl. <

In de vochtige kustbossen van noordelijk Californië zijn door Phytophthora ramorum, ofwel Sudden Oak Death, miljoenen bomen geveld.

In de praktijk kun je besmettingen met Phytophthora dus goeddeels voorkomen door Rhododendron

TuinenLandschap | 5A | 2014

23


Complexe ziekte bij beuk Tekst ir. Dennis de Goederen, hoofd onderzoek & advies van Pius Floris Boomverzorging Amsterdam, met dank aan Rolf Kehr en werk van Leen Moraal en Paul D. Manion Beeld Pius Floris Boomverzorging Amsterdam & Bergum

Het fenomeen beukensterfte dat in het Engels Beech Decline en in het Duits Buchenkomplexkrankheit wordt genoemd, is een complexe ziekte die speelt bij volwassen beuken. Dat wil zeggen dat er geen directe relatie is tussen de aantasting en de gastheer. De boom wordt namelijk door één of meer achtergrondfactoren vatbaar gemaakt voor één of meer ziekteverwekkers.

Beukenlaan waar groeiplaats is verdicht door parkerende Enkele bomen hebben een grove schors en er komen veel secundaire aantastingen voor zoals korsthoutskoolzwam.

24


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924

1966

Watermerkziekte

Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

B

eukensterfte is een typische complexe boomziekte. Een complexe ziekte is volgens de Amerikaanse boomziektenspecialist Paul Manion het conditieverval dat optreedt door een complex aan biotische en abiotische factoren. Met andere woorden, het zijn de omgevingsfactoren die een boom vatbaar maken en ’de boom op de verkeerde plek’ ondergaat daarmee permanente stress. Dit komt in de praktijk neer op een slechte groeiplaats als gevolg van een stedelijk milieu, genen, verdichting van de bodem, lage bodemvruchtbaarheid, zouten, slechte waterdoorlatendheid of juist laag vochthoudend vermogen van de bodem, klimaatverandering en luchtverontreiniging. Voor de beuk zijn droogte en nitrificatie, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie de belangrijkste primaire factoren in het complex. Naast deze vaak min of meer permanente primaire factoren zijn er volgens entomoloog Leen Moraal tijdelijke stressfactoren die de boom kunnen verzwakken zoals een periode van droogte, een mastjaar of een jaar met overmatig veel bladluis.

Secundaire aantastingen De door primaire stressfactoren verzwakte bomen worden vatbaar voor secundaire aantastingen, die het volgende stadium van verval inluiden. Deze organismen veroorzaken duidelijke sporen en symptomen en worden meestal (ten onrechte) als schuldige voor het verval aangewezen. Ze zijn echter goede indicatoren van een verzwakte gastheer. Kenmerkend voor de complexe beukenziekte is de aanwezigheid van de wollige beukenluis of beukenstamluis (Cryptococcus fagisuga). Vanwege de gladde, dunne schors zijn de luizen in staat de sapstroom aan te boren. De wollige beukenluis is goed op te merken, althans eens in de 5 tot 7 jaar, want dit is de duur van zijn cyclus. Door de prikken ontstaan kleine wondjes in het bastweefsel die als invalspoort kunnen dienen voor schim-

’Eikenschors’ op beuk is een goede indicator van complexe beukenziekte.

mels die bastziekten veroorzaken. Niet alle beuken worden door deze ziekteverwekkers getroffen. Sommige maken een grovere schors als reactie op de verwonding en worden daarmee onaantrekkelijk voor de stamluis. Dit zijn de ware overlevers en een goede indicatie van een ziektecomplex in het verleden. Beuken die minder effectief reageren op de stamluis, kunnen door de boorgaatjes, via de houtstralen geïnfecteerd raken met de schimmel Neonectria coccinea. In dat geval treedt na enkele jaren bast- en cambiumnecrose op, in eerste instantie gekenmerkt door bloedingsvlekken en bastscheurtjes die verergeren tot afgestorven groeibanen, doorgaans aan de noordzijde van de stam. Ook Nectria ditissima (beukenkanker) treedt op als secundaire aantasting. Bloedingsvlekken aan de stamvoet zijn meestal het gevolg van een aantasting door een Phytophthora, maar deze pseudoschimmel valt alleen levend weefsel aan en is geen onderdeel van het complex.

Kevers In verzwakte beuken zien ook kevers hun kans schoon. Het gaat om de beukenprachtkever Agrilus viridis, de beukenbastkever Taphrorychus bicolor, Trypodendron domesticum (ook een bastkever) en de gewone werfkever Hylecoetus dermestoides. De prachtkevers en de bast-

Bastnecrose met ingedroogde bloedingsvlekken en bastscheurtjes op een oude beuk.

kevers zijn volgens Moraal vooral bekend van aantastingen in droogtejaren, en vooral bastkevers zijn over het algemeen een goede indicator van een complexe ziekte. Prachtkevers kunnen als de plaagdruk hoog genoeg is ook een primaire aantaster worden. De kevers kunnen naast vraatschade aanrichten houtafbrekende schimmels zoals de echte tonderzwam (Fomes fomentarius) de boom in brengen. Door de aanwezigheid van zo’n houtafbrekende schimmel kan er vrij plotseling, binnen twee jaar stambreuk ontstaan. De breuk treedt volgens Moraal op vanaf een meter boven maaiveld tot aan de kroonaanzet, en heeft een relatief glad breukvlak.

Onomkeerbaar Beuken zijn in principe in staat om nog lang te overleven met agressieve houtparasitaire zwammen zoals de korsthoutskoolzwam. Een voorwaarde daarvoor is wel dat de aangetaste boom in een goede conditie verkeert. Het probleem is nu juist dat veel beuken om diverse redenen niet optimaal kunnen groeien en geen optimale conditie hebben. De primaire stressfactoren kunnen de negatieve spiraal in werking zetten. Vanwege de secundaire aantastingen wordt de negatieve spiraal onomkeerbaar en sterven de beuken uiteindelijk. <

TuinenLandschap | 5A | 2014

25


Bloedingsziekte: vooral dodelijk voor jongere bomen De kastanjebloedingsziekte werd in 2002 ontdekt, en slechts vier jaar later was al 40% van de kastanjes besmet, en dat percentage is sindsdien alleen maar opgelopen. Voor veel vooral jongere bomen betekent de ziekte het einde. Oudere en bijzondere bomen kunnen met groeiplaatsverbetering en wellicht in de toekomst warmtebehandelingen wellicht behouden blijven. Tekst Jan Hilbert, senior specialist bij Copijn Boomspecialisten, Fons van Kuik, onderzoeker Wageningen UR, PPO Beeld Fons van Kuik

B

loedingsziekte bij paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) wordt veroorzaakt door de bacterie Pseudomonas syringae pv. aesculi (PSA). De ziekte komt vanaf 2002 voor in Nederland en is sindsdien ook gemeld in andere Europese landen. De landelijke werkgroep Aesculaap heeft onderzoek gedaan naar de oorzaak en het verloop van de ziekte. In 2006 was ongeveer 40% van de Nederlandse paardenkastanjes ziek. In enkele gemeenten is het ziektepercentage sindsdien opgelopen tot 70% en zijn al vele kastanjebomen afgestorven en gekapt. Uit infectieproeven is gebleken dat vooral Aesculus hippocastanum en Aesculus x carnea gevoelig zijn voor de bacterieziekte. Dit geldt voor de soort en diverse cultivars. Ook A. turbinata (Japanse paardenkastanje) is vatbaar. De soorten A. flava, A. parviflora, A. pavia en A. mutabilis zijn niet gevoelig.

Symptomen De bloedingsziekte bij paardenkastanje kenmerkt zich door bloedingen op de stam. Bloedingen bestaan uit stroperig suikerrijk boomsap dat in contact met de buitenlucht oxideert en bruinzwart van kleur wordt. Dieper in de bast komen roestbruine tot zwarte plekken voor, die zich uitbreiden tot het houtweefsel. Het is niet bekend hoe lang de periode is tussen het begin van de ziekte met typische symptomen onder de bast en het moment waarop de uitwendige bloedingsverschijnselen ontstaan. Na verloop van tijd sterven grote delen van het bastweefsel in de stam af. Hierdoor verdrogen de takken die hiermee in verbinding staan. Deze takken groeien langzamer, hebben kleiner blad, vertonen vroeger bladverlies (kenmerkend is de vroegtijdige vergeling van een deel van de boomkroon) en kunnen uiteindelijk afsterven. Als de ziekte grote delen van de bast en het cambium onherstelbaar heeft beschadigd, kunnen aan de stam en aan hoofdtakken open lengte-

26

TuinenLandschap | 5A | 2014

Warmtebehandeling stemt hoopvol Veel bacteriën die ziekten veroorzaken in planten kunnen slecht tegen hogere temperaturen. In het afgelopen jaar hebben enkele kastanjebomen een warmtebehandeling gehad. De behandelingen hebben de bacteriën in de stam kunnen doden. Komend jaar worden de bomen gevolgd in hun verdere ontwikkeling. Als de resultaten net zo goed zijn als de vooruitzichten, dan zou dit een doorbraak zijn in het weer gezond maken van beeldbepalende of bijzondere kastanjebomen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door André van Lammeren en Fons van Kuik, Wageningen UR.

scheuren in de bast ontstaan. Hierdoor komt het onderliggende houtweefsel bloot te liggen. Als dit op grote schaal gebeurt, kan de boom binnen drie tot vijf jaar geheel afsterven. De kans hierop is het grootst bij jongere bomen (tien tot dertig jaar) met een relatief geringe stamomtrek en dunne bastlaag. Oudere en zwaardere bomen hebben een grotere kans om te ziekte te overleven. Aangetaste bomen zijn door het loslaten van de bast gevoeliger voor secundaire aantastingen door houtrot veroorzakende schimmels. Dit kan leiden tot een verhoogd risico op breuk van zware takken. Uit recente onderzoeken blijkt dat schimmels als de oesterzwam of het minder bekende fluweelpootje in dit proces een prominente rol kunnen spelen. Van de bacterie P. syringae is bekend dat ze via beschadigingen van de bast de boom kunnen binnendringen, bijvoorbeeld door hagel, insecten en andere dieren, schuurplekken van langs elkaar bewegende takken, maaibeschadigingen, snoeiwonden en vorstbarsten. Uit onderzoek is het vermoeden ontstaan dat de bacterie zich in de bloemen vermeerdert, waarbij de nectar als voedingsbron fungeert. Vanuit de bloemen kunnen de bacteriën


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924 Watermerkziekte

1966 Bacterievuur

vervolgens met regenwater mee gespoeld worden. Dit kan in geval van beschadigingen van de bast tot infecties op de stam leiden. PSA stimuleert de vorming van kurkachtig afsluitingsweefsel rondom geïnfecteerd bastweefsel. Soms wordt met dit weefsel de verdere uitbreiding van de aantastingsplekken plaatselijk ingekapseld. Wanneer de bacterie herhaaldelijk door deze verdedigingslinie breekt, dreigt afsterven van de hele boom.

Beheer Bij het beheer van zieke kastanjes is er een aantal aandachtspunten om verergering en verspreiding van de ziekte te voorkomen en de veiligheid te waarborgen: ▸ Verricht zo min mogelijk werk aan zieke bomen, snoei zeker niet als ze in bloei of in blad staan. ▸ Zieke kastanjes hoeven niet direct gerooid te worden, er kan nog herstel optreden. ▸ Plant geen grote partijen paardenkastanjes in de buurt van zieke bomen. ▸ Verplanten van paardenkastanjes is sowieso niet aan te raden. ▸ Bomen met secundaire aantastingen hebben een verhoogde kans op breuk van zware takken, let daarop bij controles. ▸ Vervoer besmet materiaal (inclusief takhout en snippers) uitsluitend afgedekt naar depot of direct naar verwerker (vuilverbranding of biogascentrale). Versnipperd aangetast materiaal kan worden gecomposteerd, mits de

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

composteercondities goed worden gecontroleerd (onder meer minimale temperatuur van 60°C in de gehele hoop). ▸ Aangezien PSA niet in houtweefsel voorkomt zou het schillen van de zieke boom en het afvoeren van de bast voldoende moeten zijn om de verspreiding van de bacterie tegen te gaan. Directe bestrijding van de kastanjeziekte is zeer moeilijk, zo niet onmogelijk. Wel zijn er maatregelen die je kunt nemen. Bij grotere exemplaren die kans hebben om de ziekte te overleven, kan verbeteren van de vitaliteit de beslissende factor zijn. Het aanbrengen van compost lijkt de conditie van bomen te verbeteren en zo te zorgen voor verminderde aantastingen. Bij proeven zijn positieve effecten geconstateerd, maar wetenschappelijk bewijs ontbreekt hier nog. <

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

Een rij bomen met diverse stadia van ziekteontwikkeling. Het bastweefsel in de stam sterft af waardoor de takken die hiermee in verbinding staan verdrogen, het blad blijft daardoor kleiner, vergeelt voortijdig en valt eerder af. De vergeling van delen van de kroon is hier goed te zien.

Kastanjebloedingsziekte in het kort In Nederland sinds 2002. Veroorzaker Pseudomonas syringae pv. aesculi. Symptomen Bloedingsplekken op de stam, bruine tot zwarte plekken dieper in de bast. Kleiner blad, bladvergeling, bladval. Lengtescheuren in de bast van stam en gesteltakken, afsterven van kroondelen en/of de hele boom. Waardplanten Aesculus hippocastanum,

A. x carnea, A. turbinata. Beheer Wees terughoudend met werkzaamheden aan zieke paardenkastanjes, zeker wanneer ze in bloei of in blad staan. Secundaire aantastingen kunnen snel voor veiligheidsrisico’s zorgen, wees daarom alert. Grote bomen kunnen wellicht geholpen worden door groeiplaatsverbetering.

TuinenLandschap | 5A | 2014

27


Aesculus, blik op de toekomst De witbloeiende paardenkastanje verkeert in zwaar weer. Met name de selectie ’Baumannii’ dreigt binnen luttele jaren uit steden en parken te verdwijnen. Hoe ziet de toekomst er uit, heeft het geslacht Aesculus meer te bieden dan die ene soort? Tekst en beeld Ton Stolk

H

outen is de eerste gemeente die in 2002 aan de bel trok. Een groot deel van de paardenkastanjes op de wal langs de Rondweg, die heel Houten omsluit, vertoonde een merkwaardige aantasting. Bruine vlekken op de stam als gevolg van vocht dat door de bast naar buiten kwam. En nog veel kwalijker, er gingen bomen aan dood. In heel Houten stonden toen drie duizend Aesculus hippocastanum, hoofdzakelijk van het type ’Baumannii’. Ondertussen zijn hiervan vanwege de kastanjebloedingziekte zo’n duizend exemplaren gekapt en zijn alle ’Baumannii’ aangetast. Gerco Wicherson van de gemeente Houten verwacht dan ook dat binnen vijf jaar alle paardenkastanjes op de wal langs de Rondweg dood zijn. Nog een voorbeeld. De gemeente Den Haag telde voor de uitbraak van de kastanjebloedingziekte 4.700 bomen van Aesculus hippocastanum, al dan niet van de selectie ’Baumannii'. Sinds de uitbraak van de ziekte in 2002 zijn hiervan in Den Haag zo’n 500 bomen gekapt. Het aantal

aangetaste bomen is ondertussen opgelopen tot 68% en dat getal neemt volgens Leendert Koudstaal, boomspecialist van de gemeente Den Haag, nog jaarlijks toe.

Terughoudend Beide voorbeelden geven aan waarom deze gemeenten, en met hen feitelijk heel groenvoorzienend Nederland, zeer terughoudend zijn met het aanplanten van paardenkastanjes. Met name geldt dit voor de zeer vatbare cultivar ’Baumannii’. De gemeente Houten plant nog sporadisch een Aesculus hippocastanum en dan alleen als solitair en bij voorkeur als zaailingboom. Monoculturen van welke boomsoort ook zijn in de ban, sinds het echec van de beplanting langs de Rondweg. Berichten dat goede grondbewerking en bodemverbetering een positief effect zouden hebben op nieuwe aanplant zijn door Houten aangegrepen om proefaanplanten te doen. Op de gemeentewerf stonden nog paardenkastanjes als reserve. Die zijn, na het breken van storende

Amerikaans sortiment De Verenigde Staten herbergen het grootste aantal soorten van het totale Aesculussortiment. Daarnaast komen er hybridesoorten voor die in de natuur zijn ontstaan. De Amerikaanse soorten die tot (middel) grote boom uitgroeien zijn: • A. flava: grote boom, bloei geel; • A. glabra: meerdere natuurlijke groeivormen, struik tot grote boom, bloei geelgroen; • A. x hybrida (pavia x flava): grote boom, bloei variabel geel tot rood; • A. x marylandica (flava x glabra): middelgrote boom, bloei groenig wit; • A. x woerlitzensis (hybrida x sylvatica): middelgrote boom, bloei rood met geel.

Een kleine boom of grote struik vormen: A. californica, A. pavia, A. sylvatica, A. x arnoldiana (glabra x pavia), A. x bushii (glabra x pavia), A. x mutabilis (pavia x sylvestris) en A. x neglecta (flava x sylvatica). Afwijkend in groei is A. parviflora. Dit is een horstvormde struik die pas middenzomer bloeit.

28

TuinenLandschap | 5A | 2014

lagen in de ondergrond en toevoegen van schimmeldominante humuscompost, langs de Rondweg aangeplant. Maar ook deze bomen werden ziek. De uitgevoerde plantgatvoorbereiding, zodat geen stagnerend water meer optreedt en de bomen diep kunnen wortelen, bleek in de Houtense situatie dus niet afdoende om deze bloedingsziekte te voorkomen. Wat het alternatief voor de weggevallen beplanting wordt, weet de gemeente nog niet. Den Haag plant zo af en toe als vervangende soort in landschappelijke bossen en parken een Aesculus flava, gele pavia. Verkrijgbaarheid in de juiste maat speelt hier een rol. De gele pavia groeit op de lange duur uit tot een forse boom, doch blijft zeker kleiner dan de witte paardenkastanje. Belangrijker voor heraanplant noemt Koudstaal de linde. Zo worden op 12 maart met het nodige tromgeroffel lindebomen aan de Lange Vijverberg aangeplant. Zij vervangen er de weggevallen paardenkastanjes. De keus is op Tilia cordata gevallen omdat die met hun afhangende takken op den duur het karakter van de paardenkastanjes nog het best benaderen.

Amerikaanse soorten Met de Haagse keuze om in landschappelijke situaties Aesculus flava aan te planten, richt deze gemeente haar blik ook op het Amerikaanse Aesculus-sortiment. Op zich logisch, want voor zover bekend is deze soort nauwelijks vatbaar voor de bloedingsziekte. Uit de Verenigde Staten stammen evenwel meer soorten met ook nog eens een aantal kruisingen die veelal in de natuur zijn ontstaan (zie kader). Wat kunnen we met die andere soorten? Op Aesculus pavia na, de rode pavia, zijn die soorten bij laanboomkwekers heel beperkt in cultuur. Bovendien worden veel van die Amerikaanse (hybride) soorten, net als de rode pavia, niet meer dan een grote struik of kleine boom. Dat de Amerikaanse soorten weinig in cultuur zijn betekent ook dat er onvoldoende statistisch relevante gegevens zijn om ten aanzien van de bloedingziekte


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924

1966

Watermerkziekte

een gedegen oordeel te vellen, meent Jitze Kopinga, onderzoeker bij Alterra in Wageningen. Toch blijken de beperkte ervaringen uit de praktijk overwegend positief. Met de nodige voorzichtigheid verdienen daarom de Amerikaanse soorten meer aandacht van kwekers, gebruikers en onderzoekers. Alleen zo kan informatie over hun ziektegevoeligheid worden gegenereerd.

Een afvaller In het stedelijk groen is de hybridesoort Aesculus x carnea, en dan met name de cultivar ’Briotii’, de tweede in aantal van de paardenkastanjes. Het kruisen van de witte paardekastanje met de rode pavia leverde een hybride op met grote, zalmroze tot rode bloemen. ’Briotii’

Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

heeft donkerrode bloemen, maar vormt slechts een middelgrote boom. A. x carnea ’Plantierensis’ heeft door terugkruising met Aesculus hippocastanum niet alleen lichtroze bloemen, maar ook diens groeikracht. In eerste jaren van de bloedingziekte bleef de groep Aesculus x carnea overwegend vrij van de ziekte. Helaas lijkt de ziekte nu bezig met een inhaalslag. Met name de gemeente Utrecht telt de laatste jaren een toenemend aantal zieke A. x carnea. Hiermee valt deze fraai bloeiende hybride feitelijk af als alternatief voor de zeer vatbare, witbloeiende ’Baumannii’.

Zaailingselectie En voor de toekomst? Dan bieden selecties uit zaailingen van Aesculus hippocas-

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

tanum wellicht perspectieven. Onderzoeker Kopinga heeft daar enige hoop op gevestigd. De zaailingen zijn afkomstig van zaad van gezonde bomen in een omgeving met ernstig aangetaste witte paardekastanjes. Kennelijk zijn niet alle bomen van deze soort even vatbaar, maar zijn er exemplaren met een natuurlijke weerstand tegen de ziekte. De zaailingen heeft Kopinga al. Maar het ontbreekt hem aan geld om een vergelijkingstoets met die zaailingbomen op te starten. Boomkwekers durven op dit moment hierin niet te investeren. Toch heeft de onderzoeker hoge verwachtingen dat uit een dergelijk onderzoek zeer bruikbare, weinig vatbare klonen voort zouden kunnen komen. <

Aesculus flava, de gele pavia, groeit traag maar kan 20 m hoog worden, de kroon is dan zo’n 10 m breed. Hij bloeit geel met wat rood in de bloem. TuinenLandschap | 5A | 2014

29


Massaria: geef platanen vooral goede standplaats Toen massaria een aantal jaar geleden in Nederland werd geconstateerd, vreesden velen dat verhoogde inspectiefrequentie met de hoogwerker noodzakelijk was. Inmiddels zijn er voldoende feiten en waarnemingen van eigen bodem om gepast met het schimmeltje om te gaan. Vakmanschap, monitoring en kennis van omgevingsfactoren blijken de sleutel te zijn. Tekst Annemiek van Loon Beeld Henry Kuppen

What’s in a name? Massaria wordt veroorzaakt door de schimmel Splanchnonema platani die behoort tot de ascomyceten (zakjeszwammen). De schimmel was voorheen bekend als Massaria platani, vandaar de naam massaria of massariaziekte.

30

TuinenLandschap | 5A | 2014

N

og geen zeven jaar geleden werd de ziekte massaria voor het eerst officieel in Nederland vastgesteld. Oude rotten in het bomenvak herkenden de symptomen echter. Zo komt de aantasting al meer dan twintig jaar voor op een dikke tak van een van de monumentale platanen in het Leidsebosje in Amsterdam. Het lijkt er dus op dat massaria al veel langer aanwezig is, maar niet eerder als zodanig werd herkend. De ziekte massaria wordt veroorzaakt door de schimmel Splanchnonema platani, en komt uitsluitend voor bij platanen. Massaria leidt vooral bij bomen tussen de dertig en zeventig jaar tot taksterfte. Op boomniveau is massaria een zwakteparasiet bij onderstandige takken en andere kroondelen die weinig zonlicht krijgen. Op stadsniveau hebben de platanen in beperkte groeiplaatsen een verhoogd risico op de aantasting door droogtestress in warme periodes. De sporen van massaria komen massaal voor en verspreiden zich met behulp van regenwater vanuit de bovenkroon naar beneden. Op verzwakte takken heeft de schimmel vat. Daar ontstaan lengtescheuren in de schors en het cambium, doorgaans aan de bovenkant van de tak. In het begin van de aantasting laat de tak bast los en verkleurt de schors roze-roodachtig. Nadat de schors is afgestorven ontwikkelt de schimmel vruchtlichamen. De sporen zijn donker wat voor een zwarte verkleuring op de takken zorgt. Doordat de onderzijde intact blijft, blijft het blad voorzien van vocht en is de aantasting dus ook niet goed herkenbaar aan de bladkleur. Massaria zorgt dat het hout versneld afsterft en stevigheid verliest. Hierdoor kunnen takken uitbreken.

Controle en aansprakelijkheid Omdat platanen vaak zijn toegepast als laan- en straatboom werd in de beginjaren omzichtig met

de aantasting omgegaan. Veel platanen, vooral in de binnensteden, hebben een hoge gevaarzetting, en maken zware armen. Bovendien kan een aantasting van massaria snel verlopen. Bestrijding van massaria is niet mogelijk doordat de sporen massaal voorkomen. Omdat de aantasting vanaf de grond moeilijk waarneembaar is, was voor veel beheerders en adviseurs niet duidelijk wat de consequenties waren voor de zorgplicht. Betekende dit dan dat je meerdere keren per jaar met de hoogwerker de platanen moet controleren? Volgens sommigen in eerste instantie wel. Inmiddels is beter bekend hoe de ziekte zich in Nederland gedraagt en wat de consequenties en gevaren zijn. Een aantasting kan weliswaar snel verlopen, maar omdat het weefsel aan de onderzijde vaak niet is aangetast is blijft de tak bij breuk vaak in de boom hangen. Takbreuk bij platanen als gevolg van massaria blijkt bovendien niet omvangrijker of risicovoller te zijn dan bij andere boomsoorten die takbreukgevoelig zijn. Kaderstellend voor boomcontroles is de aansprakelijkheid. De wet vraagt geen intensievere controle of een controle vanuit een hoogwerker. Zolang er geen jurisprudentie is die anders zegt, vormt de plataan als soort geen uitzondering binnen de VTA. In Duitsland worden platanen vanaf de grond bij helder weer gecontroleerd met behulp van een verrekijker. Deze methode wordt als afdoende beschouwd mits de controleur vakbekwaam is. Uiteraard blijft, net zoals bij iedere boomsoort, na signalering van een mogelijk veiligheidsrisico een nadere inspectie nodig. In gebieden met een hoge gevaarzetting is inspectie, en snoei, met een hoogwerker het aangewezen middel. Monitoring van het bomenbestand blijft belangrijk, als middel voor risicomanagement, maar ook om een beeld op de lange termijn te verkrijgen van welke bomen onder welke omstandigheden goed gedijen.


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924 Watermerkziekte

1966 Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

Massaria in het kort In Nederland Officieel sinds 2007, maar vermoedelijk al langer aanwezig. Veroorzaker De schimmel Splanchnonema platani. Symptomen Een roze/rood/ bruine verkleuring meestal aan

de bovenkant van onderstandige takken. Scheuren in de bast en het cambium van aangetaste takken en sterfte van aangetaste delen. Waardbomen Platanus occidentalis, Platanus orientalis en de hybride Platanus x hispanica.

Door de globalisering, veelvuldig voorkomen van homogene beplantingen en verandering van het klimaat zullen aantastingen zich vaker manifesteren als een plaag. Andere strategieĂŤn bij aanplant op gebied van soortkeuze en groeiomstandigheden kunnen dit effect afzwakken.

Massaria en groeiplaatsen Platanen staan bij ontwerpers bekend als bomen die weinig eisen stellen aan een groeiplaats. Daardoor zijn er tienduizenden platanen in de verharding geplant in gebrekkige groeiplaatsen. Platanen zijn weliswaar bestand tegen een warm en droog klimaat, maar wind en schaduw verdragen ze minder goed. Zeker schaduw is kenmerkend voor de stad. Daarnaast blijkt massaria na perioden van

Beheer Massaria is een belangrijk aandachtspunt bij de controle van platanen. Nadere controle en snoei van aangetast hout vanuit de hoogwerker. Een gunstige groeiplaats beperkt het risico op aantasting.

droogte en hitte veel voor te komen. In warme perioden is de droogtestress bij deze bomen het grootst. Dit vergroot de vatbaarheid voor de zwakteparasiet massaria bij deze bomen. De nadelige effecten van ziekten en plagen worden binnen het boombeheer opgelost. Vaak is hiervoor de aansprakelijkheid richtinggevend. Dit biedt oplossingen op de korte termijn. Door dit risicogestuurd management wordt het langetermijndoel uit het oog verloren; een vitaal en duurzaam boombestand. Ervaringen uit het boombeheer moeten daarom doorvertaald worden naar uitgangspunten voor ontwerpers. In het kader van massaria betekent dit schaduw in de kroon voorkomen door onder andere ruime plantafstanden in lanen en voldoende ruime groeiplaatsen om het risico op droogtestress te verkleinen. <

Wanneer massaria is vastgesteld bij bomen met een diameter van meer dan 30 cm in een gebied met een hoog risico, dan volstaat controle vanaf de grond niet meer. Inspectie en snoei vanuit de hoogwerker of klimmend zijn alternatieven.

TuinenLandschap | 5A | 2014

31


Steeds meer bekend over het verloop van essentaksterfte Essentaksterfte is op dit moment waarschijnlijk de meest destructieve van alle boomziekten en de meeste essenopstanden zullen niet aan de gevolgen ervan ontkomen. Inmiddels is veel bekend over het verloop van de ziekte en kan op basis van monitoring voorspeld worden of en wanneer ingrepen in beheerde bomen nodig zijn.

Tekst Arnold Meulenbelt, Boomtechnisch adviseur bij BTL Bomendienst Beeld BTL Bomendienst

E

ssentaksterfte (hierna afgekort als ets) is een schimmelaantasting die in essen in heel Europa op grote schaal taksterfte veroorzaakt. Door herhaaldelijke aantasting verzwakt de boom en kunnen secundaire aantastingen snel volgen. Hierdoor zijn in Midden- en Noord-Europa al grote essenbestanden grotendeels verdwenen. De verwachting is dat 1% van de Europese inheemse Fraxinus excelsior in natuurlijke beplanting de ziekte zal overleven. De eerste bevestiging van de ziekte in Nederland kwam in 2010 uit het noorden van ons land. Uit waarnemingen en onderzoek kan worden vastgesteld dat essentaksterfte al in 2007 in het noorden van Nederland aanwezig was. Essentaksterfte had zich in Nederland vóór 2010 al verder verspreid richting de kop van Overijssel en de Flevopolder. Ets wordt veroorzaakt door de schimmel Hymenoscyphus pseudoalbidus (vals essenvlieskelkje), die behoort tot de ascomyceten of zakjeszwammen. Hiervan is bekend dat de sporen zich gemakkelijk over grote afstanden via de wind kunnen verplaatsen. De heersende windrichting speelt een belangrijke factor in de verspreiding. Ets verspreidt zich naar schatting met 20 tot 40 km per jaar tegen de heersende windrichting in, met de wind mee over veel grotere afstand. Een infectie door ets is vanwege de gemakkelijke verspreiding van de sporen niet te voorkomen.

Vier fasen De ontwikkeling van de infectie laat zich onderscheiden in vier fasen:

Chalara of Hymenoscyphus? De veroorzaker van essentaksterfte werd in 2006 beschreven als de schimmel Chalara fraxinea. Dit bleek echter slechts de ongeslachtelijke vorm te zijn van Hymenoscyphus pseudoalbidus. Het is deze geslachtelijke vorm die sporen vormt en de ziekte verspreidt.

32

TuinenLandschap | 5A | 2014

In fase één komen de sporen terecht op het blad en de bladsteel. Na infectie van het blad via de sporen ontstaan op de bladsteel donkere (rode/ bruine) vlekjes. Deze vlekjes zijn zeer goed herkenbaar op de groene bladsteel. Het blad krult aan de randen om. In fase twee verwelkt het blad. Doordat deze verwelking laat in de zomer plaatsvindt, wanneer niet geïnfecteerde bladeren nog fris groen zijn, is visuele herkenning van ets goed mogelijk. De sterfte van de twijg met typische geel/ oranje verkleuring van de aangetaste plek zijn kenmerkend voor fase drie. Onder de bast gaat de verspreiding van de schimmel al verder dan aan de buitenkant van de tak zichtbaar is. Ten slotte sterft de tak in fase vier met typische wigvormige necrose, eerst onder en vervolgens ook boven de takaanhechting.

Beheer Voor gemeenten is het belangrijk de aanwezigheid van ets te onderzoeken en registreren. De fase waarin de ontwikkeling van ets zich bevindt, en het jaar van aantasting zijn van groot belang voor het beheer. Zo kun je bijvoorbeeld voorspellen wanneer er dood hout in de kroon komt, en ingrepen omwille van de veiligheid noodzakelijk zijn. Daarnaast is het vastleggen van de aantastingsfase van ets belangrijk om een goed beeld te krijgen van de verspreiding en ontwikkeling van ets. Op basis van een quickscan kunnen verdere maatregelen genomen worden. Vorig jaar is al enige praktijkervaring opgedaan met quickscans. Hierbij bleek onder meer dat een aantasting met ets vanaf de grond niet te bevestigen is. Er zijn meerdere factoren die gemakkelijk verward worden met een aantasting door ets, vorstschade is er daar één van. Uit laboratoriumonderzoek blijkt bovendien dat er meer schimmels in Fraxinus zijn die voor twijgsterfte zorgen, een hoogwerker is daarom noodzakelijk. Het aantastingsbeeld varieert enorm tussen individuen van dezelfde soort en tussen culti-


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924 Watermerkziekte

1966

1993

Bacterievuur

Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

Essentaksterfte in het kort In Nederland Officieel sinds 2010, waarnemingen in het veld tonen vroegste aantastingen uit 2007. Waardbomen De gehele Fraxinusfamilie. Symptomen Rood/bruine vlekken op bladsteel, bladverwelking, twijg-

vars. De ene boom blijkt de aantasting veel beter te kunnen afgrendelen dan de andere, hier lijkt vooral genetische variatie van belang. Vanwege de mogelijke resistentie tegen essentaksterfte is het belangrijk om niet meteen overgaan tot kap van hele essenlanen. Bomen die niet zijn aangetast door ets vooral behouden, ook als ze door het wegvallen van soortgenoten niet meer in een laan of straatbeeld passen. Deze bomen zijn mogelijk ongevoelig voor de ziekte en dit worden onze toekomstige monumentale essen. Door een enkele es te behouden op deze wijze wordt ook de zo nodige variatie (in leeftijd) in het openbaar groen vergroot.

Toekomstverwachting Op basis van de ervaringen uit onder meer Duitsland, Polen en Denemarken zijn de toekomst-

verkleuring, twijgsterfte, wigvormige necrose rondom takaanzet, takverkleuring, taksterfte, grote hoeveelheden waterlot in combinatie met grote hoeveelheden afgestorven twijgen en takken. Beheer Bomen die zijn aangetast

door ets in de gaten houden op de aanwezigheid van secundaire parasitaire zwammen. Wanneer een boom herhaaldelijk wordt aangetast door ets kan dood hout ontstaan in de kroon. Bomen die niet worden aangetast, koesteren.

verwachtingen voor de Nederlandse essen in natuurlijke beplantingen somber. Vermoedelijk is over vijf tot tien jaar meer dan 90% van deze essen (Fraxinus excelsior) aangetast door ets. Over vijftien tot twintig jaar zal waarschijnlijk een groot deel van de essen in natuurlijke opstanden afsterven door een aantasting van ets in combinatie met een secundaire aantaster. Voor de laan- en straatbomen in Nederland geldt vermoedelijk een iets minder negatief scenario. Veel van deze bomen zijn klonen en een aantal veelgebruikte klonen zoals ’Westhof’s Glorie’ lijkt aanmerkelijk beter bestand tegen de ziekte dan de soort. Bovendien liggen er voldoende mogelijkheden voor selectie van resistent uitgangsmateriaal. Vermoedelijk zullen over 20 tot 25 jaar de eerste resistente rassen via kwekerijen verkrijgbaar zijn. <

Een gevorderde aantasting van essentaksterfte. De tak is afgestorven en op de stam is de typische wigvormige necrose te zien die eerst onder en later ook boven de takaanhechting verschijnt.

TuinenLandschap | 5A | 2014

33


Wat zijn de alternatieven voor De essentaksterfte begint zijn tol te eisen in Nederland, een snel groeiend aantal essen wordt al om veiligheidsreden gekapt. Wat zijn nu de alternatieven voor de gewone es, en zijn er ook essen die geen last van de ziekte hebben?

Tekst en beeld Ton Stolk

A

l vanaf de jaren ’90 waart de essentaksterfte, rond in Polen en Litouwen. Sindsdien vergroot de ziekte in ras tempo zijn verspreidingsgebied. Zodanig dat de ziekte al in 23 landen in Europa is vastgesteld. De schimmel lijkt een ernstige bedreiging in het voortbestaan van de gewone es. Groenbeheerders grijpen al dan niet terecht snel naar de motorkettingzaag. Reden voor Paul Burm, voormalig groenman in de stad Groningen, om begin vorig jaar namens de Kerkhovencommissie en Iepenwacht Groningen de noodklok op RTV-Noord te luiden. Het nieuws was het voornemen in Marum vijfhonderd essen langs wegen te rooien. In Bedum waren toen al ruim honderd essen gekapt. Zijn advies: doe een pas op de plaats en verwijder alleen dode bomen die gevaar opleveren.

Ziektetolerantie

Iep terug van weg geweest In de provincies Groningen, Friesland en Zuid-Holland functioneren een kleine tien jaar Iepenwachten. Het resultaat bij de deelnemende gemeenten in Friesland is een uitval voor iepziekte van één procent. Mede door toedoen van de essentaksterfte worden weer meer iepen aangeplant. Aangeplant worden niet of weinig iepziektegevoelige klonen.

34

TuinenLandschap | 5A | 2014

De gevoeligheid voor de taksterfte varieert sterk binnen de soort Fraxinus excelsior. Groenvoorzieners gebruiken vooral klonaal vermeerderde bomen. Bijzonder vatbaar blijkt de treur-es, Fr. excelsior ’Pendula’. Burm voorziet voor deze hangende groeivorm van de es een treurige toekomst in de provincie Groningen. De meestal zeer oude, karakteristieke bomen op de vele kerkhoven staan er dood te gaan. Ook zeer vatbaar blijkt Fr. excelsior ’Jaspidea’, de goud-es. Andere essensoorten en hun cultivars, die veel als stadsboom worden toegepast, zijn: Fr. ornus, Fr. americana en Fr. angustifolia. Hiervan blijkt alleen Fr. ornus, de pluim-es, niet vatbaar voor de taksterfte. Bestrijding van de ziekte is niet mogelijk. Hoop dat er binnen afzienbare tijd een ’medicijn’ beschikbaar komt, is er evenmin. Onderzoekers in binnen- en buitenland, zoals het team van Jitze Kopinga (Alterra/PPO), richten zich in hoofdzaak op het selecteren van ziektetolerante klonen binnen Fraxinus excelsior. Hoopgevend is dat de beplantingen van dertig proefvelden, verspreid over Nederland, grote verschillen in tolerantie laten zien. Van de handelsklonen vertonen op dit moment ’Altena’ en ’Atlas’ gemiddeld een lage aantastingsgraad en zijn

’Eureka’ en Westhof’s Glorie aardige middenmoters. De verwachting is dat vanuit dit onderzoek op den duur tolerante klonen kunnen worden geïntroduceerd.

Terughoudendheid Het afremmen van de verspreiding van de schimmel blijkt niet mogelijk met fytosanitaire maatregelen als blad verwijderen of snel en vakkundig opruimen van zieke bomen zoals bij iepen. Om de ziekte minder kans te geven is het belangrijk om zeer terughoudend te zijn met snoeien en zeker met zware snoeimaatregelen. Het uitvoeren van grotere civieltechnische werkzaamheden als ophogen, ontgraven of verlagen van het grondwaterpeil nabij essen kunnen beter achterwege blijven. Bomen onder stress zijn namelijk gevoeliger voor ziekten en aantastingen. Het Bosschap adviseert dit eveneens in zijn in 2013 uitgegeven ’Praktijkadvies essentaksterfte’. Een tweede advies daaruit is om dunningen en knotwerkzaamheden van essen uit te stellen en eerst een strategie te bepalen ’hoe met de opstanden om te gaan gezien het risico op massale sterfte’. Dit advies sluit volledig aan op het snoeiadvies voor Fraxinus, van de Iepenwachten in Groningen en Friesland. Buiten deze beheeradviezen waarschuwt het Bosschap in zijn praktijkadvies voorlopig geen essen in opstandverband of in lanen aan te planten. Dit advies geldt tot er plantgoed van resistente essen beschikbaar is. Voor het stedelijk groen kan hierop wellicht een uitzondering worden gemaakt voor de al genoemde ziektetolerante klonen van de gewone es.

Omvorming Voor stedelijke en landschappelijke beplantingen is, net als in de bosbouw, omvormen na wegvallen van essen de enige optie om bestaande groenaanleg te handhaven. Maar wat kan er in plaats van essen worden aangeplant? Het Bosschap noemt resistente iepenklonen, haagbeuk, veldesdoorn, hazelaar en zwarte els


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924 Watermerkziekte

1966 Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

stervende essen?

De verschillen in vatbaarheid voor de essentaksterfte binnen de soort Fraxinus excelsior zijn zeer groot. De treur-es, Fr. excelsior ’Pendula’ (op foto), en de goud-es, Fr. excelsior ’Jaspidea’, blijken zeer vatbaar en ernstig te worden aangetast. Daarentegen zijn de handelsklonen ’Altena’ en ’Atlas’ tot op heden weinig gevoelig gebleken.

Gewone es, een waardevolle boom Fraxinus excelsior is een boom die groenbeheerders niet graag missen, zeker niet in de kustprovincies. In Noord- en WestNederland groeit hij langs vele wegen en dijken. Doorgaans gaat het hier om een van de vele

handelsklonen. In gras, onderbeplanting en open grond vertoont de es een flinke groeikracht. De grondsoort kan variëren van klei tot licht kalkrijk zand. Als de bodem maar diep doorwortelbaar is en voldoende vocht levert.

als mogelijke alternatieven. Van dit rijtje staan de iepen in Groningen en Friesland weer volop in de belangstelling. Zo werkt Iepenwacht Fryslan aan een vierjarig project. Tot 2016 worden er in totaal 8.500 iepen aangeplant. Op het plantlijstje van projectleider Gauke Dam staan onder meer Ulmus leavis en de klonen ’Clusius’, ’Columella’, ’Dodoens’, ’Homestead’, ’Lobel’, ’New Horizon’, ’Pioneer’ en ’Plantijn’. De andere soorten uit het praktijkadvies zijn voor het stedelijk groen Acer campestre, Alnus glutinosa, en Carpinus betulus en de niet-inheemse Corylus colurna en hun cultivars. Alle vier zijn

De es behoort namelijk tot de sterkst verdampende boomsoorten. In de verharding gedijt hij slecht. Ironisch genoeg zijn veel essen aangeplant als vervanger van de Hollandse iepen die door de iepziekte zijn verdwenen.

ze goed tot zeer goed windbestendig. Tevens zijn de veldesdoorn en zwarte els zouttolerant en mede door hun windvastheid geschikt om kort onder de kust aan te planten. Behalve de hazelaar gedijen deze soorten ook op zwaardere kleigronden. Kortom, de vrees is dat het aantal gewone es de komende jaren sterk zal worden uitgedund door de essentaksterfte. De hoop is dat op termijn nieuwe, tolerante klonen kunnen worden geïntroduceerd en dat door vervangende boomsoorten snel wordt vergeten dat ter plaatse ooit essen hebben gestaan. <

TuinenLandschap | 5A | 2014

35


Acute eikensterfte, nieuwe zie In Engeland is sprake van een heftige toename van eikensterfte met afstervingsverschijnselen en onverklaarbare bloedingen op de stam. Daar spreken ze van een nieuwe aandoening: Acute Oak Decline. In Nederland zijn ook al eiken aangetroffen met bovengenoemde symptomen. Tekst drs. Jozé ’t Hoen en Peter Spijker, beiden boomtechnisch adviseur bij BSI Bomenservice Beeld Peter Spijker

E

ikensterfte is de algemene naam die in Nederland gebruikt wordt om achteruitgang in conditie van eiken te beschrijven. De bladeren worden kleiner, twijgen sterven af en uiteindelijk sterven hele gesteltakken of sterft zelfs de hele boom af. De hoeveelheid eikensterfte schommelt. Begin jaren tachtig was er in

Acute Oak Decline in het kort In Nederland sinds Het is moeilijk te zeggen omdat de ziekteverwekker niet vastgesteld is. Vermoedelijk enkele jaren. Veroorzaker Nog onbekend. Wellicht een bacterie die zich in het bloedingsvocht bevindt. Symptomen Terugsterving van de kroon, bloedingen op de stam, associatie met eikenprachtkever. Waardbomen Zomereik (Quercus robur) en wintereik (Quercus petrea) Beheer Voorkom verspreiding van ziekteverwekkers door bomen zoveel mogelijk te laten staan. Geen delen van zieke bomen gebruiken voor compost of houtsnippers. Zo mogelijk schors van zieke bomen ter plaaste verbranden. Plant geen monoculturen van eik in de plaats van gevelde bomen. Op droge plaatsen beter Quercus petrea planten dan Quercus robur.

36

TuinenLandschap | 5A | 2014

Nederland een toename, eind jaren tachtig nam het weer af, maar in de jaren negentig steeg de eikensterfte weer iets. Alterra onderzocht het verschijnsel en kwam in 2001 met een rapport over de omvang van eikensterfte en de achterliggende factoren. De belangrijkste conclusies waren dat in slechts enkele gevallen een groot gedeelte van een eikenopstand stierf aan de eikensterfte, maar vaak wel veel eiken weinig vitaal waren. In de meeste gevallen bleek een duidelijk verband met wateroverlast in de bodem, wat leidt tot afsterving van de wortels. Verdere factoren waren parasitaire zwammen, luchtverontreiniging, eikenprachtkever en bladetende insecten.

Verontrustende berichten In 2012 en 2013 ontving het Bosschap uit verschillende delen van Nederland verontrustende berichten over sterfte van oudere zomereiken in bossen en parken. Uit nieuw onderzoek door Alterra bleek dat er in 2009, 2010 en 2011 een sterke dip is geweest in de groei van eiken. De oorzaak hiervoor wordt gezocht in enorme kaalvraat door de kleine wintervlinder in 2009 en 2010, en een extreem neerslagtekort in met name het voorjaar van 2010 en 2011. Verzwakte bomen zijn gevoelig voor secundaire aantasters zoals honingzwam en eikenprachtkever en die hebben veel bomen de nekslag gegeven.

Verenigd Koninkrijk In het Verenigd Koninkrijk wordt sinds enige jaren onderscheid gemaakt tus-

sen twee typen eikensterfte, namelijk acute eikensterfte (Acute Oak Decline) en chronische eikensterfte (Chronic Oak Decline). Dit onderscheid wordt in Nederland nog niet gemaakt. Chronische eikensterfte, zoals in Engelse literatuur beschreven, veroorzaakt een relatief langzaam verval van volwassen eiken, soms duurt dit tientallen jaren. In sommige gevallen leidt dit tot de dood van de boom. De symptomen zijn vooral bovenin zichtbaar aan het dunner worden van de kroon. De oorzaak wordt gezocht in problemen met de wortels. Bij acute eikensterfte ziet men in het Verenigd Koninkrijk dat het verval van de boom veel sneller gaat dan bij chronische eikensterfte. In enige jaren tijd kan een boom of zelfs een hele bomengroep dood gaan. Door deze aandoening worden tot nu toe uitsluitend volwassen exemplaren van zomereik (Quercus robur) en wintereik (Q. petrea) getroffen.

Bloedingen Het opvallendste kenmerk van acute eikensterfte zijn donkere bloedingsplekken op de stam. De bloeding komt uit kleine, verticale scheurtjes in de schors. In de beginfase heeft de boom slechts enkele bloedingsplekken, maar in latere stadia kunnen dit er tientallen zijn. De bloedingen beginnen meestal tussen de één en twee meter boven de grond en kunnen doorgaan tot hoog in de kroon. In het voorjaar vloeit het langs de schors, later droogt het op tot donkere korsten. Een lastig punt in de diagnostiek is dat er meer aandoeningen zijn die stambloedingen kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld honingzwam en stamtorsie. Bij acute eikensterfte is na het wegsnijden van de schors onder een bloedingsplek altijd necrotisch weefsel aanwezig, zichtbaar als een donkere plek op het lichte hout. Vaak zijn hierbij larvengangen zichtbaar van de eikenprachtkever (Agrilus biguttatus) die een zigzagpatroon eten door het cambium. De eikenprachtkever wordt niet geacht een oorzaak te zijn van acute eikensterf-


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924

1966

Watermerkziekte

Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

kte? te, maar maakt opportunistisch gebruik van de verzwakte afweer van de eik. De vraatgangen onder de schors zorgen ervoor dat de boom geringd kan raken en daaraan sterft. Opvallend is dat in meerdere delen van Europa, ook in Nederland, wordt gemeld dat de eikenprachtkever,

die hier inheems is, de laatste jaren sterk in aantal toeneemt. Onderzoekers van de Forestry Commission, de bosbeherende instantie van de Britse overheid, proberen te achterhalen wat de oorzaak is van acute eikensterfte. Zij hebben uit het bloedingsvocht

meerdere bacteriesoorten geĂŻsoleerd die nog niet eerder bekend waren in de wetenschap. Hun vervolgonderzoek zal vooral gericht zijn op de rol van de eikenprachtkever en de functie van deze nieuwe bacteriesoorten binnen acute eikensterfte. Op de website biedt de Forestry Commission meer informatie over de ziekte en het onderzoek www. forestry.gov.uk/fr/INFD-7UL9NQ.

Beheeradviezen Het is nog niet zeker wat de oorzaak is van acute eikensterfte. De bacteriĂŤn die in het vocht zijn gevonden kunnen een veroorzaker zijn, dus verspreiding hiervan moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Het beste is contact te vermijden en zieke bomen zoveel mogelijk te laten staan. Alleen indien veiligheid in geding is wordt geadviseerd besmette bomen te verwijderen. Het wordt aanbevolen om de schors van zieke bomen ter plaatse te verbranden. Ook snoei van zieke bomen wordt ontraden en geadviseerd wordt gereedschappen te ontsmetten na gebruik op een zieke boom voor je ze gebruikt op een andere boom. Gebruik nooit delen van zieke bomen voor compost of snippers. Versleep geen (delen van) gevelde zieke bomen naar ziektevrije gebieden. Op plaatsen met uitval wordt geadviseerd geen monocultuur van eiken van dezelfde soort terug te planten. Wissel eikensoorten af, of plant een mix met diverse boomsoorten. In het algemeen is het raadzaam op drogere groeiplaatsen wintereik te planten in plaats van zomereik, omdat wintereiken beter bestand zijn tegen droogte en minder vaak kaal worden gevreten door insecten. Er zijn nog geen aanwijzingen dat jonge eikenbomen acute eikensterfte kunnen krijgen. Als voorzorgsmaatregel wordt geadviseerd geen eikels of jonge bomen te halen uit gebieden met veel zieke bomen voor uitzaai of aanplant elders. <

Zomereik in Nederland met voor acute eikensterfte kenmerkende bloedingen. TuinenLandschap | 5A | 2014

37


De rij gezonde esdoorns in Stede Broec waarin het exemplaar met roetschorsziekte.

Roetschorsziekte in Nederland Roetschorsziekte van esdoorn kwam al in de ons omringende landen voor. Dit jaar is de ziekte veroorzaakt door de schimmel Cryptostroma corticale ook voor het eerst in Nederland vastgesteld. De ziekte is niet alleen gevaarlijk voor esdoorns; inademing van de sporen door mensen kan leiden tot een ontsteking van de luchtwegen. Tekst ir. Dennis de Goederen, hoofd onderzoek & advies van Pius Floris Beeld Pius Floris Boomverzorging Amsterdam, gemeente Stede Broec

38

TuinenLandschap | 5A | 2014

D

e roetschorsziekte is een stressgerelateerde ziekte die met name de gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), maar ook de Noorse esdoorn (A. platanoides) en de zilveresdoorn (A. saccharinum) aantast. De ziekte wordt veroorzaakt door de schimmel Cryptostroma corticale. Deze schimmel is latent aanwezig in het weefsel van gezonde esdoorns of als saprofyt op dood, liggend hout. De schimmel komt voor in NoordAmerika en – tot voor kort – alleen in de landen om ons heen, namelijk Engeland, Frankrijk en Duitsland, maar is ook in Midden-Europa wijd verspreid. In hete, droge zomers kan de schimmel snel ontwikkelen in het xyleem (transportvaten) en vervolgens in de bast. Uit een Duitse publicatie uit 2008 valt op te maken dat esdoorns van alle leeftijden worden getroffen. In een vroeg stadium kan er sprake zijn van lange bastscheuren en slijmvloed als gevolg van cambiumnecrose, maar de meest zichtbare


19e eeuw Verticillium

1919 Iepziekte

1924

1966

Watermerkziekte

Bacterievuur

1993 Phytophthora

1998?

2002

2007

Beukensterfte Kastanjebloe- Massaria dingsziekte

2010 Essentaksterfte

2013?

2014

Acute eikensterfte

Roetschorsziekte

Roetschorsziekte in het kort In Nederland Sinds 2014 Veroorzaker Cryptostroma corticale Symptomen Cambiumnecrose, bastscheuren, slijmvloed, afvallen van schors, op roet lijkende schimmelsporen op de bast, zeer snelle verwelking van de kroon, dood van de boom binnen een jaar Waardbomen Acer pseudoplatanus, Acer platanoides, Acer saccharinum Beheer Aangezien de schimmel al latent aanwezig is in gezonde bomen is er tegende verspreiding niet veel te doen. Bij het opruimen van dode esdoorns is het belangrijk om de luchtwegen te beschermen. Voor kortdurende blootstelling een stofmasker klasse FFP3 geschikt, maar waarschijnlijk zijn voor professionele verwerking van aangetast hout beschermende kledij en gasmaskers een noodzaak.

De opvallende zwarte ’roetachtige’ sporen van Cryptostroma corticale.

symptomen zijn verwelking, bladval en doodhoutvorming. De esdoorns verwelken of lopen in het voorjaar niet meer uit en aangetaste bomen sterven binnen een jaar. Kenmerkend aan de ziekte is dat de bast pleksgewijs of in stroken een roetachtig uiterlijk krijgt. De schors kan vervolgens afvallen, waardoor een roetachtig poeder (de sporen) zichtbaar wordt. In het late stadium van de ziekte ontstaan dan grote delen van afgestorven, gladde en zwarte bast. Hier dankt de ziekte zijn naam aan, in het Engels sooty bark disease en in het Duits Rußrindenkrankheit des Ahorns (soot en Ruß betekenen roet).

Nederland Bij een presentatie over de roetschorsziekte afgelopen januari op de Groendag in Hoorn herkende iemand uit het publiek de kenmerken. Martin Swager-

man van de gemeente Stede Broec (West-Friesland) had namelijk blokken haardhout van een esdoorn met roetachtige plekken. De boom had gestaan in de bebouwde kom in een dubbele rij met esdoorns op een ogenschijnlijke goede groeiplaats. Als enige boom uit de rij was dit exemplaar de afgelopen zomer plotseling verwelkt. Monsters van de schors zijn opgestuurd naar de Duitse boomprofessor Rolf Kehr en hij bevestigde dat het gaat om Cryptostroma corticale. Ook de NVWA heeft een monster ontvangen en inmiddels bevestigd dat het om deze schimmel gaat. Besmet of vermoedelijk besmet esdoornhout dient echter niet als haardhout te worden gebruikt, omdat de schimmel ook op het gezaagde hout sporen kan vormen. Inademing van de sporen kan leiden tot een ontsteking van de longblaasjes (alveoli) en de kleinste luchtwegen. Extrinsieke allergische alveolitis, een allergische reactie in de

longen die ontstaat door herhaalde blootstelling kan het gevolg zijn (in het Engels maple bark strippers lung genoemd). Vooral mensen die deze dode bomen moeten verwijderen lopen een gezondheidsrisico. Het versnipperen van aangetast hout moet te allen tijde worden voorkomen. Nu de roetschorsziekte in Nederland is vastgesteld dienen boomverzorgers de luchtwegen te beschermen als (vermoedelijk) aangetaste esdoorns worden geveld. Volgens een voorlichtingsfolder van het Erasmus MC over alveolitis is voor kortdurende blootstelling een stofmasker klasse FFP3 geschikt, maar waarschijnlijk zijn voor professionele verwerking van aangetast hout beschermende kledij en gasmaskers een noodzaak. Het is daarom belangrijk dat de oorzaak van individuele of groepsgewijze esdoornsterfte wordt onderzocht zodat boombeheerders en boomverzorgers weten waar ze aan toe zijn. <

TuinenLandschap | 5A | 2014

39



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.