Geloof ons. Het origineel is beter!
VRV van Daikin. Het origineel is nu nog beter! ®
Soms scheelt het maar één letter en is het toch een wereld van verschil. In de installatiemarkt vormen de drie letters VRV al jaren een begrip. VRV maakte het als eerste mogelijk om meerdere ruimtes individueel te koelen en te verwarmen met één buitendeel. Andere aanbieders volgden met het VRF-systeem. Inderdaad, dat scheelt maar één letter. Maar het is niet het origineel. En de originele VRV overtreft nu ook zichzelf. De 4e generatie VRV biedt drie revolutionaire innovaties: continue verwarming met warmtepomp (dus ook tijdens de ontdooicyclus), variabele verdampingstemperatuur en de VRV-configurator voor een eenvoudigere inbedrijfstelling.
JAARGANG 42 NR. 2 TVVL MAGAZINE februari 2013
g ó n nu
Februari 2013 | Jaargang 42 | Nr 2
Naar energieneutraal Grondstoffen en DUBOkeur® Oneindig herbruikbaar
Thema:
Duurzaamheid in breed perspectief
Ga naar www.daikin.nl/VRV-IV voor meer informatie over deze innovaties. Hier kunt u ook het boekje "VRV IV, nóg meer originele voordelen" aanvragen.
Daikin maakt het u steeds comfortabeler.
TM0213_omslag_buiten.indd 1
8-2-2013 14:56:54
Feilloos inregelen van ventilatiesystemen FlowFinder
® MK
De enige manier om ventilatiesystemen feilloos in te regelen of te controleren, is met de nuldrukcompensatiemethode. De FlowFinder luchtdebietmeter maakt gebruik van deze uiterst nauwkeurige meetmethode. ACIN instrumenten presenteert de FlowFinder mk-2. Dit nieuwe, verbeterde model FlowFinder is met een druk op de knop klaar om te meten. De volautomatische, compacte, lichtgewicht luchtdebietmeter meet nauwkeurig, reproduceerbaar en snel (toe- en afvoer tot 550m3/u met volledige nuldrukcompensatie, 850m3/u met berekende tegendrukcompensatie). Met het touchscreen kleurendisplay is de nieuwe FlowFinder makkelijk te bedienen en af te lezen. De metingen worden opgeslagen op een Micro SD-kaart. Een geladen accuset gaat een hele werkdag mee.
Bij alles wat we doen, denken we voortaan groen Duurzaamheid is niet alleen een woord. Duurzaamheid moet je doen. Vandaar dat we ons assortiment en onze diensten meer ‘groen’ kleuren. Het vinden van zogenaamde ‘groene’ producten via de website is een stuk makkelijker geworden. Of het nu gaat om producten die energie besparen of zelfs energie opleveren. We geven adviezen voor alternatieve oplossingen die het milieu minder belasten, bijvoorbeeld op het gebied van efficiënt installeren. En we dragen ook ons steentje bij. Zo heeft Technische Unie de Lean and Green Award én is gecertificeerd voor niveau 3 van de CO2 -prestatieladder. Het bewijs dat techniek en ‘groen’ prima samen gaan.
• MEETBEREIK VAN 10m3/u TOT 850m3/u • LICHTGEWICHT • NAUWKEURIG EN REPRODUCEERBAAR • EENVOUDIG TE BEDIENEN • ZEER SNEL
acin instrumenten bv • OPLAADBARE ACCUSET
Technische Unie. Daar heb je meer aan.
www.technischeunie.com
advDuurzaamTU210x297.indd 1 TM0213_omslag_binnen_02_59.indd 1
26-06-12 15:52
Handelskade 76 2288 BG Rijswijk
telefoon 070 307 07 03 telefax 070 307 09 38
info@acin.nl www.acin.nl
8-2-2013 10:22:23
Inhoudsopgave Redactieraad: Drs.ir. P.M.D. (Martijn) Kruijsse (voorzitter) Mw. dr. L.C.M. (Laure) Itard M. (Michiel) van Kaam H. (Henk) Lodder G.J. (Geert) Lugt Mw. drs. C. (Carina) Mulder Ing. O.W.W. (Oscar) Nuijten Mw. drs.ir. I. (Ineke) Thierauf Ing. J. (Jaap) Veerman Ing. R (Rienk) Visser Ing. F.J. (Frank) Stouthart (eindredacteur) Redactie: Drs.ir. P.M.D. (Martijn) Kruijsse (voorzitter) Mw. drs. C. (Carina) Mulder Ing. F.J. (Frank) Stouthart (eindredacteur) Redactie-adres: TVVL: De Mulderij 12, 3831 NV Leusden Postbus 311, 3830 AJ Leusden Telefoon redactie (033) 434 57 50 Fax redactie (033) 432 15 81 Email c.mulder@tvvl.nl
TVVL MAGAZINE Februari 2013 Op weg naar energieneutraal Ir. R. (Ragna) Clocquet 6
Te huur: oneindig herbruikbaar gebouw Ir. M. (Michiel) Visscher en ir. T. (Thijs) Huijsmans
10
Wijzigingen utiliteit in de EPG-norm (NEN 7120) Ir. R.M.M. (René) van der Loos
12
Grondstoffen en DUBOkeur® Prof.dr.ir. Michiel Haas Uitgave: Merlijn Media BV Zuidkade 173, 2741 JJ Waddinxveen Postbus 275, 2740 AG Waddinxveen Telefoon (0182) 631717 Email info@merlijnmedia.nl www.merlijnmedia.nl secretariaat: Email info@merlijnmedia.nl Abonnementen: Merlijn Media BV Postbus 275, 2740 AG Waddinxveen Telefoon (0182) 631717 Email info@merlijnmedia.nl Benelux € 109,Buitenland € 212,Studenten € 87,Losse nummers € 18,Extra bewijsexemplaren € 13,Het abonnement wordt geacht gecontinueerd te zijn, tenzij 2 maanden voor het einde van de abonnementsperiode schriftelijk wordt opgezegd. Advertentie-exploitatie: Merlijn Media BV Ruud Struijk Telefoon (0182) 631717 Email r.struijk@merlijnmedia.nl Prepress: Yolanda van der Neut Druk: Ten Brink, Meppel ISSN 0165-5523
16
Het wonder aan de voorkant: stadskantoor Venlo Drs. W. (Wietse) Buma
20 C2C in Venlo
“Cradle to Cradle is fun!” Drs. W. (Wietse) Buma
24
Revitalisatie Breeam credit ENE 2 J. (Jacob) Jansen
28
Interview: Harry Lintsen
Interview 32 Projectbeschrijving 36 Actueel 39 Uitgelicht 43 regelgeving 45 Internationaal 47 boekbespreking 48 nieuws 49 productnieuws 54 summary 56 voorbeschouwing 57 Agenda 58
© TVVL, 2013 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Publicaties geschieden uitsluitend onder verantwoording van de auteurs. Alle daar in vervatte informatie is zorgvuldig gecontroleerd. De auteurs kunnen echter geen verantwoordelijkheid aanvaarden voor de gevolgen van eventuele onjuistheden.
6
REVIEWED: Artikelen in TVVL Magazine zijn beoordeeld ‘door redactieraadleden’. De uniforme ‘peer review’ waarborgt de onafhankelijke en kwalitatieve positie van TVVL Magazine in het vakgebied. Een handleiding voor auteurs en beoordelingsformulier voor de redactieraadleden (‘peer reviewers’) zijn verkrijgbaar bij het redactie-adres.
Project: Prénatal Hearts, Amersfoort
32 36
TVVL Magazine is het officiele orgaan van TVVL Platform voor Mens en Techniek. De vereniging, opgericht op 26 mei 1959, heeft tot doel de bevordering van wetenschap en techniek op gebied van installaties in gebouwen en vergelijkbare objecten. Als lid kunnen toetreden personen, werkzaam (geweest) in dit vakgebied, van wie mag worden verwacht, dat zij op grond van kennis en kunde een bijdrage kunnen leveren aan de doelstelling van de vereniging. Het abonnement op TVVL Magazine is voor leden en begunstigers van TVVL gratis. De contributie voor leden bedraagt € 139,15 incl. BTW per jaar. Informatie over de bijdrage van begunstigers wordt op aanvraag verstrekt.
3
TM0213_inhoud.indd 3
8-2-2013 12:06:18
editorial
Duurzaamheid in breed perspectief Nog niet zo lang geleden dachten we bij duurzaam direct aan degelijk en duur. Goedkoop was duurkoop. Duurzaam associëren we tegenwoordig steeds vaker met milieu, energie en het voortbestaan van onze aarde. Maar het draait daarbij nog steeds om geld. In veel gevallen blijkt dat het bedrijfsleven duurzaam ziet als een kans tot succes, voorspoed en groei. Daar is niets mis mee natuurlijk, maar dat kan ons wel afleiden van de werkelijke reden waarom we met z’n allen duurzaam willen zijn. Het gaat ons er toch om dat wij geen dingen doen waardoor het leven van latere generaties extra wordt bemoeilijkt. Dragen een groeiend bedrijfsleven en groeiende economie daar wel aan bij? Ing. J. ( Jaap) Veerman, namens de redactieraad De huidige economische situatie wordt vaak als kans gezien om de focus te verleggen, zodat een flinke stap voorwaarts kan worden gezet in duurzaamheid, meer efficiëntie, minder gebruik van grondstoffen en minder energiegebruik. Bouwen moet anders, daar zijn we het binnen onze branche wel over eens. Op veel gebieden wordt daaraan gewerkt, zoals op het onderdeel energie met de Europese wetgeving via de EPGnormering. De ons zo vertrouwde EPC-normering is passé maar hebben we nu goed onder schot wat de nieuwe EPG teweeg brengt en of er opvallende verschillen zijn met de EPC? Want onze energieconsumptie is nog steeds een belangrijk onderdeel waarop we beter kunnen scoren. Onze gebouwen houden we immers nog steeds niet energieneutraal bewoonbaar. Maar kan dat eigenlijk al? Wat moeten we daar allemaal voor doen, of beter, voor laten? Los van de discussie hoeveel energie we gebruiken om onze omgeving leefbaar te houden, moeten we ook oog hebben voor de materialen waarmee wij onze omgeving opbouwen en veranderen. Voor bepaalde materialen gebruiken we grondstoffen die we diep in de grond aan de andere kant van onze planeet opgraven, terwijl die ook aanwezig zijn in
4
TM0213_editorial.indd 4
bijvoorbeeld ons mobieltje (waarvan we de meeste al lang niet meer gebruiken). Grondstoffen en het bezit daarvan wordt steeds belangrijker. Op een gegeven moment gaan we onze mobieltjes zien als grondstof. En dan is het natuurlijk handig als je weinig of geen energie nodig hebt om dat bepaalde metaal weer uit je mobieltje of welk ander product dan ook te halen. We moeten ons dus ook veel meer bezig houden met de wijze waarop wij materialen, laten we zeggen, verstoppen in producten en bouwwerken. Wat doen wij bijvoorbeeld met onze kabels en leidingen in gebouwen? Soms vervangen we nog prachtige koperen elektraleidingen omdat de isolatie net niet de goede kleur heeft of dat de kabel net een stukje tekort was. We moeten ons veel meer gaan bezighouden met de vraag hoe we eens geproduceerde producten weer één op één kunnen gebruiken en niet de eis neerleggen dat in een nieuw gebouw alleen nieuwe, ongebruikte producten gebruikt mogen worden. De Cradle to Cradle filosofie gaat daarin zo ver dat we zelfs moeten gaan nadenken over het lenen of leasen van bouwproducten i.p.v. het kopen van deze producten. De fabrikant is dan
TVVL Magazine | 02 | 2013 EDITORIAL
4-2-2013 16:28:56
verantwoordelijk voor de technische kringloop van zijn product. Als we dit even extreem doorzetten, wat bezitten toekomstige gebouweigenaren dan nog? Maar is de bouwwereld in staat een gebouw te ontwerpen met oneindig herbruikbare producten en materialen, een ‘oneindig herbruikbaar gebouw’? Een bouwopgave wordt heel anders als je van je opdrachtgever als eis meekrijgt alleen maar gebruik te maken van gebruikte materialen. Hoe ga je dan te werk als architect, ontwerper of aannemer? Hoe ziet de architect deze ontwikkeling? Een architect zou misschien nog kunnen leven met hergebruik van materialen, maar ik denk absoluut niet met hergebruik van architectuur. Het zal nog wel even duren alvorens een opdrachtgever zich een dergelijke uitdaging kan en wil veroorloven.
Er zijn gelukkig wel vooruitstrevende initiatieven van opdrachtgevers die dat wel aandurven, zij het met enige voorzichtigheid, zoals verderop in deze uitgave zal blijken. Wat drijft hen? Over het voorgaande kunt u meer lezen in dit themanummer. Natuurlijk mist u nog belangrijke onderdelen in dit zeer brede gebied dat valt onder duurzaamheid. Wij vernemen graag van u wat u mist en nodigen u alvast uit om daarover interessante artikelen aan te leveren. Dit onderwerp is te belangrijk en we moeten elkaar op de hoogte blijven houden van de ontwikkelingen. Dat kan uitstekend in TVVL Magazine! Veel leesplezier!
Betrouwbare en kostefficiënte HVAC instrumenten Wanneer de prestaties uw eerste bezorgdheid zijn kiest u de oplossingen van Vaisala voor vocht- en CO2-meting.
Nieuw! HM40 handmeter rV+T: www.vaisala.com/HM40
benelux.sales@vaisala.com
TM0213_editorial.indd 5
store.vaisala.com
+31 (0)6 284 220 31
4-2-2013 16:29:03
Op weg naar energieneutraal Waar staat de markt op het gebied van energie-innovaties in de gebouwde omgeving? Gaan we de ambitie energieneutrale nieuwbouw in 2020 en energieneutrale gebouwde omgeving in 2050 waarmaken? Voor het behalen van de overheidsdoelen op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving is het belangrijk een beeld te hebben van de stand van zaken rond (energie-) innovaties in de Nederlandse gebouwde omgeving. Het gaat dan niet alleen over energiegebruik en daarbij behorende technieken, maar ook om de houding en innovaties rond processen en financiering. Via een bronnenonderzoek is een eerste verkenning gedaan naar kwantitatieve informatie over de stand van zaken. Dit bronnenonderzoek is in opdracht van Agentschap NL uitgevoerd door DHV [1]. Ir. R. (Ragna) Clocquet, advies- en ingenieursbureau DHV
Hoe toon je aan waar Nederland zich bevindt op de weg naar energieneutraliteit? Uitgangspunt is dat innovatie nodig is om een energieneutrale gebouwde omgeving te kunnen realiseren. Voor het onderzoek zijn indicatoren benoemd die aantonen hoe de markt zich innovatief heeft ontwikkeld en wat er is bereikt (figuur 1). Deze geven aan
hoe het staat met voorwaarden die nodig zijn voor innovatie (inputfactoren), wat het fysieke resultaat is van energiebesparing (outputfactoren) en geven inzicht in (neven)effecten die de motivatie voor innovatie versterken (outcomefactoren). Samen tonen ze in hoeverre Nederland invulling geeft aan de ambitie energieneutrale gebouwde omgeving in 2050.
Energieneutrale gebouwde omgeving
Energieneutrale gebouwde omgeving
Outcome: motiverende neveneffecten
Output: fysieke voortgang Input: randvoorwaarden en feitelijke innovatie 2000
6
TM0213_clocquet_2127b.indd 6
2010
2020
2030
2040
2050
-Figuur 1Indicatoren die aantonen hoe de markt zich innovatief heeft ontwikkeld en wat er tot nu toe is bereikt
  VOORWAARDEN INNOVATIE Bij de inputfactoren onderzoeken we voorwaarden die nodig zijn voor innovatie in het proces en de bedrijfsvoering (procesinnovatie) en naar feitelijke gegevens over innovaties, zoals patenten (technische innovatie). Procesinnovatie Procesinnovatie richt zich op veranderingen in processen waardoor innovaties gestimuleerd worden. Onderwerpen van procesinnovatie zijn bijvoorbeeld conceptueel bouwen en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Andere onderwerpen zijn Ketenintegratie, Industrieel bouwen en Procesbeheersing. In interviews geeft de markt aan dat MVO een randvoorwaarde is voor innoveren. Deze interviews zijn afgenomen bij een tiental vertegenwoordigers uit de bouwkolom, van opdrachtgever en financier tot en met toeleverancier. Dit gebeurde in opdracht van
TVVL Magazine | 02 | 2013 ONDERZOEK
4-2-2013 16:47:04
-Figuur 2- Totaal aantal patentaanvragen van Nederlandse aanvragers
-Figuur 3- Projecten die worden gerealiseerd met een lagere EPC dan minimaal is vereist
Agentschap NL voor het onderzoek naar ‘Stand van het land energie-innovaties gebouwde omgeving’. In de bouwsector is geen stijging waarneembaar die duidt op meer aandacht voor MVO [2]. Dit duidt erop dat de bouwsector niet of onvoldoende werkt aan de randvoorwaardelijkheid voor innovatie en het daarmee niet een verankerde plaats in de bedrijfsvoering kan krijgen. Als eigen bedrijven in de bouw geen of beperkte aandacht hebben voor MVO, zal er ook geen of beperkte aandacht zijn voor MVO of innovaties op dit terrein bij hun projecten of producten, tenzij andere partijen dit afdwingen. Een andere aanwijzing voor innovaties in het proces is het bouwen met concepten (Conceptueel Bouwen), uitgaande van de veronderstelling dat concepten nodig zijn voor verdergaande energiebesparing. Bij traditioneel bouwen brengt een opdrachtgever een aantal partijen bij elkaar om een unieke oplossing te realiseren. Die manier van bouwen voldoet echter niet langer door de toegenomen complexiteit. Bij Conceptueel Bouwen maakt de klant een keuze uit een aantal concepten. Deze zijn vooraf, afzonderlijk of in samenhang, ontwikkeld door ontwikkelaars, architecten, bouwbedrijven of toeleveranciers. Elk concept speelt in op de behoeften van een specifieke doelgroep. Daarna volgt maatwerk
TVVL Magazine | 02 | 2013 ONDERZOEK
TM0213_clocquet_2127b.indd 7
om ervoor te zorgen dat de gekozen oplossing volledig tegemoet komt aan de verwachtingen. Voorbeelden zijn: Energieneutrale woning, Consumentgericht ontwikkelen, Waarde&Riant, Wenswonen. De meerderheid van ontwikkelaars en corporaties zijn de afgelopen vijf jaar niet in aanraking geweest met concepten [3]. Wat betreft conceptaanbieders is het aandeel van belangrijkste concept in de totaalomzet zeer beperkt; in bijna de helft lager dan 10% van de totaalomzet. Dit duidt erop dat concepten en conceptontwikkelingen (nog) geen rol spelen in de bouw. Als partijen er niet of heel beperkt mee bekend zijn, zullen ze niet geneigd zijn hiermee aan de slag te gaan. Technische innovatie Bij technische innovatie kun je denken aan allerlei energiebesparende technieken, zoals thermische isolatie, kierdichting, verwarmen en koelen, en duurzame energie. Zijn er op dit vlak doorbraken die vergaande energiebesparing een impuls geven of hebben gegeven? Een indicator voor technische innovatie is het aantal patenten en type patent in de technologische ontwikkelingen in de bouw [4]. Met uitzondering van de patenten op verlichting, is er over de jaren een vrij vlak beeld te zien (figuur 2). Dit betekent dat op het gebied van
technologische ontwikkelingen nog altijd jaarlijks patenten worden uitgegeven, maar vergelijkbaar met het beeld van de ontwikkelingen bij het MVO is er geen stijging te zien. Deze stijging is wel wenselijk vanuit het oogpunt van innovaties en verdergaande ontwikkelingen op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving. Ook de opbrengst van duurzame energietechnieken worden gezien als indicator voor technische innovatie. [5] laat zien dat de opbrengst van duurzame energietechnieken ten opzichte van het totaal energiegebruik in Nederland erg beperkt is. Bekijken we de absolute opbrengsten, dan zien we dat er een stijgende lijn is als het gaat om energieopbrengst van duurzame technieken in de gebouwde omgeving. De stijging wordt vooral veroorzaakt door warmtepomp- en WKO-concepten.
FYSIEK RESULTAAT Naast inputfactoren, zijn ook outputfactoren een indicator voor de feitelijke stand van zaken van energie-innovaties: wat is het fysieke resultaat van energiebesparing. Hieronder vallen onder andere het aantal nieuwe gebouwen dat gerealiseerd wordt met een lagere EPC dan vereist in het Bouwbesluit of in de bestaande bouw het aantal energielabels met een A- of A+-label. Ook inzet van duurzame energietechnieken is een aanwijzing voor de vooruitgang van energiebesparing. Energiebesparing nieuwbouw In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de energieprestatie (EPC) van nieuwe gebouwen. De EPC is afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Voor inzicht in de vooruitgang kijken we naar projecten die worden gerealiseerd met een lagere EPC dan minimaal is vereist (figuur 3). [6] laat zien dat er een toename is van het aantal woningen en kantoren dat met een lagere EPC dan de
7
4-2-2013 16:47:04
-Figuur 4- Percentage van duurzame energietechnieken die zijn toegepast in nieuwbouwwoningen
-Figuur 5- Primair energiegebruik [MJ primair]
Bouwbesluiteis wordt gebouwd. Het gaat om vrij lage percentages. Ten opzichte van kantoren scoort de woningbouw beter op lage energieprestatie. Bij zowel de utiliteitsbouw als woningbouw is er een koplopersgroep die ambitieuzer bouwt dan de eisen uit het Bouwbesluit. De laatste jaren betreft dit 5% van de bouwvergunningen. Interessant is dat er bij elke aangescherpte eis weer een koplopersgroep is. Dit geeft voor de toekomst vertrouwen in het nog verder aanscherpen van de eis. Energiebesparing bestaande bouw In de bestaande bouw geven de energielabels inzicht in de ontwikkelingen voor energiebesparing. [7] laat voor zowel de utiliteitsbouw als de woningbouw een sterke cumulatieve stijging zien van het aantal uitgebrachte energielabels. De verdeling van de labels verschilt. Bij de woningbouw heeft het merendeel van de woningen een D- of C-label (voor beide ongeveer 30%). Het aantal woningen met
8
TM0213_clocquet_2127b.indd 8
een A-label of hoger (A+ of A++) is erg klein. In de utiliteitsbouw is een meer uiteenlopend beeld te zien voor labels. Er is in 2011 een grote categorie utiliteitsgebouwen met een G-label (22%), maar ook met een A-label (19%). De aantallen uitgebracht A++- en A+-labels bedragen circa 1 tot 4% van het totaal aantal uitgebrachte energielabels. Inzet duurzame energietechnieken Inzet van duurzame energietechnieken geeft inzicht in de ontwikkelingen voor energiebesparing. [8] laat zien dat het aantal duurzame energie technieken in nieuwbouwwoningen toeneemt (figuur 4). De verwachting is dat deze ontwikkeling zich doorzet. De gegevens zijn echter gebaseerd op een beperkte database, waardoor de representativiteit voor de gehele woningbouw (nieuwbouw) onduidelijk is. Binnen de genoemde beperking zien we vooral een sterke stijging van het toepassen van warmtepompen, warmte/koude-opslag
(WKO) en zonne-energie, zowel thermisch als PV in nieuwbouwwoningen.
  MOTIVERENDE NEVENEFFECTEN Naast input- en outputfactoren spelen ook outcomefactoren een rol bij de feitelijke stand van zaken voor energie-innovatie. Dit zijn factoren die inzicht geven in (neven)effecten die de motivatie voor innovatie versterken. Deze factoren kunnen worden ingegeven door de vraagzijde of gebruiker, door de aanbodzijde of door de maatschappij. Indicatoren zijn stijgingen of dalingen in het totale energiegebruik van de gebouwde omgeving en financiÍle voordelen gekoppeld aan duurzame gebouwen. Ontwikkeling energiegebruik [9] geeft inzicht in het energiegebruik voor zowel gas als elektriciteit (finaal gebruik). Zowel het gasverbruik als het elektriciteitsverbruik per m2 stijgt bij de functie kantoren.
TVVL Magazine | 02 | 2013 ONDERZOEK
4-2-2013 16:47:04
Bij de woningbouw stijgt het elektriciteitsverbruik; het gasverbruik laat een daling zien van 1.965 m3 per huishouden in 2000 tot 1.617 m3 in 2011. Kijken we naar de verschillen tussen kantoren en huishoudens, dan zien we dat het gasverbruik per m2 bij kantoren en huishouden in dezelfde range zit. Het elektriciteitsverbruik per m2 is bij kantoren ongeveer 2,5 maal zo hoog als bij huishoudens. Uitgedrukt in primaire energie komen het gasen elektriciteitsverbruik in kantoren per m2 op eenzelfde niveau (figuur 5). Bij de woningbouw is het primair energiegebruik voor gas per m2 ongeveer 2 maal zo hoog als het elektriciteitsverbruik per m2. Vanuit de maatschappij is er de druk om het energiegebruik te reduceren. [10] geeft inzicht in het totale verbruikssaldo van huishoudens en de daarmee samenhangende CO2-emissie. De gegevens laten een dalende lijn zien, waarbij in het laatste meetjaar weer een stijging is te zien. Bij de diensten en overheid is een stijgende trend waarneembaar. In 2008 is het totale verbruikssaldo ongeveer 1,5 keer zo hoog als in 1990. Het totale verbruikssaldo van huishoudens was in 1990 twee maal zo hoog als bij diensten en overheid. Door de stijgende lijn van de diensten en overheid en de dalende lijn van huishoudens wordt dit verschil veel kleiner. De CO2-emissie laat een vergelijkbare trend zien: de zakelijke markt en woningbouw naderen elkaar wat betreft het totaal energiegebruik en de daaraan gerelateerde CO2-uitstoot. De zakelijke markt moet dus aandacht hebben voor innovaties, gezien het toenemend verbruik. Financiële voordelen Een neveneffect van duurzame gebouwen is het financiële voordeel dat hiermee behaald kan worden. Uit analyse van bijna 1.100 recente huurtransacties op de Nederlandse kantorenmarkt [11] blijkt dat: - onzuinige ‘niet-groene’ kantoren gemiddeld een 6,5% lagere huurprijs realiseren dan vergelijkbare kantoren met een ‘groen’ Energielabel (A, B of C-labels); - huurders bereid zijn om meer te betalen voor kantoren met een breed voorzieningenpakket/faciliteiten in de directe omgeving dan voor kantoren op meer ‘monofunctionele’ locaties. Ook bij de woningen is er een positieve relatie waarneembaar tussen de energie-efficiëntie en transactieprijs [12]. Een groener energielabel (dus een energiezuinig huis) resulteert in een hogere transactieprijs van woningen. Aan de aanbodzijde zou het reduceren van faalkosten een aanleiding zijn voor verdergaande innovatie. Faalkosten in de bouw is
TVVL Magazine | 02 | 2013 ONDERZOEK
TM0213_clocquet_2127b.indd 9
een interessant onderwerp, maar er is weinig feitelijke informatie beschikbaar.
CONCLUSIES Voorwaarden voor innovatie DHV concludeert, op basis van de beperkte informatie van de bronnen die beschikbaar zijn over inputfactoren, dat er weinig schot zit in innovaties in de sector bouw. Qua proces is de sector niet ingespeeld op verduurzaming, zowel niet wat betreft interne bedrijfsvoering (MVO) als op projectniveau (conceptueel bouwen). Ook wat betreft technologische ontwikkelingen zijn innovaties en verdergaande ontwikkelingen wenselijk. Het gebrek aan aandacht voor MVO en het ontbreken van een stijgende lijn op dit vlak duidt erop dat er in de bouwsector op korte termijn geen extra aandacht is te verwachten voor innovaties. Fysiek resultaat In de gebouwde omgeving is bij nieuwbouwwoningen een groep koplopers beschikbaar, die als wegbereider optreedt voor vernieuwingen. Dit is van belang voor toekomstige EPC-aanscherpingen en voor het traject naar een energieneutrale gebouwde omgeving. Een beperkte koplopergroep is er in de bestaande woningbouw; het aantal woningen met een energiezuinig label is erg beperkt. Dit toont aan dat innovatie in de bestaande woningbouw heel moeilijk is. Bij de utiliteitsbouw zie je juist bij de bestaande bouw betere resultaten ten opzichte van nieuwbouw in de utiliteit. Hier lijken er meer kansen voor innovaties te zijn. Motiverende neveneffecten Zowel bij kantoren als woningen zijn zowel het gas- als het elektriciteitsverbruik belangrijk. Zichtbaar is dat het elektriciteitsverbruik per m2 in kantoren hoger ligt dan bij huishoudens. Zowel bij woningen als bij utiliteitsgebouwen moet worden gestuurd op gas en elektra en daarmee op gebouwgebonden en huishoudelijke verbruiken. De stijging in het huishoudelijk elektriciteitsverbruik vraagt om extra aandacht voor innovaties gericht op vermindering van het elektriciteitsverbruik. Een groen label voor kantoren leidt gemiddeld tot hogere huurprijzen. Dit sluit aan bij de primaire aandachtspunten van verhuurders van kantoren, namelijk hoge huurprijzen. Het energielabel is daarmee voor de kantorenmarkt goed te gebruiken als promotiemiddel voor energiebesparing. De positieve relatie tussen energielabel en transactieprijs kan, mits goed gebruikt, interessant zijn als communicatie en promotiemateriaal voor de woningbouw.
stappen zijn gemaakt naar energieneutrale nieuwbouw in 2020. In de afgelopen twaalf jaar is de EPC-eis gehalveerd. Over acht jaar moet dit zijn gereduceerd tot energieneutraal. Doordat er steeds een koplopersgroep is die als wegbereider optreedt, zou deze ambitie gehaald kunnen worden. Kijken we naar de lange termijn, dan concluderen we dat we nog een lange weg is te gaan als het gaat om de ambitie energieneutrale gebouwde omgeving in 2050. Er worden stapjes gezet, maar grote stappen blijven uit. Gezien de conclusies over het proces, worden ook geen grote stappen verwacht op korte termijn.
BRONNEN 1. Kwantitatief data onderzoek Energieinnovaties, DHV BV, januari 2012. Zie: http://www.agentschapnl.nl/content/ kwantitatief-data-onderzoek-energieinnovaties 2. Agentschap NL. Analyse database voorbeeldprojecten; december 2010 3. USP. Netwerk conceptueel bouwen, status quo knelpunten onderzoek; 2009 4. CPB. Home green home, a case study of inducing energy-efficient innovations in the Dutch building sector; 2010 5. CBS. Statline voortgang duurzame energie in NL; 2011 6. Agentschap NL databank. EPC-eisen en waarden woningbouw, Mobius 2009-2010, Nieman 2011 7. Agentschap NL database. Energielabeldatabase, registratiesysteem voor energielabels van gebouwen; 2011 8. Ministerie van Economische Zaken. MVO jaarrapporten, transparantiebenchmark 2006 t/m 2010 9. Agentschap NL databank. Penetratie energiebesparend maatregelen en energiegebruik, Ubouwpanel en Home; 2011 10. ECN/CBS. Monitweb; 2009 11. Kok, N. Jennen,M. De waarde van energiezuinigheid en bereikbaarheid; 2011 12. Brounen, D, Kok,N. On the Economics of EU Energy Labels in the Housing Market, RICS; 2010.
De toekomst De feitelijke bronnen laten zien dat er flinke
9
4-2-2013 16:47:05
Te huur: oneindig herbruikbaar gebouw Grondleggers maken de Cradle to Cradle-filosofie (C2C) geschikt gemaakt voor de bouw. Zij blijven daarbij trouw aan de drie basisprincipes: ‘afval = voedsel’, ‘gebruik zonne-inkomen’ en ‘creëer diversiteit’. Als partner van de grondleggers maakt advies- en ingenieursbureau Royal HaskoningDHV deze principes concreet voor toepassing in de gebouwde omgeving. Deze toepassing is zo eenvoudig, dat vandaag al gestart kan worden; maar tegelijk zo complex, dat een generatielange transitie van de bestaande bouwprocessen nodig is. Ir. M. (Michiel) Visscher en ir. T. (Thijs) Huijsmans, bouwkundig ingenieur/Cradle to Cradle-consultant, DHV
Kijkend door de C2C-bril kan een gebouw worden gezien als een boom. Een boom draagt positief bij aan een gezonde leefomgeving, verschoont water en produceert energie en zuurstof. Ook kan een boom zich door de jaren heen aanpassen aan de veranderende omstandigheden, waarbij overtollige elementen continu diverse bouwstenen leveren voor volgende levensfasen. Een boom is daarmee ‘beneficial’ voor zijn omgeving en wordt daarvan indirect ook zelf rijker.
VAN GRAVE NAAR CRADLE Het grote verschil tussen natuurlijke kringlopen en de kringlopen georganiseerd door de mens is dat de wederzijdse afhankelijkheid vermeden wordt. Daar waar de natuur de rijkdom van het ecosysteem zelf in stand houdt door te denken in waarden, verwaarlozen we deze kracht in de bouwsector. Een gebouw is onvoldoende ‘beneficial’. Deelnemende partijen in het systeem missen een langdurige betrokkenheid, dat resulteert in uiteenlopende en strijdige eigenbelangen binnen bouwprojecten. Door een gebouw echter te beschouwen als een leverancier van diensten in een volledig cyclisch ontwerp-, bouw- en beheerproces
10
TM0213_visscher_2127d.indd 10
(Cradle to Cradle) kunnen bouwpartijen veel meer waarden van een gebouw zichtbaar maken en benutten.
INSPIRATIE UIT INDUSTRIE Voor een succesvolle transitie in materiaalstromen hebben wij ons laten inspireren door de Mirra bureaustoel van Herman Miller. Deze C2C-stoel is ontstaan uit een rigoureuze herziening van het productieproces. Fabrieksgebouwen, ontwerpteams, productielijnen, management, sales en voorraadbeheersing zijn volledig gereorganiseerd op basis van ‘reverse logistics’, ofwel het integreren van de retourstroom van de stoel en haar componenten in het productieproces. De crux van het succes is dat ontwerpbesluiten voor de retourstroom ook zeer waardevol bleken te zijn voor de productie. Demonteren van de stoel als uitgangspunt heeft bijvoorbeeld geleid tot minder onderdelen, waardoor de stoel sneller en goedkoper gemaakt kon worden.
ÉÉN VIRTUELE FABRIEK Deze herziening op fabrieksniveau laat zien wat er in de bouwwereld nodig is: een reorganisatie van alle bouwprocessen tot één virtuele
fabriek. Deze fabriek, hier Infinity Building BV genoemd, streeft één belang na en wel continuïteit in huisvesting zonder verlies van materiele waarden. De BV levert huisvesting op maat, opgebouwd uit diverse diensten (denk aan comfortabel binnenklimaat of draagvermogen) en staat garant voor de retourstroom van materialen. Kennis, management en eigendom van het bouwwerk blijven binnen de BV gewaarborgd. In deze nieuwe BV participeren de stakeholders, zoals we in huidige bouwprojecten al kennen, echter op basis van een netwerk van diensten en partnerschappen. Architecten en adviseurs vormen het ontwerpteam en verzorgen de R&D. De aannemer zal een interne rol in de BV hebben op het gebied van inkoop en werkvoorbereiding, en een externe rol bij montage en demontage. Er komt een klantenservice waar het beheer en onderhoud onder valt. Het management van de fabriek ligt in handen van een directeur, die een mix is van ontwikkelaar en beheerder. De leveranciers zullen via nieuwe contractvormen langer betrokken blijven bij hun producten, via lease en koop-terugkoop-regelingen of als aandeelhouder van de BV.
TVVL Magazine | 02 | 2013 DUURZAAM
4-2-2013 16:48:29
Beleggen in oneindig herbruikbare gebouwen betekent beleggen in Infinity Building BV en niet in een gebouw. De traditionele waardering van vastgoed is nu nog vooral gebaseerd op locatie en omgevingsfactoren, waarbij de fysieke waarde van grondstoffen en materialen tijdens de levensduur wordt afgeschreven. Deze fysieke waarde vertegenwoordigt echter een belangrijk aandeel in de waarde van de BV. Een gebouw wordt als het ware een fysieke spaarbank, waarvan de waarde juist toeneemt bij schaarser wordende grondstoffen. Bij ‘mismatch’ in functies wordt een gebouw eenvoudig aangepast of zelfs geheel ontmanteld, zonder dat sprake is van kapitaalverdamping. De grond komt eenvoudig vrij voor andere functies, zonder hoge sloop-, sanerings- en herstructureringskosten.
-Figuur 1- ‘Buildings like trees’
-Figuur 2- ‘Reverse logistics’ als ontwerpuitgangspunt heeft geleid tot minder componenten, wat onverwacht geleid heeft tot eenvoudigere en goedkopere montage (bron: Herman Millar)
PILOT PROJECT De mobiele parkeergarage van Park4All fungeert als pilot van dit businessmodel. Dit bouwconcept, waarvan de eerste is gerealiseerd in Purmerend, omvat een demontabele staalconstructie met prefab kunststof vloerplaten, die door haar lage eigen gewicht tot vier verdiepingen gestapeld kan worden zonder dat er een permanente fundering nodig is. De potentie van dit concept ligt in het aanbieden van de dienst ‘parkeren’ voor een overzienbare tijd, waarbij Park4All als ‘manager van de BV’ eigenaar blijft van alle materialen. Aandeelhouders van Park4All later zien ervan overtuigd te zijn dat het leveren en huren van oneindig herbruikbare gebouwen economisch zeer aantrekkelijk is. Het doel van onze pilot is de retourstroom van de gebouwcomponenten volledig te gaan waarderen en de kansen zichtbaar te maken voor de huidige stakeholders. Leveranciers van staal en kunststof zouden mogelijk in natura kunnen beleggen en hun inkomsten genereren uit lease. Uiteindelijk resulteert dit in een hoge restwaarde van hun eigen product. Architecten en adviseurs kunnen participeren door hun kennis als intellectueel eigendom te investeren. Ook het aanboren van andere inkomsten, zoals subsidies, gebeurt centraal en zal veel eenvoudiger worden. Hierdoor zal deze BV verder groeien en innovatiekracht ontwikkelen om betere, gezondere en mooiere gebouwen te kunnen realiseren.
C2C VOLWASSENHEID De pilot met Park4All maakt duidelijk over de hobbels die vereffend moeten worden. De mobiele parkeergarage is nog een vrij eenvoudig gebouw, zonder gevels, binnenklimaat en installaties, en daarmee een overzichtelijke eerste stap om de essentiële basis van ‘afval = voedsel’ te realiseren. Daarna is het zaak
TVVL Magazine | 02 | 2013 DUURZAAM
TM0213_visscher_2127d.indd 11
-Figuur 3- Gerealiseerde mobiele parkeergarage van Park4All in Purmerend: aantoonbaar oneindig herbruikbaar gebouw.
-Figuur 4- De transitie van het bouwproces: van oprichting van gebouwnetwerken via individuele C2Cproductontwikkeling tot een volwassen C2C-bouworganisatie
de BV verder uit te breiden met meerdere partijen, deelnemers en aandeelhouders om op dezelfde wijze gebouwen te produceren met een beheerst binnenklimaat, zoals woningen, kantoren en ziekenhuizen. Aspecten als gezondheid, comfort en diversiteit worden dan van groter belang. Er zal meer aandacht komen voor het ontwikkelen van de materialen zelf en voor de toepassing van zonne-energie in productieprocessen en gebruik. Gaandeweg wordt de ontwikkeling steeds rijker. De ontwikkeling van volledige C2C-gebouwen bestaat uit de volgende stappen: 1. initiëren van een Infinity Building BV dat oneindig herbruikbare gebouwen produceert (mindset transitie); 2. opvoeren van ‘degree of reusability’ (olievlek in de bouw); 3. leasen van dienst goedkoper maken dan kopen van gebouw (economische levensvatbaarheid);
4. verbeteren en ontwikkelen van materialen (inhoudelijke verrijking); 5.N toepassing zonne-energie in gebouwen en productieprocessen (inhoudelijke verrijking).
VANDAAG TE BEGINNEN! Het belangrijkste is dat onze ‘mindset’ om moet, want pas dan openen zich nieuwe wegen en nieuwe mogelijkheden. Voor de ontwikkeling van C2C-gebouwen nodigen wij daarom de hele bouwsector uit om Infinity Building BV’s te starten. Met één initiatiefnemer en één aandeelhouder kan er al gestart worden met het aanbieden van oneindig herbruikbare gebouwen. Wacht vooral niet totdat de bouwmarkten vol liggen met C2C-producten, maar richt alle innovatie- en ontwikkelenergie op de reorganisatie van de bouw als geheel. Daar hebben we immers allemaal baat bij; denk maar terug aan die boom!
11
4-2-2013 16:48:45
Wijzigingen utiliteit in de EPG-norm (NEN 7120) Met de aanwijzing van NEN 7120 in het Bouwbesluit 2012 is een eind gekomen aan een tijdperk waarin voor de bepaling van de energieprestatie van woningen en utiliteitsgebouwen een aparte bepalingsmethode werd gehanteerd. In deze nieuwe methode is een flink aantal zaken gewijzigd. Voor utiliteitsbouw zijn de wijzigingen het grootst. Meer in detail zal dit artikel ingaan op de invloed van luchtbehandelingskasten (LBK’s), hulpenergie en effecten bij de energieposten koeling en verlichting. Ir. R.M.M. (René) van der Loos, DGMR bouw bv in Arnhem Dit artikel is geschreven in opdracht van NEN (het Nederlands Normalisatie-instituut)
OP HOOFDLIJNEN De nieuwe berekening is een stuk nauwkeuriger geworden. Dit is terug te zien in bijvoorbeeld de elektrische hulpenergie, die niet alleen van alle verschillende toestellen wordt meegenomen maar ook van bijvoorbeeld aanvullende distributiepompen en elektrische regelingen. Bij het berekende totale berekende energiegebruik voor een gebouw is daardoor een groter deel bestemd voor elektrische hulpenergie. De berekende energiebehoefte voor verwarming is met 40% tot 60% afgenomen ten opzichte van NEN 2916. De energiebehoefte voor koeling is daarentegen toegenomen, alhoewel verwarming in de berekening van de energieprestatie nog steeds dominant is. Bij deze verschuiving in de energieposten speelt het nieuwe klimaatjaar (uit NEN 5060) met warmere zomers, warmere winters en meer zonne-uren een belangrijke rol. Door deze verschuiving is het effect van energiezuinige opwekking van warmte met bijvoorbeeld een warmtepomp kleiner geworden, en de invloed van energiezuinige koelinstallaties juist groter. De grootste wijziging in de berekeningswijze
12
TM0213_vdloos_2127c.indd 12
van het energiegebruik bij utiliteitsgebouwen is het meenemen van luchtbehandelingskasten. Hierdoor wordt het energiegebruik voor verwarming en koeling apart bepaald voor de voorverwarmde of voorgekoelde lucht in de LBK en voor de resterende energiebehoefte in de vertrekken (rekenzones). Ook bij het onderdeel koeling is er een groot aantal wijzigingen doorgevoerd. Bij de bepaling van de koudebehoefte worden er meer aspecten meegenomen: het energiegebruik door ontvochtiging van de ventilatielucht, de invloed van betonkernactivering bij de koudebehoefte en het energiegebruik van ventilatoren in koeltorens en drycoolers. Tevens wordt bij koeling nu ook rekening gehouden met zomercomfort bij de afwezigheid van een koelinstallatie. In dat geval wordt bij de berekening van de energieprestatie de energiebehoefte voor koeling bepaald uit de berekende koudebehoefte met een fictieve compressiekoelmachine. In de oude berekening voor woningbouw (NEN 5128) was dit al het geval. Voor gebouwen waar geen koeling wordt toegepast, zoals bijvoorbeeld bij basisscholen, is dit een belangrijke wijziging.
In NEN 2916 was verlichting de belangrijkste energiepost na verwarming. Door de grote daling van het energiegebruik voor verwarming in NEN 7120 behoort verlichting nu samen met verwarming tot de grootste energieposten.
LUCHTBEHANDELINGSKASTEN Het energiegebruik voor centrale voorverwarming en voorkoeling van ventilatielucht in LBK’s wordt apart berekend van het energiegebruik in de rekenzones. Hierdoor vindt een nauwkeurigere berekening plaats. Tevens wordt, door de gecombineerde berekeningswijze, direct rekening gehouden met gelijktijdig koelen en verwarmen. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van LBK’s is het berekende energiegebruik mede daardoor iets hoger. De separate berekening met LBK’s wordt bij verwarming alleen uitgevoerd als er voor verwarming in de rekenzones gebruik wordt gemaakt van water, of water en lucht, als transportmedium. Bovendien moet er sprake zijn van voorverwarming in de LBK. Bij koeling wordt de separate berekening alleen uitgevoerd als er gebruik wordt gemaakt
TVVL Magazine | 02 | 2013 REGELGEVING
8-2-2013 10:27:13
van water en lucht als transportmedium. Daarnaast moet er natuurlijk sprake zijn van koeling in de rekenzones en van voorkoeling via de LBK. In alle andere gevallen wordt alleen het energiegebruik dat optreedt in de rekenzones berekend, zoals ook in de oude norm het geval was. Traditioneel is er sprake van water en/of lucht als transportmedium voor warmte of koude. Wanneer er geen transportmedium wordt toegepast is er sprake van een lokaal verwarmings- of koelsysteem, zoals bij directe luchtverwarmers of een splitunit. In NEN 7120 kan ook aangegeven worden dat er sprake is van koelmiddel als transportmedium, zoals bij multisplit units of bij DX-systemen. De distributieverliezen zijn bij dergelijke systemen kleiner dan bij bijvoorbeeld een op water gebaseerd systeem. Dit komt omdat er in de warmtepomp of koelmachine gebruik wordt gemaakt van hetzelfde distributiemedium als in het afgiftesysteem. Er is dan geen overdracht naar water of lucht als distributiemedium nodig.
-Figuur 1- Berekening energiegebruik in de rekenzone en LBK afhankelijk van de temperatuur (θ) van de verschillende luchtvolumestromen
HULPENERGIE NEN 2916 hield voor elektrische hulpenergie alleen rekening met (toerengeregelde) pompen voor distributie van warmte en koude. In NEN 7120 wordt hulpenergie nu op de meeste plekken meegenomen, waar er sprake is van het gebruik van elektriciteit voor gebouw gebonden installaties . Het gaat daarbij om het elektriciteitsgebruik door toestellen, pompen, ventilatoren, zonneboilers en elektrische regelingen. Hierdoor is het totale hulpenergiegebruik toegenomen In NEN 2916 varieerde het hulpenergiegebruik voor de in de figuur weergegeven voorbeeldgebouwen van circa 1% tot 4% van het totale energiegebruik. In NEN 7120 is dit grofweg verdubbeld en varieert het hulpenergiegebruik tussen circa 2% en 7% van het totale energiegebruik. Een en ander is echter sterk afhankelijk van de configuratie van de verschillende installatie-onderdelen. Het hulpenergiegebruik voor verlichting is nog niet meegenomen. Met name het energiegebruik door (aanvullende) distributiepompen kan een grote post zijn. De aanwezigheid van een toerenregeling of pompschakeling maakt in de meeste gevallen een groot verschil voor het totale berekende hulpenergiegebruik.
KOELING Wanneer bij koeling gebruik wordt gemaakt van koudeopslag of bodemkoeling bestaat het opwekkingsrendement volledig uit het (hulp) energiegebruik voor de pomp die de koude uit de bron transporteert naar het gebouw. Echter, ook bij andere koude-opwekkingstoestellen,
TVVL Magazine | 02 | 2013 REGELGEVING
TM0213_vdloos_2127c.indd 13
-Figuur 2- Verdeling van het energiegebruik volgens NEN 7120 over de energieposten voor verschillende referentiegebouwen utiliteit
die gebruik maken van een lage temperatuur bron, zoals een aquifer, wordt nu het energiegebruik voor het koudwatercircuit tussen het opwekkingstoestel en de bron meegenomen. In het geval van koeltorens, verdampingscondensors, of drycoolers wordt ook het energiegebruik van de ventilatoren meegenomen die zorgen voor het afblazen van de warmte bij de hulpenergie voor de opwekking van de koude.
Veelal wordt er gebruik gemaakt van drycoolers (luchtgekoelde condensor). Het hulpenergiegebruik hiervan is met 45 W/kW af te voeren koelvermogen het grootst. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van een watergekoelde condensor in de vorm van een koeltoren of een verdampingscondensor is het hulpenergiegebruik kleiner. Afhankelijk van of er sprake is van een open of een gesloten systeem bedraagt
13
8-2-2013 10:27:14
het hulpenergiegebruik dan 33 of 18 W/kW af te voeren koelvermogen. Wanneer het energiegebruik voor de ventilatoren is opgenomen in het opwekkingsrendement van het koeltoestel wordt het hulpenergiegebruik niet apart berekend. Afhankelijk van de systeemkeuze voor koeling kan het hulpenergiegebruik voor koeling een grote post zijn. Bij toepassing van een aquifer of gesloten bron wordt er geen hulpenergie in rekening gebracht voor regeneratie van de bron bij eventuele onbalans tussen de warmte en of koudebehoefte.
gemiddeld 7,8 W/m2 verlichting en een veegpulsschakeling met daglichtregeling wordt de energiepost verlichting door het hulpenergiegebruik met 19 % opgehoogd. Dit is bepalend voor in totaal 7% van het totale energiegebruik in het gebouw. Met name bij gebouwen waar reeds de nodige maatregelen worden getroffen voor het terugdringen van het energiegebruik door verlichting is dit een substantiële vaste post. Er zijn in de norm geen maatregelen opgenomen om energiebesparing op dit onderdeel mee te nemen, zoals bijvoorbeeld bij LED-verlichting.
ENERGIEPRESTATIE VERLICHTING De berekeningswijze van het energiegebruik door verlichting is niet gewijzigd ten opzichte van NEN 2916. Toch is het absolute berekende energiegebruik gestegen. Dit wordt veroorzaakt door het meenemen van het energiegebruik voor noodverlichting en verlichtingsregelingen. Feitelijk is dit een soort hulpenergiegebruik voor verlichting. Hiervoor wordt 3 kWh elektriciteit per vierkante meter gebruiksoppervlak meegenomen. Dit leidt tot een verhoging van het energiegebruik door verlichting met 5% tot 25% afhankelijk van het geïnstalleerde vermogen en het type verlichtingsregeling. In figuur 2 is bovenin het aandeel van hulpenergiegebruik voor verlichting weergegeven op het totale energiegebruik. Dit varieert van 3% tot circa 7%. Bij een middelgroot kantoor van 4.800 m2 met
De eisen aan de energieprestatie per gebruiksfunctie zijn niet veranderd. Bij utiliteitsbouw met meerdere gebruiksfuncties wordt getoetst aan de verhouding tussen het karakteristiek energiegebruik en het toelaatbaar energiegebruik (Qpres/Qtoel kortweg Q/Q in NEN 2916 en EP;tot/EP;admin;nb oftewel E/E in NEN 7120). Met NEN 7120 is zowel de berekening van het karakteristieke als het toelaatbare energiegebruik gewijzigd. Om ervoor te zorgen dat de wijziging van de bepalingsmethode sec niet leidt tot versoepeling of verzwaring van de energieprestatie-eis is er in de berekening van het toelaatbare energiegebruik een correctiefactor voor de EPC opgenomen (CEPC). Gemiddeld genomen over een aantal verschillende gebouwen met vergelijkbare gebruiksfunctie blijft de energieprestatie daardoor gelijk. Afhankelijk van de vorm en indeling van
het gebouw, en afhankelijk van de aanwezige energiebesparende maatregelen, kunnen er echter wel degelijk verschillen optreden in de berekende energieprestatie. Voor individuele gebouwen kunnen de verschillen tussen de Q/Q en E/E oplopen tot maximaal circa 0,30,4, zowel naar boven als naar beneden. In NEN 7120 zijn ten opzichte van NEN 2916 verschillende nieuwe invoerparameters toegevoegd die van invloed zijn op de energieprestatie. Door voor deze parameters te kiezen voor energiezuinige maatregelen kan het effect op de Q/Q van NEN 7120 beperkt worden. Voorbeelden van nieuwe maatregelen zijn het toepassen van: - isolatie van leidingen en kanalen; - radiatoren alleen voor geveldelen met een Rc-waarde groter dan 2,5 m2K/W (dus niet voor panelen of ramen); - specifieke gegevens voor hulpenergie van het verwarmingstoestel; - pompregeling bij aanvullende circulatiepompen voor verwarming toepassen of aanvullende pompen vermijden; - koudemiddel in plaats van water als transportmedium voor warmte en of koude; - toerenregeling op ventilatoren bij koudeopwekking; - verdampingscondensors met gesloten circuit in plaats van drycoolers; - tenminste 20 mm isolatie bij collectieve tapwatersystemen met distributieleidingen en/of leidingen bij verwarmde vaten.
Alles voor een gezond binnenklimaat Solid Air levert alles op het gebied van klimaatbeheersing en luchttechniek, van roosters en luchtbehandelingkasten tot en met koelconvectoren en klimaatplafonds. Producten van Solid Air onderscheiden zich door efficiënt warmte-/koude transport, lagetemperatuurverwarming, hogere lekdichtheidsklasses en het gebruik van duurzame materialen.
tel +31 (0)20 696 69 95 mail@solid-air.nl www.solid-air.nl Luchtbehandeling
14
TM0213_vdloos_2127c.indd 14
Luchtverdeeltechniek
Klimaatplafonds
TVVL Magazine | 02 | 2013 REGELGEVING
8-2-2013 10:27:16
DYKA introduceert de revolutie in ventilatietechniek
Het enige ventilatiekanaalsysteem met
Wij introduceren DYKA AIR: het ventilatiekanaalsysteem dat schoon, stil en energiezuinig is dankzij de revolutionaire aerodynamische eigenschappen. DYKA AIR ontketent een revolutie in ventilatie. Want DYKA AIR is een ventilatiekanaalsysteem dat speciaal is ontworpen voor optimale aerodynamische eigenschappen: zonder randen en mét vloeiende, ronde vormen. Het resultaat: een systeem met minder luchtweerstand, en daardoor energiezuinig, schoon en stil. BIM
DUURZAAM
DYKA heeft als één van de eerste kunststof leiding
Wij zijn trots op het behalen van ons vierde DUBOkeur
producenten het hele product assortiment digitaal
Certificaat. DYKA AIR is daarmee het meest duurzame
beschikbaar gesteld om te gebruiken in BIM. Ook DYKA AIR
product in zijn toepassing. Met het behalen van het certificaat MVO
wordt binnenkort toegevoegd aan BIM en is beschikbaar via
prestatieladder niveau 4, én de 4e ster van CO2reductieindebouw.nl
Stabicad/ Revit.
worden DYKA’s duurzaamheidsambities bevestigd.
Ga snel naar dyka-air.nl en ontdek zelf alle revolutionaire eigenschappen!
/DYKABV
DYKA AIR. RevolutionAIR
TM0213_15_dyka.indd 15
8-2-2013 11:52:10
Grondstoffen en DUBOkeur® De bouw gebruikt een enorme hoeveelheid grondstoffen: 40% van alle wereldwijd gebruikte grondstoffen zijn bouw gerelateerd. Voor Nederland geldt een vergelijkbaar cijfer, terwijl de bouw slechts ongeveer 6% van het Nederlands Bruto Nationaal Product uitmaakt. In 1989 werd de bouw doelgroep van milieubeleid met het uitkomen van het Nationaal MilieubeleidsPlan Plus en de bijlage Duurzaam Bouwen. Het milieubeleid was gefundeerd op drie pijlers: integraal ketenbeheer, energie-extensivering en kwaliteitsbevordering. Prof.dr.ir. Michiel Haas, oprichter en directeur van het Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en Ecologie (NIBE) en hoogleraar Materiaal & Milieu aan de TU-Delft
Het onderdeel energiebesparing kreeg de afgelopen jaren terecht de meeste aandacht. Bekijk je een gebouw over zijn gehele levensduur, dan is de door energiegebruik gerelateerde milieubelasting ook verreweg het grootste aandeel in de totale milieubelasting. Ongeveer 80% van de totale milieubelasting is energie gerelateerd, terwijl zo’n 20% materiaal gerelateerd is. Dus terecht wordt er veel aandacht gegeven aan energiebesparing.
RARE EARTH ELEMENTS Inmiddels bouwen we hele energiezuinige gebouwen tot zelfs energieneutrale gebouwen die minstens zoveel energie opwekken als de gebruikers verbruiken. En dan zijn materialen ineens het belangrijkste milieubelastende item. Vanaf 2020 moeten we bouwen met een EPC van 0. Daarmee is de aandacht verlegd van energie naar materiaal. Maar eerder dan verwacht is er nu al een schaarste aan materiaal om het energieprobleem op te lossen. Het schort aan de REE, rare earth elements. Dit is een groep elementen die voor veel toepassingen in de hightech industrie nodig zijn. Als toevoeging maken ze bijzondere legeringen
16
TM0213_haas_2127e.indd 16
mogelijk. Daarbij valt te denken aan elementen voor batterijen, accu’s, versnellingsbakken voor winturbines, PV-cellen, mobieltjes, computers,
tv’s, enz. Het betreft de elementen die worden genoemd in tabel 1. De winplaatsen van deze REE zijn voor 97%
Cerium (Ce)
katalytische converters voor dieselmotoren
Praseodymium (Pr)
belangrijk element voor legeringen voor vliegtuigmotoren
Neodymium (Nd)
onmisbaar voor hoge efficiëntie magneten en hard disks
Lanthaan (La)
een belangrijk ingrediënt voor batterijen van hybride auto’s
Samarium (Sm)
voor lasers en veiligheidssystemen voor kernreactoren
Promethium (Pm)
draagbare X-rays
Gadolinium (Gd)
afscherming voor kernreactoren, compact discs
Dysprosium (Dy)
voor hoge efficiëntie motoren voor hybride auto’s
Terbium (Tb)
voor onderdelen van energie-efficiënte verlichting
Erbium (Er)
fiberoptica
Europium (Eu)
gebruikt in LCD-schermen en lasers
Holmium (Ho)
controlestaven in kernreactoren, zeer krachtige magneten
Thulium (Tm)
lasers, draagbare X-rays
Ytterbium (Yb)
monitoring apparatuur voor aardbevingen
Lutetium (Lu)
voor olieraffinage
-Tabel 1- Rare earth elements (bron: The Independent, Science, 2 January 2010)
TVVL Magazine | 02 | 2013 CERTIFICERING
4-2-2013 16:55:41
in China of in handen van Chinese bedrijven. En China heeft de export stevig beperkt. In tegenstelling tot wat hun naam doet vermoeden zijn deze rare earth elements niet zo zeldzaam als verwacht. Ze werden in het verleden veelal gewonnen als bijproduct van zink en kopermijnen. Maar door het moeizame en milieuvervuilende productieproces worden deze REE elders nauwelijks meer gewonnen. Veelal zijn de mijnen waar het wel gewonnen werd, inmiddels gesloten. Kortom, we hebben in het westen een probleem op dit gebied. We zullen de REE weer zelf moeten gaan winnen en dat gaat ook gebeuren en lukken. Maar in de tussentijd van vijf tot tien jaar zal er duidelijk een tekort aan deze elementen zijn. Dit heeft weer invloed heeft op het tempo waarop wij op duurzame energie zullen overstappen.
ECHTE SCHAARSTE Naast de REE ontstaat er langzamerhand ook schaarste aan grondstoffen van een aantal bouwmetalen. Van koper is inmiddels zo weinig beschikbaar dat koperwinning gebeurt uit erts, waarin nog maar 8 kg koper per ton erts zit. Dat is schrikbarend weinig en zorgt bovendien voor een extra belasting van het milieu. Maar volgens de industrie is er genoeg koper: er is tot nu toe slechts 12% van de gehele voorraad gewonnen. Het is echter de vraag hoe de rest nog kan worden gewonnen als we nu al zo weinig koper per ton erts winnen? Door een groeiende wereldbevolking en een toenemende welvaart zijn er steeds meer grondstoffen nodig. Met de snel aantrekkende bouw in China en India, stegen de prijzen van staal enorm. Figuur 1 laat zien dat de staalprijzen eind 2008 een voorlopig hoogtepunt bereikten. Ook destijds was er sprake van een bepaalde mate van schaarste die in de prijs tot uitdrukking kwam. Dit zal met meer metalen gaan gebeuren, omdat ze langzaam maar zeker uitgeput raken. Deze hogere grondstofprijzen zijn weer een stimulans om nieuwe technieken voor grondstofwinning te ontwikkelen en naar nieuwe plekken te zoeken waar grondstoffen gewonnen kunnen worden. Tot dan toe niet economisch winbare reserves worden nu wel economisch winbaar. Hierdoor nemen de reserves weer toe of blijven ze op peil. Als dit geleidelijk gaat, zullen er niet zo snel tekorten ontstaan. We spreken dan ook meestal over economisch winbare hoeveelheden, die kunnen toenemen met een hogere grondstofprijs. Maar ooit wordt een grens bereikt en raken de voorraden echt op. Dit zal overigens niet zo snel gebeuren.
NIET EERLIJK VERDEELD Een ander probleem is de ongelijke verde-
TVVL Magazine | 02 | 2013 CERTIFICERING
TM0213_haas_2127e.indd 17
-Figuur 1- Een grafische weergave van de staalprijzen in de afgelopen 6 jaar
ling van grondstoffen over de aarde. Er is dus afhankelijkheid van bepaalde landen of regio’s. Denk hierbij aan de Westerse afhankelijkheid van olie uit het Midden Oosten of gas uit Rusland. Die afhankelijkheid willen we meestal vermijden. Sommige grondstoffen komen uit oorlogsgebieden, waar met de winning de oorlog gefinancierd wordt. Daar is maatschappelijk weer weerstand tegen (denk aan bloeddiamanten). Er worden internationaal afspraken gemaakt om dit soort grondstoffen niet te betrekken zonder de zekerheid dat het om ‘zuivere’ winning gaat. Een aantal van de 17 metalen die in een mobieltje verwerkt zitten, komt uit het Afrikaanse oorlogsgebied Congo. Daar woedt, bijna geheel buiten onze waarneming, de bloedigste oorlog sinds de Tweede Wereldoorlog. In analogie met bloeddiamanten wordt dan ook wel gesproken over ‘bloed mobieltjes’. Een ander probleem is dat er grondstoffen voorkomen in kwetsbare gebieden, zoals de Waddenzee of de Noord- of Zuidpool. Politiek is voor de winning hiervan geen eenvoudige oplossing te vinden. Ten slotte kan ook de technologie nog tekort schieten om grondstoffen te winnen, bijvoorbeeld als ze onder of in water zitten, op grote diepte, of als ze onder extreme weersomstandigheden gewonnen moeten worden. Het ontwikkelen van nieuwe technologie kost tijd en geld. Kort samengevat zijn de beperkingen voor het winnen van grondstoffen: - schaarste - onvoldoende beschikbaarheid in economisch winbare hoeveelheden; - hoge kosten - alleen winbaar ten koste van een hoge energie-inzet; - ongelijke verdeling over de aarde - afhankelijkheid van bepaalde regio’s; - maatschappelijke weerstand - winning in bijvoorbeeld oorlogsgebieden;
- ecologische bezwaren - winning in natuurgebieden; - politieke bezwaren - winning van grondstoffen op de Noord- of Zuidpool; - technologische grenzen - het ontbreken van techniek voor economische winning.
VOORKOMEN SCHAARSTE Een belangrijke manier om schaarste van grondstoffen te voorkomen, ligt in het hergebruiken en sluiten van kringlopen. In het vakgebied betekent dit veelal renoveren en herbestemmen van gebouwen, zo min mogelijk slopen en nieuw bouwen. Waar sloop wel overwogen wordt, zou een cascorenovatie een optie kunnen zijn. Een casco bevat immers het grootste deel van de materialen. Verder zou kunnen worden gekozen voor het hergebruiken van elementen en, ten slotte, recyclen, en dan zo veel mogelijk binnen het eigen productieproces. Dus betonpuingranulaat weer in het beton verwerken en niet onder de weg verstoppen. Metselpuin weer hergebruiken bij het productieproces van metselwerk. Technisch zijn hier nauwelijks nog belemmeringen voor. Een hoge mate van recycling is ook van belang. Inmiddels heeft de vakgroep Materiaal & Milieu aan de TU Delft een procedé ontwikkeld om rendabel goud en zilver te recyclen uit huisvuilslakken. In Engeland wordt geëxperimenteerd met het terugwinnen van platinum uit het stof van wegen. Dit is nog niet rendabel, maar wel een veelbelovende techniek. Recyclen tot in het extreme wordt ook wel ‘urban mining’ genoemd. De grondstoffen worden teruggewonnen uit alles wat we in steden vinden, zoals huisvuil, stof langs wegen, maar ook de vele ongebruikte mobieltjes nog in vele huizen liggen. Toch kunnen we zo niet kunnen voorkomen dat er bij sommige grondstoffen echte problemen zullen ontstaan. Hiervoor alternatieven
17
4-2-2013 16:55:42
moeten worden ontwikkeld. De producten kunnen dan nog wel gemaakt worden, maar van andere grondstoffen.
LCA-BEOORDELING Om een goed beeld te kunnen krijgen van de milieubelasting en het grondstoffengebruik van een product, is het noodzakelijk om een levenscyclusanalyse te maken (LCA). Bij een LCA wordt een product beoordeeld gedurende alle fases van zijn leven: grondstofwinning, productiefase, gebruiks- en onderhoudsfase tot aan de einde levensduurfase. In die fase worden de mogelijkheden van hergebruik, recycling of afvalverwerking in kaart gebracht en berekend. Dit geheel samen geeft de uitkomst van een LCA. Helaas is een LCAuitkomst op zich voor veel mensen onduidelijk. Er is behoefte aan interpretatie van de LCAuitkomsten, bij voorkeur op een eenduidige en eenvoudige manier, bijvoorbeeld in een soort label. In de bouw ontbrak het tot voor enkele jaren aan een label waaraan milieuvriendelijke bouwproducten te herkennen zijn. Er bestaan allerlei labels voor technische criteria, zoals KOMO-keur, Politie-keurmerk, Woonkeur en het Energielabel, maar deze zeggen niets over de milieuvriendelijkheid van bouwproducten. Het NIBE heeft daaraan in 2004 een einde gemaakt door het in de markt zetten van het DUBOkeur®, een keurmerk speciaal gericht op bouwproducten. Slechts de milieutechnisch beste 20% van een productgroep komt in aanmerking voor dit keurmerk, dat door zijn strenge, maar wetenschappelijke normen inmiddels breed gedragen wordt. Zo breed dat producten met DUBOkeur® in aanmerking komen voor investeringsaftrek en het aanvragen van een DUBOkeur® met subsidie ondersteund kan worden.
Pagina
Product
Milieuklasse
Schaduwkosten €
304
Dakpan, beton; 75 mm overlap
1a
1,56
306
Dakpan, beton, incl. toplaag o.b.v. micromortel
1c
2,22
308
Leien, vezelcement
2b
3,33
310
Leien, natuursteen; dubbele dekking
2c
3,72
312
Dakpan, keramisch; 75 mm overlap
3b
5,16
314
Stalen dakpanelementen; 55 mm overlap
3b
5,41
316
Riet; schroefdak
3b
5,97
318
Staal verzinkt; trapezium
4a
8,62
320
Aluminium; profiel-gecoat
4c
11,78
322
Houten shingles western red cedar; sb
4c
11,87
324
EPDM shingles
5a
13,91
326
Houten shingles western red cedar; sb
5b
16,66
328
Zinken felsdak – staande naad
5c
21,85
330
Bitumen shingles; dubbele dekking
6a
26,13
332
Koperen felsdak - staande naad
7c
65,04
-Tabel 2- Voorbeeld indeling milieuklassen, zie ook figuur 2
-Figuur 2-
CRITERIA DUBOKEUR® Het DUBOkeur® is bedoeld om steeds de beste keuzes te certificeren van een product in zijn toepassing op het gebied van milieu- en gezondheidsbeoordeling. Een voorbeeld van een toepassing is ‘dakbedekking hellend dak’. Wanneer een producent van een bepaald type dakbedekking voor een hellend dak toegelaten wil worden tot het DUBOkeur® wordt zijn product vergeleken met andere soorten dakbedekkingen. De milieubelasting wordt per product berekend met behulp van het TWIN2011-model. Dit is een door het NIBE ontwikkelde levenscyclusanalyse model, waarbij de milieueffecten van de grondstofwinning, productiefase, gebruiks- en onderhoudsfase tot aan de einde levensduurfase worden berekend. Vervolgens worden de milieueffecten van alle producten in dezelfde toepassing met
18
TM0213_haas_2127e.indd 18
-Figuur 3- Toelichting NIBE milieuklasse-indeling
TVVL Magazine | 02 | 2013 CERTIFICERING
4-2-2013 16:55:44
n
elkaar vergeleken. In deze vergelijking scoort één product het beste. Dat wordt het product met de milieuklasse 1a, de milieureferentie. Vervolgens worden alle andere producten hiermee vergeleken en krijgen ze een milieuklasse in één van de zeven milieuklassen. Het DUBOkeur® heeft als doel de beste producten zichtbaar te maken. Daarom komen alleen producten met een milieuklasse 1- of 2-score in aanmerking voor het keurmerk. Zijn echter in een beoordeling alleen klasse 1- of 2-producten vertegenwoordigd, dan komen alleen de producten met milieuklasse 1 in aanmerking. Vallen alle producten in milieuklasse 1, dan komt alleen milieuklasse 1a (de milieureferentie) voor het DUBOkeur® in aanmerking. Daarnaast worden er nog twee aanvullende eisen gesteld voor het DUBOkeur®. Het product mag tijdens de gebruiks- en afvalfase geen voor het milieu schadelijke stoffen uitlogen. Bovendien mogen er tijdens de gebruiksen afvalfase geen schadelijke effecten voor de gezondheid optreden.
EERLIJK VERGELIJKEN Een belangrijk aspect van een LCA-berekening en dus ook voor het DUBOkeur®, is de functionele eenheid. Binnen de functionele eenheid worden bepaalde aspecten vastgelegd, zodat er een eerlijke vergelijkingseenheid ontstaat. Hierbij is de levensduur van groot belang. In een functionele eenheid voor het DUBOkeur wordt uitgegaan van 75 jaar. Veel producten gaan echter geen 75 jaar mee. Daarom wordt gekeken hoe vaak een product in die periode vervangen moet worden. Zo kan toch een eerlijke vergelijking gemaakt worden tussen een product met een levensduur van 15 jaar en een product dat een levensduur heeft van 25 jaar. Andere functionele aspecten kunnen ook vastgelegd worden. Zo is het bij isolatiematerialen van belang dat rekening gehouden wordt met de isolatiewaarde van de materialen. Een functionele eenheid van bijvoorbeeld de toepassing ‘isolatie plat dak’ klinkt dan als volgt: “Isolatiemateriaal toegepast in een (platte) warmdakconstructie gedurende 75 jaar. Vergeleken per functionele eenheid van 1 m2 isolatie met een Rc-waarde van minimaal 3,0 m2.K/W.” Voor het DUBOkeur worden verschillende milieueffecten in kaart gebracht. Naast de effecten van CO2 op het broeikaseffect zijn er nog zestien andere milieueffecten. De milieueffectcategorieën uit de Nationale MilieuDatabase worden aangevuld met gegevens uit het TWIN2011-model. In tabel 2 is te zien welke milieueffecten worden meegewogen voor het DUBOkeur.
TVVL Magazine | 02 | 2013 CERTIFICERING
TM0213_haas_2127e.indd 19
Milieueffectcategorie
Equivalent eenheid CO2 eq
Klimaatsverandering – GWP 100 j. Aantasting ozonlaag – ODP
CFK-11 eq
Humane toxiciteit – http
1,4-DCB eq
Zoetwater aquatische ecotoxiciteit – FAETP
1,4-DCB eq
Terrestrische ecotoxiciteit – TETP
1,4-DCB eq
Fotochemische oxydantvorming – POCP
C2H2 eq
Verzuring – AP
SO2 eq
Vermesting – EP
PO4 eq
Uitputting abiotische grondstoffen – ADP
Sb eq
Uitputting fossiele energiedragers
Sb eq
Uitputting biotische grondstoffen – BDP
mbp
Landgebruik Hinder t.g.v. stank
PDF*m2yr OTV m3
Hinder t.g.v. geluid door wegtransport
DALY
Hinder t.g.v. geluid door productieprocessen
mbp
Hinder t.g.v. licht
mbp
Hinder t.g.v. kans op calamiteiten
mbp
-Tabel 3- Milieueffecten die worden meegewogen voor het DUBOkeur
DUBOKEUR® FAMILIE Naast het DUBOkeur® voor producten in een bepaalde functionele eenheid, is gebleken dat er ook behoefte is aan een vergelijkbaar keurmerk voor woningen, voor grondstoffen en voor installaties. Daarom heeft het NIBE nu ook DUBOkeur® voor woningen en grondstoffen ontwikkeld, waarvan de eerste certificaten zijn afgegeven. Momenteel is het NIBE bezig een DUBOkeur® te ontwikkelen voor installaties als zonneboilers, capillaire vloer- en wandverwarming, warmtepompen, enz. Het DUBOkeur® woningen is ook gebaseerd op levenscyclusanalysegegevens. Er worden verschillende eisen gesteld aan woningen om het DUBOkeur® te verkrijgen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen basiseisen (verplicht), keuze-eisen (flexibel) en compensatie-eisen (aanvullend). Een woning moet voldoen aan de zes verplichte basiseisen. Uit een lijst van vier keuze-eisen dient een woning aan drie eisen te voldoen. Van deze keuze-eisen mag er echter één geruild worden voor een compensatie-eis. Voor de mogelijke compenserende eis bestaat geen lijst. Deze vraag wordt van geval tot geval door een expertpanel beoordeeld op basis van LCA-resultaten. Op die manier ontstaat een keurmodel dat strenge eisen stelt aan de woningen, maar dat ook een bepaalde mate van flexibiliteit toelaat en innovatieve ideeën in de vorm van compensatie-eisen honoreert. Doel van DUBOkeur® is altijd om uitsluitend de bovenkant van de markt een keurmerk
te geven, zodat het ook echt wat voorstelt. Daarom zijn de eisen streng maar haalbaar. Er moet een stimulans vanuit gaan om het nog beter te doen.
DUBOKEUR® INSTALLATIES Voor installaties is het DUBOkeur® in ontwikkeling. Hiervoor worden de milieueffecten van producten vergeleken en getoetst op een functionele eenheid binnen de Agentschap NL referentiehoekwoning met een EPC die voldoet aan de dan geldende bouwbesluitnorm (op dit moment een EPC van 0.6). Naast de milieueffecten die ontstaan op materiaal gebied (gelijk aan het DUBOkeur®) worden ook de milieueffecten van de gebruiksfase meegenomen. Hieronder vallen onder anderen het energiegebruik (gas/ elektra/warmte) en het waterverbruik. Verder is het systeem vergelijkbaar met de andere DUBOkeuren. Alleen de best scorende installaties komen in aanmerking. Dit DUBOkeur® installaties wordt in het voorjaar 2013 gelanceerd. Op dit moment zijn er al meer dan honderdveertig producten die het certificaat DUBOkeur® hebben behaald. Een overzicht van de producten die gecertificeerd zijn, is terug te vinden op de website www.dubokeur.nl.
19
4-2-2013 16:55:44