Tel 2017-7

Page 1










lores in Terra is de kwekerij van vader Albrecht en zoon Stan Brands. Albrecht is al zijn hele leven werkzaam met planten. „Van oorsprong ben ik bloemist, maar ik heb vele jaren op een tuincentrum gewerkt. Daar kwam ik in contact met Jacques Klerx van Klerx Kuipplanten, toentertijd een van de grootste kuipplantenkwekerijen van Nederland.’’ Brands sr. raakte in de ban van kuipplanten, voerde jaarlijkse kuipplantenshows in op het tuincentrum waar hij werkte, en bood klanten de gelegenheid hun kuipplanten daar ook te laten overwinteren. Uiteindelijk ging hij bij Klerx werken, om het bedrijf in 2005 over te nemen. De aanwezige exotische planten geven hem nog elke dag een vakantiegevoel; de unieke ligging van de kwekerij aan de rand van natuurgebied De Grote Peel versterkt dit nog. Zoon Stan groeide op met de passie van vader en nam zijn liefhebberij over. In 2008 verhuisde het bedrijf naar de hui-

dige locatie. „Vanaf dat moment was ik er als student vrijwel dagelijks te vinden en leerde ik de vele namen van onbekende exotische planten. Tijdens mijn studie Boom- en Sierteelt kwam ik in contact met ’gewone’ planten als Buxus en Taxus, die ik voorheen nog niet kende.’’ Stan bezocht andere bedrijven, was geïnteresseerd in hoe andere kwekers kweken en hoe ze economisch te werk gaan. „Dat boeide me. Vandaar dat ik nog een deeltijdopleiding economie volgde.’’ Inmiddels wordt het bedrijf gerund door vader en zoon, beide met dezelfde passie.

Bloeiend en eetbaar Kuipplanten is een ruim begrip. Wie een rondje over de kwekerij loopt komt van alles tegen. Subtropische en tropische planten met kleurrijke bloemen vallen als eerste op. Bougainvillea-soorten, Erythrina crista-galli en Nerium oleander zijn zomaar wat voorbeelden. Opvallend



hoorlijk wat uitval. „De winter was niet extreem koud, maar wel lang.” Voor de kruidentuin biedt het bedrijf planten als citroengras (Cymbopogon citratus) en de gele gemberwortel (Curcuma longa) aan. „Beide kunnen op een droge plek in de tuin overwinteren. Net als bij pampasgras is wat bescherming bij extreem koud en nat winterweer raadzaam. „Meer voor de kuip is Citrus hystrix, geliefd vanwege het geurende, smaakvolle blad.”

Klanten volgen de ontwikkelingen van de kwekerij. Vader en zoon zijn immers belangrijke pioniers. Zo is er de laatste jaren een groeiende belangstelling

voor bijvoorbeeld de kurkeik, Quercus suber. Het kwekersduo ziet deze boom als een goede opvolger van de olijf. „Beter bestand tegen ons klimaat. Goed te gebruiken als solitair met eronder bijvoorbeeld mediterrane kruiden. Als ze iets lijden van de kou dan valt er wat blad, maar er is snel herstel.” In de eigen showtuin staat een goed groeiend exemplaar, dat jaarlijks flink gesnoeid moet worden. Geëxperimenteerd wordt er volop. Zo kwamen vader en zoon Brands in contact met een Italiaanse professor die ruim driehonderd soorten en cultivars van granaatappel bezit. „Wij proberen dan de meest winterharde vormen uit, hoewel we ons ervan bewust zijn dat de

vruchten hier bij ons niet zo rijpen als daar. Bij ons zijn de lichtintensiteit en de zomerwarmte te bescheiden.” Sinds een paar jaar zijn er proeven met Jacaranda mimosifolia. De niet-winterharde, compact groeiende cultivar BONSAI BLUE (’Sakai01’) werd opgekweekt in Israël, en de eerste boomvormen zijn inmiddels beschikbaar in de Verenigde Staten. „Een opkweektechnisch bewerkelijke, dus relatief dure boom. Toch is er vraag, met name rond april en mei, omdat mensen die op vakantie gaan naar zuidelijke landen daar dan bloeiende exemplaren zien staan. Dat maakt altijd en bij iedereen indruk. Vakantie is daarom ons beste verkoopmedium.’’ <




et is vanaf de N224 bij Austerlitz zoeken om de weg te vinden naar de boswachtershut. Dan maar bellen met Patrick van den Berg, projectleider van het Brede Bos: „Ik rijd je wel even tegemoet.’’ Na wat gehobbel over een lang bospad met flinke modderkuilen, prijkt op een kruising van paden inderdaad de hut. Hier vindt zo meteen de speeddate plaats. Patrick stelt me alvast aan de vier kandidaten voor. „Er zijn twee zieken, dus we zijn met vier man vandaag, die in gesprek zullen gaan met drie werkgevers straks.’’ De mannen zitten aan een grote rechthoekige houten tafel in het midden, koffie met Completa, grofhouten wanden met oude gereedschappen, een houtkachel. Precies wat je je van een boswachtershut voorstelt. De sfeer is ontspannen, er worden grappen gemaakt. Ook opzichter Jan is van de partij, groot, gehuld in oranje veiligheidsjack, rustige stem. Hij is degene die de Brede Bos-deelnemers de afgelopen vier weken elke dag heeft begeleid bij het werken in het bos. De werkgevers druppelen binnen. Patrick moet nóg een keer op en neer naar de rand van het bos om een werkgever op te halen; even later schuift ook Stephanie, van Tops bv Personeelsdiensten aan tafel aan. De speeddates starten, werkgevers en kandidaten zoeken een plekje in de ruimte om onder vier ogen te babbelen. Ik spreek met Frank, 50-plus, die even vrij is en graag bereid om te praten. „Ik zit sinds kort in de bijstand en was gelijk enthousiast toen ik over dit project hoorde. Het gaf mij een beetje het idee dat er weer perspectief kwam.’’ Frank doelt erop dat overheden, zoals ook Brede Bos-participant Staatsbosbeheer, steeds vaker ’social return on investment’ als contractvoorwaarde hanteren. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt zijn dus in trek bij bedrijven. De sympathieke vijftiger vertelt dat hij eigenlijk MTS-elektro is opgeleid en de laatste tien jaar vooral facilitair werk deed, totdat hij werkloos werd. In het groen werken gaat hem goed af. „Het is best fysiek aanpakken, maar we zijn met een team en we gaan er vlot doorheen.’’ Ik vraag hem of hij ook theoriescholing krijgt voor het werken in het groen. „Nee, we leren in de praktijk. Jan heeft wel dingen voorgedaan, maar heel basaal: dunnere dingen moet je knippen, en dikkere dingen, die zaag je. Om de zoveel tijd worden we bij elkaar geroepen en krijgen we uitleg over een spar of struik. Wat is nou het verschil? En dan weer verder.’’

Klik met een werkgever Frank is enthousiast, dat is wel duidelijk. Hij wil zich ook graag specialiseren in iets. „Ik merk dat ik

werken met de stokzaag wel prettig vind, of knippen van een heg met de hand, iets ambachtelijks.’’ Voor deze middag hoopt de ’Brede Bosser’ een klik te krijgen met een werkgever en dat hij aan een project „kan snuffelen’’ en vooral ook snel uit de bijstand te geraken. Ondertussen draaien de speeddates op volle toeren en gaat Frank zich voorstellen bij zijn eerste werkgever. Ik ga met Patrick even naar buiten, om door te praten over het Brede Bos. De projectleider vertelt dat de regio Zeist rijk is aan groen en dus ook veel hoveniersbedrijven kent. „Er ontzettend veel vraag naar mensen in het groen, zeker vanaf maart. Ik was er vanuit mijn werk voor de Sociale Dienst mee bezig hoe ik die mensen naar de groenbedrijven kon geleiden. Dat ging namelijk niet goed omdat we mensen vanuit stilstand naar de groenbedrijven toe geleidden.’’ Zo kwam hij op het idee van het Brede Bos, waar mensen gelijk aan de slag gaan. „Gewoon in het bos, met die trui aan, gewoon schoffelen, werken.’’ De koukleumende projectleider – hij heeft zijn jas binnen laten liggen - vindt het een misvatting dat de overheid bedenkt wat de markt nodig heeft. „Ik heb het omgedraaid: werkgevers, kom hier, wat hebben jullie nodig? Geldt ook voor de mensen die hier werken, zij kunnen ervaren waar ze goed in zijn. ‘Ben ik van het rouwdouwen of ben ik liever heel minutieus bezig?’” Patrick verzekert me enthousiast dat het Brede Bos een ideale plek is voor mensen die niet makkelijk solliciteren vanaf een CV. „Het zijn geen types die op Linkedin zitten, geen netwerkers pur sang. Of ze zijn op gesprek en zeggen: ’ik wil heel graag in het groen werken, maar ik heb geen ervaring.’ Dat is een slecht verhaal bij een werkgever: die moet je dan maar vertrouwen op wat je zegt.’’ Al plassen op het modderige bospad ontwijkend, vervolgt hij: „Hier is het: ze zijn in het bos aanwezig en horen van de voorman of iemand kan werken, hoe hij in de groep is, of hij op tijd komt en dan nemen ze wel of niet het risico met iemand.’’ ‘Ze’ zijn de werkgevers die intussen in de warmte van de hut volop in gesprek zijn met de vier Brede Bossers.

Diploma’s weggegooid Eenmaal terug in de hut heb ik een kort praatje met de boomlange Fransje. Van origine systeembeheerder maar nu in het Brede Bos beland. Fransje is naar eigen zeggen autist, en doet daar niet geheimzinnig of moeilijk over. „Ik compenseer mijn lage EQ met mijn IQ van 140-145.’’ Met

>


diploma’s heeft Fransje niets – „Ik had ze, maar heb ze weggegooid’’- en CV’s maken doet hij ook niet. „Dit is de eerste keer dat ik op deze manier gesolliciteerd heb: met praten.’’ De geboren Zeistenaar vertelt dat hij het naar zijn zin heeft in het Brede Bos en in no time zijn VCA heeft gehaald. Hij houdt van dieren, planten, bloemen en wil graag leuk werk met gezellige collega’s. Er is slechts één probleem en dat is dat Fransje niet voor 8 uur zijn bed uit kan komen. „Het lukt me met de beste wil van de wereld niet. Wat dat betreft wordt het voor mij heel moeilijk om in het groen wat te vinden.’’ Toch ziet de optimistische Frans opties voor zichzelf, bijvoorbeeld om net als voorman Jan groepen te begeleiden in het groen. Ik stel hem nog een vraag, maar het is alweer tijd om te rouleren en Fransje loopt naar zijn derde werkgever. Ik ben natuurlijk ook razend benieuwd naar een werkgever en krijg aan het eind van de date de kans om er met een te spreken: Erwin Wever, een frisse, jonge man met open blik en stoere werklaarzen. Hij is directeur van Gilde Personeel, een uitzendbureau dat bemiddelt in onder andere de bouw, horeca en groen. „We doen veel onderhoud, veel gemeentelijk groen maar ook buiten de

gemeentegrenzen. Met bosmaaiers langs de weg, maar ook jongens op maaimachines’’ Erwin was vorig jaar ook van de partij op de speeddate. Die was eenmalig, een voorloper van het huidige project. „Na die meeting dacht ik van drie jongens, ‘daar kan ik wat mee’.” Eén had al een baan gevonden, een ander haakte af, maar eentje werd een succes, begrijp ik uit Erwins verhaal. „Een wat oudere meneer, die hebben we sowieso graag: 50-plussers zijn vaak betrouwbaarder.’’ Ook nu is Erwin positief over de ontmoetingen die hij had. „Er was een iemand van 56, 57, die altijd gewerkt heeft maar nu in de bijstand is gekomen. Daar kan ik wel wat mee.” Het groeiseizoen komt eraan, dus Erwin heeft haast. De volgende stap is dat hij zijn favorieten uitnodigt op kantoor:„Even zitten met koffie of thee, gegevens in het systeem zetten. Dat we weten wat voor schoenmaat iemand heeft voor de veiligheidsschoenen. Dat als er gebeld wordt op vrijdag, we op maandag in een keer van start kunnen gaan. Dat er gewerkt kan worden.” De directeur is lovend over het initiatief. „Moeten ze meer doen. Als er over een maand weer een speeddate is, ben ik er weer bij.” <



et effect van de ingrepen wordt wetenschappelijk onderzocht door Dieuwke Hovinga, Elise Peters en Loes van ‘t Hoff van Hogeschool Leiden en Jolanda Maas van de Vrije Universiteit Amsterdam. Maas: „De afgelopen jaren is er steeds meer wetenschappelijk bewijs voor de helende werking van natuur. Steeds meer verpleeg-, verzorgings- en ziekenhuizen zetten met dat doel natuur in rondom hun instelling. De vrouwenopvang is de nieuwste sector die dit wil toepassen voor haar cliënten.” In de opvangcentra wonen vrouwen die tijdelijk niet thuis kunnen wonen, bijvoorbeeld vanwege huiselijk geweld, eerwraak, jeugdprostitutie, loverboys, mensenhandel of complex tienermoederschap. De onderzoekers verwachten dat natuur het welzijn van moeders en kinderen in de vrouwenopvang bevordert. „De kinderen hebben vaak trauma’s en stress”, zegt Maas. „Uit eerder onderzoek weten we dat groen kan helpen bij stressherstel, dus het is te verwachten dat contact met natuur ook hier stress vermindert. Daarnaast kan de tuin een plek zijn om vriendjes van school mee naartoe te nemen, een plek om trots op te zijn.” Voor het ontwerp hebben de vrouwen, kinderen en zorgprofessionals meegedacht wat zij graag in de tuin wilden terugzien. Venema: „Bij de locatie in Goirle hebben we twee inspiratiesessies gehouden en een bezoek gebracht aan een speelbos in Breda. We leerden dat het voor oudere kinderen heel belangrijk is

om clubjes te kunnen vormen. Normaal zit iedereen in de opvang op zijn eigen kamertje. De tuin is voor de jeugd een ideale plek om elkaar te ontmoeten. De kleinere kinderen vonden een moestuin heel leuk, om zelf erwtjes en zonnebloempitten te zaaien. Ook merkten we tijdens het bezoek aan het speelbos dat water en zand een magische aantrekking heeft op kinderen. Ze gaan helemaal op in hun eigen spel en waren er niet weg te slaan! Dat was ook voor de moeders fijn om te zien.” Uiteindelijk is uit de inspiratiesessies met Safegroup een ontwerp voortgekomen met een vogelnestschommel (om samen met elkaar te schommelen), hoogteverschillen, een kinderpiramide om op te klimmen, trampolines (voor de motorische ontwikkeling), een water-enzand-speelplek, een voetbalveldje met blinde muren en een schutting (om niemand tot last te zijn), een zonnige plek met moestuinbakken, een centraal terras waar de groep kan samenkomen en beschermde zitjes om je af te zonderen. Het ontwerp van Kompaan en de Bocht is nog in ontwikkeling. Venema zorgt in de helende tuinen voor een mix van fysieke uitdaging en plekjes voor bezinning. „Kleinschalige plekken met ruimte voor zintuigprikkeling kunnen de hechting tussen ouder en kind een impuls geven. Op een plek waar vogels graag komen of waar bloeiende bloemen staan, ga je vanzelf met elkaar in gesprek van 'oh kijk eens' of 'oh ruik eens'.”


De tuin van Kompaan en de Bocht beslaat 6.500 m² bosperceel. „Met de beplanting zorgen we voor verschillende sferen”, legt Venema uit. „We zorgen voor een afwisseling tussen lichte en donkere gedeelten. Een stuk met hazelaars waarvan de kronen een plafond vormen zorgt voor een omhuld en veilig gevoel. De heesters dagen kinderen uit om zich in te verstoppen, de vlieren zijn zo sterk dat erin geklauterd kan worden. In het open veld komen een moestuin en een sportveldje.” Venema zet bij het ontwerp voor de specifieke doelgroepen haar kennis over de verschillende karakters van groen in, gedefinieerd door de Zweedse hoogleraar Patrik Grahn. „In verschillende vormen van groen voel je je heel anders”, vertelt ze. „Stel je maar eens voor dat je in een moestuin staat. Als je om je heen kijkt, zul je vooral denken aan de hoeveelheid werk. Heel anders is het als je visualiseert dat je op een rots aan het water zit. Een even groot verschil zit tussen een bloemenweide en een donker bos.” De wetenschappers onderzoeken niet alleen het effect van de tuin, ze stimuleren ook de professionals om de buitenruimte vaker te gebruiken. Maas: „In plaats van een gesprek binnen, inspireren wij hen om naar buiten te gaan met hun cliënten.” De zorgverleners houden gedurende een jaar hun ervaringen bij.

De wetenschappers kijken naar het herstellende effect van de buitenruimte op de cliënten, en onderzoeken of er bij de vrouwen en kinderen nieuwe gewoonten ontstaan zoals tuinieren en bewegen. Dieuwke Hovinga: „Dit soort nieuwe gebruiken kunnen meegenomen worden in het gezin. Ook proberen we te achterhalen of natuuractiviteiten de pedagogische handelingskracht van moeders verstevigt. Samen naar buiten gaan, kan de band tussen moeder en kind versterken.”

De instellingen waar Van Helvoirt Groenprojecten tot nu toe voor ontwierp zijn enthousiast over het effect van de helende tuinen. Venema: „Het personeel ziet dat de sfeer in de hele groep verbetert zodra de cliënten naar buiten gaan. Cliënten zijn minder geprikkeld, ze kunnen hun energie kwijt. Op de psychiatrische afdeling gingen mensen die niks meer wilden, toch naar buiten. Anderen begonnen te praten of overwonnen hun angsten.” <






Perennial Garden – red.]. Waarom was dat? Oudolf: Ja, die heb ik opgezocht. Diblik kende veel kwekers die planten invoerden vanuit Nederland. Toen was het stek- en vermeerderingsbedrijf in Amerika nog klein. De kwekerijen waren met name oppotbedrijven. Dat is inmiddels veranderd, nu is er veel meer toelevering vanuit Amerika zelf. Ik vroeg aan een exporteur van Future Plants [kwekerscollectief - red.] waar ik in Amerika planten kon krijgen van hier. Hij verwees me door naar Diblik: als exporteurs bij hem kwamen, had hij het altijd over mij. Mijn boek Gardening with Grasses, vond hij fantastisch. Ook met Dale Hendricks van North Creek Nurseries in Pennsylvania heb ik veel samengewerkt. Beiden heb ik mijn plannen voor de Lurie Garden voorgelegd en gevraagd welke soorten niet zouden gaan werken volgens hen. Desondanks heb ik ook risico’s genomen, bijvoorbeeld met Kirengeshoma. Ik heb een aantal soorten gewoon geprobeerd omdat ik ze zo graag wou zien daar. Oudolf vervolgt: Ik ontwerp een beplantingsplan, maar daarmee ben ik er niet. Elke twee jaar kom ik terug om de Lurie Garden te evalueren, samen met de beheerders. Tijdens de evaluatie gaan we niet terug naar het originele plan. We kijken naar de situatie op dat moment en baseren

daar de aanpassingen op. Kunnen we die plant niet veranderen in dat? Daar kan wat weg, daar wat bij. Het is een constant proces van het verbeteren van het beeld. Een zoeken naar de grens tussen het oorspronkelijke ontwerp en hoe het er op dat moment uitziet. Boekel: Hoe gaat zo’n evaluatie precies in zijn werk? Oudolf: Ik ga er twee dagen naartoe en in die tijd loop ik alles na met de beplantingslijsten en ik praat er met de beheerders over. Hier stond bijvoorbeeld Phlox divaricata, maar inmiddels zijn die berken zo hard gegroeid dat het kale plekken worden. Wellicht dat we dan beter een Carex kunnen toepassen of een varen, die meer die worteldruk kan hebben en tegen droogte kan. Die voortdurende evaluatie is ook nodig, want je begint met jonge bomen waar de meeste planten nog goed onder willen groeien. Tijdens de groei veranderen de omstandigheden onder de boom drastisch. Boekel: Is dat van tevoren ook bij de opdrachtgever duidelijk, dat het proces niet stopt bij de aanleg? Oudolf: Zeker, na de aanplant zeg ik ook nooit dat we klaar zijn, ik zeg ’we gaan beginnen’. Want over vijf of zes jaar zullen er vaste planten doodgaan of minder goed gedijen. Dan moeten we er andere soorten voor zoeken. Ik leg die ervaring bij de

opdrachtgever neer, zo is het nu eenmaal. Of je moet er een groen tapijt onder leggen, wat standaard is en safe. Boekel: U kunt putten uit een omvangrijk portfolio. Helpt dat om uit te leggen waarom een voortdurende evaluatie nodig is? Oudolf: Ja, maar toch denken veel mensen gauw: ’O, dat kunnen we wel met onze eigen tuindienst.’ Maar als dat een tuindienst is die gewend is om gras te maaien, geen gevoel heeft voor de ontwikkeling van een plantengemeenschap en rond elke plant schoffelt, dan krijgt zo’n beplanting nooit de kans om naar elkaar te groeien. Neem Pensthorpe in Engeland: na vijf jaar was die beplanting gedegradeerd door een standaardonderhoud. Ik raad opdrachtgevers aan om een gemotiveerde tuinman aan te nemen. Die kan bijvoorbeeld ook af en toe eens naar Hummelo bellen. Dat is ook goed te doen, want ik wil niet bij iedereen terug hoeven komen. Zelfs als een opdrachtgever een tuin van Piet Oudolf wil vanwege het succes van mijn eerdere projecten, dan nog is het moeilijk om ze ervan te overtuigen dat dat succes niet van mij afhangt, maar van de mensen die het gaan onderhouden. Dat leg ik uit, maar dan wordt er toch vaak ’ja’ geroepen en ’nee’ gedaan. Boekel: Ik heb de indruk dat dat bij de Lurie Garden en de High Line anders is. Oudolf: Zeker, de Lurie Garden en ook de


High Line zijn goede voorbeelden van een goede communicatie met de mensen die het onderhouden. Boekel: De High Line zie ik als een van de meest waardevolle projecten die u heeft gedaan. Terwijl de Lurie Garden toch vooral een plaat is met heel veel vaste planten en siergrassen, zit er in het beplantingsontwerp van de High Line ook een heester- en bomenlaag, wat het complexer maakt. Oudolf: Dat ik alleen van vaste planten zou houden, is een misverstand. Ik ben gek op bomen en heesters. Voordat ik naar Hummelo ging, was ik echt een snuffelaar in Boskoop bij bijvoorbeeld Bulk en Van Gelderen [Boomkwekerij Rein en Mark Bulk en Plantentuin Esveld - red.]. Bomen en struiken waren mijn eerste hobby. Zij vormen de basis van je tuin en zijn het langst houdbaar. Die laag moet goed in elkaar zitten en die maak ik altijd en heel graag. Met bomen en heesters kun je ook strooien en een mooi beeld neerzetten, je hoeft geen bosplantsoen te maken. In landschappen in de openbare ruimte gebruik ik graag inheemse soorten: eik en beuk bijvoorbeeld. In particuliere tuinen gebruik ik meer exoten: Cornus kousa, Hamamelis, Fothergilla, Clethra, noem maar op. Of Rhus copallina, die zie je hier nooit. Hij woekert mindert dan Rhus glabra en is net zo mooi. Sassafras, daar ben ik een

liefhebber van, maar is hier nauwelijks te krijgen. Dat geldt ook voor Maackia amurensis. Die heb ik hier in mijn tuin staan, dat is een van mijn lievelingsbomen. Het is overigens wel makkelijker om een boom uit te zoeken voor een project dan een groep vaste planten die het met elkaar doet. Dat mensen me kennen van het moeilijkste deel, het dynamische deel, is ook niet gek. Daar gaan mijn boeken over. Over bomen en heesters zijn heel veel goede boeken geschreven, maar over vaste planten en vasteplantengemeenschappen was er nog weinig toen ik begon met publiceren. Boekel: Is de High Line het project waar u de meeste voldoening uit haalt? Oudolf: Het heeft van mijn projecten de meeste aandacht gekregen en er wordt goed op gelet. Aan de andere kant, het wordt zo druk bezocht - zo’n 6 tot 7 miljoen bezoekers per jaar - dat het ook veel te lijden heeft. Desondanks is het een voorbeeld voor de wereld en voor het vakgebied hoe belangrijk dit soort projecten zijn voor een stad. Vanuit de hele wereld komen ze kijken hoe we de High Line gemaakt hebben. Ook is er inmiddels een netwerk van parken die op eenzelfde manier bezig zijn met industrieel erfgoed. Wat is er nou mooier dan dat je er zo’n park als de Highline van maakt? De Lurie Garden is

ook heel mooi, maar veel minder bekend. New York is nu eenmaal de stad waar het gebeurt. Boekel: Ik heb al uw boeken verslonden en u bent daarin opvallend openhartig over uw plannen. Oudolf: Tja, zie het maar eens na te doen. Ik wil graag laten zien hoe ingewikkeld het is. Een goede beplanting maken is niet zomaar wat plantjes bij elkaar zetten. Het is iets wat me constant bezighoudt, het is mijn leven. Waarom zou ik dat niet delen? Dat delen heeft me nu juist bekend gemaakt. Dat begon al met Henk Gerritsen. We lieten kleine plannetjes zien, waarvan ik nu soms denk ’Hoe durfde je het te laten zien?’. Ook voor mij is het een groot leerproces geweest en dat is het nog steeds. <

<


reddy van Dijken is de projectleider van de nieuwe opleiding. Samen met Frans van den Goorbergh geeft hij de nieuwe opleiding inhoudelijk en organisatorisch vorm. Die laatste is coördinator van de specialisatie Management van de Buitenruimte binnen de opleiding Tuinen Landschapsinrichting.

Van Dijken: „Van Hall Larenstein heeft in Velp drie groenblauwe opleidingen: Tuin- en Landschapsinrichting, Bos- en Natuurbeheer en Land- en Watermanagement. Die leiden op tot specialisten. De studiekiezers van nu willen echter meer allrounders worden. Daarnaast bestaat er in het werkveld ook behoefte aan allrounders. Dat hebben we deze zomer onderzocht door 25 mensen uit zowel het

bedrijfsleven als de overheid te interviewen. Daaruit bleek dat zij behoefte hebben aan mensen die in staat zijn om projecten van de grond te krijgen samen met het bedrijfsleven, de overheid en burgers, maar wél met kennis van zaken. De wereld verandert en de mensen die je daarvoor nodig hebt. Kijk naar de grotere hoveniersbedrijven, die veranderen ook. Van der Tol in Amsterdam bijvoorbeeld, die heeft het concept ECOstad bedacht, waarin een integrale aanpak centraal staat. Daarmee wil het bedrijf mensen bewegen om anders te denken over groen in de stad en het groen in hun tuin. De drie pijlers waar we ons curriculum

op bouwen, zijn participatie, ondernemerschap en projectmanagement. De studenten van de nieuwe opleiding leren om bewoners, ondernemers en de overheid te betrekken en samen tot een plan te komen.’’

Van den Goorbergh: „Omdat we de burger nodig hebben om de stad van de toekomst leefbaar te houden. Het Planbureau van de Leefomgeving heeft dat onlangs nog gezegd: we weten heel goed hoe we de grote problemen waarmee we in de stad meer en meer te maken krij-


zijn onder meer: klimaatadaptieve inrichting, energie, lokaal voedsel, gezondheid, recreatief groen, biodiversiteit en ecosysteemdiensten.’’

Van Dijken: „Door ze vanaf dag één met een eigen onderzoeksvraag of een maatschappelijke vraag de straat op te sturen. De nadruk ligt daarbij op het trainen van communicatieve, sociale vaardigheden. Studenten krijgen vakken als interviewtechniek, gesprekstechniek en het maken van een communicatieplan. Ze gaan meteen met iets aan de gang wat ertoe doet, het liefst samen met een opdrachtgever uit de praktijk.’’ Van den Goorbergh: „Sinds bekend is dat we met deze opleiding bezig zijn, krijgen we al vragen uit het werkveld, onlangs nog van de gemeente Arnhem, die voor een speelbos dat samen met bewoners is gerealiseerd, een onderhoudsplan wil laten maken. Dat zou nu typisch een opdracht voor Management van de Leefomgeving kunnen zijn. We laten studenten ook meteen evenementen organiseren, bijvoorbeeld een bewonersavond. Waar ze dan over moeten nadenken is: wat is je doel van zo’n avond, wat wil je ermee bereiken? Is dat mensen vermaken, informeren, hen ergens van overtuigen of vrijwilligers werven? Hoe zorg je nu dat je je doel bereikt en hoe zit zo’n avond dan in elkaar?’’

gen - denk bijvoorbeeld aan wateroverlast en hittestress - technisch kunnen oplossen. Maar we krijgen die agenda’s alleen gerealiseerd als we de burgers erbij betrekken. En daarvoor hebben we mensen nodig die in gewone mensentaal dat weten uit te leggen en met concrete acties projecten weten te realiseren.’’

Van den Goorbergh: „Twee belangrijke ontwikkelingen staan centraal: de verstedelijking en de klimaatverandering. Hoe houden we de stad leefbaar terwijl er wel steeds meer mensen wonen? De thema’s

Van den Goorbergh: „Vanwege het vakinhoudelijk fundament. De studenten krijgen een flinke dosis technische kennis mee en daarin zijn we bij Van Hall Larenstein heel goed. Neem het thema groenblauwe netwerken. We leren studenten hoe die watersystemen in elkaar zitten. Wat zijn de knelpunten in de stad? Wat draagt eraan bij dat de stad klimaatbestendig wordt? We laten ze in Arnhem een aantal wijken met elkaar vergelijken, het Spijkerkwartier in de binnenstad, waar heel veel wateroverlast is, en een wijk in Arnhem-Zuid met veel ecologische toepassingen. Wat is nu het verschil tussen die twee wijken? Kun je oplossingen van de eco-wijk ook in de binnenstad toepassen of moet je daarvoor iets

anders bedenken? Hoe zit het grotere groenblauwe systeem in elkaar? In een volgende module gaan we dan op het sociale vlak in: wie wonen daar? Wat voor problemen hebben zij, of hebben ze helemaal geen problemen of denken ze geen problemen te hebben? Hoe beleven mensen die thema’s? Hoe verzamel je dit en hoe interpreteer je interviews?’’

Van Dijken: „We willen dat studenten een ondernemende houding ontwikkelen. Want daarin verandert ons vakgebied ook. De tijd dat de opdrachten naar je toekwamen, is passé, je moet zelf op zoek naar opdrachten waarmee je in de toekomst geld kunt genereren. Wat zou jij nou zelf willen onderzoeken? Probeer daar ook zelf een opdrachtgever bij te zoeken. Daarnaast besteden we veel aandacht aan verdienmodellen. Hoeveel gaat een project kosten en hoe ga ik aan mijn geld komen? Kunnen we subsidie krijgen? Waar kunnen we wat aan verdienen? Zijn er partijen die mee willen doen? We willen studenten aanleren om altijd dat klokje te laten meelopen.’’

Van den Goorbergh: „We zoeken heel nadrukkelijk naar een ander type student dan die voor de opleiding Tuin- en Landschapsinrichting kiest. Dat zijn vaak echte groenliefhebbers, die vooral mooie dingen willen maken. In deze nieuwe opleiding willen we juist die communicatiekant heel duidelijk neerzetten.’’ Van Dijken: „Jongeren die maatschappelijk geëngageerd zijn, die iets willen betekenen voor de maatschappij passen ook goed in deze opleiding. Vaak kiezen die voor sociale opleidingen en als het meiden betreft voor de gezondheidszorg. Maar je kunt natuurlijk ook wat in de stedelijke buitenruimte betekenen, bijvoorbeeld door met bewoners buurtmoestuinen aan te leggen of spelactiviteiten te organiseren.’’

Van Dijken: „Tot nu toe negen, met minimaal vijftien studenten gaan we van start. Maar dat komt zeker goed voor september.’’ <




ruin Groenvoorziening uit Burgerbrug is een middelgroot hoveniersbedrijf dat al zo’n twintig jaar bewust met bodemkwaliteit, -structuur en -leven bezig is. Daan Bruin ziet de bodem zelf als de basis van het hovenierswerk, waar soms te weinig aandacht voor is: „De bodem is zo divers dat ik denk dat we als sector, door er beter naar te kijken, nog veel kunnen verbeteren.” Daarbij denkt Bruin aan het beste moment van bewerking en verwerking van de grond, de juiste bemesting en hoe je omgaat met bodemstructuur. Vandaar ook dat Bruin Groenvoorziening voorafgaand aan de werkzaamheden de grond altijd laat bemonsteren. Bruin begon in 2004 te experimenteren met meststoffen in samenwerking met Simon Groninger van (meststoffen) leverancier Florisan. „Door de proeven zag ik dat ‘gangbare’ meststoffen tijdelijk een opleving geven in het gewas. Met biologische meststoffen zie je naast een opleving van het gewas meer rust in de groei komen en een gelijkmatiger groei van de plant of boom.” Bruin kijkt consequent naar allerlei factoren, dus ook naar de vochtsituatie en eventuele storende lagen. Hij vindt dat groenopleidingen momenteel te weinig aandacht geven aan deze belangrijke zaken.

Volgens Ruud Snijders, directeur-eigenaar van Innogreen en bodemkundige, zijn hoveniers en groenvoorzieners on-

voldoende bezig met het voorkómen van bodemverdichting en het verbeteren van de bodemstructuur. Innogreen adviseert de groene sector over alles wat met de bodem te maken heeft. „Onze sector loopt flink achter vergeleken met de akkerbouw, wellicht komt dat doordat in de hovenierssector niet met gebruiksnormen gewerkt wordt.” Het is volgens Snijders de hoogste tijd dat de sector met zaken als het vergroten van de doorwortelbare ruimte, bodemgezondheid, biodiversiteit, waterbeheersing en buffering van voedingsstoffen aan de gang gaat. „En dat is ook in hun eigen belang aangezien het reclame is voor een hoveniersbedrijf als een tuin er een paar jaar na aanleg ook nog goed uitziet.” Volgens Snijders zouden hoveniers en groenvoorzieners, vooral bij aanleg van een tuin, standaard grondmonsters moeten nemen om de situatie van de bodem te bepalen.

Everhard van Essen is als bodemkundige werkzaam bij Aequator en geeft bodemlessen aan Cumela-leden. Hij merkt dat bij hoveniers en groenvoorzieners nog sterk de gedachte leeft dat een bodem heel maakbaar is. „Daardoor kijken ze soms niet goed hoe de bodem in elkaar zit. Zaken als deeltjesgrootte van het zand, ligging van een tuin, grondsoorten; regelmatig gaan er dingen mis.” Van Essen heeft het idee dat de literatuur, die hierover volop aanwezig is, niet gelezen wordt.

Net als Ruud Snijders ziet hij dat er veel fouten gemaakt worden met het opbrengen van grond en compost. Doordat grond niet goed gemixt wordt of door storende lagen ontstaat vervolgens een drassig geheel. Met name de omstandigheden, nat of droog, zijn volgens hem zeer bepalend voor succes. Fouten in de bodembewerking komen vaak later aan het licht, wanneer planten slecht aanslaan of als er water blijft staan.

Programmacoördinator bodem bij het Louis Bolk Instituut in Driebergen, Chris Koopmans, vindt dat hoveniers en groenvoorzieners op zich best wel aandacht geven aan de bodemkwaliteit. Wel moeten ze volgens hem nog beter leren sturen wat betreft de bodem. „Juist omdat het in deze sector om relatief kleine stukjes grond gaat, zouden ze dit nog veel beter kunnen doen.” Hij ziet dat de bedrijven in onze sector soms met nog relatief zware machines en werktuigen werken. Verder zou er volgens hem veel beter naar de kwaliteit van de diverse compostsoorten gekeken kunnen worden. Bij de keuze voor compost moet men zich meer afvragen; wat is de toegevoegde waarde van deze compostsoort? Koopmans: „Is het puur om het organischestofgehalte op peil te houden of vooral om de bodemstructuur te verbeteren om meer lucht in de bodem te krijgen. Of is het vooral bedoeld als toevoeging van voeding aan de bodem en de planten?”





oveniers zijn over het algemeen vroege vogels. Maar voor het Gardena-reisje naar Zuid-Duitsland moesten de meeste hoveniers toch vroeger op dan hun lief was. Voor velen was het namelijk nog midden in de nacht toen ze zich op een van de vertrekpunten verzamelden. Daar werden ze vervolgens opgepikt door de bus van het Nederlands elftal. Dat dan weer wel… Aan boord zo’n 25 hoveniers die op uitnodiging van Gardena een kijkje achter de schermen kregen bij de wereldwijd bekende fabrikant van tuingereedschappen. Om een beeld te krijgen van het productieproces en de kwaliteit van de Gardena-producten, stond een bezoek aan de fabrieken in Niederstotzingen en Ulm en het testcentrum van Gardena op het programma. Ook waren er verschillende trainingen gepland om iedereen vertrouwd te laten raken met de nieuwste producten en systemen. De nadruk lag daarbij op robotmaaiers, vaste beregeningsinstallaties, pompen en het overkoepelende smart system.

De hoveniers werden tijdens hun reis begeleid door vier medewerkers van Gardena, waaronder Paul Rebergen, commercieel directeur Benelux van Gardena. Hij vertelde dat het van groot belang is om open en eerlijk naar elkaar te zijn. „Alleen dan is het mogelijk om een goede samenwerking op te bouwen.”

De behoefte aan samenwerking komt niet helemaal uit de lucht vallen. De automatische tuin maakt zijn opwachting. Dit zorgt er enerzijds voor dat het tuinonderhoud voor de consument makkelijker en minder arbeidsintensief wordt, maar daar staat tegenover dat de aanleg juist meer inzicht vraagt. Daarom zoekt Gardena sinds vorig jaar de samenwerking met de hovenier. Niet iedere consument heeft namelijk zin en tijd om zich in complexe tuinproducten te verdiepen. En dat biedt kansen voor de hovenier. Hij kan de consument met zijn vakkennis helpen bij de aanleg en het onderhoud van producten die net even wat meer kennis en kunde vereisen. Denk aan de installatie van een robotmaaier of de aanleg van een ondergrondse sproei-installatie.

Inmiddels zijn tachtig hoveniers als zogenaamde ‘Smart Partner’ bij Gardena aangesloten. Bedrijven worden soms door Gardena benaderd, maar ze kunnen zich ook zelf aanmelden. Rebergen geeft aan dat het doel is om zo’n 200 tot 250 Smart Partners aan te sluiten. Gardena streeft daarbij naar een compleet netwerk met een landelijke dekking. Wel worden de bedrijven van tevoren gescreend en moeten ze aan bepaalde voorwaarden voldoen. „We willen graag dat de aangesloten bedrijven met onze producten gaan werken. Als iemand stilstaat en niets afneemt, houdt het op

een gegeven moment op. Voor het hoogste rendement moeten de deelnemers bovendien naar de trainingssessies komen. Doel is dat we elkaar versterken en een win-winsituatie creëren.” De samenwerking zorgt er niet alleen voor dat Gardena via de hovenier een ‘nieuw’ afzetkanaal creëert voor de wat complexere producten, maar ook dat deze producten door professionals worden aangelegd en klanten daarmee minder snel worden teleurgesteld. De hovenier ontvangt op zijn beurt een bepaalde marge via de verkoop of installatie van Gardena-producten. De directeur voegt daaraan toe dat Smart Partners het voordeel hebben dat ze rechtstreeks bij Gardena kunnen inkopen, waarbij er één leverancier is voor alle productgroepen. „Ook is Gardena zes dagen per week bereikbaar en kan binnen 24 uur worden geleverd.” De bedoeling is dat de consument voor de aanleg en het onderhoud van Gardena-producten, via de website in contact wordt gebracht met een hovenier in de buurt. „Daarmee hebben hoveniers niet alleen de mogelijkheid om producten met marge te verkopen, maar komen ze in veel gevallen ook bij de consument over de vloer. En dat kan nieuwe klanten opleveren.”

In grote lijnen zijn er vier productgroepen in het Gardena-assortiment van belang voor de hoveniers: robotmaaiers,
















Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.