De meeste aandacht ging uiteraard uit naar de prijs voor de Tuin van het Jaar. Het was voor de ’De Kunst van het Scheppen’ de eerste deelname aan de Tuin van het jaar-verkiezing. Eigenaar Kees van Grootheest nam de award in ontvangst voor de ’uitbundige bosvillatuin’ die het bedrijf drie jaar geleden realiseerde.
De tuin is gelegen bij een grote villa in de bossen van Ermelo. De vraag was om een tuin te creëren met veel privacy en waarbij de grote villa op zou gaan in de omgeving. De jury is vooral lovend over de manier waarop dit is gerealiseerd: „Deze grootse midden-inhet-bos-tuin nodigt het gezin beslist uit tot ’lekker leven’ met veel privacy, te midden van het groen en met veel tuinbeleving”, aldus de jury, bestaande uit Esther Kruit (landschapsarchitect), Gilbert de Jong (tuinontwerper), Harry Esselink (tuinontwerper en
hovenier), Jan-Hein Moors (tuin- en landschapsarchitect), Jurgen Smit (tuinontwerper en online groenspecialist) en Tina Lenz (freelance trendwatcher voor Groei & Bloei). Bij de aanleg van de tuin waren er volop uitdagingen volgens Van Grootheest. De bosgrond was niet overal even goed en moest op enkele plekken ’geploft’ worden om een goede groeiplaats te creëren. De bestrating is drainerend aangelegd, op het dak van het poolhouse zijn een sedumdak en zonnepanelen gelegd, er is een beregeningssysteem aangelegd en een eikenhouten pergola gebouwd. Genoeg gelegenheid dus om vakmanschap in de aanleg te tonen. Ook in het ontwerp en de planning lagen de nodige uitdagingen. Volgens de jury: „Het project is in meer opzichten ambitieus: de strakke planning, de combinatie met de bouwactiviteiten, de omvang van het perceel (2.400 m²) en de uitdaging om een enorm groot
verdiept zwem- en loungegebied, dat sterk contrasteert met de natuurlijke bosomgeving, te integreren in het ontwerp.” De kunst van het Scheppen tekende zowel voor het ontwerp als voor de aanleg en is nog steeds verantwoordelijk voor het onderhoud van de tuin.
De besloten VHG Vakmiddag in de Hertogzaal van de Brabanthallen was begonnen met een lunch, vervolgens was het podium aan Egbert Roozen, directeur VHG, en Marit van Bohemen, bekend van diverse tv programma’s op RTL 4 en SBS 6, waaronder Tuinieren met Kijkers en Klussen met Kijkers. Roozen en Van Bohemen presenteerden eerst de prijzen
voor het ’Natuurlijke Zwembad van het Jaar’ en de ’Zwemvijver van het Jaar’. Beide prijzen gingen naar de Koninklijke Ginkel Groep. De eerste voor een ’Stijlvol natuurzwembad’ die er volgens de jury uitsprong „vanwege de gewaagdheid van de eenvoud in het ontwerp.” De ’Zwemvijver van het jaar’ is een zwemvijver die is aangelegd in een bestaande familietuin. De jury is vooral onder de indruk van de manier waarop deze zwemvijver in de bestaande tuin is ingepast.
Tot slot vormde Tuinidee ook het decor voor de finale van de Nationale Wedstrijd Tuinaanleg. De vier teams die het tot de finale wisten te schoppen legden een tuin aan naar een ontwerp van Emiel Versluis van Vis à Vis tuinontwerpers. Het was een zeer technisch ontwerp met als grootste uitdaging een zware houtconstructie. Het ontwerp was geïnspireerd op de woestijntuinen in Abu Dhabi. Daar vinden in oktober immers de World Skills plaats, de internationale beroepenwedstrijd waar de winnaars van de Nationale Wedstrijd Tuinaanleg Nederland in oktober zullen vertegenwoordigen. De verdiende winnaars waren Timo Kruize en Stefan Schoolderman van AOC Oost. <
,
ema voor de Boom van het Jaar 2017 een prima idee vanuit de boomkwekerijsector bezien. Er kunnen beslist veel meer bomen worden aangeplant langs wegen in het buitengebied, dus in het landschap. En niet alleen meer bomen, maar ook veel meer soorten! Nu zijn met name Fraxinus excelsior op klei en Quercus robur op zandgrond favoriet. Over de herkomst van wegbomen buiten de bebouwde kom is vreemd genoeg amper discussie. Dit in tegenstelling tot het stedelijk groen. De keuze valt bijna zonder uitzondering uit in het voordeel van het inheemse sortiment. Dat er naast de twee hierboven genoemde boomsoorten meer mogelijk is, behoeft geen betoog. Het lijstje met suggesties voor de Boom van het Jaar 2017 liet daarover eveneens geen twijfel bestaan. Dat langs landschappelijke wegen ook Midden-Europese bomen en zelfs soorten uit andere
werelddelen mogelijk zijn, lijkt nog een stap te ver. Toch beschikken laanboomkwekers over fraai, breed en bruikbaar sortiment.
Dertig kandidaten Terug naar de verkiezing. Voor Boom van het Jaar 2017 zijn een kleine dertig boomsoorten aangedragen door lezers van de vakbladen De Boomkwekerij en Tuin en Landschap. Dit lijstje bestond hoofdzakelijk uit inheemse soorten, sommige voorzien van een cultivarnaam. Zelfs enkele zuilvormen – bijvoorbeeld Ulmus ’Columella’ – zaten tussen de suggesties. Maar die zijn unaniem door de jury ongeschikt bevonden als landschappelijke wegbeplantingen. De aanwezigen op de Boomkwekersdag eind december in Echteld brachten hun stem uit op een van de drie nominaties: de inheemse haagbeuk (Carpinus betulus), de populier – die laatste uit te
splitsen in Populus tremula, P. nigra en P. x canescens – en de niet inheemse moseik, Quercus cerris. De haagbeuk kwam als winnaar uit de bus en mag zich nu Boom van het Jaar 2017 noemen. Hieronder de nominaties en hun omschrijvingen. Winnaar Carpinus betulus, de haagbeuk, is een sterke en gezonde boom voor een lichte standplaats, hoewel enige schaduw geen probleem is. Hij is enigszins droogtetolerant, maar geeft de voorkeur aan een goed doorlatende, vruchtbare, vochtleverende, neutrale tot kalkhoudende bodem, adviseert de Rassenlijst Bomen. Voor landschappelijke aanplant kan onderscheid worden gemaakt in uit zaad vermeerderde bomen en op onderstam geënte selecties. Jonge bomen ’beveerd’ aanplanten om zonbestraling op de stam te voorkomen. Haagbeuk is gevoelig voor strooizout en zeewind. Quercus cerris, de moseik, die als tweede eindigde bij de verkiezing Wegboom– Boom van het Jaar 2017, beleeft een toenemende belangstelling in de stedelijkgroen-aanleg. Buiten steden kan deze soort uit Midden- en Zuid-Europa en West-Azië van toenemend belang zijn, onder meer als alternatief voor onze inheemse Quercus robur, de zomereik. De moseik is een zeer gezonde boomsoort. Helaas is wel de eikenprocessierups al enkele keren op deze boomsoort gevonden. Wie onder de populieren iets anders zoekt dan de veelvuldig toegepaste Canadese klonen kan goed terecht bij de hiervoor al genoemde drie soorten. Met een beetje goede wil zijn ze alle drie inheems te noemen. Die goede wil betreft vooral de grauwe abeel, P. x canescens. Een hybride uit de inheemse P. tremula en de Midden-Europese P. alba (verspreidingsgebied rond Boven-Rijn en Donau). Populus x canescens, de grauwe abeel, is een soort die weinig eisen stelt en die tot dicht aan de kust zeer windbestendig is. De grondsoort maakt weinig uit als er >
waarvan de twijgen niet of nauwelijks afhangen. Zaailingen zijn variabel met name in de beharing van de bladeren. Net als de zwarte els is ook de zachte berk een boom van vochtige tot natte en moerassige standplaatsen. Om deze reden is de ruwe berk meer geëigend voor drogere standplaatsen zoals wegbermen. Salix alba en dan de cultivar ’Belders’ is momenteel van alle schietwilgselecties de beste en het meest geschikt als wegboom. ’Belders’ is een mannelijke cultivar – produceert dus geen zaadpluis – met een rechte of licht bochtige stam. De kroon is smal-ovaal tot eirond en bereikt een hoogte tot 25 m. De bladeren zijn aan beide zijden zilverachtig behaard. Schietwilgen groeien op zowel droge als vochtige tot natte standplaatsen en verdragen tijdelijk onder water staan. Ulmus laevis, de fladderiep, haalde van het rijtje kandidaat boomsoorten de minste punten. Dit vooral om kans op iepenziekte door wortelcontact en dat de boomkwekers de verkrijgbaarheid laag becijferden. Resistent tegen iepenziekte is de fladderiep niet, maar de soort wordt niet door de iepenspintkever aangevreten zodat de ziekte niet langs deze weg wordt overgedragen. Een opmerkelijk kenmerk van de fladderiep is plankwortels in de stamvoet op wat latere leeftijd. Plant dus vooral bomen langs buitenwegen aan! Niet alleen Carpinus betulus, maar ook de andere hier genoemde soorten komen zeker in aanmerking. Ze voldoen aan de criteria die de jury hanteert voor haar oordeel voor de wegboom als Boom van het Jaar 2017. Ze zijn prima toepasbaar, gezond en op voorraad op kwekerijen. Want wegbomen moeten wel voldoende beschikbaar zijn als er meer vraag komt. <
hebben als je ze hun gang laat gaan.” Toen Rupert Hutzinger met elektriciteitsbuizen en koppelstukken de lijnen van de paden heel precies aan het uitleggen was en de tijd nam om vanaf een ladder te kijken of de kromming wel klopte, was dat soms best moeilijk voor asfalteerder Valstar om mee om te gaan, weet Maranus. „Zo’n asfalteerder wil doordenderen. Maar ook al kromden zijn tenen, toch heeft de asfalteerder zich ingehouden.” Tot grote waardering van Hutzinger. „Ik merkte aan alles dat de uitvoerders gewillig waren.” De stratenmakers kwamen zelf met een oplossing toen bleek dat het klinkerpad bij de ingangspoort te dicht bij de bomen zou komen te liggen, vertelt hij. En ook de grootte van het plein bij het landhuis werd in samenspraak met omwonenden, die bij het uitzetten van het plein schrokken van de omvang, al werkende aangepast. „Het park is nu, op wat details na, zoals het hoort te zijn”, zegt Hutzinger. „En het leuke is dat achteraf de buurtbewoner die bij aanvang van de renovatie het meest kritisch was, mij dan aanstoot en zegt: goed dat ze het hebben veranderd.” Maranus vult aan met een lach: „Dat zal je altijd zien, de meest notoire zeikerds worden de beste voorstanders.” <
e Tweede Kamer wil het groene onderwijs overhevelen van het ministerie van Economische Zaken (EZ) naar het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Uit recent onderzoek blijkt dat er geen duidelijke reden meer is om het groene onderwijs anders te behandelen dan de rest van het onderwijs. Nu wordt groen onderwijs als enige uit de begroting van EZ bekostigd. Financiering van al het onderwijs via één begroting heeft volgens de Kamer als voordeel dat stijgende en dalende leerlingenaantallen niet tot overhevelingen tussen begrotingen hoeft te leiden. De bekostiging per leerling tussen het groene en reguliere onderwijs kan bovendien gelijk worden getrokken. Bovendien wordt het makkelijker om cross-sectorale opleidingen tussen groen en regulier onderwijs aan te bieden.
Een ambtelijke werkgroep concludeerde eind oktober dat overheveling de verworvenheden van het groene onderwijs niet in de weg hoeven te staan, mits er aan enkele voorwaarden wordt voldaan. Zo moet het overheidsbeleid betreffende land- en tuinbouw vorm krijgen in het groene onderwijs en kleine, unieke, groene mbo-opleidingen moeten hun bestaansrecht behouden. Immers, aanbieden van groenopleidingen is niet alleen meer voorbehouden aan agrarische opleidingscentra (aoc's); regionale opleidingscentra (roc’s) kunnen ze ook gaan organiseren. De werkgroep stelt verder als voorwaarde dat harmonisatie van de bekostiging harmonieus moet verlopen.
De AOC Raad verzet zich niet tegen een overheveling als het een oplossing biedt voor het financieringsprobleem van groen onderwijs bij EZ. Ook Hans Ligtenberg, docent Tuinbouw & Agribusiness aan de Hogeschool Inholland in Delft ziet geen bezwaar: „Aansturing door EZ of OCW maakt niet uit. Het is wel belangrijk dat met name EZ en het bedrijfsleven actief participeren in de groene kolom. De specifieke groene onderwijskolom moet wel blijven bestaan, dat vergt veel aandacht om dit uit te bouwen van zowel overheid, onderzoek als onderwijs. Ik wens iedere topsector zo’n specifieke onderwijskolom toe, dat zou het bedrijfsleven en het onderwijs zeer ten goede komen.” De Topsectoren Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen zijn faliekant tegen overheveling. Zij vinden dat vooral energie gestoken moet worden in de inhoudelijk versterking van ’de gouden driehoek’ bedrijfsleven, overheid en onderwijs. Die versterking staat verwoord in de Ontwikkelagenda groen onderwijs die op 26 oktober is ondertekend door staatssecretaris Van Dam en vertegenwoordigers van onderwijsinstellingen en bedrijfsleven. Paul Steyn, programmamanager Samenwerking Onderwijs Bedrijven Westland: „Ik heb een dubbel gevoel bij een eventuele overheveling. De lijnen zijn kort tussen overheid, onderwijs en bedrijfsleven in de groene sectoren. Aan deze unieke samenwerking mag niet worden getornd. Daarentegen hebben moderne tuinbouwbedrijven brede kennis en vaardigheden nodig die verder gaan dan alleen groen
onderwijs. Vanuit dat oogpunt liggen er voordelen bij OCW. Mocht er weer een landbouwministerie komen, dan hoort uiteraard daar het groene onderwijs thuis. Bij LNV was groen onderwijs beter af dan nu bij EZ.” Loek Hermans, boegbeeld van de topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, is genuanceerder in zijn visie: „De Ontwikkelagenda groen onderwijs is een publiek-private samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en onderwijs. Voor de uitvoering maakt het dus niet uit onder welk departement groen onderwijs valt.” Door het onderwijsaanbod beter af te stemmen op de behoefte van sectoren sluit het groene vmbo, mbo, hbo en wo beter aan op de arbeidsmarkt. Nieuwe technieken worden direct in de opleidingen geïntegreerd, zodat studenten vertrouwd raken met de innovaties in het bedrijfsleven. De innovatiekracht van de groene sector wordt verder vergroot door samenwerking met andere disciplines, zoals ict en techniek. Bijvoorbeeld de toepassing van drones en het gebruik van satellietbeelden. Dit levert niet alleen innovatie op, maar ook beroepen die nu nog niet bestaan. Ook komen er meer uitwisselingspro-
gramma's voor studenten en docenten, stageplaatsen en afstudeeropdrachten in het buitenland. De kennisinstellingen gaan meer diensten in het buitenland aanbieden, zoals opleidingen in ontwikkelingslanden of trainingen voor gebruikers van geëxporteerde machines. World Horti Center, het mondiaal kennis- en opleidingscentrum dat dit jaar in Naaldwijk van start gaat, wordt regelma-
tig als voorbeeld van toekomstig groen onderwijs aangehaald. In het centrum worden niet alleen studenten opgeleid; het is tevens een plek waar bedrijven en andere partijen elkaar kunnen ontmoeten in een groene, innovatieve en kennisrijke omgeving. Recent heeft het centrum een subsidie van €1 miljoen van OCW gekregen. Een voorteken? <
et geschil vloeit voort uit een overeenkomst waarbij de ondernemer zich heeft verplicht tot het leveren van materialen en planten en het verrichten van werkzaamheden tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van €78.000. Volgens de consument is het tuinhuis, dat door de ondernemer is geleverd en geplaatst, verzakt. Daardoor is het tuinhuis scheluw geworden en kan de schuifdeur niet meer dicht. De consument is van mening dat het tuinhuis op kosten van de ondernemer moet worden gefundeerd. De ondernemer constateert dat het tuinhuis inderdaad - minimaal - verzakt is. Hij acht zich hiervoor echter niet verantwoordelijk, omdat hij er binnen het redelijke alles aan heeft gedaan om het tuinhuis goed te funderen. Het plaatsen van het houten tuinhuis op een gefundeerd zandbed met grote tegels, en op een dorpel om rotting tegen te gaan, is een gebruikelijke opbouwmethode in de groenbranche. Onderheien zou voor een dergelijk tuinhuis een verhoudingsgewijs veel te dure optie zijn geweest. In de offerte, en mondeling in het offertetraject, is duidelijk aangegeven hoe het tuinhuis zou worden geplaatst.
Deskundige De door de commissie ingeschakelde deskundige heeft het volgende vastgesteld. Het tuinhuis is aan de linkerzijde verzakt. De schuifdeur vertoont open ruimte bij het aanslagprofiel als ze dicht is. De verzakking is ontstaan door een hoger percentage aan inklinken van de bodem aan de linkerzijde, nadat grondaanvullingen hebben plaatsgevonden na het plaatsen van de damwanden aan de slootzijde. De fundering van zand met daarop de tegels van 60 x 60 cm geeft voldoende draagkracht voor het plaatsen van het tuinhuis. De deskundige noemt de omvang van de klacht opvallend, maar niet ernstig.
Technisch herstel is mogelijk door het uitvullen van de fundering aan de linkerzijde, zodat de tegels onder de funderingsbalkjes weer waterpas komen te liggen. De herstelkosten bedragen bij benadering 32 manuren à €47,50, totaal €1.520. Materiaalkosten bedragen €120. De ondernemer had als alternatief het aanbrengen van een fundering met heipalen en een betonplaat kunnen aandragen (extra kosten €7.000 ex. btw). De consument vindt dat dit onderdeel is van de advisering tijdens de besprekingen van de prijsaanbieding.
De commissie oordeelt dat de ondernemer het tuinhuis op deugdelijke wijze heeft gefundeerd. Dat de tuin, en daarmee ook het tuinhuis, in de jaren na de aanleg op bepaalde punten is gaan verzakken, kan de ondernemer niet worden verweten. Dit gegeven is inherent aan de omstandigheden ter plaatse. Slechts door middel van onderheien van het tuinhuis zou verzakking met zekerheid zijn uitgesloten. Onderheien is echter een verhoudingsgewijs zeer dure optie die volstrekt ongebruikelijk is bij een tuinhuis als het onderhavige. Dat de ondernemer deze optie kennelijk niet heeft aangedragen in het offertestadium kan hem dan ook niet worden verweten. <
V l a a m s e Tu i n a a n n e m e r
>
>
is het soms lastig om de werking of de effecten te claimen en communiceren. Je begeeft je immers al snel op het vlak van gewasbescherming.”
lant teweegbrengt. „Bij een plant die behandeld is met biostimulanten zie je over het algemeen dat het mineralengehalte veel hoger is.”
Cruciale vraag is wat biostimulanten kunnen betekenen voor hoveniers en groenvoorzieners. „Kies je de juiste biostimulanten, dan kunnen deze absoluut een belangrijke meerwaarde hebben”, benadrukt Derikx. „Als een plant bijvoorbeeld stress heeft en je mycorrhiza-schimmels toevoegt, dan zie je dat de houdbaarheid van de plant binnen een jaar duidelijk verbetert. Daarnaast kan de inzet van bijvoorbeeld zeewier bijdragen aan een hogere weerstand, waardoor ziekten en plagen minder kans hebben om toe te slaan.” Mertens geeft wel toe dat de werking soms moeilijk inzichtelijk te maken is. „Het gras wordt letterlijk niet meteen groener. Daarbij weet je niet wat er was gebeurd wanneer je de biostimulanten níet had toegediend. Over het algemeen geldt wel dat hoe onevenwichtiger de bodem is, hoe groter het effect.” Derikx is van mening dat bijvoorbeeld een brixmeting wel inzicht kan geven in wat een biostimu-
Hoewel het gebruik van biostimulanten in de lift zit en de belangstelling toeneemt, is het nog zeker geen gemeengoed in de hoveniers- en groenvoorzieningssector. Derikx en Mertens verwachten dat dit op termijn wel het geval zal worden. „Duurzaamheid wordt steeds meer de standaard; overheden, bedrijven en consumenten gaan er vandaag de dag vanuit dat een hovenier of groenvoorziener duurzaam werkt”, zegt Mertens. „Wel moet er naar de toekomst gedegen wetenschappelijk onderzoek worden uitgevoerd, zodat alleen nog biostimulanten te koop zijn die ook doen wat ze beloven. Zo voorkomen we dat gebruikers achterblijven met een kater.” Derikx is ervan overtuigd dat biostimulanten straks nog de enige optie zijn voor ondernemers in de hovenierssector. „De strengere regels rondom de inzet van middelen dwingt ze om op zoek te gaan naar alternatieven. Hierdoor komen biostimulanten steeds meer in beeld.” <