en foto’s van een bestaande situatie toe te voegen. Het huiswerk van de hovenier bestaat uit het analyseren van de aanvraaggegevens plus een digitaal bezoek aan het adres van de klant. Digitale kaarten zijn steeds actueler en verschaffen inkijkjes in iemands woonsituatie. Daarnaast bieden sociale media als LinkedIn, Facebook, Instagram, Pinterest, YouTube en Snapchat allerlei informatie over toekomstige klanten. Met al deze informatie wordt het ook makkelijker om nieuwe klanten voor een eerste kennismaking uit te nodigen op het hoveniersbedrijf. Zo’n bedrijfsbezoek is bijzonder waardevol. Klanten krijgen een betere indruk wat een professionele hovenier aan kennis, materiaal en
materieel in huis heeft om mooie tuinen te maken. Op basis van de verzamelde gegevens selecteert de hovenier uit eigen bestanden anonieme voorbeeldtuinen die qua wensen, oppervlakte en budget overeenkomen met de woonsituatie van de aanvrager. De presentatietekening van deze voorbeeldtuinen bevat naast foto’s, concrete informatie over de voorbereidingstijd, het aantal benodigde werkdagen uitvoering en m²-prijzen. Gewapend met deze voorkennis, een gedeeltelijk ingevulde flitsofferte en een rol schetspapier is het denkbaar dat het eerste gesprek zo voorspoedig verloopt dat er ter plekke een vlekkenplan en/of ontwerpschets ontstaat. Goede voorbereiding beslist zo het halve werk. <
want je moet alles gaan meten. Hoeveel energie gebruiken de individuele pc’s op kantoor? Ze liepen hier afgelopen weken de hele tijd rond met apparatuur om alles op te meten”, vertelt Arie Idema, commercieel adjunct-directeur. „Weet je trouwens dat het rijden van 1.000 km in een benzineauto 0,2 ton CO2 voortbrengt”, vertelt Dekkers. „Reken maar uit wat je uitstoot als je 30.000 tot 40.000 km op jaarbasis rijdt. Daar moeten heel wat bomen tegenover staan om te compenseren.” Want bomen zijn uiteindelijk een belangrijke sleutel in het reduceren van die CO2. „Maar dat komt pas later aan de orde. Eerst ligt de focus op het in kaart brengen van het verbruik.” De energiestromen gaan over het verbruik van elektriciteit van kantoorapparatuur, maar ook over de elektriciteit van de lampen, de verwarming en het verbruik van de trekkers, kranen en heftrucks. En ieder apparaat moet individueel gemeten of berekend worden.
„Iedere trekker of machine heeft zijn eigen verbruik en dat moet je inzichtelijk maken”, aldus Idema. In die individuele verschillen van machines zitten op termijn ook de bespaarmogelijkheden. „In de toekomst zal het verbruik van machines zeker meespelen bij de beslissing of het apparaat aan vervanging toe is”, verwacht Idema. Maar besparen kan ook zonder dat er direct aan vervanging hoeft te worden gedacht. Dekkers: „Het is in eerste instantie vooral een stuk bewustwording: wat verbruiken we en hoe kunnen we dingen efficiënter inrichten, waarmee we ons verbruik naar beneden brengen?” Idema vult aan: „Bijvoorbeeld het laten draaien van de motor van de trekker tijdens het laden van de kar. Door die simpelweg uit te zetten, kan je al besparen.’’
Mogelijkheden om te besparen op het energieverbruik en de uitstoot van CO2 zijn er zat, verwachten ze bij M. van den Oever. „Van gewone lampen overgaan op spaarlampen, het aantal lampen verminderen, maar ook zorgen dat lampen niet onnodig aanstaan. Dat laatste is iets wat bij ons bijvoorbeeld in de loods nu vaak wel gebeurt. Bij de ingang zit een hele batterij aan lichtknoppen die de eerste bij binnenkomst vaak allemaal in één gebaar aanzet. Als iedereen vervolgens binnen een uur weer naar buiten is, blijven die lampen de hele dag branden”, weet Idema uit ervaring. De eerste besparing ligt al in een stuk inzicht en bewustwording. Joost van den Oever, milieu- en kwaliteitscoördinator bij M. van den Oever: „Wij worden in het certificeringsproces begeleid door Huub Biezemans van Dochtersadvies. Een cursus voor het personeel is onderdeel van dat proces. Samen kijken we waar door overwogen aanpassingen in onze manier van werken, de CO2-uitstoot gereduceerd kan worden.” De CO2-Prestatieladder is weer een keurmerk erbij. En net als bij alle andere keurmerken kost het implementeren en
het certificeren geld. „In eerste instantie heb je het dan natuurlijk over uren van het personeel. Want alles moet gemeten en geregistreerd worden. Los van deze uren kost het echter nog eens €8.000 à €10.000.” De CO2-prestatieladder brengt echter ook baten met zich mee. „Ten eerste een stuk imago. Wij pretenderen leefwereldverbeteraars te zijn, maar we kunnen straks weer een beetje beter borgen dat we dat ook zijn”, meent Idema. Daarnaast verwacht het bedrijf het energieverbruik van elektriciteit en brandstof naar beneden te kunnen brengen. „En op den duur verwachten we dat het reduceren van CO2-uitstoot een voorwaarde wordt om te mogen produceren. Als groter bedrijf binnen de sector heb je de plicht om hierin een voortrekkersrol te vervullen. Maar de grootste winst voor ons zit in het feit dat we een stap kunnen maken in het verduurzamen van ons bedrijf.” <
en van de auteurs is Niels de Zwarte, als ecoloog is hij al tien jaar werkzaam bij Bureau Stadsnatuur in Rotterdam. Een gesprek. Waarom komen jullie nu met dit boek? „Omdat er ongelooflijk veel vraag is naar concrete voorbeelden van natuurinclusief ontwerp. Bureau Stadsnatuur is twintig jaar bezig met het monitoren van natuur in de stad en het geven van beheeradvies, maar pas de laatste twee jaar is de vraag hoe we de stad ook natuurinclusief kunnen ontwerpen geëxplodeerd. Architecten, ontwerpers en beleidsmakers hebben behoefte aan concrete voorbeelden waarin dat natuurinclusief ontwerpen echt gelukt is en aan tools hoe ze zelf daarmee aan de slag kunnen.’’ Het begrip natuurinclusief ontwerpen duikt vaker op. Wat is het volgens u? „Je spreekt van een natuurinclusief ontwerp wanneer een gebouw of een
stedelijke buitenruimte niet alleen voor de mens is ontworpen, maar ook voor planten of dieren. In het ontwerp zit ook een natuurlaag, het functioneert voor meer dan alleen de mens. Dat kan al heel eenvoudig, stel je past een aantal bomen toe omdat ze door hun vorm voor schaduw voor de mens zorgen. Kies dan de soort die dezelfde esthetische en functionele eigenschappen heeft maar ook de meeste waarde voor insecten. Een ander voorbeeld zijn groene daken, hartstikke goed. Alleen zie je dat er overal Sedummatten worden uitgerold, die zijn maar heel beperkt interessant, omdat ze kort bloeien. Als je voor meer variatie in bloei-
tijden zorgt, wordt een groen dak al veel interessanter voor insecten.’’ U spreekt van ’echt gelukt’. Wanneer is dat bij natuurinclusief ontwerp het geval? „In het boek laten we ruim vijftig projecten zien waarin de architect of ontwerper bewust iets gedaan heeft voor planten of dieren. De natuur is er niet per ongeluk ontstaan, de ontwerper had echt een natuurdoel. De projecten in het boek zijn allemaal klaar en in gebruik, en daarmee ’echt gelukt’. Het is niet zo dat we al die projecten hebben gemonitord op de soorten die er voorkomen.’’
het precies andersom. Als het project is opgeleverd, begint het pas, daarom is het beheer ook zo belangrijk. Je ontwerpt een proces, je kunt aan de hand van gegevens als bodemgesteldheid, water en ligging wel redelijk voorspellen waar het naartoe gaat, maar het blijft een dynamisch proces, waarbij een goed beheer cruciaal is.’’ Wat vindt u een goed voorbeeld van een geslaagd natuurinclusief ontwerp? „Het BP-kantoor hier in de haven. Vanaf het begin zijn we als Bureau Stadsnatuur daarbij betrokken en hebben we de architect geadviseerd. Het kantoor rijst op uit het landschap, vanaf het maaiveld loopt het dak omhoog dat is ingezaaid met een kruidenrijke vegetatie. Door dat glooiende landschap zijn allerlei ecologische gradiënten ontstaan: van nat naar droog en van voedselrijk onderin naar voedselarm bovenop het dak waar er meer uitspoeling is. Qua natuur is er veel variatie, daarnaast is het gebouw mooi landschappelijk ingepast. Het groene dak vermindert fijnstof en het vangt water op. Én de medewerkers van het kantoor hebben een fijne werkomgeving: uiteindelijk is de natuurinclusieve stad ook de beste leefbare stad voor de mens.’’
De titel van het boek Stadsnatuur maken is wat pretentieus. Ontstaat natuur niet veel vaker toevalligerwijs? „Het is misschien wel wat arrogant om te denken dat je natuur kunt ’maken’. Toch hebben we expres voor deze term gekozen, want je kunt echt wel wat ontwerpen. Je creëert de randvoorwaarden voor het kunnen ontwikkelen van natuur en laten die randvoorwaarden dan goed doordacht zijn. Dat is belangrijk. Vergelijk het met een asfaltweg. Op het moment dat die wordt opgeleverd, ziet die er prachtig uit, maar vanaf dat moment wordt het alleen maar minder, dan raakt die in verval. Bij stadsnatuur is
Bovenstaand voorbeeld pleit ervoor dat architecten en ecologen vaker en eerder in een traject met elkaar zouden moeten optrekken. „Absoluut. Als je vanaf het begin met elkaar optrekt is er veel meer mogelijk en hoeft het ook niet meer te kosten. Daarvoor is dit boek ook bedoeld, om wederzijds begrip te kweken en elkaars taal te leren spreken, want er bestaat nog een flinke kloof tussen ecologen en ontwerpers. Als ecologen moeten we leren om een stap terug te doen en niet in je technische hokje te blijven en ontwerpers moeten niet alleen mensinclusief ontwerpen maar ook aan die extra laag denken. Voor beide is dat moeilijk. Als ecoloog ga je graag voor de optimale keuze, ontwerpers willen echter vrijheid om leuke, gekke dingen te kunnen doen. Om je een voorbeeld uit het boek te geven: daarin past een ontwerper gebruikte sigarettenfilters toe als materiaal om allerlei nestkasten te maken, als ecoloog denk ik dan: hout is toch ook goed? Dat heeft zich bewezen als prima materiaal. Die ontwerper vindt het echter mooi en maakt er een statement mee. De tijd zal
leren of de kasten ook gebruikt gaan worden of dat het een gimmick blijft.’’ Moet de complete stad natuurinclusief worden ingericht? „Nee. Grote delen van de stad zijn primair ingericht voor de mens. Neem bijvoorbeeld de Westersingel die hier dichtbij ligt, de tramrails ligt daar in een biljartlaken. Geen ecoloog zal dat strakgemaaide gazon willen vervangen door een hoog kruidenrijk grasland. Het gaat ons er niet om zo veel mogelijk en overal ecologisch groen te realiseren, het gaat om goede keuzes te maken, over waar je wat doet en waarom. Liever op een paar plekken goed, dan overal maar een beetje. We willen met het boek de makers van de stad laten zien hoe het ook kan, hen inspireren over natuurinclusief ontwerp na te denken. Niet door precies te vertellen hoe dat moet, het is geen blauwdruk. We zitten echt nog in de pioniersfase.’’ <
bij de ontwikkeling van de openbare inrichting betrokken zouden worden. In maart 2016 vond een eerste workshop plaats met de bewoners, de basisschool, de BSO, de gemeente, de Metaal Kathedraal, woningbouwcoöperatie BO-EX en met de projectontwikkelaar. De bewoners gaven aan dat zij een andere sfeer wilden dan die van aangeharkt stadsgroen: meer weelderig en ecologisch. Zij droegen voedselbosdeskundige Xavier San Giorgi van AE – Food Forestry Development aan om een vernieuwend openbaar groen te ontwikkelen. Geen groen dat enkel decor is maar ook waarde toevoegt voor mens en dier in de vorm van voedsel, natuur en recreatie. De wensen van de bewoners en betrokken partijen werden vertaald in een ambitiedocument. Hierin zijn de mogelijkheden voor een voedselbos in het stedenbouwkundig ontwerp van Rijnvliet verkend. „De groenstructuur die tussen de buurten ligt, mochten we vormgeven, maar het aantal m2 uitgeefbaar lag vast’’, legt Vink uit. „Binnen die stedenbouwkundige context hebben wij het voedselbosprincipe ingepast. De totale openbare ruimte die we inrichten bedraagt 15 ha. Hiervan is circa 4 ha water en 11 ha openbaar groen.” San Giorgi vult aan: „Door de verankering met de Strijkviertelplas en het park Voorn is de wijk naar binnen gekeerd. Er is een nieuwe biotoop ontstaan. Het concept zat al goed in elkaar.’’ Belangrijk, volgens San Giorgi, want bij het ontwerpen van een voedselbos ga je uit van de ecologische waarden in het gebied, het karakter van de plek en de geologie. Je kijkt naar de context en daar vloeit het ontwerp uit voort. „Ondanks dat het stedenbouwkundig ontwerp een gegeven was, gaf het voldoende ruimte voor de prestaties en de functies van een voedselbos.’’
Een voedselbos is een door de mens gecreëerde plantengemeenschap waarin de achterliggende principes van het natuurlijk bosecosysteem worden toegepast, maar dan met een nieuw palet aan eetbare soorten. Het bos biedt een grote
verscheidenheid aan voedsel zoals noten, vruchten, knollen, wortels, blad, twijgen en zaden, levert biomassa, slaat CO2 op, houdt water vast en vormt een leefgebied voor verschillende dier- en insectensoorten, zowel boven- als ondergronds. Het is een zelfvoorzienend systeem dat is gebaseerd op het principe dat plantensoorten elkaar ondersteunen in groei. Maar het voedselbos is eveneens een plek waar je doorheen kunt wandelen, waarin je kunt spelen of waarvan je kunt genieten zittend op een bankje.
Het landschappelijk ontwerp wordt gekenmerkt door een groenblauwe dooradering van het gebied, waarbij de waterlopen Buitenvliet, Hoofdvliet en Binnenvliet de belangrijke dragers zijn. Ze komen alle drie samen in het centrale voedselbos dat in verbinding staat met de boomgaard naast de Metaal Kathedraal. De Buitenvliet, de breedste watertak, verbindt de Strijkviertelplas met het
voedselbos en Park Voorn. Een dwarslaan loopt van oost naar west. Hier heeft de oude Romeinse grens Limes gelegen. Tamme kastanjes en bijvoet zullen straks langs deze laan groeien en daarmee de culinaire en botanische historie van de Romeinen verbeelden. De waterlopen, het centrale voedselbos en de dwarslaan verdelen de wijk in verschillende zones/buurten. Elke buurt heeft zijn stratenstructuur, binnenpleinen en een centrale speelplek. Door de buurt met het groen een eigen karakter te geven, krijgt die zijn herkenbaarheid. Per zone wordt het voedselbosprincipe op een andere manier uitgewerkt, maar in elke zone biedt het openbaar groen voedselwaarde, natuurwaarde en recreatiewaarde. Hoe de buurten hun herkenbaarheid krijgen en welk sortiment er aangeplant gaat worden, is nu nog niet in detail bekend. Vink en San Giorgi werken momenteel aan het definitief ontwerp, dat naar verwachting over enkele maanden zal worden vastgesteld. Wel schetsen >
ze aan de hand van de westelijke en oostelijke oever van de Buitenvliet wat de verschillende waarden uit het voedselbos betekenen voor mens en dier.
Aan de westelijke oever staat de natuurwaarde meer centraal. Hier komt een amfibieënpoel die wordt ontsloten door een verhoogd vlonderpad zodat de wijkbewoners van dichtbij de natuur kunnen beleven. Een rietkraag geeft plek aan vogels zoals de roerdomp, maar is eveneens een fourageerplek voor vleermuizen. Deze worden via een laan van iepen naar het water geleid. „De vleermuizen zitten al in het gebied en door ze te begeleiden naar hun fourageerplek behoud je ze in de wijk. Daarbij schermt de rij iepen ook de verlichting af die langs het wandelpad staat en leveren ze een overvloed aan eetbare zaaddozen’’, licht Vink toe. In het water groeit watermunt en in de rietkraag staan lisdodden waarvan je het stuifmeel in pannenkoeken kunt gebruiken. De oostelijke oever is meer stedelijk georiënteerd. Ook hier wordt een verbin-
ding gemaakt tussen natuur-, voedsel-, en recreatiewaarde maar op andere manier. De nadruk ligt op recreatie. De oever is weliswaar deels natuurvriendelijk maar minder flauw. In het water kunnen kinderen zwemmen. Een lange vlonder verbindt het water met een biomeiler die, door het broeien van houtsnippers, warmte produceert. De kinderen kunnen na het zwemmen zelf warm water oppompen om te douchen. „Hiermee maak je ze spelenderwijs bewust hoe je anders met water om kunt gaan’’, legt Xavier San Giorgi uit. Een struweel van de eetbare Siberische honingbes biedt plek aan egels, in een boom klimt de kiwibes omhoog. Op een naastgelegen voetbalveld dat uit het ruige gras is gemaaid kunnen kinderen straks voetballen. Voordat de eerste inwoners komen, ligt er al een robuuste groenstructuur in Rijnvliet. In 2016 is een vogeleiland van oude populieren uit het gebied aangelegd. Dit voorjaar worden de eerste fruitbomen geplant langs het fietspad door de wijk. De toekomstige bewoners hoeven niet nog tien jaar te wachten voordat zij kunnen genieten van de weelderige rijkdom van het voedselbos. <
Het Helmondse verlichtingsbedrijf Led-e-Lux kiest duidelijk een andere benadering dan Lightpro. Het mikt op de high-end markt met maatoplossingen. Led-e-Lux heeft doorgaans direct contact met de tuinarchitect en/of hovenier, denkt mee over verlichtingsoplossingen en maakt ook verlichtingsplannen. Veel hoveniers hebben niet in de gaten wat verlichting doet met een tuin volgens directeur Wietse van Bokhoven: „Je moet de tuin niet volstoppen met verlichting, maar weten wat er nodig is voor sfeer en functionaliteit. Soms is bijvoorbeeld de armatuur mooi om te zien, maar soms wil je ook alleen maar het licht zien.” Met een op maat gemaakt verlichtingsplan zijn deze zaken te ondervangen, en Led-e-Lux heeft daar ervaring mee. Van Bokhoven: „Vrije zichtlijnen naar licht achterin de tuin geven bijvoorbeeld een veilig gevoel. Zorg er ook voor dat licht niet in je ogen schijnt of in de bewakingscamera’s. En soms wil je de ene functionaliteit op een ander moment dan de andere. Veiligheid natuurlijk altijd, maar sfeer alleen als je daar behoefte aan hebt.” Led-e-Lux werkt met 24 volt in plaats van 12 volt. 24 volt heeft een aantal voordelen volgens Van Bokhoven: „24 volt is technisch een betere keuze voor ledverlichting. Door de hogere spanning heb je minder weerstand en daardoor een lagere
spanningsval. Dat betekent dat je over grotere afstanden en met meer aangesloten lampen voldoende spanning blijft houden om de verlichting goed te laten branden.” Doordat 24 voltverlichting minder weerstand heeft dan 12 volt kan er ook met dunnere en dus goedkopere kabels gewerkt worden. Led-e-Lux maakt vaak combinaties van 230 volt en zwakstroomverlichting. In de meeste tuinen, zeker in het hogere segment ligt toch een 230 voltkabel, bijvoorbeeld voor stopcontacten, vijverpomp, automower of een
elektrisch hek. Van Bokhoven: „Dan leggen we bij bijvoorbeeld 230 voltverlichting aan langs de paden waar de kabel toch al onderdoor loopt en gebruiken we 24 volt voor de sfeerverlichting in de rest van de tuin.”
Alle armaturen van Led-e-Lux worden niet alleen in Helmond ontworpen, maar ook geproduceerd. Het bedrijf maakt daarbij gebruik van leveranciers in de omgeving waardoor het flexibel is in de productie. Led-e-Lux levert dan ook niet alleen standaardassortiment van armaturen, maar ook maatoplossingen en gepersonaliseerde armaturen als dat gewenst is. Ook de lichtbronnen kunnen, qua kleur bijvoorbeeld, worden aangepast aan de wensen van de klant. Led-e-Lux is beschikbaar bij een beperkt aantal dealers, maar de meeste klanten doen rechtstreeks zaken met het bedrijf in Helmond. De 24 voltverlichting kan door hoveniers zelf worden aangelegd of desgewenst door Led-e-Lux.
>
Groene weelde op oude woestenij
oeste gronden waren het, veenen heidegebied. En juist op deze woeste gronden werden vanaf 1918 de Koloniën van Weldadigheid opgericht. Zeven zijn er in totaal, verspreid over ons land van Drenthe tot Vlaanderen. Het waren landbouwkoloniën die dienden om de armoede te bestrijden, want die was groot aan het begin van de 19e eeuw. Idee was om het veen en de heide te ontginnen en om te zetten in landbouwpercelen, wegen en bebouwing. Dit zou de mensen ’verheffen’ én gelijk voor voedsel zorgen. Welke arme sloeber had toen kunnen bedenken dat de Koloniën 200 jaar later de titel Werelderfgoed zouden krijgen? Toch wordt dat wellicht werkelijkheid: de aanvraag is onlangs ingediend (zie kader). En eigenlijk is dat ook best te begrijpen. Wie nu een kijkje neemt bij een van de Koloniën wordt verrast door de grootsheid en ruimte van de complexen,
de architectuur van de bebouwing en het alom aanwezige groene karakter. Vanwege die Werelderfgoednominatie maakte Ecologisch Adviesbureau Maes, in opdracht van de provincie Drenthe, een begin met de cultuurhistorische inventarisatie van de groenelementen. Maes onderzocht de beplantingen van lanen en wegen, hagen, parken en tuinen, de omgeving van kerk en pastorie en begraafplaatsen bij Frederiksoord, Wilhelminaoord, Willemsoord, Veenhuizen, Ommerschans, Wortel en Merksplas. De laatste twee liggen in België, net over de grens.
Een eindeloze wildernis van heide en veen was het, vóór de aanleg van de koloniën. Voor een impressie hiervan, kun je het beste een kijkje nemen bij het Fochteloërveen bij Veenhuizen. Het is een van de best bewaarde hoogveen-
reservaten in ons land. De bospercelen tussen het veengebied en het Kolonievaart geven een indruk van bosbouw in een ontgonnen veengebied. Veenmos, pijpenstrootje en struikhei zijn er nog volop aanwezig. De Ommerschans was een 17e eeuwse schans van vóór de inrichting tot kolonie, maar had rond 1800 geen militaire betekenis meer. Nog steeds zijn er bomen en struiken die iets over de geschiedenis en functioneren van de militaire schans vertellen, zoals zomereik, eenstijlige meidoorn en hakhout van zwarte els, iep en es. Uit de kolonietijd dateren onder andere een vroeg voorbeeld van een eikenlaan uit circa 1820, en een opmerkelijke laan van fladderiepen en zomereiken uit circa 1880.
Bij de inrichting van de Koloniën zijn overal geometrische rasters van beplante
>
wegen en lanen aangelegd. Het bleek ook een kwestie van experimenteren want de veelal arme veen- en zandbodems hadden hun beperkingen. Lanen van oprijzende Italiaanse populieren werden vrij snel vervangen door beuken, zomereiken, Amerikaanse eiken, fladderiepen en Hollandse lindes. Veel van die beplantingen uit de 19e en begin 20e eeuw zijn er nog en zien er door hun omvang - 1,5 tot 3 m - monumentaal uit. Er is zowel een alternerende plantwijze als een rechtlijnige toegepast. Ook werden soms meerdere boomsoorten door elkaar geplant. De wegen met grasbermen worden begrensd door sloten of greppels met hakhout van zwarte els en es op de taluds. Veel van de beplanting werd ook benut.
De Maatschappij van Weldadigheid bood kolonisten de mogelijkheid te kiezen of ze het katholieke, protestantse of joodse geloof wilden belijden. Zo kwamen er vele kerken, synagogen en pastorieĂŤn. En ook hier was ruim aandacht voor het groen in de vorm van eikensoorten, beuken, lindes en groepen sierheesters als Pontische rododendron. De imposante eiken - tot 4 m omtrek - bij de koepelkerk van Veenhuizen dateren deels uit de eerste helft van de 19e eeuw. De beuken en Hollandse lindes zijn van rond 1850. Vanuit het hoofdlaantje van de koepelkerk is er doorgaand zicht op een eikenlaantje door naaldbos aan de overzijde van het Kolonievaart. Een mooi ensemble is de kerk uit 1851 met pastorie van Willemsoord gebouwd met latere uitbreidingen. Drie monumentale zomerlindes en een eikengroep vallen vanaf de straat in het oog. Het kerkje wordt geflankeerd door een rij van oude Amerikaanse eiken. Uit verschillende tijdslagen dateren witte esdoorn, walnoot, ruwe berk en es. Ook het kerkje (1851) met pastorie (1913) van Wilhelminaoord is alleszins een bezoek waard. Aan de straatzijde springen een breedkronige bruine en een groene beuk (stamomvang 3 Ă 4 m) in het oog. Op het erf zien we Amerikaanse eik, zomereik, Noordse esdoorn, gewone