Incident februari 2008

Page 1

Jaargang 8, nummer 2, 2008

Multidisciplinair vakblad voor hulpverleners

Nut van MMT betwijfeld

Vliegt de traumaheli voor niks?   Nog niet helemaal uniform

GRIP-prodedures verklaard   LTFO bundelt forensische expertise

Sporenonderzoek bij rampen in één keer goed


Website Incident is vernieuwd!

www

Online.nl GEZOCHT

Ben jij die (amateur) fotograaf of filmer die bij nacht

en ontij op pad gaat om hulpverleningsacties vast te

leggen en wil jij je beelden delen met IncidentOnline en zo een groot publiek bereiken? Eeuwige roem,

naamsbekendheid en terugkerende kansen op een aanmoedigingsbonus vallen je ten deel.

IncidentOnline is niet alleen op zoek naar

spectaculaire beelden. Ook foto’s en filmpjes

en artikelen van symposia, (multidisciplinaire)

oefeningen, sportevenementen en bedrijfsuitjes van

hulpverleningsorganisaties zijn hier op hun plaats. Als

ze maar te maken hebben met hulpverleningsdiensten in brede zin.

Tips, evenementen, beurzen, goede doelen

initiatieven, weblinks en reacties: ze zijn allemaal

welkom op IncidentOnline, de interactieve lifesite van hulpverlenend Nederland. Ook dossiers,

discussiestukken en achtergrondartikelen vinden een

plaats op de site, vaak in combinatie met de inhoudelijke artikelen van Vakblad Incident.

Ondernemers en organisaties binnen de hulpverlening kunnen ter kennismaking tot nader bericht

productnieuws en vacatures gratis aanleveren. Surf naar www.incidentonline.nl : kijk, lees en reageer!

IncidentOnline – de lifesite van hulpverlenend Nederland!


Colofon

8e jaargang nr 1, januari 2008 Incident verschijnt tien keer per jaar, rond de 24e van de maand De juni/juli en augustus/september­ nummers zijn gecombineerd. Vakblad Incident is een uitgave van Incident B.V.

Postadres:

Postbus 221, 3360 AE  Sliedrecht

Vestigingsadres

Stationsweg 109, 3362 HC  Sliedrecht Telefoon: +31 (0)184 750810 Fax + 31 (0)184 750811 info@vakbladincident.nl www.vakbladincident.nl

Redactie

Marcel Debets (hoofdredacteur) redactie@vakbladincident.nl Gerard Pijnenburg (webredacteur) webredactie@incidentonline.nl

Bladmanagement en marketing

Jeroen Zaunbrecher bladmanagement@vakbladincident.nl

Advertentie-exploitatie

Bureau van Vliet B.V. Postbus 20 2040 AA Zandvoort Tel. 023-5714745 Fax. 023-5717680 zandvoort@bureauvanvliet.com

Account managers Mariëlle Groot Ruud F. van Viersen

Ontwerp & Opmaak JB&A Raster, Delft

Druk

JB&A, Wateringen

Aan dit nummer werkten mee:

Rob Jastrzebski, Rudgeri de Kort, Ed Oomes, Tina Reinders, Tamara Schiedon, Victor Meeussen, Gert-Jan Meijer, Michel Oude Essink, Gert-Jan van den Dries

Voortzetting en opzegging

Uw abonnement wordt automatisch ­verlengd aan het einde van jaar. Wilt u uw abonnement opzeggen, dan moet u dat schriftelijk doen, minimaal twee maanden voor het einde van het jaar, naar: Vakblad Incident, Postbus 221, 3360 AE  Sliedrecht. Zodra wij uw opzegging hebben ontvangen, sturen wij u een schriftelijke bevestiging met einddatum van uw abonnement. Dit is uw bewijs van opzegging.

Incident 2-2008

Voorwoord

Vliegende dokters? Reality-tv lijkt niet stuk te kunnen. Er gaat geen dag voorbij of de brandweerwagens en ambulances vliegen in volle actie van het scherm de huiskamer in. Het summum daarbij zijn natuurlijk de acute uitrukken van de traumahelikopters. De arts aan boord van de wentelwiek spoedt zich naar de plaats des onheils om daar zijn reddende-engelwerkzaamheden te verrichten. Een snelle blik en de vliegende dokter weet dat een narcose nodig is en een intubatie. De patiënt wordt aan boord van de heli gehesen en met gezwinde spoed naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht. Tenminste, die met een heliplatform. Alweer een patiënt voor de poorten van de dood weggesleept. Zo zien de programmamakers het ’t liefst. De geluiden die de laatste tijd uit de ambulancewereld klinken, zijn echter heel anders van toonzetting. Er wordt openlijk getwijfeld aan het nut van het meesturen van een arts in dit Mobiel Medisch Team. En niet alleen door de ambulancemedewerker uit het veld. Ook onderzoekers komen tot de conclusie dat er geen enkele winst te behalen is door een arts op de ambulance te zetten, al dan niet in de lucht. Sterker: het kost onnodig geld. De handelingen waar het hier om gaat en die alleen door een arts zouden kunnen worden uitgevoerd, zijn heel goed door een verpleegkundige te doen. Wie het verhaal van Rudgeri goed leest (pagina 6) komt tot de bijna onvermijdelijke conclusie dat het de artsen zijn die de verruiming van bevoegdheden door ambulanceverpleegkundigen proberen tegen te houden. Het bewijs daarvoor lijkt te komen uit de VS, waar dezelfde discussie in de jaren zeventig speelde. Het resultaat is nu dat ‘paramedics’ en verpleegkundigen gewoon een stukje extra opleiding krijgen om de meest noodzakelijke handelingen te kunnen verrichten op de plaats van het ongeval of onderweg naar het ziekenhuis. Er zijn trouwens nog wel meer redenen om de arts thuis te laten, zo blijkt. Onder meer omdat het geen donder uitmaakt of de patiënt wordt opgelapt voor vervoer. Liever sneller ter plaatse en inladen en wegwezen, lijkt de kans op overleving het meest te vergroten. En over de belemmeringen onderweg die het lastig maken om snel ter plekke te zijn, daarover hebben zich weer andere onderzoekers gebogen. Waarover de volgende keer meer. Marcel Debets Hoofdredacteur


Kleurprofiel: Algemeen CMYK-printerprofiel Samengesteld Standaardscherm

Brandweerzorg op maat !

VanDoClean Oil cleaning products

Artesis Consulting: Organisatieadvies, projectmanagement (pro-actie, preparatie, preventie), crisismanagement, interim management, detachering brandweerpersoneel midden- en hoger kader

Artesis Academy: CoPi en ROT oefeningen, training OVD en bevelvoerders, lezingen, presentaties en workshops, persoonlijkheidstrainingen

Artesis Virtual Training: Virtueel trainen a.d.h.v Leidraad Oefenen, bouwen specifieke scenario’s, beoordelingssysteem o.a. met behulp van competentiemeting

AQUAQUICK 2000 wegdekontvetter Hosemasters (AQUAQUICK 2000+SVM) Absorptie-, afdicht- & opvangmaterialen Schuimvormende middelen Opslagmaterialen gevaarlijke stoffen Tijdelijke (opzet-) & permanente roetfilters

Artesis Firefighting: Opzetten en/of begeleiden (bedrijfs)brandweer, uitvoeren repressieve brandweertaken

Artesis Plantijnweg 22, postbus 371 4101 XC Culemborg

incident-artesis 071213.indd 1

T +31 (0)345 687000 F +31 (0)345 687001

E info@artesis.nl W www.artesis.nl

VanDoClean Stevenshof 21 5109 TX 's Gravenmoer (NB)

Tel: 0162-370 390 Fax: 0162-370 392 info@vandoclean.nl www.vandoclean.nl

11-02-2008 12:02:31 D:\data artcom\Vandoclean\Advetentie 3dec2006 B90xh131 PMS-ZW.cdr donderdag 7 december 2006 15:59:07


Inhoud

6 Hooggespecialiseerde traumazorg kan goedkoper

Rudgeri de Kort De medialobby van mobiel medische teams in 2007 leidde bij veel ambulancemedewerkers in Nederland tot grote woede. In uitzendingen van Nova, Netwerk en de realityserie TraumaNL werd de helikopterarts als reddende engel neergezet ten koste van het imago van ambulanceteams, die als brancardiers met beperkte mogelijkheden worden geschetst. Een enkele arts suggereerde zelfs dat er minder doden zouden vallen wanneer de helikopters vaker worden ingezet.

10 GRIP-procedures nader verklaard

Rob Jastrzebski Crisisbesluitvorming kan niet zonder ‘structuur’. En dan liefst een uniforme structuur die landelijk en op alle leidinggevende en coördinerende niveaus gelijk is. Die structuur is er sinds enige jaren en wordt ‘GRIP’ genoemd; de Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure. Maar wat houden de niveaus 1 tot en met 4 eigenlijk in?

14 Wat te doen bij overstroming

20 EU Exchange of Experts biedt kennisoverdracht op Europees niveau

Tamara Schiedon Weet u wat u moet doen bij een (dreigende) overstroming? Is Nederland goed voorbereid op de gevolgen van een dergelijke ramp? Ook de regering beseft nu dat ons land onvoldoende ‘klaar’ is voor een watersnoodramp. Het kabinet heeft een Taskforce Management Overstromingen ingesteld die meer structuur gaat brengen in de organisatie voor, tijdens en na een overstroming.

9 Inspecteurs Rijkswaterstaat pakken de motorfiets Rob Jastrzebski

13 Cornelis

17 Integrale toepassing drukluchtschuim biedt perspectief

Column Ed Oomes

Victor Meeussen, Gert-Jan Meijer, Michel Oude Essink en Gert-Jan van den Dries

25 Evaluatie Voyager: Informatieuitwisseling moet beter Rob Jastrzebski

26 Uniek brandweervoertuig bij bedrijfsbrandweer Bruynzeel Tina Reinders

30 Kort Nieuws

Steeds vaker wordt bijstand bij rampen buiten onze landsgrenzen gegeven. Niet alleen binnen de Europese Unie, maar ook erbuiten. De Europese Commissie heeft daarom een systeem opgericht om bij grote grensoverschrijdende rampen snel te kunnen acteren. Maar ook wordt aan nationale experts de mogelijkheid geboden om aan uitwisseling te doen.

22 Crisismanagement krijgt bijstand Defensie

Rob Jastrzebski Bij de term ‘militaire bijstand’ wordt doorgaans gedacht aan groot materieel, zoals transportcapaciteit en genie-eenheden en aan militairen voor beveiligingstaken en algemene logistieke ondersteuning. Minder bekend is nog dat Defensie ook getrainde stafcapaciteit aanbiedt ter ondersteuning van civiele crisisbesluitvorming. *AARGANG NUMMER

-ULTIDISCIPLINAIR VAKBLAD VOOR HULPVERLENERS

28 “Forensisch sporenonderzoek moet in één keer goed”

Rob Jastrzebski Ingewikkelde en grootschalige opsporingsonderzoeken vereisen expertise in meer dan één discipline. Ook de overheid is daarvan inmiddels overtuigd na een aantal zeperds in het verleden. Het antwoord is het Landelijk Team Forensische Opsporing, dat de kennis van alle opsporingsdisciplines wil verenigen.

.UT VAN --4 BETWIJFELD

6LIEGT DE TRAUMAHELI VOOR NIKS .OG NIET HELEMAAL UNIFORM

'2)0 PRODEDURES VERKLAARD ,4&/ BUNDELT FORENSISCHE EXPERTISE

3PORENONDERZOEK BIJ RAMPEN IN mmN KEER GOED

Incident 2-2008

Bij grootschalige rampen, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is multidisciplinair forensisch onderzoek een must.


Altijd weer een spannend moment als de traumaheli wordt ingezet bij een spoedgeval. Maar de discussie over nut en kosten van de helikopterhulpverlening in Nederland laait weer op. Deskundigen uiten hun scepsis bij Incident.

”Eenzijdige medialobby van MMT´s leidt af van alternatieven”

Hooggespecialiseerde traumazorg kan goedkoper door Rudgeri de Kort

D

e medialobby van mobiel medische teams in 2007 leidde bij veel ambulancemedewerkers in Nederland tot grote woede. In uitzendingen van Nova, Netwerk en de realityserie TraumaNL werd de helikopterarts als reddende engel neergezet ten koste van het imago van ambulanceteams, die als brancardiers met beperkte mogelijkheden worden geschetst. Een enkele arts suggereerde zelfs dat er minder doden zouden vallen wanneer de helikopters vaker worden ingezet. De media schept hiermee een vertekend beeld van hoe de ambulanzezorg in Nederland georganiseerd is, vind drs. Thijs Gras, zelf werkzaam als ambulanceverpleeg­ kundige én als verpleegkundig centralist in Amsterdam. Hij krijgt bijval vanuit het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Daar verdiepte de hoogleraar traumatologie, dr. Peter Brink zich in de kosten en baten van MMT´s. De inzet van ‘dokters op straat’ is volgens hem inefficiënt, duur en het ontbreekt aan bewijs dat het zinvol is. Brink vindt dat speciaal opgeleide ambulanceverpleegkundigen prima in staat zijn om taken uit te voeren, die op dit moment uitsluitend worden toevertrouwd aan artsen.

Rapid Sequence Intubation

In Nederland worden jaarlijks bijna 1 miljoen ambulanceritten uitgevoerd. In slechts 4000 gevallen wordt er een MMT ingeschakeld, er vanuit gaande dat de bevoegdheden van het ambulancepersoneel niet toereikend is. Het gaat om scenario´s waarbij een overzichtelijk pakket van handelingen nodig is die enkel door een arts mogen worden uitgevoerd. Met stip op nummer één staat de zogenaamde “Rapid Sequence Intubation” (RSI) waarbij een patiënt eerst onder narcose moet worden gebracht, alvorens verslapt en geïntubeerd te worden. Nederlandse

Incident 2-2008

ambulanceverpleegkundigen intuberen wel, maar mogen geen narcose toepassen of verslappen. Zij lopen hiermee achter op Engelse, Zweedse, Australische en Amerikaanse collega´s die wel gekwalificeerd zijn voor het uitvoeren van RSI. Dit ging in deze landen echter niet zonder slag of stoot, want wie aan sedatie en anesthesie komt, betreedt het vakgebied van de anesthesioloog. Ambulanceverpleeg kundigen en paramedics zijn nu eenmaal geen artsen. De controverse rond RSI door ambulancepersoneel bestaat al sinds de jaren zeventig en werd vooral gevoed door artsen die vreesden dat er gevaarlijke situaties zouden ontstaan wanneer niet-artsen in ongecontroleerde omstandigheden zouden worden geconfronteerd met de complicaties van RSI. Onafhankelijke praktijkstudies in de Angelsaksische landen hebben inmiddels het tegendeel bewezen. Ambulancehulpverleners zijn immers opgeleid om kritiekzieke patiënten in te schatten en te stabiliseren. Het specialismedispuut is niet nieuw. Ook binnen de ziekenhuismuren wordt er een stammenstrijd uitgevochten op afdelingen waar meerdere specialismen op gelijke voet moeten samenwerken. Wie is er bijvoorbeeld eindverantwoordelijk op de Intensive Care en de Spoedeisende Hulp? Naar verpleegkundigen toe is er al decennia lang druppelsgewijs sprake van taakverschuivingen. Een nog altijd groeiend aantal medische handelingen die vroeger enkel door artsen mochten worden uitgevoerd, komt geleidelijk aan binnen het vakgebied van verpleegkundigen te liggen. In het verlengde daarvan wordt snelle defibrillatie door leken met een AED zo veel mogelijk gestimuleerd. Een paar jaar geleden was dit nog ondenkbaar.

Barrières

RSI wordt al ruim dertig jaar met succes aangeleerd aan paramedics en verpleegkundigen, want, zo verklaarde


een anesthesie professor uit Houston, Robert Pousman: “Zolang er niet op elke ambulance een arts zit, is het in het belang van iedereen dat de huidige ambulance­ medewerkers zo goed mogelijk worden opgeleid en uitgerust om zonder tijdverlies de nodige interventies uit te voeren.” Nederlandse ambulanceverpleegkundigen zijn per definitie hoger opgeleid dan paramedics in de Verenigde Staten en in staat om RSI veilig uit te voeren, wanneer ze daartoe worden opgeleid en bevoegd worden verklaard. Waarom gebeurt het dan niet? De traumatoloog Peter Brink van het Academisch Ziekenhuis Maastricht verdiepte zich in de kwestie en schrijft: “Het is niet de politiek die een uitbreiding van het takenpakket van ambulancepersoneel dwarsboomt, maar met name de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie en in het bijzonder de sectie urgentiegeneeskunde. In deze sectie zitten een aantal diehards, die er alles aan zullen doen om ambulanceverpleegkundigen te verbieden om patiënten met behulp van medicatie te intuberen.” Het zijn de anesthesiologen die het ambulancepersoneel moeten opleiden. De argumenten om RSI in Nederland tegen te houden komen overeen met die van de Amerikaanse artsen in de jaren zeventig. Sommige artsen claimen dat het veilig onderhouden van anesthesie riskant is in handen van niet-artsen, gezien de haemodynamische complicaties die kunnen optreden. Ook de indicatiestelling voor RSI en de relatief beperkte expertise van ambulanceverpleeg­ kundigen met intubatie zouden redenen kunnen zijn om RSI over te laten aan een MMT-arts. De praktijk leert echter dat het lang niet altijd een anesthesioloog is die uit de ­helikopter stapt. En chirurgen laten de intubatie liever over aan de verpleegkundigen

voor gedegen diagnostiek en definitieve behandeling. Bij ernstig letsel kan de belangrijkste levensreddende ingreep een spoedoperatie zijn. Stabiliserende handelingen worden dan uitgevoerd terwijl de ambulance al onderweg is naar het ziekenhuis. Met deze inzichten is het ­fenomeen MMT in zijn huidige vorm eerder een vertragende factor dan tijdswinst. Ambulancemedewerkers in het hele land wachten regelmatig tussen de twintig en de dertig minuten op de komst van een traumahelikopter terwijl een traumacentrum vaak binnen die tijd kan worden bereikt. De vier traumahelikopters (en drie buitenlandse helikopters) kunnen namelijk maar op één plek tegelijk zijn. Een onderzoek van de VU wees uit dat de kans dat een traumahelikopter beschikbaar is wanneer deze wordt opgeroepen, zelfs onder optimale omstandigheden maximaal 50% is. Snelle inzet van de heli´s is, vooral ’s nachts, afhankelijk van de weersomstandigheden en landingsrestricties. Grondgebonden MMT´s bieden zelden tijdswinst. Verder is het bekend dat de ‘on-scene time’ aanzienlijk toeneemt bij een MMT-inzet. Een aantal wetenschappelijke onderzoeken in het buitenland leiden unaniem tot de conclusie dat het in dichtbevolkte gebieden met een nabijgelegen traumacentrum geen nut heeft om vergaande diagnostiek en interventies uit te voeren in de prehospitale setting. De overlevingskansen werden er niet beter op. Bovendien

>

In Nederland zijn er dunbevolkte gebieden waar ambulanceverpleegkundigen in tegenstelling tot in de steden, relatief weinig intuberen. De ervaring is zo versnipperd dat er moeilijk buiten het ziekenhuis expertise kan worden opgebouwd. In deze regio´s is een tussenvorm denkbaar naar model van de Australische MICA-paramedics of de Rapid Responders in de Anglosaksische en Scandinavische landen. Men zou dan een fijnmazig netwerk kunnen creëren van selecte ambulanceverpleegkundigen met aanvullende taken, waaronder het uitvoeren van RSI. De Nederlandse setting leent zich steeds meer voor een dergelijke constructie nu er in een tiental regio´s rapid responder-functies zijn ontstaan die door nurse practitioners in solo-ambulances worden ingevuld. Thijs Gras: “Deze kijk vereist weliswaar het openbreken van bestaande barrières, maar je zou kunnen stellen dat het onthouden van die vaardigheden aan ambulancepersoneel onnodig levens kost, aangezien de MMT’s nooit alle patiënten kunnen bereiken die er baat bij hebben.”

Tijdsdelay

Het Golden Hour-principe is inmiddels een achterhaald begrip. Sommige kritieke patiënten hebben geen tijd om te wachten op een traumahelikopter. Zij liggen bij aankomst van de ambulance al minutenlang voor hun leven te vechten. Voor deze patiënten spreekt de ‘Pre Hospital Trauma Life Support’-regels (PHTLS) over de ‘diamond ten minutes’. Het devies is dan ook ‘inladen en wegwezen’ (‘Scoop and Run’): dergelijke patiënten moeten zo snel mogelijk in het ziekenhuis worden gepresenteerd, Incident 2-2008


De medialobby van mobiel medische teams in 2007 leidde bij veel ambulancemedewerkers in Nederland tot grote woede gebeurt het vervoer naar het ziekenhuis in minder dan 1% van de gevallen met de helikopter, maar vrijwel altijd met de ambulance, zodat de helikopter ook op dat punt nauwelijks meerwaarde heeft.

Bestaansrecht

Reeds in de jaren tachtig deed de ANWB onderzoek naar de haalbaarheid van traumahelikopters in Nederland. Het was een tijd van veel zware ongevallen op de snelwegen. Men concludeerde, aan de hand van de aanrijdtijden, transporttijden en het hoge niveau van ambulancezorg in Nederland, dat de traumahelikopters niet nodig waren. Vanuit de ziekenhuizen kwam er echter een sterke lobby opgang om de MMT´s goed in de markt te positioneren. Anderzijds was er weinig weerstand. De Nederlandse ambulancesector bleek door een gebrek aan academici slecht in staat de gepresenteerde cijfers te weerleggen en politici beschikten over te weinig feitenkennis om de medici tegen te spreken. Na de start van de helikopter­ projecten creëerden de artsen wederom hun eigen onmisbaarheid door zelf als belanghebbende partij onderzoek te doen naar hun eigen toegevoegde waarde. Professor Peter Brink schrijft hierover: “Het onderzoek dat momenteel gebruikt wordt om de waarde van de helikopter­arts te rechtvaardigen bevat een groot aantal statistische onvolkomenheden, die de geloofwaardigheid uiterst dubieus maken. Het onderzoek is niettemin in een internationaal vaktijdschrift gepubliceerd.” Thijs Gras: “Wanneer de artsen bepaalde taken zouden ­toevertrouwen aan ambulancehulpverleners, dan zouden ze tegelijkertijd hun eigen bestaansrecht ondergraven.” Tot voor kort werden de vier traumahelikopters in Nederland enkel bij daglicht en gunstige weersomstandig­ heden ingezet. Dit kwam neer op gemiddeld twaalf uur per dag en kostte krap tien miljoen euro per jaar. Voor 15,84 miljoen per jaar vliegen de helikopters vanaf dit jaar vierentwintig uur per dag zolang het weer het toelaat. Maar zijn er voldoende argumenten om een duur helikoptersysteem in stand te houden voor enkele handelingen die niet worden toevertrouwd aan ambulanceverpleegkundigen? De traumaregio´s zullen niet toegeven dat de kosten niet in verhouding staan tot hun toegevoegde waarde in de Nederlandse ambulancezorg. Thijs Gras: “Men dient zich los te maken van emoties in de sfeer van ‘als er maar één leven gered wordt vinden we de voorziening al zinvol, ongeacht de kosten’. Er zijn immers veel zaken te bedenken die ooit een leven gaan redden, maar niet gerea-

Incident 2-2008

ambulanceverpleegkundige drs. Thijs Gras

liseerd kunnen worden. Er zouden bijvoorbeeld honderden levens gered kunnen worden als er nooit een tekort was aan IC-bedden.”

Brief

Reeds in 2005 richt een werkgroep van ambulancemedewerkers een brief aan de minister van VWS. Het initiatief ontstaat naar aanleiding van een mediabericht dat de Rotterdamse traumaheli 200 levens per jaar redt. Thijs Gras: “Dat soort uitspraken raakt ons altijd, want er wordt gesuggereerd dat die levens door ons verloren zouden worden.” Het motto van de brief is ‘meer voor minder’. Het budget van de traumaheli´s staat immers in schril contrast met een tekort van circa 15 miljoen euro in de ambulancesector die ervoor moet zorgen dat er in Nederland een optimale dekking is van ambulances. Rijtijdoverschrijdingen zijn nog in het hele land een dagelijks terugkerend probleem. Een reactie vanuit Den Haag blijft uit, maar professor Brink schrijft de werkroep naar aanleiding van de brief: “Het ministerie erkent het probleem wel degelijk. De nachtelijke vluchten van de heli´s zijn om politieke redenen door de minister toegestaan, maar binnen het ambtenaren­ korps is men er geenszins van overtuigd dat artsen op straat meer levens redt.” Thijs Gras concludeert dat er nog volop ruimte is voor een stevige discussie over de vraag of het MMT in de huidige vorm wel de beste optie is. Er zijn namelijk reële opties voorhanden die goedkoper, efficiënter en toegankelijker zijn.


De populariteit van de motor onder hulpverleners neemt toe. Na politie, ambulancediensten en de wegenwacht, hebben ook de weginspecteurs van Rijkswaterstaat de grote pluspunten van de gemotoriseerde tweewieler ontdekt. Sneller langs het verkeer dat door een incident vaststaat. Nu nog als pilot in twee regio’s; spoedig op het hele hoofdwegennet?

Weginspecteurs Rijkswaterstaat nemen de motor

Willem-Joost Halsema en Sjef Verboekend.

Door Rob Jastrzebski

D

e pilot ‘Weginspecteurs op de motor’ in de Rijkswaterstaatregio’s Utrecht en RotterdamRijnmond is op 5 november vorig jaar van start gegaan. Aanleiding was het programma ‘Ideeënmanagement’ van Verkeer en Waterstaat. In het kader van dit programma kunnen medewerkers van het ministerie innovatieve voorstellen indienen, voor projecten die een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van knelpunten binnen het V en W-beleidsterrein. Een van de winnende inzendingen in 2006 kwam van wegverkeersleider Bas Nisters uit Utrecht. Het viel hem op dat weginspecteurs van Rijkswaterstaat zich onderweg naar incidenten steeds vaker vastrijden in de files, terwijl zij voor het treffen van eerste maatregelen wel snel bij incidenten ter plaatse moeten zijn. Een motor in plaats van de gebruikelijke piketauto zou in zijn ogen veel tijdwinst kunnen opleveren, omdat de weginspecteurs dan veel minder belemmeringen ondervinden als gevolg van grote verkeersdruk en opstoppingen. Het idee is uitgevoerd onder de vlag van het FileProof programma van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. FileProof is ontstaan uit duizenden ideeën van ambtenaren, burgers en bedrijfsleven om reistijden en de doorstroming te verbeteren.

Rijopleiding

Aan de start van het project ging een grondig voorbereidingstraject vooraf. “Er komt meer bij kijken dan alleen een weginspecteur op de motor zetten”, verklaart projectleider Willem-Joost Halsema. “Er moet wel aan de nodige veiligheidsrandvoorwaarden worden voldaan, zoals een aanvullende rijopleiding en veiligheidstraining. Ruime motorrijervaring was het primaire selectiecriterium bij de werving van weginspecteurs voor de pilot, evenals ervaring als weginspecteur en een afgeronde opleiding Incident Management-plus.” Vijf weginspecteurs en een instructeur uit de regio’s Utrecht en Rotterdam-Rijnmond kregen een aanvullende rijtraining voor de categorie hulpdiensten en voorrangsvoertuigen bij opleidingsinstituut Procentrum en vanaf 5 november konden zij daadwerkelijk de weg op. In beide regio’s zijn twee motoren van verschillende merken Incident 2-2008

aangeschaft voor de pilotregio’s, zodat ook een vergelijkende test kan worden uitgevoerd. Volgens instructeur Sjef Verboekend van Rijkswaterstaat district Rijnmond, moest men wat wennen aan deze nieuwe vorm van mobiliteit, maar de pilotrijders zijn allemaal bijzonder enthousiast. Het eerste voorbeeld waaruit de meerwaarde van de motor boven de auto bleek, liet niet lang op zich wachten. “Al een paar dagen na de start reageerde één van de weginspecteurs op een melding van een autobrand. Op de motor was hij tien minuten sneller ter plaatse dan de brandweer en kon zodoende met zijn brandblusser het vuur in de kiem smoren.”

SLA

Snelle respons van de weginspecteurs is volgens Verboekend essentieel om de doorstroming bij ­incidenten op de weg te bevorderen en de filelast terug te dringen. Om die reden is de pilot ook uitgevoerd door FileProof. “Rijkswaterstaat wordt afgerekend op het service level agreement waarin zij zich vastlegt om in 80 procent van alle incidentmeldingen binnen een kwartier ter plaatse te zijn. Dat wordt per auto steeds moeilijker, omdat de wegen steeds verder dichtslibben en omdat in spitsuren ook vluchtstroken als extra rijstrook worden gebruikt. Motorrijders hebben daar veel minder last van. In de ochtend- en avondspits hebben we nu in beide regio’s één motor op de weg. Uiteraard reageren de motorrijders niet uitsluitend op incidenten, maar voeren zij daarnaast ook hun reguliere wettelijke ‘schouwingstaken’ langs de weg uit.” De motoren zijn voor de pilot aangepast met beveiligende striping en zijflitsers en zijn voorzien van een basisuit­ rusting voor het eerste optreden bij incidenten, waaronder brandblusser, EHBO-koffer, opvouwbare waarschuwingskegels en flitslampen. Verboekend: “Belangrijk is ook dat de motorrijders van goede beschermende en waterwerende motorkleding zijn voorzien. Ze staan natuurlijk wel meer bloot aan de elementen dan in een gesloten auto. Na een jaar wordt de pilot geëvalueerd en zal Rijkswaterstaat op basis van bewezen meerwaarde beslissen of de motoren ook in andere regio’s worden ingevoerd.”


Met de toenemende regionalisering van de hulpverlening komt de term ‘GRIP’ steeds vaker terug. Wat betekent dat precies? En wat houden de niveaus 1 tot en met 4 eigenlijk in? Rob Jastrzebski geeft de antwoorden.

Procedures nader verklaard

GRIP op incidenten Door Rob Jastrzebski

Oorsprong

GRIP 1; het CoPI steekt de koppen bij elkaar.

C

risisbesluitvorming kan niet zonder ‘structuur’. En dan liefst een uniforme structuur die landelijk en op alle leidinggevende en coördinerende niveaus gelijk is. Die structuur is er sinds enige jaren en wordt ‘GRIP’ genoemd; de Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure. Deze uniformiteit heeft tot doel ­functionarissen van alle hulpverleningsdisciplines volgens heldere afspraken te laten samenwerken; niet alleen binnen de eigen regio, maar ook interregionaal. Maar Nederland zou Nederland niet zijn als regio’s onderling niet in meer of mindere mate zouden afwijken van de landelijk overeengekomen GRIP-formule. Afspraken maken én uitvoeren is en blijft een lastige opgave in crisisbeheersingsland. De GRIP-procedure stelt de hulpverleningspartners in staat om letterlijk meer ‘grip’ te krijgen op de incidentbestrijding. Vóór invoering van het model was een soepele leiding en coördinatie niet altijd ­vanzelfsprekend. Bínnen de eigen kolom was meestal wel duidelijk wie het voor het zeggen had, maar de afstemming tussen politie, brandweer, ambulancezorg en andere betrokken instanties ontaardde niet zelden in chaos. Diensten spraken elkaars taal niet en hadden moeite met het afbakenen van hun bevoegdheden en verantwoordelijk­heden. Vooral wanneer knopen moesten worden doorgehakt was het nog wel eens moeilijk om de neuzen dezelfde kant op te krijgen. De invoering van de uniforme GRIP-procedure maakt het leven van leidinggevenden op het rampterrein en in de diverse coördinatiestaven in dat opzicht een stuk makkelijker.

10

Incident 2-2008

De GRIP-regeling heeft zijn oorsprong in de jaren ’90 in de regio Rotterdam-Rijnmond. De hulpdiensten en ­gemeenten in deze dynamische regio met grote veiligheidsrisico’s onderkenden al lang de noodzaak van intensieve samenwerking en soepele afstemming van taken. Zo ontstond de eerste multidisciplinair afgestemde coördinatieregeling voor opschalingssituaties. Ook andere regio’s ontdekten de meerwaarde van de GRIP-systematiek en in de loop der jaren maakten steeds meer regio’s gebruik van het Rotterdamse model of een variant daarvan. Omdat al die verschillende varianten de gezamenlijke ­coördinatie bij calamiteiten met een interregionaal ­karakter belemmeren, heeft een multidisciplinaire landelijke werkgroep met steun van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding in 2005 een referentie­kader opgesteld voor een nieuwe uniforme landelijke GRIP-regeling. Nadat alle hulpverleningskolommen op bestuurlijk niveau hun akkoord gaven aan dit ­referentiekader, besloot de ‘Veiligheidskoepel’, het bestuurlijk platform van de voorzitters van de veiligheidsregio’s, in 2006, dat vanaf dat moment de nieuwe GRIP-regeling door alle ­disciplines landelijk zou worden gehanteerd. Eind 2006 zond het ministerie van BZK een circulaire aan de regio’s met het verzoek om de nieuwe structuur binnen een jaar in de eigen organisatie in te voeren.

GRIP in vier niveaus

Wat houdt de GRIP-structuur nu precies in? Kort samengevat een stelsel van afspraken over opschaling van de hulpverlening en onderlinge afstemming tussen de rampen­bestrijdingspartners. Zodra zich een incident voordoet dat qua omvang of complexiteit uitstijgt boven de ­kleinschalige dagelijkse incidenten, is er behoefte aan een ­gecoördineerde multidisciplinaire aanpak en ­gestructureerde leiding. Leidinggevenden van de betrokken hulpdiensten overleggen dan op een vooraf vastgelegde manier met elkaar en wisselen gegevens met elkaar uit om hun processen zo soepel mogelijk op elkaar af te stemmen. De GRIP-regeling kent vier opschalingsniveaus, van laag naar hoog: GRIP 1 tot en met 4. Een korte beschrijving op hoofdlijnen, ter verklaring van ieder niveau. GRIP 1 – Coördinatie-afspraken op de plaats van het i­ ncident. Instelling van een Commando Plaats Incident (CoPI), waarin leidinggevenden op het niveau van Officier van Dienst acties afstemmen. Behalve de operationele leidinggevenden van brandweer, politie en GHOR, maken ook een voorlichter en een vertegenwoordiger van de gemeente (ambtenaar rampenbestrijding of ambtenaar


GRIP 2; koortsachtig overleg in het Regionaal Operationeel Team.

openbare orde en veiligheid) in veel gevallen deel uit van een CoPI. In de ‘oude’ GRIP-structuur van vóór het referentiekader 2005 werd gesproken over een Coördinatieteam Plaats Incident (CTPI). Het verschil is dat in een CTPI werd afgestemd op basis van gelijkwaardigheid, terwijl in een CoPI sprake is van éénhoofdige leiding. De ‘Leider CoPI’ zorgt voor een strakke leiding van het vergader- en besluitvormingsproces. GRIP 2 – Verdere opschaling van het besluitvormingsproces kan nodig zijn bij incidenten die een groter ‘effectgebied’ hebben. Denk hierbij aan een gaswolk, evacuatie, ontregeling van het verkeer of van het openbaar vervoer. In zo’n situatie wordt een ‘Regionaal Operationeel Team’ (ROT of RegOT) opgetuigd, dat zich bezighoudt met het managen van de maatregelen in dat effectgebied. Ook de ondersteuning van de inzet op de plaats van het incident met informatie, het regelen van verdere bijstand en aflossing, hoort tot de taken van het ROT. Vaak richten de afzonderlijke hulpdiensten voor hun eigen processen op de achtergrond ook nog zogenaamde ‘actiecentra’ in. GRIP 3 – Als een calamiteit ernstige gevolgen voor de samenleving heeft, zoals een langer durende evacuatie van grotere groepen mensen, wordt ook de bestuurlijke component geactiveerd. Nu komt een Gemeentelijk Beleidsteam in actie, onder voorzitterschap van de burgemeester, dat op bestuurlijk niveau beslissingen neemt. Kort samengevat besluit het beleidsteam wát er moet gebeuren en het Regionaal Operationeel Team vertaalt dit besluit in hóe het moet gebeuren. Overigens wordt in sommige regio’s afhankelijk van het type incident al op niveau GRIP 2 een kern­bezetting van het beleidsteam gealarmeerd. GRIP 4 – Het hoogste niveau van het GRIP-opschalings­ model. Het gaat nu om een situatie waarin een ramp gemeentegrensoverschrijdende gevolgen heeft of een ramp die in omvang meerdere gemeenten treft. Denk aan Mobiele vergadervoorziening voor het CoPI.

Incident 2-2008

overstromingen, een grootschalige chemische besmetting via de lucht of het water of een ramp die zo’n groot beroep doet op de beschikbare hulpverleningscapaciteit dat op bovengemeentelijk niveau knopen moeten worden doorgehakt over de toewijzing van bijstand. In zo’n situatie is het belangrijk dat de getroffen gemeenten niet met elkaar gaan concurreren, maar dat de acties in de diverse gemeenten strak op elkaar worden afgestemd. Ook de voorlichting over de ramp wordt in dit geval gekanaliseerd via een regionaal voorlichtingscentrum. Gemeenten hebben binnen een regio afspraken gemaakt over het aanwijzen van een coördinerend bestuurder voor dergelijke gevallen. Een GRIP 4-situatie is in sommige gevallen ook regiogrensoverschrijdend en dan komen ook landelijke coördinatie­ voorzieningen van de rijksoverheid in beeld. Dit is echter niet meer in de GRIP-regeling beschreven. GRIP gaat immers over de opschalingssystematiek bínnen de regio, zoals het woord ‘Regionale’ in de afkorting GRIP al aangeeft. In een eerdere variant van de GRIP-formule werd niveau 5 als interregionaal opschalingsniveau wel genoemd, maar niet in het nieuwe referentiekader. Ook ‘GRIP 0’, de normale dagelijkse monodisciplinaire werksituatie voor de hulpdiensten, wordt niet meer officieel benoemd. In feite bestaat een GRIP 0-situatie ook niet, tenminste niet bij incidenten waarbij meerdere hulpdiensten betrokken zijn. Al bij een simpele aanrijding waarbij één bekneld slachtoffer moet worden bevrijd, is sprake van een multidisciplinaire inzet.

Zoveel regio’s, zoveel verschillen

Ook al is sinds 2006 op papier sprake van een landelijke uniforme opschalingsstructuur via de GRIP-regeling, verschillen in implementatie en uitvoering zijn er nog steeds. En die zullen er ook altijd blijven, aangezien de ene regio de andere niet is. Zo hebben de meeste regio’s in de stafbezetting van het CoPI en ROT drie kerndiensten (politie, brandweer, GHOR), terwijl de regio Rotterdam-Rijnmond vijf vaste partnerorganisaties kent. Ook het gemeentelijk havenbedrijf en de DCMR Milieudienst Rijnmond maken hier namelijk standaard deel uit van het systeem van crisismanagement. Overigens staat de landelijke GRIP-regeling toe dat functionele partners met specifieke incidentbestrijdingskennis deel uitmaken van een CoPI of ROT. Zoals vertegenwoordigers van Rijkswaterstaat, ProRail, waterschappen of defensie. De uniforme GRIP-structuur is hoe dan ook een noodzakelijke organisatievoorwaarde voor hulpdiensten en gemeenten om over alle kolommen èn over de regiogrenzen heen soepel met elkaar samen te werken. Zowel bestuurlijk als operationeel. Zeker bij langdurige en grootschalige ramp- en crisissituaties moeten regio’s een beroep kunnen doen op stafondersteuning uit andere regio’s en dan is het prettig als staffunctionarissen van Groningen tot Zeeland en van Noord-Holland tot Limburg dezelfde taal spreken en dezelfde procedures hanteren.

11


BHV Kompas Kerkenbos 10-08 6546 BA Nijmegen Tel.: 024-3717565 De snelst groeiende opleider bedrijfshulpverlening Door de combinatie van internet en praktijk hebben wij de cursusduur kunnen beperken tot één dag basis en een halve dag herhaling. Basis BHV Herhaling BHV Inclusief

één dag halve dag

€ 109,96 € 55,00

- gratis toegang tot eigen webpage - draagpasje - koffie en thee - lunch (bij de basis opleiding)

U kunt naar één van onze 30 locaties in Nederland. Voor groepen verzorgen wij ook opleidingen op uw bedrijf, kijk voor meer informatie en Incompany-prijzen op www.bhvkompas.nl

INSTRUCTEUR BEDRIJFSHULPVERLENING In verband met de groei van ons bedrijf zijn wij altijd op zoek naar BHV-instructeurs die ons team komen versterken. Voor meer informatie kunt u kijken op www.bhvkompas.nl / BHV Kompas Algemeen / Vacature. Reageren kunt u per mail aan: r.vink@bhvkompas.nl

incident-bhv kompas 080206.indd 1

575009_adv190x130.indd 5

incident-stoit&comp 080208.indd 1 11-02-2008 12:03:14

11-02-2008 12:03:59

26-07-2005 12:13:42


Column van Ed Oomes

Cornelis Onlangs hebben wij Cornelis, Cock voor intimi, vrolijk uitgezwaaid. Na 35 jaar werken bij de brandweer van Schiphol ging hij met pensioen. Niet dat ik hem zelf al zo lang kende. Tot zo’n acht jaar geleden had ik hem nooit echt gesproken. Dat veranderde toen er zich bij de brandweer van Amsterdam een stoutmoedig plan ontvouwde over de middenkaderopleiding. Ik zal het u nader toelichten. Vanouds werd de middenkaderopleiding in Amsterdam gegeven in diensttijd. Daartoe werd één kazerne omgebouwd tot een hok vol met studerende OB’s. Als het nodig was rukte men uit naar incidenten, onder de bezielende leiding van een tevens tot mentor omgedoopte Brandmeester. De brandjes moesten het liefst niet al te lang duren: de studieboeken riepen, want leren op leeftijd vraagt zijn tijd. En dat was er toch al zo weinig, tijd, op die leeftijd. Langzamerhand vond men dat het stramien van ­opleiden in diensttijd begon te knellen. Het aantal uitrukken was te hoog en de geoefendheid te laag, paradoxaal genoeg als gevolg van opleiding. Bovendien had de toenmalige commandant van Amsterdam, Te Boekhorst, bedacht dat het goed zou zijn als nieuwe bevelvoerders tijdelijk in een andere omgeving zouden hebben gewerkt. Om eens te zien hoe het er elders aan toe gaat, om een keer aan een andere cultuur te hebben gesnoven. Daar werd je vast niet slechter van. Klaas Makker, in die tijd ­commandant van brandweer Schiphol en nooit te beroerd om iemand anders een gewaagd idee te laten uitvoeren, was bereid zijn medewerking te verlenen. En dus togen Ricardo en ik op zekere dag naar Post Sloten, om met Cock van Os en Henk van Rekum te praten over het stoutmoedige plan. Dat stoutmoedige plan overigens, behelsde een ­tijdelijke uitruil van Amsterdamse brandweermannen met die van Schiphol. Goed voor de ervaring van Schiphol, zo beoordeelden we het ene voordeel, en goed voor de studierust van Amsterdam, zo beoordeelden we het andere ­voordeel. Een win-win situatie, dat was het. Leek het. Ricardo en ik werden met alle egards ontvangen. Henk en Cock luisterden geïnteresseerd naar ons verhaal. Cock knikte nu en dan vriendelijk, Cock stelde een vraag ter verduidelijking, Cock ging nog eens koffie halen en Henk keek zoals Henk nu nog kijkt. Wie hem kent weet wat ik bedoel. Naarmate het gesprek vorderde, verloren Rick en ik steeds meer grond onder de voeten. “Zijn jullie opgeleid voor vliegtuigbrand­bestrijding” vroeg Cock. Dat waren we niet, maar zouden we eventueel voorafgaand aan de opleiding kunnen regelen.

Incident 2-2008

“En gaan jullie dan ook veldkennis vooraf regelen”? “Veldkennis”? “Ja veldkennis, kennis van airside, de banen, rijbanen, randwegen, het technisch areaal en zo”, antwoordde Cock. En de alarmregeling en het rampbestrijdingsplan, die moesten we er eigenlijk ook nog bij doen. Net als voertuigkennis en natuurlijk de terminal. En de communicatieprotocollen met de luchtverkeers­leiding, niet te vergeten. Cock keek ons vriendelijk aan. “Maar jullie doen toch ook gebouwenbrandbestrijding”, zo probeerden wij verder. “Dat zouden we misschien wel kunnen doen”. “Natuurlijk”, zei Cock, “dat zou kunnen. Maar die eenheid verzorgt ook het opruimen van kerosine­lekkages en milieuincidenten, rijdt naar alle automaten, verzorgt BHV trainingen en moet ook zelf nog oefenen. Dan blijft er niet zo veel studietijd over, vrees ik”. Cock keek ons zo mogelijk nog vriendelijker aan. Hij was dan ook aan de winnende hand, tegen die twee jonge betweters uit de grote stad. Alles wat over tafel kwam, werd even hard weer langs, onder, naast, tussen, boven en uiteindelijk van tafel geveegd. En wel op een keurige manier, eigenlijk stelde Cock alleen maar vragen. Er viel geen onvertogen woord, noch verklaarde hij ons publiekelijk voor verminderd toe­rekeningsvatbaar. “Tja, als de zaken er zo voor staan moesten we ons er nog maar een keer over buigen”, zeiden wij. “Doe dat”, zei Cock, en gaf ons een stevige handdruk. “Dan hoor ik het nog wel”. Eenmaal buiten keken Ricardo en ik elkaar aan. “Volgens mij gaat het niet door”, zei ik. “Zou je denken?”, zei Rick. Vanachter het raam werden we vrolijk ­uitgezwaaid.

13


Weet u wat u moet doen bij een (dreigende) overstroming? Is Nederland goed voorbereid op de gevolgen van een dergelijke ramp? Ook de regering beseft nu dat ons land onvoldoende ‘klaar’ is voor een watersnoodramp. Het kabinet heeft een Taskforce Management Overstromingen ingesteld die meer structuur gaat brengen in de organisatie voor, tijdens en na een overstroming.

Regio Zuid-Holland Zuid bereidt zich voor op gevolgen wateroverlast

Wat te doen bij een overstroming? Door Tamara Schiedon

“H

et Kabinet geeft aan dat Nederland slecht is voorbereid. De laatste jaren is er geconcentreerd op de dijken en waterkerende werken …. en die kunnen falen. Daarin zijn we slecht in de bestrijding van de gevolgen van overstromingen.” Aan het woord is Auke Blok, dagelijks projectleider Taskforce Management Overstromingen (TMO) voor de regio Zuid-Holland Zuid. “In onze regio is het zo dat wij de gevolgen van een overstroming als maatramp niveau 5 hebben ingeschat, maar wij denken dat door de staat van de dijken de inschatting niet zwaarder

14

Incident 2-2008

zou zijn dan maatramp 3. Wij hebben de mening dat de dijken pro-actieve werken zijn.”

November 2008 landelijke oefenweek

TMO spreekt over het op peil brengen van de regio’s. Voor de regio Zuid-Holland Zuid houdt dit in dat de ­voorbereiding, planvorming, informatievoorziening, risico- en crisiscommunicatie verbeterd worden en ter afsluiting in november een grote oefening plaats vindt. “Oefenen is leuk, maar we oefenen alleen dat wat we


voorbereid hebben”, verduidelijkt Auke. “Wat de voorbereiding betreft zijn wij in december 2007 met alle betrokken diensten uit de regio gestart met een 3-daagse sessie. Tijdens deze sessie hebben we gewerkt aan een ‘basisplan Overstromingen’, dat verder wordt uitgewerkt. De verwachting is dat dit plan eind maart klaar is.” Auke: “In het basisplan staan eigenlijk alle zaken die te maken hebben met de bestrijding van de gevolgen van overstroming en dat betekent dat wij rekening hebben gehouden met het ergst denkbaar scenario per dijkring. In deze regio hebben wij vier dijkringen, te weten Alblasserwaard & Vijfheerenlanden, Hoeksche Waard, Eiland van Dordt en Zwijndrechtse Waard (die door loopt tot in IJsselmonde - Rotterdam). Tevens valt onze regio in twee overstromingscenario’s. Het scenario met invloed vanuit de kust, dit geldt met name voor IJsselmonde, Zwijndrecht, Hoeksche Waard en Dordrecht. En we hebben last van het hoge rivierwater, wat met name bedreiging geeft voor de Alblasserwaard, Dordrecht en de Hoeksche Waard.”

Natuurlijke opbouw bij bestrijding

”Je ziet dat we in het plan een natuurlijk opbouw hebben gemaakt wat betreft de bestrijding van de gevolgen van een overstroming”, legt Auke uit. “Je begint met informa-

tievoorziening. Een belangrijk onderdeel in het ‘basisplan Overstromingen’. Van belang is dat de waterschappen en Rijkswaterstaat de informatie die vrijkomt vroegtijdig delen met de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid en vice versa. Deze informatievoorziening moet afgestemd worden. Coördinatie komt daarbij dan ook om de hoek kijken, want als een dijkring in meerdere regio’s loopt dan praten we over een provinciale coördinatie. Vervolgens kijken we naar de acties die de diensten moeten uitvoeren zoals evacuatie, verkeerscirculatie en het voorzien in de primaire levensbehoeften bij achterblijvers. Vervolgens hebben wij in het basisplan de momenten vastgelegd waarop bestuurders besluiten moeten nemen. Bij bijvoorbeeld een rivierenscenario start de informatievoorziening vijf dagen van tevoren, dan weten we eigenlijk al dat het hoog water wordt. Als je wilt dat mensen geen gevaar gaan lopen, kun je besluiten tot preventief evacueren. Last but not least is de risico- en crisiscommunicatie aan de orde. De professionals die hiervan verstand hebben, gaan zich vooral bezig houden met het communiceren van wat te doen bij een dreigende overstroming. De inwoners van Zuid-Holland Zuid ontvangen te zijner tijd ook daadwerkelijk een richtlijn met handelingsperspectieven en het stimuleren van de zelfredzaamheid.”

Oefenlocatie?

“De oefening die wij aan het voorbereiden zijn, is een combi van een kust- en rivierenscenario. Deze vindt plaats op 4 november 2008, maar in dit stadium vermelden wij de oefenlocatie nog even niet. De oefening heeft zowel een operationele als bestuurlijke insteek, waarbij de waterschappen en defensie een grote rol spelen. We zetten de oefening groots op”, laat Auke weten. “Tevens sluit onze oefening aan bij de landelijke oefenweek waarin het kabinet, het Nationaal Coördinatie Centrum, het Departementaal Coördinatie Centrum en het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum meeoefenen. Net zoals alle andere multidisciplinaire oefeningen die wij in de regio Zuid-Holland Zuid organiseren, wordt ook deze oefening multidisciplinair geëvalueerd. Voor meer info: www.platformoverstromingen.nl

Incident 2-2008

15


HÉT ONTWERP VOOR PROFS. 4 lichtbronnen: halogeen + 3 LEDs

28.000 – 38.000 candlepower

kunststof of aluminium behuizing

ook leverbaar met hamerpunt op batterijkap!

LEDs branden nog 1 uur op “lege” batterij

levenslange garantie op schakelaar superfel licht of extreem lange brandduur noodverlichting: gaat automatisch aan bij het wegvallen van de laadstroom!

Ongeëvenaard in prijs-prestatie: Streamlight oplaadbare staaflantaarns. Altijd nét dat schijntje vernuftiger, completer, professioneler! Gestaafd door de praktijk, gegarandeerd door Safety-Lux. Steek uw licht op over het complete assortiment op www.safety-lux.nl

Safety-Lux Nederland B.V. Nijverheidswerf 37 NL-1402 BV Bussum Tel.: +31-(0)35 - 69 14 476 E-mail: info@safety-lux.nl Internet: www.safety-lux.nl


In de bestuursovereenkomst tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat en de provinciale en gemeentelijke overheden was vastgelegd dat de tunnels van de nieuwe snelweg A73 bij Roermond en Swalmen uitgevoerd zouden gaan worden met een op afstand bedienbaar systeem met drukluchtschuim (DLS). De testen van dit systeem laten een bemoedigend beeld zien.

Nieuwe ontwikkeling voor een vaste brandbestrijdingsinstallatie in wegtunnels.

Integrale toepassing druk­lucht­schuim biedt perspectief door Victor Meeussen, Gert-Jan Meijer, Michel Oude Essink en Gert-Jan van den Dries

I

n het bestuurlijk overleg van december 2003 tussen de wethouders van de gemeenten Roermond, Swalmen en Ambt-Montfort, de gedeputeerde van de provincie Limburg en de minister van Verkeer en Waterstaat zijn diverse afspraken gemaakt met betrekking tot de veiligheid in de Roertunnel en de tunnel bij Swalmen, beide in het nieuwe traject van de A73. Deze nieuwe snelweg verbindt Venlo met Echt, waardoor er nu een doorgaande autosnel­ wegverbinding is van Nijmegen naar Maastricht. Zo is bepaald dat LPG-tankauto’s worden toegelaten, er geen vluchtstroken worden toegepast in beide tunnels en het pakket van veiligheidsmaatregelen wordt uitgebreid met een op afstand bedienbaar systeem met drukluchtschuim (DLS). Omdat een dergelijk vast blussysteem met DLS nog niet eerder in tunnels is toegepast en er nog een aantal onzekerheden bestonden, is besloten de beide tunnels als proefproject aan te wijzen.

Proces

Van 2004 tot 2005 heeft een aanbestedingsproces plaatsgevonden, waarna uiteindelijk slechts één leverancier is

DLS-technologie Conventionele schuimblussystemen werken op waterdruk, waarbij een schuimvormend middel (SVM) doorgaans ter plaatse van de pomp bij het bluswater wordt gemengd. De kwaliteit en samenstelling van het blusschuim hangen onder andere sterk af van de vervuiling van het blusmedium door rook en ongeregelde toetreding van lucht. In een DLS-systeem wordt het schuim centraal geproduceerd en onder druk naar het mondstuk gepompt. Bij DLS is de schuimkwaliteit derhalve altijd constant. Het wordt tot nu toe veelal in mobiele systemen toegepast. Met aangepaste schuimsamenstelling, geconcentreerde stralen en pulserende techniek is in de grootschalige proeven het systeem geoptimaliseerd.

Incident 2-2008

overgebleven. Aanvankelijk ging de leverancier uit van een ontwerp met rotoren die het schuim op het wegdek in de tunnels ‘slingerden’. Omdat er twijfels waren omtrent de geëiste temperatuurbestendigheid van de rotoren, is door de leverancier gekozen voor een ontwerp met vlakstraal mondstukken (nozzles). Het probleem was, zoals bij veel complexe installaties, dat niet vastgesteld kon worden of het aangeboden ontwerp ook daadwerkelijk zou functioneren. Daarom is besloten dat de installatie door proeven gevalideerd moest worden. Vanaf februari 2005 heeft er veel R&D plaatsgevonden, met als centrale vraagstelling: is een vast blussysteem gebaseerd op DLS in staat om de zware maatgevende brandscenario’s in een tunnel te beheersen? De toepassing van DLS is gebaseerd op een veiligheidsanalyse, waarin alle mogelijke scenario’s zijn beschouwd, zonder rekening te houden met de kans van optreden en de kosten van de beheersing daarvan. Scenario’s met een plasbrand, een vaste stofbrand, een vracht- en personenautobrand en een thermisch veroorzaakte explosie (BLEVE) >

Leidingdruk ca. 6 bar Druklucht

Water

SVM

SVU produceert schuim onder ca. 6 bar met een dichtheid van 0,5 kg/liter. Responstijd voor een grote vaste installatie: ca. 2 minuten

In de nozzles expandeert het schuim tot het drievoudige volume. De druk zorgt voor een grote uittreedsnelheid.

Eerdere ervaring met DLS

Het blusgedrag op vloeistofbranden was natuurlijk bekend, gebaseerd op de effectiviteit van mobiele systemen en gerichte stralen met groot bereik. Over de effectiviteit van DLS op vaste stofbranden was informatie beschikbaar uit proeven door de leverancier met vaste opstellingen. Het doel hiervan was vooral om het schuim gelijkmatig als een deken over de brand en de vuurlast te verspreiden. Het bleek dat DLS matig effectief was, vooral omdat het schuim niet diep in de brand doordrong

17


werden nader bekeken. Uit de eerste proeven bij TNO bleek dat het ontwerp niet geschikt was om aan alle eisen te voldoen. Dit gold met name voor de functionele eisen uit de brandscenario’s en het weerstaan van 1350 °C door de nozzles. De leverancier heeft daarop het ontwerp ten aanzien van de schuimverspreiding aangepast. In plaats van het ontwerp met de vlakstraal nozzles werd er vervolgens gekozen voor een ontwerp met gerichte stralen en ­pulserende blussing. Hierbij is gezocht naar een optimale configuratie van leidingwerk en aantal nozzles. Het gevolg was dat met name de kosten voor het leidingwerk aanzienlijk toenamen.

Extreme scenario’s

Het ontwerp van eind 2005 is vervolgens getest in een werkelijke tunnel in Noorwegen. Als uitgangspunt bij deze testen golden twee extreme scenario’s: een vaste ­stofbrand en een vloeistofbrand, beide van ca. 150-200 MW. Deze eisen zijn voor zover bekend nog niet eerder zo hoog gesteld. De proeven hebben aangetoond dat een vaste stofbrand van 200 MW voldoende beheersbaar wordt met een beperkte marge. De plasbrand wordt zeer effectief geblust. Het brandbeheersend vermogen van de DLS-installatie wordt daarmee gekarakteriseerd als ‘bemoedigend’, maar het integrale systeem is nog niet uitontwikkeld. Zo is de betrouwbaarheid van de detectie, bediening en ­besturing nog niet scherp vastgesteld. Rijkswaterstaat en de ­leverancier zijn als het ware bezig op het uiterste van wat technisch mogelijk is. De basisinvestering is inmiddels dusdanig toegenomen dat deze het oorspronkelijk beoogde, niet op ervaring gebaseerde budget ruim overschrijdt. De toenemende kosten worden met name veroorzaakt door de verdubbeling van de kosten voor het integrale DLS-systeem, waar detectie, bediening en besturing onderdeel van uitmaken. Dit alles overwegende heeft de Minister op 1 augustus 2006 besloten om niet door te gaan met de ‘pilot’ DLS en af te zien van het integrale DLS-systeem in de tunnels van de A73. Wel worden er hulpposten met DLS-handlines in de wanden geïnstalleerd. Deze beslissing heeft zijn oorsprong in de onevenwichtigheid tussen de veiligheidsvermeerdering en kosten voor de toepassing van een integraal DLS systeem. Op basis van een rapportage van een brede werkgroep waarin, naast Rijkswaterstaat, TNO en betrokken gemeenten vertegenwoordigd waren, heeft de Minister gekozen voor een nadere uitwerking van een vast brandbeheerssysteem met watermist.

Testen Bij de proeven op beperkte schaal bij TNO werd vooral gekeken of de installatie bestand zou zijn tegen hoge temperaturen en naar het spreidpatroon en de effectiviteit van DLS in tunnelomstandigheden. De tests werden ontworpen door TNO in samenwerking met het Steunpunt Tunnelveiligheid.

Testen van hittebestendigheid

Om na te gaan of de buizen, de nozzles en ook het schuim bestand zijn tegen hoge temperaturen, is het uiteindelijke ontwerp in het laboratorium van TNO getest. Daarbij is onderzocht wat de invloed is van 4 cycli met steeds hogere temperaturen (tot 1350ºC) op de kwaliteit van het DLS en op de onderdelen die aan een thermische schok worden blootgesteld. De proeven tonen aan dat de kwaliteit van het schuim goed bleef en dat de buizen tot 1350ºC heel bleven.

Schuimverspreiding

Het is noodzakelijk om te weten hoe het DLS zich in een tunnel onder invloed van ventilatie zal verspreiden. Pas dan is te beoordelen wat er vervolgens aan blussende werking te verwachten is. Om dit te beproeven werd naast het laboratorium van het Centrum voor Brandveiligheid een windtunnel gebouwd met een breedte van 6 m en een hoogte van 5 m. Er was voldoende ventilatiecapaciteit om een luchtsnelheid van 7 m/s te kunnen halen. Aan het plafond van de tunnel werd één mondstuk geïnstalleerd. Daarna is bij verschillende luchtsnelheden gemeten en op beelden vastgelegd hoe het schuim zich ter hoogte van het wegdek verspreidde. Ook is met een speciaal ontwikkelde opstelling de grootte en de snelheid van de schuimvlokken gemeten.

Vrij vallend drukluchtschuim.

De proeven zijn uitgevoerd op proefbranden van ca. 1 m2 (1% van het ware brandvermogen). Dat waren panbranden en palletbranden, al dan niet gedeeltelijk

Conventioneel

Op grond van deze keuze kan niet worden gesteld, dat het nieuw gekozen systeem (watermist) beter zou zijn dan dat wat verlaten is (drukluchtschuim). Gegeven de extreem korte voorbereidingstijd die nog resteerde, is een ­conventionele, reeds toegepaste techniek in een tunnelomgeving naar voren gekomen als meest accep­ tabele variant. Dit omdat deze techniek in tegenstelling tot het drukluchtschuim, het leidingstelsel continu gevuld heeft en daarmee de tijd verkort van inschakeling tot aan bestrijding van de brandhaard. Watermist kan aldus in werking zijn vóórdat de branden, zoals met drukluchtschuim getest, tot ontwikkeling zijn gekomen.

18

Incident 2-2008

Het effect van DLS op een stapel van 6 brandende pallets. De buitenzijde van de brandende stapel dooft snel, maar binnenin gaat de brand vrijwel ongestoord verder.


overdekt, enkele daarvan met stromende brandstof. De proeven tonen aan dat een panbrand met stilstaande vloeistof binnen enkele tientallen seconden wordt geblust. Als de brandstof stroomt of als de brandstof gedeeltelijk is overdekt, wordt de brand ook hier heel snel kleiner, maar er blijft nog een kleine restvuur over. Dit hoeft geen probleem te zijn: vertaald naar grote schaal kan zo’n brand goed worden benaderd en geblust. Een ontwikkelde palletbrand gedraagt zich duidelijk anders: vanaf het begin van de blussing krimpt het vuur bovenop en is na enkele tientallen seconden uit. Maar de zijkanten van de stapel en de kern blijven veel langer doorbranden omdat het schuim daar niet snel doordringt.

Beheersing pallet brand bestaande uit 720 pallets (20% plastic en 80% hout) in Runehamertunnel in

Full scale test

In november en december 2005 is in de proeftunnel van Runehamer bij het Noorse Åndalsnes een serie brandproeven op volle schaal uitgevoerd. Daarmee is de effectiviteit van DLS bij grote branden onderzocht. Het gaat daarbij om branden van 150 tot 200 MW overeenkomend met ‘volledig ontwikkelde’ branden uit een vrachtwagen met ca. 100 m3 brandende pallets of een

Sproeipatroon van opstelling in Runehamertunnel in Noorwegen.

brandende dieselolieplas van 100 m2. Normaal gesproken zou een actief brandblussysteem deze grote branden bij voorkeur moeten voorkomen. Maar er zijn twee omstandigheden waaronder de branden toch zo groot kunnen worden. Om te beginnen ontwikkelt een vloeistofbrand zich buitengewoon snel. Een plas benzine komt in enkele tientallen seconden tot volledige ontbranding. De beproefde dieselplas, die werd aangestoken met behulp van een kleine bovenwindse benzineplas, doet daar eveneens minder dan een minuut over. De DLS-installatie heeft echter minstens twee minuten nodig om te starten met schuim aanbrengen op de brandhaard. Een tweede reden om veiligheidshalve toch uit te gaan van volledig ontwikkelde branden is dat er storingen en vertragingen kunnen optreden in het systeem bestaande uit branddetectie, operator, aansturing en activering. In dat geval kan zelfs ook een vaste stofbrand zich ontwikkelen tot genoemde vermogens.

Incident 2-2008

Noorwegen. Van links naar rechts: Ontsteking, volledig ontwikkelde brand, en het brandbeeld na 2 minuten blussing.

Resultaat

De vaste stofbranden werden niet volledig geblust. Na de aanpassingen in de flow per nozzle en het terugbrengen van het aantal actieve secties, waarmee in feite de effectieve gemiddelde flow verder werd verhoogd, werd de brand tot aanvaardbare proporties teruggebracht. De vloeistofbrand werd vrijwel onmiddellijk geblust zodra de meest bovenwinds gelegen sectie actief werd. De blussing ging zo plotseling dat er drukgolven in de tunnel ontstonden die in periodes van ca. 10 seconden terugkeerden. Aan de eisen voor leefbaarheid (op 20 m bovenstrooms moet de temperatuur minder dan 50°C zijn en de straling minder dan 5 kW/m2, en het zicht moet meer dan 100 m zijn) werd ruimschoots voldaan. Om flash-over te voorkomen moet op 30 m benedenstrooms van de brand de luchttemperatuur op 1 m boven het wegdek onder de 280°C blijven. Dat was op een enkele uitzondering zelfs vóór de activering van DLS het geval. Ook op 4 m hoogte werd bij alle tests de temperatuur gedurende de blusperiode tot onder 280°C teruggebracht. De uitzondering betreft de vloeistofbrand die zodanig piekte dat instantane flash-over kan optreden. Na activering zakte de temperatuur tot onder de 100°C. Gesteld kan worden dat de temperaturen door de blusinstallatie in alle gevallen werden teruggebracht tot zeer aanvaardbare niveaus en daarmee aan de door RWS gestelde eisen voldeden.

De auteurs:

Ir. V.J.A. Meeussen is adviseur brandveiligheid bij Efectis Nederland, Ir. G.J. Meijer is Projectmanager en Adviseur Veiligheid van de Gebouwde Omgeving bij TNO Bouw en Ondergrond, Ir. M.P. Oude Essink is Senior Adviseur bij Rijkswaterstaat Steunpunt Tunnelveiligheid en Ir. G.J.T.J. van den Dries is projectmanager bij de Projectorganisatie RW73.

19


Steeds vaker wordt bijstand bij rampen buiten onze landsgrenzen gegeven. Niet alleen binnen de Europese Unie, maar ook erbuiten. De Europese Commissie heeft daarom een systeem opgericht om bij grote grensoverschrijdende rampen snel te kunnen acteren. Maar ook wordt aan nationale experts de mogelijkheid geboden om aan uitwisseling te doen.

EU Exchange of Experts biedt kennisoverdracht op Europees niveau

Grensverleggend uitwisselingsproject

D

e Tsunami. Een woord dat velen tot voor een paar jaar nauwelijks kenden. Tijdens de kerstdagen werd de ramp opnieuw herdacht. Ook in Europa vinden (grensoverschrijdende ) rampen plaats. In het voorjaar van 2007 stonden grote delen van ondermeer de nieuwe EU-landen onder water. In de zomer van 2007 werd het zuiden van Europa nog geteisterd door grote bosbranden. In Griekenland verloren vele mensen daarbij het leven, terwijl tegelijk het Verenigd Koninkrijk werd getroffen door overstromingen. Grootschalige hulp werd toen geboden vanuit diverse landen. Ook vanuit Nederland, waarbij het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) een rol speelde bij de internationale bijstand vanuit Nederland.

Bescherming

Binnen Europa bestaat het zogeheten ‘Community Mechanism’. In 2001 is door de Raad van de Europese Unie

20

Incident 2-2008

besloten een ‘crossborder European relief system’ op te richten. Dit is bekend als the Community Mechanism of ‘het Mechanisme’. Het is gericht op een betere bescherming van de mensen, hun omgeving, onroerende goederen en cultureel erfgoed in het geval van grote natuurrampen of crises die zich binnen en buiten de EU kunnen voordoen. Het Mechanisme zorgt voor het samenvoegen van hulpbronnen, maximalisering van de Europese collectieve inspanning en voor het delen van kennis en expertise. Vandaar dat Nederland, middels het LOCC, ook deel uitmaakt van dit Mechanisme, waaraan in totaal 30 Europese landen deelnemen. Voorbeelden van rampen waar een beroep gedaan moest worden op het Mechanisme zijn, buiten Europa, de Tsunami in 2004 en de aardbeving in Pakistan in 2005. Ook binnen Europa vonden recent rampen plaats waarbij de hulp van andere landen werd ingeroepen, zoals de bosbranden in Portugal


en Griekenland in 2007, maar ook bij gevallen van milieuschade, zoals gestrande olietankers.

LOCC: Nationale Training Coördinator

Het Mechanisme vervult in feite twee rollen. Ten eerste speelt het, zoals hierboven geschetst, een coördinerende rol bij de hulpverlening bij grote rampen waarbij getroffen landen een beroep doen op de EU. Het coördineert de hulp aan landen die niet bij machte zijn een ramp in hun eentje te bestrijden en de hulp moeten inroepen van andere landen in de EU. Het Mechanisme zorgt dan voor ondersteuning op gebied van menskracht en materieel, voor koppeling van vraag (van de getroffen landen) en aanbod (van mogelijk leverende landen). Een tweede rol wordt vervuld in het veld van opbouw van kennis en expertise. Naast het organiseren van ­opleidingen, trainingen en oefeningen die nodig zijn om als hulpverlener binnen het Mechanisme te kunnen ­functioneren, bestaat het programma Exchange of Experts. Nationale experts op gebied van rampenhulpverlening wordt de kans geboden hun horizon te verbreden door leerervaringen op te doen op door hen aangegeven onderwerpen in door hen aangegeven Europese landen. Natuurlijk biedt het tegelijk de kans de internationale ­relaties te versterken. De Nationale Training Coördinator van elk land dat deelneemt aan het EU programma Exchange of Experts is verantwoordelijk voor de goed­ keuring en verwerking van de aanmeldingen. Voor Nederland is dat Eric van der Horst, hoofd van het LOCC. De Nationale Training Coördinator staat in nauw contact met de uitvoerder van het programma, op dit moment het Technisches Hilfswerk in Duitsland. Volgens Eric van der Horst is het logisch dat zijn coördinatiecentrum een grote rol speelt in Nederland bij dit programma: “Binnen het LOCC zijn vier medewerkers opgeleid om namens de EU in heel de wereld missies te kunnen uitvoeren in landen die getroffen zijn door een ramp of crisis. En dan gaat het met name om het assessment (wat is nodig, inventarisatie van schade e.d.) en het coördineren van binnenkomende hulp, alles in samenwerking met de lokale autoriteiten en aanwezige hulpverleningsorganisaties. Daarnaast participeren LOCC-ers al in diverse Europese projecten en werkgroepen rondom steunverlening. Hoe beter wij in het internationale netwerk zitten, hoe beter wij een Nederlands aanbod of zelfs aanvraag kunnen coördineren. Het Exchange of Experts programma past daarom heel goed bij de taken en kennisontwikkeling van het LOCC”.

Aanmelden

Het LOCC nodigt experts van allerlei organisaties uit om zich aan te melden voor het uitwisselingsproject. Eric van der Horst vraagt met nadruk professionals van allerlei niveau te reageren: “Dit alles is niet voorbehouden aan de bekende eerstelijns functionarissen. Ook mensen die op rijks-, regionaal of lokaal niveau beleidsmatig hierin werkzaam zijn of binnen een heel specifiek expertgebied functioneren (crisiscommunicatie, dierziekten, crisisinformatievoorziening) kunnen gebruik maken van het programma. Daarnaast is er de mogelijkheid u of uw organisatie aan te bieden aan deskundigen uit Europese landen die zich op uw specifieke gebied willen oriënteren in Nederland.” Voor meer informatie zie het kader en de

Geïnteresseerd? Bent u zo’n expert? Heeft u uw sporen verdiend in de rampenbestrijding en wilt u graag bijleren, internationale ervaring opdoen en uw kennis en kunde aanbieden aan landen die erom verlegen zitten? Het programma is gericht op medewerkers van alle organisaties en instituten op gebied van civiele bescherming gevestigd in de EU. Daarnaast moet uw organisatie actief zijn op gebied van crisismanagement, technologie, assistentie bij rampenhulpverlening en/of coördinatie en planning van rampenhulpverlening. Als u geïnteresseerd bent in het opdoen van een buitenlandse leerervaring, vult u op de website van Exchange of Experts een aanmeldingsformulier in. Uw werkgever moet uw aanvraag schriftelijk ondersteunen. Van uzelf wordt gevraagd een heldere studieopdracht te formuleren. Weliswaar geeft het elektronisch opgaveformulier daar al enige ruimte voor, maar in Nederland hebben we ervoor gekozen om de individuele leerervaringen breed te communiceren om een zo groot mogelijk leereffect te bereiken. Deze formulieren (aanmeldingsformulier, verklaring geen bezwaar en studieopdracht) stuurt u naar de Nationale Training Coördinator voor Nederland (Ntc-nl@minbzk.nl). Hij zorgt ervoor dat de Duitse organisatie alle voorbereidingen gaat treffen om aan uw vraag tegemoet te komen. Tevens zal hij, indien nodig, nog contact met u opnemen om de studieopdracht te verfijnen. Maximaal twee weken na afloop van uw reis, levert u bij de Nationale Training Coördinator een artikel van ongeveer twee A4 in over uw ervaringen. Deze kan vervolgens uw artikel plaatsen op de website van het LOCC en/of aanbieden aan vakbladen. Bent u geïnteresseerd of wilt u meer informatie: neem contact op met de Nationale Training Coördinator via de mail (Ntc-nl@minbzk.nl) of bel 0343-536700 en vraag naar Ronald Christiaans of Eric van der Horst.

website http://www.exchangeofexperts.eu/.

Incident 2-2008

21


Civiel-militaire samenwerking: de kracht van de ‘groene kolom’ De Nederlandse krijgsmacht is hoofdzakelijk actief bij vredesmissies in het buitenland, maar Defensie heeft ook een aantal structurele nationale taken. Het leveren van militaire bijstand aan de civiele rampenbestrijding is één van die taken. Tot enkele jaren geleden had Defensie op dit terrein een ondergeschikte rol, maar die situatie is drastisch veranderd. In maart 2005 is een convenant gesloten tussen de ministeries van Defensie, BZK en Justitie. Doel is een gegarandeerde inzet van militair personeel en materieel te verzekeren ter ondersteuning van de civiele rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het project ‘Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking’ is een uitvloeisel van dit convenant. In een serie artikelen willen we u inzicht geven in de kracht van de ‘groene kolom’ van de rampenbestrijding.

Bij de term ‘militaire bijstand’ wordt doorgaans gedacht aan groot materieel, zoals transportcapaciteit en genie-eenheden en aan militairen voor beveiligingstaken en algemene logistieke ondersteuning. Minder bekend is nog dat Defensie ook getrainde stafcapaciteit aanbiedt ter ondersteuning van civiele crisisbesluitvorming.

Militaire functionarissen leren werken in civiele crisisstaven

Crisismanagement krijgt bijstand Defensie Door Rob Jastrzebski

A

nalytisch denken, werken volgens scenario’s in operationele situaties en onder grote tijdsdruk, zijn vaardig­ heden waarover militaire staffunctionarissen moeten beschikken. Dezelfde vaardigheden die ook in civiele crisisbeheersingsoperaties worden gevraagd. Alleen moeten militairen leren werken in samenwerkingsverband met civiele partners als brandweer, politie, GHOR en ­gemeenten èn moeten zij wennen aan een nieuwe ‘vijand’. Een industriële calaMilitaire voertuigen onderdak bij miteit of een natuurramp in eigen het provinciehuis in Den Bosch. land in plaats van een gewapend conflict of een vredesoperatie in Afghanistan... Om begripsverwarring te voorkomen: bij militaire stafcapaciteit gaat het niet om een staf die de militaire bijstand bij rampen op Nederlandse bodem aanstuurt. De inzet van aanvullende militaire specialistische eenheden verloopt via het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) waar ook militaire liaisons zijn gedetacheerd. Stafondersteuning voor civiele crisisbeheersingsstaven houdt in dat militaire officieren en onderofficieren kunnen worden ingezet als aanvullende personele capaciteit in bijvoorbeeld een (Boven)regionaal Operationeel Team. Zij kunnen dan op verzoek van de

22

Incident 2-2008

civiele autoriteiten alle taken en processen uitvoeren waarvoor de civiele rampenbestrijdingsdiensten om welke reden dan ook onvoldoende personele capaciteit hebben.

Twee werelden apart

De landmacht beschikt landelijk over vijf brigades. Twee daarvan worden in de loop van dit jaar samengevoegd, zodat er dan nog vier brigades overblijven. Conform het convenant tussen de ministeries van BZK en Defensie garandeert de krijgsmacht stafcapaciteit voor nationale crisisoperaties binnen 48 uur na aanvraag. Alle brigade­ staven zijn bij toerbeurt paraat en inzetbaar om stafcapaciteit te leveren voor deze nationale taak. Dat wil zeggen, als zij goed voorbereid en getraind zijn om in deze voor hen nieuwe structuur te werken. Want de civiele rampenbestrijding en de krijgsmacht zijn twee werelden apart, met hun eigen cultuur en hun eigen taal. Beide werelden moeten elkaar goed begrijpen en elkaars taal leren spreken, om bij rampomstandigheden adequaat te kunnen samenwerken. Majoor Erik Backus, hoofd van het Bureau Nationale Operaties bij het Regionaal Militair Commando Zuid, heeft het specialisme ‘stafondersteuning’ in het kader van de civiel-militaire samenwerking in zijn portefeuille. Hij heeft een praktijkgericht kennismakings- en trainingsprogramma opgezet om de militaire staven en de civiele partners aan elkaar te laten wennen en te leren samenwerken. Backus licht in het kort toe hoe dat proces in zijn werk gaat. “We zijn begonnen met de staf van de 13e gemechaniseerde brigade uit Oirschot. Die eenheid is onlangs teruggekeerd van de vredesoperatie in Afghanistan en gaat zich nu focussen op het thema ‘nationale operaties’, waar ook ondersteu-


Commissaris van de Koningin Hanja Maij-Weggen laat zich informeren over de voortgang van de oefening.

ning van de civiele rampenbestrijding deel van uitmaakt. Om te beginnen heeft de brigade samen met het Regionaal Militair Commando Zuid een tweedaags seminar voor de brigadestaf georganiseerd. Tijdens dat seminar hebben de civiele rampenbestrijdingsdiensten uitleg gegeven over de organisatie van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Overdracht van kennis is van essentieel belang om elkaars mogelijkheden en beperkingen te leren kennen, maar ook om dezelfde taal te leren spreken. Zo hebben de militaire wereld en de civiele hulpverlening beiden hun eigen jargon. Tijdens een eerdere samenwerkingsoefening kwamen we er op een heel praktische manier achter wat het betekent als je elkaars taal niet spreekt. Als een politiefunctionaris bijvoorbeeld vraagt om een ‘zulu’, bedoelt hij een helikopter, terwijl een militair met diezelfde ‘zulu’ een ziekenwagen bedoelt. Kennismaking en leren van elkaars organisatie en werkwijze is dus het begin van succesvolle samenwerking.”

‘Civil Rhino’

Om ook de praktijk te trainen zocht Backus een geschikte locatie in de civiele omgeving en hij vond die in de commandobunker onder het provinciehuis van Noord-Brabant in ’s-Hertogenbosch. “Ik wilde de mensen van het kazerneterrein af hebben om het opzetten van een staf in een civiele omgeving te leren oefenen”, aldus Backus. “Dankzij de netwerkcontacten die we via de officieren en de veiligheidsregio hebben opgebouwd, vonden we in de provincie Noord-Brabant een welwillende partner. De provincie stelde in het voorbereidingstraject voor om voor de eigen organi­ satie en voor de andere civiele partners óók oefendoelen aan de oefening te verbinden en een gezamenlijke crisisstaf te formeren die een groot scenario moest afhandelen.” Uiteindelijk werd een plan geboren voor een driedaagse stafoefening van 15 tot 17 januari, waarbij een bovenregio­ nale planningsstaf een grootschalige evacuatie-operatie wegens een dreigende overstroming voor de kiezen kreeg. “Zo’n scenario leent zich bij uitstek voor militaire stafondersteuning, omdat een evacuatieplan zeer arbeidsintensief is en veel stafcapaciteit vraagt”, vervolgt Backus. “In deze oefening, die ‘Civil Rhino’ is gedoopt, hebben we onze eigen staffuncties ‘current’ en ‘plans’ samengebracht in een gezamenlijke stafstructuur met brandweer, politie, het Nederlandse Rode Kruis, de provincie en waterschappen. ‘Current’ is het deel van de staf dat continu zorgt voor een up to date operationeel beeld van de calamiteit, zodat iedereen op ieder moment over de meest actuele informatie beschikt. De sectie ‘plans’ maakt de daadwerkelijke planning voor de uit te voeren acties.”

Civil Rhino een ‘geweldige leerervaring’. “Het is zowel voor de militaire als de civiele deelnemers erg wennen om met elkaar in één stafstructuur samen te werken. Vooral de gehanteerde terminologie is nogal verschillend. In de ­oefening komt duidelijk tot uiting dat militairen een enorme routine hebben in oefenen en in het omgaan met dynamische crisissituaties. Dat zijn eigenschappen waar alle civiele partners in daadwerkelijke grootschalige crisissituaties van kunnen profiteren.” Wat het functioneren in een civiele planningsstaf voor de militaire deelnemers volgens Reijnen ‘anders dan anders’ maakte, was het gegeven dat zij hier niet te maken hadden met het aansturen van militaire eenheden via operationele opdrachten, maar het organiseren van een evacuatieproces, waarbij zij met mondige burgers in een staat van chaos te maken kunnen krijgen. “Burgers die zich minder ­makkelijk laten sturen dan een getrainde militaire eenheid. Wij hebben als provincie een goed gevoel over de oefening en we hebben zeker een goed inzicht gekregen in wat defensie qua stafbemensing voor de civiele rampenbestrijding kan betekenen.” Majoor Backus bevestigt dat dit leereffect ook geldt voor de militaire staf. “Het doel van Civil Rhino was om het ‘civiele bewustzijn’ bij onze mensen te versterken en die opzet is zeker geslaagd. Ook de andere brigades gaan we via dezelfde systematiek voorbreiden op hun nationale crisisbeheersingstaken. In essentie beheersen militaire en civiele crisismanagers dezelfde vaardigheden en hebben we dezelfde eigenschappen. Waar het op aankomt is scenariodenken en intellectuele capaciteit. Nu moeten we de procedures en werkwijzen meer op elkaar afstemmen en dat kan alleen door intensieve kennismaking en gezamenlijk oefenen. Wij hopen dan ook dat we in de gelegenheid worden gesteld om veel met civiele partners in de veiligheidsregio’s te oefenen.”

Militaire staffunctionarissen in de weer met civiele crisisbeheersingsprocessen tijdens oefening ‘Civil Rhino’

Routine in crisismanagement

Arnoud Reijnen, coördinator woordvoering en crisiscommu­ nicatie van de provincie Noord-Brabant, noemt oefening Incident 2-2008

23


Top Service Allroundpreventie is een organisatie met een zeer breed producten- en dienstenpakket op het gebied van totale (brand)preventie, met vestigingen in Goes en Moerdijk. In verband met de groei van ons bedrijf hebben wij per direct vacatures voor:

Repressief brandweerpersoneel (m/v) De werkzaamheden bestaan uit het uitvoeren van repressieve brandweertaken bij onze opdrachtgevers in de industrie en semi-overheid in Zuid-West Nederland. De functie-eisen zijn: • LBO/MBO opleiding • Een of meerdere Nbbe-diploma’s, van manschappen tot en met brandmeester • Goed kunnen communiceren, beheersing van de Nederlandse taal • Bereid in flexibele roosters te werken, rijbewijs B, eigen vervoer • Basisveiligheid VCA is pré T.S.A. biedt dynamisch werk in een groeiend bedrijf met een aantrekkelijk pakket arbeidsvoorwaarden. Bezoek onze website om een eerste indruk van ons bedrijf, het dienstenpakket en de doorgroeimogelijkheden te krijgen; www.tsa-bv.nl Graag ontvangen wij je brief en Curriculum Vitae per e-mail gericht aan cobi@tsa-bv.nl of per post; T.S.A., Albert Plesmanweg 4, 4462 GC Goes, Cobi van Gils/Personeelsmanager. b&b-tsa 071211.indd 1

11-02-2008 12:05:27

Werken en redden op hoogte. Opening nieuw landelijk trainingscentrum Bussum en informatieve beurs. Woensdag 16 april 2008.

Tijdens deze unieke dag zullen er continu demonstraties worden gegeven, is er een interessant lezingenprogramma en informatie-stands informeren over de laatste stand der techniek, wetgeving, uitrusting en opleiding.

Toegang gratis, vooraf aanmelden noodzakelijk. Kijk op www.hoogwerk.nl voor meer informatie! Ascent Safety BV Siliciumweg 61A • 3812 SW Amersfoort Tel : 033-4480680 www.hoogwerk.nl incident-ascent 080205.indd 1

11-02-2008 14:22:37


Minister Ter Horst van BZK en burgemeester Opstelten van Rotterdam wisten het op de dag van de oefening al: informatieuitwisseling was dé zwakke schakel tijdens de nationale crisisbeheersingsoefening Voyager op 3 oktober vorig jaar. Het onlangs gepresenteerde onafhankelijke evaluatierapport bevestigt hun eerste waarneming.

Evaluatie Voyager:

Informatieuitwisseling moet beter Door Rob Jastrzebski

Voyager stelde de overheid in staat om de totale crisisbeheersingsketen van hoog tot laag kritisch te testen.

O

p 24 januari wijdde het ministerie van BZK een compleet congres aan de uitkomsten van de evaluatie van de Voyager oefening. Want rampenbestrijders en crisismanagers kunnen en moeten leren van de ervaringen die daarbij zijn opgedaan. De volgende keer moet het kritische proces ‘informatiemanagement’ écht beter. De hele crisisbeheersingsketen - van brandweerman tot minster - oefende op 3 oktober vorig jaar, aan de hand van een reeks aaneengeregen scenario’s. “Een deel van bestuurlijk en operationeel Nederland stond een dag lang op zijn kop”, vatte Henk Geveke, directeur Crisisbeheersing van het ministerie van BZK tijdens het congres samen. Geveke pareerde in een interview met dagvoorzitter Gijs Wanders het gesuggereerde beeld dat Voyager geen echte oefening was, maar meer een ‘demonstratie’. Over het nut van dergelijke grootschalige oefeningen zijn de meningen in crisisland verdeeld, erkende ook Geveke. “Maar Voyager was beslist geen demonstratie. Het regelmatig organiseren van realistische ketenoefeningen op deze schaal, biedt ons de gelegenheid om verbeteringen aan te brengen in het systeem van crisisbeheersing. De beste oefening is een oefening met veel leermomenten.”

Effectief

En die leermomenten waren er ruim voldoende. Kritsche processen die tijdens de oefening werden getoetst waren: informatiemanagement, besluitvorming en sturing en communicatie met media en publiek. Met name het ­informatiemanagement kreeg veel aandacht, omdat de informatie-uitwisseling als een rode draad door de hele keten van crisisbesluitvorming loopt. Onvolledige, onjuiste of vertraagde informatie kan het systeem van crisisbeheersing dus nadelig beïnvloeden. Incident 2-2008

De belangrijkste conclusies op een rij. Wat ging er goed? Het evaluatieteam van Berenschot, Capgemini en TNO ­constateerde dat de oefenende organisaties op zowel bestuurlijk als operationeel niveau in staat waren om relevante kennis en expertise op een goede wijze in het crisisbeheersingsproces in te brengen. Ook werden ­informatie- en communicatiemiddelen overwegend ­effectief gehanteerd. Deze positieve conclusies laten onverlet dat de informatieuitwisseling op een aantal punten verre van soepel ging. Zo bleek het voor de verschillende operationele en bestuurlijke staven op regionaal en nationaal niveau moeilijk om een samenhangend en eenduidig beeld te krijgen van de diverse crisisscenario’s. Ook de perceptie over de ernst en de samenhang tussen de diverse scenario’s verschilde nogal van niveau tot niveau. De belangrijkste conclusie in de evaluatie ten aanzien van dit proces was dan ook dat het delen van kritische informatie voor besluitvorming op operationeel en tactisch niveau veel beter moet worden gefaciliteerd. Dat is zowel een technische als een organisa­ torische uitdaging. Strakke afspraken moeten worden gemaakt over welke informatie op welk moment bij wie beschikbaar moet zijn en er moet een adequate technische infrastructuur zijn om die informatie real-time met elkaar te delen.

Pilot

Zo’n infrastructuur ontbreekt in Nederland op dit moment nog, maar in het kader van het project Netcentric Experimenten wordt er in diverse regio’s reeds mee geëxperimenteerd. Het project heeft in Rotterdam-Rijnmond een pilotversie van een operationeel werkend informatie­ systeem opgeleverd, Cedric genaamd. Dit systeem is tijdens Voyager ook daadwerkelijk gebruikt, maar omdat alleen de Rotterdamse crisisstaven echt gebruik maakten van Cedric in hun besluitvormingsprocessen, bleek het niet mogelijk om tot een eenduidig landelijk operationeel beeld voor alle betrokken oefenpartners te komen. Na Bonfire in Amsterdam in 2005 was Voyager de tweede nationale crisisoefening en bij beide oefeningen werd informatiemanagement als belangrijkste verbeterpunt gesignaleerd. De evaluatoren van Voyager zeggen niet de illusie te hebben dat de knelpunten op dat gebied bij de volgende editie van de nationale crisisoefening allemaal zijn opgelost. Die volgende nationale oefening staat gepland voor 2009 en wordt gehouden in Zuid-Limburg. Directeur Crisisbeheersing Henk Geveke wil alvast verklappen dat grensoverschrijdende samenwerking tussen rampenbestrijdingsdiensten dan het centrale oefenthema wordt. Maar ook voor eind dit jaar is een grootschalige nationale oefening aangekondigd rond een voor Nederland belangrijk crisisthema. In november wordt een week lang geoefend met het scenario ‘Ergst denkbare overstromingen’ (EDO’s). “Tijdens de oefenweek willen we onder andere voor het eerst gaan werken met een landelijke operationele staf, om een situatie te beoefenen waarin meerdere regio’s door een catastrofe worden getroffen”, voorspelt Geveke. “Dat zal de volgende ‘lakmoesproef’ worden voor het systeem.”

25


In onze serie over bedrijfsbrandweerkorpsen komt onze verslaggever Tina Reinders op de gekste plekken. Daarbij komt ze regelmatig bijzondere voertuigen tegen. Zoals deze keer bij de bedrijfsbrandweer van Bruynzeel in Bergen op Zoom…

Bedrijfsbrandweer Bruynzeel Bergen op Zoom

Uniek brandweervoertuig uit 1963

Door Tina Reinders

D

e allermooiste, in bedrijf zijnde brandweerwagen van Nederland is ongetwijfeld die van de bedrijfsbrandweer van Bruynzeel Keukens in Bergen op Zoom. Het is een op een tractor gebaseerd voertuig, dat voorzien is van een nevelspuit, twee hogedrukpistolen en een watertank van 750 liter. Het voertuig is in 1963 speciaal voor Bruynzeel gebouwd door de Belgische tractorfabriek Same. Indertijd werd de opdracht gegeven drie van deze voertuigen te bouwen voor de vestigingen van Bruynzeel in Zaandam, Suriname en Bergen op Zoom. Na een doorstart van het bedrijf in 1982 werden de vestigingen in Zaandam en Suriname afgestoten. Het is niet bekend waar de andere twee voertuigen gebleven zijn, maar dat ze nog in bedrijf zijn is twijfelachtig. Met recht mag de bedrijfsbrandweer van Bruynzeel in Bergen op Zoom dan ook spreken van een uniek voertuig. In 1993 is de Same uitgebreid met een motorspuitaanhanger die voorzien is van een lage-drukpomp van Ajax-Ziegler.

op een terrein dat vroeger moerassig was”, vertelt Parel. “Dit industrieterrein heet ook ‘De Lage Meren’. Nog steeds zijn de grasvelden rond het terrein vrij drassig. Maar omdat de Sik brede wielen heeft kunnen we overal komen. Ook binnen kunnen we overal bij, we kunnen alle gebouwen zo inrijden. Vroeger hadden we ook een wagen waarmee we naar wedstrijden gingen. Maar helaas hebben we moeten afhaken toen ademlucht verplicht werd. Dat is een te grote en een beetje overbodige investering voor Bruynzeel, dus gaan we al sinds de tachtiger jaren niet meer naar wedstrijden. De wagen is dan ook afgevoerd.” Het korps mag dan over een bijna antiek voertuig beschikken, het materiaal is dik in orde. De leden hebben allemaal de nieuwste Nomex brandvertragende pakken en onlangs zijn er nieuwe helmen aangeschaft. De Same zelf wordt tiptop in orde gehouden door de leden zelf, die graag aan het voertuig sleutelen.

Sik

De Bruynzeel bedrijfsbrandweer bestaat uit een team van twaalf man. In het verleden werden de mannen opgeleid door de gemeentebrandweer en nog steeds zijn er twee met het diploma hoofd brandwacht op zak. Tegenwoordig

Wally Parel en John Dekkers van de bedrijfsbrandweer zijn dik tevreden met hun Same brandblusvoertuig dat al jaren de bijnaam ‘Sik’ draagt. “De Bruynzeelfabriek is gebouwd

26

Incident 2-2008

Interne opleiding


verzorgt de brandweer de opleiding intern. Het is een standaardopleiding, maar zonder ademlucht. Regelmatig wordt de kennis van het complete korps bijgespijkerd door een erkend bedrijf. De brandweer maakt deel uit van de BHV van Bruynzeel. Naast de brandweer is er ook een EHBO groep. De bedrijfsbrandweer oefent iedere twee weken. De ene keer is dat theorie, de andere keer een praktijkoefening. Bovendien gebruikt de gemeentebrandweer het Bruynzeelterrein regelmatig als oefenterrein en dan kan de bedrijfsbrandweer meedoen. Een keer per jaar is er een grote ontruimingsoefening met de gemeentebrandweer. De complete BHV rukt dan uit om een flink aantal Lotusslachtoffers te redden. “Formeel overleg is er ook regelmatig”, vertelt Wally Parel. “Ons aanvalsplan moet door de brandweer goedgekeurd worden en wanneer er hier iets op het terrein verandert, dan moeten we de objectkaarten aanpassen. Dat is de verantwoordelijkheid van het hoofd BHV van Bruynzeel.”

tegelijkertijd met ons gealarmeerd. Ze zitten hier vlakbij, dus ze zijn er binnen een paar minuten. Wij zorgen ervoor dat ze niet hoeven te zoeken, maar direct naar het incident geleid worden en dat ze meteen aan het werk kunnen.”

Vereniging

Op het Bruynzeelterrein in Bergen op Zoom werken circa 550 mensen in de dagdienst en circa 100 mensen in de avonddienst. Bruynzeel heeft een bedrijfsbrandweer omdat het een houtverwerkend bedrijf is. Vooral in vroeger tijden met de oude machines en drogerijen was brand een reëel risico. De verzekering bood een fors lagere premie als er een bedrijfsbrandweer zou zijn. De brandweer werd in 1968 opgericht en werd een vereniging in 1970. Wally Parel is de voorzitter van de vereniging. De leden zijn vrijwilligers die in eigen tijd oefenen. De vergoedingen van het bedrijf voor dit verenigingswerk gaan in de verenigingspot en eenmaal per jaar bouwen de brandweerlieden daar een prima feest van.

Incidenten

Tegenwoordig zijn de incidenten bij Bruynzeel in Bergen op Zoom op de vingers van een hand te tellen. Natuurlijk heeft de modernisering van het bedrijf en de preventie daar heel wat mee te maken. Het brandweerkorps let er op dat vluchtwegen vrij blijven, test de sprinklerinstallatie wekelijks en ziet erop toe dat er veilig gewerkt wordt met open vuur. Op vrijwel iedere afdeling werkt wel een lid van de bedrijfsbrandweer die naast zijn werk, ook een oogje houdt op de veiligheid. De laatste grote uitslaande brand vond dan ook meer dan dertig jaar geleden plaats. Kleine incidenten zijn er wel. Nog niet zolang geleden verloor een rangeertruck flink wat olie en vatte vlam. Af en toe zijn er brandjes in de containers met afval uit het ketelhuis. John Dekkers: “Onze belangrijkste taak is de veiligheid van de medewerkers. Is er een incident, dan zorgen we dat zij eerst veilig wegkomen. De gemeentebrandweer wordt Incident 2-2008

27


Ingewikkelde en grootschalige opsporingsonderzoeken vereisen expertise in meer dan één discipline. Ook de overheid is daarvan inmiddels overtuigd na een aantal zeperds in het verleden. Het antwoord is het Landelijk Team Forensische Opsporing, dat de kennis van alle opsporingsdisciplines wil verenigen.

“Forensisch sporenonderzoek moet in één keer goed”

LTFO bundelt forensische expertise op plaats delict Door Rob Jastrzebski

I

n november 2007 heeft een nieuw specialistisch team zijn intrede gedaan op het werkterrein van rampenbestrijding en opsporing. Het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) is een bundeling van de beste specialisten op het gebied van forensisch onderzoek van de Nederlandse politie, de Koninklijke Marechaussee en het Nederlands Forensisch Instituut. Dankzij deze bundeling van expertise kan grootschalig forensisch onderzoek op een plaats delict bij grotere calamiteiten en aanslagen strakker en effectiever worden geregisseerd. Een heldere structuur op de plaats delict is van groot belang voor de kwaliteit van slachtoffer­ identificatie en sporenonderzoek. “Een plaats delict kan je maar één keer onderzoeken, het moet dus in één keer goed”, stelt René Bastiaansen, hoofd van het LTFO.

Schiedam

Iedere organisatievernieuwing heeft zijn eigen verhaal. In het geval van het LTFO is dat de nasleep van de Schiedammer parkmoord, waarover de afgelopen jaren in de publieke opinie veel te doen is geweest. De kwaliteit van het rechercheonderzoek van de politie stond ter discussie en dat leidde tot de politieke opdracht aan de ministeries van Justitie en BZK om de kwaliteit van het opsporingsonderzoek te verbeteren. De opdracht kreeg vorm in het programma ‘Versterking Opsporing’. Eén van de elementen in dat programma was de oprichting van een landelijk forensisch team voor ingewikkelde en grootschalige opsporingsonderzoeken, zoals rampen en aanslagen. Het LTFO is het resultaat van deze deelopdracht binnen het programma Versterking Opsporing. Vanaf april 2007 werkte René Bastiaansen als projectleider met een keur aan specialisten uit de politie-, justitie- en defensieketen aan het opbouwen van het nieuwe team. Niet door een geheel nieuwe organisatie op te bouwen, maar door kennis en expertise uit reeds bestaande specialistenteams onder één organisatorische paraplu en onder éénhoofdige leiding samen te brengen.

Organisatie

Het LTFO telt ruim 160 medewerkers, verdeeld over twee ‘vaste kernen’, de Vaste Kern Leidinggevenden en de Vaste Kern Uitvoerenden. Twee voorheen afzonderlijke specialis-

28

Incident 2-2008

tische organisaties zijn bij de oprichting van het LTFO onder één vlag samengebracht: het Rampen Identificatie team (RIT) en het Samenwerkingsverband Forensisch Onderzoek Bomexplosies (SFOB). Een andere politiedienst, die in het LTFO participeert, maar die wel als zelfstandige dienst blijft bestaan, is het Landelijk Verkeers Bijstands Team (LVBT) van de Dienst Operationele Ondersteuning en Coördinatie van het KLPD. Deze dienst is gespecialiseerd in het minutieus ‘opmeten’ en in kaart brengen van sporen bij complexe verkeersongevallen, met behulp van de modernste technologie. Sinds enkele jaren wordt deze meetkundige expertise van het LVBT ook voor sporenonderzoek bij misdrijven en calamiteiten ingeroepen en daarom wordt dit specialisme ook onder de vlag van het LTFO ingezet. Ook met externe onderzoeksinstanties werkt het LTFO nauw samen, bijvoorbeeld met de Onderzoeksraad voor de Veiligheid. Het LTFO is beheersmatig ondergebracht bij het Korps Landelijke Politiediensten. Reden van deze organisatorische inbedding is dat het LTFO een landelijk opererend specialis­ tisch team is, waarvoor de faciliteiten zoals materieel en uitrusting, ook landelijk worden beheerd. Het is echter nadrukkelijk een team van de totale Nederlandse politie en haar partners. Alle 25 regionale politiekorpsen èn het KLPD leveren personeel ten behoeve van het team, aangevuld met deskundigen van de Koninklijke Marechaussee, het NFI en andere externe partnerorganisaties.

Inzet op maat

In het kader van het programma ‘Versterking Opsporing’ is een onderverdeling gemaakt in vier typen ‘plaats delict’. Die indeling is van belang bij de vraag of het LTFO wordt ingezet of niet. Onderscheiden worden de PD-niveaus ‘standaard’, ‘maatwerk’, ‘maatwerk-plus’ en ‘calamiteiten PD’. De eerste drie niveaus worden qua forensische opsporing in principe door de betrokken regio zelf afgehandeld. Bij een calamiteiten PD, de hoogste graad van complexiteit en omvang, kan de regio het LTFO inschakelen. In geval van een (terroristische) aanslag gebeurt dit standaard. “Regio’s kunnen op twee manieren over onze expertise beschikken”, legt hoofd LTFO René Bastiaansen uit. “In de eerste plaats door de volledige LTFO-structuur via de dienstdoende coördinator te laten alarmeren. Het team


komt dan onder éénhoofdige leiding onder bevel van de regionale Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) te staan en voert het onderzoek in opdracht van de regio uit. Afhankelijk van de bijstandsvraag van de regio bekijken we welke specifieke specialismen van het LTFO dienen te worden ingezet. Een tweede optie is dat een regio wel zelf het onderzoek leidt en uitvoert, maar behoefte heeft aan specifieke deskundige ondersteuning. Bijvoorbeeld van enkele extra forensische experts, òf het LVBT, òf van het RIT. Een vorm van kleinschalige ondersteuning aan een regio met LTFO-expertise, was bijvoorbeeld de bomaanslag op een auto op de rijksweg A13 bij Delft, op 8 januari. Bijstand wordt op maat geleverd in iedere gewenste omvang. Centraal staat de vraag waaraan de regio precies behoefte heeft en daar stemmen wij ons aanbod in kennis en ­capaciteit op af.”

Multidisciplinaire aspecten

Tot dusver heeft de opbouw van het LTFO vooral in het teken gestaan van het bundelen van de politie-expertise op de PD vanuit opsporingsperspectief. Maar forensische opsporing bij calamiteiten heeft ook multidisciplinaire aspecten en daarop wil René Bastiaansen nu de aandacht gaan richten. “Zorgvuldigheid bij sporenonderzoek is van het grootste belang om de schuldvraag, strafbare feiten of slachtofferidentiteit objectief te kunnen vaststellen”, aldus Bastiaansen. “Maar die zorgvuldigheid kan botsen met andere belangen. Zo kan een langdurig sporenonderzoek op sommige locaties leiden tot ontregeling van bijvoorbeeld verkeers- en vervoersstromen. En we hebben te maken met de belangen van hulpverleningsdiensten die ook hun werk doen op de plaats delict. Daar moeten we een evenwicht in vinden en prioriteiten moeten voortdurend worden afgewogen. In het algemeen geldt dat hoe eerder we als LTFO op een calamiteiten PD arriveren, hoe meer kans we hebben om voor ons essentiële sporen veilig te stellen. Zodra mensen gaan rondlopen op een ‘plaats delict’ wordt die plaats verstoord. Dat geldt ook voor onze eigen mensen. Een kwalitatief goed sporenonderzoek op een PD kun je maar één keer uitvoeren, dus het moet in één keer goed. ” Bastiaansen wijst op de verschillen in zienswijze die in het verleden bestonden tussen politie en brandweer bij de afhandeling van verkeersongevallen en andere calamiteiten. “De brandweer werd door verkeersongevalsanalisten nog wel eens met ‘sporenvernietigingsteam’ aangeduid. Aan de andere kant stonden wij bij veel brandweerlieden bekend als ‘blauwe meetbuisjes’. Intensievere samenwerking, kennisuitwisseling en gezamenlijke trainingen en oefeningen hebben op veel gebieden geleid tot een betere afstemming, zodat de belangen van alle partijen even­wichtig gediend worden. Natuurlijk gaat het redden van slachtoffers altijd vóór. Maar ergens in een calamiteit is er een omslagpunt, waarop de prioriteit verschuift van redding naar opsporing.”

Service

Een voorbeeld dat Bastiaansen aanhaalt is de grote grensoverschrijdende samenwerkingsoefening ‘Grensweg’ eind 2006. Op de grens bij Hazeldonk werd toen een ramp met een internationale Thalys-trein gesimuleerd. “Als ‘service’ hadden brandweerlieden overleden slachtoffers alvast uit de trein gehaald en buiten netjes op een rijtje gelegd. Dat kan de identificatie bemoeilijken, omdat de RIT-specialisIncident 2-2008

Om in de puinhopen op een rampterrein bruikbare sporen te vinden is een strak geregisseerd forensisch onderzoek noodzakelijk.

ten graag willen weten waar mensen zich op het moment van de ramp exact bevonden. Onder andere omdat zij dan makkelijker kunnen worden gecombineerd met bagage of andere voorwerpen die in hun directe omgeving worden aangetroffen en die voor identificatie van belang kunnen zijn. Het verweer van de brandweerleiding was dat brandweerlieden de dood niet mogen vaststellen en daarom ieder slachtoffer dat zij vinden nog als ‘potentieel levend’ beschouwen. In Londen is bij de aanslagen op de metro in 2005 een goede samenwerkingsconstructie gevonden door een multidisciplinair team van brandweer, artsen èn forensische experts de wrakstukken te laten doorzoeken en zo snel vast te stellen wie was overleden en wie niet. Zo’n vorm van samenwerking bij dit type rampen staat mij in Nederland ook voor ogen.”

Inzetervaring

Voor het leveren van kwalitatief forensisch speurwerk is het van belang dat de LTFO-medewerkers veel praktijkervaring kunnen opdoen. Omdat grote rampen en aanslagen in Nederland gelukkig niet tot de orde van de dag behoren, gebeurt dat onderhouden van praktijkervaring deels door deelname aan internationale forensische onderzoeken en oefeningen. LTFO-specialisten kunnen bijvoorbeeld onder de vlag van de VN of de EU worden ingezet bij onderzoek naar aanslagen in internationale crisisEen ramp zoals de vuurwerkexplosie in gebieden. Enschede is een gebeurtenis die voldoet “Andersom nodigen aan de inzetcriteria van het LTFO. wij in ­voorkomende gevallen ook buitenlandse experts uit om ons in Nederland te assisteren en hun kennis en deskundigheid met ons te delen”, vervolgt Bastiaansen. “Forensische opsporing is een complex en specialistisch vakgebied en door het ­internationaal delen van kennis en ervaringen kunnen we bouwen aan een breed kennisnetwerk, waar we op het ‘Uur U’ van kunnen ­profiteren.”

29


Een cc-abonnement op opIncident Incident + exclusieve GSM- tas van

echt leer met Ambulance of Brandweerlogo (t.w.v. 29,95)

gratis!

CC-abonnement

Incident wordt in Nederland en België verspreid in controlled circulation; een engelse term voor het in besloten kring verspreiden. Dat betekent in dit geval dat Incident tegen lage verzend- en administratiekosten verkrijgbaar is voor uitsluitend particulieren werkzaam in de hulpverlening, bij hulpverlenende organisaties (waaronder ook bijvoorbeeld adviesbureaus, opleidingsinstituten), in de toeleverende industrie of aanverwante ­bedrijven.

Bedrijfsabonnement

Wilt u Incident ontvangen op het adres en/of op rekening van uw organisatie, kazerne, bureau of gemeente in Nederland of België? Dat kan na het afsluiten van een bedrijfs­ abonnement. Dit kost e 72,40 inclusief BTW per jaar en u ontvangt hiervoor een factuur. Het aanvraagformulier vindt u op ­ www.vakbladincident.nl.

Groepsabonnement (v.a. 10 personen)

Voor hulpverleningsorganisaties uit Nederland en België is het mogelijk tegen een aantrekkelijk tarief een groepsabonnement af te sluiten. Hiervoor kunt u contact opnemen met de abonnementenadministratie. Telefoon: +31 (0)184 – 750 810.


Abonneer nu en ontvang een exclusieve handgemaakte GSM tas van echt leer met brandweer of ambulance logo (t.w.v. � 29,95) CC Aanvraagformulier

Let op! Leest u svp onderstaande instructies aandachtig door alvorens het formulier in te vullen: Invul instructies • Vul het formulier volledig in en gebruik blokletters of schrijf duidelijk leesbaar • Persoonsgegevens met een * dient u verplicht in te vullen • Vergeet het formulier alstublieft niet te ondertekenen • Het volledig ingevulde formulier dient u te retourneren naar: Vakblad Incident, t.a.v. lezersregistratie, Postbus 221, 3360 AE Sliedrecht, Fax: +31 (0)184 – 750 811

Voorwaarden • Voor ontvangst van vakblad Incident op uw privé-adres betaalt u als ­individuele hulpverlener alleen de per kalenderjaar vastgestelde admini­stratie­kosten. • Voor het jaar 2008 zijn de administratiekosten vastgesteld op � 35,00* inclusief ­portikosten voor Nederland en BTW. Bij deze actie ontvangt u een gratis GSM tas met logo t.w.v. � 29,95. • Met het afgeven van een door­lopende machtiging geeft u ons toestemming om per kalenderjaar de vastgestelde administratiekosten van uw privé bank- of girorekening af te schrijven.

• Afgegeven machtigingen zijn door­lopend en worden éénmalig in januari van enig kalenderjaar geïncasseerd. • Het opzeggen van een afgegeven machtiging dient vóór 1 november van enig kalenderjaar schriftelijk aan ons te geschieden. • Na ontvangst van uw schriftelijke opzeg­ging voor 1 november van enig kalenderjaar wordt met ingang van 1 januari van het volgende kalenderjaar de automatische incasso gestopt en vindt geen toezending van vakblad Incident meer plaats. • * Verzendkosten voor België bedragen  25,00 voor een heel jaar.

• Bij tussentijdse opzegging vindt geen restitutie plaats van betaalde ­administratiekosten. • Toezending van het vakblad Incident vindt alleen plaats naar het privé-adres van de ontvanger (=geadresseerde), incasso uitsluitend via de privé-rekening van de ontvanger. • BELANGRIJK: helaas kunnen wij uw aanvraag niet honoreren als: 1. de gegevens niet compleet zijn 2. de handtekening ontbreekt 3. u niet tot onze doelgroep behoort 4. u geen privé bank- of gironummer invult en wij dus geen automatische incasso kunnen uitvoeren.

JA!

Ik wil graag vanaf nu Incident ontvangen en geef hierbij toestemming aan Incident b.v. om tot wederopzegging jaarlijks d.m.v. een ­automatische incasso de per kalenderjaar verschuldigde administratiekosten, van mijn privé-rekening af te mogen schrijven. Bij deze actie ontvang ik tevens een exclusieve handgemaakte GSM tas met logo. brandweer-uitvoering    ambulance-uitvoering    alleen met Incident logo      Kruis aan: Merk Telefoon: Type aanduiding: I.v.m. de handmatige productievan deze GSM- tas kan de levertijd bij afwijkende telefoontypen of minder gangbare typen/merken minimaal 3 weken bedragen, na ontvangst van uw formulier.

Persoonsgegevens Dhr. * Mevr.* Hoogst genoten opleiding:

Voorletters*:

Universitair

HBO

Achternaam*:

MBO

LBO

Middelbaar

Privé adres (tevens toezend adres) Straatnaam*:

Huisnummer*:

Postcode*:

Woonplaats*:

Telefoon*:

E-mail:

Specifiek 1. Waar(in) bent u (vrijwillig) werkzaam?

code

(niet invullen a.u.b.)

2. Wat is uw functie/specialisatie?

code

(niet invullen a.u.b.)

3. Wat is uw rang? (indien van toepassing)

code

(niet invullen a.u.b.)

Betaling Voor Nederland Bank

Giro

Plaats (Post-)Bank:

Voor Nederland én België

Voor België (toeslag van  25,00 voor een heel jaar i.v.m. extra portikosten) Abonnees uit België ontvangen na aanmelding een factuur, omdat incasso op een Belgische bankrekening voor ons niet mogelijk is. Toezending van de GSM tas vindt uitsluitend en pas plaats nadat een betaling van de toegezonden factuur binnen 30 dagen door ons is ontvangen. Bij het niet binnen 30 dagen betalen (na factuurdatum) van de ontvangen factuur, vervalt het recht op deze aktie alsmede het recht op toezending van de gekozen GSM tas.

Privé rekening nummer: Naam rekeninghouder: Datum:

32

Handtekening:

Belangrijk: Dit controlled circulation abonnement kan uitsluitend op persoonlijke titel worden afgesloten en alleen worden betaald via een privé rekening van de abonnee. Toezending van Incident naar een organisatie, kazerne, bureau of gemeente enz. is uitsluitend mogelijk via een bedrijfsabonnement ( 72,40 incl. BTW, na toezending van een factuur). Voor de aanvraag van een bedrijfsabonnement kunt u contact opnemen met de abonnementenadministratie, tel. +31 (0)184 – 750 810 of info@vakbladincident.nl Indien u niet in aanmerking komt voor een cc abonnement ontvangt u hiervan schriftelijk bericht en vervalt automatisch uw machtiging. Uw gegevens worden vastgelegd in de database van Incident. Te allen tijde kunt u een overzicht opvragen van uw gegevens in onze database. Uw gegevens kunnen door Incident en haar adverteerders gebruikt worden voor promotionele activiteiten. Indien u hier bezwaar tegen heeft kunt u contact met ons opnemen.

Incident 2-2008


Wilt u hier ook www.hollemanmachine.nl Paltrokstraat 35 1508 EJ Zaandam tel. 075-6123272 fax 075-6123272

uw bedrijfsgegevens plaatsen?

waterkanonnen Ascent Safety bv

Holmatro Rescue Equipment

Siliciumweg 61A 1812 SW Amersfoort

Werken Op Hoogte Hoogteredding

De Brandweer-Winkel

T F E i

Postbus 33 4940 AA Raamsdonksveer

+31 (0) 334480680 +31 (0) 334480490 jeroen@ascent.nl www.hoogwerk.nl

T F E I

De BrandweerWinkel

(0162) 589200 (0162) 422482 info@holmatro.com www.holmatro.com

kunt u contact opnemen met:

Lambert & Co. Safety Flashlights / Cases

Mariëlle Groot

Mag-Lite Peli ATEX

Van der Takstraat 70 3071 LM  Rotterdam T F E I

Voor tarieven en reserveringen

(010) 4863201 (010) 4233056 info@brandweerwinkel.nl www.brandweerwinkel.nl

tel 023-5714745 T. 010-4379233

e-mail m.groot@bureauvanvliet.com

info@Lambert-co.com • www.Lambert-co.com

Safety-Lux Nederland bv

De Heze 21, NL-4824 BW BREDA T: +31(0)76 888 65 18, F: +31(0)84 745 90 79 M: +31(0)655 33 42 14 E: info@ctasafety.nl I: www.ctasafety.nl

Nijverheidswerf 37 1402 BV  Bussum

Rondven 4 Postbus 2674 NL-6026 ZH  Maarheeze ) +31 (0)495 - 59 22 90 2 +31 (0)495 - 59 10 14 info@marelkobenelux.nl www.marelkobenelux.nl

Signaleringsapparatuur

Importeur van o.a.

Verkeersvideoregistratie Ademanalyse-apparatuur Handlampen

Eme Prevent & Rescue International

Gespecialiseerd in de levering van: • ReFra © Deurcontroller (Ambulance, BHV, Brandweer, Politie) • Aed - & Zuurstofkoffers • Aed - & Zuurstoftraining • Aed Diefstalpreventie (RVS kast met codeslot) • Instructeursopleidingen (Aed, Bhv, Ehbo...Zuurstof)

Uw (bedrijfs) veiligheid ! Onze Zorg ! Voor meer informatie kijkt u op www.eme.nl

Mierloseweg 30b 5666 KA Geldrop Voor brandwachten en beveiliging!

Mapping Solutions ®

Tel. 0297 - 230590 www.paraatveiligheidsdiensten.nl POL politietechniek bv advParaatVeiligheidsdiensten.indd 1

VER

HUUR

-VERKOOP-ONDERHOUD ING (Ex)PORTOFOONS & TRUNK

www.flash-services.com

(035) 6914476 (035) 6915474 info@safety-lux.nl www.safety-lux.nl

TBTA bv

Peelmanserf 10 5706 JZ Helmond Tel : +31 (0) 492 - 590 591 Fax : +31 (0) 84 - 7470 140 GSM : +31 (0) 6 - 5496 3793 E-mail: info@eme.nl

T F E I

Leverancier van o.a. afzet­­­materiaal, handlampen, voertuiguitrusting, signa­lering, onderzoeksmateriaal

P. v. Midd. Gelderland rood 15 6666 LS  HETEREN

19-12-2007 08:57:07

T F E I

(026) 4790111 (026) 4790112 politietechniek@pol.nl www.pol.nl

T F E I

(040) 2801837 (040) 2801838 info@tbta.nl www.tbta.nl

VanDoClean

Stevenshof 21 5109 TX  ’s Gravenmoer (NB) T F E I

(0162) 370390 (0162) 370392 info@vandoclean.nl www.vandoclean.nl

Adverteerders index Artesis

Safety Lux Nederland B.V.

17

Ascent Safety B.V.

36

Stoit & Company

12

BHV Kompas

12

T.S.A. B.V.

24

Brandweertrainingen.nl

36

Tec Traffic Systems

incidentonline.nl

34

4

2

J. Hörmann B.V.

24

Ridderikhoff Brandpreventie

35

Incident 2-2008

12

VanDoClean B.V.

4

Yamaha Motor Nederland

4


Ridderikhoff is gespecialiseerd op het gebied van brandweer en veiligheid en is onderdeel van RICAS. Ridderikhoff werkt in opdracht van bedrijven of instellingen, maar ook in opdracht van bijvoorbeeld hulpverleningsdiensten van de overheid, waaronder de brandweer. Naast consultancy- en opleidingsactiviteiten bieden RICAS en Ridderikhoff ook geïntegreerde veiligheidsconcepten aan.

De functie: Als brandwacht houd je preventief toezicht ter voorkoming van brand in een omgeving waar werkzaamheden een verhoogd brandrisico met zich meebrengen. Denk hierbij aan de (petro)chemische industrie, offshore, culturele podia en zorginstellingen. Je houdt toezicht bij brandgevaarlijke werkzaamheden als lassen en slijpen, en controleert werkvergunningen. Je bent bij calamiteiten verantwoordelijk voor het alarmeren van de brandweer, het evacueren van mensen en het bestrijden van brand. Daarnaast kan je door de arbeidstijdenwetgeving ingezet worden ter ondersteuning van de regionale brandweerkorpsen.

Een VOG-verklaring Een rijksdiploma Brandwacht/Manschappen, het rijksdiploma Hoofdbrandwacht is een pré Minimaal MBO niveau Een goede beheersing van de Nederlandse taal in woord en geschrift Een rijbewijs A of B en bezit van eigen vervoer, rijbewijs C of E is een pré Geen hoogtevrees of claustrofobie Enigszins technisch inzicht Bereidheid tot avond-, nacht-, weekend- of 24-uursdiensten

Wij bieden: Naast een uitdagende werkomgeving bieden wij een uitstekend salaris. Ter indicatie: Het salaris excl. toeslagen en reiskosten; Brandwacht en Brandwacht 1e klas van ? 1.750,00 tot ? 1.950,00 bruto per maand Hoofdbrandwacht van ? 1.900,00 tot ? 2.200,00 bruto per maand Onderbrandmeester en brandmeester van ? 2.200,00 tot ? 2.500,00 bruto per maand Daarnaast hebben wij uitstekende opleidingsmogelijkheden. Ook bieden wij goede primaire- en secundaire arbeidsvoorwaarden zoals pensioenregeling en het Employee Benefit Programma Score waarin je gebruik kunt maken van leuke aanbiedingen en kortingen.

Interesse? Solliciteer dan direct online via www.ridderikhoff.eu of neem contact op met een van onze recruiters: telefoon 010 - 437 34 55.

Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

Wij vragen:


iedereen heeft het erover... ...en wij hebben het!!!

De landelijke ‘carrousel’ Zuidbroek

Wijster Markenbinnen

Baak

Tilburg

Vlissingen Boxmeer

Samen sterk... www.brandweertrainingen.nl Brandweertrainingen.nl Postbus 28 7220 AA Steenderen

T (0575) 438 590 F (0575) 438 599 E info@brandweertrainingen.nl

Graag informeren wij u over de oefenmogelijkheden voor uw organisatie. Wilt u meer weten? neem dan vrijblijvend contact op met ons secretariaat, telefoon: (0575) 438 590 of via e-mail: info@brandweertrainingen.nl


Kort Nieuws Inschrijving Publieke Veiligheid Award geopend Dit jaar vindt de derde editie plaats van de uitreiking van De Publieke Veiligheid Award, het podium voor kansrijke, innovatieve en daadkrachtige multidisciplinaire projecten uit de sector Openbare Orde en Veiligheid. De prijs geldt als stimulans voor de winnaar. Daarnaast is het een goede manier om waardevolle informatie, kennis en ervaringen te delen. De meest innovatieve multidisciplinaire (ICT-) projecten strijden om de prijs. Inschrijving is mogelijk tot 15 april 2008 via www.veiligheidaward.nl. Nominaties maakt de jury, onder leiding van voorzitter Ben Ale, Hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding TU Delft,

bekend op 12 juni 2008 tijdens de 3e jaarconferentie Innovatie in Veiligheid. Deze drie genomineerde projecten presenteren zich tijdens het lustrum van de Nationale Debatcyclus Rampenbestrijding & Crisisbeheersing op 13 november 2008. De strijd om de Award staat open voor elke organisatie of voor een verband van samenwerkende organisaties (publiek en/of privaat), actief in de veiligheidsketen en/of vitale infrastructuur. Meedingen naar de Award kan zowel op basis van een voordracht door derden (personeel, leveranciers, bedrijfsadviseurs, e.d.), maar ook op eigen initiatief.

Inmiddels is de Publieke Veiligheid Award een begrip in de sector Openbare Orde en Veiligheid. Winnaars van voorgaande edities zijn: Viking en Geo Data Informatie bij Rampenbestrijding en Crisismanagement (GDI bij R&C). De prijs heeft, naast het stimuleren van de winnaar, een extra doel: een impuls leveren aan de verdere verbetering tussen de actoren binnen de OOV sector, op lokaal, regionaal of landelijk niveau. Ook bieden deze projecten een inspiratiebron voor (vernieuwende) publiekprivate samenwerking op het terrein van veiligheid.

Fliplandse jeugdbrandweer viert jubileum met reünie De jeugdbrandweer van Sint Philipsland bestaat 40 jaar. Dat wil het korps groots vieren. Het was in 1967 toen op een koude winteravond in november enkele jongens naar het huis van de toenmalige brandweercommandant Stouten gingen om te vragen of hij een jeugdbrandweer op wilde richten. Op 1 maart wordt dit gevierd met een reünie voor alle (oud)-leden. Eigenlijk bestond de jeugdbrandweer van Sint Philipsland vorig jaar november al veertig jaar, maar pas op 1 maart zal een reünie gehouden worden waar alle (oud)-leden met hun eventuele partner welkom zijn. In de achterliggende tijd zijn de adressen van de oud-leden zoveel mogelijk achterhaald en zijn deze Leden van de Fliplandse jeugdbrandweer in actie.

aangeschreven. Inmiddels zijn al vele aanmeldingen binnen. Mocht er onverhoopt een oud-lid vergeten zijn dan kunnen zij zich altijd bij de organisatie melden. Al lange tijd doet de Fliplandse jeugdbrandweer mee aan wedstrijden en dikwijls worden dan goede prestaties behaald. Twee keer werd zelfs de landstitel behaald. Binnen de gemeente Tholen is Sint Philipsland de enige kern met een jeugdbrandweer. Wel zitten jongeren van elders uit de gemeente in het korps. Op Sint Philipsland zelf is de jeugdbrandweer erg populair. De leiders hanteren dan ook een wachtlijst voor nieuwe leden. In de veertig jaar heeft het korps 108 leden gehad. Gemiddeld verlaten per jaar twee personen de jeugdbrandweer in verband met de maximumleeftijd van 18 jaar. Sinds de oprichting fungeert het korps ook als kweekvijver voor de vrijwillige brandweer in Sint Philipsland. Ruim 80 procent van de huidige Fliplandse blusgroep bestaat uit vrijwilligers die ooit bij de jeugdbrandweer begonnen zijn. Ook elders in de gemeente of zelfs daarbuiten zijn de oud-leden terecht gekomen in de hulpverlening. Tijdens de reünie op 1 maart 2008 in dorpshuis De Wimpel zijn alle (oud)-leden van harte welkom. Naast hen zijn ook de oud-burgemeesters van Sint Philipsland en Tholen uitgenodigd die de jeugdbrandweer altijd een warm hart toegedragen hebben. Momenteel wordt hard gewerkt aan een vervolg op het jubileumboekje dat verscheen tijdens het 25-jarig jubileum in 1992. Verschillende (oud)-leden verlenen hieraan hun medewerking door hun herinneringen op papier te zetten. Om dit feestelijke jaar te organiseren zijn sponsors gezocht. Zonder hun bijdrage kon dit allemaal niet georganiseerd worden en de organisatie is dan ook heel erg blij met alle inkomsten. Mochten er (oud)-leden zijn die geen bericht hebben gehad van de organisatie dan kunnen zij via de website www.reuniejeugdbrandweer.punt.nl contact opnemen met de organisatie. Op deze website is ook allerlei nieuws over de reünie te vinden.

30

Incident 2-2008


Politiemuseum zoekt vrijwilligers Het Nederlands Politiemuseum zoekt vrijwilligers die helpen met het aanvullen van beschrijvingen van voorwerpen in de collectie. Dankzij een subsidie van het Ministerie van OCenW kon deze maand worden begonnen met een project waarbij historische informatie over de Nederlandse politie gekoppeld wordt aan de omvangrijke collectie van het museum. Deze subsidie is wel toereikend voor de technische infrastructuur en professionele begeleiding van het project, maar niet voor de het tijdrovende invoeren van gegevens. Het museum zoekt mensen die iets weten van het politiewerk en/of de geschiedenis van de Nederlandse politie, of in staat zijn om zich daar in korte tijd (uiteraard met de nodige hulp) in te verdiepen. Goede beheersing van het geschreven Nederlands is belangrijk. Het werk vindt plaats in de concernlocatie van de Politieacademie in Apeldoorn. Het project duurt tot december 2009. Vrijwilligers ontvangen voor hun werkzaamheden geen vergoeding. Wel kunnen ze rekenen op een collegiale werksfeer en bijzonder interessant werk, waarvan het resultaat waarschijnlijk nog decennialang (of langer?) zichtbaar zal blijven, zegt het museum. Belangstellenden kunnen meer informatie vinden op de website www.politiemusuem.nl of contact opnemen met de projectleider Chanou Stolk, chanoustolk@politiemuseum.nl of 055- 534 03 81 / 5430691.

Nieuwe veiligheidsbrillen 3M 3M breidt zijn programma veiligheidsbrillen uit met een nieuwe collectie lichtgewicht veiligheidsbrillen. Ze zijn voorzien van zeer sterke polycarbonaatlenzen en hebben het niveau optische klasse 1. Alle modellen zijn verkrijgbaar met een verschillende lensopties, geschikt voor de meeste industriële toepassingen en gebruiksomstandigheden, zoals infrarood voor laswerkzaam­ heden en rood-oranje voor bescherming tegen hevig blauw licht. Het nieuwe assortiment is goedgekeurd volgens EN 166:2001 en kan worden gebruikt in combinatie met 3M ademhalings­ bescherming en 3M gehoorbescherming. De lenshoek van de bril kan worden aangepast en de veerlengte kan worden veranderd voor meer comfort en een betere pasvorm. Verder zijn de brillen voorzien van een speciale laag, die dampvorming vermindert, een krasvrije laag, en bescherming tegen UV en infrarood. Er zijn diverse typen: en overzetbril met lenstypen helder, geel en IR5, en een veiligheidsbril voor gewoon licht

KNRM start televisiereclame

“De beste redders staan aan wal!” is de titel van een nieuwe reclameboodschap, die de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) sinds 8 februari uitzendt. De twee reclamespots zetten de donateurs van de KNRM, die de titel ‘Redder aan de Wal’ dragen, centraal. Zij worden bedankt door de drenkeling en de redders. Het reddingwerk op zee is namelijk alleen mogelijk dank zij donaties en ­schenkingen. Voor het uitvoeren van reddingen en hulpverleningen heeft de KNRM jaarlijks 12 miljoen euro aan giften en schenkingen nodig. Daarmee worden 40 reddingstations met reddingboten en 1.000 vrijwilligers 24 uur per dag inzetbaar gehouden. In 2007 redden de professionele vrijwilligers van de KNRM meer dan 3.400 mensen. De KNRM heeft tot nu toe geen gebruik gemaakt

Incident 2-2008

van uitgebreide reclamecampagnes. Na reddingen, bij storm of bij de ingebruikname van nieuwe reddingboten, krijgt de KNRM doorgaans veel aandacht in de media, maar in deze artikelen en programma’s wordt weinig stilgestaan bij het karakter van de KNRM als fondsenwervende organisatie. Om het fondsenwervende karakter van de KNRM op een bijzondere manier bekend te maken is deze televisiereclamecampagne gestart. De KNRM reclamespots zijn vier weken op de buis. Twee weken in februari en twee weken in maart. De spots worden eerst bij de publieke omroep uitgezonden en zijn ook op internet te zien op www.knrm. nl. Na de eerste reclameperiode zal worden bepaald wanneer een vervolg plaatsvindt. Een campagne met radiospots is in voorbereiding voor later dit jaar. Het concept voor deze reclamecampagne is bedacht door de creatieve medewerkers van The Brand Hotel in Amsterdam. De KNRM kwam hiermee in contact via JWT Europe, een communicatie­ bureau dat de KNRM kosteloze adviezen geeft en waarmee een jarenlange relatie bestaat. De film is gemaakt door het productiebedrijf First On Mars, eveneens uit Amsterdam. Voor de personages in de film is voornamelijk gebruik gemaakt van vrij-

willigers van de KNRM. Niet alleen voor de redders, ook voor de figuranten. De Redders aan de wal (echte donateurs van de KNRM) en de geredden in de film zijn acteurs. Voor de stoere beelden van de reddingboten is gebruik gemaakt van het rijke filmarchief van Pim Korver Film en Video, de huis“seaneast” van de KNRM.

33


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.