in Engeland, Zweden en de Verenigde Staten geniet hij veel bekendheid. Een van zijn bekendste projecten is The High Line in New York, waarbij Oudolf een oud spoorwegviaduct uit 1930 omtoverde tot een 2,2 km lang park. Maar ook The Gardens of Remembrance in New York, die herinneren aan de slachtoffers van 11 september 2001, zijn bij het grote publiek bekend. Het is volle bak in het Stadmuseum in Doetinchem waar Piet Oudolf op deze benauwde vrijdagmiddag in het zonnetje wordt gezet. Nadat museumdirecteur Maaike Kool een aantal dankwoordjes heeft uitgesproken en de aanwezigen erop heeft geattendeerd dat we drie ‘groene grootheden’ in ons midden hebben, is het woord aan tv-tuinman Lodewijk Hoekstra, die samen met Nico Wissing aan de basis staat van NL Greenlabel. Hoekstra spreekt met Oudolf over zijn indrukwekkende staat van dienst. De tuinen van Oudolf, die sinds begin jaren tachtig woont en werkt in het Achterhoekse Hummelo, zijn tot ver over onze landsgrenzen bekend en geprezen. Vooral
Oudolf noemt zijn ontwerpen composities. Zijn tuinen en landschappen zijn op de natuur geïnspireerd en ontworpen vanuit een ecologische benadering. De ontwerper vindt het belangrijk om te werken met planten die een geheel vormen, die elkaar mogen en in evenwicht houden. „Dat mag er best wild uitzien, maar het moet wel beheersbaar zijn.” Grassen spelen in zijn ontwerpen een belangrijke rol, maar hebben zeker geen monopolie. Belangrijk is dat de ontwerpen in alle jaargetijden visueel aantrekkelijk zijn. Ook zoekt hij naar wegen om het onderhoud terug te dringen. Daarbij mag je volgens hem best ingrijpen.
„Het is als het schrijven van een verhaal waar je soms iets uithaalt.” Als Hoekstra ingaat op de behoefte aan meer groen, doet Oudolf een oproep om er met z’n allen voor te zorgen dat er voldoende budget is voor groen. Daarnaast benadrukt hij het belang van goede vakmensen. „Ik heb veel te danken aan de samenwerking met mensen met vakkennis.” Ook moeten we volgens hem het belang van vrijwilligers en consumenten met liefde voor planten niet onderschatten. Oudolf wijst daarbij op het project De Vlinderhof, dat hij in 2014 realiseerde op initiatief van bewoners uit de Utrechtse wijk Leidsche Rijn. Tot slot haalt Hoekstra ook de bescheidenheid van Oudolf nog even aan. Oudolf: „Dat valt wel mee hoor. Zeker als het over mijn werk gaat, kan ik best goed kletsen.” Vervolgens neemt Nico Wissing het woord en vertelt dat hij veel van Oudolf heeft geleerd. „Jij leert mensen kijken naar planten en laat ze ervaren dat er veel mooie combinaties en toepassingen mogelijk zijn. Je ontwerpen zijn net schilde-
rijen.” Wissing vindt het dan ook een eer dat hij samen met Hoekstra deze tentoonstelling mag openen. „Jij inspireert mensen. Namens het vak wil ik je dan ook hartelijk danken voor wat je hebt betekend en ik hoop dat we nog tot in lengte van jaren van je kunnen genieten!”
Na de opening wordt het publiek uitgenodigd om naar boven te gaan, waar een selectie van het werk van Oudolf is te bewonderen. De tentoonstelling laat niet alleen een fotoselectie zien van tuinen die Oudolf heeft ontworpen, ook worden er diverse originele ontwerptekeningen op transparanten getoond. Ontwerpen uit binnen- en buitenland, die nog steeds te bezichtigen zijn en door de jaren heen hun typische Oudolf-signatuur hebben behouden. De tentoonstelling is nog tot en met 29 oktober te bezoeken en is een aanrader voor iedereen die liefhebber is van het werk van één van ’s werelds beroemdste tuin- en landschapsontwerpers. <
ij het zien van de festivaltuinen, die dit jaar conceptueler dan ooit zijn en nog maar weinig op ’gewone’ tuinen lijken, rijzen onherroepelijk vragen. Begrijpt de consument ze wel? Haakt die niet af? Waarom organiseren we dit eigenlijk? Waarom zou je als ontwerper meedoen? En – misschien wel de belangrijkste – wat levert deelname je op? Tijdens het O’fest dat van 13 t/m 25 juni in Apeldoorn werd gehouden, vond op de vrijdag een bijeenkomst plaats over dit onderwerp. Verschillende ontwerpers en tuin- en landschapsarchitecten die aan diverse festivals hebben meegedaan, vertelden over de meerwaarde van die deelname en wat het ze heeft opgeleverd. Wat voor hen als een paal boven water staat, is dat deelname aan welk festival dan ook, je als ontwerper verder helpt. Je wordt er ten eerste een betere ontwerper door. Carrie Preston van Studio TOOP in
Amersfoort bijvoorbeeld, heeft in 2011 samen met Carolien Barkman aan het Appeltern-tuinenfestival meegedaan dat toen het thema Reflectie had. Reflectie hebben zij vertaald als een zoektocht naar jezelf, wie ben ik? Hun tuin is vernoemd naar het boek Through the Looking Glass van Lewis Carroll, een ’coming of age’-vertelling over Alice. Daarom had de tuin de vorm van een spiraal waar je als bezoeker door een zuurstokroze beplanting de tuin ontdekte. „De essentie van een festivaltuin moet heel duidelijk zijn, je moet een helder ontwerp maken. Daarop oefenen maakt je een scherpere ontwerper’’, is de stellige overtuiging van Preston. „Ook als het ontwerp niet wordt uitgevoerd.” Zo heeft zij in die tijd ook ontwerpen ingediend voor het internationale festival in Chaumontsur-Loire en voor de Floriade, die beide niet zijn uitgevoerd. Maar al die uren
achter de tekentafel hebben haar wel als ontwerper verder geholpen. Stadsgenoot Mark Kino van bureau Ruimte beaamt dit. Toen hij een ontwerp voor de editie van 2014 ’Dromend van Holland’ maakte, had hij in eerste instantie niet de bedoeling om het ontwerp in te sturen. Hij wilde vooral weten wat hij als Belg zou ontwerpen aan de hand van dit onderwerp. Een buurvrouw heeft hem uiteindelijk alsnog gepusht om het ontwerp toch in te sturen – en met succes. „Achteraf bezien is het heel goed geweest voor mijn eigen ontplooiing, hoe sta ik in het vak en wie ben ik als ontwerper?” De beschikbare ruimte die hij had, heeft hij helemaal als vijver ingericht. „Bij wie krijg je nu de vrijheid om op de rand van de tuin een vijver te ontwerpen?” Het vrije ontwerpen is ook iets wat Machteld Touburg van Hofplan Tuinontwerpen in Wormerveer roemt. Zij had in 2012 samen met Monique WilminkGroeneveld een tuin op Appeltern met de naam Confrontatie: daarin brak de natuur door uit grote stukken asfalt. „Het ontwerpen voor een festival is goed voor je eigen verdieping. Alleen al omdat je eens zonder de dagelijkse gewone eisen als ’waar moeten de zandbak en de
droogmolen’ kunt ontwerpen.’’ Bovendien is het goed om samen aan een ontwerp te werken. ,,Je leert door elkaars ogen te kijken, je moet bereid zijn de ander ruimte te geven en eens een andere kant op te kijken.’’ ’Jezelf stretchen’ noemt Touburg dat. Evenals Preston vindt zij dat het je leert om to the point te zijn, er niet van alles bij te halen dat de boodschap tenietdoet. Een vaardigheid die je als ontwerper ook nodig hebt bij het ontwerpen van gewone tuinen.
Het uitdiepen van de praktische uitvoerbaarheid, de technieken hoe je de tuin maakt, heeft ook hen verrijkt, vinden zowel Touburg als Kino. Een festivaltuin stimuleert je vindingrijkheid. ,,Je bedenkt namelijk iets wat niet kan en waar ook nooit om gevraagd wordt’’, vat tuin- en landschapsarchitect Lodewijk Baljon samen. Zijn Amsterdamse bureau heeft aan diverse festivals meegedaan. In 2005 bijvoorbeeld realiseerde het een reeks drijvende bomen op de rivier de Rotte. Voor deze Knotte op de Rotte – knotwilgen in olievaten – heeft zijn bureau zelf wekenlang onderzoek gedaan naar hoe
dit geconstrueerd moest worden. Twee jaar eerder maakte zijn team een festivaltuin in Chaumont-sur-Loire, dat toen het thema ’Onkruid’ had. Ook daar werd hun vindingrijkheid aangesproken. Een reeks vrolijk gekleurde schoffels die op hun kop in de grond werden gestoken, maar wel moesten kunnen bewegen, door wind of wanneer er kinderen doorheen zouden rennen. ,,Hoe maak je iets wat nog nooit iemand heeft gemaakt? Dat moet je allemaal zelf uitzoeken.’’ Uiteindelijk is met een trillingsdemper die ook op boten wordt gebruikt een constructie gemaakt waardoor de schoffels konden wiegen in de wind.
Een betere vakman Concluderend: je wordt van deelname aan een festival dus een betere vakman, zowel qua ontwerp als aanleg. Daarnaast levert het vaak ook heel concrete zaken op. Dikwijls wel indirect: ,,Het is niet zo dat al die duizenden mensen die langs je tuin lopen jou een opdracht gaan geven’’, zegt tuin- en landschapsarchitect Fhreja Deckers uit Kerkdriel, die twee keer aan het Appeltern-festival heeft meegedaan. Via zijpaden – vaak media-publicaties – leidt deelname tot meer. Deckers schrijft naar aanleiding van een publicatie over een van haar tuinen voor een rubriek in een regionaal maandblad. ,,Mensen met een tuinprobleem kloppen nu bij mij aan.’’ En Mark Kino heeft bijvoorbeeld een column in Tuin en Landschap. De tuin van Carrie Preston kreeg na twee jaar aandacht in het tijdschrift Groei&Bloei. ,,Ik kan iedereen aanraden om eigen foto’s te maken’’, benadrukt Preston. Die publicatie was de start van haar samenwerking met dit consumentenblad. In opdracht van Groei&Bloei heeft Preston de Inclusieve Tuin ontworpen, een showtuin op Appeltern, waarmee ze dit jaar de prestigieuze Amerikaanse titel APLD Designer of the Year 2016 in de wacht heeft gesleept. Wat een enorme prestatie is, gezien het hoge niveau van de inzendingen. Publiciteit heeft ook Machteld Touburg geholpen: via een hovenier heeft zij een
>
vertaling van haar festivaltuin op een rotonde mogen aanleggen. ,,Wel is het belangrijk dat je je tuin zelf rondtoetert’’, stelt ze. Via Facebook, een blog of regionale kranten en bladen. Een festivaltuin die momenteel veel aandacht krijgt, is die van Stefan Jaspers op de Chelsea Flower Show in Londen van afgelopen mei. Landelijke dagbladen als de Volkskrant en Trouw wijdden artikels aan deze tuin vol ’onkruid’, en ook op regionale tv-zenders als RTV-Oost was Jaspers al te zien. Wat hem dat als ontwerper gaat opleveren, moet de tijd leren. Overigens kreeg ook hij in aanloop naar de show te horen dat hij het onmogelijke wilde. ,,Er zijn maar weinig kwekers die de specifieke verfplanten kweken die we in de tuin wilden toepassen.’’ Met een flinke dosis geluk, vindingrijkheid en doorzettingsvermogen, is het hem echter gelukt om een fraaie tuin aan te
leggen die op de ’Olympische Spelen van de tuinarchitectuur’ een Silver-Gilt medal kreeg.
Behalve voor jezelf, ontwerp je een festivaltuin natuurlijk ook voor de bezoeker. Dat die wellicht niet altijd doet wat jij bedacht had met je tuin – ze lopen er vlug langs of gaan er niet in – kan aan de kwaliteit van het ontwerp liggen. Ook wordt geopperd dat het aan de locatie ligt. Op de tuinen van Appeltern moet het festival concurreren met tweehonderd andere tuinen en bovendien zijn die opgesteld als een reeks etalages, terwijl je op het terrein van Chaumon-sur-Loire op ontdekkingstocht gaat en het hele terrein een beleving biedt. Op de vraag of een festivaltuin voor leken en niet-leken begrijpelijk moet zijn,
antwoordt Lodewijk Baljon dat de tuin op zijn minst iets interessants moet bieden. ,,Een festival is luchtig en vrolijk, laat de beleving dat dan ook zijn.’’ In zijn tuin op Chaumont-sur-Loire waren de omgekeerde schoffels speciaal voor kinderen in vrolijke kleuren geschilderd. ,,Als een uitnodiging.’’ Daardoor liepen zij meteen de tuin in, maar de gedachte achter de tuin die over onze strijd tegen ongewenste plantengroei gaat, zullen zij niet vatten. ,,Ze weten niet wat schoffels zijn.’’ Preston beaamt dat een goed ontwerp als eerste een emotionele reactie zal uitlokken. ,,De tuin spreekt je oergevoel aan.’’ Daarna komen pas de andere – verstandelijke – lagen die ook in het ontwerp zitten. „Je spreekt een gut feeling aan en die is niet te beredeneren, als je te veel bezig bent met de uitwerking van je concept, verlies je de primaire reactie’’, vult Baljon aan. <
e tuin ’Turn me on’ is een nogal desolaat landschap met veel rode scherven, rode rioolbuizen en weinig planten. Centraal staat een paaldansende tuinslang waaromheen een publiek van dorstige planten zich staat te verlustigen. De tuin verwijst hiermee naar menselijke lust en de schaamteloosheid van een paaldanseres en haar publiek, maar ook naar schaarste en waterverspilling. Wanneer je op een centraal geplaatste knop drukt, begint de tuinslang te sproeien. De reikhalzende rioolbuizen, de droogte van de tuin en de schrale beplanting staan in schril contrast met de verspilling van water als er iemand op de knop drukt. ’Turn me on’ is de creatie van Wytske Bottema. Zij is geschoold als kunstenares, maar heeft daarvan nooit haar vak gemaakt. Toch blijft het ontwerpen haar trekken. Zij verlegde haar aandacht naar tuinen ontwerpen, waarin zij al verschillende cursussen volgde. In 2014 diende zij ook al eens een ontwerp in voor het Tuinenfestival Appeltern. Destijds werd haar ontwerp afgewezen omdat er een vergelijkbaar idee was dat makkelijker uit te voeren was. Maar op basis van die inzending werd Bottema voor de editie van 2016 gevraagd om mee te doen aan de ontwerpcursus voor het tuinenfestival. Bottema deed mee met een partner, maar na veel gepingpong heen en weer over de aanpak ging ze alleen verder. In eerste instantie interpreteerde Bottema het thema ’Tuin der lusten’ verkeerd, namelijk als het paradijs, dus terug naar de Hof van Eden.
Tijdens de cursus ontstond langzaamaan het uiteindelijke idee voor ’Turn me on’. Iedereen nam een woord dat te maken heeft met het thema. Bottema koos voor ’schaamteloos’. De volgende stap was om te komen tot een tuinontwerp. Bottema: ,,Ik kwam in het begin niet verder dan standaardgedachten over schaamteloosheid in de tuin. Door het meer bij mezelf te zoeken – wanneer voel ik schaamte? – kwam ik uit op dansen en de schaamteloosheid die je voelt als je danst. Refererend aan het overkoepelende thema ’Tuin der Lusten’ werd het dansen paaldansen.’’ Bottema had nu een idee, maar nog geen idee hoe ze er een tuin van moest maken: ,,Ik heb er lang mee zitten puzzelen, moesten de planten de danseres voorstellen of juist het publiek? En hoe komt dat er dan uit te zien?’’ Bottema bleef ermee worstelen totdat ze thuis de hortensia’s water wilde geven: ,,Toen ik het water aanzette begon de tuinslang, die los in de tuin lag, wild te dansen. Het idee was geboren.’’ Er moest dus een podium komen met een dansende en spuitende tuinslang en daaromheen planten als publiek. Bottema experimenteerde met verschillende tuinslangen en manieren om de slang te laten dansen. Uiteindelijk koos ze er uit praktische overwegingen echter voor om de tuinslang met draadeinden vast te zetten aan de paal. Met een knop kan de bezoeker de waterstraal aanzetten, die dan 15 seconden water geeft. ,,Uiteindelijk is het jammer dat alleen het water beweegt. Daardoor is
het een beetje braver geworden dan ik in gedachten had’’, aldus de ontwerpster. Om de ’paaldansende’ tuinslang heen staat een publiek van rode rioolbuizen in verschillende hoogtes. Bottema: ,,Eerst had ik allemaal potjes met planten in gedachten, maar met de rioolbuizen kun je vormen en figuren maken. Dat maakt het mogelijk om er echt een soort publiek van te maken in verschillende hoogtes.’’ Bottema gebruikte alleen rode rioolbuizen – de standaardkleur in België. De ruimte tussen de buizen vulde ze op met kleikorrels en scherven van dakpannen. De enige beplanting is aangebracht in de buizen. Dit publiek bestaat uit Stipa tenuissima ’Ponytails’, Allium cepa ’Proliferum’ en grasplaggen die uit een naburig weiland zijn gehaald.
Het menselijke publiek van de tuin geeft
ie denkt een déjà-vu te krijgen bij het zien van de tuin van De Vos op de Tuinen van Appeltern, kunnen we uit de droom helpen. De tuin is voor een deel gebouwd op de fundamenten van de tuin waarmee de ontwerpster twee jaar geleden meedeed aan het festival Dromend van Holland. De Vos: „We waren op Appeltern om De Tulp, zoals de tuin heette, te ontmantelen. Ben van Ooijen en zijn broer Jan van de Tuinen van Appeltern vroegen toen: ’zou je de tuin niet willen omvormen tot een nieuwe festivaltuin?’ Ik heb daar ’ja’ op gezegd. In overleg met Ben en Jan en Michel Lafaille van het Ontwerpinstituut heb ik ervoor gekozen met dezelfde materialen in de nieuwe tuin te werken. Het is toch een flinke investering, zowel in geld als in tijd.”
De benadering van deze festivaltuin is anders dan bij de eerste inzending. „Vorige keer maakte ik eerst het basisontwerp, aangemoedigd door mijn toenmalige docent Jan Kees van Elsacker. Nu was de vorm van de tuin grotendeels bepaald door wat er al lag. De metalen meeldraden zijn omgevormd tot de huidige sculptuur in het centrale deel van de tuin.” Voor de verdere inrichting van de tuin heeft De Vos zich laten inspireren door
de 12e-eeuwse wetenschapper Albertus Magnus. „Ik wilde een idee krijgen van wat onder een lusthof, ofwel Tuin der Lusten, in de middeleeuwen werd verstaan. Van Albertus Magnus zijn hierover uitgebreide beschrijvingen bekend. Zo moest de beplanting in de tuin enerzijds functioneel zijn, met medicinale en eetbare kruiden en vruchten, maar anderzijds ook een lust voor het oog. Mijn tuin is een lust voor oog, neus, oor en mond.”
Bij de keuze voor bepaalde planten wordt De Vos ook sterk geleid door haar Franse achtergrond. Ze werkt regelmatig in Frankrijk, waar ze een huis heeft met een grote tuin en een atelier. „In Frankrijk is het veel gebruikelijker om bloemen in het eten te verwerken dan in Nederland. Zo staat er ananassalie in mijn tuin, waarvan de blaadjes een heel pittige smaak hebben. Verder staan er rozemarijn en venkel, die in de keuken worden gebruikt. Maar ook lavendel, voor bijvoorbeeld lavendelijs, dat in Nederland minder bekend is.” Albertus Magnus was niet alleen bioloog, maar ook filosoof en theoloog, iets wat in zijn plantenbeschrijving doorklinkt. „Witte rozen symboliseren voor Magnus het goddelijke, terwijl rode rozen het bloed van Christus voorstellen. Mag-
nus was daarnaast zeer geïnteresseerd in het kweken van planten, en hij is ook de beschermheilige van de kwekers.” Een opvallend element zijn de drie metalen ranken met een palet van rode tinten in plexiglas die centraal in de tuin staan. „Dit is een verwijzing naar het centrale motief in het drieluik Tuin der Lusten van Jeroen Bosch.” Anders dan de tuin van twee jaar geleden, die geheel open was, heeft Le Jardin Rouge een halfopen poortdeur waardoor de bezoeker binnentreedt. „Dit is eigenlijk optisch bedrog, waardoor de tuin groter lijkt dan hij is.” De metalen bogen waar de bezoeker onderdoor loopt, moeten in het najaar begroeid zijn met Lathyrus, wilde wingerd en klimrozen. Achterin de tuin is een tweede metalen boog geconstrueerd waar twee stoeltjes onder staan, afkomstig uit de tuin in Frankrijk. De Vos werkt, behalve als tuinontwerpster in Frankrijk, ook als psychologe in Nederland. Deze achtergrond komt haar goed van pas bij het ontwerpen. „Voordat je met een ontwerp begint, moet je eerst kijken wat er al over een bepaald
ij Jennie Schuiling kriebelde het altijd al, ooit zou ze een keer meedoen aan het tuinenfestival. Toen een collegaontwerper haar vroeg voor dit jaar samen een voorstel in te dienen, hoefde ze niet lang na te denken. Die collega moest er echter onverhoopt mee stoppen. Hovenier Adriaan van Gelder met wie Schuiling vaak samenwerkt, bood op dat moment aan om mee te helpen en dit bracht haar ertoe om opnieuw aan de slag te gaan. Schuiling heeft een bureau dat Op’t Eekt Groenontwerp heet, vernoemd naar de weg waaraan ze kantoor houdt in het Gelderse Oosterwolde. Aan diezelfde weg is ook Van Gelder Hoveniers gevestigd. Schuiling diende het ontwerp in, dat meteen een plek op het festival kreeg. Schuiling las het woord ’lust’ uit het thema als ’verlangen’. Bij de ontwikkeling van de tuinkunst speelt verlangen volgens haar een belangrijke rol. „De inrichting van een tuin begint met verlangen.’’ Zo verlangde de Zonnekoning in Versailles ernaar om zijn absolute macht tentoon te spreiden in uitgestrekte tuinen, met lange paden en rechte lijnen. De latere Engelse landschapsstijl laat een heel ander soort verlangen zien, het verlangen naar romantiek, naar spanning, vertaald in meanderende paden en om de hoek een verrassend uitzicht. Ook in onze tijd leggen we een tuin aan omdat we ergens naar verlangen: rust, ontsnapping
aan alledag, sociaal samenzijn, natuur enzovoort. De vertaling van dat verlangen - de ontwikkeling van de tuin - is volgens Schuiling een zoektocht. Waarbij de uitkomst ongewis is en je niet altijd controle hebt op wat je onderweg tegenkomt. „Net zoals het leven zelf dat is’’, zegt de ontwerper. Het wordingsproces van de tuin is daarmee een metafoor voor het leven zelf, waarin het ook verlangen is wat ons drijft en onze toekomst onzeker is.
In de festivaltuin van Schuiling en Van Gelder staat een appel symbool voor het einddoel waar je naar verlangt. De keuze voor de appel is niet toevallig: „In de allereerste tuin, de Hof van Eden uit de bijbel, draaide het ook om verlangen. De mens verlangde naar de onbereikbare verboden vrucht, Malum in het Latijn, dat behalve appel ook kwaad betekent.’’ Die appel - uitgevoerd in transparant kippengaas - staat op een heuvel (+70 cm) achter in de tuin. De appelvorm komt ook terug in het prieel dat de entree van de tuin is. Dit prieel bestaat uit een appelvormige houten vlonder en vijf haagbeuken die rondom zijn geplant en bovenin bij de centrale paal bij elkaar komen. „Zij vormen als het ware ook een ronde appel.’’
Aan beide zijden van het prieel zijn extra Carpinus in haagvorm aangeplant, zodat je de tuin erachter niet ziet. „Je vangt er slechts een glimp van op, het moet de bezoeker nieuwsgierig maken om te ontdekken wat achter het prieel ligt.’’ De houten vlonder en de verhoogde appel achterin zijn met elkaar verbonden door een pad van flagstones. „Zodat je goed moet kijken waar je loopt, net zoals je in het leven al zoekend en aftastend de toekomst in gaat’’, legt Schuiling uit. Op verschillende plekken in de tuin zijn grijsgekleurde glasplaten van diverse afmetingen geplaatst. Ook die zorgen ervoor dat de weg die voor je ligt, niet meteen duidelijk is. De tuin is verder volledig ingeplant, met zowel heesters, vaste planten, bollen en knollen als eenjarigen. In totaal zijn er wel zo’n negenhonderd planten ingegaan. „De beplanting weerspiegelt enerzijds de tijd’’, legt de ontwerper uit. Zo is de heuvel ingeplant met grijsbladigen: die kleur staat voor de onduidelijke toekomst. Schuiling heeft onder meer Cerastium tomentosum en Stachys byzantina ’Silver Carpet’ rondom de verhoogde ap-
nitiatiefnemer De Jong, sinds 1998 betrokken bij de schetsservice van Appeltern, deed eerder met het tuinenfestival mee. In 2004/2005 realiseerde hij een tuin met de titel ‘Rijkdom’. „Toen nog zonder sponsoren. Dat zou ik nu niet meer kunnen doen, vandaar dat de samenwerking met Visio Vireo Tuinen zo belangrijk is.” De Jong doet dit jaar weer mee met het festival omdat hij het interessant vindt om eens iets anders te maken, iets conceptueels te bedenken én te laten zien. Chaumont en Chelsea zijn festivals die hij met interesse volgt, maar die hij vanwege de drukke werkzaamheden nog nooit heeft kunnen bezoeken. Ook Bijlsma van Visio Vireo Tuinen is geen onbekende bij het festival. In 2014 deed hij mee, toen samen met ontwerper Jelle Reeder. De inzending ‘Synthese’ won het Gouden Potlood, de hoofdprijs voor beste ontwerp. De Jong en Bijlsma zijn geen onbekenden van elkaar, de ontwerper ontwerpt al bijna 15 jaar tuinen voor Visio Vireo Tuinen. Bij de bekendmaking van het thema ‘Tuin der Lusten’ dacht De Jong als eerste aan verleiding, spanning en erotiek. „Hoe lieflijk een tuin ook kan zijn.” Tijdens een workshop met Michel Lafaille in de Tuinen van Appeltern ontstonden de eerste ideeën. „Enkele trefwoorden die ik in die sessie heb genoteerd en in het ontwerp heb verwerkt zijn: lingerie, tuin met een
knipoog, tuin moet sexy zijn, zinnenprikkelend, lustopwekkend, rood/zwart, bloemen en bijtjes.” Met die gedachten in het hoofd ontstond de naam 18+. De Jong maakte een basisschets die hij samen met Bijlsma uitwerkte tot het definitieve ontwerp. De inzending van De Jong en Bijlsma blijft een raadsel, totdat je de zwarte houten wand nadert en door de twee openingen - in de vorm van twee ogen - naar binnen kijkt. Slechts op deze voyeuristische manier is te zien wat zich in deze tuin afspeelt. Zichtbaar is hoe een onschuldige hommel – in de vorm van een gekleurde wasmand – verleid wordt door de zoete geur van een aantrekkelijke klaproos. De Jong: „Binnen de grote signaalrode kroonbladeren gebeurt van alles waar wij, voyeurs, normaal gesproken nauwelijks zicht op hebben.” Meer dan twintig opdringerige mannelijke meeldraden verspreiden graag hun stuifmeel en kleven het aan de hommel. De verleidelijke vrouwelijke stamper is uitgebeeld in de vorm van geel geverfde billen van paspoppen. In deze Tuin der Lusten vinden als het ware dagelijks peepshows plaats. Hier wordt het verhaal van de bloemetjes en de bijtjes verteld, maar dan op een lustvolle 18+-wijze. Bijlsma voegt toe: „Alles met een glimlach uiteraard, in onze pr-uitingen melden we steevast dat je ook mag kijken als
je nog geen 18 bent.” Rondom de rode klaproos groeit een gevarieerde beplanting. De meeste planten hebben rood en zwart als hoofdkleur. Ook de wand heeft de kleuren rood en zwart. „Dat past in het kleurenpalet van de peepshow”, vervolgt De Jong. Langs de buitenrand groeien de hoogste planten. Van Sambucus nigra de roze bloeiende cultivars ‘Black Lace’ en ‘Black Beauty’, en langs de palen klimmers als Rosa ‘Amadeus’ – in hetzelfde rood als de kroonbladeren van de klaproos – en Fallopia baldschuanica, de bruidssluier. Enkele Miscanthus sinensis ‘Gracillimus’ zijn vroeg in het seizoen nog laag, maar mengen zich hier later in het seizoen tussendoor. Meer naar binnen groeit lage beplanting. Opvallend zijn de donkere bladkleuren van Heuchera ‘Black Sea’. Rode bloemen zijn er van Geum chiloense 'Mrs Bradshaw’, Hemerocallis ‘Amadeus’, Papaver orientalis ‘Brilliant’ en Persicaria amplexicaule ‘Dark Red’. Een tegenhanger is de blauwe Nepeta ‘Walker’s Low’ en aangevuld is er met grassen als Pennisetum alopecuroides ‘Hameln’ en Carex morrowii ‘Irish Green’.
nneke Stolk en Mart Nederhof werken al jaren samen. Stolk is eigenares van Tuinontwerpbureau Annaparte, Nederhof is eigenaar van hoveniersbedrijf Mart Groen, beide in Apeldoorn. Over en weer schakelen ze elkaar in voor projecten. Daarnaast zijn Stolk en Nederkhof allebei actieve leden van de Apeldoornse afdeling van Groei & Bloei en zijn ze betrokken bij de organisatie van de (H)eerlijke Herfstfair in Apeldoorn.
Al twee keer eerder hadden de twee een inzending gedaan voor het Appeltern Tuinenfestival. Beide keren werd hun ontwerp echter niet uitgekozen om aangelegd te worden op het festival. Een workshop die als doel had om een ontwerp voor het festival te maken, was dan ook een goede aanleiding voor de hovenier en de tuinontwerpster om voor een derde keer deel te nemen. En jawel, drie keer bleek scheepsrecht. Bij de workshop werd de ontwerpers duidelijk gemaakt waaraan het ontwerp voor de tuin moest voldoen. Vooral wat betreft de manier van denken over het concept hebben Stolk en Nederhof er veel aan gehad. Stolk: ,,Wij dachten te veel in beelden. Michel Lafaille raadde ons aan om niet meteen in concrete invullingen te den-
ken, maar eerst te filosoferen over het onderwerp en vervolgens het idee rustig te laten rijpen.’’ Lafaille, de organisator van het tuinenfestival, benadrukte ook dat de bezoekers van het festival, dat achteraan op het terrein van de Tuinen van Appeltern ligt, misschien al wel tweehonderd tuinen hebben gezien voordat ze bij de hunne aanbeland zijn. Nederhof: ,,Dat betekent dus dat je geen fletse standaardtuin moet laten zien, maar een sterk concept moet hebben dat een statement maakt, en de bezoekers naar binnen lokt.’’
Deze zienswijze heeft geleid tot een echte belevingstuin. Je moet het pad in de tuin volgen om de bedoeling te begrijpen en om de tuin te ervaren. ’Ontmasker!’ is ook een van de weinige tuinen in het festival die niet in één keer te overzien is. Wanneer je de tuin inloopt is in eerste instantie alles vrij grauw en donker. Deze sfeer wordt gecreëerd door dode takken, veel grote donkere groenblijvende heesters en somber gekleurde planten zoals Ophiopogon planiscapus ’Niger’. Overal hangen maskers, in de planten en aan blauwe touwen, om duidelijk te maken dat we de wereld hier bekijken door de maskers die we in het dagelijks
leven (onwillekeurig) opzetten. De bezoeker wordt vanzelf langs een plek geleid waar de touwen leeg zijn en de maskers op de grond liggen. Hier zijn de maskers afgeworpen en zijn de mensen zichzelf. De tuin verandert hier sterk van uiterlijk. De dode takken en sombere tinten maken plaats voor openheid en vrolijke kleuren. De bezoeker komt bij een grote hoge stoel. Als je hierop klimt, kun je over de hagen, schuttingen en palissades heen kijken. Met zijn maskers afgeworpen kan de toeschouwer boven zichzelf uitstijgen en de wereld om zich heen waarnemen zoals die is. De stoel is bovendien groot genoeg om met zijn tweeën tegelijk in te zitten. Als in een love seat.
Stolk en Nederhof willen de bezoeker hiermee een levensles leren. Nederhof:
ooi, die Sanguisorba. Heel subtiel’’, zegt Ria Bos terwijl ze met haar hand bijna liefkozend door de blaadjes van het nog jonge plantje strijkt. Met nog krap een week voor de opening van het tuinenfestival te gaan, loopt ze met Lara de Graaf door de tuin Lust (2) die ze samen in Appeltern realiseerden. Lara de Graaf tekende het ontwerp, Ria Bos maakte het beplantingsplan. De twee ontwerpers kennen elkaar van Agroplan, een bureau voor landschapsarchitectuur gespecialiseerd in de inrichting van het buitengebied. „We weten precies wat we aan elkaar hebben.’’ De Graaf is van de grote lijnen en het leidinggeven, Bos is praktisch en houdt van het samenstellen van beplantingen. De Graaf deed vorig jaar ook mee aan het tuinenfestival. Dat idee redde het toen niet omdat het nog te conceptmatig was. Wel kreeg ze de smaak te pakken en besloot ze dit jaar opnieuw een ontwerp in te sturen. „In mijn dagelijkse werk ben ik veel bezig met erfinrichtingen en landschapsplannen op grotere schaal. Het ontwerpen van tuinen is een wat ondergeschoven kindje geworden, helaas.’’ Bewust associeerde ze het thema Tuin der Lusten niet met paradijselijk en lieflijk, maar koos ze ervoor de donkere kant te belichten. „Net als Hieronymus Bosch die op zijn drieluik Tuin der Lusten niet alleen het paradijs, maar ook de hel verbeeldt.’’
Speurend op internet vond De Graaf een tekst in een boek uit 1873 over de zeven hoofdzonden waarvan overdaad er één is. „Die overdaad, het steeds maar willen consumeren, het meer, meer, meer, nam ik als uitgangspunt bij het schetsen.’’ Het resulteerde in tekeningen van enorme afvalbergen en vuilniszakken her en der. Maar ook van nieuw leven dat tussen het afval altijd weer opbloeit. Die hoopvolle wending werd De Graaf ingegeven door de reis naar Hawaï die ze twee jaar geleden maakte. „Daar zag ik hoe in dat zwarte lavalandschap met dode stronken toch overal weer jonge, groene plantjes opkomen.’’ De tegenstelling destructie, donker en dor tegenover nieuw leven met fris en fleurig groen verwerkte de landschapsarchitect in het uiteindelijke ontwerp: een ellipsvormig pad leidt de bezoeker langs een berg afval via een overgangsgebied met ’verkoolde’ bomen naar een weelderige lusttuin. Aan het eind van de wandeling biedt een bankje in de schaduw van een vlier de bezoeker gelegenheid om rustig te reflecteren op wat hij heeft gezien en om na te denken over zijn eigen zonden.
De Graaf legde haar tekeningen en foto’s neer bij Ria Bos die het beplantingsplan
maakte. „Ik zag meteen het beeld dat ze wilde creëren en de planten die daarbij passen.’’ Samen stelden ze voor elk tuindeel een aantal steekwoorden op die leidend waren bij de beplantingskeuze. Bos: „Gedreven door enthousiasme neig je ernaar om steeds weer nieuwe soorten te kiezen die in het ontwerp passen. Die steekwoorden voorkomen dat. Want juist de beperking helpt je om het idee krachtiger te maken.’’ Zo werd de lustzijde van de tuin gevangen in woorden als genot en weelde en vertaald in onder andere Angelica gigas, Achillea ’Walther Funcke’ en Calamagrostis acutiflora ’Karl Foerster’. „Natuurlijk ogende planten met een ’tuinige’ uitstraling’’, volgens Bos. Voor de afvalkant met de steekwoorden donker en troosteloos koos ze „planten die er onkruidachtig uitzien’’. Ze wijst op de bruine sprietjes van Carex buchananii en op Perilla nankinensis ’Atropurpurea Laciniata’. In het midden van de tuin ligt een gebied waar pionierende, dappere planten als Pastinaca sativa, Foeniculum vulgare en Verbascum nigrum een overgang vormen tussen de twee extremen lust en afval.
aast ongemerkt loop je de organisch gevormde tuin in van STEK de Stadstuinwinkel. Eenmaal binnen bevind je je in een bosachtige, lieflijke omgeving met een ietwat duister tintje. Zeven naakte ’dames’ staren de bezoeker aan en tonen ieder uitnodigend een sappig groen appeltje. Sommige van hen lijken je warempel wel mee te lokken, als verraderlijke bosnimfen. Het ongemakkelijke gevoel van verleiding dat de bezoeker bekruipt bij betreding van deze lusthof, is precies wat de bedenkers voor ogen hadden. Dat zijn Marieke de Keijzer en Eric van Ulden, mede-eigenaren van STEK de Stadstuinwinkel in Rotterdam. Van Ulden legt uit: „We wisten al snel: het moet niet te lief! Lust is zonder nadenken ergens in duiken en jezelf verliezen. Het gaat niet om liefde, maar om oerkrachten.’’ Landschapsarchitect De Keijzer en tuinontwerper Van Ulden waren aanvankelijk apart uitgenodigd door Appeltern om een ontwerp in te sturen. Omdat zij in het dagelijks leven collega’s zijn bij STEK, besloten zij al gauw om de koppen bij elkaar te steken en als duo hun tuin der lusten te ontwerpen. Deelnemen aan een ontwerpwedstrijd was nieuw voor hen. Ze deden half januari op uitnodiging van Michel Lafaille mee aan de speciale workshop voor de tuinenfestivalontwerpers. Van Ulden: „Even weg zijn uit de drukte
van de Randstad, twee dagen de tijd om in alle rust aan je ontwerp te kunnen werken, was heel fijn.’’ Ook de tijd voor reflectie en de ontvangen feedback viel in goede aarde.
Het thema Tuin der Lusten sprak bij het duo gelijk tot de verbeelding; het idee voor de tuin ontrolde zich vanzelf aan de tekentafel. Het beroemde schilderij van Jeroen Bosch kwam – zoals waarschijnlijk bij velen – wel even op het netvlies, maar werd al gauw weer losgelaten. Toch haalden de twee hun inspiratie wel uit de schilderkunst, maar dan met als onderwerp Eva die de appel plukt. „We hadden schilderijen gezien met donkere beplanting, waar het lichte vrouwenlichaam mee contrasteert. Zo kwamen we op het idee van de etalagepoppen.’’ De poppen zijn een belangrijk element in de tuin. Met hun naakte lijven en grote borsten symboliseren ze niet alleen de vleselijke lust, maar ook de koopdrift. „Etalagepoppen worden ook letterlijk gebruikt om je allerlei dingen aan te bieden die je misschien niet nodig hebt, maar waar je wel toe verleid kan worden.’’ Dat het meerdere dames moesten zijn, om het ongemakkelijke gevoel bij de bezoeker te versterken, was de ontwerpers al gauw duidelijk. Net als dat de tuin een
zitplek moest bevatten om vandaaruit de tuin te kunnen aanschouwen.
De tuin van De Keijzer en Van Ulden heeft een slakkenhuis als basispatroon. De zitplek kreeg zijn beslag in de vorm van een centraal geplaatste, enorme kei. Naast contrast is een ander kenmerk van de tuin gelaagdheid. Van Ulden: „In de schilderijen van Adam en Eva zie je ook duidelijk die gelaagdheid.” Het duo realiseerde de lagen door te variëren in hoogte en dimensie: heuveltjes, de positie van de poppen, hoge en lage planten, transparante en dichte planten. De beplanting bestaat uit groene en rode structuurplanten zoals Sambucus nigra ’Black lace’, met daarnaast fijne weefplanten als Thalictrum delavayi en Aquilegia vulgaris ’Black Barlow’. Het donkere rood vanwege het gezochte contrast met de poppen. „Zo krijg je de gelaagdheid nog beter voor elkaar dan door alleen met groentinten te werken. En het