© ORDE DER VERDRAAGZAMEN Sleutels jaargang 0: 1955 - cursus 3 – De Menselijke Psyche Les 1 – 24 februari 1955
LES 1 - DE MENSELIJKE PSYCHE
24 Februari 1955 Goeden avond, vrienden, Aan het begin van deze cursus zal ik U eerst nog even vertellen, wat wij zullen trachten te doen. Het ligt niet in onze bedoeling, om in te gaan op de hoofdzakelijk wetenschappelijk vast gestelde feiten over de psyche. Wij zullen echter proberen U de delen der psyche voor te leggen, zoals die zich aan ons voordoet, samen met de conclusies door ons daaromtrent getrokken. De indeling van de avond zal als volgt zijn: het onderwerp met daarin de gelegenheid om vragen te stellen over het onderwerp. Hierna een pauze. Daarna een onderwerp naar Uw eigen keuze en het gebruikelijke slotwoord. Ik meen, dat dit zo Uw aller goedkeuring zal kunnen verwerven. Bij alle besprekingen verzoek ik U echter wel voortdurend U te blijven herinneren, dat wij niet onfeilbaar zijn. Dat de dingen, zoals wij die zien, waarschijnlijk in Uw wereld wel iets anders liggen. De eerste these, die wij zullen behandelen, betreft de hersenen, waar deze het deel der psyche is, dat bij U het meest bekend is. Over de werking ervan is op andere bijeenkomsten wel genoeg gesproken, zodat wij kunnen volstaan met kort vast te stellen, dat minuscule stroompjes cellen daarin zodanig beïnvloeden, dat zij voortaan beginnen te trillen onder een bepaalde frequentie, ontstaan door een waarneming, ofwel van een gedachte. Wij zien echter, dat een groot deel der hersenen niet gebruikt wordt. Wanneer wij het precies zouden willen uitrekenen, zouden wij waarschijnlijk tot de conclusie komen, dat ruim één derde ervan geen bekende functie heelt. In dit derde deel zou zélfs een ernstig operatief ingrijpen mogelijk zijn, zonder dat de gevolgen daarvan voor de patiënt merkbaar zouden worden. Toch kunnen wij niet aannemen, dat de natuur voor komende behoeften voorzorgen gaat treffen. In alle ontwikkelingen, evolutie, zoals men dat bij u gaarne noemt, kunt U zien, dat een aanpassing van lichamen plaats vindt, gericht op de bestaande levensomstandigheden en levensvoorwaarden. Op grond hiervan zou er dus vroeger voor de natuur een noodzaak geweest moeten zijn om de hersenwerking uit te breiden en daarin die speciale functies en centra te leggen, die nu dood zijn. Dan zou de huidige mens enigszins gedegenereerd moeten zijn. Waar echter de hersenen nu eenmaal in deze bepaalde verhoudingen groeien, is het aannemelijk, dat een zekere evenredigheid in de groei ook blijft bestaan. Ofschoon wij natuurlijk toch wel vaak zullen zien, dat het niet gebruikte deel van de hersenen enigszins wordt overwoekerd en terzijde gedrongen door het voortdurend actieve deel der hersenen. Hoe kunnen wij dit alles verklaren? Indien er vroeger nu eens een ras geweest ware, b.v. in het fantastische rijk Mu of in Atlantis, waarin de mens andere, voor Uw tijd, misschien buiten zintuiglijke vermogens had. Wanneer de omstandigheden hem er in de beginperiode van de mens er toe dwongen, is een dergelijke theorie helemaal niet zo dwaas. Dan zou die mens misschien daar alle instrumenten in de stof geschapen hebben, die nodig waren voor de realisatie en bewustwording, ook van de geest. Het is bekend dat vele verschijnselen van suggestibiliteit, maar ook van de z.g. occulte krachten: telekinetische vermogens, telepathie, gedachtelezen, waarbij dus het subject niet telepaat behoeft te zijn, het zien in de ruimte en tijd, de mogelijkheid tot snel uit het hoofd te rekenen, tot ongewoon snel en volledig memoreren van dingen, het z.g. Edeitisch geheugen, op één of andere wijze in de mens aanwezig moeten zijn. En wat gebeurt er nu vaak? Wanneer er een ongeluk plaats vindt, waarbij de frontale hersenlobben zwaar geschokt, of zelfs gewond worden, zien wij nog al eens één dezer gaven opeens optreden, in grotere of kleinere mate. Dat kan nogal eens verschillen. Over het algemeen worden echter deze herwonnen begaafdheid door de nuchtere mens terzijde geworpen. Hij zegt: "Ik ben nog wat abnormaal van de schok!” of "ik ben nog niet helemaal mijzelf", en onderdrukt de gave. Hier treedt dus de wil op als een factor, die samen met de invloed van de buitenwereld een dergelijke begaafdheid tot een minimum terug brengt. 1