IZB Lichtspoor nr. 6, 2017

Page 1

54ste jaargang | 2017 nummer 6


Wachten, dat doen we nogal eens! In de rij voor de kassa van de supermarkt. Als je ouder wordt, zit je nog weleens in de wachtkamer van de poli in het ziekenhuis.

zonen. Het zijn woorden die hem vreugde geven, maar ook woorden die pijn doen. Zeker als hij spreekt over Dan. Slinks als een adder zal die zijn. Zo’n adder die zomaar uit het struikgewas langs de weg naar voren schiet en in de hiel van een paard bijt, zodat de ruiter eraf tuimelt.

Wachten. Je kunt het heel verschillend doen. Ongeduldig, geïrriteerd, dat dat spreekuur alwéér is uitgelopen. Gelaten, omdat je er nu eenmaal toch niets aan veranderen kan.

Als Jacob dat heeft moeten zeggen, valt hij als het ware terug in de kussens en hapt naar adem, naar geestelijke adem. En dan welt uit zijn binnenste dit belijden op:

Je kunt het ook gespannen doen omdat je het geweldig zou vinden als dat waarop je wacht eindelijk komt. Noem het dan maar gerust: verwachten.

Op Uw heil wacht ik HEERE!

Wachten op God In die zin wacht Jakob ook, als hij zegt: ‘Op uw heil wacht ik, HEERE! (Genesis 49:18).

Zijn kinderen kunnen hem geen heil geven. Hij wacht op Gods heil, dat verwacht hij. Heil van de HEERE. Heil waarmee God die Naam eer aan doet. Jacob heeft daar iets van ondervonden bij Bethel, toen hij, verstrikt in leugen en bedrog, mocht ervaren dat God ondanks alles met hem wilde zijn. Dat heil van de HEERE is op naam gezet in Jezus. Zijn aardse vader kreeg die naam aangereikt van een engel. ‘Noem het kind Jezus, want Hij zal zijn volk zalig maken van hun zonden’.

Jakob is oud geworden. Er is heel wat gepasseerd in zijn leven. Ook veel wat verdriet gaf. En eerlijk gezegd ging een behoorlijk deel daarvan niet buiten zijn schuld om. Nu voelt hij zijn levenseinde naderen. Zo op het eerste gezicht is dat niet de ideale omstandigheid om nog ergens op te wachten, laat staan iets te verwachten. En toch, diep van binnen blijkt dit in Jakob te leven. Dat komt er namelijk uit als hij bezig is met de dingen, die hij nog wil doen. Hij duwt zijn levenseinde niet weg, maar ziet het onder ogen. En in het zicht daarvan, doet hij iets wat hij nog belangrijker vindt. Hij wil niet heengaan zonder profetische afscheidswoorden voor zijn

En als het einde komt, mag je ondanks alles wachten, verwachten. Dat heil, dat nooit vergaat! Het heil van Jezus. Over adventsverwachting gesproken! Ds. J. Westland, Putten

2


De weg door de woestijn Hij was nog maar kort predikant in RotterdamCentrum, toen als een donderslag bij heldere hemel de mededeling kwam dat het kerkgebouw van zijn gemeente was verkocht. De toch al kleine wijkgemeente werd door de tegenslag gedecimeerd en begon aan een ‘woestijnperiode’, zegt ds. L.J. Geluk (81). ‘De zware beproeving heeft me nog meer op knieën gebracht.’ Met grote dankbaarheid constateert hij dat diezelfde gemeente nu is opgebloeid en aan de basis heeft gestaan van twee nieuwe gemeenten. ‘Een wonder.’ Waar is de tijd gebleven dat alleen al de Hervormde gemeente in Rotterdam-Centrum maar liefst 18 (!) predikanten telde? Er waren nog 6 predikantsplaatsen over, toen ds. Geluk in 1987 het beroep aannam naar wijkgemeente ‘De Samaritaan’; een parttime-aanstelling. De gemeente kwam sinds de sloop van de legendarische Koninginnekerk, begin jaren zeventig, bijeen in het ‘Trefpunt’, een gebouw aan het Oostplein. Over kerkgebouwen gesproken: Rotterdam kende de unieke situatie dat het beheer en onderhoud van kerkgebouwen en pastorieën al sinds de tijd van Napoleon in handen was van een college van stadsgenoten uit gegoede kringen: havenbaronnen, rechters, advocaten, etc. Alles wat in andere gemeenten door een kerkvoogdij werd behartigd, lag in Rotterdam in handen van de Gecommitteerden tot de zaken van de Nederduitsch Hervormde Gemeente te Rotterdam. Dakloos Toen ds. Geluk predikant in Rotterdam werd, had dit college al besloten om het ‘Trefpunt’ te verkopen, maar daarover werd niets aan hem verteld. ‘Ongeveer twee jaar later werd het, zonder enig overleg, gewoon als een voldongen feit meegedeeld. Terwijl de impact enorm was: de gemeente raakte dakloos. Protesten tegen dit besluit haalden niets uit. Ik heb weleens gezegd: “Misschien had ik me aan het hek moeten vastketenen, bij wijze van protest…”

3


Het gebouw zou worden gesloopt om zo plaats te maken voor een nieuwbouwproject met veel verdiepingen. ‘We hebben wel bezwaar aangetekend tegen de hoogbouw; niet dat het veel kans maakte, maar meer als pressiemiddel. Omdat het college vermoedde dat er een lange procedure aan kwam, hebben ze als gebaar in onze richting een appartementje voor ons gekocht, zodat we in elk geval de catechisaties en kleine clubs zouden kunnen voortzetten. Gelukkig vonden we voor de kerkdiensten gastvrij onderdak bij een Pinkstergemeente; zij stelden zich voorbeeldig op, meer ‘broederlijk’ dan onze hervormde geloofsgenoten.’

dienst. “Als ik wat voor je kan doen, kun je altijd bij me terecht”, zei ik. Ook hij liet zich dopen en is later een steunpilaar geworden in de gemeente en is dat nog. Kerk-zijn in de grote stad bepaalt je zo bij God die verkiest. Het verbond, waarin het geloof de generaties verbindt, speelt in deze setting steeds minder een rol. Maar de verkiezing is actueel.’ De Bron ‘De Samaritaan’ heeft lang gezocht naar een nieuwe locatie in de wijk. ‘Op een goede dag meldde een gemeentelid dat een gokautomatenhal, waar hij boven woonde, in de verkoop zou komen. De voorzitter van de diaconie, een vrouwelijke arts, nam het voor ons op. Omdat ze vond dat wij door het college slecht behandeld waren, stelde ze voor dat de diaconie het pand voor onze wijkgemeente zou kopen. Ze wist de zaak door te zetten en in juli 1997 werd wijkgebouw ‘De Bron’ geopend. Na een jaar of zeven hadden we weer een eigen stek, en niet langer een noodverblijf. De ontwikkelingen raakten in een stroomversnelling: er werd een parttime werker aangesteld, er werd een kinderclub gestart, de gemeente groeide weer, er waren belijdeniscatechisanten. Het was na al die tropenjaren heel bemoedigend. In de moeilijke jaren heb ik twee keer een beroep gehad, maar ik heb bedankt. Mijn roeping voor Rotterdam heeft niet onder druk gestaan. Ik wist wat me te doen stond: blijven. En door een wonder kwam er geen einde, het werk ging door en gaat nog altijd door.’

Lichtpuntje De verkoop of het sluiten van een vertrouwd kerkgebouw is funest voor het gemeenteleven. Het aantal kerkgangers werd ook nu door de gedwongen verhuizing minder. ‘Uitzichtloos was de situatie, zeker. Ik ging eronder gebukt. Maar toch heb ik in die ‘woestijntijd’ niet steeds gedacht: ‘Wie zal hier straks het licht uitdoen?’ God heeft de moed niet van me afgenomen. Ik meen ook niet dat ik op de kansel geklaagd heb. Ondanks de misère waren er ook zegeningen. In al die jaren waren er catechisanten; daar putte ik hoop uit. Vergeet ook niet de trouw van gemeenteleden die het volhielden, in de kleine gemeente; ik noem met ere de naam van ouderling Van Tilborgh. Met ontroering denk ik terug aan het moment dat een jongeman na afloop van een dienst tegen me zei: ‘Ik ga trouwen en we vestigen ons hier in de wijk; we gaan meeleven met “De Samaritaan”. Ik had zoveel uitvaarten geleid en zoveel mensen uitgezwaaid, die verhuisden naar omliggende plaatsen, dat die mededeling me diep raakte. Het was een lichtpuntje in een donkere tijd.’

Wonderen Na het emeritaat van ds. Geluk kreeg ‘De Samaritaan’ ook een eigen wijkkerk, de Opstandingskerk aan het Lisplein. De gemeente was zo verjongd dat meer dan de helft bestond uit twintigers en dertigers. Vanuit deze gemeente zijn intussen twee nieuwe geloofsgemeenschappen ontstaan: een missionaire pioniersplek in ‘De Bron’, onder leiding van Fred Kappinga en de missionaire gemeente ‘Noorderlicht’ onder leiding van ds. Niels de Jong. Zij is zelfs sinds 1 augustus 2017 een nieuwe, vijfde wijkgemeente. Ds. Geluk: ‘Het was een weg met gebeden, maar veel meer nog een weg van wonderen van God.’

Ambtsdragers Zo waren er meer bemoedigingen. Enkele mensen kwamen over uit de Gereformeerde kerk. Zij gingen van harte met onze wijkgemeente meeleven. Een jongeman wilde gedoopt worden. Hij was door een bezoekje van een medewerkster van het verjaardagsfonds op het spoor van de kerk gekomen. Later is hij in een naburige gemeente ambtsdrager geworden. Een andere jongen bezocht zomaar eens een avond-

4

Tekst: Ds. H.G. de Graaff en Koos van Noppen

‘Ik wist wat me te doen stond: blijven’


Tikjes in het donker Wat kan het donker zijn in je leven! In doorwaakte nachten, als al het licht uit is, letterlijk en figuurlijk. Dat geldt zeker als alle licht in je leven bijna voorgoed zal zijn gedoofd. Daarbij denk ik speciaal aan mensen in doodsnood. Als pastor kun je er allerlei pogingen op loslaten, maar de dood verdrijven? De angst wegnemen? Een oude man deed me op zijn sterfbed een speciaal verzoek. Hij herhaalde zijn vraag in de korte tijd voor zijn sterven zelfs nog twee keer. Het was me een weldaad. ‘Omdat ik zoveel pijn heb en een uitgebreid bezoek niet meer

verdragen kan, vraag ik u mij uit die mooie herderspsalm, Psalm 23, voor te lezen. Alleen het vierde vers.’

Hij tikt met zijn herdersstaf tegen de rotswand van dat donkere dal. Dan weten ze dat ze niet verdwalen.”

‘Zou dat genoeg zijn?’ vroeg ik. ‘Ja!’ antwoordde hij beslist. ‘Vele mensen zullen evenals ik vaak denken dat ze God niet kunnen zien. Als dat zo blijft, is het ergste vooral dat ze Hem in het donker zijn afwezigheid verwijten. Maar ik heb ontdekt dat onze ogen ons veel meer kunnen bedriegen als onze oren. Ik heb afgeleerd Hem te willen zien. Alsof Hij zich aan mij zou moeten bewijzen! Ik hoef Hem alleen maar te horen! In het dal van de schaduw van de dood zien de schapen de Herder niet, maar Hij weet er raad op.

Toen las ik hem voor: ‘Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent bij mij. Uw stok en uw staf, die vertroosten mij’.

5

‘Dank u wel’, zei hij. ‘Nu weet ik vandaag opnieuw dat ik door middel van die tikjes van zijn staf heel dichtbij Hem ben.” Als pastor heb ik geleerd die tikjes vaker te laten horen! Ds. J.H.Gijsbertsen, Voorthuizen


Met groene eeuwigheid Klein kerstverhaal Het was Advent. Op een vroege zondagmorgen zat ik helemaal alleen in een eeuwenoude kerk. Ik zat zomaar maar wat voor me uit te kijken, het koor in. De kerstboom stond er al, de grote kerstboom die hier elk jaar wordt opgesteld als het Kerstfeest nadert. Maar deze keer leek het alsof die boom mij wat vertelde. Toen ik thuiskwam heb ik het opgeschreven, want ik vermoedde dat u nieuwsgierig zou zijn naar wat die kerstboom te vertellen had. ‘Ik ben een beetje verdrietig’, zei de kerstboom. ‘Waarom?’ ‘Omdat ze mij altijd maar heidens noemen. In menig gezin ben ik taboe. Maar hoe kan nu onze Schepper “iets heidens” hebben geschapen? Zo’n boom als ik is toch alleen maar mooi? Ik weet wel: er werden onder mijn takken vruchten en noten neergelegd, vanouds symbolen van heidense vegetatieverering. Zodoende wilde men moedertje Natuur vereren – nu niet bepaald een christelijke gedachte. Nu ken ik u niet, maar u zult toch wel weten dat in deze kerk niet moedertje Natuur wordt vereerd, maar alleen de Schepper van hemel en aarde.’ Even wachtte de kerstboom. ‘Dat heb je goed gezegd, kerstboom!’, zo sprak ik hem bemoedigend toe. ‘Wij vereren niet moedertje Natuur, niet onze intelligente hersens, niet onze bekoorlijke body’s, niet de Hollandse duinen of Germaanse wouden, maar alleen de Schepper van al wat leeft.’ ‘Precies! En daarom ben ik helemaal niet heidens, maar gewoon met mijn altijd groene takken een symbool van eeuwig leven. Als er iets heidens is, dan zijn het juist die sinaasappels en die noten. Maar over die sinaasappels en walnoten hoor je niemand meer. En ik zal er ook geen kwaad woord over zeggen, want laten we eerlijk zijn: niemand ziet daar meer iets heidens in!’ Ik zag in gedachten de sinaasappels voor me. De sappige sinaasappels die we kregen met Kerst op de zondagsschool. Nee, een kerstboom stond daar niet. Dat was heidens. Maar de sinaasappels waren er altijd. Het water loopt me nog om de mond… Vreemd eigenlijk: wat in de ene tijd ‘heidens’ is, lijkt in een andere tijd juist een symbool van Gods liefde te zijn. ‘Weet u waarom ik het zo mooi vind in deze kerk te staan?’ ‘Nou?’ 6


‘Ik vind het zo mooi hier te staan, omdat ik altijd pal voor dat grafmonument word gezet.’ Ik keek nog eens goed het koor in, en inderdaad: de kerstboom stond zo breed voor het grafmonument dat je dat eigenlijk niet meer zag.

Het was al stil in de kerk, maar nu werd het opeens zó doodstil dat je haast zou geloven dat zelfs wijlen de baron meeluisterde. ‘Het wordt Kerst, mijnheer! Christus heeft afgerekend met wat werkelijk heidens te noemen is. En dan denk ik niet aan sinaasappels en walnoten. Als ik heidens zeg, dan denk ik aan liefdeloosheid, geweld, verkrachting van Gods goede geboden. Dát is heidens, mijnheer! Maar dankzij Hem gaat dat heidendom het loodje leggen.’

‘Weet je van wie dit grafmonument is? Van een gouverneur. Een paar jaar voor zijn dood liet hij een deel van het koor dichtmetselen. In de afgesloten ruimte liet mijnheer een praalgraf bouwen. Hij liet zichzelf in marmer afbeelden. Lang heeft hij er niet meer van kunnen genieten. Al snel sloot de dood zijn ijdele ogen.’

Ik boog het hoofd. De kerstboom had gelijk. Venijn, terrorisme, misbruik – waar je ook kijkt, de dood grijnst je aan, als het grafmonument van de baron in deze kerk. ‘Maar Christus is gekomen!’ Als een triomfkreet schalde het door de gewelven. ‘Christus heeft de dood overwonnen! Hij is hét symbool van leven dat nooit verwelken zal: altijd eeuwig groen!’

De kerstboom pauzeerde, alsof hij aarzelde verder te gaan. Maar toen kwam er toch nog iets… ‘Kijk, onbekende vriend, mag ik nu ook eens één keer preken, in mijn groene toga? Per slot van rekening ben ik niet zomaar een boom. Ik ben een kérstboom. En Kerst betekent Christus. Ik ben een Christusboom! Altijd groen. Symbool van eeuwig leven.

In gedachten knielde ik. In de stilte van die morgen, in die eeuwenoude kerk, hoorde ik diep in mij zingen: Mijn hart zal openspringen gelijk ontluikend groen, ik wil uw naam lofzingen zoveel mijn lied kan doen.

Hier, in deze kerk, sta ik precies waar ik hoor te staan: pal vóór de dood! Zó dat niemand de dood meer kan zien. Ik sta hier niet om de dood te verbloemen, maar wel om te zeggen dat wie in Christus gelooft de dood niet zal zien!

André F. Troost

Onalledaagse kraamvisite Op kraamvisite. Na de beschuit met muisjes mag je even op je tenen langs de wieg. De pasgeborene haalt in zíjn slaap zijn knuistje langs zijn wang. Vertederende aanblik, zoveel zorgeloosheid. Wat weet zo’n kind van de wereld waarin het is beland? Als je tijdens de kerstdagen ‘op kraamvisite’ bent bij Jozef en Maria in Bethlehem gaan dat soort gedachten op de schop. De dichter van het lied op de volgende bladzijde van dit nummer heeft dat aangevoeld. Terwijl je aan de kribbe staat komt als vanzelf je eigen geboorte in beeld, mijmert hij. En dan duizelt het je. ‘Voor ik als kind ter wereld kwam, zijt Gij voor mij geboren. Eer ik een woord van U vernam, hebt Gij mij uitverkoren. Voordat uw hand mij heeft gemaakt, werd Gij een kindje, arm en naakt, hebt Gij U mij gegeven.’ In plaats van mijn gedachten over het Kind, gaat het hier vooral en in de eerste plaats over zijn gedachten over mij. Het eerste couplet van het bekende kerstlied kent twee versies. ‘Ik kniel aan Uwe kribbe neer’ en ‘Ik mag hier aan Uw kribbe staan.’ Het eerste kreeg lang de voorkeur omdat het inniger en vromer zou zijn. Hoe het ook zij, het draait vooral hierom, dat dit Kind mij heeft opgezocht in een doelloos, leeg bestaan. ‘Te midden van de nacht des doods’ heeft het mijn leven een volkomen nieuw perspectief gegeven. Dat roept een intense dankbaarheid op. Sterker nog, wat ik er als dank tegenover kan stellen, zelfs dat heb ik van Hem ontvangen. Het is de volkomen overgave. ‘Ik draag U als geschenken aan, wat Gij mij hebt gegeven. U zij mijn hart en ziel gewijd, mijn geest, mijn ziel, mijn innigheid. O neem ze aan als gaven!’ 7


Ik mag hier aan Uw kribbe staan Heer Jezus, licht en leven. Ik draag U als geschenken aan wat Gij mij hebt gegeven. U zij mijn hart en ziel gewijd, mijn geest, mijn zin, mijn innigheid. O neem ze aan als gaven. Voor ik als kind ter wereld kwam, zijt Gij voor mij geboren. Eer ik een woord van U vernam, hebt Gij mij uitverkoren. Voordat uw hand mij heeft gemaakt, werd Hij een kindje, arm en naakt, hebt Gij U mij gegeven. Temidden van de nacht des doods zijt Gij, mijn zon, verrezen. O zonlicht, mild en mateloos, uw gloed heeft mij genezen. O zon, die door het donker breekt en ’t ware licht in mij ontsteekt, hoe heerlijk zijn uw stralen. Lichtspoor verschijnt zes maal per jaar en is een uitgave van de IZB, vereniging voor zending in Nederland. Redactie: ds. J.H. Gijsbertsen (voorzitter) M. Verkaik (secretariaat) ds. H.G. de Graaff ds. J. Westland K. van Noppen Redactie-adres: Breestraat 59-61 3818 BH Amersfoort Tel. 033-4611949 E-mail: info@izb.nl De uitgave van dit themanummer is mede mogelijk gemaakt door de bijdragen van enkele particuliere giftgevers, waarvoor wij hen hartelijk danken.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.