Systeemoplossingen voor Gebouwenmanagement en Gebouwenautomatisering Juli/Augustus 2013 | Jaargang 42 | Nr 7/8
WEBENCON Technisch energiemanagement in THE CLOUD conform ISO 50001 Bezoek onze stand (standnr. 01.C046) tijdens de Vakbeurs Energie van 24 t/m 26 september 2013 voor een uitgebreide demo! JAARGANG 42 NR. 7/8 TVVL MAGAZINE JULI/AUGUSTUS 2013
Binnenklimaatbe誰nvloeding Energie uit een oude schoorsteen Energiegebruik regelinstallaties
Jaarvergadering in Maarssen
DIGICONTROL Benelux B.V. Watermanstraat 29a 7324 AJ Apeldoorn T +31(0)55 368 05 30 E info@digicontrolbenelux.com
create comfort. control energy. TM0813_cover.indd 1 109058 AD WEBENCON 190x265mm FC_vs2.indd 1
22-07-13 12:13
28-7-2013 10:15:59
W U IE
N
FREASY, The Easy Drive
Toerenregeling en energiebesparing op
pompen ventilatoren compressoren Frequentieregelaar in een stand alone zuil Geen eigen kastenbouw meer nodig en dus snel inzetbaar. Meer voordelen van FREASY:
• • • • • •
Energiebesparing in bestaande installaties Eenvoudig te plaatsen naast de machine Nederlandstalig Touch Display Robuuste behuizing Standaard hoofdschakelaar Voor al onze typen frequentieregelaars
www.controltechniques.nl
Control Techniques is een toonaangevende fabrikant van elektrisch regelbare aandrijf- en besturingstechniek. Onze innovatieve producten worden gebruikt in de meest veeleisende toepassingen, waarbij prestaties, betrouwbaarheid en energie-efficiëntie een belangrijke succesfactor zijn. Ons wereldwijde netwerk van Drive Centers biedt totaal oplossingen en lokale technische ondersteuning.
TM0813_omslag_binnen_02_67.indd 2
21-7-2013 20:51:25
Inhoudsopgave Redactieraad: Drs.ir. P.M.D. (Martijn) Kruijsse (voorzitter) Mw. dr. L.C.M. (Laure) Itard M. (Michiel) van Kaam Ing. J. (John) Lens H. (Henk) Lodder G.J. (Geert) Lugt Mw. drs. C. (Carina) Mulder Ing. O.W.W. (Oscar) Nuijten Mw. drs.ir. I. (Ineke) Thierauf Ing. J. (Jaap) Veerman Ing. R (Rienk) Visser Ing. F.J. (Frank) Stouthart (eindredacteur) Redactie: Drs.ir. P.M.D. (Martijn) Kruijsse (voorzitter) Ing. J. (John) Lens Mw. drs. C. (Carina) Mulder Ing. F.J. (Frank) Stouthart (eindredacteur) Redactie-adres: TVVL: De Mulderij 12, 3831 NV Leusden Postbus 311, 3830 AJ Leusden Telefoon redactie (033) 434 57 50 Fax redactie (033) 432 15 81 Email c.mulder@tvvl.nl
TVVL MAGAZINE Juli/Augustus 2013 Bewoners gebruiken energie, woningen niet! Dr.ir. G (Gaby) Abdalla, BAM Techniek bv 4
Effect van binnenklimaatbeïnvloeding M. (Marije) te Kulve, ir. A.C. (Atze) Boerstra, dr. J. (Jørn) Toftum, dr.ir. M.G.L.C. (Marcel) Loomans, prof.dr.ir. J.L.M. (Jan) Hensen 8
Nieuwe energie uit een oude schoorsteen Ir.-ing. T.A.J. van Goch
14
Klimaatplafonds in scholen A.W. (Wim) van Genderen, R. (Richard) van de Nes
Uitgave: Merlijn Media BV Zuidkade 173, 2741 JJ Waddinxveen Postbus 275, 2740 AG Waddinxveen Telefoon (0182) 631717 Email info@merlijnmedia.nl www.merlijnmedia.nl
18
Earth, Wind & Fire – natuurlijke airconditioning (1) Ing. B. (Ben) Bronsema 22
Earth, Wind & Fire – Natuurlijke Airconditioning (2)
secretariaat: Email info@merlijnmedia.nl
Ing. B. (Ben) Bronsema
Abonnementen: Merlijn Media BV Postbus 275, 2740 AG Waddinxveen Telefoon (0182) 631717 Email info@merlijnmedia.nl Benelux € 109,Buitenland € 212,Studenten € 87,Losse nummers € 18,Extra bewijsexemplaren € 13,-
Het energiegebruik van regelinstallaties
Het abonnement wordt geacht gecontinueerd te zijn, tenzij 2 maanden voor het einde van de abonnementsperiode schriftelijk wordt opgezegd. Advertentie-exploitatie: Merlijn Media BV Ruud Struijk Telefoon (0182) 631717 Email r.struijk@merlijnmedia.nl Prepress: Yolanda van der Neut Druk: Ten Brink, Meppel ISSN 0165-5523 © TVVL, 2013 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Publicaties geschieden uitsluitend onder verantwoording van de auteurs. Alle daar in vervatte informatie is zorgvuldig gecontroleerd. De auteurs kunnen echter geen verantwoordelijkheid aanvaarden voor de gevolgen van eventuele onjuistheden.
Ing. A.R. (Arnout) van Gulik, ir. M.G. (Mauk) de Wildt
Oude schoorsteen, nieuwe energie
14
26
30
In vereniging veranderen Ing. W.M.F. (Ferry) de Vries 38
“Samen de schouders eronder” S. (Sandra) van Ewijk-Jansma, ing. F.J. (Frank) Stouthart 42
Interview: Jan Fokkema
Een leven lang leren bij TVVL J. ( Jos) Bijman
54
Actueel 33 37 Uitgelicht 46 Interview 50 Projectbeschrijving 60 regelgeving nieuws 61 62 Internationaal PRODUCTNIEUWS 63 64 summary 65 voorbeschouwing 66 Agenda
REVIEWED: Artikelen in TVVL Magazine zijn beoordeeld ‘door redactieraadleden’. De uniforme ‘peer review’ waarborgt de onafhankelijke en kwalitatieve positie van TVVL Magazine in het vakgebied. Een handleiding voor auteurs en beoordelingsformulier voor de redactieraadleden (‘peer reviewers’) zijn verkrijgbaar bij het redactie-adres.
Project: De Rode Olifant
46 50
TVVL Magazine is het officiele orgaan van TVVL Platform voor Mens en Techniek. De vereniging, opgericht op 26 mei 1959, heeft tot doel de bevordering van wetenschap en techniek op gebied van installaties in gebouwen en vergelijkbare objecten. Als lid kunnen toetreden personen, werkzaam (geweest) in dit vakgebied, van wie mag worden verwacht, dat zij op grond van kennis en kunde een bijdrage kunnen leveren aan de doelstelling van de vereniging. Het abonnement op TVVL Magazine is voor leden en begunstigers van TVVL gratis. De contributie voor leden bedraagt € 139,15 incl. BTW per jaar. Informatie over de bijdrage van begunstigers wordt op aanvraag verstrekt.
3
TM0813_inhoud.indd 3
21-7-2013 20:55:54
Bewoners gebruiken energie, gebouwen niet! Bewoners zijn de spil in duurzame woninginitiatieven. Zij bepalen voor een groot deel het slagen of mislukken van een project. Maar wat is precies hun invloed? De vraagstelling ‘Een verkeerde installatie of verkeerd gebruik?’ is een goed startpunt om technische oplossingen en gedrag van bewoners aan elkaar te koppelen om zo knelpunten en mogelijke antwoorden te ontdekken. Dit artikel belicht de bevindingen van het proefschrift ‘Sustainable Residential Districts: the residents’ role in project success’. Hierin is uitgebreid onderzocht welke bewoners-gerelateerde aspecten van belang zijn in duurzame wijken. Dr.ir. G (Gaby) Abdalla, BAM Techniek bv
De energie-eisen in de woningbouw zijn hoog, net als het ambitieniveau om daadkrachtige voorbeelden te stellen. Om de transitie naar een duurzame samenleving een serieuze impuls te geven, zullen we grote stappen moeten maken. Daaraan kleeft echter een groot nadeel: de hoge ambities worden vaak het uitgangspunt bij het ontwerpen van duurzame technieken voor woningen. Het risico daarvan is dat de effectiviteit en gewenste functionaliteit ervan naar de achtergrond verdwijnen. Duurzaamheidcertificaten zoals Breeam en LEED worden dan niet meer als tool gezien om doelstellingen te bereiken, maar beschouwd als doel op zich. Zo ontstaat er in de praktijk onbedoeld een grote kloof tussen de plannen en doelstellingen van de bouwsector enerzijds en de wensen van de bewoners met betrekking tot het gebruik van de woning en technische installaties anderzijds.
KLOOF De wensen en het gedrag van bewoners, de eindgebruikers, worden over het algemeen niet of onvoldoende bij het ontwerpproces betrokken. Dit leidt soms tot grote teleurstellingen in de praktijk, bijvoorbeeld op het gebied van
4
TM0813_abdalla_2141.indd 4
gebruiksvriendelijkheid, luchtventilatie of thermisch comfort. Zo is een kamertemperatuur van 20-21 °C het uitgangspunt voor het ontwerpen van systemen, maar onderzoek toont aan dat maar liefst 56% van de bewoners een gemiddelde temperatuur in huis wenst die hoger ligt dan 21 °C (tabel 1). Ook wordt de behoefte aan warm water vaak afgestemd
op de vraag van een gemiddeld (referentie) huishouden. Is de marge van het systeem te klein, dan zullen grotere gezinnen de capaciteit van het systeem als onvoldoende ervaren en dat interpreteren als ‘het werkt niet’. Het werkt echter wel, maar het is ontworpen om te voldoen aan de vraag van een gemiddeld gezin. Wanneer bewoners niet tevreden zijn over
Temperatuur °C
Frequentie
Percentage %
Accumulatief %
24,0
8
6
6
23,0
19
14
20
22,5
2
1
21
22,0
28
28
50
21,5
7
5
56
21,0
32
24
79
20,5
5
4
82
20,0
17
13
95
19,5
3
2
97
19,0
3
2
99
18,0
1
1
100
-Tabel 1- Frequentie en percentage van de gewenste kamertemperatuur in de winter, zoals aangegeven door de bewoners van De Caaien (N=135)
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 DUURZAAM
15-7-2013 9:00:23
het functioneren van technische systemen in hun huis, is er vaak geen eenvoudige oplossing voorhanden. Klachten blijven dan hangen in een sfeer van ‘het is technisch niet anders mogelijk’ of ‘het zal misschien wel wennen’. Wanneer er geen actie wordt ondernomen, blijven bewoners achter met het machteloze gevoel niets aan hun situatie te kunnen veranderen. Tegelijkertijd laat de bouwsector praktijkervaringen liggen die essentieel zijn om van te leren en op basis daarvan technieken te verbeteren. Basisbehoeften refereren aan zaken die grotendeels het comfort in een woning bepalen, zoals verwarming en ventilatie, airconditioning en de aanwezigheid van voldoende warm water. Dit onderzoek toont aan dat bewoners van duurzaam gebouwde woningen in de eerste plaats comfort wensen, pas daarna wensen zij milieubewuste en kostenbesparende maatregelen. De bereidheid tot gedragsverandering hangt dus sterk samen met basisbehoeften; milieu en geld worden hierbij overgewaardeerd. Dit is interessant omdat in de discussies over energiebesparing in huidige tijden van economische crisis vaak wordt ingezet op lagere energierekeningen. Bewoners kunnen echter zelfs de goedkoopste maatregelen, die óók nog eens makkelijk in gebruik zijn, toch niet omarmen wanneer deze niet passen bij hun levensstijl. Sommige handelingen leiden zelfs tot een verhoogd energiegebruik en hebben juist een grotere impact op het milieu. Dit is bijvoorbeeld het geval bij automatisch ingestelde warmtepompen die, om aan de comfortwens van grotere huishoudens te voldoen, toch handmatig bediend moeten worden en daarmee de beoogde energiebesparing van het systeem teniet doen. Het is in dit kader ook interessant om te constateren dat diverse duurzame bouwprojecten als succesvol zijn bestempeld wanneer de energiezuinige doelstellingen in het ontwerp waren behaald. Dat bewoners desondanks bijvoorbeeld niet wisten hoe consequent om te gaan met innovaties als warmtepompen en laag-temperatuursystemen, of dat ze klachten hadden over oververhitting van de woning in de zomer, deed geen afbreuk aan de positieve conclusie over het project. Dit onderzoek toont aan dat er een herdefiniëring nodig is van een ‘succesvol’ project waarbij het perspectief van de gebruiker is meegenomen. Bij het benoemen van de kloof tussen ontwerp en gebruik van duurzame technieken, is het belangrijk te realiseren dat het mes aan twee kanten snijdt. Enerzijds is de bouwsector ervoor verantwoordelijk dat systemen goed gebruikt kunnen worden en de gebruikers daarover eerlijke informatie krijgen. Dit kan bemoeilijkt worden door een context waar
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 DUURZAAM
TM0813_abdalla_2141.indd 5
-Figuur 1- Theorie van gepland gedrag
de sector niet altijd grip of invloed op heeft, bijvoorbeeld wetgeving. Maar vaker draait het om het scheppen van verwachtingen. Het verkoopverhaal van nieuwe woningen is bijvoorbeeld niet altijd afgestemd op de technische mogelijkheden. In het project De Caaien [1] sprak men (in bepaalde type woningen) over vijf slaapkamers, waarvan er zich twee op zolder bevinden. Wat er niet bij was verteld, is dat de zolder niet over verwarming beschikt en dat dit technisch ook niet mogelijk is. Waarschijnlijk kon het wel door een grotere warmtepomp toe te passen, maar dat was niet duidelijk gecommuniceerd met de bewoners. Op het plaatsen van extra vloerverwarming of radiatoren is de capaciteit van het systeem niet berekend. Vaak ontbreekt het aan dergelijke duidelijke communicatie met bewoners over beperkte mogelijkheden. Tegelijkertijd heeft een mismatch in verwachtingen sterk te maken met de beleving van de bewoners, zoals hun ervaringen met andere systemen in het vorige huis. Gasketels en stadsverwarmingsystemen hebben bijvoorbeeld een grotere marge en kunnen eindeloos warm water leveren. Ook moeten bewoners zich realiseren dat er een discrepantie bestaat tussen hun gewenste, ideale gebruik van energie in de woning en hun daadwerkelijke gedrag. En dat dit gevolgen kan hebben voor de functionaliteit van systemen in huis en de bedragen op de energierekening.
COMPLEX BEWONERSGEDRAG Individuele keuzes van bewoners laten zich moeilijk voorspellen en sturen. Een veelgehoorde klacht van de bouwsector is dat zij geen invloed kan uitoefenen op hoe bewoners technische systemen in woningen gebruiken, anders dan door informatie te verstrekken over correct gebruik. Uit dit onderzoek blijkt echter
dat kennis over systemen bij bewoners géén invloed heeft op het daadwerkelijke gebruik ervan. Er wordt aangetoond dat mensen die meer of minder kennis hebben van energiebesparende systemen hetzelfde gedrag vertonen met betrekking tot het gebruik ervan. Beide groepen hebben namelijk een andere prioriteit: hun basisbehoeften. In het geval van warmtepompen is dat bijvoorbeeld thermisch comfort, een prettige temperatuur in huis. Deze bevinding past binnen de wetenschappelijke theorie van gepland gedrag [2], die gaat over de intentie van mensen om zich op een bepaalde manier te gedragen. Het gedrag wordt in belangrijke mate ingegeven door 1) hun persoonlijke houding, 2) de sociale normen en 3) de controle die ze verwachten over de systemen te kunnen hebben (figuur 1). Natuurlijk zijn ook de demografische gegevens, grootte van huishoudens en opleidingsniveau medebepalend voor gedrag. Dit geldt ook voor ervaringen in de vorige woning. Bewoners van duurzame wijken kiezen vaak heel bewust voor hun woning in die speciale wijk. Je zou verwachten dat dit dan ook iets vertelt over het gedrag van die bewoners met betrekking tot energiebesparende maatregelen. Deze aanname blijkt onjuist, om twee redenen. In de eerste plaats wil de aanschaf van een woning in een duurzame wijk lang niet altijd betekenen dat duurzaamheid ook de belangrijkste reden voor de aankoop is. De grootte van de woning of de locatie blijken bepalender, zo blijkt uit dit onderzoek. Van de ondervraagde bewoners heeft 62% de grootte van de woning genoemd als een keuzecriterium (tabel 2). Verder zou je verwachten dat bewoners van wijken met hoge energie- en milieudoelstellingen ook gedrag vertonen dat past bij die doelstellingen. Dat is echter niet het geval. Zo bleek bijvoorbeeld dat zelfs de
5
15-7-2013 9:00:24
Keuzecriteria
Keuze 1
Keuze 2
keuze 3
Totaal
Percentage %
Locatie
77
13
11
101
75
Grootte
23
46
15
84
62
Indeling
4
15
13
32
24
Prijs
5
3
19
27
20
Beschikbaarheid
4
12
11
27
20
Duurzaamheid
13
7
4
24
18
Energiezuinigheid
2
13
9
24
18
Overige criteria
5
2
2
9
7
Architectuur
2
2
3
7
5
-Tabel 2- De belangrijkste criteria voor de keuze van een woning in De Caaien (de bewoners mochten maximaal drie antwoorden kiezen)
bewoners die aangaven hun woning wél te hebben gekocht om duurzame redenen, toch niet zuiniger omsprongen met energie dan de bewoners voor wie dat niet gold. Ondanks hun bewuste keuze voor een duurzame woning en ondanks dat ze goede kennis hadden van de technische werking en voordelen van installaties, bleken de bewoners, zeker in het begin, vooral geïnteresseerd in zaken als de keuze van keukenblok, tegels en kleuren. En zeker ook in de financiën. Zaken dus die direct zichtbaar en merkbaar zijn. Daarbij is het interessant om te weten dat 18% van de bewoners duurzaamheid of energiezuinigheid heeft genoemd als keuzecriterium. Om te bepalen of dit een significant percentage is, is het relevant om te weten dat De Caaien de eerste wijk is met een Breeam-certificaat. Bij het analyseren van bewonersgedrag is het zinvol te beseffen dat er meerdere manieren zijn om antwoorden van bewoners te interpreteren en dat vraagstelling zo specifiek mogelijk moet gebeuren. Op de vraag of iemand milieubewust leeft, zal hij/zij bijna altijd een sociaal wenselijk antwoord geven: ja. Soms handelen mensen daar ook daadwerkelijk naar, maar beschouwen ze onder milieubewust alleen heel iets anders dan de bouwsector, namelijk dat ze bijvoorbeeld vegetariër zijn of geen auto bezitten. Die informatie kwam vaak pas naar boven door intensief contact met de bewoners en doorvragen.
REBOUND EFFECT Technologische verbeteringen op het gebied van energiegebruik zijn vooral bedoeld om de vraag terug te dringen en dit proces te versnellen. Soms treden er bij nieuwe, innovatieve systemen echter ongewenste bijeffecten op die het tegengestelde resultaat bereiken. Met het besef dat technische middelen tot energiebesparingen leiden, gaan mensen nieuw gedrag ontwikkelen dat juist tot méér consumptie leidt. Dit fenomeen wordt het
6
TM0813_abdalla_2141.indd 6
rebound effect genoemd. Het rebound effect suggereert dat energiebesparende technologieën in de eerste plaats vooral de basisbehoeften van gebruikers dienen in plaats van efficiëntie. Het is lastig de grens te trekken waar die basisbehoeften dan precies ophouden, toch geeft ook dit fenomeen aan dat duurzame technologie rekening moet houden met de behoefte van bewoners om effectief te zijn. Technische systemen die dat niet doen, zullen een negatieve houding bij gebruikers ontwikkelen ten opzichte van gebruik van dat systeem.
MYTHEN ONTKRACHT Wanneer het misgaat in projecten, zijn daar vaak goede redenen voor aan te wijzen. Gaat het echter om bewoners gerelateerde hobbels op de weg, dan is het vaak moeilijk om aan te geven waar die precies mee te maken hebben. Reacties zijn dan niet altijd reëel. ‘De bewoners hadden onvoldoende kennis’ of ‘Het is gewoon een kwestie van wennen’. Deze gedachten zijn begrijpelijk, maar daarmee bestaat de kans dat bewoners zich van de bouwsector vervreemden en de bereidheid tot acceptatie van nieuwe systemen bemoeilijken. Nog interessanter is het dat bovenstaande redeneringen ook onjuist zijn, zoals uit dit onderzoek blijkt. Bewoners die voldoende kennis hebben van technische systemen gaan niet per definitie zuiniger met energie om dan bewoners die niet over die kennis beschikken. ‘Het is een kwestie van wennen, na verloop van tijd klagen bewoners niet meer.’ Ook deze gedachte is om meerdere redenen onjuist gebleken. Bewoners die problemen ondervinden en daarbij niet worden geholpen, gaan zelf alternatieve oplossingen zoeken met soms verregaande gevolgen. In één van de projecten leidde geluidsoverlast door ventilatieroosters ertoe dat bewoners de roosters dicht lieten. Nog afgezien van de onbedoelde neveneffecten hiervan voor het technische systeem,
kan dit ook negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid. Met betrekking tot het gebruik van verwarming en warm water, bleek dat naarmate bewoners langer in de woning woonden, ze sterker van mening waren dat het systeem onvoldoende capaciteit leverde. Zij hadden hun gedrag niet aangepast aan de beperkingen van het systeem. Enkele bewoners die zijn ondervraagd in het onderzoek, waren zelfs al verhuisd. Dat is een extreme uitkomst die aantoont dat nieuwe technieken en systemen niet altijd wennen.
NAAR DUURZAAM Soms zijn technische oorzaken de reden voor ontevredenheid over een project en liggen mogelijke verbeteringen ook in die hoek. Losse onderdelen van een concept kloppen dan vaak wel, maar het gaat mis bij de samenhang tussen de elementen. Bijvoorbeeld in het geval van een combinatie van passieve energie (schuifpui) en laagtemperatuurafgiftesysteem met warmtepomp. Door de warmte van de schuifpui schakelt het systeem zichzelf uit, maar ’s avonds moet het systeem des te harder werken om het temperatuurverschil zonder merkbaar resultaat te herstellen. Dergelijke interactie in ontwerp moet nog beter worden onderzocht en vaak komt het neer op ontwerpen vanuit het perspectief van de bewoners. De grootte van huishoudens en bijkomende variatie in energiebehoeften hebben een grote invloed op het toepassen van systemen. Efficiënte installaties vragen soms om een beperking van de marge van het systeem. Dit zal leiden tot een systeem dat voldoet aan de behoeften van een referentie bewonersprofiel (qua grootte, gedrag en aanvraag). Het systeem heeft echter moeite om te voldoen aan de behoefte van bewoners die hiervan afwijken. Soms zullen bewoners extra oplossingen aangeboden moeten krijgen. Dat is in eerste instantie wellicht een extra kostenpost, maar daarmee worden verdere problemen in de gebruiksfase voorkomen. Elke klacht kost immers ook geld.
BEWONERSPARTICIPATIE Bewoners verdienen eerlijke en volledige informatie over waartoe de systemen in hun woning in staat zijn. Met welk doel zijn ze geplaatst, wat zijn de voordelen daarvan voor de bewoner en hoe kunnen zij zelf aan die resultaten bijdragen? Communiceren betekent ook informeren over de beperkingen van systemen, bijvoorbeeld op het gebied van comfort. Het managen van verwachtingen gebeurt onvoldoende, wat invloed heeft op de tevredenheid bij gebruikers. Dat gaat overigens niet alleen over informeren en vertellen, maar
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 DUURZAAM
15-7-2013 9:00:24
ook over begeleiden in het gebruiken van nieuwe systemen. Dit onderzoek liet heel duidelijk zien dat bewoners in de beginfase vooral geïnteresseerd waren in kleuren en de keuze van keukenblok en tegels. Technische details over innovatieve systemen hadden in het begin geen prioriteit. Tegelijkertijd bleek dat te laat informeren ook niet goed viel. Wanneer mensen zelf op internet gingen zoeken naar informatie trokken ze hun eigen conclusies met alle gevolgen van dien. Effectieve communicatie betekent dus ook contact met bewoners en kennisoverdracht op het juiste moment. Dat zijn momenten bij de verkoop, bij oplevering van de woningen en in de gebruiksfase. Monitoring en evaluatie zijn minstens zo belangrijk als het geven van informatie, al besteedt de bouwsector daar nog maar weinig aandacht aan. De reden daarvoor is vaak: evaluatie kost geld en het is moeilijk controleerbaar wat bewoners zeggen. Terwijl een evaluatie veel relevante inzichten op kan leveren die alleen bewoners met dagelijkse praktijkervaringen kunnen weten. Het is heel waardevol om op basis van die uitkomsten
technieken te verbeteren en kosten voor klachtenafhandeling in de toekomst te voorkomen. Projectteams zouden bijvoorbeeld één jaar na oplevering standaard een evaluatie kunnen invoeren. De sociale omgeving speelt een belangrijke rol bij bewonersgedrag. Hoewel bewoners in dit onderzoek in eerste instantie aangeven dat sociale factoren geen invloed hebben op hun motivatie om systemen wel of niet te gebruiken, blijkt uit persoonlijke gesprekken met bewoners dat ze wel degelijk belang hechten aan de mening van hun buren of familie, meer dan aan die van technisch specialisten of klimaat- en energiedeskundigen. Dat is vooral het geval in de gebruiksfase. Specialisten spelen met name een rol in de eerste fase van het project, wanneer bewoners op zoek gaan naar informatie over de woningen. Zodra deze experts na verloop van tijd minder betrokken zijn bij de woningen, neemt ook hun invloed af. Een mogelijke andere verklaring voor de bevinding dat bewoners niet vaak meer een beroep doen op de kennis van experts, is dat de service van installatiebedrijven bij klachten te wensen over heeft gelaten. Bewoners brachten
dit tijdens de interviews veelvuldig naar voren en vertelden dat zij om die reden voor informatie en advies vaker eerst hun buren en familie raadplegen. Voor kennisoverdracht is het dus zinvol om lokale ambassadeurs in te zetten; via mensen in de wijk kun je mensen bereiken. Bewoners kunnen immers ook geïnformeerd worden door middel van (energie)monitoring en interface systemen. Een scherm in de woonkamer kan directe feedback geven op het bewonersgedrag en de gevolgen daarvan voor het energiegebruik (bijvoorbeeld in de vorm van een rood lichtje of boos gezichtje). Dit is een effectievere vorm van communiceren met bewoners, en kan wel van toegevoegde waarde zijn als corrigerende factor op foutief gedrag.
LITERATUUR 1. De Caaien in Ypenburg (Den Haag) is het eerste Breeam-NL gecertificeerd woningbouwproject (Breeam-NL Nieuwbouw oplevercertificaat). 2. Fishbein, M., & Ajzen, I. (2010). Predicting and changing behavior. Psychology Press. New York: Taylor & Francis.
Gezond en duurzaam verwarmen en koelen Toepassing: Vloerverwarming, plafond- en wandverwarming/koeling
BioClina capillaire klimaatmatten als oppervlakte afgiftesysteem zet nieuwe maatstaven en geeft verwarmen vanuit plafond, wand (d.m.v. straling) of vloer en koelen vanuit plafond of wand een nieuwe dimensie. Door een overdrachtsoppervlak dat tot 300% groter is dan bij traditionele afgiftesystemen, kan de installatieontwerper technisch betere ontwerpen realiseren dan voorheen met traditionele systemen niet, of alleen tegen hoge meerinvesteringen, mogelijk was. Vanwege de hoog efficiënte activering, dicht aan de oppervlakte (6 tot 10 mm), de kleine capillaire buisdiameter (ø 4,3 mm), de geringe buisafstand (20 mm) en het kleine temperatuurverschil tussen aanvoer en retour (2K), kunnen ruimten al voldoende worden verwarmd met watertemperaturen van 30/28˚C, tot ver onder het vriespunt. Als bijkomend voordeel op het zeer hoge belevingscomfort bij toepassing van het BioClina systeem, is dat door de lage wateraanvoertemperaturen het rendement van een warmtepomp met meer dan 35% wordt verbeterd. De reactiesnelheid van het BioClina systeem bedraagt slechts 6-15 minuten. Dit geldt ook bij toepassing als vloerverwarming. En niet 4 uur, zoals gebruikelijk bij traditionele vloerverwarmingssystemen. Voor behaaglijkheid en een superieur comfort kiest u voor BioClina. Meer voordelen en informatie: www.BioClina.nl
Winnaar Innovatieprijs
Navos Klimaattechniek B.V. Kleveringweg 20, 2616 LZ Delft T: 015 – 215 37 28 W: www.BioClina.nl E: Navos@Navos.nl
BioClina_Adv_192x135_FC_2012.indd 1
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 DUURZAAM
TM0813_abdalla_2141.indd 7
30-08-12 09:21
7
15-7-2013 9:00:24
In een laboratoriumsetting
Effect van binnenklimaatbeïnvloeding Onderzoeken in kantoorgebouwen hebben aangetoond dat het hebben van persoonlijke controle over het binnenklimaat een positieve invloed heeft op comfort en productiviteit. Is dit effect toe te schrijven aan het verschil in behoefte van werknemers, of is alleen het gevoel van het hebben van controle al voldoende om een positieve invloed te hebben? Dit laboratoriumonderzoek richtte zich op die vraag. Het onderzoek maakt deel uit van het promotieonderzoek ‘Persoonlijke Beïnvloeding van het Binnenklimaat in kantoorgebouwen’ van Atze Boerstra en uitgevoerd in samenwerking met de Technical University of Denmark. M. (Marije) te Kulve, Technische Universiteit Eindhoven; ir. A.C. (Atze) Boerstra, BBA Binnenmilieu en Technische Universiteit Eindhoven; dr. J. ( Jørn) Toftum, Technical University of Denmark; dr.ir. M.G.L.C. (Marcel) Loomans, Technische Universiteit Eindhoven; prof.dr.ir. J.L.M. ( Jan) Hensen, Technische Universiteit Eindhoven
De kwaliteit van het binnenklimaat in een gebouw heeft invloed op de productiviteit, de gezondheid en het comfort van de gebouwgebruikers. Analyse van (veld)onderzoeken (zie bv. [1], [2], [3] en [4]), leert dat het wel of niet hebben van mogelijkheden voor beïnvloeding van het binnenklimaat een belangrijke rol kan spelen. Hierbij gaat het, zie [5], enerzijds om de aanwezigheid van en toegang tot controlemiddelen als thermostaatknoppen en te openen ramen en anderzijds om de ervaren mate van controle over het binnenklimaat (psychologische aspect). In samenwerking met de Technical University of Denmark (DTU) is een experiment met proefpersonen bedacht om te onderzoeken welke invloed controle over het binnenklimaat heeft. Het doel van het laboratoriumonderzoek was: in kaart brengen wat het effect is van het wel of niet hebben van een mogelijkheid ter beïnvloeding van het (thermisch) binnenklimaat op comfort, gezondheid en productiviteit van gebouwgebruikers.
8
TM0813_tekulve_2144a.indd 8
ONDERZOEKSOPZET De onderzoeksopzet bestond uit het twee keer bloot stellen van dezelfde proefpersonen aan fysisch gezien hetzelfde binnenklimaat, waarbij ze in het eerste geval (experiment I) wel de mogelijkheid hadden om zelf (op werkplekniveau) het binnenklimaat naar wens in te stellen en in het tweede geval (experiment II) niet. Het onderzoek werd in Denemarken uitgevoerd in een zogenaamd geklimatiseerd ‘field lab’ van het International Centre for Indoor Environment and Energy (Iciee) van de Technical University of Denmark. Het onderzoek vond plaats in de periode mei - juni 2012. In totaal 24 personen namen deel aan de experimenten, waarvan er één halverwege afviel om persoonlijke redenen. De overgebleven deelnemers waren 12 mannen en 11 vrouwen. Het betrof studenten van Europese afkomst die tussen de 20 en 35 jaar oud waren. Ze werden betaald om mee te doen aan het onderzoek. De experimenten werden uitgevoerd in één en
dezelfde ruimte die steeds op een operatieve temperatuur van 28°C gehouden werd. Hierbij werd gebruik gemaakt van een voor deze ruimte bestemde, aparte klimaatinstallatie waarmee geconditioneerde lucht de ruimte in gebracht werd via twee roosters in het plafond. De snelheid van deze lucht was niet waarneembaar op de werkplekken. De overige binnenmilieuparameters werden gedurende de experimenten op hetzelfde niveau gehouden (denk hierbij aan de verse luchttoevoer, het achtergrondgeluidniveau (installatiegeluid) en het verlichtingsniveau ten gevolge van kunstlicht). Daglicht kwam naar binnen via ramen in de Westgevel. Om blootstelling aan direct invallend zonlicht te voorkomen, was ervoor gekozen om de experimenten uit te voeren van 09:00 tot 11:30 uur in de ochtend. De plattegrond van het ‘field lab’ is afgebeeld in figuur 1. De ruimte was voorzien van zes werkplekken met elk een eigen desktop computer. Hierdoor konden er steeds zes personen tegelijk deel nemen aan een experiment.
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 ONDERZOEK
15-7-2013 9:04:25
gereproduceerd tijdens de tweede sessie (experiment II). Tijdens dat tweede experiment werden de tafelventilatoren op afstand bestuurd. De werkplekken waren van elkaar gescheiden door verticale elementen en een flexibele wand in het midden van de ruimte, zodat men alleen de luchtsnelheid veroorzaakt door de eigen ventilator kon voelen. Een operatieve temperatuur van 28°C was gekozen om deelnemers (tijdens experiment I) ‘aan te moedigen’ om de ventilator (in meer of mindere mate) aan te zetten om hun thermisch comfort te verbeteren.
ONDERZOEKSPROCEDURE -Figuur 1- Plattegrond van het field lab met de zes werkplekken
-Figuur 2- Ventilator met traploze controller (rechts onder in beeld); alleen de controller werd gebruikt om de luchtsnelheid in te stellen, de 0-1-2 knop op de ventilator zelf stond altijd in de hoogste stand
Alle deelnemers zaten aan een bureau met hierop een eigen tafelventilator die traploos was in te stellen (zie figuur 2). Hiervoor was een traploze controller aan de tafelventilator gekoppeld zodat men alle mogelijke snelheden tussen de 0 en 2 m/s kon kiezen. Tijdens het eerste experiment kon men de tafelventilator continu naar wens instellen. De positie en de richting van de ventilator was gefixeerd, maar de luchtsnelheid kon aangepast worden door middel van de traploze controller. De spanning over de ventilatoren (dus de instelling van de controller) werd continu geregistreerd en opgeslagen tijdens experiment I, zodat de aanpassingen aan de luchtsnelheid van de ventilatoren van alle deelnemers kon worden
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 ONDERZOEK
TM0813_tekulve_2144a.indd 9
De proefpersonen kwamen in totaal drie keer bij het centrum. Men nam deel aan een proefsessie, aan experiment I (de ‘met controle situatie’) en aan experiment II (de ‘zonder controle situatie’). Hierbij werd men verdeeld in groepen van 6, die bij elke sessie gelijk waren. Proefsessie Tijdens de proefsessie kon men vertrouwd raken met het ‘field lab’ en de instelbare tafelventilatoren en oefenen met het invullen van vragenlijsten en het uitvoeren van testen op de desktop computers. De vragenlijsten hadden betrekking op o.a. het comfort, de zelf-ingeschatte productiviteit, het optreden van ‘Sick Building Syndrome’ (SBS) symptomen en de ervaren mate van controle over o.a. temperatuur en ventilatie. SBS-symptomen zijn gebouw gerelateerde gezondheidsklachten zoals die in gebouwen met binnenklimaatproblemen voorkomen. In de vragenlijst werd gevraagd naar de aanwezigheid en intensiteit van hoofdpijn, vermoeidheid, oogklachten, neusklachten, en keelklachten. De mate van ervaren controle over het binnenklimaat werd gemeten tijdens beide sessies door te vragen of men zich in controle voelde over het binnenklimaat en of men tevreden was over de geboden mate van controle. Daarnaast moesten deelnemers verschillende testen doen om de productiviteit objectief te kunnen meten. Het ging hierbij om het maken van optelsommen, vermenigvuldigingen, het verbinden van genummerde punten (TsaiPartington test) en het typen van teksten. Aan het eind van de proefsessie kreeg men ook een algemene uitleg over wat er van ze verwacht werd tijdens experiment I en II. Zo werd onder meer uitgelegd dan men tijdens experiment I en II op dezelfde plek moest gaan zitten. Ook kreeg men te horen dat men tijdens beide experimenten eigen (zomer-)kleding kon dragen, maar dat dit wel dezelfde kleding diende te zijn. Dit zodat de kledingisolatie het zelfde zou zijn bij beide experimenten.
Experiment I Het eigenlijke onderzoek begon bij experiment I (de ‘met controle situatie’). Bij aanvang van het experiment werd de proefpersonen verteld dat men de snelheid van de eigen tafelventilator op elk gewenst moment aan kon passen. Het experiment was verdeeld in vier tijdsintervallen van elk ongeveer 30 minuten waarbij men steeds opnieuw digitale vragenlijsten in moest vullen en testen uit moest voeren. Experiment II Twee weken na experiment I werd het onderzoek vervolgd met experiment II (de ‘zonder controle situatie’). Het enige verschil ten opzichte van experiment I was dat men de luchtsnelheid van de tafelventilator niet zelf aan kon passen. Men had nog steeds de beschikking over de tafelventilatoren maar de controllers waren deze keer geplaatst in een aangrenzende ruimte. Vanuit deze ruimte werd de snelheid die men individueel gekozen had tijdens experiment I gereproduceerd door de onderzoeker. Eventuele snelle snelheidsveranderingen werden uitgespreid over een langere tijdsperiode, zodat de deelnemers geen plotselinge snelheidsveranderingen zouden waarnemen. De participanten werd verteld dat ze deze keer geen mogelijkheid hadden om de snelheid van de ventilator aan te passen en dat ze zouden worden blootgesteld aan een ‘door de onderzoekers vastgestelde luchtsnelheid’. Zij wisten dus niet dat er sprake was van een luchtsnelheid ‘op maat’ (voor iedereen verschillend) die voor iedereen afzonderlijk hetzelfde was als tijdens experiment I. Ook deze keer moesten de proefpersonen gedurende vier periodes vragenlijsten invullen en testen uitvoeren.
ANALYSE De resultaten van de twee sessies zijn met elkaar vergeleken door het resultaat van één persoon in experiment I te vergelijken met de resultaten van dezelfde persoon in experiment II. Bij de vragen die gedurende een experiment meer dan eens gesteld werden, zijn de resultaten van alle vragen gebruikt om de gemiddelde waarde en de standaard deviatie van deze variabele te berekenen, zoals afgebeeld in tabel 1, op de volgende pagina. Daarnaast zijn voor de statistische analyse van de data de resultaten van één persoon op één tijdstip gedurende experiment I met de resultaten van dezelfde persoon op hetzelfde tijdstip in experiment II vergeleken. De gebruikte statistische testen om deze gepaarde vergelijking uit te voeren zijn de Wilcoxon signed rank test en een mixed model test. Het significantie niveau dat bij de analyse werd aangehouden was p<0,05.
9
15-7-2013 9:04:27
Productiviteit
SBS symptomen
Comfort
Ervaren controle
Variabele
Legenda
Experiment I
Experiment II
MET CONTROLE
ZONDER CONTROLE
Gem.
Std. dev.
Gem.
Std. dev.
Verschil (gem.)
Significantie
Significant verschil? [a]
Statistische test [b]
Controle over temperatuur
1 geen - 7 volle controle
4,4
1,7
1,2
0,6
-3,2
0,000
Ja
W
Tevredenheid controle temp
tevreden ja/nee
65%
-
17%
-
-48%
0,001
Ja
W
Controle over luchtsnelheid
1 geen - 7 volle controle
5,7
1,2
1,2
0,5
-4,6
0,000
Ja
W
Tevredenheid controle luchtsnelheid
tevreden ja/nee
83%
-
26%
-
-57%
0,000
Ja
W
Controle over ventilatie
1 geen ... 7 volledige controle
3,7
2,3
1,0
0,0
-2,7
0,000
Ja
W
Tevredenheid controle vent.
tevreden ja/nee
70%
-
30%
-
-39%
0,007
Ja
W
Controle over licht
1 geen ... 7 volledige controle
1,0
0,2
1,0
0,0
0,0
0,317
Nee
W
Tevredenheid controle licht
tevreden ja/nee
35%
-
61%
-
26%
0,014
Ja
W
Controle over geluid
1 geen ... 7 volledige controle
1,9
1,1
1,3
0,4
-0,6
0,015
Ja
W
Tevredenheid controle geluid
tevreden ja/nee
61%
-
70%
-
9%
0,414
Nee
W
Thermische sensatie
-3 koud ... 3 heet
0,5
0,7
0,4
0,8
-0,1
0,324
Nee
MM
Thermische tevredenheid
tevreden ja/nee
82%
-
86%
-
4%
0,371
Nee
W
Thermische voorkeur
1 kouder ... 3 warmer
1,5
0,5
1,6
0,5
0,0
0,639
Nee
W
Thermische acceptatie
0 zeker ... 100 zeker niet
29
18
28
17
-1
0,749
Nee
MM
Luchtsnelheid sensatie
0 geen ... 3 sterk
1,3
0,6
1,5
0,6
0,3
0,000
Ja
W
Luchtsnelheid tevredenheid
tevreden ja/nee
87%
-
76%
-
-11%
0,025
Ja
W
Luchtsnelheid voorkeur
1 minder ... 3 meer
1,9
0,6
1,9
0,6
0,0
0,876
Nee
W
Luchtsnelheid acceptatie
0 zeker ... 100 zeker niet
26
17
28
21
2
0,396
Nee
MM
Luchtkwaliteit sensatie
1 heel muf ... 7 heel fris
3,6
1,0
3,8
1,0
0,2
0,041
Ja
W
Luchtkwaliteit tevredenheid
tevreden ja/nee
76%
-
82%
-
5%
0,275
Nee
W
Luchtkwaliteit acceptatie
0 zeker ... 100 zeker niet
32
19
30
19
-2
0,378
Nee
MM
Hoofdpijn
ja/nee
5%
-
8%
-
2%
0,564
Nee
W
Hoofdpijn intensiteit
0 niet ... 100 intens
90
2
64
26
-26
0,047
Ja
MM
Verstopte neus
ja/nee
1%
-
0%
-
-1%
0,317
Nee
W
Verstopte neus intensiteit
0 niet ... 100 intens
33
0
-
-
-
-
Nee
MM
Droge keel
ja/nee
14%
-
14%
-
0%
1,000
Nee
W
Droge keel intensiteit
0 niet ... 100 intens
58
28
39
25
-19
0,088
Nee
MM
Vermoeidheid
ja/nee
11%
-
3%
-
-8%
0,008
Ja
W
Vermoeidheid intensiteit
0 niet ... 100 intens
25
15
21
8
-4
0,693
Nee
MM
Ge誰rriteerde ogen
ja/nee
25%
-
21%
-
-4%
0,414
Nee
W
Ge誰rriteerde ogen intensiteit
0 niet ... 100 intens
35
17
60
24
24
0,001
ja
MM
Personal Symptom Index 5
0 geen ... 5 alle klachten
0,6
0,7
0,5
0,7
-0,1
0,219
Nee
W
Zelfingeschatte productiviteit
1 -30% ... 7 +30%
3,8
1,0
4,2
1,0
0,4
0,004
Ja
W
Ervaren mentale belasting
0 weinig ... 100 veel
35
24
31
23
-4
0,314
Nee
MM
Inschatting opgeloste taken
0 goed ... 100 slecht
26
19
26
19
0
0,975
Nee
MM
Ervaren alertheid
0 duf ... 100 uitgerust correcte antwoorden / minuut correcte antwoorden / minuut aantal fouten in tekst
47
22
49
21
3
0,519
Nee
MM
2
1
2
1
0
0,159
Nee
MM
4
2
4
2
0
0,324
Nee
MM
26
22
24
19
-2
0,562
Nee
MM
aantal aanslagen / minuut totaal aantal correct verbonden punten
167
37
176
35
9
0,157
Nee
MM
29
6
29
5
0
0,845
Nee
MM
Optel test Vermenigvuldiging test Tekst typen test Tekst typten test Tsai p test
[a] significantie niveau: p<0,05` [b] Betreft de statistische test die gebruikt is: W = Wilcoxon signed rank test, MM= Mixed Mode test -Tabel 1- Vergelijking van de resultaten van experiment I en II
10
TM0813_tekulve_2144a.indd 10
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 ONDERZOEK
15-7-2013 9:04:27
se b]
RESULTATEN In tabel 1 is een overzicht gegeven van de resultaten van experiment I en II (resp. de ‘situatie met controle’ en de ‘situatie zonder controle’). Tevens is weergegeven of er sprake is van verschillen in de uitkomsten en of deze statistisch significant zijn. Significante verschillen zijn vetgedrukt. Ervaren controle Tabel 1 laat zien dat de mate van ervaren controle over temperatuur, luchtsnelheid en ventilatie significant verschilt tussen de twee experimenten. Zoals verwacht, ervaart men meer controle tijdens experiment I, waarbij men een controller heeft, dan tijdens experiment II, waar geen controle geboden wordt. Daarnaast zijn er significant meer personen tevreden met de geboden mate van controle over temperatuur, luchtsnelheid en ventilatie tijdens het eerste experiment. Comfort Figuur 3 laat de spreiding van de thermische acceptatie zien voor alle vier de tijdsintervallen. Per grafiek is de score van alle deelnemers weergegeven voor experiment I & II. Score ‘0’ betekent een zeer hoge thermische acceptatie, en score ‘100’ betekent dat slechts weinig mensen het binnenklimaat thermisch acceptabel vinden. Zoals de grafieken laten zien zijn er geen grote verschillen waar te nemen tussen de uitkomsten van de twee experimenten. Er zijn slechts een paar significante verschillen gevonden bij het vergelijken van het ervaren thermisch comfort tussen experiment I en experiment II. De waargenomen luchtsnelheid is sterker, tijdens experiment II (de geen controle situatie). Dit verschil is echter alleen significant in het eerste tijdsinterval en daarom niet terug te zien in tabel 1, die de gemiddelde waarden uit alle tijdsintervallen samen laat zien. Daarnaast waren er significant meer mensen tevreden met de luchtsnelheid tijdens experiment I (de ‘situatie met controle’) in tijdsinterval 2. Deze tweede uitkomst wijst erop dat men qua comfort iets beter af is in de controle situatie (tijdens experiment I). Een derde uitkomst wijst echter weer de andere kant op: de ervaren luchtkwaliteit was juist significant beter als men geen controle had (tijdens experiment II). SBS-symptomen Bijna alle SBS-symptomen laten geen significante verschillen tussen experiment I en II zien. De berekende PSI 5 (Personal Symptom Index 5) is de som van de SBS-symptomen die op een bepaald moment bij een persoon aanwezig zijn. Ook deze index geeft geen significant verschil tussen experiment I en II. Uitzondering
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 ONDERZOEK
TM0813_tekulve_2144a.indd 11
-Figuur 3- Grafieken thermische acceptatie tijdens elke tijdsinterval voor experiment I (met controle) & experiment II (zonder controle)
-Figuur 4- Luchtsnelheidsverloop van zes deelnemers zoals door hen zelf in(bij)gesteld gedurende experiment I
is het percentage mensen dat last heeft van vermoeidheid en de intensiteit van hoofdpijn. Hierbij is er een betere score te zien in de situatie zonder controle (experiment I). Echter het percentage mensen met oogklachten is weer beter (lager) in de situatie met controle. Productiviteit De resultaten van de productiviteitstesten geven geen significante verschillen tussen de situatie met controle en zonder controle. Echter, voor de zelf-ingeschatte productiviteit geldt dat er wel sprake is van een significant verschil tussen de twee situaties. Voor de ‘situatie zonder controle’ (experiment II) was de geschatte productiviteit significant hoger (!). Individuele verschillen De gekozen luchtsnelheid is voor iedere deelnemer aan het onderzoek bijgehouden tijdens experiment I. Hiervan zijn grafieken gemaakt die een overzicht geven van het verloop van de
luchtsnelheid gedurende het experiment. Een voorbeeld van de gekozen luchtsnelheden van totaal 6 van de 23 deelnemers is weergegeven in figuur 4. Elke lijn representeert één persoon. De grafiek laat grote individuele verschillen zien in gekozen luchtsnelheid terwijl de omgevingstemperatuur steeds hetzelfde was en de kledingisolatie grotendeels vergelijkbaar. Daarnaast zijn er grote verschillen te zien in het aantal gemaakte aanpassingen: sommige proefpersonen hebben geen aanpassingen meer gedaan nadat ze de ventilator één keer ingesteld hadden aan het begin van experiment I, terwijl anderen de snelheid verschillende keren hebben bijgesteld gedurende het experiment. Ook op een ander vlak blijkt sprake te zijn van grote individuele verschillen. Een week nadat experiment II is afgerond is aan alle deelnemers gevraagd welke situatie de voorkeur had voor hun eigen dagelijkse werkplek. Totaal antwoordden 18 van de 23 proefpersonen; 11
11
15-7-2013 9:04:29
van deze 18 gaven aan liever een werkplek te hebben zoals tijdens experiment I (met directe controle over het thermisch binnenklimaat op werkplekniveau); 7 van de 18 gaven de voorkeur aan ‘automatische regeling’ (zonder directe controle over het binnenklimaat zoals bij experiment II). Argumenten voor de eerste voorkeur waren onder andere ‘het gevoel van het hebben van controle’ en ‘de mogelijkheid om de luchtsnelheid aan te passen naar eigen behoefte’. Argumenten voor de tweede voorkeur waren bijvoorbeeld: ‘de luchtsnelheid was precies goed’ en ‘ik was meer gefocust (minder afgeleid door ventilatorverstellingen) omdat de luchtsnelheid automatisch geregeld werd.
DISCUSSIE Het laboratoriumonderzoek geeft geen eenduidig uitsluitsel over het effect van controle over het binnenklimaat op comfort, gezondheid en de productiviteit. Zoals verwacht werd er tijdens experiment I (de ‘controle situatie’) significant beter gescoord op de ervaren mate van controle over het binnenklimaat. Echter, bij het vergelijken van de comfortbeleving werden nauwelijks significante verschillen gevonden. Terwijl verwacht was dat bijvoorbeeld de thermische tevredenheid en de thermische acceptatie beduidend slechter zou zijn in de ‘zonder controle situatie’ (tijdens experiment II). Ook qua SBS-symptomen is er geen sprake van veel significante verschillen. En daar waar sprake was van significante verschillen is de uitkomst niet eenduidig: voor de intensiteit van oogirritaties gold dat het resultaat was als verwacht (significant meer klachten in de ‘zonder controle situatie’), maar voor intensiteit van hoofdpijn en het percentage vermoeidheidsklachten was weer het tegendeel het geval. Kijken we naar de uitkomsten van de productiviteitstesten dan valt op dat geen van de objectieve tests een significant verschil laat zien tussen de ‘met controle’ en de ‘zonder controle’ situatie. Alleen de zelf ingeschatte productiviteit verschilde, al was de richting ook hier anders dan verwacht: er is sprake van een significant hogere (betere) score tijdens experiment II. Betekenen de uitkomsten van dit onderzoek dat het qua comfort, gezondheid en prestaties eigenlijk niet uit maakt of men wel of geen controle heeft over het binnenklimaat? En dat je dus nieuwe kantoorgebouwen gerust zonder thermostaatknoppen, te openen ramen e.d. uit kunt voeren? Nee. De enige conclusie die er getrokken kan worden (met enige voorzichtigheid, zie de opmerkingen hieronder over de beperkingen van het onderzoek) is dat gebruikers even comfortabel, gezond en productief kunnen zijn in een situatie zonder controlemo-
12
TM0813_tekulve_2144a.indd 12
gelijkheid als in een situatie met controlemogelijkheid. Maar dan wel op voorwaarde dat de klimaatinstallatie (net als tijdens experiment II in het field lab) in die ‘geen controle situatie’ dusdanig geavanceerd is dat zij de persoonlijke binnenklimaatvoorkeuren kent en ze op werkplekniveau individueel ‘klimaat-op-maat’ kan leveren. Wat het onderzoek in elk geval wel aantoont (zie nogmaals figuur 4) is dat binnenklimaatvoorkeuren (en in dit geval de voorkeuren voor de luchtsnelheid) sterk verschillen van persoon tot persoon. Wat op zichzelf al een reden is om nieuwe en bestaande gebouwen sowieso te voorzien van adequate mogelijkheden voor persoonlijke beïnvloeding van het binnenklimaat. Wel met de opmerking dat uit het onderzoek tevens bleek dat sommige mensen sowieso er de voorkeur aan geven om zelf ‘in charge’ te zijn over het binnenklimaat terwijl anderen juist de voorkeur geven aan een binnenklimaat dat ‘automatisch’ geregeld wordt (zolang het maar voor hun comfortabel is).
CONCLUSIE Het doel van het laboratoriumonderzoek was: in kaart brengen wat het effect is van het wel of niet hebben van een mogelijkheid ter beïnvloeding van het (thermisch) binnenklimaat op comfort, gezondheid en productiviteit van gebouwgebruikers. De overall conclusie is dat er zeer weinig significante verschillen zijn tussen de onderzochte situaties (‘met controle’ vs. ‘zonder controle’) als je kijkt naar comfortscores, SBS-symptomen en productiviteitsindicatoren. Daar waar sprake is van significante verschillen is het zo dat de scores soms beter zijn in de ‘met controle situatie’ en soms beter in de ‘zonder controle situatie’. Al met al geen eenduidig beeld dus. Wel laat het onderzoek duidelijk zien dat de verschillen tussen proefpersonen groot zijn als het gaat om de ingestelde luchtsnelheden en de individuele binnenklimaat voorkeuren. Hetgeen op zich als argument mag worden gezien om gebouwen en installaties te ontwerpen op adequate beïnvloedingsmogelijkheden, idealiter op werkplekniveau.
BEPERKINGEN ONDERZOEK Met een aantal zaken moet rekening worden gehouden bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten. Ten eerste zijn de participanten niet gerandomiseerd over de twee condities. Alle personen werden steeds eerst blootgesteld aan de ‘met controle situatie’ en als tweede aan de ‘zonder controle situatie’ (hierdoor zou sprake kunnen zijn van een volgorde- of leereffect; ook al zijn de proefpersonen vooraf al getraind tijdens de proefsessie). E.e.a. was onvermijdelijk omdat de individueel gewenste luchtsnelheid bekend moest zijn om de ‘zonder controle situatie’ met het fysisch/ fysiek zelfde binnenklimaat opnieuw te kunnen creëren tijdens experiment II. Een belangrijk punt is verder dat de experimenten (uit praktische en financiële overwegingen) slechts een kleine 2,5 uur duurden, terwijl men in een reguliere werksituatie totaal 8 uur aan het binnenklimaat blootgesteld wordt. Het is niet ondenkbaar dat wanneer mensen 8 uur in een ruimte zijn zonder mogelijkheden om het binnenklimaat te controleren, vermoeidheid een rol gaat spelen en er na 2,5 uur of bv. 4 uur toch verschillen ontstaan in bv. comfortbeleving, SBS-symptomen en productiviteit in vergelijking met een ruimte met controle over het binnenklimaat. Een herhaling van het laboratoriumonderzoek waarbij proefpersonen 8 uur in plaats van 2,5 uur blootgesteld worden aan zowel een ‘wel controle’ als een ‘geen controle’ situatie zou antwoord kunnen geven op de vraag of de beperkte duur van het huidige experiment verklaart waarom er nauwelijks statistisch significante verschillen gevonden zijn.
Het in dit artikel beschreven laboratoriumonderzoek is onderdeel van het promotieonderzoek van ir. Atze Boerstra, email: ab-bba@binnenmilieu.nl.’
REFERENTIES 1. Kroner W.M., 1997, An intelligent and responsive architecture, Automation in Construction 6, pp. 381-393. 2. Boerstra A.C. and Beuker. T.C.,2011, Impact of perceived personal control over indoor climate on health and comfort in Dutch offices, Proceedings of the 12th International Conference on Indoor Air Quality and Climate, nr. A_833_4 3. Roulet C.A., Johner N. and Foradini F. 2006 Perceived health and comfort in relation to energy use and building characteristics, Building Research & information. 34(5). pp. 467-474 4. Boerstra, A.C., Beuker, T.C., Loomans, M.G.L.C. & Hensen, J.L.M. , 2013, Impact of available and perceived control on comfort and health in European office buildings, Architectural Science Review DOI:10.1080/ 00038628.2012.744298 5. Paciuk. M., 1990, The role of personal control of the environment in thermal comfort and satisfaction at the workplacem Proceedings EDRA Conference 1990, Environmental Design Research Association, Urbana-Champaign, Illinois pp. 303-312
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 ONDERZOEK
15-7-2013 9:04:30
Vernieuwde website Technische Unie; Nooit misgrijpen, Snel, kunnen zeker endoorwerken overzichtelijk altijd 12 miljoen bestellingen per ondersteunt jaar geleverduw opwerkzaamheden 145.219 bouw- en onderhoudsplaatsen aan Onze vernieuwde website nog beter. De website combineert een moderne 18.038 installatiebedrijven. Daarvan wordt 97,26% in één keer op zijn de gewenste tijd en op uitstraling met een grote toegankelijkheid. Alle functionaliteiten met één simpele muisklik beschikbaar. de juiste plek bezorgd. Dit resultaat hebbenmet wenog dankzij 130 jaar kennis en ervaring weten Zoals onze sterk verbeterde zoekmachine uitgebreidere productinformatie en meer informatie over te bereiken voor onze klanten. kunnen zij ongestoord doorwerken zich volledig gerelateerde producten. Of deHierdoor functie ‘snel bestellen’, waarmee u artikelenenwaarvan u de artikelnummers richten op hun primaire proces. Dat is waar bij Technische Unie staan. kent direct in uw winkelwagen plaatst. Uwwe orders en facturen zijnvoor doorzoekbaar, u kunt gemakkelijk eigen lijsten aanmaken en de homepage is volledig afgestemd op uw specialisme. Technische Unie. Daar heb je meer aan. Technische Unie. Daar heb je meer aan.
www.technischeunie.com
advTuCorpE01.indd 1 TM0813_13.indd 13
25-08-11 11:02 15-7-2013 9:06:23
Nieuwe energie uit een oude schoorsteen Deerns kwam met het idee om de ongebruikte monumentale schoorsteen van de Universiteit Eindhoven nieuw leven in te blazen door hem in te zetten voor vrije koeling. Een studie naar de haalbaarheid hiervan is uitgevoerd met behulp van geavanceerde simulatie en analysetechnieken. Het is gebleken dat de schoorsteen inderdaad effectief kan worden ingezet voor het leveren van koeling aan het naastgelegen Ceres-gebouw. En wat is er duurzamer dan het inzetten van oude elementen voor het leveren van nieuwe energie? Ir.-ing. T.A.J. van Goch, projectleider Innovatie bij BAM Techniek Ten tijde onderzoek: Afstudeerder TU/e en Deerns De Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) beschikt over één van de grootste warmte/ koudeopslagsystemen (wko) van Europa. Maar de TU/e kampt met een warmte overschot; de gebouwen hebben doorgaans meer koeling dan verwarming nodig. Bij een overschot heeft men twee keuzes: het overschot nuttig gebruiken of er goedkoop vanaf komen. Op dit moment gebeurt geen van beide, aangezien energieverslindende koeltorens voor balans in de opslag zorgen.
NIEUWE BESTEMMING Op het terrein van de universiteit staat het Centraal Energie en Regelstation (Ceres). Dit ketelhuis zorgde er vanaf 1959 voor dat alle gebouwen op de campus werden verwarmd. Om de rookgassen die daarbij vrijkwamen af te voeren staat er een (inmiddels monumentale) bakstenen schoorsteen van 68 m hoog naast. Zowel ketelhuis als schoorsteen hadden vanaf 2005 geen functie meer, omdat elk gebouw vanaf dat jaar haar eigen warmteopwekking kreeg en de wko in werking trad. Als onderdeel van de grootschalige herinrichting van de universiteit (Campus 2020 project) werd in 2010 het oude ketelhuis gerenoveerd en kreeg het een nieuwe bestemming. Het gebouw herbergt nu kantoren, ontmoetings-
14
TM0813_vangoch_2144c.indd 14
ruimten en twee collegezalen (zie ook figuur 1). Wat er met de bijbehorende schoorsteen moest gebeuren, bleef lang onduidelijk. Installatie adviesbureau Deerns bedacht een innovatieve oplossing. In de winter, als het buiten koud is, verwarmt water uit de bodem de lucht in de schoorsteen, waardoor er een natuurlijke trek ontstaat. Het water gaat daarna gekoeld weer terug de bodem in. In de zomer krijgt de schoorsteen weer zijn oude functie; hij voert dan warmte af van de warmtepomp in het gerenoveerde Ceres-gebouw. In het voor- en najaar helpt de schoorsteen ook te koelen: de buitenlucht is dan koeler dan het water afkomstig uit de koelplafonds van het gebouw [1].
het laden van koude in de wko, het leveren van vrije koeling en het afkoelen van de condensator van warmtepompen. Het is dan ook de vraag hoe de schoorsteen het meest efficiënt kan worden ingezet. Daarnaast is het maar de vraag of er daadwerkelijk voldoende thermische trek ontstaat, aangezien de schoorsteen ook warmte uitwisselt met de omgeving en
EFFECTIVITEIT EN EFFICIËNTIE Het gebruiken van de schoorsteen voor vrije koeling van gebouwen en het laden van koude in de wko zorgt ervoor dat de koeltorens minder werk hoeven te verzetten en het gebouw efficiënter opereert. Het mes snijdt dus aan twee kanten. En wat is er duurzamer dan het inzetten van een monumentale industriële constructie voor een nieuwe functie waarbij op een zeer efficiënte manier koeling wordt geleverd? De schoorsteen kan dus worden ingezet voor
-Figuur 1- De monumentale schoorsteen op de Technische Universiteit Eindhoven naast het Ceres-gebouw voor de renovatie.
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 ONDERZOEK
15-7-2013 9:08:16
de temperaturen relatief laag zijn. Er is een complexe verhouding tussen natuurlijke trek ten gevolge van warmte-uitwisseling en massastroom. Het zou kunnen dat de lucht halverwege de schoorsteen dusdanig is afgekoeld dat het systeem niet werkt. De haalbaarheid van dit project bleef daarom onbekend. In dit kader is deze studie uitgevoerd waarin met behulp van geavanceerde simulatie methoden is gekeken naar de effectiviteit en efficiëntie van de voorgestelde oplossing [2].
BESLUITVORMING Het doel is om ontwerpparameters die de warmte-uitwisseling gedurende het jaar beïnvloeden te identificeren en deze parameters te optimaliseren. Daarmee is deze studie een voorbeeld van het toepassen van gebouwsimulaties voor ondersteuning van de besluitvorming in een vroege fase van het ontwerpproces. De prestatie van het systeem wordt bepaald door de jaarlijkse warmte-uitwisseling, het rendement en de kosten. Deze factoren vormen de prestatie-indicatoren. De benodigde energie voor de waterpomp ten opzichte uitgewisselde energie bepaalt het systeemrendement, dat wordt uitgedrukt in een efficiëntie coëfficiënt (EC). Kosten zijn onder meer afhankelijk van de grootte van de benodigde warmtewisselaar en de grootte van de pomp. De kosten zijn gebaseerd op benodigde materialen, en niet op fabricage-, montage- en onderhoudskosten. De verschillende scenario’s waarvoor de schoorsteen kan worden ingezet zijn vertaald naar ontwerpvoorwaarden voor de temperaturen van het uitstromende water. Voor het laden van de wko geldt bijvoorbeeld een gewenste injectietemperatuur van 6°C, terwijl er voor vrij koelen een minimum temperatuur geldt van 8°C. In het model wordt de uitgangstemperatuur van het water gecontroleerd door het regelen van massastroom door de waterpomp. Simulatiemodellen zijn ontwikkeld in de open simulatie omgeving ESP-r. ESP-r is een flexibele gebouwsimulatie-omgeving waarin energie-uitwisseling, luchtverplaatsing en installaties kunnen worden gesimuleerd. In ESP-r worden de schoorsteen en de warmtewisselaar beschreven en wordt de stroming gemodelleerd met behulp van stromingsnetwerken. In dergelijke netwerken worden gebouwzones en lucht/watersystemen gezien als netwerken van zones en systeemcomponenten. Verondersteld wordt dat er voor elk type verbinding een eenduidig verband bestaat tussen de stroming door de component en het drukverschil. Het stromingsnetwerk wordt gekoppeld aan modellen die de warmteuitwisseling uitrekenen. Zo wordt voor elke
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 ONDERZOEK
TM0813_vangoch_2144c.indd 15
-Figuur 2- Schematische weergave van het simulatiemodel. Voor het berekenen van stroming door de schoorsteen en de warmtewisselaar wordt gebruik gemaakt van de stromingsnetwerken. De warmteuitwisseling tussen de warmtewisselaar en de lucht in de schoorsteen, en tussen de schoorsteen en de omgeving wordt apart uitgerekend voor elke tijdstap. De waterpomp maakt deel uit van het stromingsnetwerk, dit is nodig voor de drukberekeningen en de controle van de massastroom. De pomp maakt deel uit van het zelfde fysieke systeem als de warmtewisselaar. In dit geval is het ‘installatie’gedeelte niet verantwoordelijk voor de berekening van de drukken en massastromen, waardoor de waterpomp ook in het schema enkel in het stromingsnetwerk is opgenomen.
tijdstap de warmte-uitwisseling tussen de zones en door de constructie berekend. Hieruit volgen de drukverschillen, zodat de massastromen berekend kunnen worden. De waterstroom door de installatie wordt apart berekend met behulp van een tweede stromingsnetwerk. Een schematische weergave van het simulatiemodel is te zien in figuur 2.
GEVOELIGHEIDSANALYSE De belangrijkste ontwerpparameters en de relatieve invloed van deze parameters op de prestatie-indicatoren zijn geanalyseerd op basis van een gevoeligheidsanalyse. Door gebruik te maken van geavanceerde steekproeven wordt het aantal uit te voeren simulaties verkleind, terwijl er een goed beeld ontstaat van de resultaat ruimte (‘Latin-HypercubeSampling’ [3]). Met deze analyse zijn de algemene ontwerprichtlijnen in kaart gebracht. In de gevoeligheidsanalyse is onder andere gekeken naar de invloed van watertemperaturen, de plaats van de warmtewisselaar in de schoorsteen en het ontwerp van de warmtewisselaar. Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat de temperaturen van de water aan- en afvoer en de geometrie van de warmtewisselaar een grote invloed hebben op de jaarlijkse warmteuitwisseling. Wanneer hogere uitvoertempera-
turen worden toegestaan, kan de schoorsteen gedurende meer uren van het jaar worden gebruikt. In het algemeen, verbetert de jaarlijkse warmte-uitwisseling bij een verlaging van de stroomweerstand van de warmtewisselaar (het oppervlakte wordt dan ook verkleind). Ook de efficiëntie is voornamelijk afhankelijk van de watertemperaturen. Daarnaast dient de warmtewisselaar aan de onderzijde van de schoorsteen te worden geplaatst. Deze resultaten lijken triviaal, maar de complexe samenhang tussen luchtstroming en warmteuitwisseling zorgt ervoor dat de exacte werking niet zomaar te voorspellen is. Zo leidt het vergroten van de plaatafstand in de warmtewisselaar tot een kleiner oppervlak, terwijl de jaarlijkse warmte-uitwisseling wordt vergroot. Daarnaast verbeteren de prestaties naarmate de warmtewisselaar lager in de schoorsteen wordt geplaatst. Warmte-uitwisseling met de schoorsteenmantel speelt een een kleinere rol dan gedacht. Vervolgens is er een optimalisatie van de ontwerpparameters uitgevoerd, m.b.v. de neurale netwerkmogelijkheden van optimalisatieomgeving ModeFrontier. Voor optimalisatie dienen enkele honderden simulaties te worden uitgevoerd; een deel daarvan wordt met neurale netwerken gedaan waardoor de optimalisatietijd wordt gehalveerd. Het systeem
15
15-7-2013 9:08:17
is geoptimaliseerd voor maximale jaarlijkse warmte-uitwisseling tegen minimale kosten.
PARETO-FRONT Een verzameling optimale resultaten is opgenomen in figuur 3, waarin een zogenaamd Pareto-front is opgenomen. Het Pareto-front is de verzameling optimale resultaten. Hoewel alle punten op het Pareto-front optimaal zijn, zou er één optimum vastgesteld kunnen worden op grond van een evenwicht tussen kosten en warmte-uitwisseling. We kijken hier vooral naar de mogelijkheid om de schoorsteen in te zetten voor het laden (koelen) van de wko. In dit geval is daarom gekozen voor het punt waarbij 72 MWh/jaar wordt geladen in de wko. Een echte ‘optimale waarde’ is afhankelijk van keuzes van de cliënt. De schoorsteen kan voor een combinatie van scenario’s worden ingezet, waardoor warmte kan worden uitgewisseld met zowel de wko als het Ceresgebouw, afhankelijk van de buitentemperatuur. In figuur 4 staat een overzicht van de resultaten. 72 MWh/yr is ongeveer 1,8% van de koude opwekking van één koeltoren in het huidige systeem. Het inzetten van de schoorsteen voor het laden van de wko lijkt in dit geval dus niet effectief. De efficiëntie is echter hoog in vergelijking met de koeltorens. De EC (uitgewisselde energie ten opzichte van benodigd pompvermogen) van de schoorsteen ligt boven de 100 en eindigt bij 400 in de winter (in vergelijking: tot 5 tot 22 voor de koeltorens). Het potentieel voor vrije koeling is 541 MWh/jaar, afhankelijk van de keuze van het gebruik (wko laden en/of vrije koeling). Dit is voldoende om de het Ceres-gebouw te voorzien van vrije koeling. Deze koeling is beschikbaar wanneer de buitentemperatuur onder de 19°C is (zie ook figuur 5). In de zomer zou lokale buffering kunnen worden gebruikt die in de nacht geladen kan worden. Het Ceres-gebouw kent een koelbehoefte vanaf een buitentemperatuur van ongeveer 12°C (op zonnige dagen), zodat voor die momenten vrije koeling beschikbaar is (voor- en najaar). In figuur 5 is het beschikbare koelvermogen ten opzichte van de buitentemperatuur weergegeven. Het blijkt dat de koelcapaciteit lineair afneemt met een toename in de luchttemperatuur. De luchtstroom (kg/s), luchttemperatuur (°C) en watermassastroom (kg/s) zijn dus in evenwicht. De variatie in warmte-uitwisseling bij een zelfde buitenluchttemperatuur wordt waarschijnlijk veroorzaakt door factoren zoals de wind.
ONZEKERHEIDSANALYSE Ten slotte is de onzekerheid in de geoptimaliseerde resultaten geanalyseerd m.b.v. een
16
TM0813_vangoch_2144c.indd 16
-Figuur 3- Een voorbeeld van het resultaat van de optimalisatie met op de horizontale as de jaarlijkse warmte die kan worden weggevoerd uit het wko en op de verticale as de kosten (relatief)
onzekerheidsanalyse. Hierbij is gekeken naar de invloed van onder andere wind en onzekerheden in natuurkundige parameters. Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat wind van hoge invloed is op de jaarlijkse warmte-uitwisseling. De toevoeging van een dak bedoeld om het gebruik van winddruk te optimaliseren, kan de prestaties verbeteren en het rookkanaal beschermen tegen eroderende regen.
conclusie De conclusie is dat de monumentale schoorsteen op de TU/e campus kan worden ingezet ten bate van duurzame koeling, in het bijzonder voor het verstrekken van vrije koeling
aan het Ceres-gebouw. Er zijn ongeveer 600 monumentale, soortgelijke schoorstenen in Nederland. Andere monumentale schoorstenen kunnen worden gebruikt voor soortgelijke toepassingen. Dit is een manier om nieuw leven te geven aan industriële monumenten.
BRONNEN 1. Hoving D, Deerns benut schoorsteen bij warmte/koudeopslag, in de Ingenieur. 2010 2. van Goch, T.A.J., Computational Optimization of Heat Exchange in Stack Chimneys, Master Thesis, Eindhoven 3 Iman, R. L. 2008. Latin University of Technology, 2012
-Figuur 4- Prestatie van het geoptimaliseerd ontwerp op basis van het Pareto-resultaat van 72 MWh/ jaar voor het laden van de wko
-Figuur 5- Het beschikbare koelvermogen van de schoorsteen afhankelijk van de buitentemperatuur voor de verschillende gebruiksscenario’s. De variaties in warmteuitwisseling bij gelijke buitentemperaturen is te wijten aan externe condities zoals de wind
TVVL Magazine | 07/08 | 2013 ONDERZOEK
15-7-2013 9:08:20
Integraal Inspecteur & advIseur vastgoed Inspelend op de wens uit het werkveld (waaronder Rijksgebouwendienst/RGD) om te komen tot een integrale aanpak van vastgoedmanagement zijn twee opleidingen ontwikkeld. Beide opleidingen zijn inmiddels meerdere keren succesvol van start gegaan. De opleidingen zijn ook incompany uitgevoerd bij o.a. RGD en Dienst Vastgoed Defensie. Uitgangspunt is de integratie van de diverse disciplines (BOEI: Brandveiligheid, Onderhoud, Energie, Inzicht in voldoen aan wet- en regelgeving). We onderscheiden een uitvoerend inspecteur op mbo-niveau en een adviseur op hbo-niveau.
• Integraal Inspecteur Vastgoed • Integraal Adviseur Vastgoed
23 september 2013 23 september 2013
Voor beide opleidingen geldt dat door asset-owners (waaronder Rijksgebouwendienst) deze opleidingen verplicht zijn gesteld voor gunning van werkzaamheden. De opleidingen bereiden u optimaal voor op certificering door Hobéon. Mogelijke vervolgopleidingen zijn b.v. post-hbo Onderhoud & Management en Onderhoudstechnologie. Meer weten? Kijk op www.cvnt.nl/iiv en www.cvnt.nl/iav voor alle informatie. Voor ons complete aanbod en maatwerkmogelijkheden kijkt u op www.cvnt.nl U kunt uiteraard rechtstreeks contact opnemen: (088) 481 8888, info@cvnt.nl
ER VALT NOG GENOEG TE LEREN
TM0813_17.indd 17 FC_A4-Mei2013.indd 1
15-7-2013 9:09:34 06-05-13 11:49