woord en beeld drie koningen zondag epifanie Toen Jezus geboren was in Betlehem in Judea, tijdens de regering van Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in Jeruzalem aan. Matteus 2 In de proloog van het evangelie van Mattheüs spelen drie koningen een belangrijke rol. Nee, niet de drie koningen van 6 januari; dat waren eigenlijk geen koningen maar ‘magiërs’ of wijze mannen, een soort priesters. Matthëus doelt op Jezus als ‘koning der Joden’, Herodes als koning van het toenmalige Israël en, misschien wat onverwacht: koning Salomo. Waarom Salomo? Omdat Jezus wordt opgevoerd als de directe opvolger van deze ‘zoon van Reis van de drie wijzen : Sassetta 1435 David’. Over hem staat geschreven, e in het eerste boek Koningen: ‘De Vanaf de 11 eeuw worden de verhalen over de kindertijd van Jezus wijsheid van Salomo was groter bijzonder populair en rijk versierd met nieuwe details. Wijzen uit het Oosten dan die van alleen uit het Oosten. worden drie vorsten, afkomstig uit de toen bekende werelddelen en Uit alle volkeren kwamen ze naar vertegenwoordigers van jeugd, volwassenheid en ouderdom. Hun reis wordt Jeruzalem om de wijsheid van voor kunstenaars aanleiding om de meest fantastische details te schilderen. Salomo te horen. Mattheüs trekt de Het wordt een stoet van bijzondere mensen en exotische dieren. Een vergelijking tussen de beide wonderbaarlijk reisgezelschap met een uitzonderlijk doel. davidszoons Jezus en Salomo door: de stoet die zo’n negenhonderd jaar eerder op weg was naar Davids directe opvolger Salomo, komt nu aan bij deze Messias, zoon van David. En net als de koningin van Sjeba voor Salomo, nemen deze wijzen goud en specerijen mee voor Jezus. Zo componeert Mattheüs zijn evangelie met behulp van het oude verhaal van Israël. Hij haalt het hele Oude Testament overhoop om Jezus in Bethlehem geboren te laten worden. Lees maar na bij de profeet Micha: ‘Gij Bethlehem, uit jou zal komen een leidsman, herder van Israël’. En hij citeert een ster uit het verhaal van Bileam, in Numeri: ‘Een ster rijst op uit Jakob, een scepter uit Israël. En achter die ster aan vertelt hij van die stoet wijzen, ‘koningen’ en priesters, op zoek naar de allerwijste. Maar dan is er Herodes, de machtige koning bij de gratie van Rome. Bij hem leeft slechts die ene vraag: ‘Waar zit dat kind, zodat ik het onschadelijk kan maken.’ Zijn koningschap staat lijnrecht tegenover dat van Jezus. De koning der Joden die geboren is, is weerloos, klein, in de handen van de mensen, moet worden gevoed, opgevoed, verzorgd. Zo’n koning treffen de wijzen in de stal aan. Als zij eenmaal door de ster geleid zijn naar de plaats waar het kind is, doen zij wat alle koningen op de aarde zouden moeten doen: zich buigen voor de overmacht van een weerloos kind in de armen van zijn moeder. En daarom mogen ook zij met recht ‘koningen’ genoemd worden.
DE KRIBBE TUSSEN WEST EN OOST Ik zie naar beide kimmen uit: Van ‘t oosten reist de vorstenstoet En uit het westen juicht u zoet Een griekse herdersfluit Geluksverlangens tegemoet.
Uw kribbe tussen west en Oost, Voor beider heidendom een spot, wijst de vervulling van het lot, Dat gij voor allen koost: Gering te zijn en kind van God.
Hier staat uw kribbe, midden in De feesten van mijn fantasie. Ik weet, naar welke kant ik zie, Niet wat ik meest bemin, Die optocht of die melodie.
Ik hoorde griekse herdersfluit, Ik zie de morgenlandse stoet: De koning, die de herder groet, De stal, die God omsluit. En ik, die mij bekeren moet,
Ik weet, dat gij de wijsheid zijt Gods allerinnigst denken en Dat ik in u geborgen ben, Terwijl gij ligt en schreit Om uwe moeder, die ik ken.
Die u alleen begeren moet, Ik zie naar beide kimmen uit. Anton van Duinkerken
samenstelling: Bettina van Santen en Kees Wijnen / december 2008