Blij met bomen

Page 1

Jan van Ginkel

Blij met Bomen Drenthe, boom & struik in landschap en gebruik



Blij met Bomen


Opgedragen aan Mieke, mijn maatje door dik en dun.


Jan van Ginkel

Blij met Bomen Drenthe, boom & struik in landschap en gebruik


Colofon Tekst, foto’s en gedichten (tenzij anders vermeld): Jan van Ginkel Samen met: Mieke Wiersinga (veldwerk en fotografie), Marieke (tekstadvies), Annelies en Janneke van Ginkel (fotografie) Vormgeving: Grafiplan, Geeuwenbrug Druk: Bariet, Steenwijk ISBN 978 90 6509 236 6 Het Drentse Boek, Beilen, 2016 Met financiÍle bijdragen van: Stichting Het Drentse Landschap, Landschapsbeheer Drenthe

4


Dankjewel Drenten en toeristen roemen het schilderachtige Drentse landschap waarin veel van het verleden aanwezig is. De oude bomen in de dorpen en het buitengebied bepalen de sfeer in hoge mate. Afgelopen decennia hebben dorpsgemeenschappen, particulieren en natuurbeheerders onder deskundige leiding duizenden bomen en struiken geplant. Deze ‘groenprojecten’ hebben het landschap nog aantrekkelijker gemaakt en de belangstelling voor inheemse bomen en struiken vergroot. De verhalen en gebruiken die sinds mensenheugenis bij de bomen en struiken horen, kwamen echter weinig aan bod. In de heruitgave van de Knapzakroutes, vanaf 2006 vervaardigd door BOKD en Het Drentse Landschap, bracht ik die verhalen over het voetlicht. Het leek mij een mooi idee om deze verhalen te herzien en samen te brengen in een boek. Dat dit boek nu voor ons ligt is te danken aan Het Drentse Landschap en het Huus van de Taol / Het Drentse boek. Zij hebben, als financier en uitgever, mij alle ruimte gegeven. Landschapsbeheer Drenthe heeft de uitgave gesteund met een financiële bijdrage. Zoals gebruikelijk werden mijn Mieke en dochters Marieke (samen met Bart), Janneke en Annelies weer bijna overvoerd met mijn passie. Hun loyaliteit bleef echter zo groot dat zij uit genegenheid voor mij - én voor de bomen en struiken - aan dit project hebben meegewerkt. Dat heeft de totstandkoming van dit boek voor mij des te bijzonderder gemaakt.

Mijn motto luidt: ‘Daar waar het gevaar is, groeit ook het reddend element’. Het gezegde is een vrije vertaling van een dichtregel van de Duitse dichter Hölderlin (1770-1843). Ik vond het in Handboek Geneeskruiden van Lisette Timmermans. Dit motto neem ik letterlijk. Als ik mij prik aan een brandnetel staat er altijd wel een weegbree in de buurt waarvan het sap de jeuk wegneemt. Meer nog neem ik het gezegde overdrachtelijk. Zo bezie ik de natuur. Dat wil zeggen dat als de wolf Drenthe verovert, wij middelen genoeg hebben om daarmee te leren leven. Ik wens ieder veel leesplezier en een prettige band met de bomen en struiken in Drenthe. Orvelte, 2015 / 2016 Jan van Ginkel

5



Inhoud Feiten en fictie‌ - Over bomen en struiken / 8 Appel - Wilde appel - appelrassen in Drenthe / 12 Berk - Ruwe berk - Zachte berk / 16 Bes - Zwarte bes - Aalbes - Kruisbes / 20 Beuk - Beuk - Bruine of Rode beuk - beukenhaag / 22 Bosbes - Blauwe Bosbes - Vossenbes / 26 Braam / 28 Brem / 30 Buxus - Zie onder Jeneverbes / 73 Den - Grove den / 32 Eik - Zomereik - Amerikaanse eik / 36 Els - Zwarte els / 42 Es - Gewone es / 46 Esdoorn - Gewone esdoorn - Noorse esdoorn - Veldesdoorn of Spaanse aak / 50 Framboos / 52 Gagel / 54 Gelderse roos / 56 Hazelaar / 58 Heide - Dopheide - Struikheide - Kraaiheide - Lavendelheide / 62 Hop / 66 Hulst / 68 Iep - Gladde iep (of Veldiep) - Fladderiep - Ruwe iep / 70 Jeneverbes - Jeneverbes - Buxus / 72 Kamperfoelie / 78 Kardinaalsmuts / 80 Kastanje - Paardenkastanje - Tamme kastanje / 82 Kers - Zoete kers - Zure kers - Meikers / 86 Klimop / 88 Krentenboompje / 90 Lariks - Europese lariks - Japanse lariks / 94 Lijsterbes / 96 Linde - Hollandse linde - Winterlinde - Zomerlinde / 100 Meidoorn - Eenstijlige meidoorn - Tweestijlige meidoorn / 104 Mispel / 108

Populier - Ratelpopulier - Canadese populier / 110 Roos - Hondsroos - Egelantier / 114 Sleedoorn - Kerspruim - Kroosjespruim - Sleedoorn / 116 Spar - Fijnspar - Zilverspar / 120 Taxus / 122 Vlier - Bergvlier of Trosvlier - Zwarte of Gewone vlier / 126 Vogelkers - Vogelkers - Amerikaanse vogelkers / 130 Vuilboom - Sporkehout of Vuilboom - Wegedoorn / 132 Walnoot / 134 Wilg - Schietwilg - Boswilg - Geoorde, - Grauwe, Kraak- en Laurierwilg / 136 Achteraf / 140 Geraadpleegde literatuur / 141 Fotoverantwoording / 143

Inhoud

7


Feiten en fictie Over bomen en struiken Het gaat in dit boek om feiten en fictie die het weten waard zijn. Ik ben ervan overtuigd dat deze kennis leidt tot meer respect voor bomen en struiken. De weetjes die ik beschrijf, zijn anekdotisch van aard en tijdgebonden. Zij zijn vooral een weergave van mijn eigen interesse en ervaring. Ik ben niet volledig of bezig geweest met een wetenschappelijke aanpak. Laat staan dat ik mij een oordeel vorm over waar en onwaar, geloof of bijgeloof. Ik heb het boek niet geschreven om te dienen als handboek maar als een boek met vertelsels. De verhalen vormen met elkaar een rijke bron van informatie die, zo verwacht ik, aantrekkelijk is om door te geven. Dat is in het belang van onszelf, onze kinderen en onze bomen en struiken. Als openbaar groen in de dorpen, op de erven en in het buitengebied leveren bomen en struiken een grote bijdrage aan ons welzijn en de beleving van het Drentse landschap. Bomen leveren zuurstof, schaduw en koelte. Zij vangen CO2 en stof op. Het gebruik van bloemen, bast, bessen en hout lijkt tegenwoordig minder in onze cultuur te passen. Maar de belangstelling voor het oogsten uit de natuur, het zogenaamde wildplukken, neemt echter weer toe. Wij ontdekken met verbazing hoe veel de natuur kan bijdragen aan onze dagelijkse voeding en genot. Van oudsher heeft het groen een gebruiksfunctie gehad. En in mijn visie is de beste garantie voor behoud dat zij opnieuw die functie krijgen. Ik heb wel gemerkt dat de visie waarin flora en fauna een ‘intrinsieke waarde’ hebben, dat wil zeggen zij hebben bestaansrecht op zichzelf, onvoldoende basis biedt voor effectieve natuurbescherming (mensgericht als wij mensen blijken te zijn…). De kennis van de eigenschappen van de vele soorten hout en de geneeskrachtige en culinaire betekenis van schors, bladeren bloemen en vruchten was groot en gemeengoed. Helaas is die kennis nu alleen nog bij een

8

Blij met Bomen


Bomenstichting handjevol kenners aan te treffen. Wie in de streekgeschiedenis en de folklore duikt, vindt talloze verhalen en anekdotes. Zij gaan over de zin en soms verrassend leuke ónzin die het belang van bomen en struiken in de toenmalige samenleving onderstrepen.

Natuur, cultuur en landschap In dit boek worden ruim veertig bomen en struiken beschreven. Verreweg de meeste komen al eeuwen voor in de Drentse natuur en worden inheems genoemd. Oorspronkelijk inheems zijn bomen en struiken die zich sinds hun spontane vestiging na de ijstijd ter plekke altijd slechts natuurlijk hebben verjongd of kunstmatig verjongd zijn met strikt lokaal oorspronkelijk materiaal. (naar: Heybroek, 1992). Dit klinkt streng, maar ja, je moet toch ergens beginnen als je gegronde redenen wilt hebben om keuzes te maken. Bosbouwers en landschapsarchitecten hanteren een dergelijke definitie, als zij gericht zijn op het behoud van streekgebonden zuiver genetisch materiaal. Lang niet alle gekweekte bomen en struiken hebben de eigenschappen van hun wilde voorgangers behouden. Zij zijn daardoor bevattelijker voor bijvoorbeeld schimmelinfecties dan hun inheemse soortgenoten. Zo’n definitie heeft dus een praktische waarde, maar helaas leidt die ook tot veel gekissebis. Lang niet van elke soort is de herkomst bekend. Als biologen dan hun stokpaardjes gaan berijden, wordt het doel wel eens uit het oog verloren. Een aantal van de door mij beschreven soorten behoort tot de cultuurbomen. Zij maken deel uit van het sinds honderden jaren gekweekte groen. Sommige daarvan, bijvoorbeeld de Tamme kastanje, werden al in de vroege middeleeuwen aangeplant en zijn sindsdien verwilderd. Zij zijn als het ware ingeburgerd en dat zonder enige vorm van cursus! Wij treffen hen tegenwoordig aan in bos en buitengebied. Ik ga eveneens in op een aantal bomen met een lange cultuurgeschiedenis, zoals Appel en Walnoot. Oude ‘boeren’struiken als Forsythia en Hortensia laat ik buiten beschouwing omdat zij tot nu toe geen plaats hebben veroverd in de volksoverlevering en niet of nauwelijks verwilderen. Een aantal van oorsprong buitenlandse soorten, door

In Nederland zijn circa honderd soorten bomen en struiken inheems. Daarnaast hebben wetenschappers tot nu toe honderdvijftig soorten wilde bramen gevonden. Meer dan de helft van alle soorten is zeldzaam tot zeer zeldzaam en van de rest wordt een aantal in hun voortbestaan bedreigd. Naast inheemse soorten komen tientallen exoten voor. Enerzijds massaal in de boswachterijen, anderzijds zeldzaam en soms uniek op erven en buitenplaatsen. Sedert juni 2015 heeft De Bomenstichting een

prachtige website online met de titel Landelijk register van monumentale bomen. Deze bomen – inheems én exoot – zijn per provincie geordend. Tot nu toe staan ruim vijfhonderd bomen in Drenthe in het bestand waarvan men vindt dat zij ‘monumentaal’ zijn door hun schoonheid, omvang, leeftijd, zeldzaamheid of bijdrage aan landschap en beleving. Dat is nog veel te weinig! Met zijn allen kunnen wij aan de uitbreiding van deze inventarisatie bijdragen. Zie www. bomenstichting.nl.

biologen ‘exoten’ genoemd, beschrijf ik daarentegen wel. Omdat die, al dan niet geplant, veel voorkomen in de boswachterijen en deel uitmaken van de geschiedenis daarvan.

Exoten en erfgoed Ik ga met termen als exoot en inheems om met gemengde gevoelens. Het zijn etiketten. Wij plakken die op vanuit de bedoeling te beschermen wat eigen is aan ons landschap. Die eigenheid is echter geen statisch gegeven, maar voortdurend in verandering. Al dan niet geholpen door menselijk ingrijpen, zoeken planten en dieren een eigen plaats en weg. Waar de invloed van de mens op landschap en natuur erg groot is – en waar is dat niet het geval? – mogen wij rustig spreken over bomen en struiken als erfgoed. In de beschrijvingen ligt de nadruk op de cultuurhistorie en het gebruik. Ik ga in op oude verhalen, de gebruiken in de keuken, in de (huis)apotheek en de toepassing van hout. De informatie is kort en kernachtig en ongeschikt om te gebruiken als recept of timmermanshandleiding.

Feiten en fictie

9


Feiten en fictie de informatie afkomstig is uit wat er leeft en door de eeuwen heen heeft geleefd bij de bevolking van Drenthe en omstreken. Een hoogst dubieuze bron in wetenschappelijk opzicht, maar ik vind hem des te boeiender. Het Drents, onderdeel van de Nedersaksische taal, is terug te voeren op de taal van de ‘oude Saksers’. De Saksers maakten deel uit van het conglomeraat van Germaanse volken dat zo omstreeks het jaar nul onze streek bewoonde. Het Drents geeft veel informatie over de oude gebruiken en denkwijze van vroeger. Bij een aantal bomen en struiken is dan ook ruim aandacht voor Drentse gezegden, spreekwoorden en poëzie.

Pas op met namen Ik zou mijzelf niet zijn als ik niet regelmatig een uitstapje maak naar planten en dieren die een nauwe band hebben met de bomen en struiken. Voor mij is het wandje tussen natuur- en cultuurhistorie erg dun en tamelijk doorzichtig. O ja, een boom komt met één stam uit de grond, een struik met meerdere. Ja, maar ik ken een Lijsterbes die… inderdaad ook deze definitie is niet keihard.

Volksoverlevering en naamgeving Vrijwel elke boom of struik heeft een plaats in mythen en legendes. Ik heb mij beperkt tot de Germaanse (volks)overlevering. De klassieke cultuur van Grieken en Romeinen komt zijdelings aan bod. Ten tijde van de kerstening werd aan de ‘heidense’ overlevering een christelijke draai gegeven, vaak een wending van honderdtachtig graden. De zendelingen zetten de goede eigenschappen in kwaad daglicht om de verering van heilige bomen de kop in te drukken. Hielp dit onvoldoende dan namen de creatieve geesten boom of struik op in de christelijke canon. Meer rigoureuze types hanteerden liever de bijl. Je zou kunnen zeggen dat de nakomelingen van de gekapte oerbomen wraak nemen door zo langzamerhand de dorpsgezichten en kerken in te pakken in het groen. Met de term volksoverlevering geef ik aan dat een deel van

10

Blij met Bomen

De verklaring van de streeknamen en wetenschappelijke (Latijnse) namen komt aan de orde voor zover die namen bijdragen aan de herkenning en de beleving. De lezer zal opmerken dat naamverklaring een riskante bezigheid is. Veel namen zijn voor meerdere uitleg vatbaar. Verklaringen zijn soms twijfelachtig vanwege de verleiding waaraan wij bloot staan: de inlegkunde. Ik zie naamkunde als sport, om op basis van verklaringen zelf na te denken en de boom of struik met frisse moed opnieuw te bekijken. Voor de herkenbaarheid gebruik ik de namen voor bomen en struiken die dagelijks in de spreektaal worden gehanteerd. Hoewel er diverse soorten eiken zijn, worden deze bomen beschreven onder de titel Eik. Dit gaat op voor meer soorten, waaronder Iep, Linde en Populier. De (volks)cultuur verandert continu. Tradities komen en gaan, daar doen wij allemaal ook nu aan mee. In dat verband vind ik het fijn om bij een aantal bomen en struiken een aantal van mijn recente gedichten op te nemen. De meeste in de vorm van een haiku, de Japanse versvorm, afkomstig uit het land waarin bomen nog steeds een mythische betekenis hebben. Enkele dichters hebben speciaal voor dit boek een gedicht geschreven. Tot mijn plezier in onvervalst Drents.


Volksgeneeskunst

Bomen hebt ok gevuul!

De volksgeneeskunst hing in het verleden nauw samen met het beeld dat men had van bomen en struiken in de samenleving. Respect, ontzag en genezende krachten versterkten elkaar. Met onze moderne wetenschappelijke kennis kunnen we lacherig doen over de magische handelingen en vermeende geneeskrachtige werking van de bloemen, blad, schors en dergelijke. Veel hedendaagse medicijnen zijn echter gebaseerd op stoffen van plantaardige herkomst. Heel wat helende eigenschappen, bekend vanuit de oude kruidengeneeskunde, zijn inmiddels door wetenschappelijk onderzoek bevestigd. Nog afgezien daarvan kunnen wij de oude gebruiken alleen naar waarde schatten door ze te plaatsen in de geschiedenis. Daarbij moeten wij een zekere vooringenomenheid zien kwijt te raken. Neem alleen al het begrip ‘Donkere middeleeuwen’. Donker genoemd omdat het een vreselijke tijd zou zijn geweest waarover wij weinig weten. Een vooroordeel van jewelste. Leven in de middeleeuwen betekende leven met grote onzekerheden wat betreft dagelijks voedsel en gezondheid. Leven met natuurverschijnselen waarvan men weinig tot niets begreep. Leven in een rigide standenmaatschappij waarin de clerus, gesteund door de adel, het geloof in het bovennatuurlijke stimuleerde voor zijn eigen machtsuitoefening. Een dergelijke samenleving vroeg om grote inzet en creativiteit om te kunnen overleven. Daar is niets ‘donker’ aan.

Hé jong, Populier, mauwelpot zwetsbuul met je iewige geritsel En ja heur, de Bark, witschel, dommelachtige dreumer wol natuurlijk ok niet ontbreken net as sluchterpuut Wilg, minne smeelderd Ha! de Plataon, fokselkont, foegel! Kiek uut veur die Taxus, strontkanes, smeugel diej bint Zal ok ies niet, Beuk, graofdaodige holbedol Daor hej pienekeutel Iep, unverschillige plodderboks O Denneboom, smodde, vieze swans, met je stiekelrommel, piekvinne! En Haozelaor vanzulfs, domme reperd Ja heur, de lange Lindeboom, prengel eerste klas Sjoggel Els, schele klootgaanze En de Eek, jongens de Eek! poetjakker, zwadde, grootbek, sjoggel, net as de Kastanje, minst van alles, poteter, unneuzele bolsterige koffiebonentrom Daor hej ze staon heur En maor smeicheln en goegeln en wachten op regen de tuutjefluiters Erik Harteveld

Men leefde zeer dicht op planten en dieren. Dat leverde dubieuze gebruiken en gedachten op maar ook een schat aan bruikbare kennis en kunde. Die zijn grotendeels vergeten. Er is een kentering waar te nemen in de waardering voor kruidengeneeskunde. Wat betreft het gebruik van kruiden als medicijn geldt dat goede eigenschappen en verkeerde bijwerkingen dicht bij elkaar liggen. Het vermelden van de vaak moeilijke chemische namen van de werkzame stoffen laat ik omwille van de leesbaarheid weg. Dit boek is dan ook niet geschikt om zelf te gaan experimenteren!

Feiten en fictie

11


Appel Appels met peren vergelijken Als ik mijn tanden in een lekkere frisse appel zet, bijt ik in drieduizend jaar cultuurgeschiedenis. Onze handappels zijn namelijk het product van langdurig kruisen, selecteren en kweken. Alle appelrassen, ook de modernste, zijn terug te voeren op de soorten wilde appelbomen. Een aantal daarvan komt nog steeds voor in de Kaukasus en het Nabije Oosten. In Nederland vinden we één soort Wilde appel (Malus sylvestris). Deze is echter zeer zeldzaam geworden, zowel landelijk als in Drenthe. In de omgeving van Zuidlaren groeien enkele exemplaren aan de randen van oude bosjes. Ook staan er wat in houtwallen bij de Drentsche Aa, vooral bij Amen en Deurze. De kwekers hebben eeuwenlang cultuurrassen geënt op wilde onderstammen. Wellicht dat de Wilde appel mede daardoor zo zeldzaam is geworden. De appelbomen die wij in de dorpen aantreffen, en zeker negenennegentig procent van de ‘wilde’ appels in het buitengebied, vallen onder de Malus domestica: de gedomesticeerde appelboom, een cultuurboom dus. De op het eerste gezicht wilde bomen, hebben zich in bosjes en bermen ontwikkeld uit achteloos weggeworpen klokhuizen. Deze appelbomen zijn als het ware verwilderd. Zij kunnen kenmerken van de oorspronkelijke Wilde appel vertonen, zoals dorens aan de takken. Zij hebben soms meer stammen. Ook de vroege bloei – vanaf half april – valt op in vergelijking met hun later bloeiende soortgenoten in de tuinen. Alleen genetisch onderzoek kan aantonen of deze bomen voortgekomen zijn uit kruisingen met wilde voorouders. De moderne ‘sier’appeltjes, meestal met roodgekleurde vruchtjes, lijken wat betreft hun gestel veel op (half)wilde appelboompjes.

12

Malus


Peer

De Wilde appel draagt een massa twee tot drie centimetergrote groene tot geelgroene vruchten. Deze zijn wrang van smaak. In de middeleeuwse keuken maakte de kok gebruik van verjus, getrokken uit de wilde vruchtjes. Het sap is het beste te vergelijken met appelazijn en werd gebruikt om voedsel in te maken.

De vraag is of de Peer (Pyrus Pyraster) in Drenthe inheems is. Zijn voorkomen buiten erven en tuinen is veel zeldzamer dan die van de appelbomen. Hier en daar groeit hij in het wild, maar het betreft exemplaren die ontstaan zijn uit weggeworpen klokhuizen. De Peer is meer een vrucht voor warmere streken in Zuid- en OostEuropa. In de boerenboomgaard is de peer wel een bekende boom, zij het dat de diversiteit in rassen lang zo groot niet is als die van de appel. Handperen en stoofperen (Drents: Steenperen) komen voor.

Perenbomen groeien steil omhoog en de kronen zijn over het algemeen veel minder breed dan van appelbomen. In Ruinerwold nemen zij bij een enkele boerderij de plaats in van de lindebomen en staan kort op de voorgevel. De Dr. Larijweg in Ruinerwold is een fraaie perenlaan. Aan de oostzijde van de weg van Gieterveen naar Gasselternijveen (foto) vormen de perenbomen een aantrekkelijke en nuttige wegbeplanting.

Herkomst en cultuur De oorsprong van de appelcultuur ligt vermoedelijk in Kazachstan en omgeving. De hoofdstad van Kazachstan heette eerder Alma-Ata, nu Almaty. De betekenis luidt: stad van de appels. Vanaf die streek heeft de cultivering van de appel zich verspreid naar het Midden-Oosten. Circa 1000 jaar voor Christus kende men cultuurappels in PerziĂŤ, het huidige Iran, Egypte en in Palestina. De kennis van deze volken kwam zo rond het begin van de jaartelling met de Romeinen mee naar ons land. De Romeinen vereerden onder vele andere de godin Pomona, genoemd naar pomum (boomvrucht). Aan Pomona danken wij naamgeving van de Pomologische Vereniging. Deze behartigt de belangen van de oude fruitrassen en hoogstamboomgaarden. In de 14e eeuw waren er in Nederland, voor zo ver wij weten, drie cultuurrassen, een eeuw later al meer dan dertig. Inmiddels zijn er honderden rassen opgekomen en weer

Appel

13


Appel verdwenen. In eerste instantie waren het vooral de kloosterlingen die zich met de kweek van appels bezighielden. De appel heeft een geheel eigen plaats ingenomen in ons dagelijks eten. Tot in de 20e eeuw at men appels vooral als groente bij de warme maaltijd, nu als fruit, een extraatje tussendoor.

Keizer Alexander In de loop van de middeleeuwen is de boerenboomgaard, in het Drents appelbommert of appelgoorn, een niet meer weg te denken onderdeel van het erf geworden. De Drentse appelhof is samengesteld uit vroege en late appels, zoete en zure, appels uit het vuistje en appels om droog te bewaren of te wecken. Daarnaast horen er een stoof- en een handpeer bij. Meestal staan die in de buurt van het ‘geutegat’, de open afvoer in de muur van het stookhok. Een peer houdt namelijk van veel water. En dat kwam, vooral op maandagwasdag overvloedig uit het gat gestroomd. Aan de rand van de boomgaard staan wat pruimenbomen en zeker één Walnoot. Onder de hoogstamvruchtbomen grazen schapen en jongvee. De in de loop der eeuwen gekweekte appelrassen hebben een onvoorstelbare diversiteit aan smaak, geur en kleur opgeleverd.

De geschiktheid van rassen voor een bepaalde streek hangt af van grondsoort en grondwaterstand. Een bekend ras dat ook in Drenthe voorkomt is de Keizer Alexanderappel, afkomstig van de Russische tsaar en rond 1800 verspreid tot in onder andere Balloo, Orvelte, Schoonebeek en Zweeloo. De Drentse bellefleur is rond 1899 in Coevorden geïntroduceerd. Van rassen als Honingsoetje, Smerige vennen en Keesappel kennen we de oorsprong niet en is alleen de streeknaam bekend. Algemeen voorkomend zijn de Sedeling (Bramley’s Seedling) de Notarisappel en het Zijden Hemdje. Lang is onbekend gebleven waaraan dit aanvankelijk zeldzaam geachte appeltje zijn naam heeft te danken. Totdat het spoor wees naar een kweker in het Zuid-Engelse Sydenham, nu een buitenwijk van Groot-Londen.

Een appel in de mond houdt het lijf gezond Het hout van de appelboom is geschikt voor fijn houtdraaiwerk, knoppen en grepen aan deuren en voor meubelhout. De wortels leveren gele kleurstof om wol te verven. De appel werd en wordt veel toegepast als huismiddeltje tegen diverse kwalen. Appelmoes op een open wond, gekookte appel met wat zwavel als smeersel tegen schurft, geraspte appel tegen diarree, samen met rijst gekookt tegen hoge bloeddruk, appelstroop tegen verkoudheid, poeder van gedroogde schillen als urinedrijvend middel en, heel actueel in deze tijd van overgewicht: het eten van één kilogram appels per dag (en verder niets!) om af te vallen. Het zijn

14

Malus


vooral de soorten renetten die veel van het laxerende appelzuur en pectine tegen te veel cholesterol bevatten. De bekendste appel-eter van onze tijd zal Steve Jobs zijn. Deze creatieve voorman in de computer business zette zijn tanden graag in groene appels en nam er een flinke hap uit. Vandaar het beeldmerk van zijn firma, die het zelfs heeft geschopt tot het Apple-museum in Orvelte. Wat betreft de onuitputtelijke rol van de appel(boom) in gezegden, sprookjes, sagen en gebruiken staan we alleen stil bij het appelrillen. In Orvelte en wijde omgeving kunnen de oudere inwoners nog smakelijk vertellen over dit onbesproken recht van de dorpsjeugd om de appels en peren te vergaren die op 1 november nog aan de bomen hangen. Al dagen van tevoren loerden de jongens steels naar die bomen waarvan zij wisten dat zij de smakelijkste vruchten droegen. Om elkaar te vlug af te zijn, konden zij haast niet wachten tot de vroege morgen van die eerste november. Het verhaal gaat dat een zekere dominee in W. over de ‘diefstal’ zijn beklag deed in de kerkenraad. Daar kreeg hij echter te horen dat voor een dominee geen uitzondering op deze regel werd gemaakt…

In sommige delen van Drenthe neuimen wij een plek in het heui waor appels bewaord worden wel hörk of loering. De appels blieft heeil mooi in lös heui in de appelhörk (Eext) Appelrilling: Op 1 november muzzen de appels van de bomen of weden. Was dat niet zo, dan har de jeugd vrij mandaot. (Eext) Zummerpandiezen wazzen rooie appels, die in augustus al riep wazzen, die wörden in het Westerkwartier peitermannen nuimd. (Roderwolde)

Appel

15


Berk Berk, over teer en berkenwijn De Berk is een echte noordelijke soort die tegen strenge vorst kan. De boom komt in de Finse bossen en Siberische taiga het best tot zijn recht. In onze streek wordt hij ‘maar’ tot 150 jaar oud en bereikt een hoogte van hooguit 25 m. Zulke knapen zijn in Drenthe trouwens zeldzaam. Met de Eik en de Grove den is de berk, bark(e), baark, bork of börk in het Drents, één van de bekendste en meest voorkomende bomen in Drenthe. Bork, of een variant daarvan vinden we in plaatsnamen als Westerbork en wellicht ook in de sommige namen die eindigen op borg. De k is daarin afgesleten tot een g. Het woord berk is afgeleid van het Indo-Europese bhirg dat glanzende betekent. De naam Brigitte stamt van datzelfde bhirg, net als het Friese Bjirk.

Zacht of ruw Hebben de berken behaarde twijgen en bladeren dan betreft het de Zachte berk (Betula pubescens). De Ruwe berk (B. pendula) mist deze beharing. Het vaststellen van de soort is echter niet overal even makkelijk daar er Zachte berken voorkomen met maar weinig beharing. De Ruwe berk wordt verder gekenmerkt door zijn sierlijk hangende takken (vandaar het Latijnse pendula=hangend) en een knobbelige stam die ruw is en gebarsten in de onderste meters. Betula zou van Keltische oorsprong zijn. Betu betekent slaan. Nog altijd is het gebruik zich in de sauna met een bosje berkentwijgen af te rossen ter stimulering van de bloedsomloop. Pubescens ten slotte betekent zachtharig. Denk daarbij aan de beharing die bij pubers doorkomt als zij geslachtsrijp zijn. De standplaatsen van beide soorten berken zijn overwegend verschillend, maar overlappen elkaar wel. De Ruwe berk is meer dan zijn broertje aangewezen op lichtrijke plaatsen. De Zachte berk staat voornamelijk op venige vochtige en

16

Betula


voormalig vochtige grond. Zoals in uitdrogend veen, op natte heide en bij veentjes. In de moerassige bossen komt hij samen voor met de Zwarte els. De productie van zaden is enorm. Dankzij hun vliezige vleugeltjes worden die makkelijk door de wind verspreid. Zachte berken slaan daardoor massaal op in uitdrogende veentjes en op door stikstof rijk geworden heidevelden. De Ruwe berk staat vooral op de droge plaatsen en werd vaak aangeplant langs wegen die door de veldontginningen voeren. De kenmerkende witte stammen werken als reflectoren. Dat is bijzonder nuttig als straatverlichting ontbreekt, vooral in de tijd toen de lampen van de voertuigen niet veel voorstelden.

Vrouwe van het woud De ranke slanke vorm van de boom en de sierlijke twijgen hebben ertoe geleid dat berken worden geassocieerd met fijnheid en bekoring. De berk als een verleidelijk vrouwspersoon, daar kun je heerlijk over mijmeren. De feminiene eigenschappen zorgden voor de religieus getinte bijnaam ‘Vrouwe van het woud’. In Noord-Europa is de berk nog immer een heilige boom. De sjamanen in Lapland en Siberië erkennen de grote kracht van deze Vrouwe. Niet in de laatste plaats doordat bij berken vaak Vliegenzwammen voorkomen. De schimmels van deze paddenstoel leven samen met de wortels van de berken. Boom en zwam zijn wederzijds afhankelijk. Gebruik van de vliegenzwam heeft een hallucinerende werking die de sjamaan en zijn volgelingen gebruiken om in trance te geraken. In trance komt men in contact met de godenwereld. De vervoering lijkt veel op de roes van dronkenschap, maar gaat gepaard met vervelende bijwerkingen als misselijkheid en zware hoofdpijn. In Siberië noemt men de berk de Axis mundi of wel wereld-as. Hierlangs komt goddelijke energie tot de mens. De berk is hier de boom van het licht, symbool voor het voorjaar en de vruchtbaarheid. Bij de Germanen is de berk de boom van Frigg, de vrouw van Odin. De berk was een boom van wijsheid.

Börkeboompien Börkeboompien, bevend bloot nao de starre kolde dood die winter het, weur in ienen in een waas van fien en gruun gespikkeld gaas te pronk ezet. börkeboompien, op ien bien leuj oe deur de zomer glien wiendekiend, raank en recht in alle delen, rillend onder ’t zachte strelen van zomerwiend en de fiere börkeboom weur toen de harfstwiend kwam een droom van zuver gold; as um te laoten zien hoe èven aj jonge schoonheid maar in ’t lèven beholdt, hef ze heur armen hoog eheven en alle riekdom pries egeven en gleed mit het fiene ondergoed as een offer an heur voet, heur kleed. Oet: G. Seidell-Broekhuizen - Aoverveer (Het Drentse Boek 2010)

Berk

17


Berk Voor christenen was de berk echter van de duivel. Want met een berkentwijg zou Jezus Christus zijn geslagen. God deed de berk boeten door hem voor eeuwig een treurvorm te geven. Blijkbaar is die straf niet helemaal goed uitgepakt… Ook in Nederland is er nog een relatie tussen de berk en de magische wereld. Wij noemen de warrige takkenbosjes in de berk heksenbezems. Die woekeringen ontstaan door een schimmel, maar kunnen verder geen kwaad. De Berkenzwam is echter een zodanige parasiet dat hij de boom doodt. Op het moment dat de vruchtlichamen, in de vorm van grote grijsbruine sponzige hoeden, verschijnen, is de berk al zo aangetast dat hij snel sterft. Wat rest is de mooie witte schors, het hout is door de schimmel van de berkenzwam al vergaan.

Aan het werk met de berk De berk is een geliefde boom voor allerhande gebruik. Thee van berkenblad werkt vocht afdrijvend. De saponine in het in het voorjaar geplukte blad werkt tegen reuma en nieraandoeningen. In maart komt de sapstroom in de berk goed op gang. Vroeger sneed men op dat moment een vingerdikke tak van de boom en bevestigde aan de top een stevige fles. Die werd naar de grond gebogen en ving het suikerrijke sap op. Na gisting had je een fles berkenwijn. Met kruidde deze wijn onder meer met honing, kruidnagel en citroenschil.

18

Betula

Berkensap werd aangewend bij zere ogen. De stof xylitol wordt eveneens uit berkensap gewonnen. Deze zoetstof bevat veertig procent minder calorieën dan gewone suiker en wordt toegepast in dieetvoeding en kauwgom. Berkenwater wordt beschouwd als een beproefd haarmiddel. Het wordt gemaakt door de schors op alcohol te trekken. Van de Drentse familienamen is: ‘Berkenpies’ voor mij een van de meest intrigerende. Helaas geeft de Bijbel van Kocks geen informatie over deze naam. Uit geslachtsregisters blijkt dat de naam in elk geval al in het begin van de negentiende eeuw werd gebezigd. Ik zou denken dat de man die deze achternaam koos iets moet hebben gehad met berkensap of berkenwijn. Zulke gedachtespinsels blijven leuk. Van de witte berkenschors werd teer gekookt, een lijm waarmee al in de prehistorie pijlpunten aan de schachten werden bevestigd. Ook gebruikte men deze teer als wagensmeer. De schors is zeer geschikt om vuur mee aan te maken. Berkenschors vergaat vrijwel niet en dient in het noorden zelfs als dakbedekking. De houtbewerker maakte er bekers en kommen van, evenals papier en de bekleding van een kano. Ook het hout kent diverse toepassingen in triplex, meubels en parket. Van oudsher gebruikte men de berkentwijgen (berkenrijs) om ‘riesebessems’ te maken. Met een bremtak erdoor veegden deze bezems heerlijk schoon.


Alleen ’t kerkhof biedt bomen tijd en ruimte, voeding bovendien. De treurbeuk buigt zich bedaard over vergeten graven.


Bes Zwarte bes levert Drentse cassis De bekende cassislikeur en cassislimonade zijn van oorsprong Franse producten van Zwarte bessen. De Zwarte bes (Ribes nigrum) heet Cassis in het Frans en in het Drents Zwarte strengbezen. De afkomst van de Latijnse naam Ribes is uitzonderlijk. Ribes komt van het Arabische rÎbâs, naam voor een Palestijnse zure rabarber. De Moren die Spanje veroverden vonden daar deze rabarber niet en gaven de naam aan de zure wilde Kruisbessen die er wel massaal voorkwamen.

Bij kneuzing van de bladeren of het eten van de bessen ruiken en proeven wij de cassissmaak. Het blad is aan de onderzijde bezet met gele klierharen, deze scheiden de geur af. Zwarte bes is de enige bessensoort waarvan zeker is dat die in Drenthe van oorsprong in het wild voorkomt. Hij is tegenwoordig vrij algemeen. Daarbij zal de verwildering van gekweekte struiken vanuit de tuinen een rol spelen. In de boerentuin hoort de zwarte bes van oudsher thuis. Samen met enkele struiken Rode en Witte aalbessen en Kruisbessen vormden de Zwarte strengbezen een haag langs de moestuin of boomgaard.

20

Ribes


Het sap van de bessen wordt gebruikt voor jam, sap, siroop en wijn. De Zwarte bes bezit tevens geneeskrachtige eigenschappen. De bladeren werken sterk urinedrijvend. De bessen zijn rijk aan vitamine C en aan zuren die een heilzame werking hebben bij onder meer darmklachten en aderverkalking. Zwartebessensap stimuleert de bloedsomloop en wordt tot op de dag van vandaag aangewend tegen reuma en vele andere kwalen. Zwartebessensap is, al dan niet gezoet, een bekend Drents streekproduct geworden.

Wild of verwilderd Zwarte bes komt als wilde struik voor in de beekdalen en potkleigebieden, want het is een vochtminnende soort. Hij voelt zich het meest thuis in loofbossen, vooral in het elzenbroekbos. Van de Aal- en Kruisbessen, die al vanaf de 14e eeuw worden gekweekt, is niet met zekerheid te achterhalen of zij van origine in de natuur voor komen of dat zij

zijn verwilderd. De kans daarop is erg groot omdat vogels de bessen graag eten. De vruchten worden verteerd in hun maagdarmkanaal, maar de zaden worden – intact en bemest! – uitgepoept onder de bomen waarin de vogels rusten. De verwilderde of wilde soorten hebben kleinere vruchten dan de gekweekte. Opvallend is dat de vogels de Zwarte bes voor het merendeel laten hangen. Ik heb daar tot nu toe geen verklaring voor kunnen vinden. In de discussies over het wel of niet voorkomen van wilde soorten als de Bosaalbes, speelt mee dat de wilde struik ware bosjes vormt van worteluitlopers. Dat doen de gekweekte soorten in de tuin niet. Wat tevens in overweging wordt genomen, is dat een aantal nachtvlinders van de bessenstruiken afhankelijk is. De Bontebessenvlinder (foto) is er daar een van. Wij zien namelijk dat aan exoten als Amerikaanse vogelkers en Tamme kastanje geen enkel insect of ander dier echt gebonden is. Het is echter mogelijk dat deze vlinders van de inheemse Zwarte bes overgestapt zijn naar de andere bessensoorten. De puzzel zal voorlopig wel onopgelost blijven. In dit verband is het ook aardig te vermelden dat bessenstruiken bij de Romeinen onbekend waren. Verder is vrijwel alle fruitteelt direct of indirect van Romeinse komaf. De Rode ribes heeft eveneens de bittere wat citroenachtige cassisgeur en smaak. De als sierstruik bekende ribes is in de 19e eeuw ingevoerd uit Noord-Amerika. Hij wordt gekweekt omwille van zijn rozerode bloemtrossen. Er zijn ook witte varianten in omloop.

Bessen

21


Beuk Beuk, statige boom met status Er zijn alleen ‘verdrentste’ namen van de Beuk bekend zoals buuk, bukenboom of beuke. Boekweit, een oud landbouwgewas dat ook veel in Drenthe werd geteeld, dankt zijn naam aan zijn driehoekige zaadjes. Die lijken op beukennootjes, vandaar boekweit dat je zou kunnen vertalen als ‘beukentarwe’. ‘Zuuk de buuk, maar wiek van de iek’. Dit gezegde betekent dat je bij onweer onder beuk en nooit onder een eik moet schuilen. Een eik heeft namelijk een penwortel die tot in het grondwater reikt en men zegt dat bliksem daar naar toe wordt getrokken. De Beuk (Fagus sylvatica) heeft een breed uitwaaierend wortelstelsel dat oppervlakkiger blijft. Voor zover bekend is de Beuk in Drenthe altijd schaars geweest, omdat hij hier aan de rand van zijn verspreidingsgebied staat. Ons klimaat brengt door het neerslagoverschot ontkalking van de bodem met zich mee, terwijl de Beuk van kalkrijke grond houdt. Wellicht dat ook de kap in de oerbossen nadelig is geweest. Waarschijnlijk zijn vrijwel alle beuken in Drenthe geplant, zowel die op de erven als langs wegen, in de boswachterijen en op landgoederen.

De beuk erin? Toch is de Beuk al drieduizend jaar een inheemse soort in Nederland. Dat is in vergelijking met soorten als Zomereik en Linde nog maar kort. Hij is opgerukt vanuit Oost-Europa toen het klimaat koeler en vochtiger werd. In de oerbossen is de Beuk nooit overheersend geweest. Sinds de komst van de landbouw in de prehistorie hebben de boeren, eerst onbewust en later doelgericht, de samenstelling van de bossen naar hun hand gezet door te kappen en te beweiden. Op plaatsen waar oude (gebruik)bossen zich nu zo natuurlijk mogelijk kunnen ontwikkelen, in onder meer het Norgerholt en Lieverderbos, neemt de ‘verbeuking’ toe ten koste

22

Fagus


van de Eik. En ten koste van de ondergroei van kruiden en struiken. De Beuk is een echte ‘ellebogenwerker’ en weet zich uitstekend omhoog te werken. Daar heb ik in de tijd dat ik extremere standpunten huldigde nog wel moeite mee gehad. Ik vond het Norgerholt een boerbos dat ook als zodanig moest worden beheerd, mede ten behoeve van rijkdom aan bossoorten. Tegenwoordig zie ik meer de betrekkelijkheid in van natuur en natuurbeheer. Een Beuk is volwassen na een jaar of dertig en heeft dan een bijzonder dichte kroon. Alle bladeren worden zo gepositioneerd dat zij het zonlicht maximaal opvangen. Er groeit dan ook erg weinig onder een dichte Beuk. Zouden de boeren ze destijds daarom uit de bossen hebben verwijderd?

De beukenhaag en feestbeuken De Beuk vinden we ook terug in haagvorm. ‘Hie lig al achter de bukenheeg’ is een wat grove uitdrukking voor iemand die is overleden, tekenend voor het gebruik van beukenhagen rond kerkhoven. Als opvolger van de oude meidoornhagen plantte men een haag van beuken rond de erven. De haag behoudt ’s winters zijn blad en verkleurt in de herfst prachtig in tinten van goudgeel tot lichtbruin. Bij Poolshoogte, in de boswachterij bij Exloo, vormen fraaie beuken-

hagen de afscheiding tussen de oude kwekerij en het bos. Dergelijke dichte hagen beschermen de jonge boompjes tegen gure wind en plotselinge nachtvorst. Er kan in zo’n haag een heel sortiment andere struiken groeien uit zaden die door vogels zijn uitgepoept, bijvoorbeeld Hulst, Vlier, Esdoorn. Dergelijke hagen bieden prima nest- en schuilgelegenheid voor zangvogels. Kleine zoogdieren als egel, hermelijn en muizen reizen graag onder beschutting van zo’n haag. De Wilhelminaboom in Veenhuizen is, in tegenstelling tot de meeste herdenkingsbomen in Nederland, geen Linde maar een Beuk. In het bestand van de Bomenwacht Drenthe schrijven de hoeders van ons bomenbestand dat, op wat dood hout na in de kroon, deze Beuk gezond is. De boom is geplant in 1898, ter herdenking van de troonsbestijging door koningin Wilhelmina (1880-1962). Zijn stamdoorsnede is 116 cm, de hoogte is ruim 22 meter en de diameter van de kroon bedraagt 18 meter. In gunstige omstandigheden kan een dergelijke boom tot veertig meter hoog worden en wel driehonderd jaar oud. De Veenhuizenaren kunnen dus nog lang van hun ruim honderdtienjarige reus genieten, mits zware stormen, ijzel of andere heftige natuurfenomenen geen afbreuk doen aan zijn toekomst.

Vlinders van de beuk Onder een beuk is het schemerig en koel. Door het oppervlakkige en wijd verbreide wortelstelsel worden vocht en voedingsstoffen uit de bovengrond opslorpt. Op een kerkhof waar in het late najaar al het afgevallen blad zorgvuldig wordt opgeharkt, is het kaal onder de beuken. Des temeer vallen daardoor de honderden hardgroene ‘vlindertjes’ op, die in het voorjaar binnen enkele dagen boven de donker bemoste grond komen te staan. Tenminste, als de beuk in het najaar zijn nootjes rijkelijk heeft laten vallen. De driehoekige beukennootjes zitten bij het afvallen deels nog in hun stekelige napjes, in elk napje twee. Ze worden door allerlei dieren gegeten en ook kinderen vinden ze niet te versmaden. De nootjes die de winter doorkomen lopen in de lente uit. Op een rank steeltje spreiden de twee zaadlobben zich uit en worden snel groen… net vlindervleugeltjes.

Beuk

23


Beuk De meeste zaailingen sterven af voordat zij kunnen uitgroeien, maar soms hebben zij de tijd om de eerste blaadjes te vormen, de vleugeltjes vallen dan af. Het is in dit verband opmerkelijk dat op veel oude grafzerken een vlinder is gebeiteld, symbool van de ziel die het lichaam (de dood lijkende vlinderpop) verlaat. En menig dichter vergelijkt een statige beukenlaan met de pilaren van een kathedraal. Wie die sfeer wil proeven kan onder meer terecht op de kerkhoven van Anloo en Gasselternijveen. Het kleine sfeervolle kerkhof ten zuiden van Gasselternijveen wordt van de buitenwereld afgesloten door een beukenhaag. Deze verdoezelt vanaf de weg het bijzondere reliëf van dit oude begraafplaatsje waarvan een deel zwaar werd overschaduwd door een beuk Het betrof een Bruine of zoals ook wordt gezegd een Rode beuk (Fagus sylvatica var. purpurea). Helaas is de boom in de 21e eeuw in een zomerstorm gesneuveld. Een aantal groene beuken vult nu zijn leegte op.

Een rooie die bruin is In het blad van de Bruine beuk overheersen de paarse pigmenten de groene, daardoor kleurt het blad donkerpaars. Een Bruine beuk verleent een kerkhof of een erf een zekere status. Vroeger konden alleen rijke boeren zich de aanschaf van deze toen zeldzame variëteit veroorloven. Sterker nog, in sommige streken was het pachtboeren zelfs verboden een Bruine beuk aan te planten. Dit recht was voorbehouden aan de eigenerfde boeren. Dat zijn boeren die de boerderij, huisplaats en landerijen in eigendom hadden en niet behoefden te pachten. In de streken rond De Wijk, Ruinerwold en Koekange en in de dorpen in het Hunzedal verrezen vooral in de negentiende eeuw kapitale boerderijen met fraaie tuinen. De toen geplante Rode beuken behoren nu tot de monumentale bomen.

Medicinale verkoeling en gebruik De koelte onder een Beuk is in menig vers bezongen en leidde tot medicinaal gebruik. Verkoelende aftreksels van bast en bladeren werden gebruikt ter verzachting van blaren en kloven in lippen. Van jonge bomen is de gladde schors lichtgroen. Bij het ouder worden gaat die kleur over in zilver- of zinkgrijs. De schors bevat stoffen die worden ingezet ter bestrijding van huidziekten als schurft. Ook het hout kent veel toepassingen. Het is veerkrachtig en sterk en daardoor geliefd in de meubelmakerij. In tegenstelling tot bijvoorbeeld een Eik, maakt een Beuk geen kernhout en is al op leeftijd als hij 100 tot 150 jaar oud is. Oude Beuken zijn gevoelig voor vermolming en storten dan in. De eerste boekdrukkers sneden hun letters van het harde gladde beukenhout. Het Duits voor letter is buchstabe ofwel beukenstaaf. Ons boek en het deftige synoniem boekstaven voor schrijven zijn van ‘beuk’ afgeleid. Het Drentse woord boek staat echter voor buik. Daarin krijg je echt pijn als je te veel beukennootjes eet. Dat brengt ons terug bij de Latijnse naam Fagus, die zou komen van het Griekse phagein dat eten betekent en zou slaan op de nootjes. Zeker is dat zijn tweede naam sylvatica betekent ‘in het bos’.

24

Fagus


Namen, opgerekt door de grauwe beukenschors, doen de boom blozen. Hun betekenis voelt als: hoe ouder hoe verliefder.


Bosbes Bos- en Vossenbes Blikberen – zo worden bosbessen in Drenthe genoemd – zijn de favoriete bessen om zomers te plukken. Emmertjes vol worden gevuld om de bessen te verwerken tot jam of ijs of op te nemen in banket. De Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillyus) is vrij algemeen op de Drentse humusrijke zandgronden. Zowel onder eiken als naaldbomen kunnen de kniehoge struiken hele tapijten vormen. De struiken kwijnen echter snel weg als de bosbodem wordt gestoord door plotselinge toevoeging van stikstof, in de vorm van tuinafval, spaanders of inwaaiende mest. In het voorjaar valt het frisgroene blad op en ontdekt de wandelaar hiertussen de bolvormige bleekgroene wat rood aangelopen bloempjes. De bessen zitten vol vitamine A en C. Dat de Blauwe bosbes van oudsher bekend is blijkt uit de vele streeknamen als Bleiberbossie, Bliek en Bleekbeer.

Vos eet bessen Van de Rode bosbes of Vossenbes (Vaccinium vitis-idaea) zijn geen Drentse namen bekend. Van Vaccinium kennen we de oorsprong niet, het vitis-idaea zou slaan op de gelijkenis tussen de bessen en rode druifjes van de berg Idaea op Kreta. Door zijn zeldzaamheid en zure smaak is de rode bosbes tamelijk onbekend gebleven. De bessen worden her en der geserveerd bij wildgerechten, al dan niet tot compote gemaakt. Een gezond hapje, want de vrucht bevat een flink aantal vitamines en mineralen. Je zou kunnen denken dat de vos in deze slimmer is dan de mens en de bessen wel graag zo van het struikje eet. De verspreiding van deze Rode bosbes loopt parallel aan die van de Blauwe, maar hij is veel minder algemeen. Wij treffen hem vooral aan in uitdrogende veentjes en bij jeneverbesstruwelen.

26

Vaccinium


Maar wel in het licht, want hij verdraagt geen schaduw. De struikjes houden het hele jaar door blad, in tegenstelling tot de Blauwe bosbes die ’s winters kaal is. In het voorjaar bloeit de Vossenbes met opvallende witte bloempjes. Ook aan de Vossenbes wordt geneeskrachtige werking toegeschreven. De stof anthocyaan uit de bladeren zou nier- en blaasinfecties voorkomen omdat bacteriÍn zich door de stof niet aan de slijmvliezen kunnen hechten. Ook werken de bladeren cholesterolverlagend en helpen ze bij de behandeling van reumatische ziektes.

Bosbes

27


Braam Braam, struik vol brummels ‘Ha, bramen!’ je slaakt een blije kreet bij het zien van lekkere dikke zwarte vruchten. Vaak zijn bramen sappig en zoet, maar aan een volgende struik vallen ze tegen, zijn ze zurig van smaak of droog en vol harde pitjes. De Braam is echt een struik van de noordelijke streken. Overal komen bramenstruiken voor, alleen niet in het natte veen en op de uiterst schrale heide. Ze houden van licht en van stikstof in de grond. Worden in een berm, houtwal of boshoekje tuinafval of de spaanders van versnipperde takken gestort, dan reageert de Braam op deze storing door flink uit te groeien en andere struiken en kruiden te verdringen. Meestal zijn dit bramen die lange twijgen vormen. Die klimmen met behulp van hun naar achteren gerichte doorns metershoog de bomen in. De lange twijgen van deze struiken wortelen waar zij de grond raken. In de volksoverlevering geneest de zieke die zich, met veel pijn en moeite, onder zo’n wortelende twijg doorwringt. In oude bossen staan soorten die laag blijven en de bodem bedekken. Enkele bosjes in Drenthe, waaronder die aan de rand van de

28

Rubus


Amer Holtesch, worden door bramendeskundigen hoog ingeschat vanwege de zeldzame bramensoorten. Hier groeit onder meer de Drentse braam (Rubus drenticus), een ontdekking van eind twintigste eeuw, tot op heden uniek voor Nederland.

Moeilijke kribbels en krabbels De ene braam is dus de andere niet. Onder de verzamelnaam Gewone braam (Rubus fruticosus) vallen meer dan honderd soorten die alleen door specialisten uit elkaar zijn te houden. Zij lopen uiteen in grootte, bladvorm en stekeligheid. Doorns hebben ze allemaal, op de stengels, maar ook op de bladstelen en nerven. Een echt kribbel- of krabbelbossie zegt de Drent tegen een brummelstruik. Een brummel is een braam en wie bramen plukt is aan het brummelen. Met kribbels en krabbels worden alle struiken met doorns aangeduid. De lange twijgen van de braam werden vroeger van doorns ontdaan door ze door een koehoorn zonder punt te ritsen. Met een ander speciaal hoornen gereedschap splitste men de twijgen vervolgens in drieën. De zo verkregen banden dienden als bindmiddel bij het vlechten van bijenkorven, manden etc. De bloemen van de braam zijn reukloos, maar wel in trek bij vlinders, bijen en hommels. De rijpe vruchten zijn een genot voor wespen, vliegen en allerhande vogels. De pitten in de niet gerijpte of uitgedroogde vruchten bieden in de winter een rijke voedselbron aan onder meer de Goudvink.

De struik houdt de winter door gedeeltelijk zijn groene bladeren. Reeën zijn er verzot op en kunnen met hun fijne bekjes zonder hinder van de doorns van het blad knabbelen. Van de sappige bramen maken wij graag jam, gelei, sap, siroop, likeur of wijn. Behalve smakelijk zijn de vruchten goed tegen bloedarmoede vanwege hun rijkdom aan ijzer. Het bramenblad kent zuiverende eigenschappen. De kruidengeneeskundige en homeopaat plukken het jonge blad in de periode april tot juni en gebruiken het aftreksel van blad bij inwendige bloedingen en tegen diarree. Bij tandvleesontsteking en mondblaren werkt het aftreksel van het blad verzachtend. Een stevige gorgeldrank helpt bij keelontsteking. Het blad bevat veel vitamine C en etherische oliën. Van gefermenteerd blad zet men thee die niet voor echte thee onder doet. In Roon worden brummels brommels neuimd. Dikke brummels heeitten ok wel spekbrummels of peerdebrummels en zaandbrummels binnen kleingies.

Braam

29


Brem Brem levert braombessems Om maar met de deur in huis te vallen: in een deel van Drenthe noemt men Brem (Cytisus scoparius L.) ‘braom’ en een braamstruik ‘brummelbossie’. Scoparius betekent: levert dunne twijgen. Een ‘braombessem’ werd gemaakt van die lange, rechte, dunne en veerkrachtige brem-twijgen. Daarmee werd de hele winter de deel aangeveegd. In het voorjaar gaf men de versleten bezems, samen met oude manden en ander overbodig geworden gerei, mee aan de dorpsjeugd voor het paasvuur. Omdat Brem zo lekker brandt, gingen de jongens, zo’n veertien dagen voor dat het paasvuur zou branden, braomsnieden of -hakken. Dat wil zeggen de jeugd trok erop uit om brem te snijden voor dit rituele vuur. Bij het zeldzamer worden van de Brem maakten bezembinders hun bezems van berkentwijgen en heidestruiken. Zeker in sommige streken waar de Brem van oudsher weinig voorkwam. Dat zijn de Veenkoloniën en laagveengebieden. Ondanks de ontginning van de grote heidevelden en het snijden van Brem is deze prachtige struik op de Drentse zandgronden nog goed vertegenwoordigd. Op de heide en in hakhout, in schrale bermen en langs spoorlijnen, in de schaarse overhoekjes en op (voormalige) vuilstortplaatsen, de brem tref je overal op droge zandgrond aan. In de boorden en bermen van het Oranjekanaal is de bloeiende brem een lust voor het oog. Op de heide komen naast de ‘gewone’ Brem ook de veel zeldzamere Stekelbrem en Kruipbrem voor. Het zijn beide lage struikjes die tussen hoge heidestruiken alleen opvallen tijdens de bloei. De Stekelbrem doet door zijn talrijke en venijnige stekels zijn naam eer aan. Hij bloeit vroeg in het voorjaar, als de heidevelden nog bruin zien.

30

Cytisus


Eet je niet klem aan brem

Berm met Brem De Brem neemt weer toe. Zeker nu het bermbeheer verandert en ruige hoekjes niet per definitie strak worden gemaaid. Het is inspirerend om te zien hoe eikenbomen in feite de Brem tegen het maaien beschermen. De bermbeheerder kan niet strak om de bomen maaien en daardoor blijft de berm gespaard. Eindelijk eens een voordeel van die grote machines en het gebrek aan tijd… De bremstruiken nemen in een strenge winter sterk in aantal af. Zij kunnen niet tegen strenge vorst. Op plaatsen waar de brem massaal is doodgevroren, komen meestal weer jonge struiken op. Voordat deze kunnen bloeien, zijn we echter drie jaar verder. Dankzij de grote goudgele en zoetgeurende bloemen valt de Brem in de maanden mei en juni extra op. De bloemen leveren geen honing. Hun overvloed aan stuifmeel trekt talloze hommels. Een hommel landt op de onderlip waardoor de meeldraden tegen zijn harige lijf worden gedrukt. Dringt de hommel verder door in de bloem dan buigt de kleverige stamper zich tegen hem aan en neemt daardoor stuifmeel van een andere bloem in zich op. Dat alles is op een mooie lome dag in mei met het blote oog waarneembaar. In de hoogzomer trekt de brem aandacht doordat zijn peulen met een knappend geluid openbarsten. Toen ik dat geluid voor het eerst bewust hoorde, wist ik eerst niet hoe ik het moest plaatsen. Kijken en luisteren met veel geduld leidden echter tot ontdekking van deze grappige katapulten. De zaden schieten weg.

De zaden zijn licht giftig, net als de hele struik. Alleen de nog in de knop zittende bloemen kunnen inwendig worden gebruikt. De struik bevat sparteïne, een stofje dat de werking van ons hart beïnvloedt. Daar wordt in positieve zin gebruik van gemaakt in een zeer zorgvuldige uitgekiende dosering. Kauw dan ook niet voortdurend op een takje. Toch kan de Brem in de keuken worden gebruikt. Bloemen en knoppen zijn eetbaar en smaken enigszins naar mild gezoete doperwten. De bloemen worden toegevoegd aan salades en je kunt er lekkere wijn van maken. Het gebruik van brembloemen in de keuken was vroeger heel gewoon. Zo werd er bijvoorbeeld een bloedzuiverende thee van getrokken.

Brem

31


Den Den, een grove boom met fijne eigenschappen ‘O dennenboom, o dennenboom…’ Nee, het verhaal over de kerstboom hoort niet thuis in dit hoofdstuk. Die dennenboom is namelijk een Spar! Kenmerkend voor de Grove den (Pinus sylvestris) zijn de blauwachtig groene naalden die twee aan twee bij elkaar staan. Zij zijn 5 tot 7 cm lang. Aan de stam, die het veelgevraagde grenen (timmerhout) levert, vallen de ondiepe scheuren op die de schors in langgerekte plakken verdelen. In het late voorjaar verschijnen de mannelijke bloemen die hele wolken lichtgeel stuifmeel leveren dat door de wind kilometers ver wordt verspreid. De vrouwelijke bloemen bloeien als karmijnrode bolletjes aan de uiteinden van de pasgevormde loten. Zij ontwikkelen zich in ruim twee jaar tot de bekende den(nen)appels.

32

Pinus


Baken voor reizigers De foto is een fragment van de topografische kaart 1:25.000, blad 222, verkend in 1900. Aan de linkerkant ligt een deel van het Lheederzand dat is bebost (donkergroen). Daarnaast ligt een langgerekte strook drassige heide. Binnen de cirkel staan een stip, het woordje boom en 14.3. De boom staat op een heuveltje van deze hoogte.

Ongetwijfeld heeft deze boom gediend als baken voor de reizigers en landmeters. Zonder herkenningspunten zou je in dit weidse ruige land makkelijk verdwalen.

Verder naar rechts loopt de zandweg richting Spier. Die kruist de rechte streepjeslijn, de gemeentegrens tussen Dwingeloo en Beilen. Dank zij de bosbouw is de Grove den tegenwoordig een van de meest voorkomende bomen in Drenthe. Hij wordt als inheems beschouwd, maar kent grote schommelingen in de aantallen. Na de laatste ijstijd namen naaldbomen in de bossen een belangrijke plaats in. In de eeuwen daarna werd het in onze streken warmer en vochtiger en verdrongen de loofbomen het naaldhout. Vanaf 7000 v. Chr., werd de Grove den zeldzamer. Gedurende duizenden jaren zijn zij hier zeer schaars geweest. Ze stonden hooguit aan de randen van venen of stuifzanden. De bekendste prehistorische Grove den leverde de kano van Pesse. Deze is plm. 6500 v. Chr. uit ĂŠĂŠn stam vervaardigd. Vaarproeven met een replica hebben uitgewezen dat men met die kano prima kon varen. Anders zou je kunnen denken dat de boot aan de goden was geofferd door hem af te zinken in het meer.

van het

In 2008 ontdekte men bij Roderwolde een fossiel bos in een weiland met de naam Stobbeveen. Dat daar boomstobben in de grond zaten was genoegzaam bekend, maar dat die stronken 8000 jaar oud bleken te zijn, was een grote verrassing. Uit de samenstelling van het in het veen verdronken bos valt af te leiden dat dit bos zich na de IJstijd in Nederland heeft ontwikkeld.

Den

33


Den

De Grove den maakt deel uit van het gevonden sortiment. Dit soort informatie bezorgt mij altijd de kriebels. Wat wil ik mij graag verdiepen in en dromen over het verleden waarvan wij zulke sterke getuigen vinden. En, wat moeten wij zuinig zijn op ons ‘bodemarchief ’!

Stuifzand en mijnbouw Al in de late middeleeuwen plantten diverse boermarken Grove dennen aan om zandverstuivingen te bedwingen. Zij maakten gebruik van plantgoed uit kwekerijen en niet van de zeldzame wilde populatie. In de eerste helft van de 20e eeuw zijn de Grove dennen massaal aangeplant bij de ontginning van de heidevelden. In de zandverstuivingen sloegen zij goed aan, vooral als er een turf bij de jonge boom in het pootgat werd gestopt. Op de overige heideontginningen bleven de dennen sukkelen en gedijden sparren en lariksen beter. Van de Grove den maakte men tot in het midden van de vorige eeuw vooral stutten voor in de Limburgse mijnen.

34

Pinus

Het hout van deze stutten kraakte enige tijd voordat de paal zou scheuren of breken. Zo werden de mijnwerkers voor een mogelijke ramp gewaarschuwd. Vanuit de stuifzandbossen, vaak aangeduid als -duinen of -dennen (Emmer-, Odoorner-, Langeloër- etc.) zaaien de dennen zich massaal uit. De heide gaat gebukt onder deze opslag. Een eenzame, kromgegroeide den, ook vliegden genoemd, mag de heide dan een romantische toets geven, de talloze zaailingen vormen tegenwoordig een van de grootste problemen bij het open houden van de heide. Gedroogde bladknoppen en spruiten van de Grove den worden onder meer in stoombaden gebruikt. Aftreksels van de knoppen werken antiseptisch, slijmafdrijvend, urinedrijvend en energieopwekkend. Siroop en hoestbonbons gemaakt van de spruiten leverden verlichting bij hoestbuien en bronchitis. Tegenwoordig werkt de kruidengeneeskundige niet veel meer met de spruiten maar vooral met de vluchtige olie uit de naalden. De dennenhars levert terpentijn. Hoewel die vroeger veel werd gebruikt, is men daar nu voorzichtiger mee daar langdurige inhalatie tot nierbeschadiging kan leiden. Terpentijn of dennenteer wordt nog wel toegepast in zalf tegen eczeem.


Uit onvrede met het overbodig etiket heb ik dit bordje leeggegeten. Of ik inheems ben of exoot – al sla je mij dood – ik zou het echt niet weten.


Eik Eik, overal en altijd anders Drie eeuwen groeit hij en drie staat hij pal, de volgende drie brengen zijn val. In dit oude rijmpje wordt de hoge ouderdom van de Eik bezongen. Een Eik gaat eeuwenlang mee. De Germanen zochten al in oude tijden in de wildernis naar machtige eiken, liefst bij een bron. Rond deze oeroude woudreuzen vereerden zij goden als Thor en Wodan. Nog spreekt men over een oude boom als over een Wodanseik. En zou het toeval zijn dat de dondergod Thor roodharig is, even rossig als de rode eek(= eik!)hoorn? De Eik (formeel gaat het om de Zomereik: Quercus robur) is in Drenthe ĂŠĂŠn van de meest voorkomende boomsoorten en kent hier vele verschijningsvormen. Krom en grillig, zoals in de strubbebossen bij onder meer Schoonloo, Zeijen en Anloo, bieden zij een spookachtige aanblik. Deze strubben ontwikkelden zich tussen de essen (oude bouwlanden) en heidevelden, op uitgemergelde grond. Bij slecht weer leidde de scheper zijn schapen in de beschutting van de eiken en knabbelden de dieren aan jonge uitlopers en twijgen. De boeren oogstten er rechte stammetjes voor het huishoudelijk gebruik. Door de slechte grond, vraatzuchtige dieren en de houtoogst bleven de eiken in de strubben armetierig en groeiden uit tot wonderlijk gedrongen gedrochten.

Majestueuze bomen en gebinten Op oude erven en langs kanalen en wegen staan majestueuze hoogopgaande eiken. Echte reuzen van vierhonderd jaar of meer, zoals de Eursinger eik in Beilen en de eik op de hoek van het Mensinger bos (aan de Lieverense kant), zijn erg zeldzaam geworden doordat in Drenthe alle oerbos is verdwenen. Herinneringen aan de grootsheid van dit soort eiken treffen we nog aan op sommige brinken, bijvoorbeeld op de brink van Yde en in houtwallen. Menige oude kerk wordt omringd door oude eikenbomen. Omdat het kappen

36

Quercus


De ekkelboom

van dit soort bomen niet meer van deze tijd is, raken wij het zicht op die kerken vanuit het buitengebied kwijt. Er zijn mensen, zoals in 2015 bijvoorbeeld in een Anloër werkgroep, die dat betreuren en omwille van de historische blik op de kerk de zaag zouden willen hanteren. In het Gasterenseholt, Norgerholt en Mantingerbosch en op een aantal plekken in oude bosjes aan de randen van de essen groeien nog struiken en kruiden die getuigen van het oude eikenbos.

De Nederlandse eik heeft in het Drents verschillende namen. Ekkelboom is er één van en dat woord wordt in heel Drenthe gebruikt. Eikelboom bestaat in het Nederlands overigens niet, tenminste het woord staat niet in de Dikke van Dale. De eik wordt in het Drents ook iek, eek, eeik, eik, of aik genoemd.

Woorden kunnen in de varianten van de Drentse taal verschillende vormen aannemen, zoals ook blijkt uit de Drentse woorden voor de eik. De eikel wordt echter in heel Drenthe ‘ekkel’ genoemd.

Der steeit bij oons an de dam nog een beste eek. (Gasselte)

De olde boer smakte bie het eten as een zwien in ekkels. (Zuidlaren)

As kinder zeden wai nog van ekkelboom, maor nou is het een aik of een aikenboom. (Eexterveen)

Pak even een plenter, dan bongele wij die ekkels uut de boom. (Dwingeloo)

As der een boel ekkels bint, kriew een strak winter. (Zwinderen)

Zonder eiken zou Drenthe er in het verleden anders uit hebben gezien. De Drentse dorpen verbergen namelijk een waar eikenwoud in de vorm van gebinten, het raamwerk waaruit oude Drentse boerderijen bestaan. Gebinten die zijn gemaakt in de middeleeuwen. De oudst bekende dateren uit de 14e eeuw en vormen nog steeds het geraamte van een boerderij in Anderen. Deze is de laatste decennia tweemaal afgebrand, maar door zijn grote cultuurhistorische waarde met de oude balken en originele gebintconstructie weer opgebouwd. Eiken leverden eeuwenlang brand- en geriefhout. De boeren weidden vroeger hun varkens op de brink of in het bos onder de eiken. In de middeleeuwse wildernis stelden de dorpsgenoten eiken vrij om ze breed te laten uitgroeien en veel eikels te leveren. De varkenshoeder trok in het najaar met de dieren de wildernis in zodat die

Eik

37


Eik zich zat konden vreten aan eikels. Men noemde dit het ‘akeren’ van de zwijnen. Varkens die met eikels werden gevoerd leverden een stevig soort spek. De Spaanse hammen van met eikels gevoederde zwijnen zijn vandaag de dag nog erg in trek. Het betreft ham van het ras Pata Negra, het ‘zwartpootvarken’.

Tellinghorsten Nadat door akkerbouw, beweiding en handel in eikenhout de oerwouden waren verdwenen, hebben de Drenten nog eeuwenlang eiken gekweekt op de brinken, erven en de houtwallen. Het pootgoed voor deze aanplant werd gekweekt op speciale kampen. Hier pootte men eikels. De eerste jaren werd de teelt gecombineerd met die van rogge. Bij het oogsten letten de boeren wel op dat zij de toppen van de jonge boompjes niet afmaaiden. De eiken op

38

Quercus


Ekkelmotten deze akkers groeiden uit tot telgen of tellingen. Regelmatig verpootte men telgen naar erven en wallen en hogere zandkopjes – horsten – in het beekdal. Veldnamen als telgenkamp of Tellinghorsten (bij Orvelte) verwijzen daarnaar. De eiken vormden eveneens een goede bron van inkomsten voor de eigenaren van de restanten bos. Vooral in de achttiende eeuw struinden scheepsbouwmeesters de wijde omgeving af op zoek naar bomen met de juiste lengte en dikte voor masten en de goede kromming voor de talloze onderdelen van de houten schepen. Later werd dankbaar gebruik gemaakt van het eikenhout voor de bruggenbouw in de Veenkoloniën. Ondanks de vele regels inzake de bescherming van het gemeenschappelijke bos en ondanks de zware straffen die stonden op het zonder toestemming akeren van vee, sprokkelen van hout, zagen van takken en stammen – zelfs het betreden van bos zonder permissie was op veel plaatsen verboden – is alle bos verdwenen. Al in de late middeleeuwen was zwaar eikenhout dermate schaars dat bij verkoop van een boerderij de gebinten soms meer opleverden dan de landerijen! Voor veel boermarken en particuliere eigenaren was het hemd dan ook nader dan de rok en men verkocht grif de laatste wilde houtopstanden.

Leeneiken Voornamelijk op de erven in het Reestdal, in sommige Hunzedorpen en in de gehuchten langs het Schoonebeeker diep is de houtteelt lang een onderdeel van de bedrijfsvoering geweest. De bomen stonden in plantverband op de randen van het erf of in een eikengaarde en werden zo verzorgd dat zij zich pas op grote hoogte vertakten. De eiken werden verkocht als zij zeventig tot tachtig jaar oud waren. Zij vormden lange tijd een kapitaaltje achter de hand. Of het moest zijn dat de bomen op jouw erf één van de buren toebehoorden. In zo’n geval hadden je voorouders eiken geleend voor de bouw van hun boerderij en waren zij verplicht op hun erf nieuwe bomen op te kweken voor de uitleners. Nu nog wordt een aantal erven in die streken omzoomd door hoge bomen en zijn er ‘boomweiden’ waarop men jongvee of schapen houdt tussen de hoge bomen.

Een jonge dominee die vrat Gestaodig van een ekenblad; En rustt’ amets ies even, zien sprieten hooggeheven. En an de aander kaant van ’t blad, Daor ritselde en knirste wat: Een grieze bakker dee zien best En vulde zien bestoven vest. De steel van ’t smaokelk ekenblad, Die trilde zaacht en beug ok wat. Gien wonder: aan de aander kaant Zat ’t mulderdie as daarde klaant. Zien staartie beug hie om ’t blad, Zien sprietepooties klauwden wat, En daor kwam, nao kraampachtig speren, De witte stuntelg op ’t vervreten blad laveren. Daor zatten zien collegaos ok In glaanzend broen’ en grieze rok. En hadden op ’t oog - gien klaogen Van wijdsigheid - of tieze maogen. Maor - ’t blad was op, de narf allèn Wees liek umhoog, een schraole pen. ‘Wij hebben’, zo zeden d’ekkelmotten, ‘Noe ’t vlees op is, nog enkel botten’. ‘’t Beste is maor emigreren’, Zee doe de donkerste van de heren. Hie volde de sprieten op zien kop En bleus de vliezige vleugeldies op. En doe de steerns begunden te flonkern Stun Joppie in ’t hoffie en zag in tweedonkern De domnie, de bakker en mulder vervaoren Naor ’t brinkie an ’t steegie... daor wassen zat blaoren. Oet: Lammert Braaksma – Aovendlicht

Eik

39


De Eik maakt je rijk

Looizuur Tot in het begin van de 20e eeuw plantten dorpsgemeenschappen en grootgrondbezitters zogenaamde eikenhakhoutbosjes. Deze werden uitgekiend geëxploiteerd voor het winnen van eikenschors. Eens in de vijftien jaar werden de stammetjes gekapt en ontdaan van schors. In de meimaand, als de sapstroom in de bomen goed op gang is gekomen, trokken seizoenarbeiders door Drenthe om overal de eiken te schillen. Deze eekschillers voerden hun hele hebben en houden mee in kruiwagens. Zij verbleven gedurende het werk dag en nacht in de bosjes. De geklopte schors werd verzameld en in runmolens vermalen. Uit het maalsel (run) won men looizuur, hulpstof voor het looien van leer. Takken en kale stammetjes – talhoutjes – verkocht men aan de bakkers die er hun ovens mee stookten. Na de kap liepen de stobben weer uit. Het bos werd zo beheerd dat op de stobbe enkele stammen zich goed konden ontwikkelen. Dergelijke hakhoutbosjes komen nog betrekkelijk veel voor in de omgeving van Dwingeloo. Zij worden herkend aan de soms zeer oude stobben waarop relatief jonge stammen staan. De looistof is in de leerlooierijen vervangen door chemische middelen maar wordt nog wel op bescheiden schaal geoogst om er medicijnen van te maken. De stof werkt aansterkend, antiseptisch en koortswerend.

40

Quercus

Drenthe zou arm aan eiken zijn geworden ware het niet dat hij in beplantingen en bosplantsoen een belangrijke rol is gaan spelen. Want de eik past als geen andere boom in de stoffering van het landschap op de hoge zandgronden. Langs wegen en kanalen in het buitengebied is de eik alom tegenwoordig als laanboom. Wandelend langs de eiken valt op hoe rijk de schors soms is bezet met korstmossen. In de vorm van gele of grijze plakkaten en, zeldzamer, in de vorm van kleine struikjes bezetten zij de lichtrijke delen van de stam. Groeiend dankzij het regenwater dat langzaam door de scheuren in de schors naar onderen trekt. Als de bermen onder de eiken schraal zijn, loont het de moeite om van september tot december te letten op paddenstoelen. Van diverse soorten boleten, waaronder het eekhoorntjesbrood, leven de schimmels in de grond samen met de wortels van de eiken. Eiken kunnen ver de heide op rukken. De eikels waaruit zij voortkomen worden verspreid door Vlaamse gaaien die ze over lange afstand vervoeren, er wel eens een verliezen of ‘vergeten’ waar zij hun wintervoorraad hebben weggestopt. De laatste jaren is de eik in het nieuws door het oprukken van de Eikenprocessierups. Deze rups van een nachtvlinder verspreidt haartjes die zware reacties bij daarvoor gevoelige mensen kunnen veroorzaken. Soms vreten in de lente diverse soorten rupsen de eik bij het uitbotten van de knoppen vrijwel kaal. Ook al wordt de eik dan in zijn groei geremd, hij heeft in de meeste gevallen voldoende energie en weerstand om opnieuw blad te vormen. Rond 21 juni (Sint Jan) lopen er bij alle bomen opnieuw bladknoppen uit. De groene boom heeft dan een krans van verse rood aangelopen blaadjes, Sint-Janslot genoemd.


De wortels van de hunebedboom weigeren hun schat af te staan. Voor de zekerheid zetten zij de kelderkeien klem.


Els Els, de zwarte proppenboom De Zwarte els (Alnus glutinosa), in het Drents Proppenboom, doet zijn naam voornamelijk in de winter eer aan. Met zijn zwartbruine diepgegroefde schors en zijn gevulde kroon steekt hij zwart af tegen de winterlucht. Maar bij helder weer en de juiste lichtinval vertonen de sombere elzen een diepe paarsbruine gloed. De boomkroon is ’s winters rijk gevuld met katjes, oude proppen en lang gesteelde bladknoppen. De katjes blijven doorgroeien mits het niet vriest. De zaadjes uit de proppen van vorig jaar vormen een aantrekkelijke voedselbron voor Sijsjes en Putters. Deze bezige vogeltjes verlevendigen het wintertafereel dat Zwarte elzen bieden. De els is de enige boomsoort met knoppen op steeltjes. Die knoppen en het blad zijn kleverig. Het tweede deel van zijn Latijnse naam, glutinosa, betekent dan ook plakkerig en doet aan de lijm denken die vroeger als Gluton werd verkocht. Door zijn kleverigheid vangt de Zwarte els roet en stof op en wordt in lange droge periodes een echte zwarte smeerpoets. Een huismiddeltje tegen vlooien: strooi elzenblad met zoetigheid op de grond, de vlooien komen erop af en plakken vast. Zwarte elzen komen in Drenthe voor in moerasbosjes, het zogenaamde elzenbroekbos, en in houtwallen op nattere beekdalgrond. Elzenbroekbos is zeldzaam geworden door de ontwatering en het in cultuur brengen van laagvenen en beekdalen. Des te meer komen de elzen tegenwoordig nog voor aan de slootkanten. Dit betreft voornamelijk geplante Zwarte elzen, want de omstandigheden om zich uit te zaaien zijn ongunstig geworden door de algemene verdroging van het cultuurland. Men plantte graag elzen langs de sloten. Hun wortelstelsels verstevigen de slootkanten en beschermen deze tegen het intrappen door het vee.

42

Alnus


Els maakt goden hels

WOSSEN

Zo kleurloos als zijn voorkomen soms lijkt, zo kleurrijk is het hout op doorsnede. De warme roodbruine tinten van de stobben en de gezaagde stammen hebben menig houtsnijder verleidt tot het maken van kleine gebruiks- of siervoorwerpen. Elzenhout leent zich daar goed voor, het is zacht en splintert niet gauw. Vandaar dat er vroeger ook klompen van werden gemaakt. Door en voor de boerenarbeiders welteverstaan want de boerenstand met eigen grond liet klompen maken van eigen wilgen of, in de twintigste eeuw in toenemende mate, van populieren. In de Germaanse cultuur had de Zwarte els ritueel gezag. Zijn rode hout associeerde men met bloed en was daardoor geschikt om te offeren, als vervanging voor een dier of wellicht een mens. Er is nog een associatie tussen els en bloed in Drenthe: de bloederige geschiedenis van de twee reuzen op het Ellertsveld... De volksoverlevering vertelt dat de reus Ellert, en met hem het Ellertsveld en Ellertshaar, genoemd zijn naar het Middelnederlandse else, afkomstig van het Germaanse aliso.

Zo te wossen as een boom an het water mit stromen en bellegies tussen voeten en tienen, mit vallen en vissen bij de wรถrtels. Mien wรถrtels vol eerde, eerde vol leven en stromen vol reizen. Mien takken rekt op naor wolken en locht. Al hoger mien bloemen en mien blaren, al dieper mien wรถrtels en stammen. Ik zie het laand en ik vule de wiend, want ik wos as een boom an het water. Annije Maria Brans

Els

43


Els Hakhout en vernatting Om de zes tot twaalf jaar werden de elzen gekapt of afgezet. De stammen, rikken in het Drents, waren, met een doorsnede van ca. 12 cm en een lengte van 4 tot 7 meter, geschikt om te gebruiken als paalhout of brandhout. Dunnere stammen gebruikte men als bonenstaken. Alle takken werden gebundeld en op het erf opgeslagen in een bult, eveneens voor brandhout. Met die takkenbossen stookte men uren lang de broodoven. Was de oven heet genoeg dan haalde de boerin de as eruit en schoof de broden erin. Deze ovens bezaten een dikke koepel van leem die de verkregen warmte opsloeg en verspreid over uren aan de broden afstond.

Elzenhout dat onder water staat wordt steenhard. Men zegt dan ook dat VenetiĂŤ op elzenstammen is gebouwd. Bij Smilde vond men een stuk van de prehistorische weg (foto) door het veen. De ‘bestrating’ bestond oorspronkelijk uit stammen van de Zwarte els, de reconstructie is gemaakt van eik. In Nederland had elzenhout de voorkeur bij het maken van beschoeiingen. Gekapte elzen lopen weer uit op de stobbe, knot of de broek. Twee of drie stammen groeiden uit tot ze opnieuw werden gekapt. De stobben worden in de loop der jaren steeds breder en nu kun je elzen aantreffen met een zeer omvangrijke broek (stobbe) en wel zes tot acht stammen. Zulke stobben zijn erg oud en indrukwekkend. Omwille van hun behoud zullen ze regelmatig moeten worden afgezet. De Zwarte els kan beslist niet tegen verzuring van de grond. Waar de natuurbeheerders groenlanden vernatten omwille van de vorming van moeras, sterven de oudere elzen omdat zij niet tegen de plotselinge en blijvende verhoging van de waterstand kunnen.

44

Alnus


In fel winterlicht kleurt de zwarte els rood en geel door de putters.


Es Es, van meubelhout tot medicijn Prinses Irene knuffelt bomen en ontleent hieraan veel energie. Zelf heb ik ook wel eens de neiging een boom te omarmen. Vooral oude bomen, klein of groot, dik of dun, zijn voor mij ware persoonlijkheden. Voor de enorme Gewone es in het midden van Orvelte voel ik respect. Deze knaap is ruim honderdvijftig jaar oud, meer dan twintig meter hoog en heeft aan de voet een stamdoorsnede van anderhalve meter. Hij is bekend bij de Bomenwacht, onderdeel van Landschapsbeheer Drenthe. Deze bewaker van onze oude bomen geeft aan dat de boom kerngezond is. Zijn vitaliteit is des te opvallender omdat de laatste jaren veel essen ten prooi vallen aan de essenziekte.

De Gewone es (Fraxinus exelsior) is op de hoge Drentse zandgronden en in de voormalige hoogveengebieden een tamelijk zeldzame verschijning geworden. Zo’n reus als in Orvelte is dan ook uniek. In het zuidwesten van onze provincie komen wij ze vaker tegen. De essen werden hier geplant op de hoeken van erven en de kopse kanten van sloten en singels. Harm Tiesing – de negentiende-eeuwse schrijver uit Borger – beschrijft dit gebruik eveneens voor de Hondsrug. Hij vertelt dat deze bomen afzonderlijk werden geplant, vaak op vruchtbare grond. Zij konden uitgroeien tot de zwaarste bomen van het dorp en het buitengebied. Tiesing voert aan dat de essen op de Hondsrug zeldzaam zijn geworden door de kap voor gebruiksdoeleinden. Essen hebben lange rechte takken van sterk en veerkrachtig hout. Dit is gemakkelijk te zagen, glad af te werken en met behulp van stoom goed te buigen. Gebogen onderdelen van meubels, boten en landbouwmachines werden gemaakt van dit elastische hout.

46

Fraxinus


Ötzi Verder houtgebruik Het heft van de vuurstenen dolk van Ötzi (de inmiddels legendarische ‘gletsjerman’ uit de jonge steentijd) is gemaakt van essenhout. Bij een aantal opgravingen uit dezelfde periode – ruim vijfduizend jaar geleden – vond men speren en stelen van essenhout met daarin koperen of stenen bijlen gevat. Van Ötzi naar de moestuin houdende buurman is maar een kleine stap. Aan de wand van diens tuinschuurtje hangen schoppen, harken en schoffels met een gladde steel van essenhout. Vroeger maakten de boeren hooiharken en vorken van de takken. De bezembinder zocht in de es rechte lange stelen uit voor heidebezems en bezems van brem. Essenhout werd eveneens in de huishouding gebruikt. Er werden schotels en borden van gedraaid en men maakte er spinnewielen van. Op het sportveld treffen wij hockeysticks, tennisrackets of honkbalbats aan van deze houtsoort en in de sportzaal gymnastiektoestellen. In de taal vinden wij de es verspreid door heel Drenthe terug als es, esk, eskeboom, esschenboom of esse. In De Wijk noemt men een rijzige persoon zo ‘recht als een esse’.

Al hebben wij Bartje in Assen en Oek in Borger, wij mogen rustig jaloers zijn op Ötzi uit Oostenrijk/ Italië. Tot 1991 lag Ötzi, genoemd naar de Ötztaler Alpen, met zijn hele hebben en houden verborgen in het gletsjerijs, Deze gemummificeerde man die 5300 jaar geleden hoog in de Alpen werd omgebracht, heeft ons een schat aan informatie opgeleverd over zijn leven en uitrusting. De grote diversiteit in de toepassing van hout in allerhande voorwerpen toont de enorme kennis en deskundigheid. Boog (1.80m. lang, van taxushout), pijlkoker (leer, verstevigd met hazelaartak), pijlen (van takken van Wollige sneeuwbal), dolkheft (essenhout), doosjes van berkenschors (één voor voorraad en één met houtskool van Grove den en vijf andere boomsoorten), verpakkingsmateriaal: bladeren van de Noorse esdoorn, frame van de rugzak (hazelaartak), steel van de

bijl (taxushout), houten drukstaafje (precisie-instrument voor de bewerking van vuursteen, van lindehout), verder zijn aangetroffen: deeltjes van Jeneverbes, Fijnspar en Kornoelje.

De levensboom Tot op vandaag de dag leggen wij een spirituele relatie tussen mens en boom. Een beetje besmuikt geven wij toe aan het gevoel dat een boom een ziel bevat. Als het goed gaat met de boom die is geplant bij een geboorte, denken wij dat het goed met het kind zal gaan. De mythische betekenis komt tot uiting in de levensboom, een ornament dat menig bovenlicht van boerderijen en woonhuizen siert. Levensbomen, gemaakt in ijzergieterijen, kwamen vanaf plm. 1850 in

Es

47


Es zwang. Oudere van hout gemaakte exemplaren zijn zeer zeldzaam. We vinden levensbomen meestal bij wat deftiger woningen. De boom geeft het pand enige allure. De levensbomen zijn sterk gestileerd, wit of groen geverfd. Opvallend is dat de levensboom op zijn kop lijkt te staan. De wortelpartij is namelijk veel groter dan de kroon. Dit is aanleiding om de gietijzeren levensboom te koppelen aan de Oer-es. Deze es wordt in de Oud-Scandinavische mythologie Yggdrasil genoemd, ‘de grootste en beste der bomen’, de wereldboom die de kosmos omspant. De kroon steekt tot in de hemel en de wortels omspannen de wereld van de mensen, die van de reuzen en van de onderwereld. Overigens zijn er ook aanwijzingen dat andere bomen, waaronder de Taxus, model hebben gestaan voor de levensboom. De Thuja occidentalis heet in het Nederlands Westerse levensboom. Deze struikvormige conifeer komt van het NoordAmerikaanse continent. Verwar hem niet met de levensbomen uit de Europese mythologie.

Kruidengeneeskunst Tot in de 20e eeuw bestond de eerste voeding van baby’s in de Schotse Hooglanden uit essensap. Dit zou het kleintje kracht geven en beschermen tegen Boze machten. Men wendde een aftreksel van de zaden of het blad aan tegen heksen en slangengif. Veel van deze volksgeneeskunde berust op veronderstellingen en misvattingen, het is bijgeloof. Maar veel oude geneeskruiden bevatten chemische stoffen die inderdaad heilzaam werken, zo ook de Es. Tegenwoordig zet men een aftreksel van essenblad in als laxerend middel en gebruikt men kompressen tegen jicht en zwerende wonden. De overeenkomst tussen het oude gebruik en de hedendaagse toepassing zit in de zuiverende werking van de drankjes en omslagen van essenblad. In het voorjaar smaken de jonge rauwe scheuten van de es aangenaam in een salade. Ook hier speelt zuivering – nu in de vorm van ‘ontslakking’ – een rol.

48

Fraxinus


De werkloze kerk schuilt achter hoge bomen – geloofd zij de Heer.


Esdoorn Esdoorn, in soorten en maten Onder de algemene naam Esdoorn vallen enkele soorten bomen die veel op elkaar lijken. Ze maken allemaal de bekende gevleugelde zaden, ‘helikoptertjes of propellers’, die je op je neus kunt zetten. De naam Esdoorn is waarschijnlijk een verwijzing naar de Gewone es. De vruchtjes van deze boom lijken enigszins op die van de Esdoorn. Het spitsgepunte blad doet denken aan een blad met ‘doorns’, vandaar Esdoorn. De esdoorns zijn wat betreft herkomst, de natuurlijke standplaatsen, met veel vragen omringd. Welke soort wanneer en waar oorspronkelijk is dan wel is ingevoerd, kan niemand met volledige zekerheid zeggen. Veelzeggend is dat esdoorns, voor zover mij bekend, geen rol spelen in de West-Europese volksoverlevering. Streeknamen ontbreken eveneens. In Drenthe treffen we de meestal struikvormige Spaanse aak (Acer campestre) aan. Aak komt van acer dat scherp betekent. Hij wordt ook Veldesdoorn genoemd en valt op door kurklijsten aan stam en takken. De bladeren kleuren in de herfst goudgeel, in hun steel zit melksap. De Veldesdoorn is vanaf het midden van de 20e eeuw aangeplant in singels en landschappelijke beplantingen. Het is voor biologen de vraag of deze soort zal inburgeren door spontaan voor nakomelingen te zorgen.

Gewone esdoorn en ahornsiroop De Gewone esdoorn (A. pseudoplatanus) wordt een boom tot 30 meter hoog en heeft een lichtgrijze schors die wat afbladdert. Verder wordt hij gekenmerkt door rood aangelopen bladstelen, zonder melksap. Hij komt vrij algemeen voor in de nattere randen van de provincie, maar wordt steeds meer aangetroffen in het drogere centrale deel van

50

Acer


Drenthe. Behalve dat de Gewone esdoorn van nature in Drenthe zou kunnen voorkomen, is hij ook op veel plaatsen ingevoerd en verwilderd. Gewone esdoorn komt veel voor op erven en in parkbossen. Hij heeft baat bij stikstofdepositie door luchtvervuiling en kan daardoor goed concurreren met inheemse boomsoorten. De Gewone esdoorn dankt zijn bekendheid aan zijn Engelse naam Maple en de Duitse naam Ahorn. De rode Mapleleaf (esdoornblad) is wereldberoemd als symbool voor Canada. Uit erkentelijkheid voor hun bevrijders, heeft de bevolking van Beilen een mooi bushokje (foto) geplaatst waarvan het dak bestaat uit een bronzen esdoornblad. Ahornstroop en -siroop worden gemaakt van esdoornsap. Dat is vooral van Amerikaanse soorten rijk aan suiker en bevat daarnaast mineralen en antioxidanten. Er zijn geen geneeskrachtige werkingen bekend, maar voor Canadese Indianen is het een belangrijk voedingsmiddel geweest. In Europa maakte men wijn en likeur van het sap. De sapstroom is in het vroege voorjaar zo sterk, dat de stobbe van een laat gekapte boom leegbloedt en het wortelstelsel sterft.

Een bestaan in bos en laan Gewone esdoorn is in bossen en singels geplant als vulhout. Dat wil zeggen dat hij de struiklaag vormt die bomen als eik en beuk dwingt om recht omhoog te groeien, zonder veel zijtakken te maken. Esdoornblad levert bovendien goede humus, van belang voor een gezonde bosbodem. Hij doet het als laanboom in de dorpen en het buitengebied uitstekend. Het blad van een variĂŤteit van de Gewone esdoorn is aan de onderzijde blauwgrijs tot paarsbruin. De schors van oudere exemplaren doet door zijn lange scheuren aan die van een eik denken. Menige Esdoornlaan is beplant met deze aantrekkelijk soort. Ten slotte noemen wij nog de Noorse esdoorn (A. platanoides), die uit Oost-Europa afkomstig is en niet, zoals de naam doet vermoeden uit Noorwegen. Het blad is lichtgroen en ook groen aan de onderzijde. Esdoorns zijn in trek vanwege hun mooie herfstkleuren. Die kunnen natuurlijk zijn, maar zijn veelal het resultaat van kweek en selectie. Al vanaf plm. 1800 heeft de Esdoorn een belangrijke plaats in het cultuurlandschap en nam men de kweek ter hand van rood- en bontbladige variĂŤteiten. Het gevlamde esdoornhout heeft een mooie draad en is vooral in trek als hout voor strijkinstrumenten, voor meubels en betimmering. Het is buigzaam, goed te lijmen en neemt makkelijk wrijfmiddelen op.

Esdoorn

51


Framboos Framboos, Hemerties in ’t Hemeltie Van de Framboos (Rubus idaeus) zijn heel wat streeknamen bekend. Een flink aantal daarvan legt de relatie met bramen, zo heet Framboos in de Achterhoek Braombézen. De namen Hemel- Hemer- of Hiemeltien, Hiembeer en zo nog wat variaties komen in Drenthe voor. Op plaatsen waar deze bramensoort veelvuldig groeide, noemde men het stuk grond naar de struik: de Hemert of Hemelt. Zo gaan veel planten- en dierennamen over in veldnamen. Neem bijvoorbeeld de bekende Vos(sen) berg(en), Wolfskuilen, Kranenveen (naar Kraanvogels), Eekhorst, Ieberenplas (naar Kraaiheide) en Gagelmaat. Flora en fauna lenen eveneens hun naam aan een dorp. Erm zou kunnen zijn afgeleid van het Oudsaksische harmo dat Hermelijn betekent. Voorzichtigheid hierin is echter geboden, niets is zo grillig als taal! ‘Hen (h)emern gaon’ betekent frambozen gaan zoeken. Dat Framboos net als broertje Braam bij de rozenfamilie hoort, voelen wij aan zijn fijne stekels en zien we aan de bloemen. De witte bloemen en de roze rode vruchten van de Framboos groeien op de tweejarige scheuten, daarna sterven deze af. De stronk in de grond heeft echter in hetzelfde jaar al weer voor nieuwe scheuten gezorgd. Die zetten na overwintering opnieuw blad en bloeien. Eenmaal aanwezig is de Framboos een blijvertje, al is het bovengrondse deel dus elke twee jaar volledig vernieuwd. Dit in tegenstelling tot vrijwel al zijn bramenbroertjes wiens scheuten volledig verhouten en jarenlang meegaan.

52

Rubus


De Prachtframboos Dit is nou zo’n struik waarvan ik, toen ik exoten haatte, niets moest hebben. Nu waardeer ik hem zeer op de randen van het erf. De Prachtframboos (R. spectabilis) raakt steeds meer ingeburgerd. Deze paarsrood bloeiende struik bloeit op de kale twijgen en heeft oranjegele vruchten die eveneens eetbaar zijn. Hij is in de 19e eeuw geïmporteerd uit Noord-Amerika en maakte lang deel uit van de exotische flora op landgoederen.

Daar vanuit en via deftige boerentuinen heeft zij een vaste plaats in Drenthe veroverd. In tegenstelling tot de inheemse Framboos is deze voormalige vreemdeling een echte woekeraar die de andere vegetatie kan verdringen.

Frambozen doen je blozen De vrucht van de wilde Framboos werd al in de prehistorie genoten. Sedert de middeleeuwen wordt de struik gekweekt. Niet in de laatste plaats omwille van zijn geneeskrachtige eigenschappen. Vol vitamine C, citroenzuur, mineralen en looistoffen werken frambozen eetlustopwekkend, aansterkend en laxerend. Terwijl thee, gezet van gedroogd blad, heilzaam is bij diarree. Gorgelen met deze thee of sap werkt tegen keelpijn. De stoffen in blad en vruchten werken urinedrijvend en verfrissend bij koorts. De vruchten bevatten weinig suiker en zijn daarom geschikt bij diabetes en diëten. Framboos is daarmee één van de bekendste geneeskrachtige planten en heeft een lange geschiedenis. Hildegard van Bingen, een Duitse abdis uit de twaalfde eeuw, mystica en plantkundige, heeft hem in haar werk opgenomen. De Framboos wordt eveneens uitgebreid beschreven in het kruidenboek van Rembert Dodoens (zijn Latijnse naam is Dodonaeus,) dat verscheen in 1554. Dodoens, arts en plantkundige, noemt hem Hinnebesien. Zet frambozen te trekken op witte wijn en je maakt een heerlijke azijn. Maak van frambozen, suiker en brandewijn een heerlijke likeur. In ijs en jam doen zij het goed en menig medicijn voor kinderen krijgt een frambozensmaakje mee.

Framboos

53


Gagel Gagel, wild en welriekend Gagel, in het Drents Gaogelbossie of –struke, groeide veel in de zogeheten stroeten. Dit waren drassige venige stukken heide waar regen- en kwelwater zich verzamelden. Stroeten maakten deel uit van de brongebieden die eertijds de stroompjes voedden. Gagel groeit dus in moerassig terrein. Gevaarlijk voor de mens, men diende dat te mijden. ‘Hie giet deur gaogel en bos’ wil dan ook zeggen dat de persoon in kwestie nergens voor terugdeinst. In sommige vochtige terreinen, onder meer langs de Elperstroom en in het Oelmersveen, groeien ware struwelen, tot anderhalve meter hoog. In het voorjaar, zo tussen eind maart en half mei, valt de bescheiden Wilde gagel (Myrica gale) het meest op omdat ze dan in bloei staat. De vrouwelijke bloemen lichten hel roodbruin op en de mannelijke geel. Na de bloei verschijnen de grijze viltige blaadjes. In augustus kleurt de gagel geel van de rijpe zaadjes. Gagel die kort wordt gehouden blijft jong en vitaal. Regelmatig worden delen van de struwelen gemaaid, wat de opslag uit wortelstokken bevordert. De struik is door ontginning van zijn geliefde standplaatsen zo zeldzaam geworden dat zij opgenomen is in de Rode lijst, het overzicht van de bedreigde flora en fauna in Nederland. Daar de struik net als de Zwarte els knolletjes aan de wortels heeft die stikstof binden, waren met gagel begroeide gronden relatief rijk aan voedingsstoffen en in trek om te ontginnen voor de landbouw.

Gagelbier Gagelblad was in de middeleeuwen een belangrijk bestanddeel van gruit, het mengsel van kruiden dat gebruikt werd bij het brouwen en op smaak maken van bier.

54

Myrica


Gagel stond erom bekend koppig te zijn en dronkenschap te versnellen. Dit schrijft in de zestiende eeuw de kruidenkundige Dodoens, (Dodonaeus), die over de Gagel verder niets van medicinale waarde had te melden. Gagel was lange tijd in Nederlandse apotheken verboden, hoewel tot op heden de schadelijke werking niet is vastgesteld. De Hop, eveneens een plant met een bittere smaak en conserverende werking, heeft de functie van gruit overgenomen, maar bierspeciaalzaken verkopen weer Gagelbier. De balsemachtige geur en bittere smaakt dankt de gagel aan de talrijke kliertjes op twijgen en bladeren die een harsachtige substantie afscheiden. Een toepasselijke bijnaam van Gagel is Vlooienkruud. De hondenliefhebber vult tot op de dag van vandaag het kussen van de hondenmand met gageltakjes en verdrijft daarmee de vlooien. Menig onderwijzer stak vroeger een vers takje in zijn zak om zich tegen de hoofdluis van zijn leerlingen te beschermen. Een takje Gagel tussen het linnen in de kast zorgde voor een fijne geur. Daarvoor stelde de boerin ook een potpourri samen waarvan naast Gagel ook Marjolein en Citroenmelisse deel uit maakten. ‘Drentse thee’ is een aftreksel van de bladeren dat men dronk tegen huidziekten.

Gagel

55


Gelderse roos Gelderse roos in Drenthe De Gelderse roos maakt deel uit van het sortiment bomen en struiken dat overal is te vinden en wordt aangeplant om het landschap te verfraaien. Het is een zeer tolerante struik die zich op veel plaatsen thuis voelt. Hij komt in Drenthe oorspronkelijk voor op de overgang van droge naar vochtiger gronden. Alleen aan de randen van houtwallen en bosjes groeit de Gelderse roos uit tot een enkele meters hoge struik. Vanwege zijn fraaie bloemen, rode bessen en herfsttinten is hij in trek bij bos- en landschapsbouwers. In de ruilverkavelingen werd hij veel aangeplant in singels, ook buiten zijn oorspronkelijk gebied. Voor de Gelderse roos (Viburnum opulus L) kennen wij geen Drentse streeknamen, met uitzondering van ‘Wilde vleer’. Hij wordt door zijn fraaie en opvallende witte bloemschermen namelijk vaak aangezien voor een vlier. Die bloemschermen zijn echter beduidend anders. De schermen, met de grootte van een handpalm, hebben aan de buitenzijde een rand van opvallende maar steriele bloemen. Deze lokken insecten naar de struik. Binnen de cirkel van schijnbloemen zitten tientallen knopvormige bloempjes met stampers en meeldraden. Hierin vindt de voortplanting plaats, uitmondend in trossen felrode bessen. De vruchtjes blijven vaak tot in het volgend voorjaar aan de struiken hangen, want vogels zijn er niet gek op. Alleen in tijden van schaarste worden zij gegeten. Dit gebeurt in sommige jaren door pestvogels die door hevige en aanhoudende koude uit Noord- en Oost-Europa naar de kuststreken worden gedreven.

Gebruik en verwante soorten Vroeger gebruikte men de taaie buigzame takken voor vlechtwerk, net als wilgentenen. Zijn voornaam Viburnum

56

Viburnum


is een Latijnse verbuiging met de betekenis van soepel. In de prehistorie maakten de jagers pijlschachten van de takken. In de uitrusting van Ötzi, de gletsjerman uit de Alpen, troffen de archeologen pijlschachten aan van de Wollige sneeuwbal. Dit broertje van de Gelderse roos is in Nederland zeer zeldzaam. Hij wordt echter wel gekweekt, net als de cultivar van de Gelderse roos die we kennen als Sneeuwbal. Beide struiken zijn geliefd in boerentuinen. De Sneeuwbal moet niet worden verward met de Sneeuwbes. Deze heeft vruchten als witte ‘klap’besjes. De Sneeuwbal is een steriele struik, die heeft alleen de opvallend witte maar geslachtsloze randbloemen en maakt dus geen vruchten. In de bessen, schors en bladeren van de Gelderse roos zitten voor de mens giftige, deels nog onbekende stoffen. Kinderen die er van snoepten kregen last van maag- en darmontstekingen. Door de bessen te koken verkrijgt men echter een ongevaarlijke gelei die in smaak lijkt op die van cranberries. Het merkwaardige is dat gekookte bessen geen krampen veroorzaken maar juist opheffen.

naar deze streek is genoemd. In dit wapen en op de schilden van het Gelders Landschap en Kastelen staan echter de bloemen van de Mispel. Het gekke is dat die totaal niet op de Gelderse bloemen lijken. Ook hoort de Gelderse roos niet bij de familie van rozen, de Mispel daarentegen wel. Ik heb dit raadsel nog niet kunnen oplossen.

Tenslotte is er nog een misverstand uit de weg te ruimen. Men zegt nogal eens dat de bloemen in het wapen van de hertogen van Gelre staan en dat de Gelderse roos daarom

Gelderse roos

57


Hazelaar Hazelaar, een onmisbaar notenbosje Menig ‘neutenbossie’ siert al eeuwenlang het boerenerf. Het neemt genoegen met veel soorten grond, mits die niet te nat en niet te arm is. Overal in Europa komt hij voor. Met een naam die in het hele Germaanse taalgebied gelijkluidend is. We hebben het over de Hazelaar, Hazel (Eng.) of Häsel (Dui.). De soms wild woekerende hazelstruik (Corylus avellana) is ook niet weg te denken uit houtwallen en bosranden. In de Griekse en Romeinse oudheid heeft men soorten gekweekt met grote noten. Deze cultivars zijn tot op heden in Nederlandse kwekerijen te koop. De naam avellana verwijst naar een stadje in Italië (Avellino) dat beroemd is geworden om zijn gekweekte hazelnoten. De Hazelaar dankt zijn hoge cultuurhistorische status aan zijn nuttige eigenschappen en zijn vroege bloei. Begin februari vallen de lange helgele katjes op. In sommige streken worden zij Lammerstaarten genoemd, naar hun daarop gelijkende vorm. Wolken stuifmeel komen uit de katjes als de takken worden geschud of bewogen door de wind. Veel onopvallender zijn de vrouwelijke bloempjes, kleine rode kwastjes die tegen de takken aan gedrukt liggen. De veervormige uiteinden zijn zo gebouwd om het door de wind verspreide stuifmeel op te vangen.

De heerlijke noten, een goed medicijn De Hazelaar werd in de prehistorie gewaardeerd, vast vanwege zijn voedzame en levenslust opwekkende noten. In de Veenkoloniën in de opgegraven haardkuilen, dit zijn overblijfselen van de prehistorische kampementen van jagers en verzamelaars, vonden de archeologen verbrande notendoppen; zo ook in graven uit de latere steentijd. De hazelnoten bleken te zijn geroosterd, waarschijnlijk om ze beter te kunnen bewaren. Zij zijn rijk aan vet dat men in de winter, als het jachtwild zijn vetreserves heeft opgeteerd,

58

Corylus


goed kon gebruiken. Vandaag de dag treffen we de noten onder meer aan in bonbons, repen, ijs en pudding. Hazelnootolie is smakelijk maar wordt snel ranzig. Griekse, Romeinse en Nederlandse kruidendeskundigen hadden hun eigen mening over de geneeskracht van de Hazelaar. Maar allemaal gebruikten zij de katjes, de bast van jonge takken, bladeren en noten. Artsen zijn herkenbaar aan het esculaapteken: een slang die zich om een staf kronkelt. Men vermoedt dat die staf van hazelhout is vervaardigd. Dit denkt men vanwege de volksoverlevering waarin de Hazelaar gerelateerd wordt aan slangen. Hoe dan ook de Hazelaar bevat stoffen die bloedstelpend, -zuiverend en koortswerend werken. Angstige bewoners verdreven met hazelaartakken heksen en boze geesten uit huis.

Wat wij vermoeden toont de wichelroede Hazelaren vormen aantrekkelijk gebruikshout omdat hun stobben makkelijk uitlopen en dan meterslange tamelijk rechte scheuten vormen. De hazelaartwijgen zijn buigzaam en veerkrachtig. De jonge scheuten gebruikte men voor het vlechten van binnen- en buitenwanden van de boerderijen. Dit vlechtwerk werd afgewerkt met een dikke laag leem, waarin de bouwlieden voor de stevigheid gehakt stro en koemest verwerkten. Van de dunnere twijgen vlocht men korven en manden. Een eenjarige gevorkte scheut is gereedschap voor wichelroedelopers. Net als die van de Wilg reageert de wichelroede van de Hazelaar in gevoelige handen op de aanwezigheid van metalen, waterhoudende lagen en muren in de ondergrond. Het snijden van een wichelroede ging met veel hocuspocus gepaard. Inmiddels is aannemelijk dat niet de twijg maar de persoon die hem hanteert over zekere gaven

De Hazelaar

59


Hazelaar beschikt. Dit gold vooral mensen van wie men zei dat zij met de helm geboren zijn. Deze baby’s kwamen ter wereld met het vruchtvlies om het hoofd. Grappig is dat het eerste deel van de Latijnse naam voor Hazelaar, corylus, de gehelmde betekent. De noten zijn als het ware gevat in een helm. Het hout gebruikte men verder voor hengels, hoepels, bezemstelen en wandelstokken. De scheper maakte van een stevige rechte stok zijn staf. Pelgrims leunden na een lange tocht op hun hazelaarstaf.

De heilige Hazelaar Ook in de verhalen over heiligen komt de Hazelaar regelmatig voor. Het verhaal ging dat de staf van de bijbelse Mozes een erfstuk zou zijn van zijn voorvader Adam die hem had gesneden uit een Hazelaar. Daarmee krijgt de Hazelaar de status van een paradijselijke struik. Sint Patrick verdreef de slangen uit Ierland met zijn staf van hazelaarhout. En zowel in Germaanse als Keltische sprookjes wordt de Hazelaar nogal eens verbonden met de Hazelworm. Deze ongevaarlijke hagedis zagen de mensen aan voor een magische slang. Hazelwormen kunnen zeer uiteenlopend gekleurd zijn, van lichtgrijs tot donkerbruin. In de volksverhalen draagt een witte Hazelworm een kroontje. Zo’n gekroond dier bezit alle

60

Corylus

wijsheid. Na de kerstening zag de mens in deze ‘slang’ uiteraard een duivels dier… De Hazelaar kreeg slechte connotaties, want als er gezegd wordt: ‘Je hebt een hart als een hazelnoot’, dan ben je daar niet blij mee. Maar ondanks dat bleef men het nut van de struik inzien en voerde het loof zonder mankeren aan het vee. In tijden dat het hooi schaars was vormde loof uit het bos een welkome aanvulling. Door de oogst van het loof, naast dat van de Hazelaar ook van Linde en Iep, kreeg het toch al kwetsbaar geworden bos nog meer te verduren. In de loop van de middeleeuwen maakte het woud plaats voor cultuurland en heide. Maar de Hazelaar, bij voorkeur gevestigd in bosranden, open plekken en houtwallen heeft zich al die eeuwen in Drenthe goed kunnen handhaven.


Porseleinzwammen – doorschijnende dwaallichtjes verneuken de beuk.


Heide Heide, over Dop- en Struikheide en meer Het is vrijwel onvoorstelbaar, maar er is een tijd geweest dat Drenthe voor meer dan tachtig procent bestond uit hoogveen en natte heidevelden. Zowel op de bultvormige hoogvenen als in de natte heide overheerste toen de Gewone dopheide (Erica tetralix). Net als van Struikheide hebben de boeren in het verleden gebruik gemaakt van de alom tegenwoordige Dopheide. Ook hiermee werden daken en gevels bedekt. Op de dopheidevelden stak het armere deel van de bevolking zudden of scharren. Dit waren dikke plaggen van veenachtige samenstelling. Brandstof van twijfelachtige calorische waarde, maar altijd beter dan niets! De Dopheide draagt in juni een aantal dopvormige roze gekleurde bloempjes. Het aantal loopt per stengel uiteen. De bloei gaat die van de Struikheide vooraf en geeft aan de imkers het signaal dat de bijenkorven naar de heide kunnen worden gebracht.

Dwingelderveld in ere hersteld Al was de Dopheide ooit veel algemener dan de op de droge grond voorkomende Struikheide, er zijn weinig verhalen of anekdotes over in omloop geraakt. Vandaag de dag is de Dopheide veel minder algemeen. Het overgrote deel van de vochtige heidevelden is ontgonnen of beplant met bos. De resten zijn verdroogd of verzuurd waardoor vooral het Pijpenstrootje de Dopheide heeft verdrongen. Bij het herstel van deze heide worden dan ook als eerste de waterstand omhoog gebracht en de verzuurde bovengrond afgevoerd. Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten hebben in de afgelopen decennia omvangrijke werkzaamheden uitgevoerd om het Dwingelderveld een oppepper te geven. Dankzij deze maatregelen is de biologische rijkdom enorm toegenomen en kunnen wij weer trots zijn op dit grootste natte

62

Erica en Calluna


heideveld van West-Europa. Ten noorden van Tiendeveen heeft Natuurmonumenten deze maatregelen getroffen om het Mantingerveld te herstellen. Op een aantal plaatsen komt de Dopheide al weer terug dankzij de in de ondergrond bewaarde zaden die lange tijd hun kiemkracht behouden. Buiten de grote velden komt Dopheide nog voor in bermen en taluds van greppels en sloten. Afhankelijk van het beheer hiervan kan de dopheide het op deze plaatsen nog lang volhouden als herinnering aan de eens zo uitgestrekte heidevelden.

Struikheide voor adhd-meiden De heidestruik is zo oud als Drenthe zelf. Het woord heide heeft zowel in het Oudnoors, Gotisch en Saksisch dezelfde stam en betekent niets meer of minder dan onbebouwd land of bos, wildernis dus. In de negende eeuw kwam de betekenis op van heiden... een onbeschaafd persoon, afkomstig van de heide. Maar de heidense wildernis werd in de loop der eeuwen steeds intensiever benut.

Heide

63


Heide Struikheide is een dwergstruik die zich goed thuis voelt op zure en voedselarme bodems. Deze bodems ontstonden in de loop der eeuwen op grote schaal door de landbouwactiviteiten van de bevolking. De struikheide die van lichtrijke plaatsen houdt, komt van nature voor in bosranden, bermen en ruige hoekjes. Van daaruit heeft hij zich massaal kunnen verspreiden op uitgemergelde gronden waar geen grassen meer konden groeien. Struikheide werd gemaaid voor wintervoer, er werden daken mee bedekt en broodovens mee gestookt. De schapen weidden op de heidevelden, de bijen zochten er honing. Een afkooksel van heidebloemen werd gebruikt om jicht te bestrijden, heidethee verzachtte buikpijn. De heide was tot in de 20e eeuw nauw met de agrarische cultuur verbonden. Willen wij het veld in stand houden dan moeten wij de heide als goede boeren onderhouden. De natuurlijke rijkdom van de heide is uit armoede ontstaan en kost nu handenvol geld om als zodanig te behouden.

Een Drent heeft het nooit over heideveld, maar gewoonweg over het veld. En struikheide noemt hij Ries- of Riegheide. In spreekwoorden komt het woord heide (haide of haaide) voor in de betekenis van eenzame plaats. Je kunt een drukke vrouw het beste op de heide zetten. En van iemand die men gek vond zei men ‘hij is hen heide dörsen (of plukken)’. Een magere koe werd heidebesie of heidesnik genoemd. Struikheide heet in het Latijn Calluna vulgaris, een naam die vrij vertaald ‘gewone reiniger’ betekent. De naam wijst op het maken van bezems en borstels van de taaie houten stengels. Allerlei zwervend volk dat zich vestigde aan de randen van de dorpen en heidevelden, bijvoorbeeld de wilde kolonisten bij De Kiel en Schoonoord, leefde onder meer van het maken en verkopen van heideborstels en bezems. Dit gebeurde tot ver in de twintigste eeuw. Tot op de dag van vandaag zijn er in speciale winkeltjes nog heideboenders verkrijgbaar.

64

Erica en Calluna

In open lichtrijke naaldbossen en bij jeneverbessen groeit Kraaiheide (Empetrum nigrum). Kraaiheide is een kenmerkende plant voor het typisch Drentse klimaat: relatief koel en vochtig, voor Nederlandse begrippen althans. Dit altijd groene dwergstruikje draagt in de nazomer zwartglanzende bessen en worden in onze streek Kreibeien of Ieberen genoemd. De kraaizwarte bessen zijn niet smakelijk. Lavendelheide (Andromeda polifolia) is van deze vier soorten heide de meest zeldzame. Het is een typische hoogveenplant die voorkeur heeft voor een milieu met veenmossen. De rozerode bloempjes van de Lavendelheide zijn even mooi als de lippen schone prinses Andromeda, aldus Linnaeus, de grote naamgever aan planten.


Laag licht lekt weg als de zon zonder respijt zakt. Wolk als spelbreker..


Hop Hop, om heerlijk te slapen Het is geen boom of struik, maar ik vind dat Hop in dit boek niet mag ontbreken, vanwege zijn houtachtige voorkomen en rijke cultuurgeschiedenis. Uit oude geschriften blijkt dat de Hop of Hoppe – ook Hoppecruyt, Hommel of Huppe genoemd – in elk geval al in de achtste eeuw in kloostertuinen werd gekweekt. Vrijwel zeker voor medicinale doeleinden, maar bierbrouwers onder de monniken kenden ook de conserverende werking al. Zij vervingen diverse plantaardige middelen door Hop. Hop is een vier tot vijf meter hoge slingerplant waarvan de ruwe stengels in de winterdag opvallen als touwtjes, gewonden om stammen en takken. In het najaar sterft de hop bovengronds volledig af. In het voorjaar komen nieuwe scheuten uit het wortelstelsel. Deze asperge-achtige scheuten werden gegeten en in sommige streken speciaal daarvoor gekweekt. De forse bleekgroene bladeren lijken wat op die van een druif. Er is veel over Hop (Humulus lupulus) opgetekend, maar de herkomst van de wetenschappelijke en Nederlandse namen is aan discussie onderhevig. Wellicht dat Hoppe het Middelnederlandse woord voor opheffen is. Komt Humulus van het Slavische en gelatiniseerde woord chmeli? Zou lupulus terug te voeren zijn op lupus (=wolf), omdat Hop net als een wolf een wurger is? Om het nog wat ingewikkelder te maken, noemt de Drent zowel de stengels van Hop, Haagwinde als Kamperfoelie, Hop(pe)rang.

Eruit met de gruit Hop heeft eivormige vruchtkegels die op bijenkorfjes lijken. Zij hangen in geelbruine bosjes tussen de bladeren. Deze hopbellen leveren goudgeel poeder (lupuline), tegenwoordig niet meer weg te denken bij het brouwen van bier. De bitter smakende lupuline kent een geneeskrachtige werking.

66

Humulus


Ook diverse namen in de plaats, zoals ‘De Hoprank’ en ‘De Peizer Hopbel’ houden de geschiedenis in ere. De hopplanten die we nu in de houtwallen en bosranden aantreffen zijn wild, of nazaten van de gekweekte hop. Het onderscheid daartussen is (nog?) niet te maken.

Een met hopbellen gevuld kussen bevordert de slaap. Lupuline werkt tevens kalmerend en bevordert de eetlust... van een pilsje krijg je trek. Bovendien moet je er veel door plassen. Tja, hop werkt ook urinedrijvend. Sedert de late middeleeuwen wordt hop algemeen gebruikt bij de bereiding van bier. Hop nam de plaats in van gruit. Gruit was een mengsel van diverse kruiden dat per streek sterk kon verschillen. In de gruit verwerkte men onder meer eikenschors, Bijvoet, Slangenkruid, Duizendblad, Maagdenpalm en jonge scheuten van de Grove den. Ook Gagel werd veel gebruikt als gruitkruid. Dankzij deze planten en Hop kan bier langer worden bewaard. Hop geeft een pittige wat bittere smaak aan deze voormalige volksdrank. Men dronk namelijk eeuwenlang bier in plaats van het toen onbetrouwbare drinkwater. We hebben het dan over bier met een laag alcoholpercentage dat overal verkrijgbaar was en door jong en oud werd gedronken. De alcohol in het bier doodde de voornaamste ziekteverwekkende bacteriën. Elk dorp kende een boer-herbergier die zelf brouwde. Voordat dit specialisme opkwam werd op vrijwel elke boerderij bier gebrouwen. Bij veel dorpen bevond zich aan de rand van de es een zogeheten Hoppekamp waar voor plaatselijk gebruik hop werd geteeld. Dit deel van de es werd het zwaarst bemest. In de steden stonden tientallen kleine brouwerijen die produceerden voor de handel en export. Voor de armere stadsbewoners brouwden zij het zogenaamde kleinbier, een drank van mindere kwaliteit en daardoor goedkoper. In de 17e en 18e eeuw werd de hop voor de Groningse stadsbrouwerijen in Noord-Drenthe geteeld. De grootste bijdrage kwam van de boeren uit Peize. In het wapen van de voormalige gemeente Peize (foto) staat een hopbel afgebeeld.

Hop

67


Hulst Hulst, met zijn rooie krallegies De Hulst (Ilex aquifolium) is in veel tuinen aangeplant. Hij komt ook als wilde boom of struik voor in bossen en op houtwallen. Vooral in oudere bossen groeien groepen hulsten die zo groot worden dat zij alle licht opvangen. Er is daar geen ondergroei meer mogelijk. Bekend en uniek in Europa zijn de wel vijftien meter hoge hulstbomen in het Mantingerbos en het Norgerholt. In bodemmonsters van het Mantingerbos heeft men meer dan achtduizend jaar oud stuifmeel van de Hulst gevonden. Dit bos is nooit ontgonnen en daardoor is de bodem ongestoord. Op een aantal plaatsen geven de veldnamen aan waar Hulst van oudsher voorkomt: Huls- of Holsveld, Holsbosch of Hulzebosch en Hulsding en Hulzedink. Men veronderstelt dat de Hulst zijn algemene voorkomen mede te danken heeft aan de mens. Door het exploiteren van de oerbossen ontstonden open plekken waarop de Hulst zich vestigde. Hoewel lichtminnend is de Hulst in staat zich ook op donkere plekken te ontwikkelen. Grote gezonde Hulst groeit op grond die door humus en stikstof voedselrijk is geworden. In de boswachterijen waarvan de bossen ouder worden, ontstaat een dergelijke voedzame bodem. We zien in onze streken dan ook een sterke toename van hulst. Deze uitbreiding wordt mede gestimuleerd door stikstof uit de lucht, of wel ‘zure regen’. De Hulst kan tot 300 jaar oud worden, maar is kwetsbaar. Konijnen knagen in winters met veel sneeuw de bast van de stammen af. Zo’n geringde boom heeft grote moeite om te overleven. Ook is de Hulst gevoelig voor strenge vorst. Lange en flink koude winters maken het hem moeilijk. Hulst komt daardoor niet voor in noordelijke streken. Wij denken dat de Hulst in de oude bossen van Drenthe – de noordelijkste streek van zijn natuurlijke verspreidings-

68

Ilex


gebied – zo oud kan worden door de bescherming tegen strenge vorst door de zware eiken.

Glad en stekelig Wie de Hulst goed bekijkt, ziet dat vooral de onderste bladeren stekelig zijn. Naar boven toe neemt de stekeligheid af en zijn de bladeren eirond met een gave rand. Biologen verklaren die tweedeling door te stellen dat de struik zich op ‘vraathoogte’ beschermt tegen reeën en herten. Omdat er in Drenthe geen giraffen rondlopen, is het niet nodig op grote hoogte dieren af te schrikken zodat ze de bladeren niet opvreten. De met een waslaagje bedekte bladeren van de Hulst zitten langer dan een jaar aan de boom. De struik blijft daardoor ook ’s winters groen. De bloemen zijn klein en onopvallend. Zij lijken op witte sterretjes en zitten in trosjes in de bladoksels. In de maanden mei en juni bloeit de Hulst volop. Niet elke hulstboom of -struik draagt in het najaar besjes. Er zijn namelijk mannelijke en vrouwelijke struiken en alleen die laatste dragen de bekende rode krallegies.

Heidens of heilig, altijd veilig De Hulst werd samen met de Maretak en Klimop door onze niet-christelijke voorouders vereerd en men dichtte er door hun wintergroen karakter magische krachten aan toe. De hulst speelde in de Saturnaliën (Romeinse feestdagen van 17 tot 23 december) en Midwinterfeesten een belangrijke rol tegen hekserij. Door te vertellen dat het kruis van Christus van het harde hulsthout was vervaardigd, kreeg de Hulst een naar imago. Daarin pasten de bloedrode bessen als bloeddruppels van de lijdende Jezus. Volgens het oude volksgeloof is de Hulst door de kruisiging van Christus zo van slag geraakt dat hij van schrik stekelige blaadjes kreeg… Toch kreeg de Hulst als wintergroene struik ook na de kerstening nog een dankbare functie. Men versierde er de kerken mee tijdens de Kersttijd en de Hulst leverde de palmtakken met Pasen. In het Duits wordt hij daarom ook Steckpalm genoemd. De Hulst figureert met zijn rode bessen op veel kerstkaarten en geeft kleur aan de kerststukjes.

Nog lange tijd lieten de mensen met Kerstmis en Pasen hulsttakken wijden en hingen ze op in huis en stal. Zo bleven zij beschermd tegen hekserij en blikseminslag. Toch moest al het kerstgroen rond Driekoningen (12 nachten na 25 december) worden verbrand omdat het anders ongeluk zou brengen. De Hulst heeft nauwelijks aanzien in de kruidengeneeskunde gekregen. Vroeger dacht men dat de stekeligheid van de blaadjes een aanwijzing was om ze tegen stekende pijnen in te zetten. Men sloeg op wintervoeten om de doorbloeding te stimuleren en scherpe pijn in de zij bestreed men met een afkooksel van blad. Tegenwoordig wordt een aftreksel van gekookt blad gebruikt tegen koorts en kramp, jicht en reuma. De bessen zijn verdacht en worden niet meer verwerkt.

Hulst

69


Iep Iep, de uil zat in de olmen Zelden zag ik zulke mooie Iepen (of Olmen) als langs de weg over de es van Loon naar Balloo. Ook tussen Hooghalen en Amen staan fraaie exemplaren. Helaas zijn veel van de oude bomen slachtoffer geworden van de iepziekte. Voordat die, vanaf het tweede deel van de twintigste eeuw, toesloeg, stond de Iep vooral bekend als sterke taaie boom die veel van zijn omgeving kan verdragen. Iepen zijn dan ook gewild als stadsboom aan de grachten, mede vanwege hun fijne vertakking die een fraai winterbeeld biedt. De op de Drentse erven en langs wegen geplante bomen zijn kruisingen. Stond de Linde als geliefde boom op het erf op nummer ĂŠĂŠn, de Iep volgde hem op de tweede plaats. Zijn brede kroon zorgde voor beschutting en schaduw en is mooi om te zien. Iepen werden vanaf de zeventiende eeuw gekweekt, voornamelijk in kloostertuinen. Daar ontstond door kruising de Hollandse iep. Deze kruising is erg vatbaar voor de iepziekte. Deze ziekte wordt veroorzaakt door een schimmel. De schimmel wordt razendsnel verspreid door kevertjes die in het spinthout leven. De ziekte, voor het eerst gemeld in 1918, groeide uit tot een ware epidemie. Een gezonde oude Iep is daardoor een zeldzaamheid geworden. Inmiddels zijn er iepenrassen ontwikkeld die beter tegen de ziekte bestand zijn. Helaas hebben die niet de mooi gevormde kroon van de bekende Iep.

Niet piepen, plant iepen Drenthe kent enkele soorten wilde iepen die zeer zeldzaam zijn, te weten de Bergiep of Ruwe iep (Ulmus glabra) en Veldiep of Gladde iep (U. minor). Deze laatste overleeft de iepziekte door vanuit de wortels opnieuw stammen te vormen. Hij heeft zich daardoor beter kunnen handhaven dan zijn broertje die het van zaden moet hebben. Zieke iepen

70

Ulmus


maken geen zaden meer. De Gladde iep heeft als opvallende kenmerken zijn struikvorm en de kurklijsten langs stam en takken. Hij komt voor in houtwallen en bosranden. Vooral aan de randen van de provincie waar beekleem in de bodem zit. Ten slotte is er ĂŠĂŠn plekje in Drenthe waar enkele Fladderiepen (U. laevis) staan. Het betreft een bosje op keileem in de omgeving van Drijber. De wilde iepen kwamen in onze oerbossen voor. Zij waren van belang voor de prehistorische veeteelt. De boom maakt lange loofrijke twijgen en is goed bestand tegen snoei. Iepenloof diende als veevoeder voor runderen en varkens. Wij denken dat de veeteelt in belangrijke mate de verdwijning van de Iep heeft veroorzaakt. Ook kan een rol spelen dat tot de komst van de Taxus (circa vierduizend jaar geleden) de Iep het hout leverde voor pijl-en-bogen. In de tegenwoordige bossen gedijt de Iep niet. Hij houdt van licht en goede grond. De Drentse zandgrond, uitgeput door de eeuwenlange heidecultuur, is daarvoor te schraal.

Iepen leverden ook buigzame twijgen voor manden en stevige takken voor schopstelen. Iepenhout heeft een mooie nerf. Het harde hout werd gebruikt in de stelmakerij, vooral voor wagenwielen. Iepen klompen stonden bekend als sokkenvreters; ze waren zo zwaar dat de wollen sokken er snel van sleten. In februari ligt over de iepen al een rode gloed, afkomstig van de verder zo onopvallende bloemtuiltjes. Het blad kenmerkt zich door een unieke scheve bladvoet. Al voor dat dit blad zich ontplooit, heeft de Iep gevleugelde zaden gevormd. Die geven de boom een teer lichtgroen aanzien en vallen massaal, als muntjes, uit de boom als zij rijp zijn. Over de Iep is weinig bekend in de volksgeneeskunde. Een goed middel tegen huidontstekingen vormen de gekneusde bladeren die daarvoor in azijn worden geweekt.

Iep

71


Jeneverbes Jeneverbes, het mysterie van de heide De Jeneverbes (Juniperus communis) is van oudsher een bekende struik van de Drentse heide. Hij speelde een grote rol in het volksgeloof en zijn producten werden op verschillende manieren gebruikt. Archeologen vonden bij diverse opgravingen onder meer jeneverbessen en naalden maar ook een gesneden houten kraal uit de prehistorie. In 2015 hebben archeologen experimenten uitgevoerd om jeneverbesolie te verkrijgen door hout te ‘kraken’, een aparte wijze van distilleren. Vondsten van oud aardewerk met sporen van deze olie gaven daartoe aanleiding. Het experiment heeft aangetoond dat kraken met deze middelen goed mogelijk is. De struiken hebben grillige vormen, lang en slank als een cipres, of breed en gedrongen, compact of uit elkaar gevallen. Het zijn spookgestalten met wonderlijk gevormde armen en benen. Toen Drenthe nog een dunbevolkte provincie was, waar in de nacht stilte en duisternis overheersten, zonk menig reiziger de moed in de schoenen als zijn pad over de uitgestrekte woeste gronden voerde. Niet alleen waren de heidevelden leeg en verlaten, zij waren ook berucht om hun moerassen en mysterieuze bosjes. Men zocht zijn weg langs grafheuvels en karakteristieke stenen of bomen. Natuurlijk volgde men zoveel mogelijk de paden, maar die waren vaak slecht begaanbaar en liepen nogal eens dood op een veen of in een zandverstuiving. Vooral bij een jeneverbesbosje sloeg menigeen de schrik om het hart. In de jeneverbesstruiken, zeker die bij een grafheuvel, woonden de witte wieven. Talrijk zijn de ontmoetingen tussen deze heksen en de handelaar, boer of knecht die zich ’s nachts over de heide naar huis spoedde. Juist op maanverlichte nachten, op het moment dat de nevel over de struiken zweeft, kwamen de toverkollen tevoorschijn. Om te verdwijnen bij zonsopkomst, als de mistflarden zich terug trokken in het jeneverbesstruweel.

72

Juniperus


’t Eeuwige leven van de Buxus Wie door de schrik bevangen hijgend huis of herberg binnenviel, vertelde hoe hij ternauwernood ontsnapte aan de grijpgrage armen van de Witte wieven. Want ja, een grote kerel liet zich toch geen angst aanjagen door een inbeelding!

Palms en waogholt Een kleine kilometer ten noordwesten van Meppen ligt De Palms, een heideterrein vol jeneverbessen dat al op de Franse kaart van 1811 wordt aangeduid als Mepper Palmenzand. Op meer plaatsen in Drenthe wordt de Jeneverbes palm (of palmboom, palmbos) genoemd. Andere veel voorkomende Drentse namen zijn: damberen en waogholt. Tot ver in de vorige eeuw was het gebruik om een stevige palmtak te snijden als groene draagstok voor de palmhaan en zijn versiering van slingers, noten, vruchten en eieren. Met Palmpasen gingen de kinderen in groepjes de huizen langs om hun ‘haontie op een stokkie’ te tonen en in ruil voor een liedje iets lekkers te ontvangen. Palmpasen herinnert ons aan de intocht van Jezus in Jeruzalem. Op een ezel gezeten werd hij door een juichende menigte ontvangen. De enthousiaste mensen rukten takken van palmen en olijven en plaveiden daarmee zijn weg. In vroeger tijden werd de intocht van Jezus in dorpen en steden in een processie nagespeeld. En zoals dat vaker gaat, namen de kinderen het gebruik van hun ouders over. Ter opluistering van het feest dienden de takken van de altijd groenblijvende Jeneverbes die zo de status van inlandse ‘palm’ verwierf. De tak van de

Niemand zal het waarschijnlijk ooit zeker weten, maar de volksmond was er duidelijk over: het gehucht ’t Haantje dankt zijn naam aan de tot haan gesnoeide buksboom in de tuin van de smid. Die woonde ooit aan het Oranjekanaal, tegenover het café. Hoe dan ook dit is het mooiste verhaal, mooier dan de versie van een kromgegroeide eik op het heideveld en poëtischer dan de veronderstelling waarin het café een uithangbord met een haan zou hebben gehad. De hanige buksboom of Buxus (Buxus sempervirens) sluit aan bij de oude verhalen die over de Buxus en over de haan de ronde hebben gedaan. De haan begroet ’s morgens als eerste het zonlicht en stond dan ook symbool voor het verdrijven van de duisternis. Zowel haan als Buxus vinden wij terug in de gebruiken rond Palmpasen. Het ‘haontie op ’n stokkien’ van brooddeeg werd vroeger versierd met buxusgroen en, als dat niet voorhanden was, met het groen van de jeneverbes. Buxus en Jeneverbes kennen beide de streeknaam palm, palmboompje of palmbossie. Beide zijn het altijd groen blijvende struiken, een eigenschap waardoor zij hoog in aanzien stonden. De Buxus dankt er zijn tweede naam aan: sempervirens betekent eeuwig levend. In vroeger tijden en in het zuiden van het land tot op de dag van vandaag, gebruikt men door de kerk gewijde

buxustakjes in de huizen en stallen en op de hoeken van het bouwland. De bukspalm draagt bij aan een zuiver leven en weert het Boze, zoals mollen en muizen in het graan. Kauwend op een takje verdreef men destijds tand- of keelpijn. De Buxus komt van oorsprong uit Klein-Azië en is door de handel opgerukt naar West-Europa. In oude tuinen, ook hier en daar in Drenthe, is hij uitgegroeid tot een metershoge struik. Bekender is de Buxus in de vorm van hagen. Het hout van de Buxus staat bekend om zijn hardheid. Het is geliefd voor het maken van fluiten en klarinetten en om in te graveren. De Buxus stelt geen hoge eisen aan zijn groeiplaats en is makkelijk te stekken. Hij heeft echter een nadeel, de nectar die de bloempjes voortbrengen is onaangenaam van smaak.Vliegen de bijen daarop in de bloeitijd (maart/april) dan oogst de imker bittere honing.

Jeneverbes

73


Jeneverbes In 1928 nam de gemeenteraad van Sleen het besluit een met Jeneverbes begroeid deel van het Sleenerzand te bestemmen tot natuurreservaat. Toen kort daarna Staatsbosbeheer deze gronden overnam om er een boswachterij van de maken diende men dit reservaat te respecteren!

Waggel Jan Eind 19e eeuw was Waggel Jan een bekende verschijning in Borger en omgeving. Zijn tijdgenoot Harm Tiesing legt in een van zijn vele geschriften uit dat deze zwerver, met de

Jeneverbes, het broodhaantje, de noten en de eieren verwijzen alle naar de nieuwe lente en naar vruchtbaarheid. De Jeneverbes werd als altijd groene plant ook het eeuwige leven toegedicht. Geen wonder dat men juist op begraafplaatsen tot op heden gebruik maakt van de troostende uitwerking van groenblijvers als de Jeneverbes en Taxus. Hun groen werd eveneens gebruikt voor feestpoorten en bogen en een top sierde het hoogste punt bij de bouw van het nieuwe huis. Totdat de Jeneverbes wettelijk beschermd werd en de snoei streng verboden. Vanaf dat moment verdween de band tussen Jeneverbes en dorpsbewoners. Het beheer werd een zaak voor overheid en natuurorganisaties. Al voor de landelijke bescherming van de soort nam de plaatselijke overheid maatregelen om de jeneverbesstruwelen te beschermen. Niet alleen tegen snoei maar ook tegen al te enthousiaste houtvesters die de heide waar mogelijk wilden beplanten met bos.

74

Juniperus


fraaie naam Menso Pieter Rijsaart, zijn bijnaam had te danken aan de tijd dat hij jeneverbessen verzamelde. Hij verkocht deze aan de apothekers en de dorpse jeneverstokers in de wijde omgeving. En omdat een jeneverbesstruik in deze streek Waggel- of Wakkelbossie werd genoemd, kwam Menso bekend te staan als Waggel Jan. Vandaag de dag is Waggel Jan de ambassadeur voor de Jeneverbes. Af en toe duikt hij op om aandacht te vragen voor de Waggelbossies. Want hoewel het op veel plaatsen weer de goede kant op gaat en er veel jonge struikjes bijkomen, zijn er nog veel terreinen wat je ook verjonging zou verwachten en waar dat niet gebeurt. Ook in dit opzicht blijft de Jeneverbes een geheimzinnige struik die eigenzinnig zijn gang gaat.

Koken en roken, geneesmiddel besproken Het gebruik van de Jeneverbes voor medicinale doeleinden is al eeuwen lang bekend. Tot in de late middeleeuwen diende een aftreksel van de bessen ter genezing van allerlei kwalen. De mythische uitstraling van de Jeneverbes was er des te sterker door en blijkbaar kon men de geneeskrachtige eigenschappen zonder twijfel combineren met de vermeende hekserij in de jeneverbesbosjes. Goed en kwaad lagen ook toen dicht bij elkaar. Maar hoe het ook zij, ook tegenwoordig wordt de Jeneverbes nog gebruikt in de geneeskunde. De stoffen uit de bessen werken onder meer urinedrijvend en voorkomen winderigheid. Jeneverbessen wekken de eetlust op. Een warm bad gekruid met jeneverbesolie is heilzaam voor stijve spieren en verzacht de pijn van reuma. Jeneverbessen worden toegepast in de keuken. De ham uit de Belgische Ardennen staat oorspronkelijk bekend om zijn jeneverbes-rooksmaak. In menig recept voor zuurkool worden bessen gebruikt. De bessen die nu culinair worden verwerkt komen grotendeels uit Midden- en ZuidEuropa. De struiken daar dragen grotere vruchten die in verhouding ook meer van de aromatische stoffen bevatten waarom het in het gebruik begonnen is.

jeneverbes as jeneverbes moej wel deurlopend zowaor zwaor in de eulie zitten hemels beschonken nooit dronken flusternd met de regen lusternd naor de wind je bes het kind van de reken haartgrondig levend op gemartelde grond in de grilligste vรถrms standvaastig en volkomen zukzรถlf Anneke Mensen-Siegers

Jeneverbes

75


Jeneverbes Jeneverstokers lusten er pap van Niet in de laatste plaats heeft de Jeneverbes zijn bekendheid te danken aan de jeneverstokerij. Jenever wordt gestookt van graan, bij voorkeur gerst of rogge. Maar dat waren dure grondstoffen. De lokale, bijna altijd clandestiene stokers, zochten dan ook alternatieven en kwamen uit bij de aardappel. De smaak van aardappeljenever, in onze streek en het aangrenzende Duitsland foezel genoemd, was niet fijn maar kon sterk verbeterd worden dankzij de toevoeging van jeneverbessen. In 1967, aan het Oosteinde van Ruinerwold, vonden houthakkers bij het omtrekken van een reusachtige eik zeventien aarden kruiken die in een cirkel lagen op circa een meter diepte. Uit overleveringen blijkt dat men ook omstreeks 1900 een aantal van dergelijke kruiken heeft gevonden. In enkele van de kruiken van 1967 zat een laagje stroperige vloeistof. Chemische analyses toonden aan dat het om restanten jenever ging, waarschijnlijk gestookt van aardappelen en in elk geval stoffen bevattend afkomstig van jeneverbessen. Kruiken en inhoud werden met een ruime marge gedateerd op begin 19e eeuw. In de annalen van Ruinerwold wijst niets op de aanwezigheid van een legale stokerij. De stoker zal dus stiekem bezig zijn geweest, ontdook de belastingen en vond het op enig moment wenselijk zijn voorraad te begraven en voorlopig niet aan te spreken. Of is er sprake van offergaven, gevoed door geloof in hekserij en betovering?

76

Juniperus


Nachtzwaluw Voor Paul Antoine (2009)

De ziel onder mijn arm mengt zich in het Mantingerzand met de jonge Juniperus. Mijn geest vernevelt in de nacht en plooit zich met de mist behoedzaam om de wenkende wakels. Beneveld door hun geur deel ik hun maanverlicht geheim ĂŠĂŠn met de schaduwen te zijn. Tot de nachtraaf ratelt.


Kamperfoelie Kamperfoelie, lekker ruikende liaan Van de Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) zijn in onze omgeving de streeknamen Zoegnap en Hönigzoegers bekend. Kinderen zogen de honing uit de kelkvormige bloemen, een algemeen gebruik in WestEuropa. Zo heet deze slingerplant in Groot-Brittannië Honeysuckle. De naam kamperfoelie is naar alle waarschijnlijkheid afgeleid van het Latijnse caprifolium, dat geitenblad betekent. De Romeinen zullen er de oorzaak van zijn dat deze naam overal in Nederland in verbasterde vorm is ingeburgerd. Duitsers spreken van Geissblatt. Wellicht dat de plant populair was als geitenvoedsel, maar het kan ook zijn dat de Romeinen vonden dat de plant als een geit in de bomen klimt. Want klimmen, kan deze slingerplant, tot vijftien meter hoog. Altijd spiralend – met de klok en met de zon mee – slaan de lange buigzame stengels zich om een boom of struik. Een ijzeren omstrengeling, zo stevig dat de jonge stam van de steunboom ingesnoerd raakt, op den duur misvormd wordt en op een reusachtige kurkentrekker lijkt. Dergelijke stammetjes waren geliefd als wandelstok. De houtige lianen van de Wilde kamperfoelie kunnen tot veertig jaar oud worden. Zij zijn zo taai dat mandenmakers ze gebruikten voor hun vlechtwerk en als bindtouw.

Geurend in de nacht De Wilde kamperfoelie is een kenmerkende plant voor bossen op het zand. In arme bossen – vaak naaldhout op de droge zure zandgronden – komt hij voor als bodembedekker die zelden bloeit. Waar de grond vochtiger is en rijker aan mineralen, zoals in veel houtwallen, klimt hij hoog en bloeit rijkelijk. Vooral in juni geuren de bloemen zwaar en zoet, voornamelijk ’s avonds als de luchtvochtigheid toeneemt. Veel nachtvlinders vinden de bloemen door hun geur en zuigen de honing uit de witgele kelken. Onder

78

Lonicera


Kamperfoelie hef in het Drents verschillende naomen die allemaol te maoken hebben met het gebruuk dat de hunnig deur kinder toe de blooumpies oetzogen wör. Aj onderstaonde zinnegies lezen, kuj zeein dat ’t gebruuk in heeil Drenthe veurkwam. De kamperfoelie wordt tetzoegerties, hunnigzoegers, zoegepapen neuimd. - Tegen kamperfoelie zeden wij eerder van tetzoegerties. (Oosterhesselen) - Het vocht oet de tetzoegers is lekker zeuit. (Eext) - Kamperfoelie, daor zeugen wij as kinder de hunnig oet. (Emmen) - Dat waren hunnigzoegers. Wij trökken de bloempies oet het lid en zogen der op. Dat smeuk naor hunnig. (Gasselte) - As kiender plokten wij zoegepapen, knipten mit de naegels het onderste puntie of en zeugen de hunnig uut. (Smilde) - De zoegepaapies bleuit mooi en roekt lekker. (Wapse)

andere de Glasvleugelpijlstaart, die hangt hierbij als een kolibrie voor de bloemen. In het vroege najaar laat de kamperfoelie zijn blad vallen. De felrode bessen trekken dan des te meer de aandacht van de natuurliefhebber en van de vogels die ze dankbaar consumeren.

Kamperfoelie

79


Kardinaalsmuts Kardinaalsmuts, de wilde pronkende Paopekul De Wilde kardinaalsmuts komt het meeste voor aan de randen van de beekdalen. Daar heeft hij de beschikking over mineraalrijk kwelwater. In grote delen van het Drentsche Aa-gebied, het Peizer Diep, Oude Diep ten oosten van Pesse en aan de boorden van het Reestdal treffen wij deze inheemse struik aan. De houtwallen en singels op de oostflank van de Hondsrug danken hun kardinaalsmutsen aan de ondiep voorkomende keileem. Afgezien van de in tuinen geplante exemplaren (dit betreft soms de Zuid-Europese Breedbladige kardinaalsmuts) is de struik kenmerkend voor een wat rijkere bodem. Wij zullen hem tevergeefs zoeken in de bossen op de arme zandgrond. Kenmerkend voor zijn stam en takken zijn de frisgroene tint en de lange lijsten. Het blad verkleurt in het vroege najaar in een rood palet waardoor de struik in de wallen extra opvallen. De Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) dankt zijn naam aan de vruchtjes die lijken op een kardinaalshoed. Hij heet in het Drents Paopekul. Zelfs de fraai rozerode kleur van de vruchtdoosjes doet denken aan het hoofddeksel van

80

Euonymus


de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. In fel contrast daarmee staan de oranje zaden, die naar buiten hangen als het hoedje is opengeklapt. Vooral het roodborstje eet deze bessen. Hij verteert alleen het dunne oranje zaadvelletje. De zaden poept hij uit en zorgt zo voor de verspreiding van de kardinaalsmuts.

vergiftigde vissen kwamen bovendrijven, maar moesten wel direct van de ingewanden worden ontdaan. Het is echt verstandig om in de huisapotheek alleen uitwendig gebruik te maken van het gif. Gebruik de vruchten in een hoofdwassing tegen schurft of verwerk het poeder van de zaden in een haarzalf tegen luizen. Wellicht dat dit profijtelijke gebruik verantwoordelijk is voor zijn Latijnse naam Euonymus wat zoveel wil zeggen als Plant met goede naam…

Kotsen van de kardinaal Vee en wilde grazers als ree en hert kunnen de Wilde kardinaalsmuts zonder problemen eten, maar deze wonderschone struik herbergt een groot gevaar. In alle delen van de struik komen gifstoffen voor die ziektes veroorzaken. Zelfs houtbewerkers, die het harde kernhout gebruikten voor fijn draaiwerk, waren beducht voor het verse zaagsel van dit ‘Bitterholt’. Te lang werken in de prikkelende lucht zorgde voor braakneigingen. De houtdraaiers maakten vooral weefen spinspoelen van dit hout. Schaapherders sneden hun breipenhouders uit dit fijne, goed met snijwerk te versieren hout. Zoals zo vaak het geval is, heeft het gif, mits goed toegepast, ook een geneeskrachtige werking. Een aftreksel van bladeren werkt braakopwekkend en purgerend, vandaar het Drentse Voel(=vuil)boom, niet te verwarren met Sporkehout dat ook Vuilboom wordt genoemd. Het gif wordt zelfs ingezet als insecticide (vandaar de naam Luizenboom). In de omgeving van Meppel ging men koggeln. Dat is ‘vissen’ met de vermalen en met aardappelkruim gemengde zaden. Het mengsel werd in het water gegooid. De vraatzuchtige en

Kardinaalsmuts

81


Kastanje Kastanjes, voer paarden alleen met de tamme Op de Drentse erven, in plantsoenen en langs wegen treffen we de Witte paardenkastanje aan. Deze forse piramidevormige boom, ook Wilde kastanje genoemd, heeft nog maar een korte geschiedenis in Nederland. Van oorsprong komt hij voor op de Balkan in ZuidoostEuropa. Zeker is dat de boom vanaf plusminus 1600 bekend en gewaardeerd werd bij eigenaren van landgoederen en parken. Zijn omvang en vorm en de sierlijke witte tooi van imposante, kegelvormige bloempluimen maken van hem een begeerde sierboom. De witte bloemen met hun rode stipjes zijn zeer fotogeniek. Vanwege de rijkdom aan honing worden zij druk bezocht door insecten, vooral door hommels. De roodbloeiende kastanjes die wij in Drenthe vinden, zijn kruisingen van de Witte paardenkastanje met een Amerikaanse soortgenoot. Er zijn ook witbloeiende kastanjebomen gekweekt met dubbele bloemen. Die dragen geen vruchten en worden veel langs de wegen geplant. Een kastanje is eenvoudig op te kweken. De forse zaden kiemen zonder problemen. In humusrijke grond kan de kastanjeboom zich goed ontwikkelen, mits hij de ruimte krijgt. In onze streken wordt hij 200 tot 250 jaar oud. Grote exemplaren van de Wilde kastanje vinden wij op het landgoed Dikninge aan de rand van De Wijk, en op Overcingel, het landgoed in hartje Assen. Overcingel bestaat onder meer uit een Engelse landschapstuin en eiken-hulstbos. Er staan enkele oude monumentale eiken die dateren van plm. 1780. De meerstammige kastanje is de echte blikvanger, ook al worden de stammen met staaldraden op hun plaats gehouden.

82

Aesculus en Castanea


De naam treft geen blaam De Latijnse naam voor de Witte Paardenkastanje luidt Aesculus hippocastanum. Aesculus betekent eetbaar en dit slaat op de kastanjes. Die smaken voor de mens echter te bitter, maar geiten, varkens, herten en wilde zwijnen malen daar niet om. In Turkije voerde men Tamme (!) kastanjes aan drachtige merries. Misschien dat daar de naam Paardenkastanje – de letterlijke vertaling van hippocastanum – vandaan komt en heeft de bekende naamgever Linnaeus de beide bomen op dit punt door elkaar gehaald. Een andere, evenmin zekere, verklaring voor de relatie met paarden, is dat de verdikte voet van de bladsteel, en daarmee de afdruk op de tak, hoefvormig is. Drentse namen zijn er niet aan gegeven, dat is een indicatie voor de late entree van de boom en de geringe gebruikswaarde, althans in onze ogen.

In ’t Drèents worden ze kestanjes, koestanjes of koestannies neuimd. Der wordt tegen tamme kastanjes in ’t Drèents wel ‘makke kestanjes’ zegd. - Een kestanje in de buus is goud veur rimmetiek. (Roderwolde) - Aj het in de rogge hebt, meuj een kestanje in de buse doen. (Hollandscheveld) - Een makke kestanje kuj eten, zo of even op de kachel leggen. (Eext)

Vroeger haalde men de bitterstoffen uit de zaden voor medicijnen. Ook looide men daarmee leer. Uit de olie werd ten tijde van de Tweede Wereldoorlog stijfsel en zeep gefabriceerd. Dit proces is zo duur en omslachtig dat deze productie geen blijvertje werd. De gewoonte om een kastanje op zak te dragen – probaat middel tegen reumatiek – was ook in Drenthe bekend. Het lichte kernloze hout is maar voor weinig doeleinden geschikt. Het trekt en scheurt enorm, maar wordt door de liefhebber wel gebruik voor snijwerk. Het tegenwoordig vaak voorkomende hekwerk van latten en ijzerdraad wordt gemaakt met hout van de Tamme kastanje of Robinia. Kastanjes zijn populair onder kinderen, om spelletjes mee te spelen of om mee te knutselen. Om ze uit een stekelachtige schil te halen is een hele uitdaging…

Kastanje

83


Kastanje Tamme kastanje, al heel lang mak Het is een veelgehoorde misvatting dat de Wilde kastanje een wilde en oneetbare vorm zou zijn van de Tamme kastanje (Castanea sativa). Beide kastanjes zijn echter niet verwant. De Paardenkastanje dankt zijn aanduiding ‘kastanje’ aan de stekelige bolsters om de vruchten. Die lijken enigszins op de bolsters van de Tamme. Deze soort komt oorspronkelijk uit Zuidoost-Europa en de Kaukasus. Het is een belangrijke soort in de oude loofbossen daar. Voorkomen en geschiedenis vertonen veel overeenkomsten met die van de Walnoot. In de prehistorie in Zuid-Europa kookte men kastanjes en werden zij vermalen tot broodmeel. Vanwege de eetbare en smakelijke vruchten brachten de Romeinen hem mee naar het noorden en raakte de Tamme kastanje al vroeg in de middeleeuwen in het zuiden van Nederland ingeburgerd. Karel de Grote nam in zijn verordeningen op dat de leenmannen Tamme kastanjes op hun hoven moesten planten. Vooral door de aanplant in de boswachterijen is de

Tamme kastanje een bekende verschijning geworden in Drenthe. Als zuiderling kan hij slecht tegen koude winters. Doordat de zon in ons land veel minder krachtig is gedijt de boom in de bossen alleen aan de randen zodanig goed dat hij volop vruchten levert.

Treffend is dat deze kastanjes vooral bij Nederlanders van Turkse komaf zeer in trek zijn. Zij zijn van huis uit vertrouwd met het gebruik ervan in de keuken. Vanwege ons zeeklimaat ontwikkelen zich maar weinig vruchten tot volwassen bomen. Deze blijven ook nog eens vrij schlemielig in vergelijking met de woudreuzen die zij zuidelijker kunnen worden (tot 30 meter hoog en wel tot 300 jaar oud). Wie tamme kastanjes wil bewaren kan ze het beste in hun bolster laten zitten. Dan worden zij minder snel droog en hard. Ook kun je ze invriezen om er later een gans of kalkoen mee te vullen. De puree van deze kastanjes is heerlijk bij wildgerechten. En wie haalt er niet graag een gepofte kastanje uit het vuur?

84

Aesculus en Castanea


Ragfijn hangmatje schijnt in winters tegenlicht vol diamantjes.


Kers Kers, het is kwaad kersen eten In tegenstelling tot in Zuid-Limburg zijn wilde kersen in Drenthe een tamelijk zeldzame verschijning. Dat heeft alles met de grondsoort te maken. Het schrale Drentse zand biedt hen te weinig. Op plaatsen waar leem of keileem in de ondergrond zit, voelt een kers zich beter thuis. Dit gaat op voor zowel de gekweekte kersen als de wilde soorten. Daarom treffen we Zoete kers, Wilde kriek of Boskriek (Prunus avium) aan in de houtwallen en bossen op de flanken van de beekdalen. Nergens is het een dominante soort. De wandelaar treft hier en daar enkele exemplaren aan. Een zoete kers ouder dan vijftig jaar is in Drenthe een zeldzaamheid, terwijl de soort in het zuiden van Nederland tot driehonderd jaar oud kan worden. Waarschijnlijk komt hij sedert circa 5.000 v. Chr. in Drenthe voor en hebben de neolithische boeren hem omwille van zijn vruchtjes in de oerbossen bevoordeeld door omringende bomen en struiken te kappen. De streeknaam Kriek of Kriekenboom leidt tot verwarring omdat ook pruimen(bomen) krieken worden genoemd.

Het zure en het zoet Zoete kers valt op door zijn volle bloei in mei en als er in de loop van de zomer duizenden gelig rode, later zwart wordende kersjes aan hangen of onder liggen. Deze vruchten hebben een dikke pit en maar weinig vruchtvlees. Bovendien zijn ze zuur. Ja, Zoete kers heeft zure enigszins bittere vruchtjes. Des te verwarrende is het dat er ook Zure kers (P. cerasus) voorkomt. De wilde oorsprong van Zure kers is niet bekend. Hij is de stamvader van de gekweekte cultuurkersen zoals de heerlijke meikersen. Cultuurkersen werden vanaf de late middeleeuwen gemeengoed in Nederland. Zure kers is een veel tolerantere boom dan zijn ‘zoete’ broertje. Hij neemt genoegen met beschaduwde plaatsen en

86

Prunus


natte grond. Beide soorten zijn door een leek nauwelijks uit elkaar te houden. Het onderscheid tussen wilde kersen is in het algemeen zeer lastig doordat er vanuit de cultuurkersen allerlei verwilderde soorten zijn ontstaan. Vogels snoepen graag van kersen. Spreeuwen zijn erom berucht. De achternaam avium betekent letterlijk door vogels gegeten. De vogels zijn verantwoordelijk voor het overal uitpoepen van de harde kersenpitten. Het is moeilijk voorstelbaar dat al onze kersenbomen afstammen van een wilde kers. De enorme variatie van kersen in kleur, smaak en vorm is het resultaat van eeuwenlang kweken en selecteren. De Romeinen staan mede aan de basis van deze teelt en verspreiding. Wie uit de pit van een donkere zoete Meikers denkt een boom op te kweken die dezelfde vruchten levert, komt bedrogen uit. Uit de pit groeit een boom die gelijk is aan de wilde soort. Van veel kersenbomen in de Drentse natuur weten we dan ook niet of het een inheems exemplaar of een verwilderde zaailing betreft.

Goed en kwaad in de zelfde maat De kers is erg gewild en bekend vanwege zijn vruchten. Uit de vruchten van cultuurkersen, maar de liefhebber werkt ook met wilde soorten, distilleert men de bekende kirsch.

De kers hef in de varianten van het Drents heel veul naomen: kast, kasse, karse, körse, korse, kurste, köste, kaars, kaste, en kaarst. Hieronder een stuk of wat veurbeeldzinnen oet het Woordenboek van de Drentse Dialecten. - Aj kassen eet, meuj de pitten nich deursloeken. (Barger-Oosterveld) - As de kaasten bluit, is het vaok kold. (Anderen) - As de kosten riepe bint, doe wij een net um de boom veur de spraonen. (Broekhuizen) - Van schrik slèuk ik de köste mit pit en al deur. (Ruinerwold)

In de volksgeneeskunst wordt de laxerende en urinedrijvende werking van bast, blad en bloemen geroemd; vooral de vruchtsteeltjes hebben deze eigenschappen. Medicijnen op basis van deze vruchtstelen bestrijden jicht, obstipatie en zwaarlijvigheid. Volksgeloof of niet, een handvol rijpe meikersen verbetert het humeur aanzienlijk, ook van zwartgallige mensen. Zoals zo veel bomen hebben kersen zowel een positieve als een negatieve duiding in de volkscultuur. Vroeger verbrandde men een kersenboom die geen vruchten meer droeg op Goede Vrijdag. Zo’n boom zou door de duivel bezeten zijn. Alleen in Japan is de kers ondubbelzinnig een heilige boom die dichters en schilders eindeloos heeft geïnspireerd. De Japanse sierkers is met zijn overvloedige roze bloesem ook in Nederlandse tuinen een lust voor het oog. Er zijn van deze soort veel cultivars die uitgroeien tot grote bomen maar ook zijn er die struikachtig blijven, al dan niet met gevulde bloemen. Ten slotte is ‘kers’ geliefd als meubelhout. Het meeste van dit fraaie kersenhout, ook in de vorm van fineer, komt uit Zuid- en Oost-Europa en is afkomstig van nog weer een andere kersensoort: de Weichselboom (P. mahaleb). Zoete kers levert tevens fraai hout met een rode kern. Het is hard en zwaar en in trek als brandhout.

Kers

87


Klimop Klimop, een altijd groene klimmer ‘Wörgholt’, zegt de Drent, daarmee aangevend dat Klimop schade toebrengt aan de bomen waarin hij groeit. Toch is dit voornamelijk een misverstand. Klimop parasiteert niet op bomen en ook wurgt hij zijn steunpilaren niet. Hij kan het zieke en zwakke bomen wel moeilijk maken door zijn gewicht en schaduw, maar groeit vrolijk verder als de boom of struik al jaren dood is. Dat Klimop niet van bomen afhankelijk is, blijkt uit zijn uitstekende groei langs muren en oud timmerwerk. Klimop kan tot vijfhonderd jaar oud worden. Zijn Latijnse naam (Hedera helix) betekent zich vasthechtend en windend. Klimop zit in dezelfde plantenfamilie als zijn tropische broertje, de bekende Ginseng. Ginseng wordt beschouwd als universeel gezondmakertje. Het verbetert de algehele constitutie en werkt tegen ouderdomskwalen. Klimop wordt veel aangetroffen als bodembedekker. Alleen op plaatsen met een vochtige voedselrijke bodem, dat zijn in Drenthe bodems met keileem ondiep in de ondergrond of leemhoudende bodems in de beekdalen, ziet hij kans om vijftien tot twintig meter hoog de bomen in te klimmen. De klimmende stammen hechten zich vast met zuignapjes en hechtworteltjes. Deze dringen niet ver de schors in. Klimop voorziet zich met een eigen wortelstelsel van water en voedsel.

Verruiming van onze geest Opvallend, en bron voor veel volksverhalen, is het verschil in blad tussen de twee groeiwijzen van Klimop. Klimmende stammetjes hebben blad met drie of vijf spitsen. Het blad van de bloeiende twijgen is ovaal met een puntje. Neem je een stek van dit deel dan krijg je uitsluitend stammen

88

Hedera


Je wordt er warm of koud van

zonder hechtworteltjes. Deze kunnen zich al slingerend omhoog werken. Alleen de niet-klimmende delen – die hebben dus geen hechtworteltjes – bloeien. De bloei is opvallend laat in het seizoen: van september tot in december. Het stuifmeel van de talrijke groengele bloempjes vormt een belangrijke voedselbron voor allerlei insecten, waaronder bijen en vliegen. Die hebben in het late najaar elders niet veel meer te halen. De bes-achtige vruchtjes zijn in maart en april rijp en bieden dan een rijke maaltijd aan lijsters en duiven.

Het verschil in blad is oorzaak van het toedichten van een dubbele aard aan Klimop. Vers blad heeft een zuiverende en verkoelende werking, terwijl gedroogd blad een verwarmende werking zou hebben. Deze gedachte staat aan de basis van het gebruiken van vers dan wel gedroogd blad in medicijnen. In de 16e eeuw schreef Dodonaeus onder meer dat je door het sap op te snuiven, gaat niezen om zo ‘herzenen van taye ende rauwe vochtigheden te suyveren’. Je kon een mengsel van sap en olie in ontstoken oren druppelen, winterhanden- en voeten insmeren hiermee en dampen van gekookt blad inademen tegen aandoeningen aan de luchtwegen. Thee die men zet van jong, in augustus en september geplukt, blad werkt tegen verkoudheid. Dodonaeus noemt de Klimop ook Veijl, een oude benaming die terug te vinden is in het Engelse Ivy.

Klimop is zomer en winter groen en werd daardoor symbool voor eeuwig leven. Hij was in de meest uiteenlopende culturen aan de goden gewijd. Op oude schilderijen heeft de Romeinse god Bacchus een rank van Klimop rond zijn zware, door drank gekleurde hoofd. Het zijn takken van de klimmende delen, dus met spitse blaadjes. Deze doen denken aan het blad van de wijnrank, een andere plant waarmee Bacchus, in het Grieks Dionysos, werd afgebeeld. De bessen van de klimop zouden de geest verruimen, net als alcohol. Maar terwijl alcohol dan doet raaskallen, kan de door Klimop benevelde persoon of god juist zinnig hallucineren en profeteren. Terwijl eveneens werd verteld dat een klimopkrans juist bescherming biedt tegen dronkenschap. Ook hier komt de tweeslachtigheid van Klimop weer naar voren, maar de vermeende werking tegen een kater is nooit vastgesteld… Klimop bleef voor de christenen een zekere symboolwaarde houden. Op vroegchristelijke sarcofagen vindt men de bladeren terug als teken van eeuwige verbondenheid en eeuwig leven.

Klimop

89


Krentenboompje Krentenboompje, een ingeburgerde Nei-Drent Er leven in Drenthe wilde planten en dieren die hier niet van oudsher woonachtig zijn. De ‘nieuwkomers’ die door menselijk toedoen in de natuur zijn gekomen noemen wij exoten, ook al zijn zij al jaren ingeburgerd en planten zij zich in het wild voort. Veel exoten zijn ongewenst omdat zij een plaag worden en inheemse soorten het leven moeilijk maken. Voorbeeld van een dergelijke bewust ingevoerde maar nu zeer ongewenste exoot is de Amerikaanse vogelkers. Daartegenover staat echter het Drentse krentenboompje (Amelanchier lamarckii) dat bij bosbouwers en wandelaars een geliefde buitenlander is. Door tuinliefhebbers en later bosbouwers ingevoerd uit Zuidoost-Canada, heeft het Krentenboompje zich zo weten uit te breiden dat het karakteristiek is geworden voor de droge zandgronden. In plaats van Amerikaans krentenboompje is hij ‘Drents’ gaan heten. Vooral in de omgevingvan Dwingeloo is de Krent een bekende verschijning.

90

Amelanchier


Het krenteboompien bij Dwingel Ie bint zo kregel en gewoon en heel niet eigenwies mien kleine dappre krenteboom, met al je veugelties. En komp de meitied in oes darp de wasschup-witte stroek drag blossums naor old Drents ontwarp, een zuver blaanke ‘loek’. de gietling nusselt in ’t klimop maor giet ok drok te gast as ’t boompien met zien krenten lokt, een sange, riepe last. Hij komt aan de randen van het Dwingelderveld zo veel voor dat men er jaarlijks een wandeltocht organiseert met de naam Krentenbloesemtocht. Het zeggen is dat een en ander te danken is aan een bewoner van het huis Oldengaerde die liefhebberde in de plantkunde en omstreeks 1800 het eerste struikje meenam uit Canada. De eerste import van de Krent dateert inderdaad uit het einde van de achttiende eeuw. In die tijd onderstreepten op landgoederen en in tuinen van de grote boerenhoeven de exotische bomen en struiken status en aanzien. Het Drents krentenboompje werd geliefd vanwege zijn kleurrijke voorkomen. In het voorjaar is het boompje decoratief door het frisse groene eerst wat rood aangelopen blad en zijn rijke bloei. Al snel maken de tere witte bloemen plaats voor kleine vruchtjes die in enkele weken van groen over rood naar zwart kleuren. In het najaar vlamt de krent op door het fel geel en rood kleurende blad. De Krintenboom, zoals de Drent zegt, houdt van lichtrijke plaatsen en wordt tot 12 meter hoog. De vruchtjes, krenten, worden al bij rijping verorberd door vogels die er verzot op zijn. Naast de bekende bes-eters als Merels zijn dat Eksters en Vlaamse gaaien. De krenten kunnen als zij nog rood zijn gemakkelijker geplukt worden dan als ze zijn gerijpt. Men moet ze niet verwarren

En in de harfst, dan vlamt het geel en rood - van ’t muue blad de veugels, met heur drok verscheel bint rónd, deurglaansd en zat. De winter komp met kold gebrek oez’ veugels zint in nood in ’t boompien hangt dan zwaorties spek wat sausies en wat brood… Al bin ie nóg zo dóódgewoon en heel niet eigenwies de veugels zingt op hóge toon het boompien éér en pries. Oet: Roel Reijntjes - Kleine Drentse reize (Hummelen) 1975

Krentenboompje

91


Krentenboompje met de echte krenten die de bakkers verwerken in hun brood en taarten. Dit zijn kleine gedroogde druifjes uit het Middellandse zeegebied. ‘Krent ‘is een verbastering van Corinthe, een oude stad en streek in Griekenland die nu Khorintia en Korintos worden genoemd. Bij gebrek aan echte krenten maakten de Drenten gretig gebruik van de zoete en goed eetbare vruchtjes, voornamelijk voor verwerking in cake en gebak.

Bosverpleger of krentenweger Door het elders uitpoepen van de onverteerde zaden hebben vogels gezorgd voor een wijde verspreiding door heel Drenthe. Hierbij geholpen door de houtvesters die bij de aanplant van naaldbossen veel gebruik hebben gemaakt van het krentenboompje als vulhout. Met vulhout bedoelen wijsoorten struiken die de ruimte tussen geplante bomen opvullen en deze stimuleren om recht omhoog te groeien, zonder veel zijtakken te maken. Hoewel het krentenblad

92

Amelanchier

slecht verteert, heet de krent in bosbouwertermen ‘een uitstekende bodemverplegende hulphoutsoort die geen hoge eisen stelt aan de bodem en vocht en die in zijn natuurlijke verspreidingsgebied zowel op droge terreinen groeit als in de omgeving van moerassen’. In Drenthe vinden we de krent dan ook veelvuldig op de heide en aan den randen van vennen. Deze aanvankelijk exclusieve exoot wordt tegenwoordig overal in tuinen, houtwallen, singels en bosranden aangetroffen. Zo veel Krentenboompjes als er zijn, zo weinig is er in de literatuur over te vinden. Daardoor is de Drentse krent een sprekend voorbeeld van een nieuwkomer die niet in de oude volkscultuur is verankerd. Ten slotte kun je je afvragen of Drenten echte krenten zijn. Nou, voor zover ik weet, is dat in financieel opzicht niet zo. Maar als het om complimenten gaat, dan weet ik het zo net nog niet. ‘’t Kon minder’, is een geweldig schouderklopje… het heeft enige tijd geduurd voordat ik dat doorkreeg.


Hert en zwijn zwerven waar de bizon zich verbergt boerbos wordt oerbos. Onder een dikke laag mest broeit het D-N-A van Drenthe.


Lariks Lariks, bossen vol Japanners Van de Lariks is wellicht het meest bekend dat hij, als enige naaldboom in Nederland, in het najaar zijn naalden verliest. Dit gebeurt nadat de bomen enige tijd goudgeel zijn geweest wat het lariksbos een feestelijk tintje geeft. Het grootste deel van de lariksen in onze bossen stamt uit Japan. Deze Goudlork (Larix kaempferi) voelt zich hier uitstekend thuis en is veel minder vatbaar voor ziekten en schimmels dan zijn Europese broer (L. decidua). Die hoort thuis in het bergland van Noord- en Oost-Europa en voelt zich prima tussen de 900 en 2200 meter hoogte. De Europese lork is in het oorsprongsgebied vitaal, wordt tot 400 jaar oud, kan grote extremen in temperatuur verdragen en wordt tot vijftig meter hoog. In Nederland groeit deze Europese lork over het algemeen slecht en bereikt niet de koninklijke hoogte en omvang zoals in het buitenland. Hier is hij eigenlijk een kasplantje dat maximaal 25 jaar oud wordt. Voor zover bekend zaait hij zich hier niet uit. Door beide lariksen te kruisen, verkregen de boomkwekers een geschikte soort voor de bosbouw. De Japanners en kruisingen zijn inmiddels ingeburgerd en vermeerderen zich spontaan. In de bossen, maar ook in aangrenzende natte natuurgebieden slaat hij massaal op. Doordat de Goudlork nauwelijks wordt aangevreten groeien grote oppervlakten dicht met deze exoot. Een probleem voor bosbeheerders die inzetten op vergroting van het areaal loofbomen in de Drentse boswachterijen. Die omvorming is onder meer gewenst voor de mogelijke herintroductie van bijvoorbeeld edelherten, die eten geen naaldbomen. De Goudlork kan tot vijftig meter hoog worden. Wie echter een tijdje naar de toppen van de duizenden lariksen kijkt, ziet er tientallen met een scheefgroeiende top. Deze hebben wat wij noemen de ‘heilhitlerstand’ en staan in een hoek van

94

Larix


vijfenveertig graden of minder op de stam. Die scheefgroei duidt op een gebrekziekte. Dergelijke exemplaren hebben het maximum uit de grond gehaald, groeien nauwelijks meer en zijn rijp voor de kap.

Producten van de bosbouw Staatsbosbeheer heeft in de loop van haar ruim honderdjarig bestaan meer dan 5000 hectaren met lariksen beplant. De aanplant van bos, ook van Grove den, Spar, Beuk, Eik enz., diende meerdere doelen, waaronder de houtproductie. Larikshout heeft een harde rode kern die duurzaam hout levert. Vooral het hout afkomstig uit zijn oorspronkelijk gebied, de bergen, is in trek als bouwhout en voor diverse toepassingen binnen en buiten. Het hout kleurt door

verwering grijs en hoeft niet geconserveerd te worden om een leven lang mee te gaan. De aanleg van de bossen was tot na de Tweede Wereldoorlog tevens een vorm van werkverschaffing. Tegenwoordig zijn de bossen vooral van belang voor recreatie en natuur. De meningen over de natuurwaarden van bossen met exoten als Lariks zijn verdeeld. Bij het ouder worden van het bestand neemt de rijkdom aan mossen en paddenstoelen toe en vestigen zich soorten die elders niet voorkomen. Zo is de Gele ringboleet volledig afhankelijk van lariksen. De schimmel leeft namelijk samen met de wortels van deze naaldbomen. De zwam is waarschijnlijk met plantgoed uit Oost-Europa meegekomen. Een plus dus als het om aantallen soorten gaat. Voorstanders van het volledig verwijderen van de uitheemse bomen geven aan dat het hoe dan ook ‘vreemdelingen’ zijn die er zonder de mens niet zouden zijn gekomen.

Lariks

95


Lijsterbes Lijsterbes, wie kent nog Apsapsiepie De Wilde lijsterbes is een van de bekendste bomen van het Drentse platteland. Hij groeit vrijwel overal maar ontbreekt in zeer natte venen en moerassige beekdalen. In sommige delen van de Veenkoloniën is hij zeldzaam. De Lijsterbes staat in bossen, houtwallen en singels, mits er voldoende licht aanwezig is. De ranke boom gedijt niet in zware schaduw. Zijn bekendheid dankt hij aan de nuttige eigenschappen en zijn bescheiden maar toch ook opvallende verschijning. In het voorjaar spelen de tere roomwitte bloemschermen een hoofdrol. De bloemen geuren eigenaardig waardoor zij vooral door aasvliegen en kevers worden bezocht. De eveneens opvallende bessen rijpen in de nazomer en zijn grotendeels nog aanwezig als de boom zijn blad verliest. Tenzij deze ‘liesterkrallen’ al vroegtijdig bij spreeuwen, merels en lijsters op het menu staan. De bessen vormen smakelijk voedsel voor deze vogels. Doordat de zaden (pitten) in hun maag en darmen niet verteren, worden zij in de omgeving uitgepoept. De vogels zijn dan ook verantwoordelijk voor de wijde verspreiding van de lijsterbes, vanuit de boswallen tot ver op de heide en in het verdroogde hoogveen. Het verspreidingsgebied van de Lijsterbes strekt zich uit door heel Europa en Klein-Azië en van de Kaukasus tot in WestSiberië. De Wilde lijsterbes behoort bij het basissortiment plantgoed dat wordt gebruikt bij de aanplant van bossen. Ook de mens weet de Wilde lijsterbes te waarderen. De bessen bevatten veel vitamine C en diverse zuren, waaronder sorbine- en appelzuur. De vruchtjes worden als geneesmiddel aangewend tegen buikloop en dysenterie. Men kookt er stroop, gelei, moes en jam van. Van het afkooksel van gedroogde bessen kan azijn worden gemaakt. Men zette bessen te trekken op brandewijn en stookte er likeur van. Het blad bevat looizuur. Een afkookstel van gedroogd blad werkt bloedstelpend. Behalve aan de bessen dankt de Lijsterbes zijn bekendheid aan het jonge hout.

96

Sorbus


Fluities Van de takkies van de liesterkral kuj in het veurjaor fluities maoken. Dat hef de liesterkral de naom fluitiesboom opleverd. Zukke fluities kuj allennig maoken as in de meitied de sapstroom in de boom volop an de gang is. Misschien wordt de liesterbes daorom ok wel sapsiep neuimd. Zu’n fluitie wordt wel een sapsiepfluitie of een huppe neuimd en ’t blaozen op zu’n fluitie heeit huppen. Bij het maoken van de fluit wör bij het löskloppen van de bast een leeidtie zongen.Der binnen verspreid in Drenthe verscheiden versies:

Een vurige vogelvanger De Lijsterbes kent ook buiten Drenthe tientallen volks- en streeknamen. Hij komt in oude kruidenboeken voor als de Wilde sorbenboom. In die oude literatuur schrijven de auteurs tevens over de mythologische betekenis. Volgens de Veda – een bundeling van oude geschriften die aan de basis staan van de Indiase filosofie – trekt de Lijsterbes bliksem aan en heeft de boom ervoor gezorgd dat er vuur op aarde kwam. Daarvan ging de mens gebruik maken om zijn voedsel te bereiden. Waarschijnlijk komt dit idee voort uit de kleur van de bessen die aan vuur doet denken. Ook in de Keltische en Germaanse religie neemt de lijsterbes deze vurige plaats in. Een ziener sneed runen, staafjes met het runenalfabet, van lijsterbeshout. Men veronderstelde dat door het werpen van de runen de toekomst kon worden voorspeld. De Engelse naam Rowan tree (= runa tree) herinnert aan de runen. Tot ver in de negentiende eeuw bevestigde

Bomen in Drenthe hebben meeisttied ok een Drèentse naom en vaok wel meer as eein. De ‘lijsterbes’ (Sorbus aucuparia) wordt in ’t Drèents onder andern fluitiesboom, liesterkral, liesterkrallenboom, meiboom, sapsiep en siepsap neuimd. De bessies van de liesterbes heeiten liesterkrallen en het holt van de boom wordt sapsiepholt, apsapsiepholt, hapsapsiepholt en höppiesholt neuimd.

Siep sap siepien wanneer worst doe riepien? Mei, Mei, Mei As de vogels eier legt. Dan leggen ze in de doppen Kale, kale koppen Derof, derof, derof Aanders slao ik dij kop en oren of. Ap sap siepien, wanneer bin ie riepien Ankomen meitied as de veugels eier legt. Legt ze dan gien eier, dan mar doppen Gooi de olde wieven mit tegen de koppen Kop an ’t bloeden, bloed veur ’t varken, Varken giet naor Engelaand, Engelaand stiet ien de braand Kattien op de diek zat, zutemelk met beschuten at Toen kwamp meneer van Echten mit zeuven lange messen Die wol ’t kattien ’t oor ofsnien, hiel of, half of Wil ’t siepien nog niet of, snie hum dan de kop mar of. • liesterkrallenboom: Liesterkrallen zit an een liesterkrallenboom (Sleen) • liesterkrallenboom: Oet een liesterkrallenboom sneden wie takken um der fluities van te maken (Barger Oosterveld)

Lijsterbes

97


Lijsterbes

men takjes in en om huizen en stallen. Varkens kregen een afkooksel van bessen te drinken als zij in een nieuwe stal werden ondergebracht. Alles diende om heksen en ziekten te weren. Daarvoor stak men ook een takje op de hoed en, afhankelijk van zijn voorkeur, sneed de scheper zijn staf van Wilde lijsterbes of Hazelaar. Van het hout werden kommen gedraaid die het voedsel beschermden. Ondanks dat het hout in huidige termen allesbehalve duurzaam kan worden genoemd. ‘Sorbe’ komen wij ook tegen in de Latijnse naam voor Wilde lijsterbes: Sorbus aucuparia. Sorbus betekent drinken en verwijst naar de drankjes die men maakte van de bessen, van sapje tot borrel. Zijn tweede naam – aucuparia – komt van het Latijnse woord voor vogelvangst. In de nazomer verzamelden de vogelvangers bessen die werden bewaard in wit zand. Zij werden gebruikt om vogels te lokken. Honderden bomen werden in het najaar voorzien van ‘liesterbeu-

98

Sorbus

gels’ met stroppen waarin een trosje bessen uitnodigend hing. De hongerige lijsters vielen aan op de bessen en raakten met hun nek verstrikt in een paardenharen strik. Hoewel alle soorten lijsters gek zijn op de bessen, van de Zwarte liester (Merel) tot de Bonte liester (Zanglijster), ging het de vogelvangers vooral om de forse Grauwe of Grote liester. Daarnaast om wintergasten als de Kramsvogel (Drents: Schatterliester, naar zijn luidruchtige roep) en Koperwiek. Deze soorten trekken in voor- en najaar in grote groepen door Drenthe. De vogels werden verhandeld en brachten rond 1900 zeven cent per stuk op. De vangst vormde tot in het begin van de 20e eeuw een aardige bijverdienste. De vogelwet van 1912 maakte een eind aan de lijstervangst. Het gezegde ‘Hij vangt geen (k)liesters meer’ betekent dat de persoon aan het einde van zijn krachten is.


De zon bespeelt op harpsnaren de donkere kronen en tokkelt schaduwen op het pad. Mistige morgenmuziek.


Linde Linde, een liefdevolle boom Binnen de bebouwde kom van veel Drentse dorpen, bijvoorbeeld Borger, Buinen, Gieten en Hooghalen staan prachtige lindebomen. Zoveel, dat ik bij mijn omzwervingen door Drenthe begon te aarzelen of ik de eik wel met stip moest laten staan op nummer 1 in de ranglijst van Drentse bomen. Op oude boerenerven in de streekdorpen en in het buitengebied neemt de linde (Tilia spec.) een opvallende plaats in. De boom is sinds jaar en dag in trek om zijn uitstraling en bruikbaarheid. Vrij uitgroeiend, op grote hoogte geknot, of in de vorm van strakke leilinden, geeft hij schaduw aan hof en huis. Een natuurlijk uitgegroeide linde heeft een sierlijk en majestueus voorkomen. Hij reikt tot wel dertig meter hoog en kan duizend jaar oud worden. De boom bereikt daarbij een stam-omtrek van tien tot achttien meter. Dit soort reuzen moeten we echter in Duitsland en Polen zoeken, al kent Drenthe ook enkele fraaie exemplaren. Hiervan is de ‘vergaderlinde’, stammend uit 1725 in Gieten één van de bekendste. Men veronderstelt dat bij deze geknotte boom de dorpsgemeenschap samen kwam men om de dorpsaangelegenheden te bespreken. Later prikte men er briefjes met mededelingen op. De bomen die overal zijn aangeplant, zijn de z.g. Hollandse linden. Dit zijn kruisingen van de Zomerlinde (Tilia platyphyllos) en de Winterlinde (Tilia cordata). Beide soorten komen sedert circa 1700 nauwelijks meer in het wild in Drenthe voor. Zij hebben vroeger deel uitgemaakt van de oerbossen op de rijkere gronden. Deze bossen zijn door menselijk toedoen volledig verdwenen. In de bodem van het Mantingerbos vond men stuifmeel van de Winterlinde. De afname van het bestand van ‘wilde’ lindes ging gelijk op met de toename van gekweekte kruisingen. Blijkbaar waren die aantrekkelijker dan de originele Zomer- en Winterlindes.

100

Tilia


Zoals gezegd kent Drenthe een aantal zeer oude lindebomen. In Norg staan ze op de brink bij de kerk, voor het voormalig schultehuis. Zij zijn geplant in 1671 en al spoedig geknot. Ook de Breukenbomen in Yde zijn bekende Linden. Oorspronkelijk stonden hier, voor het huis van de smid, vier van deze Breuke- of Spijkerbomen. In 1835 werden de eerste bomen geplant door de toenmalige smid. De breuklijder kocht drie spijkers in de smederij. Deze werden door de smid onder het prevelen van spreuken in de boom geslagen.

Op het moment dat de bast de spijkers heeft overgroeid, zou de breuk zijn verdwenen! Tja, dat kan enige tijd duren, grote kans dat bij een mislukking de patiĂŤnt niet meer aan de Breukenbomen dacht. De twee bomen die er nu nog staan dateren van plm. 1910 en zijn tot circa 1930 gebruikt om breuken te bezweren. In Loon staat op een erfscheiding een rij oude linden. De scheuten die opslaan uit de wortels heeft men gevormd tot een haag, een bijzonder ensemble.

Linde

101


Linde Vrederecht en vrijages Linde, de Hoge Linthorst en de Lage Linthorst zijn gehuchten waaraan de boom zijn naam heeft gegeven. Lopend in Linde gaan de gedachten vanzelfsprekend uit naar de boom met die naam. Zeer waarschijnlijk refereert de naam van het dorp – in de 13e eeuw aangeduid als Linlo – aan de bossen die op de zandruggen ten zuiden van Zuidwolde groeiden. Linde, Linda, Van de(r) Linde(n), Lindeboom, Lindeman…, men legde graag een relatie met deze geliefde boom. Denk daarbij ook aan Leentje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan en het Berlijnse Unter den Linden. Drenthe heeft zelf ook tientallen met Linden beplante lanen en pleinen. In de Germaanse cultuur behandelde men de Linde, een heilige boom, met respect en nam de boom in het dorp een belangrijke plaats in. De gerechtslinde was in menige streek een begrip. Bij rechtspraak verzamelde zich daar de gemeenschap. De godin Freya woonde in lindebomen. Freya is het symbool voor liefde, vruchtbaarheid en seksualiteit. En staat borg voor gerechtigheid. De associatie van liefde

met het opvallend hartvormige blad en de geurige bloemen ligt voor de hand. In de volkscultuur heeft het elkaar kussen onder de groene Linde een diepe betekenis: het is niet zo maar een flirt.

In Borger heeft de Wilhelminaboom (waarschijnlijk in 1880 bij haar geboorte geplant) de vorm van een etagelinde. Deze bijzonder gesnoeide boom herinnert aan het gebruik om in de linde twee of drie etages te maken. Bovenin verbleven de goden, in het midden de geestelijke en wereldlijke gezagsdragers en eronder het gewone volk. Op oude schilderijen en beschreven in boeken staat de eerste etage afgebeeld als het, met palen en rekken gestutte, platform waarop de muzikanten plaats namen. Zij stimuleerden met hun dansmuziek de huwelijksmarkt die onder de dorpslinde plaatsvond. In Borger heeft de etagelinde een kroon die in fraaie bolvorm is geknipt.

Kalmerende stoffen In een bloeiende linde kan het nijvere bijenvolkje tot wel tien kilogram honing verzamelen. Hordes bladluizen

102

Tilia


komen af op het sap in de bladeren. Zij scheiden het te veel aan zoet sap uit en maken met die ‘honingdauw’ van eronder staande auto’s een kleverig pakket blik. Lindebloesem is opvallend geel. Circa vijf lang gesteelde bloempjes zitten aan de nerf van een lancetvormig schutblad. Als de bloemen zijn overgegaan in bolle zaadjes worden zij dankzij dit schutblad gemakkelijk door de wind verspreid. De bloesem (voor de thee zeer bekend), het sap en het hout bevatten kalmerende, zweetdrijvende en slaapverwekkende stoffen. In de handboeken voor de kruidengeneeskunde voeren schrijvers de Linde op als remedie tegen vierentwintig aandoeningen, van griep tot een ‘gespannen’ hart en van koorts tot krampen. Naast de bloesem gebruikt men daarvoor ook de bast en het fijngemalen hout. De bast levert zachte soepele vezels voor matten en touw. Men vermoedt dat deze eigenschappen debet zijn aan het woord linde. Het woord komt voort uit het Germaanse

lenthja dat zacht betekent. Van het sterke buigzame hout worden potloden gemaakt. Het fijn nervige hout met rechte draad leent zich goed voor fijn draai- en houtsnijwerk. Ook werd er keukengerei van vervaardigd.

Linde

103


Meidoorn Meidoorn, hagedoorn of jeupenbos De meidoorn heeft een lange geschiedenis in ons denken en doen. De bekendste van het rijtje volksnamen is ‘hage- of heggedoorn’. Dat hage(l) slaat toch op heg of haag? Het is een voor de hand liggende gedachte, maar hagel of haogel betekent ook ‘vijandig gezind’. En iedereen die wel eens door een meidoornhaag heeft willen dringen, heeft aan den lijve ondervonden hoe vijandig deze struik de indringer is gezind. Meidoorns kunnen tot vijfhonderd jaar oud worden en zijn zelden hoger dan een meter of vijf. Zijn Latijnse voornaam (Crataegus) is afkomstig van het Griekse kratos dat kracht betekent. In Drenthe komen enkele soorten meidoorns voor. Het verschil tussen de Eenstijlige (C. monogyna) en de Tweestijlige meidoorn (C. oxyacantha) zit vooral in de bouw van de vrouwelijke geslachtsorganen van de bloemen. De Tweestijlige is van beide de zeldzaamste. Hij groeit in oude bossen op zware leemgrond, onder meer in de omgeving van Roderwolde. Deze Meidoorn, kenmerkend zijn de ondiep gelobde blaadjes, kan goed tegen schaduw, terwijl zijn algemeen voorkomende broertje een echte lichtminnaar is. Beide soorten bloeien uitbundig in mei. De landschappelijke en natuurhistorische waarde van de meidoornhagen is groot. De talloze witte bloemschermen ruiken niet aangenaam, maar trekken door hun geur veel vliegen, aasvliegen en wespen aan. Die vreten van het stuifmeel en bevruchten al doende de bloemen. Menige mus, mees en merel danken hun leven aan een dichte meidoornstruik. De Sperwer, hoe hongerig ook, kan hen in de wirwar van takken en dorens niet volgen. Het Tuunkroepertie (de Winterkoning) voelt zich er zeer in thuis. Tuun of toen is het oude woord voor haag. Later heeft men het woord vernederlandst tot tuin waarmee de grond binnen het hek of de haag wordt bedoeld.

104

Crataegus


Stiekelvars Laangs het tuunpad Van mien vaoder Stun een minne Meidoornheeg Vol gemiene Dikke stiekels Diej maangs in de Pokkel kreeg.

V(l)echten tegen de vijand Onze voorouders plantten tienduizenden meidoorns op houtwallen, in singels en wegbermen. De struiken werden zo gesnoeid en gevlochten dat er dichte hagen ontstonden, ondoordringbaar voor vijand en vee. De meidoornhaag is op de Drentse zandgronden dan ook vanouds de haag om moestuin, boomgaard of bleek. Een heg van Meidoorn hield de schapen buiten de moes- en siertuin als de kudde, die tot in het begin van de 20e eeuw uit honderden dieren kon bestaan, door het dorp naar de heide trok. Uit eigen ervaring weet ik dat als ik mij prik aan een Meidoorn de kans op pijn en ontsteking groot is, en niet alleen als er een venijnig puntje diep in het wondje is blijven zitten. De hagen werden goed onderhouden, waren hoog tot aan de heupen en soms wel een meter breed. De brede meidoornhaag van vroeger was groot en stevig genoeg om bij de voorjaarsschoonmaak vloerkleden, matrassen, matten en dekens op te luchten te leggen en uit te kloppen. Er wordt verteld dat de zwarte wollen sokken op de haag te luchten werden gehangen, liefst een vochtige nacht lang. De volgende dag waren zij dan weer fris. Door ze niet te wassen maar te luchten gingen de sokken langer mee. Tegenwoordig zijn hagen van Beuk, Buxus en Liguster meer in trek. Deze soorten zijn pas in de twintigste eeuw opgekomen.

Grootva, zeg ze Zwaor romantisch, Snee van ’t holt een Wandelstok; Ze verzweg de Olde stammen Veur de beul zien Hakbielblok. Zet meer meidoorns In het laandschap Is neimoodse Ecopraot, Liever iezer As dat minne Biologisch Stiekeldraod Ton Peters

Meidoorn

105


Meidoorn meidoorn meestal bloeit en bij voorkeur huwelijken werden gesloten. Tot in de twintigste eeuw was 1 mei ook de datum waarop knechts en meiden konden verkassen en huurders al dan niet gedwongen verhuisden. Dan was je weer onder de pannen voor de invallende hagedoornkou, de periode van de IJsheiligen van 11 tot 15 mei. Volgens de volksweerkunde vallen hierin de laatste nachtvorsten van het voorjaar. Meidoorntakken weerden spoken en kwade geesten af. Zieken hingen in oude meidoorns lapjes op en smeekten de struik om genezing. Zendelingen zetten bij de kerstening de goede eigenschappen in kwaad daglicht. De Meidoorn zou de takken hebben geleverd voor de doornenkroon van Christus en was daardoor een duivelse struik geworden.

Een prachtig voorbeeld van een meidoornhaag staat langs het oude kerkpad van Balloo naar Rolde. Tussen Zuidlaren en Midlaren wordt de doorgaande weg door meidoornhagen van het groenland gescheiden. Een dichte meidoornhaag treffen wij nog steeds aan om oude boerenerven, tenminste als de stekelige en bewerkelijk haag inmiddels niet is vervangen. De meeste hagen werden en worden zo geknipt dat zij niet bloeien. Meidoornbloemen zijn namelijk bevattelijk voor perenvuur, een bacterieziekte die schadelijk is voor fruitbomen. In de jaren zestig ging men erg rigoureus om met de uitroeiing van de besmettingshaarden en gaf de overheid het advies om Meidoorns te verwijderen en te weren van erven en bermen. Bij de reconstructie van oude landschapselementen als houtwallen en paden, is de Meidoorn evenwel onmisbaar. Vandaag de dag weten wij dat de inheemse Meidoorns helemaal niet zo vatbaar zijn voor perenvuur en dus geen besmettingshaarden vormen.

Mei, medicijnen en marteling De meidoorn staat dankzij de bloei symbool voor lente en vruchtbaarheid. Zowel in de Keltische als in Germaanse cultuur vierde men lentefeesten op 1 mei, de datum waarop de

106

Crataegus

Tot op heden bestaat het medicinaal gebruik van de bloesem nog steeds uit het zetten van thee tegen hoge bloeddruk en hartkwalen. Het heilzame karakter is inmiddels chemisch-wetenschappelijk onderbouwd. In het najaar trekt de Meidoorn de aandacht door de felrood tot donkerrode vruchtjes. Die worden door de trekvogels graag gegeten. En, zo blijkt uit opgravingen, ook de mens at in de prehistorie deze bessen. De zaden daaruit zijn in de oudste lagen van terpen aangetroffen. De bessen bevatten veel vitamine C, werken samentrekkend en urinedrijvend. Meidoorns leveren keihard hout. Men sneed er wandelstokken van. In het verleden trof men wel oude dikke meidoorns aan waarvan een stuk van de stam kon dienen als hakblok. Niet alleen voor de slacht van kippen, maar ook voor de beul bij de onthoofding van terdoodveroordeelden. Het hout werd eveneens gebruikt voor klein gereedschap, tanden van eggen en kamraderen van molens.

De vruchten van de hagedoorn worden in Drenthe jeupen, juipens of jeukens neuimd. - Wat zitten der ja 'n juipens aan dat bos. (Eelde) - De vogels pikt de jiepies er allemaol of. (Schoonloo)


De grijze golf doorgespoeld. Wat rest is decor voor het land van B’ART - je zult er maar wonen.


Mispel Mispel, zo rot zijn als… In onze taal is de Mispel nog volop aanwezig, misschien wel meer dan dat hij voorkomt op de erven. Iets of iemand is zo rot als een mispel. Als een Drent jou een rare mispel noemt, bedoelt hij dat je een vreemde kwast bent waar geen peil op valt te trekken. In Diever en omgeving kan een onwelriekend persoon stinken als een mispel. Dergelijke reclame doet de Mispelboom (Mespilus germanica) natuurlijk geen goed. Maar de boom of struik verdient dit misprijzen niet. Een oude mispel heeft een schilderachtig postuur dankzij zijn knoestige kromme stam en takken. Van de woorden mespilus en mispel is de herkomst onbekend. Vanuit het Latijn is het woord waarschijnlijk in het oude Noord-Franse dialect terecht gekomen en vandaar naar het noorden opgerukt. In 1770 begon ene Frederik Mispelblom een brandewijnstokerij in Zutphen en ontwikkelde het recept van de tot op heden bekende Mispelblombrandewijn. Deze borrel heeft alles met de mooie achternaam van Frederik te maken en niets met het gebruik van mispels bij de stokerij. De Mispel hoort thuis in de boerenboomgaard. De boom valt vooral eind mei en begin juni op, als hij bloeit met grote witte bloemen. Die lijken op de bloemen van de peer en de kweepeer. In het late najaar draagt de Mispel afgeplatte ronde vruchten, bruin gekleurd met een vijfpuntig parmantig kroontje. Aan die vruchten heeft de Mispelaar alle misnoegen te danken. De vruchten zijn namelijk eetbaar en goed te genieten nadat zij bevroren zijn geweest en vervolgens nog zo’n twee weken op een droge plaats hebben liggen gisten of wel rotten. Afhankelijk van je smaak noem je ze dan half bedorven, beurs, rot of smakelijk. Anne de Vries beschrijft in zijn ‘Bartje’ hoe verlekkerd diens broer Arie op m-m-m-m-mispels is. Arie mocht dan stotteren, hij wist donders goed wat lekker is.

108

Mespilus


Mispels bevatten veel suiker, zuren en tannine. Vroeger kookte men stroop van de nog harde vruchten en gebruikte die tegen diarree en darmontstekingen. Want, hoe tegenstrijdig dit mag klinken, zelfs de zwakste maag kan de mispel verdragen. Bij mondzweren en keelontsteking helpt het gorgelen met thee getrokken van mispelblad.

werd hij volop geplant in boerentuinen en buitenplaatsen. De Mispel groeit in onze omgeving hier en daar uit tot een boom van vijf meter maar blijft meestal een struik met kronkelende stammetjes. Hij groeit bij voorkeur in de halfschaduw, op enigszins vochtige grond. Opvallend is dat in de Edda, het Germaanse sageboek, Balder, de zoon van Odin gedood wordt door een speer van mispelhout. Gelet op de geschiedenis van de Mispel kan het niet anders dan dat dit detail pas in de late middeleeuwen is toegevoegd aan veel oudere verhalen. Ook kan het om een verschrijving gaan, want het oude woord Mistel staat voor Maretak. Maar ja, een speer van maretak is gelet op de groeiwijze daarvan onwaarschijnlijk. Dit soort vraagstukken houdt taalkundigen en folkloristen uit hun slaap. Zeker is dat een stevige stok van het zware mispelhout heksen weert en dat is nooit weg!

Wie op mispelhout vertrouwt De Mispel groeit in het wild, dat wil zeggen verwilderd en ingeburgerd, in Oost- en Zuidoost-Nederland. In Drenthe komt hij, voor zover bekend, alleen aangeplant voor. De Mispel wordt door botanici dan ook archeofyt genoemd, dat wil zeggen ‘vreemdeling’ al van oudsher voorkomend. In tegenstelling tot neofyt: nieuw, sinds kort voorkomend. Zijn oorsprong ligt in de Kaukasus. Via het Midden-Oosten en Griekenland (plm. 700 v. Chr.) is hij met de Romeinse legers mee naar het noorden gekomen. De Mispel werd vooral in Duitsland en Frankrijk zo veel aangeplant dat wij hem daar nu tegen komen als een kenmerkende soort van rijke bossen. De naam ‘germanica’ (Duits) heeft hij te danken aan die verspreiding. Ergens in de middeleeuwen bereikte hij onze streken en vooral in de 18e en 19e eeuw

Mispel

109


Populier Populier, met recht Klaterholt genoemd Bij het minste zuchtje wind fluisteren de bladeren van de Ratelpopulier of Esp (Populus tremula). De Drent spreekt niet voor niets over Klaterholt of Klaterwölg. Dat populieren ook ‘wölg’(wilg) worden genoemd is een terechte verwijzing naar de wilgenfamilie waar de populieren lid van zijn. Dank zij de lange elastische stelen brengt elk zuchtje wind de verder stijve bladeren makkelijk aan het trillen. Bladeren die tegen elkaar komen maken dat typische ratelende geluid. In het christelijke volksgeloof is het altijd bewegende blad uiting van eeuwig durende rusteloosheid. Dit is de straf die de boom heeft gekregen omdat hij hout zou hebben geleverd voor het kruis waaraan Jezus is gestorven. Populieren zijn altijd onverminderd populair gebleven. In de Romeinse tijd werden zij in de Zuid-Europese steden langs de wegen geplant. De zeer geliefde bomen waren, zo zei men, van en voor het volk en danken daar hun naam Populus aan. Populus betekent namelijk volk. Tremula is Latijn voor trillen. De uitdrukking ‘hij trilt als een espenblad’ is veelzeggend. De populariteit heeft zich noordwaarts verspreid, getuige de namen als Popel, Pappel, Peppel, en boom, in het Middelnederlands: papelaere en de vele variaties daarop.

Bastaarden met betekenis De Ratelpopulier is de enige inheemse populier in Drenthe. Hij is van alle populieren de makkelijkste want de boom stelt niet veel eisen aan standplaats en grond. De Ratelpopulier komt voor in houtwallen, bermen en bossen, zowel op droge als natte standplaatsen. Stel je bij de Ratelpopulier niet een rijzige boom voor, de meeste blijven klein en struikvormig. Een enkele hoog oprijzende populier siert de boerenerven. De lichte gladde stam van de Ratelpopulier

110

Populus


valt het hele jaar door op, net als de opslag vanuit de wortels en de vroeg in het voorjaar bloeiende katjes. De mannelijke katjes zijn dik, paarsrood met gele meeldraden. De vrouwelijke katjes zijn bleekgroen. Zij groeien uit tot pluizige zaden die door de wind worden verspreid. Het is dan alsof er kapok door de lucht waait. De katjes zijn vrij arm aan honing, maar de bijen bezoeken ze graag daar er nog zo weinig andere bronnen voor handen zijn. Tijdens ruilverkavelingen is veel Ratelpopulier geplant, vooral in de vochtiger beekdalen. Meer nog heeft men, omwille van houtproductie, hybride soorten gepoot. Voor deze kruisingen heeft men diverse soorten van het Noord-Amerikaanse continent gebruikt. Eén van de bekendste is de Canadapopulier, kortweg

Canada genoemd. Een volwassen ‘Canada’ wordt 20 tot 30 meter hoog en is vanaf zijn dertigste kaprijp. Dat wil zeggen hij levert dan voldoende hout op om de kosten van de kap eruit te halen. Een Populier is echter pas op zijn 60e volgroeid. Die leeftijd bereikt hij in Drenthe zelden. Populieren zijn in het algemeen erg vatbaar voor ziekten, veroorzaakt door schimmels en bacteriën. Ouder wordende bomen lopen daardoor grote kans hol te worden en vormen dan een gevaar voor het verkeer of gebouwen. Al die kruisingen maken de determinatie van de populier lastig. Een goede bomengids is daarvoor onmisbaar. De Witte abeel (P. alba) is vrij eenvoudig te herkennen: de onderzijde van het blad is viltig en helder wit, net als de jonge scheuten. Deze abeel lijkt op een zilveren reus als de wind zijn blad keert. En ja, er is een Grijze abeel (P. canescens), beschouwd als een bastaard van de Ratelpopulier en de Witte abeel. Beide soorten abeel zijn veel aangeplant langs wegen. Zij vragen om een brede berm daar zij tot forse bomen uitgroeien. Enkele decennia geleden kwam in Drenthe de teelt van snelgroeiend bos op. Boeren gingen over op het aanleggen van boom-akkers. In het weidse landschap van de Veenkoloniën en veldontginningen verschenen rechthoekige percelen

Populier

111


Populier populierenbos. Landschapsbeschermers hadden daar moeite mee, de bossen tastten het open karakter aan. De meeste zijn inmiddels gekapt. De tegenvallende opbrengsten deden de animo voor deze bosbouw snel afnemen.

Simpe sampe sompe op populieren klompen Het lichte (in gewicht en kleur) en zachte populierenhout gebruikt men voor lucifers, kisten (fruit-) en papier (vanwege het hoge cellulosegehalte). Het hout voor deze producten wordt in hoofdzaak geleverd door populierenbossen op de rijkere gronden en die in het buitenland. Denk maar aan Zweedse lucifers. Van oudsher leveren de populieren in Drenthe vooral hout voor klompen. Rijkere boeren konden zich de sterkere wilgenhouten klompen veroorloven, de anderen deden het met populieren- en soms elzenhout. In beide wereldoorlogen werd leer voor schoenen schaars en nam het snel afnemende gebruik van klompen weer tijdelijk toe.

Vroeger waren de boeren en –arbeiders vindingrijk in het aanvullen van een tekort aan hooi. Zij oogstten takken met bladeren en gebruikte die als veevoer. Zelfs werd er een wintervoorraadje gedroogd voor de geiten. Galenus, Romeins geleerde en arts, schreef in de 2e eeuw het gebruik van populierenknoppen voor tegen ontstekingen. Vandaag de dag wordt daarvan zalf gemaakt tegen aambeien, steenpuisten en (brand)wonden. Het sap uit blad wordt gebruikt tegen oorpijn. Wie zijn haargroei wil bevorderen neemt een handvol fijngestampte knoppen, mengt dit met 30 gr. wonderolie en 15 gr. honing en smeert hiermee de (hoofd)huid in.

112

Populus


Beste boom beste boom kun jij maor vertellen van aal die mèensen die jij zag toen het duuster over Drenthe daolde en dit kaamp vol traonen lag beste boom jij kwam onschuldig oet de eerde was je niet van ienig kwaod bewust je takken hangt hier vol verhaolen kinderdreumen die hier ieuwig rust beste boom ok jij was toen jong een belofte met ’n stark gestel wus jij wel van wat hier toen gebeurde hier in de trechter van de hel beste boom jij zag het jong met bange ogen en dat wichie toen net zo old as jij een vao en moe die dreuge traonen schreiden as ’t sein klunk op de sange hei beste boom jij levende getuge jij echo van elk bittere bevel jij galerij veur meer as honderddoezend sterren jij stomme wachter an de poort naor de hel beste boom jij huuft mij niks te zeggen jij staot hier nou net zo machteloos as ik want langs de Boulevard des Misères schoelt onzegbaor leed in elke meter in ieder ogenblik tekst en muziek: Egbert Meyers © Promuze april 2007


Roos Roos, talrijk geslacht met Hondsroos en Egelantier De Hondsroos is een prachtig bloeiende struik, wordt tot vijf meter hoog en heeft meterslange hangende takken. Deze zitten vol venijnige naar achter gebogen stekels, waar de jas makkelijk achter blijft haken. De Hondsroos (Rosa canina) is berucht vanwege deze doorns. Ze zijn zo venijnig dat de rozenstruik als duivels werd beschouwd. De Hondsroos komt in heel Drenthe algemeen voor, met uitzondering van de Veenkoloniën. Van oudsher komt hij voor in de houtwallen aan de randen van de beekdalen. Hij houdt van vochtige voedselrijke grond. De Hondsroos gedijt goed in de randen van houtwallen en maakte deze door zijn ‘stiekel’rijke twijgen ondoordringbaar. Toen de wallen als veekering dienden kwam deze eigenschap goed van pas. Tegenwoordig wordt hij in alle nieuwe bosjes en singels aangeplant In juni en juli bloeit de struik met lichtroze bloemen en geurt dan heerlijk. De bloeitijd is kort. De bloemen bevatten weinig honing, maar zijn rijk aan stuifmeel en daardoor van belang voor veel insecten. In het najaar verschijnen de vruchtjes, kleine rozebottels. De vruchtjes zijn rijk aan vitamine C en hoewel zij vrij zuur zijn, maken we er jam van. In sommige delen van Drenthe luidt de streeknaam voor de vruchten, ‘kannegies’. De naam is ingegeven door de bottels die de vorm van een ouderwets kannetje hebben. De ‘Kannegiesbos’ is een rozenstruik. Let op, in Oost-Drenthe kan men er ook de Hagedoorn (Meidoorn) mee bedoelen. In de wetenschappelijke naam zit het woord canis, Latijn voor hond. De officiële Nederlandse naam is dus een letterlijke vertaling. Voor de verklaring moeten wij ver terug in de tijd. De oude Grieken geloofden dat een aftreksel van het blad van Hondsroos tegengif leverde tegen de beet van een dolle hond. Deze wetenschap is nooit in de Drentse volksgeneeskunde en de streeknamen doorgedrongen.

114

Rosa


De streeknamen die er zijn maken één ding duidelijk: de mensen maakten vroeger in het veld geen onderscheid in soorten wilde rozen. Dat bevestigt het geringe nut van de wilde rozen in Drenthe. Rozen zijn echter niet weg te denken uit de ‘hogere’ geneeskunde, parfumerie en gastronomie. Tevens is hun rol groot geweest in mythologie en symboliek. Zo werd van de Egelantier verteld dat hij de doornenkroon voor Jezus leverde. De blaadjes van deze wilde roos zijn dicht bezet met rode kliertjes. Men vond dat ‘verdacht’. Het zouden wel eens bloeddruppeltjes kunnen zijn geweest. Overigens ruiken deze blaadjes lekker naar een frisse appel als je over die kliertjes wrijft. Daarin onderscheidt de Egelantier zich duidelijk van de Hondsroos. In de oude geneeskunde wordt de Egelantier ‘bottelroos’ genoemd.

Doornroosjes in Drenthe De roos is onmiskenbaar het symbool van liefde. De import van aantrekkelijke grootbloemige soorten uit Zuid-Europa en West-Azië en vooral uit China (vanaf de 18e eeuw) heeft

hieraan bijgedragen. De kweek van rozen is een hele kunst en wetenschap geworden. Een mooi rosarium geeft status aan je landgoed. Vanuit de kwekerijen en tuinen hebben soorten zich gevestigd in het buitengebied, ze zijn verwilderd. Dat gevoegd bij het gegeven dat ook de inlandse rozen veel variatie in uiterlijk hebben, betekent dat het op veel plaatsen maar zeer de vraag is welke roos je voor je hebt. De in plantsoenen, parken en tuinen veel aangeplante Bottelroos, met dikke peervormige bottels, komt van origine uit het Midden-Oosten en maakt geen deel uit van het negental inheemse wilde rozen waarvan onze Hondsroos de bekendste is. De Bottelroos trekt in de winter vooral Groenlingen aan. De geelgroene vinkachtige vogels pikken de zaden uit de bottels. Naast het gebruik van rozenblaadjes in parfum en ijs kent de familie van de rozen veel medicinale toepassingen. Die hangen samen met de rijkdom aan vitamines, looistoffen en pectine in de bottels. Ook de bloemknoppen en bladeren zijn aansterkend, laxerend en wondhelend. Zij maken deel uit van een allesomvattende voorjaarskuur om het lichaam te zuiveren.

Roos

115


Sleedoorn Sleedoorn, echte bekkentrekkers en slivovitsj Prunus spinoza, de Latijnse naam voor Sleedoorn, betekent gedoornde pruim. De Sleedoorn is de wilde voorouder van alle pruimen. De Kroosjespruim – in sommige delen van Drenthe Effies genoemd –, de Heesterpruim en de Kerspruim lijken veel op hun wilde stamhouder. Kroosjes en Kerspruimen vinden we in grote variatie op oude boerenerven. Het zijn eeuwenoude rassen, al bekend in de Romeinse tijd. Beide worden beschouwd als archeofyten en horen er dus echt bij, zij het met een etiketje. Ze zijn verkregen door Sleedoorns op grootte van de vruchten te selecteren en door kruisingen. Vroeg in het voorjaar lijkt de Sleedoorn bestoven met fijne sneeuw of poedersuiker. Het zijn de duizenden witte bloempjes die fraai afsteken tegen het donkere, bijna zwarte hout. De bloei duurt maar kort. Tijdens de bloei en spoedig erna verschijnen de lichtgroene, aanvankelijk tere blaadjes. Als de vruchten rijp zijn en het blad valt, is de Sleedoorn door zijn honderden pruimpjes opnieuw een aandachttrekker. De kleine blauwzwarte en berijpte vruchten kenmerken zich door een wasachtig laagje en een dikke ruwe pit.

Hagen vol zwarte en witte magie De struik is zeer vormenrijk, van hoog en hol tot laag en ondoordringbaar. Hij kan zich met worteluitlopers ontwikkelen tot dichte struwelen. De Sleedoorn komt in onze streek al duizenden jaren voor. Sleedoorns zijn te vinden in houtwallen en aan de randen van de oude bosjes. Hij komt vooral voor op de drogere delen van de Drentse beekdalen. Verloren op de heide staat hier en daar een enkele oude struik, meestal het restant van een haag. De Sleedoorn herinnert dan aan het karrenspoor of de schapendrift die hier

116

Prunus


eens liep. De haag van Sleedoorns en andere stekelstruiken zorgde ervoor dat de schapen, runderen of paarden niet voortijdig over de heide zouden uitzwermen. In de loop van de 17e eeuw werden de meeste hooi- en weilanden uit het gemeenschappelijk markebezit genomen en geprivatiseerd. De particuliere percelen, vaak haaks op de beek gelegen, werden van elkaar gescheiden door sloten. Op de hogere delen bestond de scheiding uit wallen en singels met ‘levend prikkeldraad’. Naast Sleedoorn droegen Braam en Meidoorn in belangrijke mate bij aan dit prikkeldraad. In het volksgeloof konden Meidoorn en Sleedoorn echter niet samengaan. Aan de Sleedoorn – in het Duits Schwartzdorn, Engels: Blackthorn – kende men kwade machten toe vanwege de zwarte schors, aan de Meidoorn (Weissdorn, Whitetorn) goede. Wie was betoverd met behulp van Sleedoorn, kon men onttoveren met Meidoorn… Uit eigen ervaring weet ik daarentegen dat prikwondjes van de Meidoorn sneller ontsteken dan die van de Sleedoorn. Wie weet zijn de krachten in de loop van de tijd omgedraaid. Ten tijde van ziekten brandde men bundels rookhout om door de rook de lucht te zuiveren. Naast Jeneverbes gebruikte men daarvoor sleedoorntakken. De christelijke zendelingen wisten een eigen draai te geven aan het Germaanse geloof in de krachten van de Sleedoorn. De Sleedoorn, zo wil het verhaal, werd door de mensheid veracht omdat van zijn takken de doornenkroon van Jezus Christus gemaakt zou zijn. Maar die had medelijden met de angstige, met uitroeiing bedreigde struik en geloofde in diens onschuld. Daarom zei Jezus hem toe dat elk jaar in de lijdenstijd de Sleedoorn door engelen zou worden bekleed met het witte gewaad van de onschuld.

Sleedoornstreken en streeknamen De Sleedoorn staat hoog genoteerd in de top tien van inheemse bomen en struiken met de meeste streeknamen. Uiteraard dankt hij die plaats aan zijn van oudsher algemeen voorkomen en aan het veelvuldig gebruik van het hout en vooral van de vruchten. Sleen, Sleenders, Slien, Sleien, al deze Drentse namen zijn, net als de Nederlandse

naam, terug te voeren op het Slavische Sliva dat pruim betekent. Sliva vinden we ook terug in slivovitsj, de bekende pruimenbrandewijn van de Balkan. Die wordt ter plekke gestookt van de rijpe, veel suikers bevattende pruimpjes. In Engeland drinkt men graag sloe-gin, een met sleedoornpruimen gekruide jenever. Men kan van die suikers uitstekende alcohol verkrijgen, maar de pruimpjes zijn zo uit de hand niet te genieten. Bijna had ik voorgoed de sympathie van mijn dochters verspeeld toen ik hen met een schijnheilig gezicht liet proeven van de pruimpjes. Zo maak je een eind aan goedgelovigheid… De Drentse bijnaam Bekkentrekkers zegt wat dat betreft genoeg. Toch zijn zij hier al geruime tijd populair. Archeologen hebben verbrande pitten gevonden bij de woonplaatsen van de eerste vaste bewoners, de Hunebedbouwers, zo’n 5000 jaar v.Chr.

Sleedoorn

117


Sleedoorn Pruimpjes en preunen De pruimpjes worden tot op de dag van vandaag geplukt, bij voorkeur als er wat vorst over is geweest, en met extra suiker te trekken gezet op brandewijn. In het verleden zette men ze ook wel te gisten, maar dat gebruik is uit onze contreien verdwenen. Ook werden de zure pruimpjes gekonfijt en tot moes gemalen. Deze moes was een geneesmiddel tegen verkoudheid. De bekende negentiende-eeuwse priester en kruidengeneeskundige Kneipp uit Beieren was een groot liefhebber van thee, gezet van de frisse bloesem. Deze thee zou volgens hem bloedzuiverend werken. Kneipp dichtte de struik eigenschappen toe die de meest uiteenlopende ziekten zouden genezen. Wellicht baseerde hij zich op oude ‘Kruydtboecken’ zoals van Dodonaeus en Petrus Nylandt (1682). In dat laatste boek kom ik de Sleedoorn, wilde Pruym-boom genoemd, tegen. Onder meer met een recept voor de bestrijding van ‘vierigheydt van de mont’. Daarmee werden branderige blaasjes bedoeld, te deppen met een extract van sleedoornblad of pruimen. Sleedoorns bezitten stevige takstekels. Deze zijn hard en tot enkele centimeters lang. De boerin die vroeger zelf metworsten maakte, gebruikte deze doorns om de einden van de volgestopte darmen te sluiten en met elkaar te verbinden.

118

Prunus

Voor dit doel maakte men ook worstpennen (preunen) van vlierhout. De Sleedoorn levert geen timmerhout, daarvoor zijn de takken te kort en te misvormd. Het hout is geschikt voor een stevige wandelstok of knoestige knuppel. De zwarte schors leverde vroeger stoffen om inkt van te maken. De samenstelling van inkt verschilde vroeger van plaats tot plaats. Ondanks ze zwarte kracht die in het volksgeloof aan de Sleedoorn werd toegedicht werd er toch flink gebruik gemaakt van de gunstige eigenschappen van deze struik.

sleedoorn de 1 sleedoorn, Prunus spinosa Daor stunden vrogger sleedoorns an het diekie (Hollandscheveld) Een sleedoorn is een wilde plaante mit veule grote stiekels (Koekange) As de sleedoorns bluit, is het meestal kold wèer (Pesse) sliener(s) - bekkentrekker: De vrucht van de sleedoorn nuimen wai hier sleimen of ok wel bekketrekkers (Peize) - knaster(d): Een sleedoorn wordt ok wel knasterd neumd (Gieten) sleedoorn: Een sleedoorn is een wilde plaante mit veul grote stiekels (Koekange) - trekkebekken I: De vruchies van de sleedoorn nume wij trekkebekken of bekketrekkers (Dwingeloo)


Veenbrand in het ven. Het zwarte water weerkaatst zwart-witte berken. Bruinrode vlammen veenpluis doven in de lage zon.


Spar Spar, Gewone spar wordt ook Fijnspar genoemd Grote delen van de boswachterijen bestaan uit Fijnspar, een naaldboom die thuis hoort in Midden- en NoordEuropa. Sedert het einde van de 18e eeuw wordt hij in Nederland aangeplant. Vooral na 1900, door de ontginning en bebossing van de heide, is de Fijnspar ook in Drenthe algemeen geworden. Bij de bosbouwer is de boom gewild vanwege zijn snelle groei en het makkelijk te verwerken hout. De fijnspar levert allerhande timmerhout, maar (vroeger) ook hei- en telefoonpalen en houtpulp voor de papierindustrie. Neem een willekeurig latje of plankje met kwasten (noesten), in negen van de tien gevallen betreft het een stuk vurenhout of wel hout van de Fijnspar (Picea abies). Picea komt van picis dat pek betekent. Die wordt verkregen uit de hars. In tegenstelling tot de meeste van de van oorsprong exotische bomen is de Fijnspar een rol gaan spelen in de volkscultuur. Hij werd de vervanger van inheemse groenblijvers als Taxus en Jeneverbes die vroeger het sier- en feestgroen leverden. Op het hoogste punt van een huis in aanbouw verrijst de top van een Fijnspar en wordt er pannenbier geschonken. De meiboom in de zuidoostelijke dorpen van Nederland bestaat uit een lange spar waarvan de top is versiert met slingers en linten.

Kerstening van een taaie rakker Het bekendst is de Fijnspar natuurlijk als kerstboom. Reeds bij de oude Kelten en Germanen stond de altijd groene Fijnspar symbool voor het eeuwige leven. Tot in onze eeuw was hij voor Siberische volkeren een mythische boom. Maar ja, in die streken haalt een gezonde Fijnspar wel zevenhonderd jaar. In voorchristelijke tijden versierde men de spar rond de

120

Picea


winterzonnewende, op 21 december. Men vierde de terugkeer van de zon. Met kleine aanpassingen maakten de zendelingen er een christelijk feest van, met Jezus als brenger van het licht. ‘Nu daagt het in het oosten, het licht schijnt overal’. De kerstboom hebben wij vanaf het midden van de 19e eeuw overgenomen van onze oosterburen. De tekst van het bekende O dennenboom wat zijn uw takken wonderschoon zorgt voor veel verwarring, want de kerstboom is beslist geen den. Dennenboom is de te letterlijke vertaling van het Duitse Tanne(nbaum). Naast de Fijnspar zijn er vandaag de dag trendy soorten voorhanden om te versieren, bijvoorbeeld de Nordmann en de Blauwspar. De Fijnspar blijkt in onze streken een taaie rakker te zijn al groeit hij niet uit tot een ware woudreus. Wel heeft de boom inmiddels zijn eigen milieu geschapen waarin zaailingen massaal opkomen en uitgroeien tot volwassen bomen. Gemengd met andere bomen en struiken levert dat een gevarieerd bos op waarin diverse soorten varens en mossen goed gedijen. Een aantal sparrenbossen is eveneens zeer waardevol voor zeldzame paddestoelen.

Spar

121


Taxus Taxus, wanneer neemt hij zijn plaats weer in Tot de coniferen behoren alle naaldbomen, waaronder diverse soorten dennen, sparren en lariksen. Een groot deel van de Drentse boswachterijen bestaat uit deze exoten. De enige in Nederland inheemse coniferen zijn de zeer zeldzame Taxus die voorkwam in bossen op wat rijkere leemhoudende grond en de Jeneverbes, bekend van de heide en zandverstuivingen. Naar alle waarschijnlijkheid is Taxus in Drenthe in het wild zo goed als uitgestorven. Het proces van uitsterving begon al in de prehistorie. De eerste boeren weidden toen hun schapen, paarden, runderen en varkens in het nog volop aanwezige oerbos. Vee dat van de Taxus at stierf een ellendige dood. De naalden en zaden hebben zo’n sterke laxerende werking, dat wij rustig kunnen spreken van gif. De naam Venijnboom is niet voor niets gekozen. Het hout van de Taxus, taai, dicht en bijzonder buigzaam, was zeer geschikt voor het maken van speren en bogen, een reden te meer om de wijdvertakte bomen te kappen. Bij Zwartemeer vonden archeologen zo’n taxusboog in het veen. Ook Ötzi, de gletsjerman uit Oostenrijk – Italië bezat een taxusboog. Daar de Taxus zich vanaf geringe hoogte vertakt en goed tegen snoei kan, zal deze oogst niet de hoofdoorzaak zijn van de verdwijning. Aannemelijker is dat de Taxus in aantallen afnam door vernietiging ten behoeve van het vee en de verarming van de bosbodems door uitputting. De zandgronden werden in de loop der eeuwen arm en zuur en daardoor ongeschikt voor natuurbos in het algemeen. Alleen van de Taxus in het Hijker Noordenveld is het aannemelijk dat die autochtoon is. Dat wij de Taxus desondanks goed kennen komt door zijn rijke cultuurgeschiedenis en aantrekkelijk uiterlijk. Beide zorgden ervoor dat de Taxus in ruime mate is aangeplant in

122

Taxus


Coniferen parken en op buitenplaatsen, zoals bij Huize Echten en in het Asserbosch. Daar staan gave oude exemplaren. Ook zie je veel taxussen op begraafplaatsen. Bijvoorbeeld op die van Veenhuizen. De begraafplaats dateert van 1831en naar schatting zijn er in de loop van de tijd ruim 11.000 mensen begraven. Bij de herinrichting van het kerkhof heeft men de hoofdlaan (weer?) voorzien van twee rijen taxussen. Op de overgangen van de begraafplaats naar het omringende bos staan oudere, meest laag gebleven exemplaren. Aan de kant van de Eikenlaan torent een Taxus hoog boven de graven uit.

De oudste bomen van West-Europa Een Taxus kan tot 20 meter hoog worden. Liefhebbers van bomen en struiken hopen en verwachten dat de Taxus zich vanuit zijn huidige standplaatsen weer in de bossen zal vestigen. Nu de bossen in Drenthe ouder worden en er een goede bosbodem ontstaat, neemt de kans daarop toe. Reden te meer om aandacht aan deze naaldboom te schenken. Onder meer in Frankrijk en Groot-Brittannië komen tientallen Taxussen voor van honderden en soms van enkele

Een zeer bekende groep van coniferen treffen we overal aan in parken en tuinen. Ze zijn geliefd om hun beschutting want ze blijven zomer en winter dicht en groen. Met deze coniferen, herkenbaar aan hun schubvormige blaadjes, werden in tijden van de grote bosaanplantingen ook experimenten gedaan. Vooral met de Reuzelevensboom Thuja plicata en in mindere mate met zijn broertje de Westerse Levensboom Thuja occidentalis. Beide zijn, zoals zo vele coniferen, afkomstig uit NoordAmerika. Een succes werd dit niet omdat de groeisnelheid laag was dan wel omdat het hout geen goede grondstof vormde. Hier en daar tref je langs fietspad of boswegje nog wel een rij van deze coniferen aan. Hun kegels zijn bruin, lang en slank. Dit in tegenstelling tot de kegels van de tweede familie coniferen die we in tuinen en parken vinden: de cipressen. Deze hebben gelijksoortige bladeren, grijze of bruine maar altijd bolvormige kegels. Vooral de Moerascipres is in trek. Dit is – ook in Nederland - een snelle groeier, afkomstig uit het zuiden van Noord-Amerika en Mexico. In Mexico staat het oudst bekende exemplaar, zijn leeftijd wordt geschat op twee- tot vierduizend jaar en zijn stamomvang bedraagt meer dan 50 meter. Geen wonder dat de boom een rol speelt in de ontstaansmythen van de be-

volking. Maar daarvoor zijn de coniferen in Drenthe nog te jong… Het Pinetum Ter Borgh gelegen bij Anloo bezit een uitgebreide collectie coniferen in een parkachtige opzet.

Taxus

123


Taxus duizenden jaren oud. Deze indrukwekkende bomen staan vooral op kerkhoven. Veel van hun stammen zijn hol en van een dergelijke omtrek dat er complete kapellen of onderkomens voor kluizenaars in werden gebouwd. De oudste Taxus, tevens de oudste boom van Europa, treffen wij bij de kerk van het Schotse Fortingall aan. Deze is meer dan 5.000 jaar oud. De volledig uitgeholde en in stukken verdeelde stam heeft een omtrek van ruim 16 meter. Toen wij in gezinsverband deze boom voor het eerst aanschouwden, viel hij mij tegen daar een massieve stam ontbrak. Enige contemplatieve tijd later nam het ontzag voor dit oudste levende wezen van West-Europa weer sterk toe en nu zou ik hem het liefst alle dagen willen bewonderen. De als het ware gekerstende taxussen staan in een lange traditie van verering. Volgens de Kelten is de Taxus de oudste boom op aarde en woonplaats van de goden. Bij de Germanen speelde de Taxus een grote rol in de dodencultus. Zo groef men in de terp van het Groningse Westeremden

124

Taxus

een staafje van taxushout op met vermoedelijk runentekens daarin gekerfd. In de Germaanse tijd plantte men een Taxus bij het huis, deze was gewijd aan Thor of wel Donar en beschermde huis en haard tegen blikseminslag. Men moest echter niet onder een Taxus gaan slapen, dat overleefde men niet. Bij het sterven van Christus nam de Taxus uit smart zijn donkere gedaante aan en legde de gelofte af dat er geen vogel meer in hem zou rusten, geen bij er honing zou vinden en de geur dodelijk zou zijn voor mens en dier. Naargeestigheid troef, maar de Taxus verdient beter. Ook al is het woord toxisch van zijn naam afgeleid. De uit hem gewonnen taxine wordt onder de merknaam Taxol gebruikt bij de behandeling van onder andere eierstokkanker.


Oud hout dat leeft in onvoltooid verleden tijd behoudt een toekomst.


Vlier Vlier, van fleer en vledder Vlaer, Fleer, Vleerboom, -bos, -stroek en Vledder zijn zo maar een greep uit de streeknamen voor de Gewone vlier (Sambucus nigra L). Vooral Vledder vinden we terug in diverse veldnamen, bijv. in Stroovledder, de Vledders) en als de naam van het mooie esdorp in Zuidwest-Drenthe. Het is echter oppassen met de interpretatie. Vledder(s) kan namelijk ook verwijzen naar laaggelegen natte grond. In de beekdalen vinden we dan ook vlierveen in de ondergrond. Dit veen is ontstaan in voedselrijke moerassen die door beekwater werden gevoed. Daarin heeft de Gewone vlier, soms Zwarte vlier of kortweg Vlier genoemd, goed gedijd en is een kenmerkend onderdeel van het veen geworden. Een oude en bijzondere streeknaam voor de Vlier is Heulenteer. Teer is het Middelnederlandse woord voor boom. Heul betekent in dit verband waarschijnlijk hol, dat zou kunnen slaan op de jonge takken. Die kun je gemakkelijk uithollen. In het jonge hout zit namelijk een kern van merg dat eenvoudig is te verwijderen. Kinderen maakten van de uitgeholde kaarsrechte takken proppenschieters, ‘balderbussen’, en fluitjes. In het oude vlierhout verdwijnt deze ‘mergpijp’. Of de veldnaam Hullenbos ook op vlierbos slaat is niet zeker. Hul kan in deze samenstelling ook laagte betekenen. Vlierhout is hard en splintert niet. De boeren sneden er pennen van – de zogeheten worstpreunen of peggies – waarmee zij de metworsten dicht maakten.

Bloemen en bessenbewijzen hun dienst De Vlier is weinig kieskeurig en groeit vrijwel overal. Er zijn op allerlei plaatsen vlierstruiken geplant, maar de struik verspreidt zich vooral spontaan. Een Vlier stekt makkelijk. Zet een jonge tak in wat vochtige grond en je hebt er zo weer een struikje bij. De struik heeft wel voorkeur voor lichtrijke

126

Sambucus


Vleer Hippocratus gaf krallen as laxeer Wel hum op Kos op straot of spreekuur sprak Um gal of zo wat pokkelongemak Die stuurde hij naor de aptiek om vleer

plaatsen. Hij vestigt zich liefst op grond die verstoord is door – vroegere – landbouwactiviteiten of door gerommel op het erf. Wat mij op dit moment bezighoudt is dat ik zoveel dode vlieren zie en struiken die in slechte conditie zijn. Soms is dat te wijten aan de schaduw door uitgroeiende bomen, soms door rigoureuze ingrepen in de nabije omgeving. Tot dat laatste behoort het ploegen van weer een reep van de berm waardoor het wortelstelsel van een oude vlier onherstelbaar wordt aangetast. Maar nog vaker is er zo op het eerste gezicht geen oorzaak te vinden. Blijven opletten dus.

Nao het verraon van Jezus Oeze Heer Bungelde Judas vredig an een tak Zien dartig zulverlingen in de zak Het touwgie vastknupt an een vleer Mar ok bij zwaorigheid of ribbensmeer Perbeer in plaots van pillen of prozac Jenever, poeiers, hoeren of tabak Dan ies een krallenwientje van de vleer Of haal oezölf zo’n vleerbesveurdielpak Die ligt wel in het krallenveurdielvak. Gezienus Omvlee

De knoppen van de Vlier bevriezen niet en lopen in zachte wintermaanden uit met slanke tot een zuiltje samengevouwen donkerpaarse blaadjes. Die ruiken allesbehalve lekker, maar maken deel uit van de voorjaarskuur die mensen ondergaan om hun lichaam een schoonmaakbeurt te geven. De Vlier werkt laxerend en geeft een oppepper. Wie kent de fraaie geelwitte bloemschermen van de vlier niet? Ze knallen er in het voorjaar in een paar dagen tijd uit en geuren heerlijk. Vanwege die rijke bloei noemt men de Vlier de Boerenrododendron. U kunt van de bloemen een frisse thee zetten. Het afkooksel van de bloemen met suiker wordt tot siroop ingedikt. De zwarte vlierbessen worden sinds mensenheugenis gebruikt voor jams, wijnen en jenever. Zij bevatten veel vitamines. De bessen zijn rijp als zij hangen. Door ze voor het gebruik te koken worden schadelijke stoffen vernietigd. Thee van de bloesem helpt goed tegen blaasontsteking en is heilzaam bij verkoudheid en hoest. Voor uitwendig gebruik: doe bij blaasontsteking drie bloemtrossen in de po, giet er kokend water op en blijf op de pot

Vlier

127


Vlier

zitten tot de plas komt… Kinderen met mazelen waste men met het kookvocht van bloesem, dat zou de plekjes bestrijden. In de bloemen en bessen zitten stoffen die de stoelgang bevorderen. De stoffen uit de vlier werken zweet- en urinedrijvend. Elke kruidengeneeskundige heeft gedroogde bloesem, bladeren en bessen van de Vlier op voorraad. De bessen heten in Drenthe vleerbeien of vleerkrallen. Vogels, voornamelijk spreeuwen, zijn verzot op de rijpe bessen. De trossen zijn zo zwaar dat de vliertakken ombuigen. De kleurstoffen in de bessen kleuren de vogelpoep paars. Alles onder de vogelrust-en slaapplaatsen komt eronder te zitten. De bessen leveren kleurstoffen voor verf en verfbaden voor wol. Het is overigens goed toeven onder een vlier daar wespen en muggen hem mijden. En een vlierstruik bij het kelderraam zou het zuur worden van melk tegengaan.

Vliervrouwtje en Judasoor De Gewone Vlier heeft een rijke cultuurhistorie. Hij figureert opvallend veel in de sprookjeswereld. De Germaanse godin Holda, in latere tijden vrouw Holle of Vliermoedertje genoemd, woonde onder een vlierstruik. De Duitse naam voor Vlier, Holunder, stamt af van Holda. Men zei bij onze oosterburen: ‘Hut herunter vor dem Holunder’. Dat is zoiets als Petje af voor de Vlierstruik.

128

Sambucus

Een vliertak maakte deel uit van de Sint-Janskransen die in de nacht van 24 juni werden gevlochten uit zeven kruiden. Deze kransen zouden magische krachten bezitten tegen heksen en betovering. Bij de kerstening hebben de predikers de vlier een slecht imago bezorgd door hem aan te wijzen als de boom waaraan Judas zich, na Jezus te hebben verraden, heeft verhangen. Nog altijd groeien zijn oren uit de stam! Op de vlier groeit namelijk een bijzondere zwam die de naam Judasoor draagt. De vruchtlichamen van deze paddestoel lijken sprekend op het oor van een volwassen man. Zij zijn bruin van kleur en het lijkt wel of er adertjes doorlopen. Door het vertellen van zwarte verhalen hoopten zendelingen het geloof in de krachten van de vlier te bestrijden. Gelukkig is dat niet helemaal gelukt. Inmiddels weten we dat de geneeskrachtige eigenschappen van de vlier stoelen op chemisch aantoonbare stoffen en zeker niet op bijgeloof.

Tros- of Bergvlier In houtwallen en bosranden, langs bospaden bloeit in het voorjaar een kleine vlierstruik met eivormige trosjes geelgroene bloempjes. Dit is de Berg- of Trosvlier (Sambucus racemosa). Bladeren en bloemen verschijnen vrijwel tegelijkertijd. In het vroege najaar is de Trosvlier beladen met felrode bessen. Deze zijn in tegenstelling tot de bessen van Zwarte vlier niet eetbaar. De Trosvlier staat op de lijst van giftige struiken. Trosvlier is in Drenthe een betrekkelijke nieuwkomer. De eerste waarnemingen van de struik in het wild dateren van omstreeks 1950. Het lijkt erop dat de soort uit de tuinen en parken is ontsnapt, want al vanaf de zeventiende eeuw is deze, uit het Europese middelgebergte afkomstige struik, als sierstruik bekend. De Drent noemt hem Makke vlier daar hij in de tuin goed in de hand is te houden en niet zoals de Zwarte de neiging tot woekeren vertoont. De Trosvlier houdt van een dikke strooisellaag. Naarmate de Drentse bossen ouder worden komt die meer voor en zal de Trosvlier zich op nieuwe plaatsen vestigen.


Het landschap loopt leeg. Ode aan de oude vlier die narrig stand houdt.


Vogelkers Vogelkers, die van ons en de Amerikaanse ‘Onze’ Vogelkers (Prunus padus) komt van nature voor op vochtige voedselrijke bodems. De meerderheid treffen we dan ook aan in de midden- en benedenloop van onze beken. Omdat de Vogelkers standaard deel uitmaakt van het z.g. bosplantsoen – een mengsel van bomen en struiken dat bij de aanplant van bossen en houtwallen wordt toegepast – komt hij nu verspreid over heel Drenthe voor. Vogelkers heeft lichtgroen blad en hangende bloemtrossen. Ieder bloempje heeft vijf getande kroonblaadjes die wijd open buigen. De bomen bloeien alleen als ze in de zon staan. Zijn fraaie witte bloempluimen geven de boom in het voorjaar een bruidsluierachtig aanzien. Bosranden en wallen worden in april witgekleurd. Insecten zijn dol op de rijke voorraad honing die de bloemen bieden. De kersen – weinig vlees en veel pit – maakten samen met de wilde Zoete kers en Sleedoorn, deel uit van het menu van onze prehistorische voorouders. Nu nog maken de Siberiërs sap van de kersen dat zij mengen met melk. Van het vruchtvlees maken zij koeken. Door onze verwende en door zoetigheid bedorven smaak laten wij de kersen liever over aan vogels. De Vogelkers is een van de weinige wilde planten waarvan geen geneeskundige eigenschappen bekend zijn. Zij zijn naar wij weten dan ook nooit als medicijn gebruikt. Hout en schors hebben een dermate onaangenaam luchtje dat zelfs de duivel er niet tegen kan. Een kruisje van dit hout beschermt de drager dan ook tegen allerlei kwaad, dat leert ons de volksoverlevering.

130

Prunus


Amerikanisering niet tegen te houden De inheemse Vogelkers lijkt veel minder bekend te zijn dan zijn uit het oosten van Noord-Amerika ingevoerde broertje (foto) . Deze Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) werd aan het einde van de negentiende eeuw ingevoerd als sierboom en in de jaren vijftig van de 20e eeuw door de bosbouwers massaal geplant. Als snelle groeiers leverden zij veel blad waardoor de schrale grond met humus zou worden verrijkt. Een misvatting, want het blad verteert slecht. Er zijn hier namelijk geen schimmels, wormen en insecten die hem herkennen. De boom verspreidt zich sindsdien zo snel dat hij de inheemse bomen als Vogelkers en Lijsterbes verdringt. Eronder groeit weinig tot niets. Deze ‘bospest’ vormt in onze ogen dan ook een plaag en wordt tegenwoordig bestreden. Toch breidt ze zich nog steeds uit. Verwijdering is moeilijk daar oudere stobben snel uitlopen en de kersen door de vogels naar alle windstreken worden verspreid. Zij kiemen makkelijk, op allerlei plaatsen, lichtrijk of beschaduwd. De bodem moet niet te nat zijn, verder maakt het de kiemplanten weinig uit.

De Amerikaan is vrij eenvoudig van de inheemse Vogelkers te onderscheiden. Zijn blad glimt leerachtig, hij heeft witte strepen op de twijgen en de bloemen staan in stijf afstaande witte trossen. De kersjes zijn diepglanzend zwart. Deze kunt u alleen gekookt eten daar zij blauwzuur bevatten dat alleen door koken verdwijnt. De bessen leveren een smakelijke jam. Het hout ruikt sterk en doet in calorische waarde niet onder voor brandhout van eik of beuk. Doordat de Amerikaanse vogelkers nog geen eeuw in Drenthe bekend is, heeft er zich geen volkscultuur om ontwikkeld.

Vogelkers

131


Vuilboom Vuilboom of Sporkehout dat werd gesprokkeld Boeren voerden vroeger bessen van Sporkehout aan varkens die last hadden van stuipen. De streeknaam zwienenholt komt daar vandaan. Twijgen van het Sporkehout (Rhamnus frangula) vormden een geliefd bindmiddel (baandgaarden) voor rieten daken en voor de opvulling van het vakwerk van de lemen boerderijwanden. De imkers sneden spijlen van dit hout voor in de bijenkasten. Houtwormen en boktorren laten vuilbomenhout namelijk liever links liggen. Waardoor komt dat? Wie een takje van de vuilboom breekt, neemt een indringende, voor sommigen afstotende geur waar. Hoewel ik die geur bij de bloemen nauwelijks waarneem, valt het mij altijd op hoeveel vliegen er op de bloei afkomen. Weer een bewijs dat vliegen, zoals zo veel dieren, vele malen beter ruiken dan de mens en ook liefhebberen in totaal andere geuren. De geur stoot houtvretende kevertjes af, maar bijen vinden hem wel aantrekkelijk. Vroeger sprokkelde men het hout om er vuur mee aan te maken. Sprokkelhout werd verbasterd tot Sporkehout. Het Latijnse frangula betekent broos en verwijst naar deze eigenschap van het hout.

132

Rhamnus


Wegedoorn Mooi, maar vreselijk vies De kleine boom of struik bloeit vanaf mei/juni met onopvallende groene bloempjes. Deze worden vanwege de rijkdom aan nectar druk bezocht door honingbijen en vlinders. De Citroenvlinder overwintert als vlinder en vliegt al vroeg in het voorjaar. Het mannetje, dat opvallend en druk en dansend patrouilleert is botergeel, het vrouwtje is veel bleker. Ze legt haar eitjes op de sporketakjes. De rups leeft van het jonge blad en verpopt zich aan de onderzijde van een blad. In juni verschijnt uit de poppen de nieuwe generatie vlinders. De kleur van het mannetje leidde tot de Drentse naam Botterklip: botervloot. De Vuilboom bloeit de hele zomer en draagt dan vrijwel onafgebroken rijpende bessen. Vogels, vooral lijsters zijn verzot op deze bessen. Ze verkleuren van groen naar rood en zwart als zij rijp zijn.

De vuilboom wordt in Drenthe voelboom neuimd. - De voelboom wordt gebruukt veur de spielen in de bijenkorven, want der zit gien hars ien, verkleurt niet en is niet schalijk veur de hunnig, tast de smaak niet an en is makkelijk te splieten.. (Broekhuizen) - Het holt van de voelboom heeit in ’t Drèents sporkelholt, sprokkelholt of sprakkel. - Voelbomenholt is sprokkelholt en het was veur spielen van de bijenkörf (Pdh) - Sprakkel wordt hard as het dreug is. Het wordt gebroekt veur bandgarden en spielen veur de iemskörf. - Die hoogboom zög, die voelboom viendt, is een spreekwoord. (De Wijk)

Een broertje van Sporkehout is de zeldzame Wegedoorn (Rhamnus catharticus). Hij komt vrijwel alleen voor in de houtwallen in de streek van de Drentse Aa en de Noord-Drentse potkleigebieden. De Wegedoorn is maar weinig aangeplant. Samen met de Kardinaalsmuts is het dan ook een goede indicator voor natuurlijke struwelen en bosranden. Wegedoorn stelt hoge eisen aan de vochtigheid van de bodem, is stekelig en heeft een spontaan schilferende schors. Het hout daaronder is oranje. De zwarte bessen zitten dicht opeen.

De vogels zorgen voor de verspreiding van de zaden van deze struik door de pitten uit te poepen. Het maakt niet zo veel uit waar, want de Vuilboom stelt maar weinig eisen aan zijn standplaats. Hij komt in Drenthe dan ook algemeen voor en vormt zelfs een probleem voor het heidebeheer. Wie eenmaal vuilboom in de heide of tussen de Jeneverbes heeft, zal deze met wortel en al moeten uitroeien. De snelgroeiende Vuilboom loopt na te zijn afgezaagd makkelijk weer uit en vormt vanuit de wortels heel wat opslag. Kruidengeneeskundigen leggen in mei een voorraadje van de bruine, grijsgestipte schors (met de daaronder liggende bast) aan. Deze moet tenminste een half jaar drogen voor zij kan worden toegepast als laxeermiddel. Slecht gedroogde bast of een verkeerde dosering zorgen voor stevige buikloop, met als dramatisch hoogtepunt een vuile broek… vandaar de algemeen bekende naam Vuilboom. Daardoor is Sporkehout niet geheel onverdacht als geneeskrachtige plant.

Vuilboom

133


Walnoot Walnoot, een echte hersenkraker De Okkernoot of Walnoot (Juglans regia) komt van nature voor in Zuidoost-Europa en Centraal-Azië. Van oorsprong is hij een bergbewoner uit de Himalaya en Afghanistan. Hij heeft zich net als de Tamme kastanje verspreid over Midden- en Noordwest-Europa. De Grieken en later de Romeinen cultiveerden de Walnoot en droegen actief bij aan zijn verovering van Europa. Al vanaf de Bronstijd (plm. 1.700 - 700 v. Chr.) komt de Walnoot in West-Europa voor en aan het begin van onze jaartelling eveneens in Nederland, zoals blijkt uit stuifmeelonderzoek van oude bodemlagen. De Latijnse naam Juglans is een samentrekking van Jovis glans, dat is: ‘Jupiters eikel’. Deze naam geeft aan dat de Walnoot aan de god Jupiter was gewijd. Het woord regia betekent koninklijk en doet recht aan zijn statuur. Een fors uitgegroeide boom heeft immers een koninklijk voorkomen. De Germanen noemden de noot Walsh, ‘vreemdeling’ en onderscheidden hem daarmee van de inheemse en even waardevolle Hazelnoot. Walnoten zijn gedurende de winter goed te bewaren maar worden na een tijdje wat ranzig van smaak. De hoge voedingswaarde van de noten en de notenolie is sinds mensenheugenis bekend.

Schieten op hersenhelften Wie wel eens een walnootje heeft gekraakt, is de gelijkenis van een halve noot met zijn hersenen vast opgevallen. In de geneeskunst heeft lang de signatuurleer gegolden. Deze leer gaat bij het bepalen van geneeskracht uit van de gelijkenis tussen menselijk organen en planten. Walnoten zouden in dit verband geneeskrachtig zijn bij hoofdpijn… Van heel andere orde is het spelen met walnoten bij het aloude neutieschieten. Met Pasen ook nu nog een geliefde activiteit van veel dorpsbewoners. Op diverse plaatsen, de

134

Juglans


Genezing en geweerkolven

deel van een boerderij is favoriet, wordt de baan uitgelegd. Met behulp van een ijzeren bal pogen de deelnemers zoveel mogelijk noten van een rechte lijn af te werpen. De uitdaging daarbij is dat de achterste noot op zijn plaats moet blijven liggen. De walnotenboom is geen harde groeier. Krijgt hij de tijd en ruimte dan wordt het een boom met zware, wijd uitgroeiende takken. De dichte brede kroon biedt bij de zomerdag heerlijke schaduw. In Drenthe treffen we de Walnoot aan op erven en in boomgaarden. Men plantte een Walnoot het liefst in de buurt van de keukendeur, want de zware bittere geur van de boom zou er voor zorgen dat er geen vliegen en muggen binnen komen. Uit het blad won men een insectenwerend extract waarmee het vee werd behandeld. Het jonge blad van de walnoot is erg nachtvorstgevoelig is en vele jaren kunnen dan ook zonder notenoogst voorbij gaan. Misschien is het daardoor niet zo’n gewilde boom in tuinen. Ondanks de spontane voortplanting van een aantal rassen, waarvan de niet geraapte noten gemakkelijk uitlopen, komen we de Walnoot niet tegen in de natuur. Daarin speelt wellicht mee dat de noten te groot zijn om door muizen of vogels verder versleept te worden. Het is maar goed ook dat de Walnoot op de erven blijft, aangezien de wortels een stof afscheiden die kieming van planten onder de kroon bemoeilijkt.

Op medisch gebied heeft de Walnoot een versterkende werking en is daarom heilzaam voor herstellende zieken, kinderen en ouderen. Van de jonge bladeren en de groene vruchtschil worden tincturen gemaakt tegen roos en haaruitval. Het blad werd in tijden van schaarste ook gedroogd voor ‘Ersatz’ thee en tabak. De thee is eetlustopwekkend en bestrijdt bloedarmoede. Gekookte bladeren en schillen leveren na te zijn verrot een prima verfbad voor wol. Dat levert een oranjebruine kleur op. Het hout van de Walnoot is kostbaar. Hoe ouder het hout is, hoe mooier. Het heeft een helder bruine kleur met in de kern van de onderste delen van de stam een grillige tekening. Dit ‘wortelnotenhout’ is zeer gezocht voor meubels. Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog zijn zeer veel oude notenbomen gekapt om van het hout geweerkolven te maken.

As een Drent het hef over een neutenboom hef e ’t meeisttied over de haozelaor, mor een neutenboom kan ok een walneut weden of een beuik. - Een neuteboom mag wal twaalf jaor staon, veurdat e drag. (Borger) - Der wordt verteld dat muggen een hekel hebt aan neutebomen. (Rolde) - De nöttenbeume draagt goed dit jaor. (Padhuis) - Van het holt van een neuteboom meuken ze wel geweerkolven. (Diever) - De snotterbellen hangt al weer an de neuteboom. (Ruinerwold) - Een neuteboom met walneuten en een neutebos met haozelneuten. (Roderwolde) - Van de haozelaor sneed mien vaoder altied een wichelroede.

Walnoot

135


Wilg Wilg, Schietwilg en Boswilg spuiten de grond uit ‘Rood haar en wilgenhout worden op slechte grond gebouwd’ en ‘Hij het zien schoenen an de willing hangen’ (hij is er mee opgehouden). Twee Drentse gezegden waarin de Wilg voorkomt. Hij is dan ook een bekende verschijning op plaatsen waar het water hoog in de sloten kan staan. Door zijn herkomst is de wilg gevoelig voor de aanwezigheid van grondwater. De beste wichelroedes worden dan ook gemaakt van wilgenhout. De uiteinden van een in Y-vorm gevorkte tak houdt men in beide handen. Het uiteinde beweegt zich boven een waterader omlaag, je voelt de pendel in je handen trekken. Mensen met een bepaalde gevoeligheid sporen op deze wijze ook energiebanen op. Het wichelroedelopen is een oud verschijnsel dat ook in Drenthe werd gedaan, vooral om een geschikte plek te vinden voor het graven van een waterput. De Wilg behoort tot een uitgebreid geslacht van tweehonderd soorten die alle alleen op het noordelijk halfrond voorkomen. Een stuk of vijf soorten groeien van nature in Drenthe. Geen enkele boomsoort kruist zo makkelijk met andere soorten binnen zijn geslacht als de Wilg. Biologen zitten menigmaal met de handen in het haar als zij weer een nieuwe bastaard tegen komen. Dat is allemaal te danken aan de wilgenkatjes waarin de bloempjes zitten. Deze bloemen bloeien in het voorjaar en worden bezocht door bijen en andere insecten die afkomen op de rijk gevulde honingkliertjes en stuifmeel. De Schietwilg (Salix alba) is de bekendste wilgensoort. De boom onderscheidt zich door fijn gezaagde zilverglanzende blaadjes met een dik witviltige onderzijde, vandaar de bijnaam Witte wilg. De Schietwilg kan tot 20 meter hoog

136

Salix


Over Geoorde, Grauwe, Kraak- en Laurierwilg Wilgen vormen een interessante en soortenrijke groep bomen. De Geoorde (Salix aurita) en de Grauwe wilg (S. cinera) komen beide in heel Drenthe voor. Zij vallen vooral op als hun zilveren katjes uitgroeien en zij gaan bloeien. Beide zijn het middelhoge (tot 3 meter) hoge struiken die aan de randen van houtwallen en bossen soms ware zomen vormen. De Geoorde wilg treffen we over het algemeen aan op plaatsen met een wisselende waterstand (randen van veen, laagten in het terrein).

worden. Hij groeit het beste op voedselrijke vochtige tot natte grond en moet het hebben van oevers van zandgaten, oude beekarmen, wijken, sloten en bermen langs de kanalen. Op de meeste plaatsen is hij aangeplant om zijn hout.

De Grauwe breidt zich ten koste van hem sterk uit op plaatsen die voedselrijker worden door vermesting. Beide soorten bastaarderen.

Aan de randen van de beekdalen en vochtige bossen vinden we de Kraakwilg (S. fragilis). Die lijkt veel op de Schietwilg, maar heeft en in verhouding tot de hoogte een veel wijdere kroon. De twijgen zijn erg breekbaar en worden makkelijk ‘gekraakt’, vandaar de naam. De Laurierwilg (S. pentandra) is een Noordoost-Nederlandse wilgensoort van moerasbossen. Hij komt voor als solitaire struik of boom tot 12 meter hoog, langs sloten en in elzen- en wilgenmoerasbos. Hij is veel zeldzamer dan Geoorde en Grauwe wilg en de toch ook niet algemeen voorkomende Kraakwilg. Het zwaartepunt van zijn voorkomen ligt in de beekdalen onder meer van de Elperstroom en de Oude Vaart bij Orvelte.

Buigzaam en bewezen kwaliteit Als kind las ik graag verhalen uit een oud boek met de titel ‘Wat Pruikebol vertelde’. Pruikebol is een oude wilg die veel avonturen heeft beleefd, domweg door op zijn plekje te blijven. Ten noordoosten van Orvelte staat zo’n oude pruikenbol waarvan ik hoop dat hij nog tot menig verhaaltje zal inspireren. Wilgenhout leverde de beste klompen, licht in gewicht maar taai. Knotwilgen zijn door de mens gevormde Schietwilgen en zij leverden onder meer bonenstaken en wilgentenen voor manden en korven. De Schietwilg schiet zo makkelijk wortel dat bonenstaken, gezet in een vochtig seizoen en aan hun lot overgelaten, kunnen uitgroeien tot complete bomen Eenmaal goed in de groei overleven zij ook op drogere gronden.

Wilg

137


Wilg Het woord wilg komt van het Angelsaksische woord voor buigzaam en het Germaans voor vlechten. Alle wilgen zijn buigzaam, ook de hier algemeen voorkomende Boswilg (Salix caprea). In tegenstelling tot het ‘bos’ in de naam vormt de Boswilg geen struwelen of bossen. Ook houdt hij niet van erg natte omstandigheden. De Boswilg heeft baat bij verdroging en vermesting van de grond en komt daardoor steeds meer en verspreid door heel Drenthe voor. Solitair aan de randen van uitdrogende moerasbosjes en aan de einden van de steeds vaker gedeeltelijk droogvallende wijken in de voormalige hoogveengebieden. De Boswilg wordt tot tien meter hoog en kan een stamdoorsnede van dertig centimeter bereiken. Dat is aanzienlijk minder dan zijn broertje de Schietwilg. De Boswilg

138

Salix

verdwijnt als bijvoorbeeld berken en elzen een dicht bos gaan vormen, hij houdt niet van schaduw. Je kunt je dan ook in arren moede afvragen waar dat ‘bos’ in zijn naam op slaat. In het voorjaar vormt de Boswilg de geliefde zilvergrijze katjes aan de verder nog kale twijgen. Na enige tijd komen uit die zilveren vacht gele meeldraden gestoken. Dan bloeit de Boswilg en is in het vroege voorjaar een druk bezochte bron van energie voor allerlei insecten voor wie verder nog zo weinig te halen valt. Alle wilgensoorten met smalle bladeren bezitten dezelfde geneeskrachtige eigenschappen. Thee van wilgenbast werkt koortswerend en is slaapverwekkend. De werking berust op de rijkdom aan salicylzuur. Een bekend stofje dat wereldwijd wordt gebruikt onder de handelsnaam aspirine. Ondanks het weinig duurzame karakter van wilgenhout wordt het veel gebruikt. Wilgenhout is zo taai en veerkrachtig dat het zelfs wordt toegepast in de reminrichting van onze oude vertrouwde molens. De rem – of vang in mulderstaal – bestaat uit een grote dikke verticale ‘hoepel’ van wilgenblokken. Die wordt bij het remmen met behulp van de vangbalk strak om het grote door de wieken in beweging gebrachte rad getrokken. Alleen wilgenhout kan de kracht en de spanning verdragen die het kost om een op volle toeren draaiende molen af te remmen en stil te zetten.


Van oud-groen naar geel, over vuurrood fluks naar bruin. Herfstblad verft even.


Achteraf Af en toe heeft het misschien geduizeld door de soms verwarrende hoeveelheid soorten bomen en struiken. Die gaan allemaal hun gang, kruisen en bastaarderen en pikken de favoriete plaatsen in van elkaar. De mens doet daar nog een flinke schep bovenop door exoten aan te planten en bontbladige, zuilvormige, laagblijvende, struikvormige bomen of juist boomvormige struiken te kweken. Je ziet door de bomen het bos niet meer. Door dat stadium heb ik mij ook moeten heen bijten en nog regelmatig doemt die rijstebrijberg op. Bijvoorbeeld als ik mij bezig hou met de grote hoeveelheid in- en uitheemse esdoorns of met de zo op seks beluste wilgen, ze paren maar raak. Als de vertwijfeling toeslaat, is er maar een oplossing: geniet van de bomen en struiken en laat hun namen voor wat die waard zijn. Ik hou mij aanbevolen voor Ăşw verhalen over bomen en struiken, want ook deze boom wordt steeds dikker! Stuur uw vertelling naar fam.v.ginkel@planet.nl.

140

Blij met Bomen


Geraadpleegde literatuur De met ✷ gemerkte boeken zijn niet meer nieuw verkrijgbaar

Bomen- en plantengidsen ter determinatie • De Bomengids van Europa, Bob Press en David Hosking. Elmar B.V., Rijswijk. 2007. • ANWB Bomengids van Europa, Owen Johnson & David More. ANWB, Den Haag. 2005. • Flora van de lage landen, Jan Marijnissen. Tirion, Baarn. 2000.

Natuur en landschap ✷

• •

Bomenspiegel, W.L. Leclerq. P.N. van Kampen & Zoon N.V., Amsterdam, 2e druk. Niet gedateerd. Natuurbos in Nederland, Hans van der Lans en Gerben Poortinga. IVN, Amsterdam. 1986. Van Rottum tot Reest, Natuurgebieden in Groningen en Drenthe, Fred Helmig e.a. (red.) Staatsbosbeheer, Assen. Niet gedateerd. Jeneverbes, Natuur en cultuurhistorie in verhalen, gedichten en beelden. Jan van Ginkel. Van Liere, Emmen. 2007 Oorspronkelijk inheemse houtige gewassen in Drenthe (een onderzoek naar autochtone genenbronnen), N.C.M. Maes, C.J.A. Rövekamp. Provincie Drenthe, Assen1997. (Onderzoeksrapport) Het Knotbomenboek, Paul Minkjan en Maurice Kruk. KNNV-Uitgeverij, Zeist. 2010.

Kruidengeneeskunde • Geneeskrachtige planten & kruiden, Dr. Ute Künkele, Till R. Lohmeyer. Paragon Books Ltd., United Kingdom. 2009. • Onze geneeskruiden, Theo Braem. De Driehoek, Amsterdam. Niet gedateerd.

Gids voor geneeskrachtige planten. Red.: Prof.dr. F.H.L. van Os. Readers Digest, Amsterdam. 1979. • De geschiedenis van geneesmiddelen, Michael C. Gerald. Libero, Kerkdriel. 2014. ✷ De wonderlijke wereld van geneeskruiden, Dr.med. M. Furlenmeier. C. de Vries-Brouwers p.v.b.a., Amsterdam. 1978. • Handboek Geneeskruiden, Lisette Timmermans. Ankh-Hermes bv, Deventer. 2004. • Das grosse Buch der Hildegard von Bingen. Komet GmbH, Köln. Niet gedateerd.

Culinair en overig gebruik Het houtboek, Ir. Th. F. Burgers (eindred.). Zomer&Keuning, Baarn. Vijfde druk. 1986. • Het grote wildplukboek. Edwin Flores. Bertram de Leeuw Uitgevers. Derde druk 2013. • Wildplukken, de alternatieve fruittuin, Peter Kouwenhoven & Barbara Peter, KNNV Uitgeverij, Zeist. 2014

Volksoverleveringen en naamgeving • Heksenkruiden en toverplanten, Gertrud Scherf. Zuid-Nederlandse Uitgeverij B.V., Aartselaar (B.). 2002 • Woordenboek van de Drentse dialecten, Dr. G.H. Kocks. Van Gorcum, Assen. 1996. ✷ Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten. H. Heukels. Utrecht. 1987 (reprint van 1907). ✷ Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen, Dr. C.A. Bakker. Erven Noordhoff, Groningen. 1936. • Etymologisch woordenboek. Dr. P.A.F. van Veen en drs. Nicoline van der Sijs. Van Dale Lexicografie, Utrecht. 1991. ✷ Uit ’t oude kabinet (3 delen), J.J. Uilenberg. Callenbach, Nijkerk. Ongedateerd. ✷ Op naobervesiet (3 delen). H.T. Buiskool. Van Gorcum & Comp. Assen. 1940.

Achteraf

141


Achteraf ✷

Drentsche legenden. J.H. Bergmans-Beins. Van Gorcum & Comp. Assen. 1933.

Algemeen ✷ ✷

• • •

142

Atlas van de Drentse Flora, Werkgroep Florakartering Drenthe, Schuyt & Co, Haarlem. 1999. Drentse boerenerven en tuinen, H. de Vroome e.a. Van Gorcum Assen, 1996. Compendium van rituele planten in Europa, Marcel de Kleene, Marie Claire Lejeune, Mens & Cultuur, Gent. 4e druk 2008. Encyclopedie van Drenthe, dr. M.A.W. Gerding e.a. (red.). Koninklijke Van Gorcum, Assen. 2003. Inheemse bomen en struiken in Nederland en Vlaanderen, Bert Maes (red.). Boom, Amsterdam. 2006. Plantaardig. Vegetatieve filosofie. Th.C.W. Oudemans. KNNV Uitgeverij, Zeist. 2014.

Blij met Bomen


Fotoverantwoording Omslag voor: Meppen, aan de Koemarsendijk Omslag achter: Zwinderen, hoofdweg Pag. 6 10 12 13 15 16 19 20 23 24 25 27 28 30 32 33 35 36 37 37 38 39 41 42 43 44 45 46 48 49 50

Tussen Orvelte en Westerbork Keuterij tussen Altena en Peize Verwilderde appel ten oosten van Westerbork Perenlaan bij Gasselternijveen Bloeiende appel in boomgaardje te Orvelte Bosweg bij Witteveen Gieten, oude Beuk op de begraafplaats bij het Zwanenmeerbos Slootje bij Elp met Zwarte els en Zwarte bes Anloo, de tuin van de pastorie Hoogersmilde, het Joodse kerkhof Paterswolde, beschreven Beuk op het landgoed De Braak Bosbesstruikjes in houtwal Orvelte, keuterij aan de Kromboom Oranjekanaal bij Odoornerveen Drouwenerzand, zandverstuiving met vliegden Balloërveld, dennen van de boermarke van Loon Tussen Havelte en Uffelte, binnenveld Dorpskom van Westerbork Emmen, Nabershof, Anderen, Hagenend 3 Yde, de brink Schoonloo, Eik in De Strubben Midlaren, Eik bij een van de twee hunebedden aan de Schutsweg De Burgvallen, Anloo Anderen, Scheebroekerloopje Smilde, reconstructie van de veenbrug Wapserveen, Putter in de Zwarte els Orvelte, oude es aan het Melkwegje Ruinerwold, boerderij aan de Dr. Larijweg Anloo, dorpsgezicht vanaf de zuidzijde Gieterveen, jonge Esdoorn t.o. de school

54 Elp, beekdalreservaat Elperstroom 61 Schoonloo, boswachterij. Porseleinzwammen op een beukenstaam 65 Orvelte, winterse namiddag aan het Oranjekanaal 70 Loon-Balloo 71 Drijber, Fladderiep in ’t Hulzedinck 72 Beilen, Terhorsterzand 74 Anloo Pinetum Ter Borch 76 Een borreltje bij het maken van de boog in Zweeloo (Zuidenveld 2010) 77 Vroege wintermorgen op het Reijntjesveld tussen Westerbork en Orvelte 83 Koekange, boerderij aan de dorpsstraat, oostzijde 84 Drouwenerveen, laanbeplanting met Paardenkastanjes 85 Webje van een Hangmatspin in Grove den 93 Norgerholt, tussen Norg en Zuidvelde, oud boerbos dat oerbostrekjes vertoont. 99 Grolloo-Schoonloo, boswachterij in het najaar 100 Orvelte, langs het Oranjekanaal bij de sluis 101 Gieten – Norg – Loon 102 Borger, Wilhelminaboom 103 Roden, havezate Mensinge met lindeboom, 104 Dorpskom van Peize 105. Meppel, ‘De Stadt’ 107 Orvelte, legkippenboerderij aan het Oranjekanaal 110 Midlaren, Canada-populieren 112 Drijber, Ratelpopulieren in het Hulzedinck 113 Hooghalen, hoofdweg door het vm. kamp Westerbork 119 Orvelte, Meeuwenplassen in de boswachterij Schoonloo (Oud-Orvelte) 122 Hijken, Taxus op het Hijkerveld 123 Hoogersmilde, begraafplaats 125 Gieten, boswachterij windworp in sparrenbos, 129 Elp, zeer oude Zwarte vlier op de rand van Oosteresch en beekdal 131 Amerikaanse vogelkers 132 Vogelkers 134 Zwiggelte, in de Zevenhoek 136 Eelde, Eeldermaden

Fotoverantwoording

143


Achteraf 137 138 139 140 140

144

Zuidlaren, Noordma (rechts) Orvelte, Schietwilg tussen Rustveld en Kromboom Herfst in de boswachterij Gees, Anne de Vrieshoek Anderen, weg naar Anloo Omgeving Peize

Blij met Bomen



Blij met Bomen In ‘Blij met bomen’ vertelt Jan van Ginkel van alles en nog wat over een veertigtal bomen en struiken in de Drentse dorpen, het buitengebied en de bossen. Naamgeving, oude verhalen en gebruiken vormen de hoofdzaak, naast moderne toepassingen van bloem, bast, vrucht en hout. Zijn gedichten, aangevuld met onder meer nieuw werk van enkele Drentse dichters, bieden een eigen speelse impressie van de natuur. De Drentse taal spreekt hierin een duchtig woordje mee. Voorzien van tientallen foto’s van bomen en struiken, is deze uitgave een heerlijk boek om in te bladeren en te lezen. Jan van Ginkel (Veendendaal, 1954) woont en werkt sinds 1982 in Drenthe. Zijn liefhebberijen en werk (tot 2012 in dienst bij Veldstudiecentrum Orvelte/ Stichting Veldwerk Nederland) staan in het teken van natuur, landschap en streekcultuur. Hij schreef meerdere publicaties, waaronder in 2007 Jeneverbes, Natuur en cultuurhistorie in verhalen, gedichten en beelden. ISBN 978 90 6509 236 6


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.