historische banden
CHINAAMSTERDAM
01
Colofon Dit is een uitgave van het Stadsarchief Amsterdam in samenwerking met amsterdam inbusiness en Amsterdam Marketing © 2013. Tekst: Mariëlle Hageman. Coverbeeld: ‘Audiëntie bij de Keizer in Peking’ uit Johan Nieuhof, Het Gezandtschap, 1665. Met dank aan: Zlatka Siljdedic, Inez Weyermans, Amsterdam Museum, Henk Nouws, www.geledraak.nl, Vereniging voor Aziatische Kunst, Ronald Spek, ABN AMRO Kunst & Historie, Amsterdam
02
Inhoud Voorwoord
04
Dirk China
06
Roodharige duivels
08
Vijandschap en geweld
10
Ilha Formosa
14
Naar Peking
16
Koxinga
18
Chinoiserie
20
Tjoebitia
22
Thee en porselein
24
China’s Retreat
28
Bankiers
30
Wereldtentoonstelling
32
Boksers
34
Pindachinezen
36
Maring
38
Olympisch Stadion
40
Volksrepubliek
42
Musicultura
44
Wa Lai
46
Toegangspoort
48
03
Voorwoord China stond van oudsher bekend als het mysterieuze rijk voorbij India. Uit geschriften van wereldreiziger Marco Polo, uit de dertiende eeuw, bleek dat het rijk een verfijnde beschaving kende met wijze bestuurders. Tot het einde van de vijftiende eeuw waren er nauwelijks Europese contacten met het land. Tot de Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama in 1498 een zeeroute naar India ontdekte en de Europeanen langzamerhand begonnen na te denken over een rechtstreekse handel met China. Ook Amsterdamse kooplieden trachtten op verschillende manieren contacten te leggen met het land, maar in eerste instantie verliep dit uiterst moeizaam. De geschiedenis van de betrekkingen tussen Amsterdam en China begint
dan ook met vallen en opstaan. Vooral de Amsterdamse Kamer van de VOC probeert al vroeg contact te leggen met Chinese kooplieden, maar erg gemakkelijk gaat het niet. De Chinezen stonden niet te popelen om handel te drijven met de Hollanders. “Holland” had al een lastige annotatie in het Chinees: het klonk als “helan”: land van de roodharige barbaren. Over die eerste en later opgebouwde contacten leest u meer in deze Historische Banden. China- Amsterdam. De gezamenlijke geschiedenis tussen Amsterdam en China wordt in deze publicatie beschreven. Een compilatie van momenten waarop de geschiedenis van Amsterdam en die van China elkaar raken, en die bij het
De Pescadores-eilanden voor de Chinese kust, waar Reijersen op het eiland Penghu vliegensvlug een fort liet
04 bouwen. Detail uit een kaart van Johannes Vingboons, 1665. Nationaal Archief.
voorbereiden van deze missie soms net even een andere blik kunnen bieden. De banden met China zijn, in vergelijking met vroeger tijden, inmiddels gelukkig verbeterd en geïntensiveerd. Daar wordt door velen ook hard aan gewerkt. Zo werd in 1985 een intentieverklaring opgesteld voor vriendschappelijke betrekkingen tussen Amsterdam en Beijing en dat groeide uit tot een officiële status: sinds 1994 is Beijing officieel zusterstad van Amsterdam. In 2001 trad China toe tot te Wereldhandelsorganisatie en werd en daarmee voor de metropoolregio Amsterdam nog aantrekkelijker geworden als handelspartner. Niet langer gaat het daarbij alleen om
Amsterdammers die naar China trekken. Chinese bedrijven vestigen zich steeds vaker in Amsterdam. Sinds 2004 is het aantal Chinese bedrijven in de metropoolregio Amsterdam meer dan verdubbeld en inmiddels hebben meer dan zeventig Chinese bedrijven een vestiging in Amsterdam en omgeving. Omdat de kennis van een gezamenlijke geschiedenis ervoor zorgt, dat we ook in de toekomst geschiedenis schrijven, maakten we deze Historische Banden. China – Amsterdam. Ik wens u veel leesplezier.
Mr. E.E. van der Laan Burgemeester van Amsterdam
05
Dirk China In het midden van de zestiende eeuw was China voor de Amsterdammers nog een mysterieus rijk aan de andere kant van de wereld. Een rijk dat bekend stond om zijn fijne zijden stoffen, maar waarover verder – door het zelfverkozen economische en culturele isolement van het land – maar weinig bekend was. Er deden de meest fantastische verhalen de ronde over het geheimzinnige land, dat Cathay werd genoemd; over zijn wonderbaarlijke bewoners en fabelachtige natuur, met exotische planten en dieren, en over zijn verfijnde beschaving en wijze bestuur, waarover te lezen viel in het werk van de dertiende-eeuwse reiziger Marco Polo. Nadat de Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama in 1498 een zeeroute naar India had ontdekt, hadden de Portugezen als eerste Europeanen handelsbetrekkingen met de Chinezen aangeknoopt. Die bleven echter altijd terughoudend en het land bleef grotendeels gesloten voor de buitenwereld – en zeker voor de barbaren uit Holland. De Ming keizer in Peking had bepaald dat buitenlanders alleen via de monding van de Parelrivier, in de provincie Guangdong, zijn land binnen mochten komen om handel te drijven. De Portugezen kregen halverwege de zestiende eeuw toestemming om daar
een handelspost te vestigen op het schiereiland Macau, aan de Zuid-Chinese kust, niet ver van de zijdemarkten van Kanton
(Guangzhou). Het was dan ook in Portugese dienst dat de eerste Nederlanders China aandeden. De eerste
De zogeheten “Fra Mauro Kaart” met een deel van China, aangeduid als Chataio, oftewel Cathay, uit 1459.
06
gedocumenteerde Hollander op Chinees grondgebied was Dirck Gerritzn Pomp uit Enkhuizen, die als
bemanningslid op het Portugese schip de Santa Cruz in de jaren tachtig van de zestiende eeuw China een
aantal keer aandeed en daarmee de bijnaam Dirk China verdiende. Terug in Holland vertelde hij over de enorm winstgevende zaken van de Portugezen in Azië, vooral het verhandelen van Chinese zijde voor Japans zilver. Dirk China zelf had met een eigen handeltje in Azië zijn vermogen weten te verdrievoudigen. Dirk deelde zijn indrukken van China met een andere Enkhuizenaar, Jan Huyghen van Linschoten, die als secretaris van de aartsbisschop van Goa, in India, in de jaren 1583-1589 gedetailleerde kennis opdeed van het Portugese handelsimperium in het Verre Oosten – kennis die hij in 1596 in Amsterdam publiceerde in zijn beroemde Itinerario, dat voorzien was van voorheen zorgvuldig geheim gehouden Portugese zeekaarten. Met deze informatie durfden de Nederlanders het vervolgens ook aan om zelf naar Azië te varen, op zoek naar mogelijkheden om er zaken te doen. Dit tot woede van hun Portugese concurrenten, die ook nog eens hun vijanden waren sinds Portugal in 1580 deel was gaan uitmaken van het Spaanse rijk waarmee de Nederlanden in oorlog verkeerden. De Portugezen deden er dan ook alles aan om te voorkomen dat de Hollanders in China vaste voet aan de grond zouden krijgen.
07
Roodharige duivels De bekende Amsterdamse zeevaarder Jacob van Neck deed in 1601 een eerste poging om handelsbetrekkingen aan te knopen met de Chinezen. Hij ging bij Macau voor anker, maar slaagde er vervolgens niet eens in aan land te gaan. Zo’n zeventien van zijn bemanningsleden, die in sloepen ter verkenning naar Macau waren gevaren, werden gevangen genomen, opgehangen of verdronken – door de Portugezen, maar dat ontdekten de Hollanders pas veel later. Chinese ambtenaren zagen het allemaal met verbazing gebeuren en noteerden: “In de negende maan van het jaar 1601 arriveerden twee schepen van barbaren in Macau. Zelfs de tolken wisten niet uit welk land zij afkomstig waren. Zij worden ‘roodharige duivels’ genoemd. Hun beharing is roodkleurig, hun ogen rond en de lichaamslengte is ongeveer tien voet. [De Portugezen] waren bezorgd over eventuele concurrentie in de
08
handel. Met wapengeweld verdreven zij de schepen naar de Grote Oceaan, die daarop door een tyfoon werden weggeblazen.” De Chinezen waren aanvankelijk eigenlijk best bereid de Hollanders een plek te geven om een handelsvestiging te stichten. Totdat die een paar jaar later uit wraak een Portugees schip kaapten en daarmee aantoonden dat ze inderdaad zeerovers en ‘roodharige duivels’ waren, zoals de Portugezen aldoor al beweerd hadden. In de jaren 1603-1609 probeerde de pas opgerichte Verenigde Oost-Indische Compagnie vervolgens met geweld de basis te leggen voor rechtstreekse handel met China, onder andere met verschillende pogingen om Macau in te nemen. Het mislukte keer op keer. Bevelhebber van de VOC-vloot in Azië was de Amsterdammer Wijbrant van Warwijck. Hij koos het Thaise Patani als uitvalsbasis richting China. In
het Stadsarchief Amsterdam bevindt zich een verklaring van Van Warwijck, in 1609 afgelegd voor de Amsterdamse notaris Fredrick van Banchem, waarin hij vertelt dat hij eind 1603 de boekhouder Cornelis Specx, ook al een Amsterdammer, met geschenken naar de koning van Siam (het huidige Thailand) had gezonden in de hoop dat die voor de Hollanders zou kunnen bemiddelen bij de Chinese keizer. De koning bleek wel bereid een paar Hollanders, onder wie Specx, te laten meereizen met een Siamees gezantschap naar Peking, maar overleed voordat dat werkelijk kon gebeuren. Intussen stuurde Van Warwijck de schepen Erasmus en Nassau naar Macau. Voor de kust maakten ze daar een rijk beladen Portugees handelsschip buit, maar ze wisten weer geen contact te leggen met de Chinezen. In 1605 probeerde Van Warwijck
zelf vanaf de eilandengroep de Pescadores in de Straat van de Taiwan met behulp van de Chinese koopman Impo betrekkingen aan te knopen met handelaren in de Chinese kustprovincie Fujian. De Chinezen waren echter bang voor piraterij en bezorgd dat ze de controle over de handel zouden verliezen en stuurden de Hollanders weg. Twee jaar later probeerde die het opnieuw. Zij gingen aan land in Fujian, waar ze zich volgens een bericht van de gouverneur schuldig maakten aan moord en plundering en hun bijnaam ‘roodharige duivels’ eer aandeden. Wat de gouverneur nog het meest verontrustte was dat het ernaar uitzag dat de Hollanders zich blijvend aan zijn kust wilden vestigen. Maar opnieuw wisten de Chinezen de Hollanders te verdrijven. In hetzelfde jaar probeerde een expeditie onder leiding van Cornelis Matelieff het nog eens via Kanton, weer zonder succes.
Plattegrond in vogelvlucht van stad en fort Grand Para, ca. 1625. Nationaal Archief. De terugkomst in Amsterdam van de tweede expeditie naar Oost-Indië, Hendrik Cornelisz. Vroom, 1599. Collectie Rijksmuseum Amsterdam
09
Vijandschap en geweld Vanaf 1619 was Batavia, het huidige Jakarta op Java, het hoofdkwartier van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in Azië. Van daaruit begon de VOC een nieuwe ronde pogingen om China en de zijdehandel onderdeel te maken van het Nederlandse handelsnetwerk, nog altijd met veel geweld. In april 1622 voer bevelhebber Cornelis Reijersen met een vloot van acht schepen en meer dan duizend man uit met het plan eindelijk Macau op de Portugezen te veroveren. De aanval op Macau, in juni 1622, mislukte echter jammerlijk. Eén van de schippers die deelnam aan de expeditie was Willem Ysbrantszn Bontekoe, die de gebeurtenissen in zijn bekende scheepsjournaal beschreef. Bontekoe vertelt hoe de Nederlanders Macau beschoten en dapper strijd leverden tegen de Portugezen – totdat een kanonskogel hun kruitvoorraad trof. Toen zat er voor de Hollanders weinig anders op dan de aftocht te blazen, waarbij ze ongeveer 250 doden en gewonden op Chinese grond moesten achterlaten. Een gedenkzuil in Macau herinnert nog altijd aan dit fiasco.
op Japan voeren. Vanaf Penghu deden de Nederlanders regelmatig uitvallen naar het Chinese vasteland en naar eilanden voor de kust om, aldus Bontekoe, “door vreze van onze vijandschap en geweld” handel af te dwingen. Bontekoe beschrijft hoe de VOC-mannen Chinese schepen aanvielen, dorpen plunderden en platbrandden en de inwoners vermoordden of ontvoerden om ze naar de Pescadores of Batavia te sturen. Dat terwijl de Chinezen de Hollanders niet eens zo kwaadgezind waren. Eens kwam een groepje verdwaalde Nederlanders in een Chinees dorp terecht. “Daar stonden wel tweeduizend Chinezen die hen met verwondering bekeken; ze leken hun hele leven nog geen Hollanders gezien te
De vloot voer daarna door naar de Pescadores-eilanden voor de Chinese kust, waar Reijersen op het eiland Penghu vliegensvlug een fort liet bouwen. Het fort had een strategische positie: geen schip kon er onopgemerkt langs, zeker niet die schepen die voor de zijdehandel De Pescadores-eilanden voor de Chinese kust, waar Reijersen op het eiland Penghu vliegensvlug een fort liet bouwen. Detail uit een kaart van Johannes Vingboons, 1665. Nationaal Archief.
10
hebben. Ze brachten onze mannen naar hun tempel, gaven hen daar te eten en te drinken en wat tabak.� Nog datzelfde najaar begaven de muren van het in allerijl opgetrokken fort op Penghu het tijdens een zware herfststorm. Reijersen liet de versterking herbouwen door de gevangen Chinezen. De helft van de ongeveer 1150 gevangenen overleefde de slavenarbeid niet. De autoriteiten in Fujian eisten dat de Hollanders van hun strategische plek op het Chinese eiland zouden vertrekken. Eerst met onderhandelingen. Reijersen trok daarvoor in februari 1623 zelf naar Hoksieu (Fuzhou), de hoofdstad van Fujian – een
voettocht van vier weken. Daar stelden de Chinezen voor dat de Nederlanders zich in plaats van op Penghu op Taiwan zouden vestigen. Reijersen wilde wel akkoord gaan als de Chinezen dan geen handel meer zouden drijven met de Spanjaarden in Manilla. Gouverneur Shang Zhouzi van Fujian stelde een gids ter beschikking die de Nederlanders naar Taiwan zou brengen. De keizer in Peking liet hij weten dat hij de Hollanders gedwongen had hun fort met de grond gelijk te maken en te vertrekken. Maar in de zomer van 1624 zaten de Nederlanders nog altijd verschanst in hun fort op Penghu. De nieuwe gouverneur van Fujian, Nan Juyi, besloot toen de Pescadores met geweld terug te veroveren. In juli landden zijn troepen aan de noordkant van Penghu, vanwaar ze de Nederlanders in de houdgreep hadden. Uiteindelijk stuurden de Chinezen een onderhandelaar naar het Nederlandse fort, de piraat Li Dan, de aanvoerder van de illegale Chinese handelaren op Taiwan. Die wist de jonge Amsterdamse jurist Maarten Sonck, die nu aan het hoofd van de Hollanders stond, ervan te overtuigen zijn handelspost op Taiwan te vestigen. Het fort op Penghu braken de Nederlanders weer af. De resten zijn nog altijd te zien, op het schiereiland Fong Gui Wei.
11
Gezicht op Fort Zeelandia rond 1632. Maker onbekend. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
Ilha formosa Eind augustus 1624 vestigden de Hollanders van de Verenigde Oost-Indische Compagnie zich op Taiwan, oftewel Formosa – van het Portugese ‘Ilha Formosa’, mooi eiland. De Chinezen noemden het eiland Dong Fan, oosters barbareneiland. Het was een geliefd toevluchtsoord voor piraten. Mede door de Hollanders zou Taiwan echter een Chinees eiland worden. Zij bouwden een fort op het schiereiland Tayouan, bij het huidige Tainan, aan de zuidwestkust, een plek die goed bereikbaar was voor schepen uit Batavia. Fort Oranje, noemden ze het eerst, maar drie jaar later herdoopten ze het Fort Zeelandia. De eerste gouverneur van Taiwan was de Amsterdammer Maarten Sonck. Hij vond er ook zijn laatste rustplaats, nadat hij in augustus 1625 in de haven verdronken was. Op Taiwan kwamen Chinese kooplieden de Hollanders hun waren aanbieden, voornamelijk zijde, en verder veel porselein, en goud, gember, opium en sappanhout. De Chinezen kochten er op hun beurt door de VOC aangevoerde peper en andere specerijen, sandelhout, katoen, tin, ivoor, en de hertenvellen die van Formosa zelf kwamen die ze gebruikten om harnassen van te maken. In de jaren dertig breidden de Nederlanders hun invloed uit over bijna het hele eiland. Tegenover de haven bouwden zij een dorp, dat ze Provintia noemden. De Hollanders realiseerden zich dat het achterland van hun handelspost rijst en suiker kon opleveren voor de export, maar het lukte
14
ze niet de Taiwanese inboorlingen meer te laten verbouwen voor de verkoop. Daarom besloten ze Chinezen aan te moedigen naar Taiwan te immigreren. Ze boden hun land en bescherming tegen de inboorlingen. De Hollanders hadden wel strenge regels voor de Chinezen: geen wapens, beperkt drinken, vervolging van smokkelaars, piraten en vervalsers, en regels voor hoe ze hun huizen moesten bouwen en hun honden mochten fokken. Wat de handel betrof waren gewichten en maten vastgesteld, net als wisselkoersen en import- en
ze nu arme boeren waren of rijke ondernemers. Vanuit Fujian, aan de andere kant van de Straat van Taiwan, trokken de Chinezen dan ook in groten getale naar Taiwan. Ze gingen er rijst en suiker verbouwen, of legden zich toe op de visserij of de jacht. Tegen het midden van de zeventiende eeuw was Taiwan een bloeiende kolonie, met winsten die opliepen tot meer dan anderhalf miljoen gulden. Eigenlijk was het een Chinese nederzetting onder Nederlands bestuur. Co-kolonisatie, is dit proces wel genoemd. De opbrengsten van de kolonie waren bijna helemaal afkomstig van de Chinese migranten. Zoals een Nederlandse gouverneur opmerkte: “De Chinezen zijn de enige bijen op Formosa die honing geven.”
exporttarieven. De Nederlanders zorgden voor een geolied bestuurssysteem en voor politie, en ze bouwden ziekenhuizen en weeshuizen. Weesmeesters droegen net als in Amsterdam zorg voor de bezittingen van weeskinderen; hun papieren zijn nog te vinden in het archief van de Amsterdamse Weeskamer. De VOC maakte van Taiwan een veilige plaats – zowel economisch als sociaal –, waar Chinezen met een gerust hart naartoe konden verhuizen en konden investeren, of
Nederlandse predikanten probeerden zowel de inboorlingen als de Chinezen tot het christendom te bekeren. Vooral de energieke predikant Robertus Junius wijdde zich vol overgave aan het bekeren – en het onderwerpen – van de eilandbewoners. In de dertien jaar dat hij er diende, doopte hij alleen al in het district Soulang meer dan duizend mensen, die meteen ook leerden lezen en schrijven - in hun eigen taal, maar met Nederlands schrift. Tot in de negentiende eeuw zouden de Taiwanese talen geschreven worden in het krullerige schrift van het zeventiende-eeuwse Holland. In 1643 keerde Junius terug naar Amsterdam, waar het Stadsarchief nog altijd de handgeschreven catechismus bewaart die de predikant op Formosa gebruikte.
Prent van de inwoners van Formosa, uit Olfert Dappers Gedenkwaerdig bedryf der Nederlandsche Oost-Indische Maetschappye, op de kuste en in het Keizerrijk van Taising of Sina, 1670.
15
Naar Peking Een enkele keer probeerde de Verenigde Oost-Indische Compagnie ook langs diplomatieke weg handelsbetrekkingen met China tot stand te brengen. In 1655 zond de VOC een gezantschap naar het hof in Peking, waar nu een keizer van de Mantsjoe Qing dynastie op de troon zat. Het gezantschap onder leiding van de kooplieden Pieter de Goyer en Jacob de Keyzer vertrok op 19 juli van dat jaar vanuit Batavia naar China. Op verzoek van de Amsterdamse burgemeester Cornelis Witsen ging de kunstenaar Johan Nieuhof mee, officieel als hofmeester maar met de opdracht de reis door China te beschrijven en “in haar rechte forme ende gestaltenisse” in tekeningen vast te leggen. Het gezantschap arriveerde in september 1655 in Kanton, maar moest tot maart van het jaar daarop wachten op toestemming om verder te reizen naar het hof in Peking. Daarna legden de Nederlanders in vier maanden volgens de vaste Chinese regels en gebruiken de 2400 kilometer lange tocht af, vooral per trekschuit over verschillende rivieren en uiteindelijk ruim duizend kilometer over het Keizerlijke Kanaal naar Peking in het noordoosten. Op 17 juli, tien maanden na aankomst in China, trok het gezantschap eindelijk Peking binnen. De verplichte ceremoniële ontvangsten namen nog eens een maand of drie in beslag, waardoor ze pas op 2 oktober op audiëntie konden bij keizer Shunzhi. Terwijl de Nederlanders zich
16
op een bijzondere missie in dienst van de handelsbetrekkingen waanden, was hun bezoek voor het keizerlijke hof eigenlijk een routinekwestie. De Chinese keizer verwachtte dat afgezanten van de omringende landen hem regelmatig tribuut kwamen brengen en hem trouw beloofden met geschenken en een knieval – waarin de Hollanders met het oog op de handel geen enkel probleem zagen. De keizer nam de brief van gouverneurgeneraal Johan Maatsuiker, met daarin de wens handelscontacten aan te knopen, in ontvangst. Het antwoord dat twee weken later volgde was nogal teleurstellend. De keizer probeerde de Nederlanders allereerst te ontmoedigen “aangezien uw Landt zeer verre afgelegen is, en hier zeer harde winden waayen, waardoor de Schepen met groot gevaar overkomen, en het hier aan land zeer kout is, zulks het hagelt en sneeuwt, zo zou het mij deeren, en in ‘t herte zeer doen, indien hier van uw volk quam.” Zouden ze het er desondanks op willen wagen, dan mochten er eens in de acht jaar hooguit honderd Nederlanders naar China komen. Hoewel het gezantschap veel kennis over China opleverde, was het als handelsmissie dus mislukt. In juli 1658 was Johan Nieuhof terug in Nederland, waar hij introk bij zijn broer Hendrik in Amsterdam. Veel Amsterdammers kwamen bij hem langs, nieuwsgierig naar zijn tekeningen en indrukken van China. Na drie maanden
ging Johan alweer op reis. Zijn ‘Sineesche schriften en teekeningen’ liet hij bij zijn broer achter. Hendrik liet van de tekeningen prenten maken. Johans vrij eenvoudige schetsen van landschappen, steden en dorpen en allerlei Chinezen, werden daarbij wel nog wat ‘Chineser’ gemaakt en voorzien van draken en andere exotische elementen, inclusief palmbomen, die langs de hele route niet voorkwamen. In 1665 verscheen Johans verhaal met 150 prenten bij Jacob van Meurs, aan de Keizersgracht: Het
Gezantschap der Neêrlandtsche OostIndische Compagnie, aan den grooten Tartarischen Cham, den tegenwoordigen Keizer van China. Hendrik Nieuhof benadrukt in een voorwoord nog eens hoe uniek vooral de afbeeldingen zijn, die “van niemat tot noch toe, dan van mijnen broeder uit Sina gebracht zijn”. Het boek was een groot succes en zorgde voor een grote belangstelling voor China; vele oplagen en herdrukken volgden en de afbeeldingen werden overgenomen in andere boeken over China.
De cover van de Engelse uitgave van het verhaal van Johan Nieuhof, uit 1668.
17
Koxinga Tegen het midden van de zeventiende eeuw wist de Qing dynastie van de noordoostelijke Mantsjoe de macht in Peking over te nemen van de Ming keizers. De bevelhebber Zheng Chenggong, die met zijn vloot de oostkust van China beheerste, bleef echter trouw aan de Ming en verdiende daarmee de eretitel Guo Xinye, ‘hij die de keizerlijke achternaam mag dragen’. De Fujianezen spraken het uit als Koksengya, en in het Nederlands werd dat al gauw Koxinga. Toen Koxinga’s macht op het Chinese vasteland tanende bleek, viel zijn oog op het Taiwan van de Hollanders. In 1660 vroeg de Nederlandse gouverneur op Taiwan, Frederick Coyet, het hoofdkwartier van de Verenigde
Oost-Indische Compagnie in Batavia om hulp, omdat hij een invasie door Koxinga verwachtte. In september arriveerde een Hollandse vloot met soldaten onder leiding van Jan van der Laan. Die vond echter dat er geen enkel probleem was en keerde prompt terug naar Batavia, waar hij zijn beklag deed over Coyet. Er werd een nieuwe gouverneur naar Taiwan gestuurd, maar tegen de tijd dat die het eiland bereikte, was Koxinga daar al met 25.000 man geland en had hij Fort Zeelandia omsingeld. Batavia stuurde nog militairen, maar het mocht niet meer baten. Na een beleg van negen maanden sloot Coyet op 1 februari 1662 een verdrag met Koxinga. Het bestond uit achttien
Prent van de overgave van Fort Zeelandia aan de troepen van Koxinga, door Jan van Baden, 1675.
18
artikelen. De Nederlanders zouden fort Zeelandia met al het aanwezige geschut, ammunitie, koopwaar en geld overdragen aan Koxinga en Taiwan ontruimen. In ruil daarvoor konden ze het eiland ongedeerd verlaten, met hun persoonlijke eigendommen en met opgeheven hoofd, “met voll geweer, vliegende vaandels, brandende londt, kogels in de mont en slaende trommelen”. Ieder van de achtentwintig bestuurders mocht bovendien tweehonderd rijksdaalders meenemen, en twintig burgers mochten samen nog eens een som van duizend rijksdaalders houden. Rijst, brood, wijn, arak, vlees, varkensvlees, olie, azijn, touwen, canvas, pek, teer, ankers, buskruit, kogels en linnen, en wat ze verder nog maar nodig mochten hebben op hun reis naar Batavia, mochten ze aan boord van de schepen van de VOC brengen. Het was voorlopig het einde van de vaste Nederlandse handelspost op China. Koxinga stierf al een paar maanden later, in mei 1662, maar zijn zoon hield vanaf Taiwan nog twintig jaar stand tegen de Mantsjoe.
(Chinmen) te veroveren, maar zonder het gewenste resultaat. De strijd tussen Koxinga en de Hollanders leeft trouwens nog altijd in de Chinese herinnering. In de jaren tachtig werd er een televisieserie aan gewijd. Voor de opnames werd tijdelijk het wapen van Amsterdam aangebracht boven een van de poorten van de Chinese stad Chongwu.
Tussen 1662 en 1664 leidde bevelhebber Balthasar Bort wel nog tot driemaal toe een expeditie tegen Koxinga – vooral in de hoop de gunst van de nieuwe Qing keizer te winnen en toestemming te krijgen voor rechtstreekse handel op China. Hollandse troepen wisten zelfs de eilanden Amoy (Xiamen) en Quemoy
Voor de Portret opnames vanwerd Isaactijdelijk Aboabhet da wapen Fonseca, vande Amsterdam eerste rabbijn aangebracht in Brazilië.boven Stadsarchief een vanAmsterdam. de poorten van de Chinese stad Chongwu. Foto Henk Nouws.
19
Chinoiserie Amsterdam was in het midden van de zeventiende eeuw hét Europese centrum voor boekdrukkunst en cartografie. Via Amsterdam verspreidde nieuwe kennis over China en andere verre landen zich over Europa. De belangrijkste kaartenmakers van het zeventiendeeeuwse Amsterdam waren Willem Jansz Blaeu en zijn zoon Joan. Joan Blaeu publiceerde in 1655 de eerste Europese atlas van China, de Novus Atlas Sinensis van de Italiaanse jezuïet Martino Martini. Die had als missionaris in China gewerkt en was eind 1653 naar Amsterdam gekomen met een verzameling Chinese kaarten en een grote hoeveelheid gedetailleerde aantekeningen over het land. Er volgde een stroom andere boeken over China: Joan Nieuhofs geïllustreerde werk over het Hollandse gezantschap naar
Peking, bijvoorbeeld, en de beschrijving van de Amsterdamse arts Olfert Dapper, die weliswaar zelf nooit in China was geweest, maar die zich baseerde op informatie die twee volgende Nederlandse missies in China verzamelden. Zijn Het Gedenkwaerdig Bedrijf der Nederlandsche Oost-Indische Maetschappije, op de Kuste en in het Keizerrijk van Taising of Sina was rijk geïllustreerd met kopergravures, waaraan net als in Nieuhofs boek hier en daar wat extra exotische elementen waren toegevoegd. Zelden was de Amsterdammer zo geïnteresseerd in China als in de jaren zestig en zeventig van de zeventiende eeuw. Joost van den Vondel schreef in die tijd zijn Zunchin of ondergang der Sineesche heerschappij, over het tragische einde van de laatste Ming keizer, waarin hij China bezingt als een “eedle diamant, die goddelyk in d’oogen flonkert,
Schotel met het wapen van de stad Amsterdam, geflankeerd door twee leeuwen. Het wapen staat in een fantasie-poortgebouw met tussen de halfzuilen twee lijzen, circa 1720. Het object is in bezit van de Vereniging voor Aziatische Kunst.
20
en alle uitsteekentheeên verdonkert, gelyk een onwaerdeerbaer pant”. In de toegepaste kunst en in de architectuur werd China intussen ook een ware rage. Overal doken opeens voorwerpen en decoraties in Chinese of namaak-Chinese stijl op. Deze chinoiserie hield Europa tot ver in de achttiende eeuw in zijn greep. Op China geïnspireerde motieven sierden meubels, kamerschermen, behangsels, textiel en keramiek. Men maakte veel gebruik van pagodes, parasols, kraanvogels en oosterlingen met exotische hoofddeksels, lange snorren en vlechten, een kommetje thee in de hand en soms een aapje in de buurt – waarbij de kunstenaars zich vooral graag baseerden op de prenten uit Johan Nieuhofs boek. In tuinen verrezen pagodes en
theekoepels in Chinese stijl en iedere zichzelf respecterende welgestelde Amsterdammer had in die tijd wel een Chinese kamer in zijn grachtenpand of buitenverblijf. Geen huishouden was compleet zonder Chinees porselein, echt of nep. Delfts aardewerk “in den chineschen smaeck” imiteerde het porselein uit China, hoewel de exacte formule voor het Chinese porselein lang geheim bleef en de Delftse variant nogal grof was in vergelijking met het verfijnde Chinese product. De Amsterdamse kunstenaar Cornelis Pronk maakte in opdracht van de Verenigde Oost-Indische Compagnie een aantal ontwerpen voor in China te vervaardigen porselein. De door de Amsterdammer ontworpen ‘Chinese’ motieven – onder andere twee dames met een parasol die vogels voeren – prijkten op serviezen, theekopjes en sierporselein voor op schoorsteenmantels en kasten.
De Chinese kamer in het Geelvinck Hinlopen Huis aan de Keizersgracht te Amsterdam. Foto: Ronald Spek.
21
Tjoebitia De Amsterdamse buskruitfabrikant Pieter van Hoorn verkocht in april 1663 zijn kruittoren aan de stad en vertrok met zijn hele gezin naar Batavia om daar bestuurder te worden in de Raad van Indië. In juli 1666 leidde hij een Hollands gezantschap naar Peking, in een poging de nieuwe Chinese keizer Kangxi gunstig te stemmen. Pieters twaalfjarige zoon Joan reisde ook mee; die was toen al onderassistent van de Verenigde OostIndische Compagnie. De Hollanders brachten de Chinese keizer voor honderdduizend gulden aan geschenken, onder andere een orgel, verrekijkers, tapijten, vier Perzische paarden en een rijtuig met twee Bengaalse ossen. De vijf schepen van het gezantschap voerden bovendien voor een half miljoen gulden aan handelswaar mee naar China, vooral peper en sandelhout. De missie liep echter uit op een grote mislukking. Het keizerlijke hof weigerde alle geschenken en het grootste deel van de handelsgoederen werd teruggestuurd. Maar tijdens de reis raakten zowel Pieter van Hoorn als zijn zoon Joan diep onder de indruk van China. Pieter was zo gecharmeerd van de leer van de Chinese wijsgeer Confucius dat hij in 1675 een Nederlandse vertaling – op rijm! – van diens werk publiceerde. Het werd de eerste uitgave van Confucius’ ideeën in het Nederlands. Pieters zoon Joan van Hoorn maakte snel carrière binnen de VOC en werd een van de rijkste en machtigste mannen
22
van het Nederlandse netwerk in Azië. Zijn belangstelling voor China raakte hij nooit kwijt. In 1701 werd Joan van Hoorn gouverneur-generaal in Batavia. Hij stond daar bekend als beschermer van de vele Chinezen die er woonden, en dat heeft er misschien wel toe bijgedragen dat hij in 1709 moest terugkeren naar Holland. Een smeekschrift van de Chinezen om toch vooral in Batavia te blijven mocht niet baten. Van Hoorn werd op zijn terugreis naar Nederland vergezeld door zijn bejaarde Chinese lijfarts Tjoebitia, die zijn geld ook verdiende met het distilleren van arak. Deze Tjoebitia was een van de eerste Chinezen die Amsterdam aandeden. Hij had in Batavia goed Nederlands geleerd en wist zelfs de letter r “zeer net en krachtig” uit te spreken, aldus predikant en schrijver François Valentijn. Tjoebitia was niet op zijn gemak in Amsterdam, waar hij zich voortdurend bekeken voelde, en keerde al gauw terug naar Batavia. Maar tijdens zijn verblijf in de stad sprak hij verschillende geleerde Amsterdammers. Burgemeester Nicolaas Witsen, bijvoorbeeld. Tjoebitia voelde hem “op Chinese wijze” de pols en schreef hem medicijnen voor. Witsen was onder de indruk van de kennis van de Chinese arts maar hij waagde het niet diens medicijnen in te nemen, zo schreef hij. Tjoebitia vertelde verder over de Chinese tijdrekening en gaf een chronologische lijst van Chinese keizers, hij roemde de kracht van de ginseng wortel en gaf wat
heilzame recepten, en hij verklaarde dat het gekrioel van mensen op de Dam in het niet viel bij de mensenmassa’s in China: in Peking ging er geen dag voorbij of er werden mensen doodgedrongen in de stadspoorten. Aantekeningen over het bezoek van Tjoebitia worden nog bewaard in de Universiteitsbibliotheek van
Amsterdam, en in de collectie van Joan van Hoorn in het Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde in Leiden. Joan van Hoorn overleed al in februari 1711. Zijn huis aan de Herengracht stond toen vol met allerlei spullen uit Azië, waaronder grote hoeveelheden Chinees porselein en lakwerk.
Portret van Joan van Hoorn, Gouverneur Generaal van Nederlands-Indië. Prent door Dirk Jongman, 1709-1726. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
23
Thee en porselein Aanvankelijk was het de Verenigde OostIndische Compagnie vooral om Chinese zijden stoffen te doen, maar in de loop van de zeventiende eeuw werden andere producten steeds belangrijker. Het siervolle Chinese porselein groeide uit tot het meest succesvolle product op de Amsterdamse veilingen en was al gauw niet meer weg te denken uit de Europese huishoudens. Verder
leverde vooral de Chinese thee de VOC vanaf de late zeventiende eeuw veel winst op. Chinese kooplieden vervoerden al die producten eerst in jonken van China naar Batavia. Vanaf 1728 ging de VOC eindelijk weer rechtstreeks op China varen. De Compagnie kreeg toen toestemming om een factorij – een handelsvestiging – op te zetten in Kanton. De Fransen en de Engelsen hadden zich daar al aan het begin van de eeuw gevestigd. De VOC mocht alleen zaken doen via een Chinees handelshuis met een speciale vergunning en moest kantoren en pakhuizen huren op een door de Chinezen goedgekeurd terrein buiten de stad. Daar stonden uiteindelijk de factorijen van dertien verschillende landen naast elkaar aan de kade. De Nederlandse factorij in Kanton bleef tot 1830 open. Het eerste schip dat direct van Amsterdam naar China voer was de Coxhorn, speciaal “tot het afhalen van thee en andere koopmanschappen” op de Amsterdamse werf
Reclame voor theewinkel van H.G. van Balen, met als voorstelling een Chinese man en vrouw in een pseudo-chinese entourage, ca. 1880. Stadsarchief Amsterdam.
24
van de VOC gebouwd. Het schip zeilde op 5 december 1728 uit en kwam na een voorspoedige reis in de loop van 1729 in Kanton aan. De Coxhorn keerde terug met 268.479 pond thee en een grote hoeveelheid porselein en zijden stoffen. Op de veiling in Amsterdam leverde het een winst van honderd procent op. Het was zo’n succes dat er in de loop van de achttiende eeuw vier of vijf schepen per jaar op Kanton gingen varen. Een tijd lang voeren ze via Batavia, maar vanaf 1755 coördineerde de China Commissie vanuit Amsterdam de rechtstreekse vaart tussen de Nederlanden en China. Een indruk van de Chinese koopwaar geeft de lading van het schip Geldermalsen. De Geldermalsen liep op 3 januari 1752 op de terugweg vanuit Kanton op een rif in de Straat Singapore en zonk. Tachtig bemanningsleden verdronken; 32 mannen wisten in twee sloepen Batavia te bereiken. Toen de Geldermalsen in 1984 op de zeebodem werd gevonden, troffen de bergers in het ruim onder andere complete serviezen in het blauw-witte Chinese porselein aan – sommige voor wel 144 personen – en tienduizenden theekommen en schotels, botervlootjes, zoutvaatjes en beeldjes, allemaal beschermd door de balen thee. Er waren bovendien 125 baren puur goud met Chinese inscripties. In het voorjaar van 1986 werd het Chinese porselein in Amsterdam voor in totaal 37 miljoen gulden geveild.
De Nederlanders brachten zelf vooral peper mee om in Kanton te verhandelen. Die was daar “zeer gewilt”, aldus een rapport dat supercarga M.W. Hulle in het midden van de achttiende eeuw vanuit Kanton aan de bestuurders van de Compagnie zond en dat nu bewaard wordt in het Stadsarchief Amsterdam. Verder raadde Hulle aan sandelhout en katoen naar Kanton te blijven brengen, en nootmuskaat, kruitnagelen en tin. Hulle stuurde ook nog een boodschappenlijstje met benodigdheden voor de factorij mee: onder andere een weegschaal en kisten, rijst, boter, zout, spek, zeep, kaarsen, bier, rode wijn en witte Franse wijn, en verder “gedisteleerde wateren”, brandewijn en jenever.
In het voorjaar van 1986 werd het Chinese porselein uit het schip de Geldermalsen in Amsterdam bij veilinghuis Christie’s geveild.
25
26
De tekeningen van Johan Nieuhofs Sineesche schriften en teekeningen, werden omgezet in prenten en her en der nog wat ‘Chineser’ gemaakt.
27
China’s Retreat Heel wat Amsterdammers in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie maakten in China fortuin, vooral doordat ze flink bij wisten te verdienen met particuliere handeltjes. Een van de opvallendste was wel de Amsterdammer Andreas Everardus van Braam Houckgeest. Zijn vader was de oprichter van de firma Van Braam en Helsdingen, kooplieden in Oost-Indische stoffen en Chinese rariteiten in de Amsterdamse Spinhuissteeg. Andreas zelf vertrok in 1758 als opperkoopman van de VOC naar China, waar hij tot 1773 in Kanton bleef werken. In 1790 keerde Van Braam weer terug naar Kanton, nu als directeur van de factorij daar. Van Braam Houckgeest was gefascineerd door China, en probeerde alles te leren wat er over het land te leren viel. Hij stuurde zelfs twee Chinese kunstenaars op pad, om al die delen van het land waar hij als buitenlander zelf niet mocht komen voor hem te schilderen. In de jaren 1794-1795 maakte Van Braam Houckgeest deel uit van het laatste Nederlandse gezantschap dat naar het Chinese keizerlijke hof in Peking reisde, ter gelegenheid van het zestigste regeringsjaar van keizer Qianlong. Van Braam legde alles vast wat hij onderweg zag, in een verslag en in schetsen die hij later door kunstenaars liet uitwerken: landschappen en steden, planten en dieren, en natuurlijk de mensen. Hij vond het land prachtig, en was bovendien onder de indruk van de manier waarop
28
de Chinezen het landschap zelfs nog mooier hadden gemaakt, met pagodes en vernuftige waterraderen, en met terrassen voor de landbouw. Hij bewonderde het levendige Peking en de imposante Verboden Stad, hoewel het er daar tot zijn teleurstelling nogal chaotisch aan toeging. Toen Van Braam ten slotte op audiëntie mocht komen viel tijdens zijn buiging voor de keizer zijn hoed af, waar de keizer hartelijk om moest lachen. Omdat hij in de tussenliggende jaren in de Verenigde Staten gewoond had en daar de Amerikaanse nationaliteit had gekregen, was Van Braam Houckgeest meteen ook de eerste Amerikaan die de Chinese keizer ontmoette. Hij keerde na deze reis terug naar Amerika. Hoewel Van Braam straatarm in China was aangekomen, had hij binnen de kortste keren genoeg vergaard om comfortabel van te leven, en vertrok hij uiteindelijk met een schip vol Chinese meubelen, snuisterijen, zo’n tweeduizend schilderijen en vijf Chinese bedienden. In Philadelphia richtte hij tijdelijk een tentoonstelling over China in, die veel belangstelling trok. Net buiten de stad liet Van Braam een huis in Chinese stijl bouwen – met een dak als van een pagode – dat hij ‘China’s Retreat’ noemde en door zijn Chinese bedienden met behulp van zijn verzameling in Chinese stijl liet inrichten. Volgens bezoekers waande je je er helemaal in China. De weg die naar zijn huis liep doopte Van Braam om tot ‘China Lane’.
In 1798 publiceerde Van Braam zijn reisverslag, Voyage de l’ambassade de la Compagnie des Indes orientales hollandaises, vers l’empereur de la Chine. Intussen had Van Braam met zijn extravagante levenswijze zijn hele fortuin alweer uitgegeven. Hij zag zich gedwongen China’s Retreat en zijn
Chinese verzameling te verkopen en keerde terug naar Amsterdam, waar hij in 1801 overleed. In 2003 kocht het Rijksmuseum Amsterdam een aantal voorwerpen uit de collectie van Van Braam Houckgeest, onder andere een portret van zijn vrouw, twee stoelen en een waaier.
Portret van Catharina van Braam Houckgeest, anoniem, ca. 1790. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
29
Bankiers In 1799 kwam er definitief een einde aan de activiteiten van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Nu gingen particuliere Amsterdamse handelshuizen op China varen. In het archief van notaris J.H. Zilver, in het Stadsarchief Amsterdam, bevindt zich een aantal contracten die de Commissie tot de directe vaart en handel op China, een onderdeel van het nieuwe Comité tot den Oost-Indische Handel en Bezittingen, afsloot met verschillende Amsterdamse firma’s. Door de economisch ongunstige tijden en vijandelijkheden van Engelse schepen liep de theehandel gevaar, aldus die contracten. Om de handel toch te kunnen voortzetten was het nodig die te “masqueren” voor de Engelsen door neutrale personen en firma’s in te zetten. De handelshuizen rustten daarom voor eigen rekening schepen
uit, vaak met een Amerikaanse schipper, om thee uit China te halen. Het waren in Amsterdam gevestigde firma’s als Theodor Gülcher & Zonen en Tomasachi & Co., en bijvoorbeeld ook het gerenommeerde oude Amsterdamse handelshuis Hope & Co. Een vertegenwoordiger van Hope & Co. verklaarde op 5 april 1809 voor dezelfde notaris Zilver dat zijn firma in 1806 een lading thee uit China ontvangen had die aangevoerd was met het schip Bingham van schipper Levi Bardin. De thee was net als in de tijd van de VOC verkocht op openbare veilingen, tussen 2 september 1806 en 11 augustus 1807. Toen het Franse Keizerrijk Holland in 1810 inlijfde hield de vaart op China abrupt op. De Hollandse factorij in Kanton raakte tijdelijk helemaal geïsoleerd. In 1824
De Nederlandsche Handel Maatschappij ging in 1903 in Shanghai zelf bankbiljetten uitgeven, de ogenoemde Shanghai-dollars. Afbeelding ABN-AMRO Kunst &Historie, Amsterdam.
30
moest de Nederlandsche HandelMaatschappij de theehandel een nieuwe impuls gaan geven, maar de concurrentie van de Engelsen en de Amerikanen was intussen zo groot geworden dat de Hollanders daar niet meer tegenop konden. De handelspost in Kanton sloot in 1830. De aandacht van de Amsterdamse handelshuizen verschoof in de latere negentiende eeuw van de handel in thee naar het verlenen van financiële diensten. Zo ging Hope & Co. investeren in leningen aan China. In 1894 nam het handelshuis, uitgenodigd door de Hongkong & Shanghai Banking Corporation in Londen, voor het eerst deel aan een 7% zilverlening aan de keizerlijke Chinese regering. De lening bedroeg in totaal bijna elf miljoen Chinese taëls; de taël stond toen op 1,80 gulden. Via Hope & Co. en andere Amsterdamse firma’s als Van Loon en Wertheim & Gompertsz konden geïnteresseerden in het najaar van 1894 in Amsterdam intekenen op de lening. In de jaren daarna volgden verschillende andere leningen aan China. Een obstakel voor de leningen
aan China was het ontbreken van een Chinese centrale bank en een duidelijke munteenheid. De Nederlandsche HandelMaatschappij, intussen ook uitgegroeid tot een bank, ging daarom in 1903 in Shanghai zelf bankbiljetten uitgeven, de zogenoemde Shanghai-dollars, die tot 1946 in omloop zouden blijven. De leiding over het kantoor in Shanghai was in die tijd in handen van de voormalige consul Emile van Walree, die zich zijn leven lang inzette om de betrekkingen tussen China en Nederland te verbeteren. Van Walree stond ook aan de wieg van de Java-ChinaJapanlijn, waarmee dichter Jan Slauerhoff in de jaren twintig als scheepsarts China zou aandoen. Op verzoek van verschillende landen die geld aan China leenden, trok de Chinese regering uiteindelijk in 1911 de Nederlandse bankier Gerard Vissering aan om te adviseren over een munthervorming. Hij kreeg de rang van mandarijn in de tweede graad. Het jaar erop werd de Chinese keizer echter afgezet en werd de Chinese republiek uitgeroepen. Hope & Co. ging zich daarna buigen over leningen aan de nieuwe republiek China.
Hope & Co. investeerde in 1894 in leningen aan China, uitgenodigd door de Hongkong & Shanghai Banking Corporation in Londen. Stadsarchief Amsterdam.
31
Wereldtentoonstelling In 1842 wist Engeland in het Verdrag van Nanking (Nanjing) af te dwingen dat China een aantal havens opende voor westerse landen en hun handelsmaatschappijen. De Nederlanders gingen daarna vooral gebruikmaken van de haven van het schiereiland Amoy aan de kust van Fujian. Nu China ‘open’ was konden Nederlanders er bovendien naartoe om voor het eerst een echte studie te maken van de taal en de cultuur. In 1853 werd in Leiden de eerste Chinese tolkenopleiding opgericht, de
voorloper van de studie sinologie. In eerste instantie leerden de studenten er vooral hoe ze konden communiceren met de Chinezen in NederlandsIndië, en Chinezen uit de provincies Fujian en Guangdong – plaatsen waar Nederland handelsbelangen had. Om praktijkervaring op te doen gingen de studenten naar Amoy, waar ze op het eiland Gulangyu onderdak vonden, en waar sommigen hun kennis van China verder verdiepten en zich tot geleerden ontwikkelden. Eén van de eerste officiële
Wereldtentoonstellingsspel waar alle paviljoens in zijn getekend. Het Chinese paviljoen bevindt zich bij de nummer 20. Stadsarchief Amsterdam.
32
tolken was Gustaaf Schlegel. Hij werd in 1875 de eerste hoogleraar Chinees aan de Universiteit Leiden. Het grote publiek kon in Amsterdam nader kennismaken met China tijdens de Wereldtentoonstelling van 1883. Deze Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling – vooral bedoeld om de rijkdommen van de koloniën te presenteren – vond van 1 mei tot 1 oktober 1883 plaats op een braakliggend terrein achter het Rijksmuseum in aanbouw, het huidige Museumplein. Er kwamen bijna anderhalf miljoen bezoekers op af. Het was niet de eerste keer dat China vertegenwoordigd was op een wereldtentoonstelling, maar het paviljoen in Amsterdam was met zo’n 1400 vierkante meter wel de grootste Chinese inzending tot dan toe. Het Algemeen Handelsblad meldde een week voor de opening van de tentoonstelling dat de Chinezen wel erg traag waren met het inrichten van hun afdeling, maar volgens een journalist van het Rotterdamsch Nieuwsblad zetten de Chinezen hun beste beentje voor en toonde de Chinese bijdrage aan de tentoonstelling een nieuw zelfbewustzijn “van dit uit zijne lange afgeslotenheid
ontwakende volk”. Terwijl op vorige tentoonstellingen nog bijna uitsluitend Chinese voorwerpen te zien waren geweest die overeenkwamen met de Europese smaak, had deze inzending echt een Chinees karakter, zodat de Europeanen ook eens een idee van het authentieke China konden krijgen. Om de verkoop kon het de Chinese regering daarbij niet te doen zijn, aldus de journalist, maar blijkbaar kon het nieuwe China zich dat veroorloven. Zo was er behalve bekende Chinese producten als porselein en zijde ook een helemaal volgens de Chinese smaak gemeubileerde kamer te bewonderen. Zoiets was op nog op geen enkele tentoonstelling te zien geweest. Verder waren er bijvoorbeeld voorwerpen waarmee thee bereid werd, Chinese weefstoelen en benodigdheden voor de zijdeproductie, en een bootje dat met de voet geroeid kon worden. De Chinezen hadden ook een grote Chinese plezierboot naar Amsterdam verscheept, waarvoor in het park naast de Chinese afdeling een speciale steiger was aangelegd. Het Chinese paviljoen trok veel bekijks en de Amsterdammers raakten maandenlang niet uitgepraat over de kleurrijke en opvallend geklede Chinese delegatie.
Toegangsbewijs voor de Chinese boot op de Wereldtentoonstelling. Stadsarchief Amsterdam.
33
Boksers Nederland benoemde in 1851 voor het eerst een consul-honorair in Shanghai, en eentje in Amoy. Zes jaar later kwam er in Amoy een officieel Nederlands consulaat, op het eilandje Gulangyu, tegenover het centrum van de stad, waar Engeland en Amerika al eerder een consulaat gevestigd hadden. In het verdrag van Tientsin werden in 1863 voor het eerst de formele diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en het Chinese keizerrijk vastgelegd. De eerste consul-generaal werd J.H. Ferguson, die zich eerst in Shanghai vestigde en daarna in Peking. Conservatieve Chinezen zagen de toenemende invloed van buitenlanders in China, en het verval van de keizerlijke macht, met lede ogen aan. Zij gaven hun steun aan een groep oproerlingen, ‘boksers’ genoemd, die verbonden waren aan een geheim genootschap – ‘vuisten van gerechtigheid en harmonie’ – dat westerlingen en christenen verantwoordelijk hield voor de steeds meer in het oog springende achteruitgang van China. In 1900 begonnen de boksers een gewelddadige opstand tegen westerlingen in China. Een stel Nederlandse missionarissen vond daarbij de dood. Op 13 juni 1900 belegerden de boksers de wijk in Peking waar de westerse en Japanse diplomatieke missies gevestigd waren. Het gebouw van de Nederlandse legatie lag op een afstandje van de gebouwen van de meeste andere buitenlandse gezantschappen.
34
De Nederlandse gezant F.M. Knobel zocht daarom al na een paar dagen zijn toevlucht bij de Engelsen. Op 21 juni plunderden de boksers het Nederlandse gebouw, waarna het in vlammen opging. Er moesten buitenlandse troepen aan te pas komen om de Bokseropstand neer te slaan. Op 14 augustus bevrijdden die de gezanten. Daarna werden er permanent westerse troepen gelegerd in China. De leiders van de opstand en de ambtenaren die hen gesteund hadden werden gestraft, en Nederland kreeg 1,4 miljoen gulden schadevergoeding voor het afgebrande gebouw. Van dat geld verrees een nieuw legatiecomplex, op een terrein van achtduizend vierkante meter, dat voortaan bewaakt werd door Nederlandse mariniers. Op het terrein kwamen behalve het bestuursgebouw ook de woning van de gezant en tuinen, stallen, sportvoorzieningen en een kazerne. Het hoofdgebouw werd ontworpen door de beroemde architect Pierre Cuypers, die met gebouwen als het Centraal Station en het Rijksmuseum gezichtsbepalend was geweest voor het Amsterdam van de late negentiende eeuw. Cuypers maakte in de jaren 1905 en 1906 twee ontwerpen voor het bestuursgebouw, en ook een voor het woonhuis, dat echter nooit is uitgevoerd. Het bestuursgebouw gaf hij een Hollandse trapgevel en de speklagen in lichtere steen, en een forse vierkante toren met balustrades en een achtkantige
opengewerkte spits: een stukje Nederland in China. Het gebouw van Cuypers in Peking is intussen alweer afgebroken. Net als sommige andere landen schold Nederland China overigens een deel van de schadevergoeding voor de Bokseropstand kwijt. In 1933 werd vastgelegd dat 65 procent van het kwijtgescholden bedrag besteed zou
worden aan waterbouwkundige werken in China, onder leiding van een Nederlandse ingenieur. De rest ging naar culturele instellingen, zoals de Academia Sinica, een instelling voor wetenschappelijk onderzoek op allerlei gebieden, van natuurkunde tot sociale wetenschappen. Zo hoopte Nederland ook op cultureel gebied het contact met China te bevorderen.
Een van de ontwerptekeningen van architect P.J.H. Cuypers voor het Gezantschapsgebouw te Peking, circa 1905-1906. Collectie NAi, onderdeel van Het Nieuwe Instituut.
35
Pindachinezen Op 9 juli 2011 vierden Amsterdamse Chinezen dat het honderd jaar geleden was dat de eerste Chinezen zich in Nederland vestigden. De Chinezen waren massaal ingehuurd door Nederlandse rederijen toen er in 1911 een staking onder Nederlandse zeelieden was uitgebroken. Als ze niet op zee waren, woonden de Chinezen in logementen die ook door Chinezen werden gerund, in Amsterdam vooral in en om de Binnen Bantammerstraat, achter het nieuwe Scheepvaarthuis. Thong Yen Kai, werd de straat ook wel genoemd: straat van de Chinezen. De logementen deden ook dienst als eethuis, en als gokhal en opiumkit. De baas van zo’n logement trad meestal ook op als tussenpersoon tussen de rederijen en de Chinese zeelieden, die zich als groep verhuurden. Het loon van de Chinezen was ongeveer zeventig procent van wat een Nederlandse zeeman verdiende. Negentig procent daarvan ging naar de logementhouder-bemiddelaar. Tijdens de crisis van de jaren dertig dankten de rederijen de Chinezen af. Doordat de schepen op de grote vaart overschakelden van stoom naar diesel, waren de stokers sowieso niet meer nodig. De straatarme Chinezen die in Nederland achterbleven, begonnen op straat pinda’s en zelfgemaakte pindakoeken te verkopen. Deze ‘pindachinezen’ droegen een trommel met koopwaar voor hun buik en riepen “lekka, lekka… pinda, pinda”. De Nederlanders bleken dol
36
op de pindakoeken, maar de Chinese venters waren de overheid een doorn in het oog. Volgens een verslag van de Amsterdamse Keuringsdienst van Waren in het politiearchief, uit januari 1933, had inspectie uitgewezen dat de pindakoeken “met de grootste zindelykheid” gemaakt werden. Dat gebeurde weliswaar in kamers waar ook gewoond en geslapen werd, maar “in de meening dat die Chineezen, hier gestrand, behoeftige menschen waren, heb ik tegen die overtreding, toen gebleken was dat de bereiding op zindelyke wyze geschiedt, geen maatregelen genomen,” schreef de inspecteur. De politie kon zich echter niet vinden in deze toegevendheid en het werd de Chinezen alsnog verboden in hun kamers pindakoeken te maken. Een ventverbod voor pindaverkopers en streng optreden tegen Chinezen zonder paspoort en visum moesten het probleem verder beteugelen. Veel arme Chinezen, onder wie heel wat bejaarden en zieken, werden bovendien teruggestuurd naar China. Ondertussen probeerden andere Amsterdammers de Chinezen juist te helpen. Via het Amsterdamsch Comité voor Hulp aan Noodlijdende Chineezen bijvoorbeeld. Volgens een verslag van een van de oprichters, bewaard in het Stadsarchief Amsterdam, was er in de jaren dertig een ware “invasie van deze medelijdenwekkende figuren in de Hollandsche hoofdstad”. Als medemens kon je niet onder het gevoel uit dat je
wel moest helpen, “vooral in de gure winterdagen, wanneer ze zielloos ineengedoken in iedere hoek van de straat stil met hun pindatrommeltjes stonden,” zo schrijft hij. “Nadat ik op een kouden, regenachtigen avond met één van ze sprak – het was toevallig een uitgemergelde oude opiumrooker – en ik tot mijn spijt moet bekennen dat we elkaar slechts aankeken, daar ik geen Chineesch verstond, besloot ik een hulpactie te beginnen.” Er werd een recreatiezaal opgezet, beschikbaar gesteld door de gemeente, waar de Chinezen een kop thee of koffie konden drinken, een
Chinese krant konden lezen en konden pingpongen of schaken. Het comité zamelde kleren, schoenen en dekens in voor de Chinezen, Amsterdamse warenhuizen als de Bijenkorf en de Hema schonken “huishoudelijke gereedschappen” en “Prof. Kleiweg de Zwaan wist zelfs van een Huishoudschool een groote tafel te krijgen, wat zeer ten goede kwam aan het pingpongspel.” Uiteindelijk moet de onderneming echter worden opgedoekt onder bedreigingen van de Chinese logementhouders en de Chinese consul, die niet van te voren van de actie op de hoogte was gebracht.
Een zogenaamde Pindachinees in Amsterdam, circa 1930-1940. Fotograaf onbekend. Stadsarchief Amsterdam.
37
Maring In juli 1921 werd de Chinese communistische partij (CCP) opgericht. De enige buitenlander die daarbij aanwezig was, was de Nederlandse marxistische vakbondsorganisator Henk Sneevliet, ook bekend onder zijn schuilnaam Maring alias Ma Lin, die in Nederlands-Indië al aan de wieg had gestaan van de Indische SociaalDemocratische Vereeniging, de latere communistische partij. Lenin zelf had Sneevliet als afgevaardigde van de Communistische Internationale (Komintern) naar China gestuurd, dat sinds 1912 een republiek was. Hij moest daar contact leggen met de Chinese communisten en bekijken of die konden samenwerken met de nationalistische beweging, de Kwomintang. Samen zouden die sterker staan tegenover het westerse imperialisme in China. De Chinese communisten voelden eigenlijk meer voor zelfstandig opereren, maar Sneevliet wist ze, gesteund door Moskou, in juni 1923 uiteindelijk te overtuigen. De samenwerking moest volgens Sneevliet vooral via de vakbonden, van ‘binnenuit’, tot stand komen. Veel Chinese communisten waren het daar echter niet mee eens. Hij was echter teleurgesteld toen de Russen de Kwomintang militair en financieel gingen steunen in de hoop op meer invloed in China, in plaats van te helpen bij het organiseren van een
38
echte politieke revolutionaire partij. Teleurgesteld keerde Sneevliet in 1924 terug naar Nederland. Maar in China wordt Maring nog altijd beschouwd als een van de belangrijkste buitenlandse adviseurs in de vroege geschiedenis van de communistische partij, en zijn invloed op de opkomende Chinese vakbeweging is van grote betekenis geweest. Vanuit Nederland bleef Henk Sneevliet zich altijd solidair tonen met de revolutionaire emancipatiebewegingen in Azië. Sneevliet zat in de Tweede Kamer voor de RevolutionairSocialistische Arbeiderspartij om daarna, in 1939, gemeenteraadslid in Amsterdam te worden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij actief in het verzet. In 1942 werd hij opgepakt en op de Leusderheide gefusilleerd, volgens sommigen terwijl hij de Internationale zong. Henk Sneevliet wordt nog elk jaar op zijn sterfdag, 12 april, herdacht op de begraafplaats Westerveld in Driehuis. Ook al had Sneevliet ze dan tot samenwerken bewogen, de relaties tussen de Chinese communisten en nationalisten bleven eigenlijk altijd gespannen. Na de Tweede Wereldoorlog leidde dat tot een burgeroorlog, waarin de Chinese Communistische Partij onder leiding van de door Sneevliet veel geprezen
Mao Zedong de overhand kreeg op het vasteland. Op 1 oktober 1949 richtte Mao de Volksrepubliek China op. Alleen Taiwan bleef in handen van de nationalisten, onder leiding van Chang Kai-Shek, en noemt zich nog altijd de Republiek China. De Volksrepubliek weigerde de Republiek echter als onafhankelijke natie te erkennen.
De Amsterdammer Willem Hendrik van Lennep, telg uit de bekende Amsterdamse regentenfamilie, vertrok na de militaire academie naar Taiwan, waar hij toetrad tot het leger van Chang Kai-Shek. Later was Van Lennep onder de naam Liu Yuan-Tao adviseur van de Taiwanese regering. Zijn brieven liggen in het Stadsarchief Amsterdam.
Henk Sneevliet, ook wel Maring genoemd, geportretteerd in de studio van atelier J. Merkelbach in 1920. Stadsarchief Amsterdam.
39
Olympisch Stadion In de zomer van 1928 kwamen er sporters uit 46 verschillende landen naar Amsterdam voor de negende Olympische Spelen. China zond dat jaar nog geen atleten naar Amsterdam, maar een Chinese waarnemer woonde wel de openingsceremonie in het nieuwe Olympisch Stadion bij. Zo was China in Amsterdam voor de allereerste keer vertegenwoordigd op de Olympische Spelen. De Chinese afgevaardigde woonde in Amsterdam ook een bijeenkomst van het Internationaal Olympisch Comité bij, waar hij volgens de Nederlandse pers blijk gaf “van de belangstelling van de Chineesche sportwereld niet alleen voor de Spelen in het Verre Oosten, doch tevens voor de ontwikkeling van het Olympisme. Niets, zoo zeide hij, zal verzuimd worden om te bereiken, dat de belangrijke Chineesche ploeg zal deelnemen aan
de Spelen der Xe Olympiade te Los Angelos in 1932.” De buiten China wonende Chinese wielrenner He Haohua zou zich ingeschreven hebben voor de Amsterdamse Spelen, maar moest zich na een ongeluk terugtrekken. Anders zou hij de eerste Chinese Olympische sporter zijn geweest. De allereerste wielrenner die namens China wel meedeed aan de Olympische Spelen was geboren in Amsterdam. Howard Wing was de zoon van een Chinese vader en een Ierse moeder. Hij trainde met het Nederlandse wielerteam voor de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn, totdat bleek dat hij geen Nederlands paspoort had. Hoewel Wing nog nooit in China was geweest, nodigde China hem daarop uit om de Chinese ploeg te komen versterken. Wing moest het in
Het Chinees Olympisch voetbalelftal bezoekt Volendam, voordat ze de wedstrijd tegen Ajax spelen op 27 augustus 1936. Nationaal Archief/ Spaarnestad Photo.
40
Berlijn opnemen tegen de regerend wereldkampioen en kwam niet verder dan de eerste twee wedstrijden. Daarna vertegenwoordigde hij China nog wel op acht wereldkampioenschappen en nogmaals tijdens de Olympische Spelen van 1948. In datzelfde jaar 1936 trad er alsnog een Chinees team aan in het Amsterdamse Olympisch Stadion. Na de Olympische Spelen in Berlijn maakte het Chinese voetbalelftal een toer door Europa, waarbij “de Chineezen met haast onuitspreekbare namen” – aldus een journalist – op 26 en 27 augustus ook Amsterdam aandeden voor een wedstrijd tegen Ajax. De spelers kwamen met de trein vanuit Parijs in Amsterdam aan. “Ter begroeting waren aanwezig de consul van China, de bestuurderen van Ajax, benevens
verschillende afgevaardigden van Chineesche vereeingingen,” zo schreef De Tijd. Voorafgaand aan de wedstrijd brachten de Chinese voetballers een bezoek aan Volendam. Op 27 augustus speelden de Chinezen en Ajax in het Olympisch Stadion voor een publiek van achtduizend man. Het was de eerste keer dat er een Chinees team in Nederland uitkwam. Ajax won de wedstrijd met 5-3. Het Chinese elftal maakte weliswaar een goede indruk op de Nederlandse sportjournalisten, “doch het afwerken der aanvallen en het schieten waren onvoldoende, terwijl bovendien het spel te kort gehouden werd”. Meteen na de wedstrijd vertrokken de Chinezen met de boot naar Engeland. In 2009 deed het Chinese vrouwenelftal het trouwens beduidend beter in het Olympisch Stadion. Toen won China daar de Women’s 4 Nations Cup.
41
Volksrepubliek Als een van de eerste westerse landen erkende Nederland in 1950 de nieuwe Volksrepubliek China met zijn communistische regime onder leiding van Mao Zedong, en in 1954 volgde de uitwisseling van zaakgelastigden. Het draaide daarbij vooral om handelsbelangen. Toch bleef het China van Mao erg gesloten voor buitenlanders. Een van de weinigen die in die periode wel toegang hadden tot het land was de bekende Nederlandse filmmaker Joris Ivens, die toen een sympathisant van het Chinese socialistische regime was. Ivens was in 1938 al eens in China geweest en had toen in opdracht van de internationale communistische organisatie Komintern een film gemaakt over de Chinese communisten en de oorlog met Japan, dat grote delen van China bezet hield. Hij keerde twintig jaar later terug naar China en werd vriendschappelijk ontvangen door Zhou Enlai, premier van China tijdens het bewind van Mao. Tijdens dit verblijf bracht hij Chinese studenten de kunst van het filmen bij en draaide hij zelf twee films, waaronder Before spring, een film over, zoals Ivens zelf zegt in zijn autobiografie uit 1989 “de eerste tekenen van socialisme”. Ivens was getuige van Mao’s ‘grote sprong voorwaarts’ – de (destructieve) economische hervormingen die van China een supermacht naar socialistisch
42
model hadden moeten maken. In de jaren zeventig maakte Ivens de opnames voor de propagandistische documentaire Hoe Yukong de bergen verzette. In de ruim twaalf uur durende film over het leven van gewone Chinezen werd de culturele revolutie in beeld gebracht. Ivens’ communistische sympathieën en zijn connecties zorgden ervoor dat hij overal toegang had. Hij was zo’n beetje de enige buitenlander die in China mocht filmen. Toen Mao in 1976 overleed veranderde het politieke klimaat in China. De nieuwe Chinese machthebbers zagen maar weinig in de film en Ivens zou zich er zelf later ook van distantiëren. De betrekkingen tussen Nederland en China werden intussen gekenmerkt door een aantal diplomatieke crises. In 1972 had Nederland nog in een gezamenlijke verklaring met China de regering in Beijing als enige wettige Chinese regering erkend, en Taiwan als een provincie van de Volksrepubliek aangeduid. Maar in 1980 gaf de Nederlandse regering plots een vergunning voor de levering van twee duikboten aan Taiwan af. De duikboten werden gebouwd op de werf van Rijn Schelde Verolme (RSV), waarin ook de Amsterdamse NDSM was opgegaan. China tekende protest aan en verwees naar de verklaring van acht jaar daarvoor. Het leidde tot de eerste van een drietal duikbotencrises, waarbij
Taiwan na ruim drie eeuwen opeens weer een grote rol speelde in de relatie tussen Nederland en China. China trok zijn ambassadeur terug en verlaagde in mei 1981 de diplomatieke betrekkingen tot het niveau van zaakgelastigde. Twee volgende crises rondom het leveren van
onderzeeĂŤrs liepen met een sisser af en in mei 1984 werden weer ambassadeurs uitgewisseld. Daarna, in de late jaren tachtig en vooral in de jaren negentig, begon de commerciĂŤle uitwisseling tussen China en Nederland pas goed op stoom te komen.
Joris Ivens in het filmmuseum, 1978. Foto Paul Huf/Maria Austria Instituut.
43
Musicultura Bekende Chinese musici als Chou Wen-Chung en Lui Tsun-Yuen kwamen in 1974 naar Nederland voor een muzikale uitwisseling. Het initiatief kwam van de Nederlandse componist Ton de Leeuw, verbonden aan het Amsterdamse Sweelinck Conservatorium, die erg geïnteresseerd was in nietwesterse muziek. Hij had daarom Musicultura opgezet, een reeks muzikale ontmoetingen tussen Oost en West. De Musicultura-bijeenkomst van 1974, van 20 oktober tot 16 november, was de eerste in die reeks en was gewijd aan de muziek van Oost-Azië, met veel aandacht voor Chinese muziek. Het evenement werd georganiseerd door de Eduard van Beinum Stichting. Die stichting, genoemd naar de in 1959 overleden dirigent van het Amsterdamse Concertgebouworkest, wilde een ontmoetingsplek bieden waar musici van over de hele wereld naar elkaar zouden kunnen luisteren en van elkaar zouden kunnen leren. Musicultura was in dat opzicht baanbrekend. Tijdens vier weken op het landgoed van de stichting, Queekhoven aan de Vecht bij Breukelen, kwamen musici, componisten en musicologen uit Oost en West samen om
te ontdekken hoe in hun landen muziek benaderd en ervaren werd, door te luisteren en te spelen. Chou Wen-Chung prees Musicultura als een unieke mogelijkheid om deskundigen op het gebied van allerlei verschillende muzikale culturen in een ongedwongen sfeer te ontmoeten. De eerste week van Musicultura was helemaal gewijd aan Chinese muziek. Chou Wen-Chung gaf eerst samen met Lui Tsun-Yuen een lezing over de belangrijkste muzikale tradities van China. Beiden waren grootheden op het gebied van de Chinese muziek die inmiddels in de Verenigde Staten woonden en werkten: componist Chou Wen-Chung onderwees in New York compositie en Chinese muziek aan Columbia University en Lui Tsun-Yuen gaf les in de theorie en de uitvoeringspraktijk van Chinese muziek aan UCLA in Californië. In de rest van de week was er onder andere aandacht voor de Peking Opera, voor klassieke Chinese muziek en verschillende traditionele Chinese instrumenten en Chou Wen-Chung en de Zwitsers-Chinese componist Tona Scherchen brachten eigen
Diverse maskers die gebruikt worden voor Peking Opera.
44
composities ten gehore, waarin Chinese elementen en westerse technieken en ideeĂŤn elkaar vonden. Bovenal waren de deelnemers van Musicultura onder de indruk van Chou Wen-Chungs verslag en diapresentatie van zijn reis door China, in december 1972, waar hij verschillende musici en componisten had gesproken en zich een goed beeld had gevormd van de gevolgen van de culturele revolutie op muzikaal gebied. Er waren veel vernieuwingen, maar oude tradities bleken toch nog niet helemaal vergeten. De Peking opera vormde als populairste muziekvorm de basis voor de nieuwe revolutionaire muziek. Met een paar veranderingen
werd de opera aangepast aan de normen van de culturele revolutie. Terwijl de oude Peking opera gebruikmaakte van imposante kostuums en make-up, waren kostuums en sets in de nieuwe vorm juist erg naturalistisch gehouden. De inhoud van de opera moest de eerlijkheid en hartelijkheid van de Chinese boeren en arbeiders weerspiegelen. De nieuwe opera eindigde ook altijd met een triomf van de deugd: het bevrijdingsleger dat schurken als landeigenaren en imperialisten omverwerpt en een onschuldig meisje bevrijdt, toegejuicht door het hele dorp. Ton de Leeuw concludeerde ten slotte dat zich in China een van de belangrijkste hedendaagse culturele ontwikkelingen aan het voltrekken was. Voorstelling van een Peking Opera.
45
Wa Lai In de jaren zestig en zeventig kwam er een nieuwe stroom Chinezen naar Amsterdam, die vooral in de steeds populairdere Chinese restaurants gingen werken. Toen Nico Polak in 1966 voor Het Vrije Volk de Binnen Bantammerstraat beschreef, waren daar “acht Chinese restaurants voor Nederlanders, vier gokhuizen, twee opiumkitten, enkele boardinghouses, drie unieke buurtcafés, een in Chinezenkapsels gespecialiseerde kapper, twee toko's, drie clubhuizen van onderscheidene groepen Chinezen en vier Chinese restaurants voor Chinezen.” Veel van de Chinezen waren er trouwens illegaal. De Amsterdamse hoofdcommissaris Toorenaar schatte de hoeveelheid illegale Chinezen in Amsterdam in 1975 op vijfduizend. De uit Hongkong afkomstige Mary van der Made-Yuen ging in die jaren een belangrijke rol spelen binnen de Amsterdamse Chinese gemeenschap. Zij was na haar huwelijk met een Nederlander in 1966 neergestreken in Buitenveldert, waar ze ontdekte dat Chinese kinderen in Amsterdam vaak slecht Chinees spraken en Chinese ouders slecht Nederlands. Daardoor begrepen ze elkaar vaak niet goed. Mary van der Made begon daarom in november 1979 op zaterdag Chinese les te geven aan Chinese kinderen, in een lokaal van een school aan de Rustenburgerstraat. Die eerste les
kwamen er zes kinderen. De tweede les waren er al elf en een half jaar later 31. Uiteindelijk kwamen er wekelijks honderden kinderen om Chinees te leren en richtte Mary van der Made in 1981 een echte Chinese school op: Kai Wah. Oorspronkelijk werd daar Kantonees onderwezen, later Mandarijn. En terwijl de kinderen Chinees leerden, organiseerde Van der Made voor de ouders lessen Nederlands. De Chinese school Kai Wah bestaat nog altijd, nu in het Berlage Lyceum Amsterdam aan de Pieter Lodewijk Takstraat. Intussen telt Amsterdam meerdere Chinese scholen. Omdat Amsterdamse Chinezen steeds vaak bij haar kwamen met vragen, brieven en formulieren, richtte Mary van der Made in 1987 Chinees centrum Wa Lai op, aan de Karel du Jardinstraat. Wa Lai is een sociaal en cultureel ontmoetingscentrum voor Chinezen en alle andere Amsterdammers, waar Chinezen hulp krijgen bij het vinden van hun weg in de Nederlandse samenleving – met cursussen en maatschappelijk werk, voorlichting en huiswerkklassen – en waar Nederlanders kennis kunnen maken met de Chinese cultuur. Een groep Chinese vrouwen zette vanuit
In de straten rondom de Nieuwmarkt te Amsterdam is de bewegwijzering tweetalig.
46
Wa Lai een Kantonese operagroep op, Yim Kwam Fong, waarvan Mary van der Made en haar man erevoorzitter zijn. Mary van der Made is verder betrokken bij de werkgroep Chen Hui, die zich inzet voor oudere Chinezen, en bij vele andere initiatieven binnen de Chinese gemeenschap in Nederland. Haar archief is ondergebracht in het
Stadsarchief Amsterdam. Tegenwoordig wonen er meer dan tienduizend Chinezen in Amsterdam. Chinatown heeft zich intussen verplaatst van de Binnen Bantammerstraat naar de buurt rondom de Nieuwmarkt en de Zeedijk, waar sinds 2000 ook een Chinees-boeddhistische tempel staat.
De Chinees-boeddhistische tempel staat sinds 2000 op de Zeedijk te Amsterdam.
47
Toegangspoort Op 13 november 1986 opende de locoburgemeester van Beijing een Chinees handelskantoor in het Amsterdamse World Trade Center. Sinds die tijd is China in een economische stroomversnelling terechtgekomen, en daarmee voor Amsterdam nog aantrekkelijker geworden als handelspartner. Niet langer gaat het daarbij alleen om Amsterdammers die naar China trekken. Chinese bedrijven vestigen zich steeds vaker in Amsterdam of investeren er. Sinds 2004 is het aantal Chinese bedrijven in de metropoolregio Amsterdam meer dan verdubbeld en inmiddels hebben meer dan zeventig Chinese bedrijven een vestiging in Amsterdam en omgeving. Amsterdam biedt Chinese bedrijven een hub van waaruit Europa veroverd kan worden, een toegangspoort tot de Europese markt.
In 2004 opende de Chinese telecom- en ICT-gigant Huawei een verkoopkantoor in Amsterdam-Zuidoost. Sindsdien is Huawei steeds meer internationale activiteiten vanuit Amsterdam gaan coördineren. Het Europese ‘competence center’ van het bedrijf wordt gevestigd in Amstelveen. Inmiddels werken er in Nederland meer dan vierhonderd mensen voor Huawei. De grootste bank van China en van de wereld, ICBC, heeft sinds 2011 een kantoor in Amsterdam. De ICBC heeft vier miljoen zakelijke klanten. ICBC en de gemeente Amsterdam werken samen om Chinese bedrijven die zich in Europa willen vestigen te ondersteunen. De Chinese bedrijven die zich al in de regio gevestigd hebben, zijn erg te spreken over Amsterdam. Om snel te kunnen groeien zijn er hoogopgeleide en internationaal georiënteerde
Aan de Amsterdamse Zuidas vestigen zich ook Chinese bedrijven. Foto: Edwin van Eis.
48
mensen nodig, aldus ICBC. Amsterdam is daarvoor dé plek. “Amsterdam is zeer aantrekkelijk voor expats. Er zijn ook aantrekkelijke belastingvoordelen voor buitenlandse werknemers. Overal in de stad zie ik de tekenen van de eeuwenoude relaties tussen Nederland en China.” Bovendien biedt de Amsterdamse regio veel logistieke voordelen. De Chinese producent van bouwmachines Liugong, gevestigd in Almere, zegt: “De locatie en unieke logistieke diensten speelden een belangrijke rol bij onze keuze voor Amsterdam, maar de regio heeft meer voordelen: we zitten hier op minder dan een half uur rijden van de luchthaven, wat betekent dat we binnen een halve dag bij onze klanten in de rest van Europa kunnen zijn.” Hikvision, dat beveiligingsapparatuur ontwikkelt, koos voor een Europees hoofdkantoor in Hoofddorp: “Europa bestaat uit
verschillende markten. Dat betekent dat onze vinger aan de pols van lokale ontwikkelingen moeten houden. We moeten lokale netwerken opbouwen met een groot aantal partijen. Om zo’n operatie te coördineren hebben we een Europees hoofdkantoor op een centrale locatie nodig, met werknemers die het continent kennen en de talen spreken. Op al deze punten biedt de Amsterdamse regio meerwaarde.” Het contact tussen Amsterdam en China draait overigens niet alléén om zakendoen. Ook op wetenschappelijk en cultureel gebied vindt tegenwoordig een voortdurende uitwisseling plaats, en ieder jaar komen twee experts uit zusterstad Beijing naar Amsterdam om te leren van de Amsterdamse ervaring op het gebied van bijvoorbeeld afvalverwerking en energie, watermanagement of monumentenzorg.
49
50