historische banden
VIETNAMAMSTERDAM
Colofon Dit is een uitgave van het Stadsarchief Amsterdam in samenwerking met amsterdam inbusiness en Amsterdam Marketing © 2013. Tekst: Mariëlle Hageman. Voor deze publicatie is dankbaar gebruik gemaakt van onder andere de volgende publicatie: Leeuw en Draak. Vier eeuwen Nederland en Vietnam. Onder redactie van John Kleinen, Bert van der Zwan, Hans Moors en Ton van Zeeland (Amsterdam 2007). Met dank aan: Lam Ngo, Anne Beeksma, Zlatka Siljdedic, Inez Weyermans, Peter de Goeje, Ab Stokvis, Medisch Comité Nederland-Vietnam, Amsterdam Museum, Peter Lammers, Tropenmuseum Amsterdam. Met speciale dank aan: John Kleinen Ph.D, Associate Professor, Universiteit van Amsterdam. Coverbeeld: Een olifant, muzikanten en 'soldiers of extraordinary stature' vergezellen de koning van Tonkin. Prent uit een boek van Samuel Baron uit 1732. Collectie British Library.
Inhoud Voorwoord
04
Oude Compagnie
06
Quinam
10
Tonkin
14
Samuel Baron
16
Phan Huy Chú
18
Foto’s
22
Demonstraties
24
Medisch Comité
26
Amsterdam helpt Hanoi
28
Musicultura
30
Universiteiten
34
Vietnamezen in Nederland
36
Heineken
38
Museum
40
Staatsbezoek
44
Samenwerking
46
Het postkantoor van Weltevreden bij Batavia uit het Bataviaasch Album van Charles Theodore Deeleman uit 1859 (detail). Collectie Tropenmuseum.
Voorwoord In 1637 vond er een bijzondere ontmoeting plaats tussen de Nederlandse ondernemer Carel Hartsinck en de koning van Tonkin, een Vietnamees koninkrijk. Vietnam was voor Nederland in die tijd nog redelijk onbekend terrein - een ver en indrukwekkend land, waarmee Hollandse kooplieden maar al te graag handelsbetrekkingen wilden aanknopen. De ontmoeting tussen Carel en de koning verliep goed, er werden afspraken gemaakt over toekomstige handelsondernemingen. Carel mocht zich na deze audiëntie zelfs zoon van de koning noemen; deze had de koopman namelijk naar goed Vietnamees gebruik als zoon geadopteerd. Dit deed de koning wel vaker, maar dat maakte de gebeurtenis voor Nederlandse begrippen niet minder ongewoon. We weten veel over Vietnam door de
zeventiende-eeuwse geschriften van Samuel Baron. Als zoon van een Nederlandse koopman en een Vietnamese handelaarster, had Baron toegang tot zowel de Vietnamese als de Nederlandse wereld. Hij schreef een boek voor de westerse markt over zijn geboorteland, gedecoreerd met prachtige prenten. Zijn voornemen was om ‘zijn’ Vietnam eer aan te doen door een boek te schrijven dat de Vietnamese werkelijkheid zo goed mogelijk weergaf. Hij schreef over de historie van Vietnam, maar ook over het onderwijssysteem van het land. Onderwijs en kennis zijn, zo blijkt uit deze publicatie Historische Banden, Vietnam – Amsterdam, belangrijke thema’s gebleven voor de relatie tussen Amsterdam en Vietnam. Toen Vietnam in de twintigste eeuw een roerige tijd doormaakte, van strijd en onafhankelijkheid, toonden de
Zicht op het huidige Hoi An, voormalig Faifo, vanaf de Thu Bồn rivier. In deze stad richtte de VOC een handelspost op in 1637.
04
Amsterdammers zich betrokken bij de strijd van de Vietnamese bevolking. Er werd geld ingezameld voor de actie ‘Amsterdam helpt Hanoi’. Andere steun kwam via het Medisch Comité Nederland-Vietnam dat aanvankelijk vooral veel medicijnen naar Vietnam stuurde. Later verschoven de werkzaamheden naar het versterken van aanwezige medische kennis en het aanbieden van trainingen. Het Komitee Wetenschap en Techniek richtte zich ook op kennis. De werkzaamheden van dit Komitee vormden het fundament voor de goede relatie tussen de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Universiteit van Hanoi. De UvA en de Universiteit van Hanoi wisselden boeken en apparatuur uit, en dit leidde tot nieuwe contacten en uitwisselingen. Zo groeide een langdurige samenwerking, die nog altijd voortgaat.
Ik hoop dat de historische banden tussen Vietnam en de Metropool Regio Amsterdam over vriendschap, handel, kennis en samenwerking de grondslag zullen zijn voor nieuwe relaties in de toekomst. Nieuwe relaties in samenwerking en nieuwe partnerschappen. Banden die kunnen dienen als voorbeeld voor een positieve en ondernemende gedeelde toekomst. Een toekomst waarin de Metropool Regio Amsterdam nieuwe economische en culturele relaties met Vietnam net zo gastvrij omarmt als de koning van Tonkin, die ooit Carel Hartsinck als zoon ontving.
Mr. E.E. van der Laan Burgemeester van Amsterdam
05
Oude Compagnie In 1601 zetten de eerste Nederlanders voet aan wal in Vietnam. Tegen het einde van de zestiende eeuw waren er vanuit Amsterdam al verschillende expedities richting AziĂŤ vertrokken, op zoek naar mogelijkheden om daar handel te drijven. In 1600 was een vloot van zes schepen van de Amsterdamse Oude Compagnie uitgevaren richting de Oost. Twee van de schepen van die vloot, de Haarlem en de Leiden, bereikten in 1601 de kust van Quinam, zoals de Hollanders het koninkrijk in wat nu centraal Vietnam is noemden. De schepen stonden onder bevel van Gaspar van Groesbergen en waren op weg van het Indonesische eiland Ternate naar China. Omdat de Nederlanders ook belangstelling hadden voor Vietnamese zijde en goud, besloten ze ook Vietnam aan te doen. De Vietnamezen wilden echter niets van de Nederlanders weten en vermoordden 23 bemanningsleden. Bevelhebber Gaspar van Groesbergen werd gevangen genomen, maar wist zichzelf uiteindelijk vrij te kopen met twee kanonnen. De Hollanders gaven hun pogingen echter nog niet op. Ze voeren wat verder naar het noorden, naar de stad die de Portugezen Faifo noemden, het huidige Hoi An. Daar
pakten ze het wel wat voorzichtiger aan. Het schip de Haarlem met koopman Jeronimus Wonderaer voer de haven binnen, terwijl de Leiden met bevelhebber Van Groesbergen buitengaats achterbleef. Wonderaer kreeg in Faifo
een allervriendelijkste ontvangst. Hij mocht logeren in het huis van een lokale koopman en via een vrouwelijke tolk kwam hij in contact met de koning. Die beloofde dat hij de schuldigen aan de aanval op de Nederlanders zou straffen, en zegde bovendien alle steun toe bij de zakelijke
De schepen van de tweede expeditie naar Oost-IndiĂŤ keren terug in de haven van Amsterdam. Een jaar later varen hier in 1600 de schepen uit die als eersten Vietnam bereiken. Schilderij Cornelis Vroom uit 1599. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
06
onderhandelingen. Vijf maanden bleef Jeronimus Wonderaer vervolgens in Faifo proberen om de handel in vooral zijde van de grond te krijgen. Intussen hield hij bevelhebber Gaspar van Groesbergen, die nog altijd op zijn schip zat, met brieven op
de hoogte van wat er aan wal gebeurde. Zo mochten Wonderaer en zijn metgezellen bij de koning komen dineren. Terwijl de Vietnamezen met stokjes aten, legde Wonderaer de koning uit dat de Hollanders gewoon hun handen
gebruikten. Hij kreeg allerlei vruchten te eten die hij niet kende, en de arak was de beste die hij ooit geproefd had. Wonderaer durfde hem niet goed te drinken, bang om dronken te worden: “Ik zei dat ik van onze eigen wijn wist hoeveel ik op kon zonder dronken te worden, maar de wijn van zijne majesteit was mij onbekend. Waarop hij lachend zei dat hij mij, als ik dronken werd en in slaap viel, wel naar huis zou laten brengen. Ik moest er dan vervolgens niet van schrikken wanneer ik de volgende ochtend een mooie vrouw in mijn bed zou vinden.� Wonderaer antwoordde dat er een tijd was geweest dat hij daar geen probleem mee zou hebben gehad, maar dat hij nu oud was en een vrouw en kinderen in Holland had. De onderhandelingen van Jeronimus Wonderaer liepen op niets uit en uiteindelijk ontdekte Van Groesbergen dat een groepje Vietnamezen een aanslag op de Nederlandse schepen beraamde. De Hollanders vertrokken hals over kop, maar plunderden daarbij nog wel snel een Vietnamees dorp. Het zou dertig jaar duren voordat de Nederlanders opnieuw probeerden om handelsbetrekkingen met Vietnam aan te knopen.
07
De kunstenaar Hendrick Goltzius liet zich onder andere inspireren door de Nederlandse scheepsvaart. Prent uit 1605-1620. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
08
09
Quinam Ondanks de moeizame eerste contacten bleef Vietnam de Nederlanders trekken. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), die sinds 1602 een monopolie had op de handel met Azië, had in korte tijd een uitgebreid handelsnetwerk opgebouwd waarin Vietnam een strategische positie zou kunnen innemen. In 1632 kaapte een stel Nederlanders een schip van de Portugezen – hun grote concurrenten – dat vervolgens schipbreuk leed voor de kust van centraal Vietnam oftewel Quinam. De koning daar liet de Nederlandse schipbreukelingen gevangen zetten en hun goederen in beslag nemen. Een Chinese koopman adviseerde hem echter om de schipbreukelingen terug te sturen naar het Nederlandse hoofdkwartier in Batavia, het huidige Jakarta op Java, met een uitnodiging aan de VOC om handelsbetrekkingen aan te knopen met Quinam. De Nederlanders aanvaardden die uitnodiging maar al te graag. De VOC stuurde schepen en zette vervolgens, in 1637, zelfs een Nederlandse handelspost op in de havenplaats Faifo, het huidige Hoi An. In Faifo troffen de Nederlanders kooplieden uit allerlei verschillende Zuidoost-Aziatische landen aan om zaken mee te doen. De Verenigde OostIndische Compagnie bracht er onder andere peper naartoe voor de Chinese handelaren, en verder bijvoorbeeld ruwe
10
parels, zijden en katoenen doeken van Coromandel, in het zuidoosten van India, en wollen stoffen uit Europa. Ze sloegen er vooral veel zijde in voor de handel met Japan, maar ook sandelhout, kruidnagels, noten, lood en goud. Intussen hadden de Nederlanders echter ook handelscontacten gelegd met Tonkin, het koninkrijk in het noorden van het huidige Vietnam, dat op voet van oorlog leefde met Quinam. Daar verliep de handel een stuk soepeler dan in het nogal grillige Faifo. Dat zorgde voor spanningen tussen de Nederlanders en de koning van Quinam, vooral toen de Verenigde OostIndische Compagnie Tonkin ook nog eens van militaire steun ging voorzien. De mensen en de bezittingen van de VOC in Faifo liepen gevaar, en in 1638 verbrak de Compagnie daarom de handelscontacten met Quinam. In de jaren daarna kwam het tot gevechten, en zelfs tot een ware zeeslag tussen schepen van de VOC en van Quinam – een zeeslag die de Nederlanders overigens smadelijk verloren. Pas in 1651 werd er vrede gesloten en kwam het tot een nieuw handelsverdrag. Maar de koning van Quinam bleef wantrouwig. Hij nam vijf Nederlanders die op de nieuwe handelspost werkten gevangen en dreigde ze te onthoofden op het marktplein van Faifo. Op het allerlaatste moment verleende hij hun gratie. De Nederlanders besloten toen
de handel op Vietnam voortaan maar te beperken tot het noordelijke Tonkin, en de handelspost in Faifo werd in 1652 opgeheven. Precies honderd jaar later probeerde de Verenigde Oost-Indische Compagnie nog ĂŠĂŠn keer handelsbetrekkingen met Faifo aan te knopen, omdat de stad toch wel erg gunstig lag op de route van India naar China. De Compagnie stuurde de
koning van Quinam toen als geschenk een Hollandse koets met paarden, spiegels, schilderijen en vogels, die samen zo’n 5500 gulden waard waren. De Nederlanders kregen daarop inderdaad weer toestemming om een handelspost in Faifo te openen, waar ze in korte tijd veel goud en rietsuiker inkochten voor de verkoop op Ceylon en in Suratte in India. In 1756 vertrok de Verenigde OostIndische Compagnie definitief uit Faifo.
Tonkin op een kaart uit 1681. Voor de kust liggen Nederlandse handelsschepen. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
11
De ligging van Tonkin en Quinam op een kaart uit de 17e eeuw. De stad Faifou is met zwierige letters aangegeven bij de baai onderaan de kaart. Collectie Nationaal Archief.
12
13
Tonkin In 1637 stuurde de Verenigde OostIndische Compagnie een schip naar Tonkin, in het noorden van Vietnam, om te onderzoeken of ook daar handelscontacten gelegd konden worden. De Tonkinezen bleken graag bereid zaken te doen met de Hollanders, en niet veel later voer Carel Hartsinck vanuit de Nederlandse vestiging op Taiwan naar Tonkin om daar een handelspost op te zetten. Na een maand onderhandelen mocht Hartsinck op audiĂŤntie komen bij koning Trinh Trang. Die ontving hem hartelijk en adopteerde de Nederlander naar Vietnamees gebruik zelfs officieel als zijn zoon. Hartsinck verzekerde de koning op zijn beurt dat het de VOC alleen te doen was om de handel en niet om land.
De eerste paar jaar deden de Nederlanders zaken vanuit de plaats Pho Hien, in de provincie Hung Yen. Daarna verhuisden ze naar de hoofdstad Thang Long, het tegenwoordige Hanoi. De Verenigde OostIndische Compagnie importeerde er zilver, koperen munten en veel militair materieel als kanonnen, kanonskogels en munitie. De Compagnie kocht er vooral zijde in die daar geproduceerd werd, voor de export naar Japan. Die export van Tonkinese zijde naar Japan nam vooral tussen 1641 en 1654 een grote vlucht. In die periode verscheepte de VOC voor zo’n 3,5 miljoen gulden zijde van Tonkin naar Japan, goed voor ruim zeventig procent van de brutowinst van de Nederlandse factorij op het Japanse Deshima. Voor de Vietnamezen betekende de Hollandse aanwezigheid een belangrijke impuls voor de handel en een grote werkgelegenheid in de zijdeindustrie. Het aantal Nederlanders dat op de handelspost in Thang Long gestationeerd was schommelde in de loop van de tijd tussen negen en veertien. Een paar keer stond er een Amsterdammer aan het hoofd van de factorij. Zo had de jonge Cornelis Valckenier, een telg uit een prominente Amsterdamse familie, er tussen 1667 en 1672 de leiding. Cornelis was in 1660, twintig jaar oud, begonnen als boekhouder op een schip van de Com-
De aanstellingsakte waarmee Cornelis Valconier werd benoemd tot opperhoofd in Tonkin. Gedateerd 4 mei 1667. Collectie Tropenmuseum.
14
pagnie, maar had in Azië snel carrière gemaakt. Toen hij in 1675 terugvoer naar Holland was dat als admiraal van de retourvloot. In Amsterdam kocht hij daarna een groot huis aan de deftige Kloveniersburgwal. Niet veel later nam hij plaats in het stadsbestuur en in de jaren 1696 en 1699 was Cornelis Valckenier zelfs burgemeester van Amsterdam. Ieder jaar in mei arriveerden de Nederlandse schepen, met honderden zeelieden aan boord, in Tonkin in de havenplaats Domea, bij de stad Hai Phong in het huidige district Tien Lang. Het handelsseizoen duurde tot juli. Volgens de Engelse avonturier William Dampier hadden de Nederlandse zeelui goed contact met de Vietnamezen: “Ze voelen zich er zo vrij alsof ze thuis zijn, want de Tonkinezen zijn over het algemeen een
zeer vriendelijk volk.” Vietnamese boten vervoerden de handelswaar door de Rode Rivier Delta tussen Domea en Thang Long. De Verenigde OostIndische Compagnie kreeg in Tonkin ook te maken met tegenslagen. Aanvankelijk steunden de Nederlanders de Tonkinese koningen in hun voortslepende oorlog met Quinam, maar toen ze een punt zetten achter dat militaire verbond verslechterde de relatie. In 1693 zette de koning het Nederlandse opperhoofd gevangen omdat hij niet de geschenken had meegebracht waar de koning om gevraagd had – onder andere kostbare amber. Verder zorgden onder andere natuurrampen, een tekort aan koperen munten en het einde van de zijdehandel op Japan voor problemen. In 1699 sloot de VOC daarom de handelspost in Tonkin.
Carel Hartsinck op een gravure van Jacob Houbraken uit 1747-1759. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
15
Samuel Baron Een van de eersten die gedegen kennis van Vietnam naar Europa brachten was Samuel Baron, de zoon van een Nederlandse vader en een Vietnamese moeder. Zijn vader, Hendrik Baron, werkte in Vietnam voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Volgens de Compagnie was hij een “langdurighe inwoner van Tonkin en vloeiend de taal sprekende�. In Tonkin had Hendrik Baron een relatie met een Vietnamese, met wie hij Samuel kreeg. Het kwam in die tijd wel vaker voor dat Vietnamese handelaarsters een relatie aangingen met Hollandse kooplieden; zo stelden ze meteen hun belangen veilig. Na zijn verblijf in Tonkin kreeg Hendrik Baron in 1651 kortstondig de leiding over de Nederlandse handelspost in Faifo, oftewel Hoi An, in het zuidelijkere Quinam. In 1660 werd hij opperhoofd in Tonkin, waar hij in 1664 overleed. Voordat hij die laatste keer naar
Hanoi vertrok, zette hij zijn zoon Samuel in 1659 op een schip naar Nederland. In 1672 was Samuel Baron terug in Tonkin, maar nu werkte hij daar voor de Engelsen, nota bene vijanden van de Nederlanders. In 1680 schreef hij zijn naam op een rots aan de Day Rivier, een zijarm van de Rode Rivier. De graffiti was er tot ver in de negentiende eeuw te zien. Toen er in datzelfde jaar 1680 een Engelse vertaling verscheen van het boek dat de Fransman Jean-Baptiste Tavernier over Vietnam had geschreven, vroeg een stel vrienden uit Londen Samuel Baron om commentaar. Tavernier was zelf nooit in Vietnam geweest en baseerde zich uitsluitend op verhalen van anderen. Het boek stond daarom vol met fouten. Uiteindelijk besloot Samuel Baron een eigen werk aan het land te wijden, want hij vond het, zoals hij schreef, veel makkelijker om
Een prent van Hanoi (toen nog Cha-Cho), uit het boek van Samuel Baron uit 1732.
16
een nieuwe beschrijving te maken van Tonkin – “het land waar ik geboren ben en waar ik met mensen van allerlei rangen en standen ben omgegaan” – dan om de fouten van een ander te corrigeren. Samuel Baron kende het land goed en hij won bovendien informatie in bij geleerde Vietnamezen. Zo wist hij van alles te vertellen over de geschiedenis van Vietnam, en over het onderwijssysteem daar – de Vietnamezen waren dol op leren, schreef hij –, maar ook over bijvoorbeeld flora en fauna. Zo vermeldde Baron dat Vietnam de allerbeste sinaasappelen had en ook dat het niet klopte dat de Tonkinezen schildpadden zo’n lekkernij vonden dat geen banket compleet was zonder schildpad, zoals Tavernier beweerde, en dat er zeker geen oorlog heerste tussen Vietnam en Siam over het vangen van de schildpadden.
Hij schreef ook over de organisatie van het bestuur van het land en de politiek, en over de hofceremonies. In 1682 was Baron zelf getuige van de begrafenis van koning Trinh Tac, waarvan hij dan ook een gedetailleerde beschrijving kon geven. Verder schreef hij over het dagelijks leven, over confucianisme en boeddhisme, en over tovenaars en helderzienden. Een deel van zijn werk schreef Samuel Baron in Vietnam zelf, maar hij maakte het in 1685 af in Madras, in India, waar hij toen gestationeerd was. Vandaar stuurde hij zijn Description of the Kingdom of Tonqueen naar Londen, waar het uiteindelijk pas in 1732 gepubliceerd werd in Awnsham and John Churchills A Collection of Voyages and Travels. Daarmee konden Europeanen eindelijk lezen over het echte Vietnam.
17
Phan Huy Chú In de achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw stuurden de Vietnamese koningen regelmatig gezanten naar Europese vestigingen in Azië. Zij moesten daar wapens en andere handelswaar aanschaffen, maar ook verslag uitbrengen over de westerlingen. In de winter van 1833 vertrok zo’n delegatie met drie grote zeilschepen van Vietnam naar Singapore en Batavia, het Hollandse hoofdkwartier in de Oost. Een van de gezanten aan boord was de gerenommeerde geleerde Phan Huy Chú. Over de reis schreef hij zijn Kort verslag van een zeereis (Hai Trình Chí Luoc), waarin hij een levendig beeld schetst van de Hollanders. Phan Huy Chú was erg onder de indruk van Batavia: “Van de haven tot aan de voorsteden staan er mijlenlang huizen met pannendaken. In de straten staan huizen van meerdere verdiepingen tegen-
over elkaar, de koopwaar ligt overal hoog opgetast. Langs de straten lopen kanalen die met de haven in verbinding staan; er is een komen en gaan van boten, terwijl op het land de ene koets op de andere volgt; erin zitten in het wit geklede mannen op geborduurde kussens.” Die witte kleding, die viel Phan Huy Chú vooral op. In Vietnam was wit immers de kleur van rouw. Ook de manier waarop de Hollanders met elkaar omgingen verschilde erg van de Vietnamese gewoonten, die gebaseerd waren op de leer van Confucius en een strakke indeling in rangen en standen. Phan Huy Chú observeerde in Batavia dat het een Hollandse gewoonte was om speciale aandacht aan vrouwen te schenken, en aan hun kleding en opsmuk. “Wanneer zij uitgaan, moet de echtgenoot zijn vrouw helpen bij het instijgen in de koets.
Rijtuigen op het Waterlooplein in Batavia. Gekleurde lithografie uit 1842. Collectie Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.
18
Wanneer zij thuis een bezoeker ontvangen, neemt de vrouw aan de conversatie deel en lacht zij vriendelijk; zij is niet verplicht om in haar eigen kamer te blijven, want zo zijn hun manieren.” Dat terwijl in Vietnam vrouwen op de achtergrond bleven. Ook gedroegen Hollanders zich onderling erg informeel, vond Phan Huy Chú: “Men geeft niet om sociale klasse of gezag. Hoge functionarissen en ambtloze burgers worden op dezelfde manier bejegend als zij een koets instappen of erin zitten. De mensen begroeten elkaar door elkaar de rechterhand te schudden en tonen zo hun beleefdheid. Wanneer iemand een persoon met een hogere status groet, is er geen sprake van onderdanigheid.” Bovenal bewonderde Phan Huy Chú alle technologische snufjes waarover de Hollanders beschikten. Zo beschrijft hij een zaagmachine, en een stoomboot: “Er
zijn geen zeilen nodig om wind te vangen: de boot kan op elk moment elke gewenste richting opgaan. Als men dit vanaf de kust bekijkt, lijkt het wel een wonder.” Hij probeerde de werking van verschillende machines uit te leggen, maar dat viel nog niet mee: “Over het algemeen zijn Nederlandse instrumenten staaltjes van vernuft en precisie. Hun klokken en stoomschepen zijn bijvoorbeeld werkelijk wonderen van de schepping. Zij zitten zeer ingewikkeld in elkaar, zijn zeer compact en het is niet gemakkelijk erachter te komen hoe ze gemaakt zijn.” In de achttiende eeuw zou er dan ook al eens een Vietnamees naar Nederland zijn gegaan om daar het vak van klokkenmaker te leren. Een belangrijk minpunt was volgens Phan Huy Chú wel dat de Hollanders niets wisten over Confucius en zijn leer, dus “hoewel zij in vele zaken uitmunten, blijven zij barbaren.”
19
20
Twee optochten in Tonkin op een grote prent uit het boek van Samuel Baron. In de bovenste parade wordt de koning in zijn draagstoel vergezeld door een olifant, soldaten en muzikanten. De onderste helft van de prent toont een begravenisstoet. 1732. Collectie British Library.
21
Foto’s Jan George Mulder was 35 jaar oud toen hij in 1904 van Haarlem, net ten westen van Amsterdam, naar Vietnam trok. Mulder was een telg uit een fotografenfamilie en hij nam op zijn reis zelf ook een camera mee. In Zuidoost-Azië maakte hij meer dan duizend foto’s. Zijn foto’s van Vietnam geven een mooi beeld van het land in de vroege twintigste eeuw. Vietnam was in die tijd onderdeel van het Franse koloniale Indochina. Jan George Mulder ging er werken voor de grootste Europese firma in het land, het Duitse Speidel & Co. De oprichter van het bedrijf, Carl Theodorff Speidel, trad in Vietnam ook op als consul voor Nederland. Speidel handelde in bijvoorbeeld rijst en huishoudelijke artikelen, maar had van de Fransen ook toestemming gekregen voor de distributie van petroleum. Jan George Mulder ging voor de firma werken
als vertegenwoordiger van de BritsNederlandse Asiatic Petroleum Company (APC) die onder meer lampolie onder het merk Crown Oil produceerde. De olie verkocht goed, ook omdat die in handige vierkante blikken zat die de Vietnamezen als ze eenmaal leeg waren graag een nieuwe bestemming gaven in de keuken of als opbergblik. Mulder maakte er in Vietnam zijn fortuin mee. Jan George Mulder was gestationeerd in het havenstadje Hai Phong, of Haiphong, in de Rode Rivier Delta. Haiphong had in die tijd veel weg van een slaperig Frans provinciestadje. In het jaar dat Mulder er arriveerde woonden er ongeveer achttienduizend Vietnamezen, zesduizend Chinezen en een stuk of duizend Europeanen, voornamelijk Fransen. Die verschillende bevolkingsgroepen hadden allemaal hun eigen wijk. Jan
Jan George Mulder in een draagstoel, op een foto uit ca. 1904 - 1908. Collectie Nationaal Archief.
22
George Mulder betrok een huis in het Europese kwartier van Haiphong. In de vier jaar dat hij er woonde maakte hij een groot aantal foto’s in en om het huis. Zo poseerde zijn Vietnamese huishoudster er op de stoep, in een lang zijden gewaad en met een zilveren ketting om, waaraan haar belangrijke status in het huishouden te herkennen was. Hij nam ook foto’s van zijn werk en fotografeerde zichzelf bijvoorbeeld aan tafel met de Chinese reders die de lampolie op binnenvaartschepen door de hele delta lieten vervoeren, en hij legde de haven vast op de gevoelige plaat, net als bijvoorbeeld een opslagplaats voor de blikken met zijn lampolie. Mulder maakte regelmatig uitstapjes naar het platteland, waar hij tempels en pagodes bezocht, en op eendenjacht ging. Hij trok vooral graag naar de Baai
van Ha Long en naar het strand van de toen nog kleine badplaats Do Son, op twintig kilometer van Haiphong, waar hij zichzelf compleet met tropenhelm portretteerde in een draagstoel met de vrouwelijke dragers die door de hotelhouders werden ingehuurd om Europese toeristen en rijke Vietnamese badgasten naar het strand te vervoeren: de ‘porteuses de Do Son’. Vanuit Haiphong reisde Jan George Mulder ook een paar maal per schip naar Hanoi, en één keer bezocht hij de bekende tempels van Angkor Wat in het huidige Cambodja. Toen Mulder in 1908 terugkeerde naar Nederland, was het Vietnam dat hij gefotografeerd had al begonnen te veranderen en vertoonde het land de eerste tekenen van opstand tegen het Franse koloniale gezag.
Mulder fotografeerde zelf zijn huishoudster, op de stoep van zijn huis. Collectie Nationaal Archief.
23
Demonstraties De Amerikaanse oorlog in Vietnam was de eerste oorlog die de Nederlanders via de televisie op de voet konden volgen. Een oorlog die zo de huiskamer binnendrong, en waarover iedereen zich een mening kon vormen. De publieke opinie was aanvankelijk verdeeld. Nederland was immers bevriend met de Verenigde Staten en stond achter de strijd tegen het oprukkende communisme in Azië. Maar naarmate het geweld in Vietnam toenam groeide de Nederlandse verontwaardiging over het Amerikaanse optreden daar. Amsterdam was een van de eerste steden waar protest klonk tegen de oorlog in Vietnam. Vanaf 1965 waren er bijna wekelijks acties van jongeren en linkse organisaties tegen de oorlog. Voortdurend stond er een groepje te demonstreren bij het Amerikaanse consulaat in Amsterdam. Omdat op belediging van een bevriend staatshoofd een hoge boete of zelfs gevangenisstraf stond, konden de demonstranten de Amerikaanse president niet zomaar uitmaken voor
moordenaar; ze gebruikten daarom kreten als ‘Johnson molenaar’, ‘Johnson moordvent’ en ‘Johnson moordpresident’. Al gauw sloten meer Nederlanders zich bij de acties aan, in eerste instantie vooral kunstenaars en intellectuelen, maar ook theologen en dominees. In december 1966 protesteerden honderden priesters en predikanten in Amsterdam onder het motto ‘In Christus naam ophouden in Vietnam’. Vanaf 1967 werd het protest tegen de oorlog veel breder. Via de media konden alle Nederlanders zien hoe uitzichtloos de oorlog in Vietnam was, en wat voor een enorme schade de Amerikaanse bombardementen in Noord-Vietnam aanrichtten. De Amsterdammer Piet Nak, die tijdens de Tweede Wereldoorlog een van de organisatoren van de Februaristaking tegen de Jodenvervolging was geweest, zette een Vietnamcomité op dat in mei en oktober van 1967 twee grote demonstraties organiseerde. Aan de eerste namen tienduizend mensen deel, aan de tweede zelfs vijftienduizend.
Tijdens de aanleg van de metro van Amsterdam werd een caisson beklad met protestleuzen. Tekening uit 1972 van F. Müller uit het Stadsarchief Amsterdam.
24
De demonstranten waren nu van alle leeftijden en afkomstig uit alle lagen van de bevolking. Daardoor gingen ook politici kritischer tegen de oorlog aankijken, en begonnen zij vraagtekens te plaatsen bij de steun van de Nederlandse regering aan de Amerikanen. Terwijl het conflict zich bleef voortslepen nam de afkeer van het Amerikaanse ingrijpen in Vietnam in de jaren daarna alleen maar verder toe. Een aantal grote demonstraties tegen de oorlog vond plaats in het Amsterdamse Bos, een aangelegd bos aan de zuidwestkant van Amsterdam. Eind april 1972 organiseerde het comité Jongeren voor Vietnam daar op een veld een groot festival om te protesteren tegen het feit dat de Nederlandse overheid nog altijd achter de Amerikanen stond. Ondanks de stromende regen kwamen er meer dan twaalfduizend mensen op af, om te luisteren naar optredens van tientallen bandjes en cabaretgroepen, en toespraken van bekende linkse politici. Het veld aan de rand van het bos heette sindsdien de
Vietnamweide. Er werden ook daarna regelmatig manifestaties tegen de oorlog in Vietnam georganiseerd. Tegenwoordig is er een tennispark. Na hevige bombardementen van Hanoi en Haiphong in december 1972 – de ‘kerstbombardementen’ – brak in Nederland opnieuw een massale protestgolf uit. Begin 1973 demonstreerden in Amsterdam zelfs zo’n honderdduizend mensen tegen de oorlog. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Norbert Schmelzer tekende toen protest aan bij de Verenigde Staten. De bombardementen luidden ook het einde van de oorlog in. Op 27 januari 1973 werd in Parijs een vredesakkoord getekend.
1. De bekende schrijver Jan Wolkers demonstreert voor de zelfstandigheid van Vietnam in 1968. Foto J. Klok. Spaarnestad Archief. 2. Piet Nak met een protestaffiche. Foto 1967, Spaarnestad Archief.
25
Medisch Comité In november 1968 richtten drie Nederlandse artsen het Medisch Comité Nederland-Vietnam op. Ze waren verontwaardigd over de Amerikaanse oorlog in Vietnam en wilden niet alleen demonstreren maar de Vietnamezen ook direct hulp bieden. Het begon met het inzamelen van medicijnen en babyvoeding, maar al gauw toonden heel veel Nederlanders hun solidariteit met de Vietnamezen door geld te doneren aan het comité. In het eerste jaar kreeg het Medisch Comité Nederland-Vietnam al 120.000 gulden binnen. De jaren daarop verveelvoudigde dat bedrag keer op keer. Het aantal leden groeide ook razendsnel: na vijf jaar waren het er vijftigduizend.
Een schip met een eerste lading medicijnen, medische apparatuur en melkpoeder voer in 1969 naar de haven van Haiphong. In de jaren daarna volgden regelmatig meer van zulke transporten, steeds volgens de wensen van het Vietnamese departement van gezondheidszorg. In 1973 besloot het Medisch Comité een compleet prefab ziekenhuis naar Vietnam te sturen. De onderdelen werden in de zomer van 1974 geproduceerd en vervolgens in 380 grote houten kisten verscheept. Het ziekenhuis werd in elkaar gezet bij Dong Ha, de hoofdstad van de zwaar door de oorlog getroffen provincie Quang Tri, in centraal Vietnam. Het Holland Ziekenhuis (Benh Vien Ha Lan) ging in 1977 officieel open en zou ruim twintig jaar lang het enige ziekenhuis in de provincie zijn. Toen Dong Ha in de jaren negentig een nieuw ziekenhuis kreeg, kwam in het
1. Een noodzending medicijnen met bestemming Vietnam wordt ingeladen in 1977. Archief Medisch Comité Nederland-Vietnam. 2. Opstelling van de in 1970 ontvangen medicijnen uit Nederland. Archief Medisch Comité Nederland-Vietnam.
26
Holland Ziekenhuis een opleidingsinstituut voor paramedische beroepen. In 2004 werd een groot deel van het oude ziekenhuis afgebroken. Het overgebleven deel herbergt nu een museum gewijd aan het Medisch Comité Nederland-Vietnam. Het Medisch Comité bleef ook na de oorlog steun bieden aan Vietnam, dat nog lang gebukt ging onder de gevolgen van de oorlog en het jarenlange isolement dat daarop volgde, en in die periode bovendien getroffen werd door een aantal natuurrampen. Veel Nederlanders bewonderden het doorzettingsvermogen waarmee de Vietnamezen hun land opnieuw opbouwden en toonden zich solidair door te blijven doneren. Het Medisch Comité Nederland-Vietnam richtte zich een tijd lang met name op de bestrijding van tuberculose en malaria, en later ook van dengue (knokkelkoorts). Tegenwoordig zet het comité zich in voor medische en sociale projecten voor die Vietnamezen die nog niet kunnen meeprofiteren van de grote vooruitgang die het land doormaakt en die de hulp daarom het hardst nodig hebben. Vooral
de voorlichting en het opleiden en adviseren van lokale Vietnamese gezondheidswerkers staan daarbij hoog op de agenda: meer artsen en verpleegkundigen en meer medische posten in afgelegen gebieden. Het Medisch Comité werkt daarbij nauw samen met de Vietnamese gezondheidsdiensten en met de bevolking zelf. Het heeft daarom drie kantoren in Vietnam: in Hanoi, in Dong Ha en in Nha Trang, met Vietnamese stafleden en Nederlandse experts. Het Nederlandse hoofdkantoor van het Medisch Comité is gevestigd in Amsterdam.
1. Het affiche uit 1973 voor de inzamelingsactie voor de bouw van een ziekenhuis in Vietnam. Archief Medisch Comité Nederland-Vietnam. 2. Panoramafoto uit 1977 van het ziekenhuis van het Medisch Comité in Vietnam. Archief Medisch Comité Nederland-Vietnam.
27
Amsterdam helpt Hanoi Na het vredesakkoord van januari 1973 begonnen de Amerikaanse troepen zich terug te trekken uit Vietnam. Verschillende Nederlandse gemeentes zetten daarop acties op touw om vooral Noord-Vietnam te helpen met de wederopbouw. Amsterdam koos er als hoofdstad van Nederland voor om Hanoi de helpende hand te bieden. In april schreven de Amsterdamse gemeentebestuurders een brief aan hun collega’s in Hanoi. De Amsterdammers voelden zich verbonden met de inwoners van Hanoi, dat zo zwaar te lijden had gehad onder de oorlog, zo schreven ze, en wilden graag meehelpen de verwoestingen te herstellen. Het comité ‘Amsterdam helpt Hanoi’ ging daarvoor geld inzamelen. Terwijl burgemeester Ivo Samkalden in Parijs was om met een Vietnamese delegatie te overleggen over de meest praktische vorm van hulp, opende de Amsterdamse wethouder Han Lammers de collecteweek met een toespraak waarin hij een beroep deed op de solidariteit van de Amsterdamers met de bevolking van Hanoi en ze vroeg toch vooral veel te geven, “zodat de mensen daar volop kunnen werken aan de zinvolle bevestiging van de vrede, die zij na jarenlange heldhaftige strijd voor zich en komende generaties hebben bevochten.” Volgens Lammers hadden de Amerikanen met hun bombardementen geprobeerd de vrijheidsbeweging in Vietnam te temmen, te stuiten, zelfs te liquideren. Maar dat
28
was niet gelukt. “Vietnam krijgt eindelijk, na tientallen jaren van onderdrukking en verzet, gelegenheid zijn eigen weg als zelfstandige natie te gaan.” De Amsterdammers konden nu meehelpen aan het herstel van het verwoeste Hanoi. De inzamelactie ‘Amsterdam helpt Hanoi’ bracht zo’n tweehonderdduizend gulden op. De gemeente Amsterdam bood Hanoi verder technische deskundigheid aan. Amsterdam wilde bijvoorbeeld wel helpen met het bouwen van bruggen, het aanleggen van wegen, riolering en waterleiding, of het verrichten van bodemonderzoek. De Amsterdamse bodem zou vergelijkbaar zijn met die van Hanoi, dus de expertise was in huis. Ook wilde de Universiteit van Amsterdam graag samenwerken met die van Hanoi. Hanoi gaf aan blij te zijn met de hulp, vooral ook omdat die voor de stad van grote morele en politieke betekenis was. Het belangrijkste resultaat van de actie ‘Amsterdam helpt Hanoi’ werd uiteindelijk de Hanoi-Amsterdam High School, die in september 1985 open ging. De school groeide al snel uit tot een van de belangrijkste openbare scholen van Hanoi en staat bekend om zijn sterke academische programma’s en het grote percentage geslaagden dat doorstroomt naar prestigieuze universiteiten in Vietnam of in het buitenland. In 2010, toen Hanoi duizend jaar bestond en de school 25 jaar, kreeg de Hanoi-Amsterdam High
School een nieuw onderkomen voor de inmiddels ongeveer 2500 leerlingen. In dat jaar werden op initiatief van de Nederlandse ambassade in Hanoi ook contacten aangeknoopt met het Barlaeus Gymnasium, een van de beste scholen van Amsterdam. Een delegatie van de Amsterdamse school bezocht toen de school in Hanoi. Het jaar daarop kwam er een groepje Vietnamese leerlingen naar Amsterdam. Een nieuwe traditie was ontstaan, en in 2013 reist er weer een stel leerlingen van het Barlaeus Gymnasium naar de Hanoi-Amsterdam High School. De relatie tussen Amsterdam en Hanoi is daarmee nieuw leven ingeblazen.
1. Affiche voor de actie "Amsterdam helpt Hanoi" uit 1973. Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. 2. Een groepsfoto van leerlingen en docenten van de Hanoi-Amsterdam High School tijdens een bezoek aan Amsterdam.
29
Musicultura De bekende Vietnamese musicus Tran Van Khe kwam in 1974 samen met zijn zoon en dochter naar Nederland voor een muzikale uitwisseling. Het initiatief kwam van de Nederlandse componist Ton de Leeuw, verbonden aan het Amsterdamse Sweelinck Conservatorium, die erg geïnteresseerd was in niet-westerse muziek. Hij had daarom Musicultura opgezet, een reeks muzikale ontmoetingen tussen Oost en West. De Musicultura-bijeenkomst van 1974, van
20 oktober tot 16 november, was de eerste in die reeks en was gewijd aan de muziek van Oost-Azië, waaronder die van Vietnam. Het evenement werd georganiseerd door de Eduard van Beinum Stichting. Die stichting, genoemd naar de in 1959 overleden dirigent van het Amsterdamse Concertgebouworkest, wilde een ontmoetingsplek bieden waar musici van over de hele wereld naar elkaar zouden kunnen luisteren en van elkaar zouden kunnen leren. Musicultura was in dat opzicht baanbrekend. Tijdens vier weken op het land-goed van de stichting, Queekhoven aan de Vecht bij Breukelen, kwamen musici, componisten en musicologen uit Oost en West samen om te ontdekken hoe in hun landen muziek benaderd en ervaren werd, door te luisteren en te spelen. Tran Van Khe prees Musicultura dan ook omdat het componisten de kans gaf elkaars muziek te horen en ideeën uit te wisselen, en traditionele musici om naar moderne composities te luisteren – en andersom. Tran Van Khe was – en is – een van de grootste meesters van de traditionele Vietnamese muziek. Hij woonde in die tijd in Parijs, waar hij professor was aan de Sorbonne. Met zijn lezingen en recitals leverde hij een belangrijke bijdrage aan de bekendheid van Vietnamese muziek in het westen. Tijdens de tweede week
Muzikanten Tran Quang Hai en Bach Yen.
30
van Musicultura opende Tran Van Khe de sessies over Vietnamese muziek met een lezing over de cultuur van Vietnam in het algemeen, gevolgd door een recital van Vietnamese klassieke muziek, samen met zijn dochter Tran Thi Thuy Ngoc en zijn zoon Tran Quang Hai, zelf ook een bekend musicus en muziekwetenschapper. Op het programma stond zowel instrumentale als vocale muziek. Het waren bestaande Vietnamese composities met titels als ‘Verdriet van het scheiden’ en ‘Gesprek tussen de zwaluw en de mus’, maar ook improvisaties. Tran Van Khe zong daarna een stel volksliedjes, solo en met zijn zoon. De volgende dag gaf hij nog een lezing over klassieke Vietnamese muziek. De Vietnamese componist Nguyen Thien Dao sprak tijdens Musicultura over zijn eigen muziek en presenteerde twee van zijn composities: moderne muziek, gebaseerd
op de oude Vietnamese tradities, maar met elementen uit de hedendaagse westerse muziek.
Nguyen Thien Dao had in Parijs aan het conservatorium gestudeerd en was daar blijven wonen, maar zijn liefde voor Vietnam kwam in al zijn werk terug. Het stuk Gio Dong, dat hij zelf uitvoerde, bestond uit een serie korte Vietnamese teksten en maakte gebruik van de traditionele Vietnamese voordrachtkunst en oude Vietnamese zangtechnieken binnen een modern kader. Tekstfragmenten als “Mama ik heb honger” verwezen naar de situatie in het Vietnam van dat moment. De emoties in de muziek waren voor alle westerse luisteraars duidelijk, hoewel ze volgens Tran Van Khe voor hem als Vietnamees intenser waren. De muziek wist daarmee een doordringend beeld te geven van de Vietnamese geschiedenis en omstandigheden.
31
Amsterdammers demonstreren tegen de oorlog in Vietnam, 1972. Foto Maya Pejic. Stadsarchief Amsterdam.
32
33
Universiteiten Het contact tussen Amsterdam en Hanoi bleef ook na de hulpactie van 1973 bestaan, zelfs in tijden dat de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Vietnam minder hecht waren. Dat kwam vooral door de samenwerking tussen de universiteiten van de twee steden. De wortels daarvan lagen al in 1971, toen Nederlandse wetenschappers en studenten het Komitee Wetenschap en Techniek voor Vietnam, Laos en Cambodja oprichtten, dat zich, anders dan de naam doet vermoeden, eigenlijk alleen met Vietnam ging bezighouden. Het Komitee fabriceerde bijvoorbeeld operatielampen, bloeddrukmeters en een filmlaboratorium voor Vietnam, aanvankelijk zonder te weten of de Vietnamezen daar ook werkelijk wat aan hadden. In 1974 ging er voor het eerst een delegatie van het Komitee naar Hanoi. Dat bezoek werd mede de basis voor de samenwerking tussen Nederlandse en Vietnamese universiteiten die de jaren daarop vorm zou krijgen. In 1973 nam de Universiteit van Amsterdam het besluit om de Universiteit van Hanoi te helpen met de wederopbouw na de oorlog. Behalve
dat er veel materiÍle schade was, hadden Vietnamese wetenschappers door de oorlog en de nasleep daarvan nauwelijks kans gehad te communiceren met hun vakgenoten in de rest van de wereld. Doel van de hulp was daarom zowel het leveren van apparatuur en boeken als het herstellen van de wetenschappelijke contacten door het opzetten van een samenwerkingsverband voor onderzoek en onderwijs. De Nederlandse regering steunde de projecten met ontwikkelingsgeld. Het eerste universitaire samenwerkingsproject dat twee jaar later echt van de grond kwam tussen de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Leiden en de Universiteit van Hanoi was op het gebied van de vaste-stof fysica. Het jaar daarop startte de Universiteit van Amsterdam een project op het terrein van de immunologie met het Nationaal Instituut voor HygiÍne en Epidemiologie in Hanoi. Uiteindelijk zouden er 17 projecten ontwikkeld worden, onder de afkorting VH (Vietnam – Ha Lan, oftewel Holland), op allerlei gebieden, van natuurwetenschap tot sociale en
Affiche voor de actie "Dingen voor Vietnam" uit 1972, gemaakt door Opland. Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.
34
historische wetenschappen. Wat begonnen was als een hulpactie groeide vanaf 1979 uit tot een succesvol en langdurig samenwerkingsverband, tussen enerzijds de Universiteit van Amsterdam en andere Nederlandse universiteiten en anderzijds de Universiteit van Hanoi, de Technische Hogeschool van Hanoi, het Nationaal Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie daar en twee Vietnamese landbouwhogescholen. De Universiteit van Amsterdam speelde een centrale rol in de coördinatie van de projecten. In 1983 startte de tweede fase van de samenwerking. Begin 1985 kwam er weliswaar een einde aan de Nederlandse ontwikkelingshulp aan Vietnam en brak er een periode van afstand tussen de twee landen aan, maar de goed lopende
universitaire samenwerking ging wel verder, zij het in afgeslankte vorm. De Universiteit van Amsterdam droeg daaraan uit eigen middelen bij. Honderden Vietnamese onderzoekers volgden tussen 1975 en het begin van de jaren negentig in Nederland een opleiding en een groot aantal Nederlandse wetenschappers en technici reisde af naar Vietnam, waar met geld uit Nederland een aantal laboratoria werd gebouwd. De samenwerking bood Vietnamese wetenschappers de kans een plek te vinden binnen de internationale academische wereld. Zoals Vu Tan Trao, een Vietnamese immunologe die in Nederland studeerde, zei: “De samenwerking met Nederland heeft ons onafhankelijk gemaakt.”
Fysicus Nguyen Van Hieu op bezoek bij de Indochinagroep, die nauw samenwerkte met het Komitee Wetenschap en Techniek. Foto Ad Volker, 1973.
35
Vietnamezen in Nederland Tegenwoordig wonen er ongeveer 19.000 Vietnamezen in Nederland. De meesten zijn tussen 1977 en 1991 als vluchteling naar Nederland gekomen. De Nederlandse regering heeft ze toen asiel verleend. De Vietnamezen ontvluchtten na de eenwording van Vietnam in 1976 hun land, meestal in bootjes. De stroom bootvluchtelingen hield tot in de jaren tachtig aan. De eerste groep Vietnamezen die naar Nederland kwam bestond uit tegenstanders van het communistische regime en uit ChineesVietnamezen, die gedwongen waren Vietnam te ontvluchten vanwege verscherpte overheidsmaatregelen. In de jaren tachtig kwamen er vissers, vooral afkomstig uit centraal Vietnam, naar Nederland, en ook veel alleenstaande jongemannen, die bijvoorbeeld in conflict waren gekomen met de Vietnamese regering of niet wilden vechten in de oorlog in Cambodja. In de tweede helft van de jaren tachtig volgden ook Vietnamezen die zich aansloten bij familieleden die al eerder naar Nederland waren gekomen. Ongeveer drieduizend Vietnamezen verhuisden vervolgens in 1991 nog eens vanuit landen in OostEuropa naar Nederland. De meeste Vietnamese bootvluchtelingen kwamen in Nederland eerst in opvangcentra terecht. Nederlandse gastgezinnen begeleidden ze bij de kennismaking met Nederland en probeerden ervoor te zorgen
36
dat ze zich thuis zouden voelen. De Nederlandse overheid kwam ze verder tegemoet door woningen beschikbaar te stellen en financiële ondersteuning te bieden. De Vietnamezen kwamen niet allemaal samen op één plaats te wonen maar werden in groepen verspreid over Nederland. Daarom is er ook geen bijzonder grote concentratie van Vietnamezen in Amsterdam. In plaats daarvan wonen de Vietnamezen ook in middelgrote dorpen en steden, in de buurt van Amsterdam – zoals in Almere en Purmerend – en verderop in NoordHolland, en in de rest van Nederland. De Vietnamezen integreerden snel en op het oog gemakkelijk in de Nederlandse samenleving. Hoogopgeleide Vietnamezen leerden Nederlands en vonden, ook met behulp van het sociale vangnet van de Vietnamese gemeenschap, al gauw een baan in Nederland. De Vietnamezen staan in Nederland bekend als goede en erg snelle werkers. Werkloosheid komt in de Vietnamese gemeenschap dan ook relatief weinig voor. Veel Vietnamezen begonnen in Nederland voor zichzelf. Ze zetten bijvoorbeeld een restaurant op; in Amsterdam zijn tegenwoordig verschillende populaire Vietnamese restaurants. Of ze gingen loempia’s verkopen. De Vietnamese loempia vond gretig aftrek bij de Nederlanders en raakte al gauw een bekend fenomeen op de Nederlandse straten.
Terwijl de Vietnamezen deel zijn gaan uitmaken van de Nederlandse samenleving, hebben zij ook hun eigen gemeenschap gehouden, met hun eigen taal en hun eigen cultuur en gewoonten, die voor de Nederlanders vrij gesloten blijft. Vooral de oudere Vietnamezen zoeken graag steun bij elkaar en lossen problemen liever zelf op dan een beroep te doen op Nederlandse instanties. Er zijn dan ook verschillende Vietnamese verenigingen in Nederland, waar
Vietnamezen elkaar treffen. Jongere Vietnamezen – de tweede en derde generatie in Nederland – zien dat anders: zij slagen er over het algemeen in om volop in zowel de Nederlandse als de Vietnamese cultuur te staan. Zij doen het erg goed op school en vinden ook meestal een goede baan in Nederland. De laatste jaren keren ook steeds meer naar Nederland verhuisde Vietnamezen terug naar Vietnam, zij het vaak tijdelijk, in dienst van een Nederlands bedrijf of als toerist.
Vietnamese bootvluchtelingen delen een maaltijd in Amsterdam. Foto Hannes Wallrafen, 1982. Stadsarchief Amsterdam.
37
Heineken Op de lijst van landen waar het meeste Heineken bier wordt verkocht, bezet Vietnam tegenwoordig een tweede plaats, net na de Verenigde Staten en nog boven Nederland. De Amsterdamse Heineken brouwerij was sinds de oprichting in 1864 voortdurend op zoek naar mogelijkheden om bier te verkopen in het buitenland, door export of investeringen in een brouwerij ter plekke. In 1938 had Heineken zo al eens aandelen gekocht in de Brasseries et Glacières de l’Indochine, een Franse brouwer in Vietnam. Toen het Vietnamese verzet tegen het Franse koloniale bewind na de Tweede Wereldoorlog toenam, besloot Heineken uiteindelijk in 1950 de aandelen weer van de hand te doen. In de jaren tachtig begon de brouwerij vervolgens het eigen bier naar Vietnam te exporteren. Die export nam snel toe, maar moest wel binnen de perken van de Vietnamese importrichtlijnen blijven. Eind jaren tachtig veranderde het economische beleid van Vietnam en kreeg een aantal grote Nederlandse bedrijven een uitnodiging om te investeren in het land. De regio begon zich in een rap tempo economisch te ontwikkelen en Vietnam werd een land van economische perspectieven. Er was in die tijd veel vraag naar bier in Vietnam, zoveel zelfs dat er een tekort was ontstaan. De Vietnamese overheid
38
besloot daarom prioriteit te geven aan de bouw van een brouwerij. Heineken greep die kans aan. In 1990 startte de Amsterdamse brouwerij een onderzoek naar de mogelijkheden een brouwerij op te zetten bij Ho Chi Minh Stad. Eind 1991 ging Asia Pacific Breweries, een joint venture waarin Heineken een belang van 42,5 procent had, vervolgens een overeenkomst aan met de Vietnamese overheid voor de bouw en exploitatie van een brouwerij. Asia Pacific Breweries kreeg zestig procent van de brouwerij in handen; de rest was voor het commerciële departement van Ho Chi Minh Stad. De eerste steen voor de nieuwe brouwerij werd gelegd op 5 december 1991. De officiële opening van de Vietnam Brewery Ltd. volgde bijna twee jaar later, op 19 november 1993. In eerste instantie werd er Tiger bier geproduceerd, maar het duurde niet lang of er ging ook Heineken gebrouwen worden in Vietnam. In juli 1994 kregen afgevaardigden van het Volkscomité van Ho Chi Minh Stad en de Nederlandse ambassadeur in Vietnam een rondleiding door de brouwerij om vervolgens het eerste in Vietnam gebrouwen Heineken bier te proeven. Heineken werd daarna snel een bekende naam in Vietnam, vooral toen de bierbrouwer in augustus hoofdsponsor was van het immens populaire badminton toernooi in Ho Chi Minh Stad. Het totaal uitverkochte
Heineken Worldcup Badminton Championship was het sportevenement van het jaar. De brouwerij werd al het jaar daarop uitgebreid om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen. Het werd een van de grootste Heineken brouwerijen ter wereld. De Vietnamese economie groeide snel en Heineken groeide mee. In 2003 werd
een tweede brouwerij geopend in het noorden van het land, in het dorpje Van Tao in de provincie Hatay, niet ver van Hanoi. Voor de bouw van de Hatay Brewery Ltd. moesten wel wat dorpelingen verhuizen, in ruil voor een vergoeding. Veel van hen werken nu in de brouwerij, of in de weelderige tuin waarin de brouwerij gelegen is.
Vervoer van Heineken bier in Vietnam, 2003. Foto Heineken Collection Foundation.
39
Museum Van mei 1996 tot maart 1997 was in het Amsterdamse Tropenmuseum de tentoonstelling ‘Noord-Vietnam. Dorpsleven in de Rode Rivierdelta’ te bekijken. In de hal van het museum was een Vietnamees dorp nagebouwd, inclusief gemeenschapshuis en boeddhistische pagode. De tentoonstelling gaf verder een beeld van het traditionele leven op het Vietnamese platteland door middel van voorwerpen, foto’s en andere afbeeldingen. De voorwerpen waren trouwens allemaal replica’s, omdat museumvoorwerpen volgens de Vietnamese wet het land niet mochten verlaten. Voor de pagode werd daarom zelfs een aantal Boeddhabeelden gemaakt. In de filmzaal bij het museum waren ook films en documentaires over Vietnam te zien. Ter voorbereiding van de tentoonstelling hadden de medewerkers veel onderzoek gedaan in Vietnam en was een goede samenwerking met Vietnamese onderzoekers en instanties van de grond gekomen. In diezelfde tijd werd er in Hanoi de laatste hand gelegd aan het nieuwe Vietnam Museum of Ethnology, een museum over de 54 verschillende etnische groeperingen van Vietnam. Het museum moest zowel een onderzoekscentrum worden als een plek voor het verzamelen, documenteren, conserveren en tentoonstellen van het culturele en historische erfgoed van de verschillende etnische groepen van het
40
land. De Vietnamese overheid financierde de bouw van het museum en de aanleg van de collectie. Het Franse Musée de l’Homme hielp met de bouw en de inrichting van het museum. In Vietnam bestond geen opleiding museologie en de staf van het nieuwe museum had dan ook nog nauwelijks een museologische achtergrond. Voor de training van de museumstaf vroeg het Vietnam Museum of Ethnology de Nederlandse ambassade in Hanoi om hulp. Begin 1997 gaf de ambassade het Koninklijk Instituut voor de Tropen/Tropenmuseum de opdracht om trainingen op te zetten voor het museum, op het gebied van museologie, collectiemanagement en presentatiebeleid. Het project werd verdeeld over twee missies, die allebei plaatsvonden in 1997. De eerste reis van twee weken was in april en mei. Er werd toen een masterplan opgesteld voor de inrichting van de depots en voor conservering van de collectie. Bovendien werd een aantal trainingssessies gehouden voor de staf van het museum, met aandacht voor conservering en registratie en documentatie van de collectie. De tweede missie was in december van dat jaar. De nadruk lag toen op trainingssessies over conservering, zowel theorie als praktijk, in de tentoonstellingszalen en in de depots. De medewerkers van het Tropenmuseum hadden vanuit Nederland instrumenten voor passieve conservering meegenomen die in Vietnam niet te krijgen waren, zoals
meetapparatuur voor klimaat en licht, zuurvrije verpakkingsmaterialen en lampen ter bestrijding van insecten. In de korte tijd die beschikbaar was kon alleen een basis gelegd worden, en er moest nog gewerkt worden aan het in praktijk brengen van het geleerde, maar toch waren zowel de Vietnamezen als de Nederlanders tevreden over het trainingsprogramma. Het Vietnam Museum of Ethnology
ging op 12 november 1997 open voor het publiek. Het wordt wel gezien als het mooiste moderne museum van Vietnam en het is een belangrijke toeristische trekpleister in Hanoi. Het tentoonstellingsgebouw heeft de vorm van een trommel uit de prehistorische Dong Son cultuur van Indochina. Er is ook een grote openluchttentoonstelling, waar bijvoorbeeld verschillende typen Vietnamese huizen te zien zijn.
De nagebouwde pagode uit de Vietnam expositie in het Tropenmuseum in 1996-1997. Collectie Tropenmuseum, collectienummer 20041321.
41
Zonsondergang boven de Mekong Delta. Foto McKay Savage, 2008.
42
43
Staatsbezoek In 2013 vieren Nederland en Vietnam veertig jaar van vriendschap. Al op 9 april 1973 knoopte Nederland – als een van de eerste westerse landen – diplomatieke betrekkingen aan met Noord-Vietnam. Met de eenwording van Vietnam in 1976 gingen die gelden voor heel Vietnam. In dat jaar opende Nederland een ambassade in Hanoi. Die was weliswaar tussen 1988 en 1993 gesloten, maar de diplomatieke banden bleven ook toen bestaan. In 1997 kwam er ook een Nederlands consulaat-generaal in Ho Chi Minh Stad. Het jaar daarop opende Vietnam een ambassade in Den Haag. Een reeks bezoeken over en weer van bewindslieden en leden van het Nederlandse Koninklijk Huis, met daaraan handelsmissies gekoppeld, hebben de vriendschappelijke banden de afgelopen jaren kracht bijgezet. In 2011 brachten de Nederlandse kroonprins Willem-Alexander, zijn vrouw prinses Máxima, twee ministers en een grote delegatie uit het Nederlandse bedrijfsleven een vierdaags bezoek aan Vietnam. Tijdens twee dagen in Hanoi en twee dagen in Ho Chi Minh Stad legden ze verschillende werkbezoeken af en spraken ze met Vietnamese ministers en andere hoge functionarissen. Er werden afspraken gemaakt over verdere samenwerking, onder andere op het gebied van water en klimaat. Nederland staat als waterrijk land bekend om zijn waterbeheer, en watermanagement behoort tot de
44
deskundigheden van kroonprins WillemAlexander. Net als Nederland is Vietnam een dichtbevolkt land met een delta waar grote internationale rivieren uitmonden in zee. “Het water is hier overal en alles bepalend,” had prins Willem-Alexander tijdens een eerder bezoek aan Vietnam, in 2005, al opgemerkt. Allebei de landen voelen de gevolgen van de klimaatverandering en de stijgende zeespiegel en zien zich genoodzaakt de kust te beschermen en waterkeringen en rivierdijken aan te leggen. De Nederlandse overheid bood Vietnam aanvankelijk ondersteuning op het gebied van watermanagement, en ook bij wateropslag en waterzuivering. De relatie heeft zich intussen ontwikkeld tot een bilaterale samenwerking, waarbij Nederland en Vietnam samen zoeken naar duurzame oplossingen voor de typische uitdagingen waarvoor allebei de waterrijke landen zich zien geplaatst. Kroonprins WillemAlexander woonde in Vietnam dan ook een seminar bij over kustbescherming. Ook bracht hij een bezoek aan de Mekong Delta bij Ho Chi Minh Stad, die vaak met overstromingen te kampen heeft. Nederland en Vietnam werken samen aan een project voor het waterbeheer in de Mekong Delta. Verder bezocht de prins onder andere de nieuwe overslaghaven Saigon New Port. Nederland helpt om Ho Chi Minh Stad klimaatbestendiger te maken. Het verschuiven van de haven van
de stad en naar de zee is daarvan een belangrijk onderdeel. Premier Nguyen Tan Dung van Vietnam bezocht later in 2011 Nederland. Hij werd ontvangen door koningin Beatrix en had onder andere ontmoetingen met minister-president Mark Rutte en een aantal Nederlandse ministers. De gesprekken gingen bijvoorbeeld over de
economische relaties en natuurlijk over de samenwerking op het gebied van water en klimaatverandering. Begeleid door kroonprins Willem-Alexander bezocht de Vietnamese premier de Nederlandse deltawerken. Tijdens het bezoek werden er verschillende overeenkomsten getekend, waaronder een samenwerkingsovereenkomst op het gebied van water en klimaat.
Koning Willem-Alexander en Koningin Mรกxima bezoeken de Tempel van de Literatuur in Hanoi in 2011, tijdens een officieel vierdaags bezoek aan Vietnam. Het doel van het bezoek was het versterken van de economische samenwerking tussen Vietnam en Nederland. Foto: ANP.
45
Samenwerking Vietnam groeide aan het begin van deze eeuw snel uit tot een bloeiende markteconomie met voor veel Vietnamezen een goede levensstandaard. De relatie met Nederland veranderde mee: in plaats van ontwikkelingshulp te bieden, streeft Nederland er sinds 2008 vooral naar handelscontacten aan te knopen met Vietnam en een gelijkwaardige samenwerking op economisch gebied op te bouwen. Die samenwerking spitst zich vooral toe op waterbeheer en klimaat, landbouw, transport en energie, en op de maritieme sector. In 2012 kwam er helemaal een einde aan de ontwikkelingssamenwerking. Nederland en Vietnam zijn handelspartners geworden. Nederland gaat wel door met het bieden van ondersteuning om de Vietnamese economie te stimuleren handel en investeringen in het land aan te moedigen. Vietnam is voor Nederland een van de vijftien prioriteitslanden voor internationaal ondernemen. Als ‘transitieland’ krijgt Vietnam steun
die gericht is op het ontwikkelen van het lokale ondernemingsklimaat, en er is ondersteuning voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen die zaken willen doen in Vietnam, vooral op gebieden als water en klimaat. Als de contacten verbreed en verstevigd worden kan er immers van alle kanten maximaal geprofiteerd worden van de snelle groei van de Vietnamese markt. In de herfst van 2010 tekenden de premiers van Nederland en Vietnam een overeenkomst over de samenwerking op het terrein van klimaatadaptatie en watermanagement. Nederlandse en Vietnamese bedrijven kunnen gebruikmaken van de samenwerking tussen de overheden van de twee landen en daar met hun diensten bij aansluiten. Zeker nu er in Vietnam een proces van decentralisatie is begonnen in de watersector, waardoor die niet meer door de staat gedomineerd wordt, is er daar ook ruimte gekomen voor bedrijven uit Nederland. Zo werken er verschillende Nederlandse bedrijven mee aan het Mekong Delta Plan.
De Zuidas is een belangrijk zakencentrum in Amsterdam, waar meer dan 450, veelal internationale, bedrijven gevestigd zijn. Foto Edwin van Eis, 2013. Gemeente Amsterdam.
46
Nederland is intussen ook een van de grootste investeerders in Vietnam. Bekende Nederlandse bedrijven als Heineken, Shell, Unilever en AkzoNobel zijn al actief in het land, en steeds meer Nederlandse ondernemingen volgen, ook uit de sector van het midden- en kleinbedrijf. Nederland exporteert bovendien naar Vietnam, vooral levensmiddelen, transportmiddelen, machines en chemische producten zoals medicijnen. De import vanuit Vietnam overtreft die export overigens ruimschoots. Nederland importeert uit Vietnam vooral levensmiddelen als rijst, koffie, cashewnoten en vis, maar ook kleding en schoenen, meubelen, rubber en elektronica. Nederland – en in het bijzonder hoofdstad en zakencentrum Amsterdam – wil op termijn de handelsrelatie met Vietnam graag verder uitbreiden. De nadruk ligt daarbij op duurzame investeringen, export en dienstverlening en het voortzetten en uitbouwen van de samenwerking in specifieke sectoren als water en klimaat.
Het wapen van Amsterdam in een glas-in-lood raam in de Beurs van Berlage in Amsterdam. Foto Edwin van Eis, 2012. Gemeente Amsterdam.
47
48
Hanoi op een tekening die gemaakt werd voor Samuel Baron door een lokale onbekende kunstenaar. Deze tekening is gebruikt voor een prent uit het boek van Baron uit 1732.
49