Climate Ceiling Systems
JAARGANG 41 NR. 12 TVVL MAGAZINE DECEMBER 2012
10 Years.
December 2012 | Jaargang 41 | Nr 12
Beheer en onderhoud Hybride ventilatieconcepten Installatie-arme gebouwen
Thema:
10 jaar klimaatplafonds
Lifecycle performance
2002: Integra start met het zelfstandig produceren van metalenplafonds. Integra verzorgt tekenwerk, engineering, productie, uitvoering en projectmanagement van zowel kleine als grote klimaatplafondprojecten. 2012: Integra is uitgegroeid tot een succesvolle internationale onderneming. Integra biedt u zekerheid op korte en lange termijn, onze producten blijven altijd leverbaar. Integra biedt u de beste technische oplossingen en de hoogste toegevoegde waarde. Integra 10 jaar tot uw beschikking.
hi tech comfort Aesthetics. TM1212_cover.indd 1
www.integra–groep.com
6-12-2012 11:24:32
Inhoudsopgave Redactieraad: Drs.ir. P.M.D. (Martijn) Kruijsse (voorzitter) Mw. dr. L.C.M. (Laure) Itard M. (Michiel) van Kaam H. (Henk) Lodder G.J. (Geert) Lugt Mw. drs. C. (Carina) Mulder Ing. O.W.W. (Oscar) Nuijten Mw. drs.ir. I. (Ineke) Thierauf Ing. J. (Jaap) Veerman Ing. R (Rienk) Visser Ing. F.J. (Frank) Stouthart (eindredacteur) Redactie: Drs.ir. P.M.D. (Martijn) Kruijsse (voorzitter) Mw. drs. C. (Carina) Mulder Ing. F.J. (Frank) Stouthart (eindredacteur) Redactie-adres: TVVL: De Mulderij 12, 3831 NV Leusden Postbus 311, 3830 AJ Leusden Telefoon redactie (033) 434 57 50 Fax redactie (033) 432 15 81 Email c.mulder@tvvl.nl
TVVL MAGAZINE December 2012 ‘Soft Landings’ voor gebouwen? Ir.drs . Ineke Thierauf 6
Energie-efficiëntie en gebruikerscomfort verenigd Ing. S.R. (Stanley) Kurvers, ir. E.R. (Eric) van den Ham en drs. J.L. (Joe) Leijten, ir. S. (Sarah) Juricic
8
Ventilatie in nieuwbouwwoningen met balansventilatie Ir. P. (Piet) Jacobs
14
Beoordelingsrichtlijn Ventilatie Prestatie Keuring herzien Uitgave: Merlijn Media BV Zuidkade 173, 2741 JJ Waddinxveen Postbus 275, 2740 AG Waddinxveen Telefoon (0182) 631717 Email info@merlijnmedia.nl www.merlijnmedia.nl
Ir. H. (Henk) Versteeg
Garanderen luchtkwaliteit in school gebouwen Drs. P.P.M. (Peter) van Loon
secretariaat: Email info@merlijnmedia.nl
Gebruikers verdienen installatie-arme gebouwen
Abonnementen: Merlijn Media BV Postbus 275, 2740 AG Waddinxveen Telefoon (0182) 631717 Email info@merlijnmedia.nl Benelux € 109,Buitenland € 212,Studenten € 87,Losse nummers € 18,Extra bewijsexemplaren € 13,-
Ir. H.C. (Hilda) Hoek, ir. H. (Hans) van Eeden,
Het abonnement wordt geacht gecontinueerd te zijn, tenzij 2 maanden voor het einde van de abonnementsperiode schriftelijk wordt opgezegd.
Ing. A.H.P. (André) Derksen
Advertentie-exploitatie: Merlijn Media BV Ruud Struijk Telefoon (0182) 631717 Email r.struijk@merlijnmedia.nl Prepress: Yolanda van der Neut Druk: Ten Brink, Meppel ISSN 0165-5523 © TVVL, 2012 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Publicaties geschieden uitsluitend onder verantwoording van de auteurs. Alle daar in vervatte informatie is zorgvuldig gecontroleerd. De auteurs kunnen echter geen verantwoordelijkheid aanvaarden voor de gevolgen van eventuele onjuistheden.
20
J. (Juan) Nibbelink
24
Installatie-arm bouwen
28
Hybride ventilatie in de praktijk Ing. J. (Jaap) Veerman
28
32
Revolutie vereist in beheer- en onderhoudsproces
36
Voldoen aan toekomstige prestatie-eisen
Interview: Wim Farla
46
Ir. W.H. (Wim) Maassen PDEng, ing. K. (Kees) Morren M. (Mervyn) Bodeving 40
editorial Interview Projectbeschrijving Actueel Uitgelicht regelgeving Internationaal summary voorbeschouwing Agenda
5 46 50 53 57 59 61 63 64 66
REVIEWED: Artikelen in TVVL Magazine zijn beoordeeld ‘door redactieraadleden’. De uniforme ‘peer review’ waarborgt de onafhankelijke en kwalitatieve positie van TVVL Magazine in het vakgebied. Een handleiding voor auteurs en beoordelingsformulier voor de redactieraadleden (‘peer reviewers’) zijn verkrijgbaar bij het redactie-adres.
50
Project: Zorgcomplex Bonaire
TVVL Magazine is het officiele orgaan van TVVL Platform voor Mens en Techniek. De vereniging, opgericht op 26 mei 1959, heeft tot doel de bevordering van wetenschap en techniek op gebied van installaties in gebouwen en vergelijkbare objecten. Als lid kunnen toetreden personen, werkzaam (geweest) in dit vakgebied, van wie mag worden verwacht, dat zij op grond van kennis en kunde een bijdrage kunnen leveren aan de doelstelling van de vereniging. Het abonnement op TVVL Magazine is voor leden en begunstigers van TVVL gratis. De contributie voor leden bedraagt € 113,- per jaar. Informatie over de bijdrage van begunstigers wordt op aanvraag verstrekt.
3
TM1212_inhoud.indd 3
6-12-2012 11:58:41
editorial
Lifecycle Performance Voor u ligt een themanummer over Lifecycle Performance van gebouwen. Het belicht de gehele gebruikscyclus van gebouwen. De artikelen gaan in op ervaringen als: - voor de bouw is zorgvuldig nagedacht over waar het gebouw aan moet voldoen in een Programma van Eisen, vertaald in een Voorlopig en Definitief Ontwerp en in een Bestek. Na de bouw zijn de gebruikers ontevreden over binnenklimaat, verlichting of de akoestiek. Metingen tonen aan dat op deze aspecten niet aan het PvE wordt voldaan; - bij een nieuw gebouw blijkt niet voldoende doorgedacht te zijn over onderhoud. Daardoor is bijvoorbeeld het vervangen
Ir.drs. G.J. (Ineke) Thierauf, namens de Redactieraad
van lampen een kostbare zaak. Hiervoor moeten steigers worden gebouwd; - een gebouw voldoet aan de eisen voor de Energieprestatienorm. Al in het eerste jaar blijkt het energiegebruik hoger dan verwacht. Helaas zijn dit soort ervaringen niet zeldzaam. Gebruikers verwachten vooral in nieuwe gebouwen een gezonde en duurzame werkomgeving terug te vinden. In negen artikelen, een interview en een projectbeschrijving leest u handreikingen en voorbeelden uit ‘goede praktijken’ om gebouwen en hun eigenaren en gebruikers te behoeden voor valkuilen die de Lifecycle Performance van een gebouw schaden. Als goede start voor de Lifecycle Performance van een gebouw omarmt Ineke Thierauf het proces ‘Soft Landings’. Dit systeem is in Engeland ontwikkeld door de Bsria, met als doel tijdens alle bouwfasen het belang
4
TM1212_editorial.indd 4
van de gebruiker voor ogen te houden. Ook geeft het een handvat aan eigenaren in de strijd tegen kinderziektes die hun nieuwe gebouwen vertonen. De basis is de gemeenschappelijke overtuiging van alle betrokken partijen dat voor een goed gebouw eerlijke samenwerking nodig is, ook de eerste jaren na de oplevering. Uit een onderzoek van Stanley Kurvers e.a. blijkt dat gebouwtypen die ‘klimaat georiënteerd’ zijn in de praktijk beter presteren op het gebied van energiegebruik en comfort dan gebouwtypen die ‘niet klimaat georiënteerd’ zijn. De ambities blijken echter nogal eens minder rooskleurig uit te pakken. Organisaties worden dan geconfronteerd met klachten
TVVL Magazine | 12 | 2012 EDITORIAL
6-12-2012 12:54:59
e
over het binnenklimaat en een hoger energiegebruik dan verwacht, ook al is het gebouw voorzien van een hoog duurzaamheidscertificaat. Piet Jacobs heeft dit heel concreet onderzocht bij woningen en het ’s nachts openen van ramen in de slaapkamers. De resultaten suggereren dat zelfs in het stookseizoen de temperatuur van de slaapkamers te hoog wordt ervaren. Met de huidige woning- en installatieconcepten moeten bewoners de ramen wel open zetten; ze hebben geen andere mogelijkheid om te koelen. Simulaties geven aan dat een betere thermische zonering tussen woon- en slaapkamers mogelijk is en energie bespaart. Om dit te stimuleren zou de energieprestatienormering voor koeling moeten worden aangepast. Ook Henk Versteeg maakt zich zorgen over de verschillende onderzoeken, waarbij duidelijk is geworden dat de kwaliteit van ventilatiesystemen vaak tekortschiet. Eén van de acties vanuit de Rijksoverheid is de ontwikkeling van een objectieve bepalingsmethode voor het vaststellen van de capaciteit en het functioneren van de ventilatie-installaties via het actualiseren van de Ventilatie Prestatie Keuring (BRL 8010). Peter van Loon geeft als voorbeeld de problemen bij ventilatie van klaslokalen. Het is nodig dat de gebruiker bewust is van het belang van vooraf vastgestelde prestatie-eisen voor schone lucht en een eindcontrole op de geleverde prestatie, zodat de luchtkwaliteit in de klaslokalen gegarandeerd is. Hilda Hoek e.a. stellen de gebruikskwaliteit op alle fronten centraal als de belangrijkste opgave bij het ontwerp. Het leven van het gebouw begint immers pas na de oplevering. Zo is een gebouw met een ingewikkeld klimaatbeheerssysteem vaak al na een paar jaar ontregeld. Zij waarschuwen voor de neiging om vanuit energiebesparing (en gemakzucht?) de gevels van gebouwen dicht te maken en geen gebruik te maken van de mogelijkheden die de lokale omstandigheden bieden voor natuurlijke klimaatbeheersing. Natuurlijke ventilatie in combinatie met mechanische afzuiging wordt ingezet in tal van projecten met als doel de kwaliteit van de binnenlucht te verbeteren. De ervaringen met het hybride ventilatieconcept worden door Jaap Veerman besproken. Niet door alles wat fout is gegaan op te sommen maar door aan te geven hoe het beter kan en de aandachtspunten te noemen in de hoop dat daarmee het hybride concept vaker en op de goede manier toegepast zal worden.
André Derksen geeft uitleg aan de begrippen Duurzaam Beheer en Onderhoud en verwijst naar de recente rapporten van ISSO op dit gebied. Naar zijn mening is er een revolutie in het beheer- en onderhoudsproces nodig om ervoor te zorgen dat klimaatinstallaties ook gedurende de levensduur van het gebouw functioneel optimaal blijven presteren. Uit meerdere onderzoeken in de achterliggende jaren blijkt dat minimaal de helft van de klimaatinstallaties in kantoorgebouwen al na oplevering niet meer presteert zoals dat bij het ontwerp was beoogd. In het interview toont Wim Farla hoe opdrachtgevers de regie kunnen hebben over het beheer en onderhoud van hun gebouwen. Het beheer en onderhoud wordt in zijn organisatie gegoten in de vorm van langdurige prestatiecontracten. Het betreft prestatiecontracten die worden aangegaan met consortia waarin alle relevante bouwpartners zijn opgenomen. Waar nodig wordt een onafhankelijke inspectie uitgevoerd om de prestaties te controleren. In de projectbeschrijving zijn de speciale omstandigheden te lezen waaronder het Hospitaal San Francisco op Bonaire wordt gerenoveerd. Het begrip Lifecycle Performance komt daar heel letterlijk naar voren. Gekozen is voor topkwaliteit materialen om de installatie de aanslag van warmte, vocht en zoute zeewind te laten overleven. Ook het bouwproces zelf vraagt aanpassingen aan de cultuur en de randvoorwaarden van de infrastructuur op een Caribisch eiland. Wim Maassen en Kees Morren denken na over wat er kan gebeuren met gebouwen die niet meer voldoen aan de eisen van de huidige generatie gebruikers. Hoe maak je gebouwen vanaf het begin geschikt voor de wensen van de gebruikers in de toekomst? Zij tonen aan hoe in een zogenaamde DUBO-versneller mogelijke oplossingen gebruikt kunnen worden om reële alternatieve opties in het ontwerp mee te nemen. De redactieraad wenst u bij het lezen, plezier, herkenning en daadkracht toe. Mocht u goede tips, ervaringen en ander commentaar hebben: reacties, ook in de vorm van artikelen, zijn van harte welkom. Ir.drs. (Ineke) Thierauf is arbeidshygiëniste aan de Universiteit Utrecht (directie Vastgoed en Campus, taakgroep Veiligheid en Milieu) en bestuurslid van Isiaq.nl (International Society for Indoor Air Quality and Climate - dutch chapter)
De touwtjes in handen HCS 5200 Modulair Regelsysteem De jongste aanwinst is de HCS 5200, welke de meest flexibele en krachtige HCS regelaar is. Opbouw van deze regelaar is totaal modulair en kan hierdoor volledig op maat afgestemd worden op iedere denkbare installatie.
Herkenbaar, vertrouwd en innovatief www.hcs-ba.nl - info@hcs-ba.nl - Tel. 010-4580000
TVVL Magazine | 12 | 2012 EDITORIAL
TM1212_editorial.indd 5
5
6-12-2012 12:55:00
‘Soft Landings’ voor gebouwen? Een belangrijk onderdeel van de Lifecycle Performance van gebouwen is de noodzaak van gebouwen om vanaf de ‘inhuizing’ of minstens na een jaar te doen wat ze moeten doen: functioneren zoals in het Programma van Eisen en in bestekken is beschreven en naar volle tevredenheid van de gebruikers en de eigenaar. Zoals iedere gebruiker van een nieuw gebouw ervaren zal hebben, hebben gebouwen kinderziekten. Sommige gebouwen blijven zelfs, helaas, hun leven lang invalide. In Engeland is het proces ‘Soft Landings’ ontwikkeld om een handvat te bieden aan eigenaren in de strijd tegen kinderziekten. De basis is de gemeenschappelijke overtuiging van alle betrokken partijen dat voor een goed gebouw eerlijke samenwerking nodig is ook de eerste jaren na de oplevering. Dit artikel verkent de mogelijkheden van dit systeem in onze bouwomgeving. Ir.drs . Ineke Thierauf, arbeidshygiënist Universiteit Utrecht, directie Vastgoed en Campus, taakgroep Veiligheid en Milieu
Het proces ‘Soft Landings’ dook op bij het zoeken naar geschikte onderwerpen voor deze special over Lifecycle Performance (zie http://www.bsria.co.uk/services/design/softlandings). De ideeën uit dit proces spreken erg aan. Gebouwen kunnen nogal hard landen in Nederland en vervolgens meerdere jaren lijden aan kinderziektes die vaak nooit helemaal overgaan. Het Nederlandse bouwproces is dermate versnipperd geraakt in verantwoordelijkheden, dat partijen maar met moeite de handen ineen kunnen slaan om een echt goed gebouw te bouwen. Een gebouw waarin gebruikers vanaf de oplevering met plezier verblijven. Een gebouw bouwen volgens de principes van ‘Soft Landings’ betekent als eigenaar vanaf het begin met alle partijen afspreken
6
TM1212_thierauf_2117j.indd 6
dat er alles aan gedaan moet worden om het gebouw ‘te laten doen wat het moet doen’. En alle betrokkenen moeten er de eerste drie jaar zijn voor nazorg indien nog niet alles perfect functioneert. Ontwerpers en installateurs verbinden zich aan gebouwen tot na de praktische voltooiing. Zij helpen hun klant tijdens de eerste maanden van de gebruiksfase en ook daarna met ‘fine-tunen’ en ‘debugging’ van de systemen. Ze zorgen er bovendien voor dat de bewoners begrijpen hoe ze het best hun gebouwen kunnen gebruiken en controleren. Eventuele extra advieskosten die ontwerpers en installateurs vooraf bedingen, kunnen een fractie van voor het verhelpen van de kinderziektes en de kosten die het gevolg zijn van een gebouw dat permanent niet voldoet aan de wensen van de eigenaren en gebruikers.
INGEBED IN BOUWPROCES De fasering van het ‘Soft Landings’ proces volgt het normale bouwproces. In elke fase is een aparte stap ingebouwd om het ontwerp te bekijken vanuit het perspectief van eigenaar en gebruiker in de gebruiksfase bij het onderhoud. In de ontwerpfase onderzoekt het hele projectteam in detail hoe het gebouw zal functioneren vanuit het oogpunt van de facility manager en individuele gebruiker. Daarbij worden inzichten uit vergelijkbare projecten gebruikt. In de overdrachtsfase zorgen de systeemontwerpers en installateurs ervoor dat het gebouwbeheer een goed begrip heeft van alle gebouwsystemen. De eerste jaren van de gebruiksfase zijn ontwerpers en installateurs nog steeds betrokken bij het gebouw. De gebruikers wordt via enquêtes om hun mening gevraagd.
TVVL Magazine | 12 | 2012 ONTWERP
6-12-2012 12:57:09
vragen bij het ontwerp Vragen die aan de orde komen bij het ontwerp zijn o.a.: - Kunnen de gebruikers de ontwerpoplossing begrijpen, controleren en (financieel) veroorloven om te gebruiken en te onderhouden? Deze vraag voorkomt situaties waarbij de gebruikers aan meerdere knoppen moeten draaien om één keer de temperatuur te regelen. Of zorgt voor een adequate gebruikersfeedback naar het gebouwbeheerssysteem als bijvoorbeeld een gebruiker de automatische zonwering zelf wil regelen. Mogelijk denkt men dan ook aan voldoende regelkleppen voor het naregelen van de luchthoeveelheid op ruimteniveau. - Zijn de energiedoelen redelijk of te ambitieus en kwetsbaar? Is overal aan gedacht? Dit dwingt ontwerpers om echt na te denken over de energiebehoeften van een gebouw en niet klakkeloos de gebruikelijke getallen te gebruiken, zoals voor het energiegebruik van verlichting. Standaard wordt in kantoorkamers een randzone van 60 cm gebruikt, ook voor organisaties waar het gebruikelijk is om met het bureau tegen de muur aan te zitten. Dit terwijl een bureau 80 cm breed is, waardoor vrijwel alle bureaus met minder dan 500 lux worden verlicht, dus onder de NEN/Arbo-norm. Echt nadenken over hoe de werkruimten worden gebruikt, betekent in dit geval rekenen met een randzone van hoogstens 10 cm. Een kleinere randzone betekent een hogere warmtelast door verlichting. - Gaat het ontwerp voldoen aan het programma van eisen? Is het programma van eisen gedetailleerd genoeg om richting te geven aan het ontwerp van bijvoorbeeld het klimaat- of verlichtingssysteem? De meeste mensen hebben wel een goed beeld waar hun huis aan moet voldoen. Voor bijvoorbeeld een kantoorgebouw ligt dat heel anders. Het is ze geheel onbekend waarmee de rekenmodellen voor het binnenklimaat en de verlichting moeten worden gevuld. Laat staan dat ze zich bij de uitkomsten goed kunnen voorstellen wat het resultaat in de praktijk zal zijn. Voorkomen kan worden dat gebouwen bij oplevering niet voldoende aansluiten bij de verwachtingen van de gebruikers en het oorspronkelijke Programma van Eisen. - Welke technologieën en interfaces hebben aanvullende zorg nodig en moeten beschermd worden tegen bezuinigingen in latere bouwfasen? Wie deze onderwerpen goed definieert, kan vermijden dat bij een door betonkernactivering verwarmd gebouw in de bestekfase op ruimteniveau de naverwarming van de toevoerlucht wordt
TVVL Magazine | 12 | 2012 ONTWERP
TM1212_thierauf_2117j.indd 7
wegbezuinigd. Ook zal dan goed worden nagedacht of bijvoorbeeld bij een hoog atrium het wegbezuinigen van de installatie voor onderhoud van armaturen of ramen wel zo’n goed idee is. - Is het ontwerp robuust genoeg om wijzigingen in toekomstig gebruik op te vangen? Deze vraag geldt voor zowel de bouwkundige als technische voorzieningen. Zijn de functie en plattegrondwijzigingen door te voeren zonder problemen? Als installaties onbereikbaar of in een te krap jasje zitten, is aanpassing amper mogelijk. Van een grote werkkast een kantoorwerkplek maken, leidt vaak tot problemen. Of wat te denken van een kamer voor de manager, waar vervolgens ook drie medewerkers in kunnen maar de hiervoor benodigde toevoerlucht en dataaansluitingen ontbreken.
ADEQUATE VOORBEREIDING Veel gebruikelijke problemen na de oplevering ontstaan door een niet adequate voorbereiding van de oplevering. Het gebouw is nog niet klaar voor gebruik. Voor de overdracht zijn er nog veel activiteiten nodig, zoals: - Trainen van het beheer- en onderhoudspersoneel. Voorkomen van het ontregeld raken van het gebouw is een belangrijk onderwerp; - opstellen van een gebruikersgids voor het gebouw, maar ook voor de gebruikers in de werkruimten (welke knop doet wat?); - Checken van de commissioninggegevens en het gebouwlogboek om er zeker van te zijn dat ze kloppen. Gedacht kan worden aan het steekproefsgewijs nameten en bij elk kanaal controleren of er wel lucht wordt toegevoerd/afgezogen. Zo wordt in de bouw soms een rooster zonder kanaal opgeleverd of een kanaal zonder regelklep; - Checken van het monitoren van het energiegebruik en beoordelen of de rapportage te begrijpen is door de facility manager. Een onderdeel hiervan kan zijn het controleren of het gebouw thermisch voldoende dicht is en niet door allerlei kieren warmte of koude lekt naar de omgeving; - Testen en demonstreren van de gebouwbeheerssystemen. Functioneren alle gebruikerscontrolesystemen? Belangrijk is om te controleren of de voelers op ruimteniveau op een goede plaats zijn terechtgekomen. Worden ze niet teveel blootgesteld aan tocht of verdwijnen ze achter een kast?
NAZORG Terwijl de verantwoordelijkheid voor het gebruik van het gebouw ligt bij de facility manager, zijn ontwerpers en installateurs nog drie jaar betrokken bij het gebouw conform het ‘Soft Landings’ principe om te zorgen dat het
gebouw optimaal blijft functioneren. Daarbij helpen: - een helpdesk of intranet bulletin bord voor feedback van en naar de gebruikers; - een gids met de voor alle gebruikers belangrijke regelsystemen; - actuele gebruiksaanwijzingen en logboeken voor het beheer- en onderhoudspersoneel, en alle andere gebruikers; - een nazorgteam dat regelmatig zichtbaar aanwezig is op de werkvloer, benaderbaar voor problemen door gebruikers en oplossingsgericht functioneert; - ontwerpdoelen waarmee het energiegebruik kan worden bijgehouden en vergeleken; - onderzoek naar het functioneren van het klimaatsysteem onder verschillende klimaatomstandigheden en bij wisselende bezetting; - een vragenlijst waarmee de gebruikerstevredenheid in het tweede en derde jaar kan worden gemeten. Een dergelijke werkwijze vraagt van de opdrachtgever om het aanbesteden van het onderhoudscontract een paar jaar uit te stellen.
HET BELANG De vragen uit het ‘Soft Landings’ proces zijn al onderdeel van het huidige ontwerpproces, maar worden mogelijk niet systematisch in elke fase beantwoord. De vragen zorgen ervoor dat de manier waarop gebouwen daadwerkelijk worden beheerd en onderhouden een even groot belang krijgt in het ontwerpproces als het gebouw zelf. Dit is ook van belang voor het voldoen aan energieprestatienormen, certificatiesystemen zoals Breeam en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een bedrijf. ‘Soft Landings’ vergt slechts geringe extra kosten. Deze kosten zijn verwaarloosbaar als ze vergeleken worden met de winst van lagere kosten voor het oplossen van problemen en het productieverlies bij beheer en onderhoud.
VERANTWOORDING - Het Soft Landings Framework is gratis te downloaden van de website (http://www. bsria.co.uk/services/design/soft-landings). Bsria is een test, onderzoek en consultancy organisatie voor de constructie en bouwmarkt. Bsria is een non-profit vereniging. Winst wordt geïnvesteerd in het research programma naar ‘best practices’. - De praktijkvoorbeelden in dit artikel komen zowel van de website van Bsria als uit eigen ervaring en van collega arbeidshygiënisten werkzaam in andere organisaties.
7
6-12-2012 12:57:09
Robuust klimaatontwerp
Energie-efficiëntie en gebruikerscomfort verenigd Tijdens het ontwerpproces bij nieuwbouw of renovatie zullen de betrokken partijen naar een comfortabel, gezond en energiezuinig gebouw willen streven. Zeker als het de ambitie is om een hoge duurzaamheidsprestatie te realiseren door middel van bijvoorbeeld een Breeam-nl duurzaamheidscertificering. In de praktijk blijken de ambities echter nog al eens minder rooskleurig uit te pakken en worden organisaties geconfronteerd met klachten over het binnenklimaat en een hoger dan verwacht energiegebruik. Uit eigen onderzoek blijkt dat gebouwtypen die ‘klimaat georiënteerd’ zijn in de praktijk beter presteren op het gebied van energiegebruik en comfort dan gebouwtypen die ‘niet klimaat georiënteerd’ zijn. Ing. S.R. (Stanley) Kurvers, ir. E.R. (Eric) van den Ham en drs. J.L. ( Joe) Leijten, Technische Universiteit Delft, Faculteit Bouwkunde, Afdeling Architectural Engineering + Technology, Sectie Climate Design and Sustainability; ir. S. (Sarah) Juricic, Ecole Nationale des Travaux Publics de l’Etat, Lyon, France
ONTWERP EN KWALITEIT Tijdens de ontwerpfase worden afspraken gemaakt over het kwaliteitsniveau van het binnenmilieu en het niveau van duurzaamheid of het energiegebruik. Wordt er volstaan met basiskwaliteitseisen of wordt er expliciet een hoog ambitieniveau nagestreefd? Voor de verschillende aspecten van het binnenmilieu, het thermisch binnenklimaat, de luchtkwaliteit, het visueel comfort en het geluid worden op diverse niveaus eisen of streefwaarden aangegeven. Naast zeer globale eisen in het Bouwbesluit en de Arbowet zijn in het Arbobesluit, de Arboregeling en de Arbobeleidsregels de eisen en richtlijnen stapsgewijs uitgewerkt. Het Arboinformatieblad (AI)-24, Arbothemacahier ‘Binnenmilieu’ en het Arbokennisdossier ‘Klimaat en verlichting’ van het Arbokennisnet (http://www. arbokennisnet.nl) geeft nadere informatie over
8
TM1212_kurvers_2117d.indd 8
specifieke onderwerpen van het binnenmilieu. In bijvoorbeeld de NEN-ISO 7730 en NEN-EN 15251 normen en de Nederlandse richtlijn ISSO-74 staat uitgebreide informatie over het binnenklimaat. Ook de duurzaamheidscertificeringssystemen stellen eisen aan het binnenklimaat. In Breeam-nl wordt gevraagd te voldoen aan NEN-ISO 7730 met een maximaal aantal gewogen temperatuuroverschrijdings(GTO)uren óf te voldoen aan de eisen in ISSO 74 (en/of) NEN-EN 15251. Hierbij worden meer punten toegekend als de gekozen klimaatklasse strenger is. Er dient te worden benadrukt dat het kwantificeren of certificeren van het binnenklimaat en het energiegebruik van gebouwen een papieren, theoretische, aangelegenheid is. Er is nog relatief weinig onderzoek gedaan of een gebouw na een aantal gebruiksjaren
overeenkomstig de (theoretische) beoordeling presteert op het gebied van energie consumptie en thermisch comfort. Gebouwen die in brochures of op websites worden aangeprezen als energiezuinig en met een hoog comfort, zijn dat meestal slechts op papier; zelden zijn ze in de praktijk getoetst. Op deelgebieden zijn er echter wel enkele belangrijke onderzoeken uitgevoerd, die hierna kort worden beschreven.
ENERGIEGEBRUIK IN DE PRAKTIJK Op het gebied van energiegebruik is onderzocht in hoeverre de theoretische energieprestatie overeenkomt met het werkelijke energiegebruik. Figuur 1 laat bijvoorbeeld een steekproef zien in 73 Nederlandse gebouwen [1,2]. Hoewel er gemiddeld genomen een duidelijk verband bestaat tussen het berekende energiegebruik volgens NEN 2916 en
TVVL Magazine | 12 | 2012 BINNENKLIMAAT
6-12-2012 13:02:20
-Figuur 4- De verdeling van de tevredenheid over de temperatuur van alle bewoners van alle 215 gebouwen. 42% van de gebouwgebruikers is niet tevreden (waardering -1, -2, -3) [4] -Figuur 1- Relatie tussen karakteristiek energiegebruik (horizontale as) en werkelijk energiegebruik (verticale as) in Nederlandse gebouwen [1]
-Figuur 2- Gemeten versus ontwerp energiegebruik (EUI=energy use intensity in kBtu/sf/yr) in gebouwen in de VS[3]
-Figuur 3- Gemeten versus voorspelde besparingen in percentages in LEED-gecertificeerde (Gold-Platinum, Silver) gebouwen in de VS[3]
het werkelijk energiegebruik, is de spreiding erg groot en kan het werkelijke energiegebruik een factor 2 tot 5 verschillen met het berekende energiegebruik. In een ander onderzoek in de Verenigde Staten naar het effect van de LEED-certificering op het energiegebruik, is onder andere het gemodelleerde energiegebruik vergeleken met het werkelijke energiegebruik [3]. Ook hier
TVVL Magazine | 12 | 2012 BINNENKLIMAAT
TM1212_kurvers_2117d.indd 9
bleek dat het gemodelleerde energiegebruik een goede voorspeller is van het gemiddelde energiegebruik van gebouwen, maar er werd ook een grote spreiding in het energiegebruik van de afzonderlijke gebouwen gevonden (figuur 2). Sommige gebouwen doen het veel beter dan verwacht (gebouwen boven de gestippelde lijn), maar even zo veel gebouwen presteren minder, in sommige gevallen veel
-Figuur 5- De verdeling van de tevredenheid over de temperatuur in 215 gebouwen. Volgens de norm moet minimaal 80% van de gebruikers tevreden zijn over de temperatuur. Dit is in slechts 11% van de gebouwen het geval [4].
minder (zie figuur 3). Er is dus duidelijk veel ruimte voor verbetering, enerzijds van de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de berekeningsmodellen, maar anderzijds is inzicht in de oorzaken van de grote verschillen in het energiegebruik van gebouwen in de praktijk van groot belang. Het is denkbaar dat veel aspecten en kenmerken van gebouwen die van invloed zijn op het energiegebruik ook invloed hebben op de waardering van het binnenklimaat door de gebruikers.
  THERMISCH COMFORT IN DE PRAKTIJK In diverse onderzoeken is nagegaan in hoeverre gebouwgebruikers tevreden zijn over het thermisch binnenklimaat in hun gebouw. Een onderzoek naar het comfort en de gezondheid van 34.000 gebruikers van 215 gebouwen in de Verenigde Staten, Canada en Finland [4] laat zien dat 42% van alle bewoners niet tevreden is over het thermisch binnenklimaat (figuur 4) en dat in slechts 11% van de gebouwen, conform de Ashrae-55-norm, minimaal 80% van de gebruikers tevreden zijn met het thermisch binnenklimaat (figuur 5). Een vergelijkbaar beeld geeft de perceptie
9
6-12-2012 13:02:24
van de luchtkwaliteit. Bijna een derde van de gebruikers is niet tevreden (figuur 6) en in slechts in 26% van de gebouwen wordt aan de norm van minimaal 80% tevredenen voldaan (figuur 7). Dezelfde effecten worden ook in andere onderzoeken gevonden [5]. In een Duits onderzoek in 16 kantoorgebouwen met circa 4.400 gebruikers [6] blijkt dat de tevredenheid over de temperatuur groter is in gebouwen met eenvoudige mechanische en natuurlijke ventilatie dan in gebouwen met mechanische ventilatie en koeling (figuur 8). Het idee dat een nauwe temperatuurbandbreedte tot een hoger comfort leidt is ook terug te vinden in de binnenklimaatnormen als NEN-ISO 7730, NEN-EN 15251 en in bijvoorbeeld Breeam-nl, die onder andere op de genoemde normen is gebaseerd. NEN-ISO 7730 en NEN-EN15251 hanteren drie categorieën voor de binnenmilieukwaliteit: I, II en III, waarbij categorie I de nauwst geregelde bandbreedte heeft. In Ashrae 55 worden de vergelijkbare termen klasse A, B en C gebruikt. Hoe lager het theoretisch percentage ontevredenen (PPD) is, hoe nauwer de bandbreedte rond PMV=0 ligt. Naarmate de bandbreedte nauwer moet worden geregeld is er meer energie benodigd. De vraag die zich hier dus opwerpt: leidt deze extra hoeveelheid energie ook tot een daadwerkelijk comfortabeler klasse A, vergeleken met klasse B en C? Dit is onderzocht in [7] waarbij drie databases gebruikt zijn: de Ashrae RP884 met 45 kantoorgebouwen, de Scats-database met 26 kantoorgebouwen van verschillende typen in vijf Europese landen en het Berkeley City Centre (BCC), een modern, natuurlijk geventileerd gebouw in Californië. In de gebouwen zijn luchttemperatuur, stralingstemperatuur, luchtsnelheid en luchtvochtigheid gemeten. Ook zijn de kledingisolatie- (clo) en metabolismewaarden bepaald, zodat PMV-waarden konden worden berekend. Daarnaast is de temperatuuracceptatie van de gebruikers via vragenlijsten bepaald. Tabel 1, 2 en 3 geven aan hoe de verschillende klassen in de praktijk worden ervaren door de gebruikers in de 72 gebouwen. Uit de resultaten blijkt dat een nauwere bandbreedte in gemeten temperaturen in de praktijk niet door de gebruikers als comfortabeler of acceptabeler wordt ervaren. Er zijn óf helemaal geen verschillen, óf de verschillen zijn niet statistisch significant. Er is dus geen wetenschappelijke onderbouwing om gebouwen binnen klasse A te regelen, zeker gezien de extra energie die hiervoor nodig is. Klasse C lijkt op de grens van 80% acceptatie te zitten, waardoor klasse B het meest realistisch is. In een onderzoek in 95 kantoorgebouwen in de Verenigde Staten [8] blijkt dat er in de winter
10
TM1212_kurvers_2117d.indd 10
-Figuur 6- De verdeling van de tevredenheid over de luchtkwaliteit van alle bewoners van alle 215 gebouwen. 42% van de gebouwgebruikers is niet tevreden (waardering -1, -2, -3) [4]
-Figuur 7- De verdeling van de tevredenheid over de luchtkwaliteit in 215 gebouwen. Volgens de norm moet minimaal 80% van de gebruikers tevreden zijn over de luchtkwaliteit. Dit is in slechts 26% van de gebouwen het geval [4].
meer gezondheidssymptomen voorkomen wanneer de temperatuur zich aan de warme kant van het comfortgebied bevindt. In de zomer komen er juist meer symptomen voor wanneer de gemeten temperaturen lager zijn dan het comfortgebied voorschrijft (figuur 9). Ook is het gemiddeld in de onderzochte gebouwen in de zomer kouder dan het volgens de normen zou moeten zijn. Er komen dus meer gezondheidssymptomen voor wanneer er in de zomer te veel wordt gekoeld en in de winter te veel wordt verwarmd. Dat dit tot onnodig energiegebruik leidt is evident.
‘ROBUUST KLIMAATONTWERP’ Voor de discrepanties tussen energiegebruik en comfortniveau en de prestaties in de praktijk
noemen adviseurs diverse oorzaken. Voorbeelden zijn het niet goed inregelen van de installaties, een veranderd gebruik ten opzichte van het ontwerp, een ‘verkeerd’ gebruik van het gebouw en de installaties door de bewoners of bezuinigingen tijdens de ontwerp- en bouwfase. Uit eigen praktijkonderzoek in een groot aantal gebouwen is het beeld gevormd dat bepaalde gebouwtypen vaker een hoger en minder goed voorspelbaar energiegebruik hebben dan andere gebouwtypen. Er zijn aanwijzingen dat de laatste jaren in bepaalde gebouwen met een hoge duurzaamheidsambitie, waarbij naar
TVVL Magazine | 12 | 2012 BINNENKLIMAAT
6-12-2012 13:02:26
Office rating
PMV range
Townsville summer wet season (% accept)
Townsville summer dry season (% accept)
KalgoorlieBoulder summer season (% accept)
KalgoorlieBoulder winter season (% accept)
Montreal summer season (% accept)
Montreal winter season (% accept)
Class A
±0,2
74,4 (n=160)
84,2 (n=203)
88,9 (n=163)
86,7 (n=166)
81,2 (n=129)
86,3 (n=102)
Class B
±0,5
77,5 (n=346)
81,0 (n=394)
87,8 (n=320)
84,5 (n=373)
84,2 (n=272)
86,0 (n=250)
Class C
±0,7
77,2 (n=425)
79,2 (n=476)
88,3 (n=393)
84,3 (n=452)
84,4 (n=333)
86,0 (n=321)
-Tabel 1- Resultaten van de Ashrae RP-88 database. Percentage acceptatie in de praktijk voor de drie theoretische binnenklimaatklassen[7]. PMV range
N
% voting in central three categories of Ashrae scale (±SE)
% comfortable (overall comfort ≥4)
-0,2˂PMV˂0,2
966
87,2±1,1
80,0±1,3
-0,5˂PMV˂0,5
2.210
87,9±0,7
78,6±0,9
-0,7˂PMV˂0,7
2.902
87,3±0,6
78,2±0,7
‘Overall comfort’ (in column 5) is based on a six-point scale: 1, very uncomfortable; 2 moderately uncomfortable; 3 slightly uncomfortable; 4 slightly comfortable; 5 moderately comfortable; 6 very comfortable. The numbers are percentages on the comfortable portion of the scale.
-Tabel 2- Resultaten van de Scats-database. De percentages van de bewoners die ‘enigszins koel’, ‘neutraal’, en ‘enigszins warm’ (derde kolom) en ‘comfortabel’ (vierde kolom) stemmen [7]. PMV range
-Figuur 8- Percentage personen per gebouw dat tevreden is met de binnentemperatuur in natuurlijk en mechanisch geventileerde gebouwen [6]
een energiezuinig ontwerp gestreefd wordt, de nadruk ligt op (innovatieve) technische installaties of gevels en minder op het bouwkundig ontwerp. Deze ontwerpen lijken weinig rekening te houden met het buitenklimaat, bijvoorbeeld door beperkte thermische massa en veel glas, terwijl andere aspecten van het ontwerp onvoldoende lijken afgestemd op de gebruikers. Een voorbeeld hiervan is het toepassen van grote kantoorruimten en een gesloten gevel, waardoor beïnvloeding beperkt is. In [9,10,11] wordt de hypothese beschreven dat bij gebouwen met een specifieke combinatie van gebouwkenmerken de kans groter is op een hoger energiegebruik en lager comfortniveau en dat bij een juiste combinatie van gebouwkenmerken het energiegebruik en comfortniveau in de praktijk wel het beoogde ontwerpniveau haalt. Een dergelijk gebouwtype heeft dan wat we noemen een ‘robuust klimaatontwerp’. De mate van ‘robuustheid’ uit zich in verschillende fasen van het ontwerp en gebruik. Een aantal voorbeelden die van invloed zijn op de mate van robuustheid, zijn: - actieve en passieve oplossingen Gebouwen met mechanische koeling zijn gevoeliger voor een hoger dan verwacht energiegebruik [2] en klachten over het comfort [9].
TVVL Magazine | 12 | 2012 BINNENKLIMAAT
TM1212_kurvers_2117d.indd 11
Sample size (inclusive)
Thermal acceptability (% ± SE)
Want warmer (%)
No change (%)
Want cooler (%)
±0,2
721
89,0 ± 1,2
9,9
62,9
27,2
±0,5
1.427
87,3 ± 0,9
10,4
61,7
28,5
±0,7
1.686
86,2 ± 0,8
10,7
59,3
29,9
-Tabel 3- Resultaten van het BCC. Percentages van de respondenten die het ‘acceptabel’ vinden en die het ‘warmer’, ‘geen verandering’ en het ‘koeler’ willen [7].
-Figuur 9- Gemeten temperaturen en gezondheidssymptomen gerelateerd aan de comfortgebieden in de zomer en winter in 95 kantoorgebouwen in de VS [8]
- gevoeligheid voor afwijkingen van ontwerpaannames Bepaalde complexe installaties en regelingen zijn gevoelig voor (soms kleine) afwijkingen van ontwerpaannames. Bij inductie-units bijvoorbeeld is het belangrijk dat de eigenschappen van de units, zoals dimensionering, ventilatiehoeveelheid, temperatuur, soort uitblaasopeningen en luchttoevoerroosters nauwkeurig zijn afgestemd op de eigenschap-
pen van de ruimte, zoals geometrie, plaats van de ramen en de verwachte interne en externe warmtebelasting. Aanpassingen tijdens het ontwerp, de bouw en de gebruiksfase kunnen tot verstoring van het luchtstromingspatroon en daarmee mogelijk tot te hoge luchtsnelheden in de gebruikszone leiden. - onderhoudseisen Sommige ontwerpen vereisen meer onderhoud dan andere. In de praktijk blijkt dat
11
6-12-2012 13:02:28
intensief onderhoud op de lange termijn niet op hetzelfde hoge niveau blijft. Dit omdat nog al eens wordt bezuinigd op de kosten van onderhoud, zeker als de nadelige effecten van minder onderhoud pas indirect en op de lange termijn zichtbaar worden. - integreren van verwarming en ventilatie Als de verwarming en ventilatie geïntegreerd zijn, zijn zij gevoeliger voor verstoringen dan systemen waarbij de verwarming en ventilatie zoveel mogelijk gescheiden zijn [9]. - onvoldoende transparantie voor gebruikers en gebouwbeheerders Gebruikers moeten eenvoudig kunnen begrijpen wat er gebeurt wanneer zij bijvoorbeeld aan een thermostaatknop draaien of de zonwering of verlichting bedienen. De bediening moet dus transparant zijn. Bij complexe luchtbehandelings- en regelsystemen is het soms zelfs voor experts moeilijk te doorgronden wat er aan de hand is wanneer het er problemen blijken te zijn. - beïnvloedingsmogelijkheden Te weinig invloed van de gebruikers op het binnenklimaat verlaagt de robuustheid en vergroot de kans op verschillen tussen de gewenste en werkelijke situatie. Voorbeelden zijn: - gebruikers hebben te weinig mogelijkheden om het binnenklimaat aan te passen aan hun comforttemperatuur en aan de variatie over de tijd van hun comforttemperatuur; - gebruikers hebben te weinig mogelijkheden om afwijkingen van het binnenklimaat te compenseren, die het gevolg zijn van onjuiste werking van het gebouw en de gebouwsystemen. - keuzes en afwegingen De effectieve invloed van de gebruikers op het binnenklimaat helpt een matige binnenmilieukwaliteit van het gebouw te compenseren, vooral wanneer de gebruikers de mogelijkheid wordt geboden om de positieve en negatieve gevolgen van keuzes tegen elkaar af te wegen [10]. Zo kunnen hoge luchtsnelheden door openen ramen of ventilatoren tot tochtklachten leiden, maar kan dit bij hogere temperaturen juist het lichaam aangenaam afkoelen. Ook kunnen openen ramen lawaaihinder van buiten geven, maar zijn ze zeer bruikbaar bij het regelen van de temperatuur en verse lucht. Gebruikers kunnen vaak zelf een afweging maken, door bijvoorbeeld het raam tijdelijk te openen tijdens pauzes en vergaderingen elders.
ROBUUST KLIMAATONTWERP GETEST Om de beschreven, op langdurige ervaring gebaseerde hypothese te kunnen toetsen is uitgebreid onderzoek vereist in een groot aantal gebouwen en volgens een nauw
12
TM1212_kurvers_2117d.indd 12
(1) Energy saving (n=10) (2) User oriented (n=14) (3) User ignoring (n=9) (4) Climate ignoring (n=38) (5) Climate oriented (n=9)
(6) Climate ignoring and user oriented (n=6) (7) Climate oriented and user oriented (not enough data) (8) Energy saving and user oriented (not enough data) (9) Energy saving and climate ignoring (not enough data) Error Bars: 95. % Cl
-Figuur 10 (boven)- Verband tussen ontwerpprofielen en het werkelijke energiegebruik [13] -Figuur 11 (onder)- Verband tussen ontwerpprofielen en het verschil tussen het berekende en werkelijke energiegebruik in % t.o.v. het berekende energiegebruik [13]
(1) Energy saving (n=17) (2) User oriented (n=33) (3) User ignoring (not enough data) (4) Climate ignoring (n=20) (5) Climate oriented (n=13)
(6) Climate ignoring and user oriented (n=7) (7) Climate oriented and user oriented (n=9) (8) Energy saving and user oriented (n=9) (9) Energy saving and climate ignoring (n=6) Error Bars: 95. % Cl
-Figuur 12- Verband tussen ontwerpprofielen en de Building Symptom Index [13]
omschreven protocol. Zo lang er nog geen mogelijkheden zijn om een dergelijk onderzoek uit te voeren, is besloten een vooronderzoek uit te voeren op basis van twee bestaande databases [2,12]. Om de relaties te kunnen onderzoeken tussen gebouwkenmerken, het berekende en het werkelijke energiegebruik is de database
van Climatic Design Consult (CDC) gebruikt. Hierin is data verzameld voor een onderzoek in opdracht van Agentschap NL [1,2]. Om de relaties te kunnen onderzoeken tussen gebouwkenmerken en het comfort en de gezondheid is gebruik gemaakt van de Europese Hope database [12]. In de databases is informatie beschikbaar over de bouwfysische en installa-
TVVL Magazine | 12 | 2012 BINNENKLIMAAT
6-12-2012 13:02:31
REFERENTIES
-Tabel 4- Gebouwtypologieën (ontwerpprofielen) op basis van energie-, gebruikers en klimaatkenmerken [13]
tietechnische eigenschappen. Op basis hiervan zijn voor dit onderzoek negen gebouwtypologieën of ‘ontwerp profielen’ geselecteerd. Criteria bij de indeling waren onder meer of er bij het ontwerp en gebruik bijzondere aandacht werd gegeven aan energie-efficiëntie, of de gebruikers voldoende mogelijkheden hebben het binnenklimaat te beïnvloeden en of het ontwerp rekening houdt met klimatologische en meteorologische omstandigheden. Tabel 4 geeft een overzicht van de negen gebouwtypologieën. Het belangrijkste doel van het vooronderzoek was het verkrijgen van inzicht in de invloed van (combinaties van) gebouwkenmerken op het energiegebruik en op het ervaren comfort en de gezondheid. Figuur 10 toont het werkelijke energiegebruik in relatie tot de gebouwtypologieën. Uit deze figuur kan worden afgeleid dat ontwerpprofiel 5 (‘climate oriented’: onder andere natuurlijke ventilatie, te openen ramen en gebruik van thermische massa) in werkelijkheid minder energie gebruikt dan profiel 4 (‘climate ignoring’: o.a. mechanische ventilatie, actieve koeling, geen gebruik thermische massa) en profiel 6 (‘climate ignoring’/‘user oriented’). Uit figuur 11 blijkt dat ook het verschil tussen het berekende energiegebruik en het werkelijke energiegebruik sterk afhangt van het gekozen ontwerpprofiel en dat ontwerpprofiel 5 (‘climate oriented’) een beter voorspelbaar energiegebruik heeft dan de andere profie-
TVVL Magazine | 12 | 2012 BINNENKLIMAAT
TM1212_kurvers_2117d.indd 13
len. Figuur 12 laat de relatie zien tussen de verschillende ontwerpprofielen en de Building Symptom Index (BSI). De BSI is het gemiddeld aantal gebouw gerelateerde gezondheidssymptomen per gebouw. In dit geval is de BSI5 gebruikt: de vijf meest kenmerkende gebouw gerelateerde gezondheidssymptomen. De BSI5 kan dus variëren tussen 0 en 5. Uit figuur 12 blijkt dat de ontwerpprofielen 4, 6 en 9 (alle ‘climate ignoring’) de hoogste BSI hebben, terwijl de ‘climate oriented’ profielen 5 en 7 de laagste BSI hebben, dus de minste gebouw gerelateerde gezondheidsklachten. Het is zeer interessant om te zien dat wanneer figuur 10, 11 en 12 met elkaar worden vergeleken, de ontwerpprofielen 4 en 6 ongunstig scoren voor zowel energiegebruik als gezondheid en dat ontwerpprofiel 5 juist gunstig scoort voor zowel energiegebruik als gezondheid. Een laag energiegebruik en een hoge tevredenheid met het binnenmilieu kunnen dus gecombineerd worden bij de juiste combinatie van ontwerpkeuzes, dus bij een robuust klimaatontwerp! Dit zijn bemoedigende resultaten, die verder onderzoek rechtvaardigen. Omdat dit onderzoek is gebaseerd op twee databases, één voor energiegebruik en één voor gebruikerstevredenheid, is het des te belangrijker om dit onderzoek uit te voeren op een gebouwenbestand, waarbij energiegebruik en gebruikerspercepties in dezelfde gebouwen en in dezelfde periode worden onderzocht.
1. Ham, E.R. van den; Relatie tussen EPC en werkelijk energiegebruik van kantoorgebouwen, Climatic Design Consult, 9 juli 2004, (Novem) 2. Ham, E.R. van den, Nobel, K.C.J., Schatgraven in de bestaande gebouwenvoorraad, Pilot kantoren en scholen, Climatic Design Consult 1002.32, 26 oktober 2009, (Novem) 3. Turner, C., Frankel, M., Energy Performance of LEED® for New Construction Buildings, NBI-report for the US Green Building Council, 2008 4. Huizenga, C., Abbaszadeh, S., Zagreus, L., Arens, E.A., Air Quality and Thermal Comfort in Office Buildings: Results of a Large Indoor Environmental Quality Survey, Proceedings of Healthy Buildings 2006, Lisbon,Vol. III, 393-397 5. Leijten, J.L., Kurvers, S.R., Binnenklimaat in kantoorgebouwen. Onderzoek naar klachten, Praktijkgids Arbeidshygiëne, ISBN 978 90 13 05065 3, Kluwer, 2007 6. Hellwig R.T., Brasche S., Bischof W.. Thermal Comfort in Offices – Natural Ventilation vs. Air Conditioning, Proceedings of congress Comfort and Energy Use in Buildings – Getting it Right, Winsor 2006 7. Arens, et. al., “Are ‘class A’ temperature requirements realistic or desirable?”, Building and Environment, No 45 (2010), pp. 4-10 8. Mendell M. J., Mirer A. G. “Indoor thermal factors and symptoms in office workers: findings from the US EPA BASE study”, Indoor Air 2009; 19: pp. 291–302 9. Leyten J.L., Kurvers S.R, Robuustheid van gebouwen en luchtbehandelingsinstallaties, TVVL Magazine, 1, 2007 10. Leyten J.L., Kurvers S.R. Robuustheid van gebouwen en installaties, deel 2, TVVL Magazine, 3, 2011. 11. Kurvers S.R., Leijten J.L. Een robuust binnenklimaat, in “De Breinwerker”, Redactie Iris Bakker, FMN, Naarden, mei 2010, ISBN 9789490850012 12. Bluyssen, dr.ir. Ph., Aries and van Dommelen, Comfort of workers in office building projects: the European, HOPE project, 2011, Building and Environment, vol. 46 issue 1 13. Juricic, S.M.M. , Van den Ham E.R, Kurvers, S.R., Robustness of a building - Relationship between building characteristics and energy use and health and comfort perception, Proceedings of 7th Windsor Conference: The changing context of comfort in an unpredictable world Cumberland Lodge, Windsor, UK, 12-15 April 2012
13
6-12-2012 13:02:37
Ventilatie in nieuwbouwwoningen met balansventilatie Dit artikel geeft de resultaten weer van een monitoringsonderzoek in 64 nieuwbouwwoningen. Uit dit onderzoek blijkt dat het raamgebruik sterk is gecorreleerd met de buitentemperatuur. De resultaten suggereren dat zelfs in het stookseizoen de temperatuur van de slaapkamers te hoog wordt ervaren. Met de huidige woning- en installatieconcepten moeten bewoners hun ramen dan wel openzetten. Ze hebben geen andere mogelijkheid om te koelen. Simulaties geven aan dat een betere thermische zonering tussen woon- en slaapkamers mogelijk is en energie bespaart. Om dit te stimuleren zou de energieprestatienormering voor koeling moeten worden aangepast. Ir. P. (Piet) Jacobs, TNO afdeling Energy & Comfort Systems
In Nederland heeft de EPC in belangrijke mate bijgedragen aan een verlaging van het energiegebruik van nieuwbouwwoningen. Ook in goed geïsoleerde woningen heeft de bewoner een groot effect op het binnenklimaat en het energiegebruik. Onderzoek door Santin [1] liet zien dat slechts 18 tot 22% van de variatie in recent gebouwde woningen verklaard kan worden door de gebouwkarakteristieken die in de EPCberekeningen worden gebruikt. Volgens Santin bepalen twee factoren het overblijvende deel in de variatie van het energiegebruik: de werkelijke kwaliteit van de constructie en installatie, en het werkelijke gebruikersgedrag. Tussen het energiegebruik en het gebruik van het mechanische ventilatiesysteem vond Santin een lage correlatie. Raam- en roosterstanden blijken een groter effect te hebben op het energiegebruik dan de mechanische ventilatie. Anderson [2] heeft het gedrag van bewoners met betrekking tot ramen bestudeerd en concludeerde dat de buitentemperatuur, de binnentemperatuur en de CO2-concentratie binnen de belangrijkste variabelen zijn die de kans beschrijven
14
TM1212_jacobs_2117c.indd 14
dat een raam wordt geopend of gesloten. Ook tradities en opvoeding zullen een belangrijke invloed uitoefenen op bewoners of zij ramen open zetten of dicht doen (zie figuur 1). Andere bewoners prefereren juist om met de ramen dicht te slapen en zetten ze ’s ochtends na het opstaan open om ‘te luchten’. Met name in goed geïsoleerde woningen heeft het raamgebruik een relatief groot effect. In figuur 2 is getracht om dit schematisch weer te geven. In niet of nauwelijks geïsoleerde woningen ontstaat in het stookseizoen, zelfs met de ramen dicht, een temperatuur in de slaapkamers waarbij het voor veel mensen prettig slapen is. In recente woningen met EPC = 0,8 zorgt de isolatie ervoor dat de warmte zich over de woning verdeeld en dat de temperatuur in de slaapkamers toeneemt. Het helpt niet om de verwarming uit te zetten want die staat al uit in de slaapkamers. Verhoging van het ventilatiedebiet bij balansventilatie zorgt niet of nauwelijks voor een lagere temperatuur. De bewoners moeten in de huidige woningen wel het raam open zetten. Mogelijk
dat in de toekomst ook interne zonering of andere technieken toegepast gaan worden om comfortabele energienul-woningen te bereiken.
BESCHRIJVING WONINGEN In een nieuwbouwwijk in Delft zijn de raamstanden en het gasverbruik van 64 woningen geregistreerd. De woningen zijn in drie blokken opgeleverd tussen juni 2006 en augustus 2007. De huizen zijn in acht groepen van acht woningen gegroepeerd. In elk blok bevinden zich twee woningen met vier verdiepingen (ongeveer 185 m2); de andere zes woningen hebben drie verdiepingen (ongeveer 140 m2). Alhoewel de woningen bijna dezelfde afmetingen hebben zijn de even en oneven nummers door verschillende bouwers gebouwd. De uit drie lagen bestaande eengezinswoningen zijn ontworpen op een EPC-waarde van 0,74. Voor een typisch huishouden komt dit overeen met een gasverbruik van ongeveer 1.100 m3 per jaar. Dit is dan onder te verdelen in 555 m3 voor warm tapwater, 508 m3 voor verwarming
TVVL Magazine | 12 | 2012 VENTILATIE
6-12-2012 13:10:13
-Figuur 2- Schematische weergave van temperatuurzonering afhankelijk van het isolatieniveau
Deuren
Ramen
2
1
Begane grond Eerste verdieping
4
Tweede verdieping*
4
Zolder
Dakramen
2–4
0–1
-Tabel 1- Typisch aantal te openen ramen per woning (*bij 4 laagswoningen)
-Figuur 1- Uit de bundel ‘Kun je nog zingen, zing dan mee’, uitg.1918
en 50 m3 voor koken. De huizen zijn voorzien van een gebalanceerd ventilatiesysteem met warmteterugwinning. De ventilatie kan worden geregeld met een driestandenknop in de keuken. Eerder onderzoek [3] in één van de woningen liet zien dat in stand 3, de hoogstand, in de meeste verblijfsruimten nipt wordt voldaan aan de Bouwbesluit ventilatie-eisen. Echter, in deze stand is het geluidniveau in de verblijfsruimten 40 dB(A) en hoger, wat hinder voor de bewoners oplevert. Het is hierdoor mogelijk dat bewoners op andere manieren gaan ventileren. Tabel 1 geeft het aantal te openen ramen en deuren per woning weer. Na oplevering zijn in een aantal woningen op zolder een dakkapel en dakramen geplaatst. Alle 64 woningen hebben dezelfde draaikiepramen zoals in figuur 3: breedte 87,5 cm en 134 cm hoog. In kiepstand bedraagt de opening aan de bovenzijde 12 cm. De overstek is 1 m diep en biedt goede bescherming tegen inregenen. In de zomer zorgt de overstek voor beschaduwing en voorkomt het oververhitting
TVVL Magazine | 12 | 2012 VENTILATIE
TM1212_jacobs_2117c.indd 15
-Figuur 3- Raam in kiepstand goed beschermd onder de overstek
op de slaapverdieping. Ramen waar inbraak mogelijk is, zijn voorzien van een slot op de hendels (niet te zien op de foto).
OBSERVATIEMETHODE Gedurende een jaar, in de periode van 3 februari 2009 tot en met 7 februari 2010, is het raamgebruik bepaald door visuele observatie vanaf straatniveau. Dit gebeurde elke week op dinsdag tussen 16.40 en 18.15 en op zondag tussen 12.45 en 16.00 uur. Een typische inspectieronde, zowel aan de voor- als aan de achterzijde, kostte ongeveer 15 minuten. Gedurende schoolvakanties zijn geen inspecties uitgevoerd, omdat dan veel gezinnen niet thuis zijn. In totaal zijn 49 inspecties uitgevoerd. De mate van openen van de ramen is niet vastgelegd. Echter, in het algemeen kan worden gesteld dat in de winter de meeste open ramen in de kiepstand staan. Voor en na iedere inspectieronde is de buitentemperatuur genoteerd.
De in dit artikel gebruikte temperaturen zijn het gemiddelde van deze twee temperaturen. Vanwege de dagelijkse temperatuurcyclus kan deze temperatuur afwijken van de maximum, minimum en gemiddelde dagtemperatuur. Om het raamgebruik te kunnen koppelen aan het gasverbruik is in september 2010 aan alle bewoners een vragenlijst gestuurd. Hierop konden zij de meterstand invullen en de datum waarop ze de woning in gebruik hadden genomen. Omdat slechts 26 van de 64 huishoudens de vragenlijst hadden teruggestuurd is besloten om korte interviews met alle bewoners te houden. Deze werden tussen september en december 2010 gehouden. Hierdoor steeg de respons tot 61 huishoudens.
RAAMSTANDEN Figuur 4 toont de resultaten van de observaties. Het percentage woningen met tenminste één open raam en ook het totale aantal
15
6-12-2012 13:10:16
-Figuur 4- Links: percentage woningen met minimaal één open raam; rechts: totaal aantal open ramen
Dit zou een reden kunnen zijn om de ramen te sluiten. Het lijkt erop alsof beneden 2°C het aantal open ramen gelijk blijft; dit zijn vooral op een kier staande dakramen. Wat verder opvalt is dat er op zondag 5 tot 10% meer woningen met open ramen zijn in vergelijking met dinsdag. Mogelijk komt dit omdat dan meer mensen thuis zijn.
GASVERBRUIK
-Figuur 5- Gasconsumptie voor drie woningtypen en twee temperatuurregimes. Het aantal open ramen gedurende het gehele jaar is gebaseerd op 49 waarnemingen, onder 12°C op 27 waarnemingen.
open ramen lopen vrijwel lineair op met de momentane buitentemperatuur. De correlatiecoëfficiënt bedraagt 0,78 tot 0,84. Het is voorstelbaar dat de binnentemperatuur een ‘trigger’ is om ramen te open. Omdat de binnentemperatuur sterk is gecorreleerd met de buitentemperatuur zien we hier deze relatie. Volgens Andersen [2] speelt naast de binnen- en de buitentemperatuur ook de CO2concentratie een belangrijke rol als trigger voor het openen van ramen. Omdat het ventilatiesysteem in de woningen hoge geluidniveaus in
16
TM1212_jacobs_2117c.indd 16
de verblijfsvertrekken veroorzaakt tot 40 – 47 dB en 54 dB op zolder, is het ventilatiesysteem in een aantal gevallen uitgezet en in de meeste woningen wordt de laagstand gebruikt, zie tabel 3. Dit zou naast het spuien om te koelen een aanvullende reden kunnen zijn waarom de bewoners voor een groot deel met de ramen ventileren. Naarmate de buitentemperatuur daalt, neemt met de verwarming uit de binnentemperatuur in de slaapkamer verder af. Bij een bepaalde buitentemperatuur komt de binnentemperatuur in de gewenste comfortzone.
Van 61 van de 64 woningen is het gasverbruik verkregen. Omdat het nieuwbouwwoningen betreft stond de gasmeter bij ingebruikname van de woning op nul. De jaarlijkse gasconsumptie is verkregen door de opgenomen meterstand te middelen over de bewoonde periode. Deze varieerde tussen de woningen tussen 3,1 en 4,5 jaar. Figuur 5 is opgesplitst in de drie verschillende woningtypen en toont dit gemiddelde jaarlijkse gasverbruik afgezet tegen het raamgebruik. De linker grafieken tonen het getelde aantal open ramen over het gehele jaar. De rechter grafieken geven alleen de situaties weer waar bij de opname de momentane buitentemperatuur lager was dan 12°C. Deze temperatuur is gekozen omdat daaronder de centrale verwarming wordt gebruikt. Uit figuur 5 blijkt dat het gasverbruik sterk verschilt per huishouden. Het hoogste gasverbruik is drie maal hoger dan het laagste. In de Energieprestatieberekening (EPC) is het gasverbruik in drie groepen opgesplitst: koken (50 m3), warm tapwater (555 m3) en verwarming (508 m3). Koken gebruikt slechts een klein aandeel van het gas en is zelfs nul in geval van elektrisch koken. Dit is in 6% van de huishoudens het geval. Daarom heeft koken geen groot, en in de meeste gevallen een vergelijkbaar, effect op het gasgebruik. Volgens de EPC neemt bereiding van warm tapwater in deze woningen de helft van het gasverbruik voor zijn rekening. Het ligt voor de hand dat er een sterke relatie zou zijn met het aantal personen per huishouden. Echter, aan de hand van deze studie kan dat niet worden beves-
TVVL Magazine | 12 | 2012 VENTILATIE
6-12-2012 13:10:18
tigd, zie figuur 6. Mogelijk is dit een gevolg van het grote aantal kleine kinderen in deze nieuwbouwwijk die mogelijk minder tapwater verbruiken dan volwassenen. Daarnaast heeft ruimteverwarming een belangrijke invloed op het gasverbruik. Belangrijke parameters die het gebruik bepalen zijn de thermostaatstand, het aantal uur dat bewoners aanwezig zijn en de hoeveelheid interne warmtelast ten gevolge van elektriciteitsgebruik. Echter, deze parameters zijn niet geregistreerd in deze studie. Een bekende factor is de mate van zoninstraling van de woning in het stookseizoen. Voor iedere woning is hiervoor een schatting gemaakt. De analyse laat een zeer kleine correlatiecoëfficiënt zien van 0,0004 in combinatie met een gasbesparing van 25 m3 voor een optimale expositie. Een belangrijkere factor is of de deur tussen de woonkamer en het trappenhuis in het stookseizoen open staat. Bij mensen die aangaven dat ze de tussendeur lieten open staan of waarbij door de indeling de deur ontbrak was het gasverbruik 173 m3 hoger. De correlatiecoëfficiënt bedraagt echter slechts 0,05. Van de geregistreerde parameters heeft raamgebruik het grootste effect op het gasverbruik. De tussenwoningen vertonen een matige correlatie met het aantal open ramen gedurende het jaar. De correlatiecoëfficiënten (R2) zijn in de range 0,18 – 0,32 voor het aantal open ramen gedurende het hele jaar en 0,25 – 0,35 voor het aantal open ramen bij temperaturen lager dan 12°C. Dit suggereert dat indien bewoners gewend zijn om de ramen te openen bij hogere buitentemperaturen, ze dit ook nog steeds blijven doen indien de buitentemperatuur onder de stookgrens komt. Bij de hoekhuizen is het effect van een open raam veel kleiner en is ook de correlatiecoëfficiënt relatief laag. Mogelijk treedt hier door extra geveloppervlak meer afkoeling op en is de noodzaak kleiner om ramen op te zetten. Uit de helling in figuur 5 voor de drie lagen tussenwoning kan worden afgeleid dat ieder extra geteld open raam het gasverbruik met 5 m3 vergroot. Gemiddeld zijn er 26 open ramen geteld, dit impliceert een extra gasverbruik per geopend raam van ongeveer 100 m3. In het geval van de vier verdiepingen tellende tussenwoning is de helling 17 m3 per geteld open raam. Gemiddeld zijn in het stookseizoen 16 open ramen geteld; dit impliceert een additioneel gasverbruik van ongeveer 300 m3.
# Observaties
Resultaat
29 16 16
Gemiddeld gasverbruik: - Tussenwoning 3 verdiepingen - Hoekwoning 3 verdiepingen - Tussenwoning 4 verdiepingen
918 m3/jaar 1065 m3/jaar 1454 m3/jaar
35
Percentage koken op gas
94%
45
Deur tussen woonkamer en hal open open
27%
25 15 14
Gemiddeld aantal personen per woning: - Tussenwoning 3 verdiepingen - Hoekwoning 3 verdiepingen - Tussenwoning 4 verdiepingen
3,44 3,37 4,33
Ventilatie systeem uitgeschakeld Altijd in stand 1 Stand 1 en soms in stand 2 Stand 1 en soms in stand 3 Bijna altijd in stand 2 Bijna altijd in stand 3
13% 27% 20% 30% 10% 0%
30 (totaal)
-Tabel 2- Resultaten van de interviews
SIMULATIES Om het effect van bewonersgedrag op het gasverbruik te onderzoeken en om voorspellingen te kunnen doen zijn simulaties verricht met het dynamische simulatieprogramma Trnsys. In deze simulaties is voor het klimaatjaar ‘64 – ’65 de verwarmingsenergie in een tiental
TVVL Magazine | 12 | 2012 VENTILATIE
TM1212_jacobs_2117c.indd 17
-Figuur 6- Jaarlijks gasverbruik versus het aantal personen per woning
17
6-12-2012 13:10:18
varianten bepaald, zie figuur 7. Het woningmodel wat bij de simulaties is gebruikt, is gebaseerd op de SenterNovem referentiewoning nieuwbouw [4]. Deze referentiewoning heeft een vergelijkbare indeling als de 64 woningen in dit artikel. Echter het vloeroppervlak is met 124 m2 lager. Hierdoor zijn de resultaten niet één op één vergelijkbaar met de gasmeterstanden uit de observatiestudie. In de simulaties komt de laagstand van het ventilatiesysteem overeen met continu 28 dm3/s (100 m3/h) en de hoogstand met continu 76 dm3/s (275 m3/h). Er is gerekend met een warmteterugwinefficiëntie van 80%. De interne warmtelast ten gevolge van elektriciteitsgebruik is 2.750 kWh per jaar. Vergelijking van situatie i in figuur 7 waarbij wordt geventileerd met een open raam in de hoofdslaapkamer en het ventilatiesysteem in laagstand met situatie b waarbij het raam dicht is en het ventilatiesysteem in hoogstand staat, geeft aan dat het gasverbruik met circa 10% toeneemt. Als het ventilatiesysteem in laagstand staat, wat bij het merendeel van de beschouwde woningen het geval was, dan volgt uit de simulaties c en i dat een open raam 85 m3 extra gasverbruik oplevert. Bij vergelijking van c met h, waarbij de badkamer tot 22°C wordt verwarmd, levert een open raam 103 m3 extra gasverbruik op. Beide waarden komen goed overeen met de bij de observaties gevonden waarde van 100 m3 gas. Voorgaande simulaties gelden bij verwarming van de eerste etage en de zolder op minimaal 15°C. Het uitschakelen van de verwarming op de bovenste etages levert volgens vergelijking van simulatie e met c een miniem verschil op wat na afronden zelfs verdwijnt. Dit wordt veroorzaakt door de relatief goede isolatie van de buitenschil waardoor er binnen de woning voldoende temperatuurvereffening optreedt om de temperatuur op de eerste en tweede etage boven de 15°C te houden. Indien een raam open staat, vergelijking van i en j, dan heeft het uitzetten van de verwarming wel een effect van circa 30 m3 gas. Interessant is overigens om te zien dat simulatie d en j hetzelfde energiegebruik opleveren. Bewoners die mogelijk vanwege te hoge temperatuur in de slaapkamer het raam open zetten en het ventilatiesysteem in laagstand houden, verbruiken even veel aardgas als bewoners die het ventilatiesysteem in de hoogstand zetten. Het laagste gasverbruik voor verwarming wordt gerealiseerd door temperatuurzonering toe te passen. Situatie f, g, k en l in figuur 7 geven het gasverbruik weer bij een interne zonering bestaande uit 10 cm isolatiemateriaal in de vloer van de eerste etage. De in de simulatie gebruikte warmteweerstand neemt door de isolatie toe van 0,3 tot is 2,8 (m2.K)/W.
18
TM1212_jacobs_2117c.indd 18
-Figuur 7- Energiegebruik met ramen dicht (bovenste figuur) en ramen open (onder)
Bij de zonering wordt ook aangenomen dat de luchtuitwisseling over het trapgat kan worden uitgeschakeld. Vergelijking van het gasverbruik in simulatie g met l levert een in eerste instantie onverwacht resultaat op. Het lijkt erop dat het gasverbruik door het openzetten van een raam wordt verlaagd. Echter, het opmengen van de koude afvoerstroom van de eerste etage met de afvoerstromen van de begane grond zorgt voor een lagere inblaastemperatuur en daardoor voor extra ruimteverwarming op de begane grond. Dit mengend effect van het ventilatiesysteem heeft een groter effect op het gasgebruik dan het openzetten van het raam. Zonering heeft ook effect op het thermisch comfort in de slaapkamers. Figuur 8 laat zien dat zonder zonering (situatie d in figuur 7) gedurende 70% van de tijd met de verwarming uit in de slaapkamer de temperatuur hoger is dan 17°C. Met een open raam (situatie j) neemt deze overschrijding af tot 56% van de tijd. Door de thermische zonering is bij gesloten raam (situatie g) de overschrijding 60% en met open raam 52% van de tijd. Dit betreft dan
vooral situaties waarbij de buitentemperatuur hoger is dan 17°C. Door de zonering en het open raam wordt bij strenge vorst als laagste temperatuur een temperatuur van circa 8°C bereikt. Sluiten van het raam en het verhogen van het ventilatiedebiet naar stand 3 zorgt er dan voor dat de temperatuur weer oploopt tot 12°C.
DISCUSSIE De monitoring en de simulatieresultaten in dit onderzoek suggereren dat in goed geïsoleerde nieuwbouwwoningen niet alleen in het zomerseizoen maar ook in het stookseizoen oververhitting optreedt. Bewoners hebben de verwarming in de slaapkamers al uitstaan en zelfs dan is de temperatuur gedurende 70% van de tijd hoger dan 17°C. Om te koelen rest ze geen andere mogelijkheid dan het raam te openen. Het energieprestatiesysteem gaat er momenteel vanuit dat pas boven 24°C koeling noodzakelijk is. Alleen oververhitting boven deze temperatuur wordt bestraft met een energiepenalty. Ook wordt er vanuit gegaan dat de temperatuur in de woning uniform
TVVL Magazine | 12 | 2012 VENTILATIE
6-12-2012 13:10:20
is. Deze studie suggereert dat bewoners temperatuurzonering waarderen en bij veel lagere temperaturen dan 24°C gaan koelen. Omdat dit in de huidige energieprestatienormering niet wordt gewaardeerd, houdt dit de ontwikkeling tegen van innovatieve bouw- en installatieconcepten die wel zonering en een laag energiegebruik bieden. Dit pleit ervoor om de normen aan te passen.
CONCLUSIE Te hoge binnentemperaturen zijn mogelijk een ‘trigger’ voor bewoners van moderne nieuwbouwwoningen om de ramen in slaapkamers te openen. Uit deze beperkte monitorings- en simulatiestudie volgt dat een open raam in de hoofdslaapkamer het gasverbruik voor verwarming met circa 50 tot 100 m3/jaar verhoogt. Iedereen weet dat je in de winter niet de verwarming moet open zetten en in dezelfde ruimte het raam moet openen. In goed geïsoleerde nieuwbouwwoningen treedt feitelijk hetzelfde effect op. Als je in de slaapkamer op de eerste etage het raam open zet en tegelijkertijd in de woonkamer de verwarming aanhebt dan zorgt dit voor een verhoging van de stookenergie. Echter, in de huidige woningen installatieconcepten moeten bewoners de ramen wel open zetten; ze hebben geen
-Figuur 8- Temperatuurhistogram voor de hoofdslaapkamer voor simulatie d, g, j en l. In alle vier de simulaties staat de verwarming in de betreffende kamer uit.
andere mogelijkheid om te koelen. Interne temperatuurzonering lijkt een goede oplossing te bieden voor zowel het comfortprobleem als de beperking van het energiegebruik. De regelgeving zou moeten worden aangepast om bouw- en installatieconcepten die dit realiseren te belonen.
REFERENTIES
regulations and occupant behaviour, thesis Technical University Delft, October 2010. 2. Andersen R.V., Modelling window opening behaviour in Danish dwellings, Proceedings Indoor Air 2011 (Austin), 2011. 3. Jacobs P,. Praktijkvoorbeeld van balansventilatie met WTW, Intech K&S, Maart 2008. 4. SenterNovem referentiewoning nieuwbouw, december 2006.
1. Santin O.G, Actual energy consumption in dwellings, the effect of energy performance
Tijdelijk of semi permanent behoefte aan extra warmte en/of energie? Uw bron van informatie bij het kopen of huren van ketelinstallaties voor stoom, warm en heet water. Verhuur • warmwaterketels tot 8 MW • heetwaterketels tot 12 MW • automatische expansie-inrichtingen • stoomketelunits tot 28 barg van 400 kg/hr tot 16.000 kg/st • ontgassers, voedingswatertanks, ontharders • olietanks 3, 5, 10 en 20m3 • in container, buitenopstelling of romneyloodsen Services • 24 uurs storingsdienst • leidingwerkmontage • onderhoud • engineering Milieuzorg • Low-NOx installaties • geluidsbesparende omhuizingen • CE normering
www.ecotilburg.com Postbus 899, 5000 AW Tilburg - Hectorstraat 23, 5047 RE Tilburg - Tel: 013 5839440 - Fax: 013 5358315 - E-mail: info@ecotilburg.com
TVVL Magazine | 12 | 2012 VENTILATIE
TM1212_jacobs_2117c.indd 19
19
6-12-2012 13:10:21