3 minute read
Vrouwen van nu
Ze leerden elkaar kennen tijdens literaire optredens in het land en stonden daarna een paar keer samen op het toneel – een samenwerking die wonderwel bleek te werken voor Saskia Noort en Stella Bergsma. Vorig jaar stond het duo voor een bomvolle, enthousiaste zaal op Lowlands. Nu gaan ze samen een theatershow maken, vernoemd naar evergreen Unbeschreiblich Weiblich, de rebelse punksong over abortus waarmee Nina Hagen in 1978 een hele generatie vrouwen de tweede feministische golf in sleurde. In de ‘all female’ voorstelling, begeleid door een band van drie jonge vrouwen die –uiteraard! – ook Nina Hagens culthit spelen, worden telkens twee gastauteurs uitgenodigd en fungeren Noort en Bergsma als presentatoren. Ze gaan in op de vraag: wat betekent het om nu vrouw te zijn? Hoe kijken ze naar het feminisme van vroeger versus nu? Van wie krijgen ze de meeste haatmails? Saskia vertelt over daten na je vijftigste en de frictie met mannen van haar leeftijd, die vaak bang zijn voor haar succes. Stella heeft al ruim vijfentwintig jaar een ‘zuurstofdoorlatende’ relatie en legt uit wat hetero’s kunnen leren van homoseksuele koppels. Ze praten over de overgang en het idee dat vrouwen na hun vijftigste niet meer ‘fuckable’ zijn. Want nee, het glazen plafond is bepaald niet aan diggelen. Er is nog steeds een loon- én een orgasmekloof. En er klinken meer en meer conservatieve geluiden die het vrouwenlijf willen bepalen en beperken. Hoog tijd voor een revival van de rebelse geest van weleer – te beginnen in De Kleine Komedie.
8 maart, De Kleine Komedie
Advertisement
AFLEVERING 12:
WAARIN CINDY VREEMDGAAT MET CAFÉ ’T MONUMENTJE
Mijn ouders waren toen ik opgroeide geen bartypes, ze vonden het ontzettend onlogisch om een paar gulden neer te tellen voor een iets wat ze voor niks konden drinken. Mijn moeder begon pas rond haar vijftigste met zuipen en mijn vader, die altijd al graag een drankje lustte, had een hekel aan geld uitgeven. Daarnaast waren ze immuun voor die typische ouwejongenskrentenbroodsfeer, waar ik later wel gevoelig voor bleek. In het wijkje, waar de ouderlijke woonboot lag (en ligt) was ook geen café, daarvoor zou je naar het Stadionplein moeten fietsen, maar dat was in die tijd ook niet echt een bruisende plek (maar tegenwoordig is de horecadichtheid er zeer behoorlijk). Dus ik was niet bekend met het concept. Vanaf het moment dat ik de (toen nog) legale drinkleeftijd van zestien had bereikt, speelde mijn sociale leven zich af in kraakpanden, concertzaaltjes en op straat. In de jaren daarna gebruikte ik cafés als een soort wachtkamer voor het echte uitgaan: je sprak er af, dronk een paar biertjes en dan snel weg. Kroegen vond ik iets voor oude mensen, en inderdaad werd ik pas na mijn vijfendertigste een kroegtijger. Ik vond een café, niet bij mij in de buurt en sowieso geen buurtcafé, waar de barmensen mijn naam kenden en waar ik altijd wel iemand tegenkom om mee te praten. Maar alleen op vrijdagavond, want wie elke dag drinkt is een alcoholist.
Onlangs las ik een paar artikelen over de teloorgang van buurtcafés. Die schijnen het bijltje erbij neer te gooien omdat hun clientèle sterft of de rekening niet betaalt. Daarna worden die plekken opgekocht door horecamagnaten, zoals De Drie Wijzen uit Oost, die ze vervangen door formulecafés met modieuze tegelwandjes en duur speciaalbier uit de tap. Deze cafés worden bezocht door frisse jongeren die graag Japanse borrelhappen eten en hun elektrische fiets voor de deur parkeren. Zelf vind ik dit, los van dat het weer een overwinning is van het grootkapitaal, niet zo erg. Nooit zag ik de charme van buurtcafés echt. Hoewel ik geboren ben in deze stad, evenals mijn ouders en grootouders, voel ik niets bij de aanblik van Perzische tafeltapijtjes, vergeelde polaroids, biljarttafels en gokkasten.
Een enkele keer laat ik me meevoeren met een kroegentocht langs authentieke buurtcafé’s, of bezoek ik een verjaardag van iemand die er, ondanks mijn protest, op staat het in een Amsterdamse kroeg te vieren. Natuurlijk zie je dat de vaste klanten van zo’n bar een soort familie vormen, dat ze hun terugkerende grapjes hebben en dat de barvrouw iedereen ‘schat’ noemt.
Cindy Hoetmer (55) is geboren en opgegroeid in Amsterdam. Na haar comeback als schrijver met het voor de Libris genomineerde Min of meer opmerkelijke gebeurtenissen uit het leven van een treuzelaar (2020) verscheen vorig jaar haar boek Goed, naar omstandigheden
Gedachteloos zing ik zachtjes mee wanneer De vlieger wordt gedraaid, maar dan zie ik een man in een hoekje huilen, stort er een vrouw dronken ter aarde en vertelt iemand een smerig verhaal. Dan snap ik weer waarom ik me daar niet thuis voel. Er hangt een geur van alcoholisme en eenzaamheid, vond ik altijd. Tot ik kortgeleden geïnterviewd werd voor dit blad en de betreffende journalist café ’t Monumentje, een bij mij in de buurt gelegen bruin (maar tafeltapijt- en biljartloos) café, voorstelde. We spraken om tien uur ’s ochtends af en dachten dat het op dat tijdstip wel rustig zou zijn. Het tegendeel was waar. De kroeg zat volledig vol met groepjes mensen waarvan ik vermoedde dat ze de pensioengerechtigde leeftijd ruimschoots hadden bereikt. Ze dronken koffie en zaten geanimeerd te ouwehoeren. Zo hard zelfs dat ik vreesde dat het opnameapparaat alleen dat geluid zou registreren. Het was er opvallend gezellig. Hoogstwaarschijnlijk zou na de koffie wel wat alcohol op tafel komen, maar ze hadden ook al plezier met koffie alleen.
Opeens begreep ik het. Deze mensen zaten hier niet de hele dag uit drankzucht of eenzaamheid, ze hadden een manier gevonden hun leven te verlengen. Voor hen was het elke dag, de hele dag vrijdagavond.