DE BESTE GEDICHTEN OOIT
Die besten Gedichte – Los mejores poemas – Les meilleurs poèmes
BEST POEMS EVER
2
INDEX ACQUAINTED WITH THE NIGHT ROBERT LEE FROST A DREAM WITHIN A DREAM EDGAR ALLAN POE A DRINKING SONG WILLIAM BUTLER YEATS ALS DIE NAZIS DIE KOMMUNISTEN HOLTEN MARTIN NIEMÖLLER BALLADE VAN DE DINGEN DIE NIET OVERGAAN WERUMEUS BUNING BALLADE VAN DEN BOER WERUMEUS BUNING BEAR IN THERE SHEL SILVERSTEIN BELOOF JEZELF CHRISTIAN D. LANSON CANTARES JOAN MANUEL SERRAT CHANSON D'AUTOMNE PAUL VERLAINE 3
CORAZÓN CORAZA MARIO BENEDETTI DE BEVRIJDE EROS (FRAGMENT) JEF LAST DE DODEN ZIJN NIET DOOD BIRAGO DIOP DE GEVELS VAN DE HUIZEN H. TOLLENS CZ DE HOEDER VAN KUDDEN ALBERTO CAEIRO DE MENS H.A. SPANDAW DE MOEDER GEERTEN GOSSAERT DE PRUIMENBOOM HIERONYMUS VAN ALPHEN DE SCHADUWEN RENE DE CLERCQ DE SPIN ANNA BLAMAN 4
DE TUINMAN EN DE DOOD P.N. VAN EYCK DE WEG GAAT VERDER TOLKIEN DIE GEDANKEN SIND FREI ONBEKEND DIEN AVOND EN DIE ROOZE GUIDO GEZELLE DO NOT STAND AT MY GRAVE AND WEEP MARY FRYE DO YOU HEAR THE PEOPLE SING LES MISERABLES (NAAR VICTOR HUGO) DUIZEND SOLDATEN WILLEM VERMANDERE EEN OUD LIEDEKEN VICTOR DE LA MONGAGNE EEN VRIEND TOON HERMANS EL BRINDIS DEL BOHEMIO GUILLERMO AGUIRRE Y FIERRO
5
EPITAPHS TIM BURTON ERLKÔNIG JOHANN WOLFGANG VON GOETHE FOR A FIVE YEAR OLD FLEUR ADCOCK GEZIELTES SPIELZEUG ERICH FRIED GHEQUETST BEN IC VAN BINNEN ONBEKEND – MIDDELEEUWS GRAFSCHRIFTEN J.A. ALBERDINGK THIJM HASTA SIEMPRE COMANDANTE CARLOS PUEBLA HET KAMELEON A.C.W. STARING HET NIEUWS DEELDE MEE ONBEKEND HOMBRES NUEVOS PIET DECLERCQ
6
HOW DO I LOVE THEE (LET ME COUNT THE WAYS) ELISABETH BROWNING IF RUDYARD KIPLING IK BEN EEN GOD (SONNET) WILLEM KLOOS I KNOW WHY THE CAGED BIRD SINGS MAYA ANGELOU IK ZAL NIET GELOVEN ONBEKEND (UIT KWB LEIDING) IN FLANDERS FIELDS JOHN MCCRAE IN OHNMACHT GEFALLEN GUENTER GRASS INDIEN IK JE DRAGEN KON MARCEL WEEMAES JE SUIS COMME JE SUIS JACQUES PREVERT JONG ZIJN DOUGLAS MAC ARTHUR
7
LA GRASSE MATINEE JACQUES PREVERT L'ALBATROS CHARLES BAUDELAIRE LA MORT ET LE BÛCHERON JEAN DE LA FONTAINE LA NUIT DE DECEMBRE ALFRED DE MUSSET LA POESIA ES UNA ARMA CARGADA DE FUTURO GABRIEL CELAYA LAS CASAS DE CARTON PIET DECLERCQ LEER ME HUILEN HERMAN DE CONINCK LIFE IS FINE LANGSTON HUGHES LITTLE BOXES MELVINA REYNOLDS MARC GROET'S MORGENS DE DINGEN PAUL VAN OSTAYEN
8
MELOPEE PAUL VAN OSTAYEN MONDNACHT JOSEPH VON EICHENDORFF NIET MORGEN ALFONSO MURRIAGUI ON BEING TOLD OF TORTURE KOFI AWOONOR ONRUST (KWATRIJN) JACOB ISRAEL DE HAAN ONS HEER EN DE JODEN ONBEKEND OZYMANDIAS PERCY BYSSHE SHELLEY PROBEER TE VERGEVEN CYRIEL VAN ISENHEIM ROADS GO EVER ON AND ON TOLKIEN ROMANCE DE CIEGO ALVADOR DE MAARIAGA
9
SI TÚ ME OLVIDAS PABLO NERUDA SÓLO LE PIDO A DIOS VARIOS SONNET WILLEM KLOOS TE QUIERO MARIO BENEDETTI THE MOUNTAINS OF MOURNE PERCY FRENCH THE RAVEN EDGAR ALLAN POE THE ROAD NOT TAKEN ROBERT FROST THE SHELL MOLLY DRAKE ‘T IS GOED IN ‘T EIGEN HERT TE KIJKEN ALICE NAHON
10
‘T KRUISKE GUIDO GEZELLE TO MY WIFE OSCAR WILE VOOR DE VREDE ANTON VAN WILDERODE VOOR EEN DAG VAN MORGEN HANS ANDREUS VOOR LATER R. DEKKER VOOR WIE IK LIEFHEB WIL IK HETEN NEELTJE MARIA MIN ZIE JE, IK HOU VAN JE HERMAN GORTER ZWERVERSLIEFDE ADRIAAN ROLAND HOLST
11
ADRIAENS FAM.
12
E ACQUAINTED WITH THE NIGHT ROBERT LEE FROST I have been one acquainted with the night. I have walked out in rain -- and back in rain. I have outwalked the furthest city light. I have looked down the saddest city lane. I have passed by the watchman on his beat And dropped my eyes, unwilling to explain. I have stood still and stopped the sound of feet When far away an interrupted cry Came over houses from another street, But not to call me back or say good-bye; And further still at an unearthly height, A luminary clock against the sky Proclaimed the time was neither wrong nor right. I have been one acquainted with the night.
13
E A DREAM WITHIN A DREAM EDGAR ALLAN POE Take this kiss upon the brow! And, in parting from you now, Thus much let me avow-You are not wrong, who deem That my days have been a dream; Yet if hope has flown away In a night, or in a day, In a vision, or in none, Is it therefore the less gone? All that we see or seem Is but a dream within a dream. I stand amid the roar Of a surf-tormented shore, And I hold within my hand Grains of the golden sand-How few! yet how they creep Through my fingers to the deep, While I weep--while I weep! O God! can I not grasp Them with a tighter clasp? O God! can I not save One from the pitiless wave? Is all that we see or seem But a dream within a dream?
14
E A DRINKING SONG WILLIAM BUTLER YEATS Wine comes in at the mouth And love comes in at the eye; That’s all we shall know for truth Before we grow old and die. I lift the glass to my mouth, I look at you, and I sigh.
Peter & David
15
D ALS DIE NAZIS DIE KOMMUNISTEN HOLTEN MARTIN NIEMĂ–LLER Als die Nazis die Kommunisten holten, habe ich geschwiegen; ich war ja kein Kommunist. Als sie die Sozialdemokraten einsperrten, habe ich geschwiegen; ich war ja kein Sozialdemokrat. Als sie die Gewerkschafter holten, habe ich nicht protestiert; ich war ja kein Gewerkschafter. Als sie die Juden holten, habe ich nicht protestiert; ich war ja kein Jude. Als sie mich holten, gab es keinen mehr, der protestieren kĂśnnte.
16
V BALLADE VAN DE DINGEN DIE NIET OVERGAAN WERUMEUS BUNING De geur van diepe bossen na den regen, De geur van water en van roestbruin hout, De geur van 't paard dat men het liefst mag rijden En van het donker haar waarvan men houdt, Duister en licht, in 't witte bed gelegen, En wat het beste is in dit bestaan, Te slapen met de liefste aan zijn zijde En dat dit zo zal zijn in alle tijden : Dit zijn de dingen die niet overgaan. De kracht van stieren in de voorjaarsweide, De glans van tranen en van witte zijde En parelen om een slanke hals gedaan, de macht van armen om een hals geslagen, De nacht van zoete antwoorden en vragen, De pijn der vrouwen, die in 't kraambed gaan De pijn, die men om zijn vriendin moet lijden En dat dit zo zal zijn in alle tijden : Dit zijn de dingen die niet overgaan.
17
Geluid van water dat van rotsen stort en van een kerk waarin gezongen wordt, En van zwaar weer, dat niet wil overgaan, Van slagregens in slapeloze nacht Dat men verlaten ligt en niet meer wacht. Het lege witte bed, beschenen door de maan De liefde die verkeert in 't lange lijden En dat dit zo zal zijn in alle tijden : Dit zijn de dingen die niet overgaan. De stank van drek, rot vlees en rottend graan 't Gezicht der liefste die is uit haar lijden De aasvlieg die daarop te gast wil gaan, De huichelaars die uw gelijk benijden ... De straf, dat men gestraft wordt door zijn vrienden Terwijl 's lands vijanden slechts straf verdienden, Het onrecht in de naam van 't recht gedaan En dat dit zo zal zijn in alle tijden, Dit zijn de dingen die niet overgaan. Prince: Princes Marie, Maria Magdalena, Mij meer vertrouwd als bittere zondares Wier donker haar door Gods licht werd beschenen dan God en Jezus zelf, leer mij de les om in het leed een beter weg te gaan. Vervloekt en ongezegend is het lijden Totdat men leert onder het kruis te staan. En dat dit zo zal zijn in alle tijden, Dit zijn de dingen die niet overgaan. 18
V BALLADE VAN DEN BOER J.W.F. WERUMEUS BUNING Er stonden drie kruisen op Golgotha, Maar de boer, hij ploegde voort. Magdalena, Maria, Veronica, Maar de boer, hij ploegde voort, En toen zijn akker ten einde was, Toen keerde de boer den ploeg En hij knielde naast zijn ploeg in het gras, En de boer, hij werd verhoord. Zo menigeen had een schonen droom, Maar de boer, hij ploegde voort, Thermophylae, Troja, Salamis, Maar de boer, hij ploegde voort, Het jonge graan werd altijd groen, De sterren altijd licht, Gods Woord streed in de wereld voort En de boer heeft het gehoord. Men heeft den boer zijn hof verbrand, Zijn vrouw en os vermoord; Dan spande de boer zichzelf voor den ploeg, Maar de boer, hij ploegde voort. Napoleon ging de Alpen op En hij zag den boer aan 't werk, Hij ging voor Sint Helena aan boord En de boer, hij ploegde voort. 19
En wie is er beter dan een boer, Die van de wereld hoort, En hij ploegt niet, wat er al geschiedt Op dezen akker voort. Zo menigeen lei den ploegstaart om, En deed het werk niet voort, Maar de leeuwerik zong hetzelfde lied En de boer, hij ploegde voort. Heer God ! De boer lag in het gras, Toen droomde hij dezen droom : Dat er eindelijk een rustdag was Naar apostel Johannes' woord. En de kwaden gingen hem links voorbij En de goeden rechts voorbij, Maar de boer had zijn naam nog niet gehoord En de boer, hij ploegde voort. Eerst toen de boer dien hemel zag Zo vol van lichten schijn, Toen spande hij zijn ploegpaard af, En hij veegde het zweet van zijn aanschijn af, En hij knielde naast zijn stilstaand paard, En hij wachtte op Gods Woord. Een stem sprak tot aarde, hemel en zee En de boer heeft haar gehoord : - "Ter wille van den boer die ploegt Besta de wereld voort !"
20
E BEAR IN THERE SHEL SILVERSTEIN There's a Polar Bear In our Frigidaire-He likes it 'cause it's cold in there. With his seat in the meat And his face in the fish And his big hairy paws In the buttery dish, He's nibbling the noodles, He's munching the rice, He's slurping the soda, He's licking the ice. And he lets out a roar If you open the door. And it gives me a scare To know he's in there-That Polary Bear In our Fridgitydaire.
21
V BELOOF JEZELF CHRISTIAN D. LANSON Beloof jezelf zo sterk te zijn, Dat niets de vrede van uw hart kan storen; Vreugde en blijdschap te geven Aan elke mens die je ontmoet; Je vrienden te laten ervaren Dat zij tot grote dingen in staat zijn; De zonkant van het leven te zoeken En steeds optimistisch te blijven. Beloof jezelf alleen aan de goede dingen te denken, Alleen daarvoor te werken en altijd het beste te hopen; Je evenzeer te verheugen over het succes van anderen Als over de vorderingen van jezelf; Je fouten van gisteren te vergeten En je volledig te richten op de dingen van morgen; Een rustige zelfbeheersing te bewaren En te glimlachen naar alles en iedereen. Beloof jezelf zoveel tijd aan je eigen vooruitgang te besteden Dat de kans je ontbreekt om anderen te bekritiseren; Te groot te zijn om zorgen te maken En te edel om wrevelig te worden; Te sterk om angstig te zijn En te gelukkig om onvrede toe te laten in je hart.
22
S CANTARES JOAN MANUEL SERRAT Todo pasa y todo queda, pero lo nuestro es pasar, pasar haciendo caminos, caminos sobre el mar. Nunca perseguí la gloria, ni dejar en la memoria de los hombres mi canción; yo amo los mundos sutiles, ingrávidos y gentiles, como pompas de jabón. Me gusta verlos pintarse de sol y grana, volar bajo el cielo azul, temblar súbitamente y quebrarse... Nunca perseguí la gloria. Caminante, son tus huellas el camino y nada más; caminante, no hay camino, se hace camino al andar. Al andar se hace camino y al volver la vista atrás se ve la senda que nunca se ha de volver a pisar. 23
Caminante no hay camino sino estelas en la mar... Hace alg煤n tiempo en ese lugar donde hoy los bosques se visten de espinos se oy贸 la voz de un poeta gritar: "Caminante no hay camino, se hace camino al andar..." Golpe a golpe, verso a verso... Muri贸 el poeta lejos del hogar. Le cubre el polvo de un pa铆s vecino. Al alejarse, le vieron llorar. "Caminante no hay camino, se hace camino al andar..." Golpe a golpe, verso a verso... Cuando el jilguero no puede cantar. Cuando el poeta es un peregrino, cuando de nada nos sirve rezar. "Caminante no hay camino, se hace camino al andar..." Golpe a golpe, verso a verso.
24
F CHANSON D'AUTOMNE PAUL VERLAINE Les sanglots longs Des violons De l'automne Blessent mon coeur D'une langueur Monotone. Tout suffocant Et blême, quand Sonne l'heure, Je me souviens Des jours anciens Et je pleure Et je m'en vais Au vent mauvais Qui m'emporte Deçà, delà, Pareil à la Feuille morte.
25
S CORAZÓN CORAZA MARIO BENEDETTI Porque te tengo y no porque te pienso porque la noche está de ojos abiertos porque la noche pasa y digo amor porque has venido a recoger tu imagen y eres mejor que todas tus imágenes porque eres linda desde el pie hasta el alma porque eres buena desde el alma a mí porque te escondes dulce en el orgullo pequeña y dulce corazón coraza porque eres mía porque no eres mía porque te miro y muero y peor que muero si no te miro amor si no te miro porque tú siempre existes dondequiera pero existes mejor donde te quiero porque tu boca es sangre y tienes frío tengo que amarte amor tengo que amarte aunque esta herida duela como dos aunque te busque y no te encuentre y aunque la noche pase y yo te tenga y no. 26
V DE SPIN ANNA BLAMAN Die zilveren deinende schoot, mijn liefste, dit maagdelijk gave net, dit gruwelijk schone huwelijksbed, dit vangzeil van de dood ik heb het gesponnen tussen de bomen en tussen de zon en de aarde en al waar ik ontwaarde je zoet-zoemende dolersdromen. Ik vang je op in mijn wiegelend bed O wond in mijn maagdelijk net O liefste verloren in mijn schoot O worsteling in liefdesnood ik wikkel je in mijn zijden geweld ik houd je met duizend armen omkneld ik verstik je in een cocon van gloed ik drink je zachte blanke bloed dat rinnend gulpt en schreit en volgedronken op het kruis van mijn geschonden dodenhuis ik lig gebroken en bevrijd.
27
V DE BEVRIJDE EROS (fragment) JEF LAST Vergeef me dat ik rijker ben dan gij. Ik heb de bergen lief, niet minder dan de vlakte, De zee is mij niet beter dan de duinen, Ik heb de helling waar de distel groeit Niet minder lief dan 't ruisen van de malse regen En wat mijn ogen aan de vaarten schonken Onthield ik niet aan 't stof der witte wegen. Vergeef me dat ik rijker ben dan gij ! Vergeef me als ik rijker ben dan gij. Ik heb de mannen lief, niet minder dan de vrouwen, De maagden zijn niet beter dan de knapen. Tot kussen biedt zich even mild de mond Als boven 't oog het welvend rond der slapen. Ik min de borsten rijpend als een vrucht Maar ook de tengere streling van de handen En waar mijn lippen te beminnen vonden Weerhield mij nooit de dreiging van de schande. Vergeef me als ik rijker ben dan gij !
28
Vergeef me zo ik rijker ben dan gij. Ik heb mijn schatten niet van U gestolen. Waar mijn schip vaart, zouden uw schepen zinken, Waar ik mijn weg vond, zou uw kudde dolen. Ik dronk het water dat gij niet durft drinken, Ik heb de wereld lief en niet uw geld, De handen en de monden en de ogen. Mijn rijkdom is wat gij verworpen hebt. Ik heb U om uw schatten niet bedrogen. Vergeef me zo ik rijker ben dan gij !
Walter 29
V DE DODEN ZIJN NIET DOOD BIRAGO DIOP Hoor het wezen in de dingen, Hoor het zingen in het vuur, Hoor het manen in het water, En luister naar de wind : Het zuchten in het kreupelhout Is de adem van onze voorouders. De overledenen zijn nimmer verdwenen, Zij zijn in de lichte plek in de schaduw, En in de schaduw die dichter wordt. Zij zijn in de boom die dreunt, en in de boom die steunt. Zij zijn in het stromend water, En in het water dat slapend de ogen sluit. Zij zijn in de hut, zij zijn in de boot : De doden, Zij zijn niet dood. De overledenen zijn nimmer heengegaan, Zij zijn in de borsten van de vrouw, Zij zijn in het kind in haar lichaam, Zij zijn in de oplaaiende strijd, Zij zijn niet onder de grond : Zij zijn in het uitgaande vuur, Zij zijn in het wenende gras, Zij zijn in de brommende rotsen, Zij zijn in het bos, in het huis, in de boot : De doden, Zij zijn niet dood.
30
V DE GEVELS VAN DE HUIZEN H. TOLLENS CZ Slaat zulk een blik van deernis niet naar gindse stulp van leem en riet, gij, die er langs rijdt, stedelingen ! Laat, schone jonkvrouw uit de stad geen tranen in uw oogjes dringen, omdat de schaamlen niet ontvingen dan zulk een waglend huis als dat. 't Is waar, 't gevoel komt pijnlijk op, als wij daarginds die heuveltop die schitterende witte wanden naken : ('t Is Nellesteins gepleisterd graf) en als we, langs de glooiing af, aan d'andere zij die biezen daken, die hutten zien van stro en klei, daar neergezet in zand en heid : dan, ja ! dan wordt ons bij 't aanschouwen het heerlijk landschap droef en naar; dan zien we vragende op elkaar en de uitroep laat zich niet weerhouĂŞn : Voor Doden Gindse Praalgebouwen, Voor Levenden Die Kluizen Daar !!
31
Doch 't is een spotprent op haarzelf, Dat hoog en schitterend grafgewelf, dat zich de trotsheid op deed rijzen : daar staat het, op die top gebouwd, als om van ver reeds aan te wijzen, wat eens de hoogmoed overhoudt. ... Gedenk aan 't graf van Nellestein : 't Is buiten schoner dan van binnen. Neen, jonkvrouw, die uit spelen rijdt ! Zucht, ween niet om die schaamle kluizen. En dorper, die de stad doorschrijdt : Schat naar de gevels van de huizen 't Geluk er binnen niet altijd !
Mieke 32
V DE HOEDER VAN KUDDEN ALBERTO CAEIRO (=FERNANDO PESSOA, PORTUGAL) De Taag is mooier dan de rivier die door mijn dorp stroomt Maar de Taag is niet mooier dan de rivier die door mijn dorp stroomt Want de Taag is niet de rivier die door mijn dorp stroomt. De Taag heeft grote schepen En op haar water vaart nog steeds Voor degenen die in alles zien wat er niet is, De herinnering aan de galjoenen. De Taag ontspringt in Spanje En de Taag mondt uit in zee in Portugal Dat weet iedereen. Weinigen weten echter welke de rivier is van mijn dorp En waarheen zij gaat En vanwaar zij komt, En daarom, omdat zij minder mensen toebehoort, Is vrijer en groter de rivier van mijn dorp. De Taag is een weg naar de Wereld. Voorbij de Taag ligt Amerika En het fortuin van hen die het vinden. Niemand heeft ooit gedacht aan wat er ligt Voorbij de rivier van mijn dorp. De rivier van mijn dorp doet aan niets denken, Wie aan haar over staat, staat enkel aan haar oever. 33
V DE MENS H.A. SPANDAW Wat is de mens ? Zie hem in volle overvloed van aards geluk : Zijn borst zal steeds onrustig zwoegen, De toekomst, die hem vleit en zijn verbeelding voedt, Vertoont nog hoger heil, belooft hem meer genoegen. Zijn aanzien stijgt ten top - zijn wens blijft onvoldaan; Zijn roem, luid klinkend, heeft zijn eerzucht niet bevredigd; Hij hijgt naar zinvermaak - de wellust lacht hem aan ... En met een enkle teug heeft hij de kelk geledigd. Hij streeft naar nieuw genot - en walgt, als hij 't ontvangt; Hij dorst naar schatten - geeuwt wanneer ze 't oog verblinden; Hij hoopt en droomt en zwoegt en reikhalst en verlangt ... Totdat hij in de groeve in 't einde de rust mag vinden. Ontneem hem hoop en droom, begoocheling en schijn, En hij houdt op, een mens te zijn !
34
V DE MOEDER GEERTEN GOSSAERT Hij sprak en zeide In 't zaêl zich wendend : Vaarwel, O moeder, Nooit keer ik weêr ... En door de lanen Zag zij hem gaan en Sprak geen vervloeking Maar weende zeer. Sprak geen vervloeking ... Doch, bijna blijde, Beval de maegden : Laat immermeer De zetels staan en De lampen aan en De poort geöpend, De slotbrug neer. En toen, na jaren, Melaats, een zwerver Ter poorte klaagde : Uw zóón keert weer ... Zij zag hem aan en Vond gene tranen, Voor zoveel vreugde Geen tranen meer. 35
V DE PRUIMENBOOM HIERONYMUS VAN ALPHEN Jantje zag eens pruimen hangen, O ! รกls eieren zo groot ! 't Scheen dat Jantje wou gaan plukken, Schoon vader 't hem verbood. Hier is, zei hij, noch mijn vader, Noch de tuinman, die het ziet : Aan een boom, zo vol geladen, Mist men vijf zes pruimen niet.. Maar ik wil gehoorzaam wezen En niet plukkenn : ik loop heen. Zou ik om een handvol pruimen Ongehoorzaam wezen ? Neen ! Voort ging Jantje; Maar zijn vader Die hem stil beluisterd had, Kwam hem in het lopen tegen Vooraan op het middelpad. Kom mijn Jantje, zei de vader, Kom mijn hartedief ! Nu zal ik U pruimen plukken; Nu heeft vader Jantje lief. Daarop ging papa aan 't schudden, Jantje raapte schielijk op; Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen En liep heen op een galop. 36
V DE SCHADUWEN RENE DE CLERCQ Gij die maar duldend durft te streven, Die strijdende niet strijdend zijt, Gij die maar halveling kunt leven En in uw lijdzaamheid niet lijdt. Gij baart het goede, noch het slechte, noch de gedachte, noch de daad; Gij zijt de schaduw van het echte, Die uitgewist geen sporen laat. En gij ligt laag, ligt voor de voeten Van al wie sterk in 't leven staan. De schaduwen willen niet, zij moeten ! En waar wij treden, z첫lt gij gaan ! Soms is het nacht of mist of regen, Dan schijnt gij ver en heen te zijn; Doch duidelijk tekent gij de wegen, Als 't helder wordt en zonneschijn.
37
V DE TUINMAN EN DE DOOD P.N. VAN EYCK Een Perzisch Edelman : Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik Mijn woning in : "Heer, Heer, één ogenblik ! Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen kijk ik achter mij. Daar stond de Dood. Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand. Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan Voor de avond nog bereik ik Ispahaan !" Van middag (lang reeds was hij heengespoed) Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet. "Waarom," zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, "Hebt gij van morgen voreg mijn knecht bedreigd ?" Glimlachend antwoordt hij : "Geen dreiging was 't, Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast, Toen ik 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan, Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."
38
V DE WEG GAAT VERDER TOLKIEN De weg gaat verder, eindeloos vanaf de deur waar hij begon. Ik moet hem volgen, rusteloos. Tot ver achter de horizon. Met rappe voeten tot hij aan een grotere weg raakt in 't verschiet. Kruispunt van komen en van gaan. En waarheen dan? Ik weet het niet.
Johan
39
D DIE GEDANKEN SIND FREI AUTOR UNBEKANNT Die Gedanken sind frei, wer kann sie erraten, sie fliegen vorbei, wie nächtliche Schatten. Kein Mensch kann sie wissen, kein Jäger erschießen. Es bleibet dabei: Die Gedanken sind frei! Ich denk' was ich will und was mich beglückt, doch alles in der Still', und wie es sich schicket. Mein Wunsch, mein Begehren kann niemand verwehren, es bleibet dabei: Die Gedanken sind frei! Ich liebe den Wein, mein Mädchen vor allen, sie tut mir allein am besten gefallen. Ich bin nicht alleine bei meinem Glas Weine, mein Mädchen dabei: Die Gedanken sind frei! Und sperrt man mich ein in finstere Kerker, das alles, das sind vergebliche Werke. Denn meine Gedanken zerreißen die Schranken und Mauern entzwei, die Gedanken sind frei! Drum will ich auf immer den Sorgen entsagen und will mich auch nimmer mit Grillen mehr plagen. Man kann ja im Herzen stetz lachen und scherzen und denken dabei: Die Gedanken sind frei!
40
V DIEN AVOND EN DIE ROOZE GUIDO GEZELLE 'k Heb menig, menig uur bij U gesleten en genoten, En nooit en heeft een uur met U me een enklen stond verdroten. 'k Heb menig, menig blom voor U gelezen en geschonken, En, lijk een bie, met U, met U, er honing uit gedronken; Maar nooit een uur zoo lief met U, zoo lang zij duren koste, Maar nooit een uur zoo droef om U, wanneer ik scheiden moste, Als 't uur wanneer ik dicht bij U, dien avond, neĂŞrgezeten, U spreken hoorde, en sprak tot U, wat onze zielen weten. Noch nooit een blom zoo schoon van U gezocht, geplukt, gelezen, Als die dien avond blonk op U, en mocht de mijne wezen ! Ofschoon, zoo wel voor mij als U -wie zal dit kwaad genezen ?Een uur bij mij, een uur bij U niet lang een uur mag wezen; Ofschoon voor mij, ofschoon voor U, zo lief en uitgelezen, Die rooze, al was 't een roos van U, Niet lang een roos mocht wezen,, Toch lang bewaart, dit zeg ik U, 't en ware ik 't al verlore, Mijn hert drie dierbre beelden : U, dien avond - en - die rooze !
41
E DO NOT STAND AT MY GRAVE AND WEEP MARY FRYE Do not stand at my grave and weep I am not there; I do not sleep. I am a thousand winds that blow, I am the softly falling snow. I am the gentle showers of rain. I am the morning hush, I am in the graceful rush Of beautiful birds in circling flight, I am the starshine of the night. I am in the flowers that bloom, I am in a quiet room. I am in the birds that sing, I am in each lovely thing. I am the soft stars that shine at night. Do not stand at my grave and cry, I am not there; I did not die.
42
E DO YOU HEAR THE PEOPLE SING LES MISERABLES NAAR VICTOR HUGO Do you hear the people sing? Singing the song of angry men? This is the music of a people who will not be slaves again! When the beating of your heart Echoes the beating of the drums There is a life about to start When tomorrow comes!
Will you join in our crusade? Who will be strong en stand with me? (somewhere) beyond the barricades Is there a world you long to see? Then join in the fight That will give you the right to be free! Do you hear the people sing? Singing the song of angry men? This is the music of a people Who will not be slaves again! When the beating of your heart Echoes the beating of the drums There is a life about to start When tomorrow comes! 43
Will you give all you can give So that our bannor may advance Some will fall and some will live Will you stand up and take a chance? The blood of the martyrs Will water the meadows of France! Do you hear the people sing? Singing the song of angry men? This is the music of a people Who will not be slaves again When the beating of your heart Echoes the beating of the drums There is a life about to start When tomorrow comes!
Peter en Monica 44
V DUIZEND SOLDATEN WILLEM VERMANDERE als ge van ze leven in de westhoek passeert deur regen en noorderwinden keert omme den tied als g' alhier passeert den oorlog ga j' hier were vinden ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt en 't graf van duizend soldoaten altied iemands voader altied iemands kind nu doodstille en godverlaten laat de bom'n nu maar zwieg'n en dat 't gras niets verteld en de wind moet 't ook maar nie zing'n dat julder'n dood tot niets hè geteld dat woaren al te schrik'lijke dingen zeg 't goat al goed der is welvaart in 't land en de vrede ligt vast in de wetten we maken wel woapens maar met veel meer verstand maar just om den oorlog te beletten en grote raketten atoom in den top we meugen toch experimenteren we mikken wel ne keer naar mekaar zijne kop maar just om ons 't amuseren
45
als ge van ze leven in de westhoek passeert deur regen en noorderwinden keert omme den tied als g' alhier passeert den oorlog ga j' hier were vinden ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt en 't graf van duizend soldoaten altijd iemands voader altijd iemands kind duizend en duizend soldoaten duizend en duizend soldoaten duizend en duizend soldoaten.
Linda, Marlies, Marleen, Mieke
46
V EEN OUD LIEDEKEN VICTOR DE LA MONGAGNE (NAAR JEAN RICHEPIN) Tsagh eens een cnape stervensgeern Eene valsche, vreede, boose deern Sei totten cnape "hael mie terstont Din moeders herte voor minen hont" Hi gingh en sloech sin moeder doot En vluchtet mettet herte root Mer twijl hi loopt stuict oppen steen En valt, - dat erme hert meteen Al botsen op de harde baen Vingh plots dat hert te spreeken aen Al weenen vinghet te spreeken aen Och, Jonghe, hebs di seer gedaen ?"
47
V EEN VRIEND TOON HERMANS Je hebt iemand nodig, stil en oprecht. Die als het er op aankomt, voor je bidt en voor je vecht. Pas als je iemand hebt die met je lacht en met je grient, Dan kan je zeggen: “Ik heb een vriend”.
Ilse 48
S EL BRINDIS DEL BOHEMIO GUILLERMO AGUIRRE Y FIERRO En torno de una mesa de cantina, una noche de invierno, regocijadamente departían seis alegres bohemios. Los ecos de sus risas escapaban y de aquel barrio quieto iban a interrumpir el imponente y profundo silencio. El humo de olorosos cigarrillos en espirales se elevaba al cielo, simbolizando al resolverse en nada, la vida de los sueños. Pero en todos los labios había risas, inspiración en todos los cerebros, y, repartidas en la mesa, copas pletóricas de ron, whisky o ajenjo. Era curioso ver aquel conjunto, aquel grupo bohemio, del que brotaba la palabra chusca, la que vierte veneno, lo mismo que, melosa y delicada, la música de un verso.
49
A cada nueva libación, las penas hallábanse más lejos del grupo, y nueva inspiración llegaba a todos los cerebros, con el idilio roto que venía en alas del recuerdo. Olvidaba decir que aquella noche, aquel grupo bohemio celebraba entre risas, libaciones, chascarrillos y versos, la agonía de un año que amarguras dejó en todos los pechos, y la llegada, consecuencia lógica, del”feliz año Nuevo”… Una voz varonil dijo de pronto: -Las doce, compañeros; Digamos el “requiéscat” por el año que ha pasado a formar entre los muertos. ¡Brindemos por el año que comienza! Porque nos traiga ensueños; porque no sea su equipaje un cúmulo de amargos desconsuelos… -Brindo, dijo otra voz, por la esperanza que a la vida nos lanza, de vencer los rigores del destino, por la esperanza, nuestra dulce amiga, que las penas mitiga y convierte en vergel nuestro camino.
50
Brindo porque ya hubiese a mi existencia puesto fin con violencia esgrimiendo en mi frente mi venganza; si en mi cielo de tul limpio y divino no alumbrara mi sino una pálida estrella: Mi esperanza. -¡Bravo! Dijeron todos, inspirado esta noche has estado y hablaste bueno, breve y sustancioso. El turno es de Raúl; alce su copa Y brinde por ….Europa, Ya que su extranjerismo es delicioso…. -Bebo y brindo, clamó el interpelado; brindo por mi pasado, que fue de luz, de amor y de alegría, y en el que hubo mujeres seductoras y frentes soñadoras que se juntaron con la frente mía… Brindo por el ayer que en la amargura que hoy cubre de negrura mi corazón, esparce sus consuelos trayendo hasta mi mente las dulzuras de goces, de ternuras, de dichas, de deliquios, de desvelos.
51
-Yo brindo, dijo Juan, porque en mi mente brote un torrente de inspiración divina y seductora, porque vibre en las cuerdas de mi lira el verso que suspira, que sonríe, que canta y que enamora. Brindo porque mis versos cual saetas Lleguen hasta las grietas Formadas de metal y de granito Del corazón de la mujer ingrata Que a desdenes me mata… ¡pero que tiene un cuerpo muy bonito! Porque a su corazón llegue mi canto, porque enjuguen mi llanto sus manos que me causan embelesos; porque con creces mi pasión me pague… ¡vamos!, porque me embriague con el divino néctar de sus besos. Siguió la tempestad de frases vanas, de aquellas tan humanas que hallan en todas partes acomodo, y en cada frase de entusiasmo ardiente, hubo ovación creciente, y libaciones y reír y todo.
52
Se brindó por la Patria, por las flores, por los castos amores que hacen un valladar de una ventana, y por esas pasiones voluptuosas que el fango del placer llena de rosas y hacen de la mujer la cortesana. Sólo faltaba un brindis, el de Arturo. El del bohemio puro, De noble corazón y gran cabeza; Aquél que sin ambages declaraba Que solo ambicionaba Robarle inspiración a la tristeza. Por todos estrechado, alzó la copa Frente a la alegre tropa Desbordante de risas y de contento; Los inundó en la luz de una Mirada, Sacudió su melena alborotada Y dijo así, con inspirado acento: -Brindo por la mujer, mas no por ésa en la que halláis consuelo en la tristeza, rescoldo del placer ¡desventurados!; no por esa que os brinda sus hechizos cuando besáis sus rizos artificiosamente perfumados.
53
Yo no brindo por ella, compañeros, siento por esta vez no complaceros. Brindo por la mujer, pero por una, por la que me brindó sus embelesos y me envolvió en sus besos: por la mujer que me arrulló en la cuna. Por la mujer que me enseño de niño lo que vale el cariño exquisito, profundo y verdadero; por la mujer que me arrulló en sus brazos y que me dio en pedazos, uno por uno, el corazón entero. ¡Por mi Madre! Bohemios, por la anciana que piensa en el mañana como en algo muy dulce y muy deseado, porque sueña tal vez, que mi destino me señala el camino por el que volveré pronto a su lado. Por la anciana adorada y bendecida, por la que con su sangre me dio vida, y ternura y cariño; por la que fue la luz del alma mía, y lloró de alegría, sintiendo mi cabeza en su corpiño.
54
Por esa brindo yo, dejad que llore, que en lágrimas desflore esta pena letal que me asesina; dejad que brinde por mi madre ausente, por la que llora y siente que mi ausencia es un fuego que calcina. Por la anciana infeliz que sufre y llora y que del cielo implora que vuelva yo muy pronto a estar con ella; por mi Madre, bohemios, que es dulzura vertida en mi amargura y en esta noche de mi vida, estrella… El bohemio calló; ningún acento profanó el sentimiento nacido del dolor y la ternura, y pareció que sobre aquel ambiente flotaba inmensamente un poema de amor y de amargura.
55
E EPITAPHS Come blooming youths, as you pass by , And on these lines do cast an eye. As you are now, so once was I; As I am now, so must you be; Prepare for death and follow me.
PLEASE REMEMBER ME TIM BURTON He whispers Please remember me When I am gone from here He whispers Please remember me But not with tears Remember I was always true Remember that I always tried Remember I loved only you Remember me And smile For it's better to forget Than to remember me And cry
56
D ERLKÔNIG JOHANN WOLFGANG VON GOETHE Wer reitet so spät durch Nacht und Wind? Es ist der Vater mit seinem Kind. Er hat den Knaben wohl in dem Arm, Er faßt ihn sicher, er hält ihn warm. Mein Sohn, was birgst du so bang dein Gesicht? Siehst Vater, du den Erlkönig nicht! Den Erlenkönig mit Kron' und Schweif? Mein Sohn, es ist ein Nebelstreif. Du liebes Kind, komm geh' mit mir! Gar schöne Spiele, spiel ich mit dir, Manch bunte Blumen sind an dem Strand, Meine Mutter hat manch gülden Gewand. Mein Vater, mein Vater, und hörest du nicht, Was Erlenkönig mir leise verspricht? Sei ruhig, bleibe ruhig, mein Kind, In dürren Blättern säuselt der Wind. Willst feiner Knabe du mit mir geh'n? Meine Töchter sollen dich warten schön, Meine Töchter führen den nächtlichen Reihn Und wiegen und tanzen und singen dich ein. Mein Vater, mein Vater, und siehst du nicht dort Erlkönigs Töchter am düsteren Ort? 57
Mein Sohn, mein Sohn, ich seh'es genau: Es scheinen die alten Weiden so grau. Ich lieb dich, mich reizt deine schöne Gestalt, Und bist du nicht willig, so brauch ich Gewalt! Mein Vater, mein Vater, jetzt faßt er mich an, Erlkönig hat mir ein Leids getan. Dem Vater grauset's, er reitet geschwind, Er hält in den Armen das ächzende Kind, Erreicht den Hof mit Mühe und Not, In seinen Armen das Kind war tot.
Eddy 58
E FOR A FIVE YEAR OLD FLEUR ADCOCK A snail is climbing up the window-sill Into your room, after a night of rain. You call me in to see, and I explain That it would be unkind to leave it there: It might crawl to the floo; we must take care That no one squashes it. You understand, And carry it outside, with careful hand, To eat a daffodil. I see, then, that a kind of faith prevails: Your gentleness is moulded still by words from me, Who has trapped mice and shot wild birds, From me, who drowned your kittens, Who betrayed your closest relatives And who purveyed the harshest kind of truth to many other But that is how things are: I am your mother, And we are kind to snails.
59
D GEZIELTES SPIELZEUG ERICH FRIED -1Abwurf von Spielzeug statt Bomben Zum Fest der Kinder Sagten die Marktforscher Das macht zweifellos großen Eindruck Es hat sehr großen Eindruck gemacht Auf die ganze Welt -2Hätte das Flugzeug lieber vor vierzehn Tagen Spielzeug heruntergeworfen und jetzt erst die Bomben, Hätten meine zwei Kinder noch vierzehn Tage Durch eure Güte etwas zum spielen gehabt
================================== Zum vietnamesischen 'Fest der Kinder' warfen U.S.Flugezeuge Spielzeug ab, auch auf Dörfer, in denen ihre Bomben noch Kurz zuvor Kinder getötet hatten. (1971) ==================================
60
V GHEQUETST BEN IC VAN BINNEN Onbekend - middeleeuws gedicht Ghequetst ben ic van binnen Doorwont min hert so seer, Van uwer ganscher minnen Ghequetst, so lanc, so meer. Waer ic mi wend, waer ic mi keer, Ic en can gehrusten, dach noch nachte; Waer ic mi wend, waer ic mi keer, Ghi sijt alleen in mijn gedachte.
Marlies 61
V GRAFSCHRIFTEN J.A. ALBERDINGK THIJM Wandelaar die me hier begraven ziet Als 't sterven 'n kunst was, Dan lag ik hier niet !
De man die hier begraven leit, Stak uit in onuitstekendheid.
Onder dit steentje, Ligt ’n fenomeentje
Iets geniaals heeft toch Piet Prul in 't eind bedreven : Wat hij nooit bezat, hij heeft de geest gegeven.
62
S HASTA SIEMPRE COMANDANTE CARLOS PUEBLA Aprendimos a quererte desde la histórica altura donde el sol de tu bravura le puso cerco a la muerte. Estribillo: Aquí se queda la clara, la entrañable transparencia, de tu querida presencia Comandante Che Guevara. Tu mano gloriosa y fuerte sobre la historia dispara cuando todo Santa Clara se despierta para verte. Estribillo Vienes quemando la brisa con soles de primavera para plantar la bandera con la luz de tu sonrisa. Estribillo
63
Tu amor revolucionario te conduce a nueva empresa donde esperan la firmeza de tu brazo libertario. Estribillo Seguiremos adelante como junto a ti seguimos y con Fidel te decimos: !Hasta siempre, Comandante! Estribillo
Patrick en Marlies
64
V HET KAMELEON A.C.W. STARING "THINK OTHERS SEE, AS WELL AS YOU" (Merrick) Een vreemdling wandelde aan de kust, Waar de as van 't groot Carthago rust. Daar kwam een tweede hem te moet, Als landsman kenlijk, bij zijn groet. Men zet zich neer, en 't lijdt niet lang, Of 't reisverhaal is drok te gang : Elk brengt wilvaardig voor de dag, Wat raars of schoons hij zwervend zag. Tot A. begint : "het koddigst dier, Mij ooit bejegend, huisvest hier : Van maaksel schier een hagedis; Zijn staart - lang tien duim, naar ik gis, De tong voor mug en vlieg te gauw En nu de kleur? - Denk ! hemelsblauw ! "Blauw, blauw ?!" smuilt B. "'ik herken uw beest; Maar, vriend, dat is nooit blauw geweest ! Men heet het een kameleon. Ik vond het, schuilend voor de zon In 't lommer van een dadelbos; Daar kroop het, net zo groen als 't mos !" 65
"Noch boom, noch struik, een mijl in 't rond, Waar ik het mijne kruipen vond : Ginds; aan die naakte puinhooptop; Het volle daglicht scheen er op; Geen mooglijkheid tot oogbedrog; En 't beest was blauw; dat zeg ik nog ! "Groen ! groen ! geloof mij !" "Ik zĂŠg U : blauw !" "Groen !" "Blauw !" Zo gaat het, snauw op snauw. Men stampvoet, blikoogt, vloekt en zweert : De vriendschap was in grim verkeerd ! Als, zie, een derde wandlaar kwam, Die reeds van ver hun twist vernam ! Zijn woord is : "Heren, heren, kiest in mij Uw scheidsman ! ik hoor tot geen partij. Bij 't lamplicht ving ik, heden nacht, Het dier, dat U aan 't kijven bracht, En draag 't, in dit servet geknoopt, Naar Tunis, of 't er iemand koopt. Ik weet nauwkeurig wat ik ving : Zwart ! gitzwart is het lelijk ding ! Is 't blauw, of groen, dan sta ik klaar, En eet het op, met huid en haar !
66
Hier slaakt hij 't, en, voor zwart als git, Vertoont zich 't arme schepsel : WIT !! – Géén sprak er, dan 't kameleon, Juist van een ras dat spreken kon. Het sprak : "Goê Luidjes, hoort hoe 't is : Elk had gelijk, en elk had mis ! De kleur, bij dieren van mijn slag, Verwisselt wel zesmaal op een dag. Doch laat mij nu in vrede gaan ! Ik bied U een raad, als losgeld aan : SCHIJNT ANDREN WAT U KROM SCHEEN, RECHT, HEET NIEMAND DAADLIJK DOM OF SLECHT !
Linda 67
V HET NIEUWS DEELDE MEE Onbekend Het nieuws deelde mee: Er werd honger geleden Het brood stond gesneden voor jou en voor mij. Toen sprak je geweten : je wilde verbeten Dat elk kind zijn eten naar dàt land brengen zou. Ik zag in een droom van duizenden kinderen Duizenden kinderen zingend gaan naar heilige streken : Gods wil was gebleken ! Jaren verstreken, maar géén kwam ooit aan. Toen jij mij kwam vragen : "Hoe kan men verdragen Dat een volk wordt geslagen, van vrijheid beroofd ? Gevangenen creperen, je moét protesteren ! Ga op straat demonstreren !" toen boog ik het hoofd. Ik zag in een droom van duizenden heren Duizenden heren, machtige heren, zindelijk en schoon; Ze zaten te knikken, me braaf toe te knikken Maar deden geen flikker, geen flikker, mijn zoon. Jij zei dat de kerken teveel marchanderen Met hen die regeren, met rijken alom. Zij prediken al jaren van vrede op aarde, Maar geen smeedt de zwaarden tot ploegscharen om.
68
Ik zag in een droom van duizenden kerken Duizenden kerken, statig en leeg. Groen lag het brood op de zilveren schalen, In de bokalen, de wijn vaal en leeg. Maar ik wacht op de uren dat jij de structuren, De ziekelijke structuren van heel ons bestel Totaal om zal keren, totaal zal saneren. Aan jou is het : aan jou als rebel. Maar zoon, sluit dan niet één keer je ogen, Niet één keer je ogen, ook al ben je vermoeid, Want anders word je net zo bedrogen als ik, Die met dromen mijn tijd heb verknoeid.
Jeffrey en Sam 69
S HOMBRES NUEVOS HET VOLK VAN EL SALVADOR, PIET DECLERCQ Danos un coraz贸n grande para amar Danos un coraz贸n fuerte para luchar Hombres nuevos creadores de la historia, Constructores de nueva humanidad, Hombres nuevos que viven la existencia Como riesgo de un largo caminar. Hombres nuevos luchando en esperanza, Caminantes sedientos de verdad. Hombres nuevos, sin frenos ni cadenas, Hombres libres, que exigen libertad. Hombres nuevos, amando sin fronteras, Por encima de razas y lugar. Hombres nuevos, al lado de los pobres, Compartiendo con ellos techo y pan.
70
E HOW DO I LOVE THEE? LET ME COUNT THE WAYS (SONNET 43) ELIZABETH BARRETT BROWNING How do I love thee? Let me count the ways. I love thee to the depth and breadth and height My soul can reach, when feeling out of sight For the ends of Being and ideal Grace. I love thee to the level of everyday's Most quiet need, by sun and candle-light. I love thee freely, as men strive for Right; I love thee purely, as they turn from Praise. I love thee with a passion put to use In my old griefs, and with my childhood's faith. I love thee with a love I seemed to lose With my lost saints, --- I love thee with the breath, Smiles, tears, of all my life! --- and, if God choose, I shall but love thee better after death.
71
E IF RUDYARD KIPLING IF you can keep your head when all about you Are losing theirs and blaming it on you, If you can trust yourself when all men doubt you, But make allowance for their doubting too; If you can wait and not be tired by waiting, Or being lied about, don't deal in lies, Or being hated, don't give way to hating, And yet don't look too good, nor talk too wise: If you can dream - and not make dreams your master; If you can think - and not make thoughts your aim; If you can meet with Triumph and Disaster And treat those two impostors just the same; If you can bear to hear the truth you've spoken Twisted by knaves to make a trap for fools, Or watch the things you gave your life to, broken, And stoop and build 'em up with worn-out tools: If you can make one heap of all your winnings And risk it on one turn of pitch-and-toss, And lose, and start again at your beginnings And never breathe a word about your loss;
72
If you can force your heart and nerve and sinew To serve your turn long after they are gone, And so hold on when there is nothing in you Except the Will which says to them: 'Hold on!' If you can talk with crowds and keep your virtue, ' Or walk with Kings - nor lose the common touch, if neither foes nor loving friends can hurt you, If all men count with you, but none too much; If you can fill the unforgiving minute With sixty seconds' worth of distance run, Yours is the Earth and everything that's in it, And - which is more - you'll be a Man, my son!
73
V IK BEN EEN GOD (sonnet) WILLEM KLOOS Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon Over mij zelf en 't al, naar rijksgeboôn Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten. En als een heir van donkerwilde machten Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn Voor 't heffen van mijn hand en heldere kroon: Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten. -- En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rond Úw overdierb're leên den arm te slaan, En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed En trots en kalme glorie te vergaan Op úwe lippen in een wilden vloed Van kussen, waar 'k niet langer woorden vond.
74
S I KNOW WHY THE CAGED BIRD SINGS MAYA ANGELOU A free bird leaps on the back Of the wind and floats downstream Till the current ends and dips his wing In the orange suns rays And dares to claim the sky. But a BIRD that stalks down his narrow cage Can seldom see through his bars of rage His wings are clipped and his feet are tied So he opens his throat to sing. The caged bird sings with a fearful trill Of things unknown but longed for still And his tune is heard on the distant hill for The caged bird sings of freedom. The free bird thinks of another breeze And the trade winds soft through The sighing trees And the fat worms waiting on a dawn-bright Lawn and he names the sky his own. But a caged BIRD stands on the grave of dreams His shadow shouts on a nightmare scream His wings are clipped and his feet are tied So he opens his throat to sing. 75
The caged bird sings with A fearful trill of things unknown But longed for still and his Tune is heard on the distant hill For the caged bird sings of freedom.
Marleen
76
V IK ZAL NIET GELOVEN onbekend (uit KWB leiding 12/1977) Ik zal niet geloven In het recht van de sterkste In de taal van de wapens In de macht van de machtigen Maar ik wil geloven In het recht van de mens In de open hand In de macht der geweldloosheid. Ik zal niet geloven In ras of rijkdom In voorrechten In de gevestigde orde Maar ik wil geloven Dat alle mensen mensen zijn Dat de orde van de macht en het onrecht Wanorde is. Ik zal niet geloven Dat ik niets te maken heb Met wat ver van hier gebeurt Maar ik wil geloven Dat de hele wereld mijn huis is en het veld dat ik bezaai, Dat allen oogsten Van wat allen gezaaid hebben. 77
Ik zal niet geloven Dat ik verdrukking dààr kan bestrijden Als ik onrecht hier laat bestaan Maar ik wil geloven Dat recht één is, hier én daar Dat ik niet vrij ben Zolang nog één mens slaaf is. Ik zal niet geloven dat oorlog en honger onvermijdelijk zijn en vrede onbereikbaar Maar ik wil geloven in de kleine daad In de schijnbaar machteloze liefde In de vrede op aarde. Ik zal niet geloven dat alle moeite vergeefs is. Ik zal niet geloven Dat de droom van de mensheid Een droom zal blijven, Dat de dood het einde zal zijn Maar ik durf geloven Altijd en ondanks alles In de nieuwe mens. Ik durf geloven In Gods eigen droom: Een nieuwe hemel, een nieuwe aarde, Waar gerechtigheid zal wonen.
78
E IN FLANDERS FIELDS JOHN MCCRAE In Flanders fields the poppies blow Between the crosses, row on row That mark our place; and in the sky The larks, still bravely singing, fly Scarce heard amid the guns below. We are the dead. Short days ago We lived, felt dawn, saw sunset glow Loved, and were loved, and now we lie In Flanders fields. Take up our quarrel with the foe: To you from failing hands we throw The torch; be yours to hold it high. If ye break faith with us who die We shall not sleep, though poppies grow In Flanders fields.
79
D IN OHNMACHT GEFALLEN GUENTER GRASS Wir lesen Napalm und stellen Napalm uns vor. Da wir uns Napalm nicht vorstellen können, Lesen wir über Napalm, bis wir uns mehr Unter Napalm vorstellen können. Jetzt protestieren wir gegen Napalm. Nach dem Frühstück, stumm, Auf Fotos sehen wir, was Napalm vermag. Wir zeigen uns grobe Raster und sagen: Siehst du, Napalm. Bald wird es preiswerte Bildbände Mit besseren Fotos geben, auf denen deutlicher wird Was Napalm vermag. Wir kauen Nägel und schreiben Proteste. Aber es gibt, so lesen wir, Schlimmeres als Napalm Schnell protestieren wir gegen Schlimmeres. Unsere berechtigten Proteste, die wir jederzeit Verfassen, falten, frankieren dürfen, schlagen zu Buch. Ohnmacht, an Gummifassaden erprobt Ohnmacht legt Platten auf: ohnmächtige Songs. Aber feinmaschig und gelassen Wirkt sich draußen die Macht aus. Ausgefragt Hermann Luchterhand Verlag 1967 Penguin German Reader 1970 80
V INDIEN IK JE DRAGEN KON MARCEL WEEMAES Indien ik je dragen kon Over de diepe grachten Van je gesukkel en je angsten heen, Dan droeg ik je, uren en dagen lang. Indien ik de woorden kende Die antwoord geven op je duizend vragen Over leven, over jezelf, Over liefhebben en gelukkig worden, Dan praatte ik met je, uren en dagen lang. Indien ik vrede in je hart kon planten Door geduldig te wachten en te hopen Tot het zaad van vrede in je openbrak, Dan wachtte ik, uren en dagen lang. Indien ik genezen kon, wat omgaat in je hart Aan onmacht, ontevredenheid En onverwerkt verdriet, Dan bleef ik naast je staan, uren en dagen lang. Maar ik ben niet groter, niet sterker dan jij En ik weet niet alles en kan niet zoveel, Ik ben maar een vriend op je weg, Al uren en dagen lang. En ik kan alleen maar hopen dat je dit weet : Je hoeft nooit alleen te vechten of te huilen Als je een vriend hebt, Voor uren en dagen lang. 81
F JE SUIS COMME JE SUIS JACQUES PREVERT Je suis comme je suis Je suis faite comme ça Quand j’ai envie de rire Oui je ris aux éclats J’aime celui qui m'aime Est-ce ma faute à moi Si ce n’est pas le même Que j’aime chaque fois Je suis comme je suis Je suis faite comme ça Que voulez-vous de plus Que voulez-vous de moi Je suis faite pour plaire Et n’y puis rien changer Mes talons sont trop hauts Ma taille trop cambrée Mes seins beaucoup trop durs Et mes yeux trop cernés Et puis après Qu’est-ce que ça peut vous faire Je suis comme je suis Je plais à qui je plais Qu’est-ce que ça peut vous faire
82
Ce qui m’est arrivé Oui j’ai aimé quelqu’un Oui quelqu’un m’a aimé Comme les enfants qui s’aiment Simplement savent aimer Aimer aimer... Pourquoi me questionner Je suis là pour vous plaire Et n’y puis rien changer.
Eva, Sarah en Marc
83
V JONG ZIJN DOUGLAS MAC ARTHUR De jeugd is geen periode in het leven, Het is een geestesgesteldheid, Een resultaat van de wil, Een eigenschap van de verbeelding, Een emotionele intensiteit. De jeugd betekent een overwinning Van de moed op de verlegenheid, Van de zin voor avontuur op de gemakzucht. Men wordt niet oud omdat men Een zeker aantal jaren geleefd heeft : Men wordt oud omdat men zijn ideaal verloochend heeft. De jaren rimpelen de huid, Zijn ideaal verloochenen rimpelt de ziel. Beslommeringen, twijfels, angsten en wanhoop Zijn vijanden die ons langzaam ter aarde doen buigen En tot stof doen worden voor de dood. Jong is hij die zich nog kan verbazen en verwonderen. Als een onverzadigbaar kind, vraagt hij : En Daarna ? Hij daagt de gebeurtenissen uit En vindt vreugde in het spel van het leven..
84
U bent zo jong als uw geloof en zo oud als uw twijfel. Zo jong als uw vertrouwen in Uzelf, Zo jong als uw hoop, Zo oud als uw moedeloosheid. U zal net zo lang jong blijven als U ontvankelijk blijft. Ontvankelijk voor al wat mooi, goed en groot is. Ontvankelijk voor de boodschappen van de natuur, Van de mens en van het oneindige. Als, op een dag, uw hart aangevreten wordt Door pessimisme en cynisme, Moge God dan medelijden hebben met uw ziel van grijsaard.
Tamara
85
F LA GRASSE MATINEE JACQUES PREVERT Il est terrible le petit bruit de l'œuf cassé sur un comptoir d'étain il est terrible ce bruit quand il remue dans la mémoire de l'homme qui a faim elle est terrible aussi la tête de l'homme la tête de l'homme qui a faim quand il se regarde à six heures du matin dans la glace du grand magasin une tête couleur de poussière ce n'est pas sa tête pourtant qu'il regarde dans la vitrine de chez Potin il s'en fout de sa tête l'homme il n'y pense pas il songe il imagine une autre tête une tête de veau par exemple avec une sauce de vinaigre ou une tête de n'importe quoi qui se mange et il remue doucement la mâchoire doucement et il grince les dents doucement car le monde se paie sa tête et il ne peut rien contre ce monde et il compte sur ces doigts un deux trois
86
cela fait trois jours qu'il n'a pas mangé et il a beau se répéter depuis trois jours ça ne peut pas durer ça dure trois jours trois nuits sans manger et derrière ces vitres ces pâtés ces bouteilles ces conserves poissons morts protégés par des boîtes boîtes protégées par les vitres vitres protégées par les flics flics protégés par la crainte que de barricades pour six malheureuses sardines ... un peu plus loin le bistro café-crème et croissants chauds l'homme titube et dans l'intérieur de sa tête un brouillard de mots un brouillard de mots sardines à manger œuf dur café-crème café arrosé rhum café-crème café-crème café-crime arrosé sang ! ... Un homme très estimé dans son quartier a été égorgé en plein jour l'assassin le vagabond lui a volé deux francs 87
F L'ALBATROS CHARLES BAUDELAIRE Souvent, pour s'amuser, les hommes d'équipage Prennent des albatros, vastes oiseaux des mers, Qui suivent, indolents compagnons de voyage, Le navire glissant sur les gouffres amers. À peine les ont-ils déposés sur les planches, Que ces rois de l'azur, maladroits et honteux, Laissent piteusement leurs grandes ailes blanches Comme des avirons traîner à côté d'eux. Ce voyageur ailé, comme il est gauche et veule! Lui, naguère si beau, qu'il est comique et laid! L'un agace son bec avec un brûle-gueule, L'autre mime, en boitant, l'infirme qui volait! Le Poète est semblable au prince des nuées Qui hante la tempête et se rit de l'archer; Exilé sur le sol au milieu des huées, Ses ailes de géant l'empêchent de marcher.
88
F LA MORT ET LE BÛCHERON JEAN DE LA FONTAINE Un pauvre Bûcheron, tout couvert de ramée, Sous le faix du fagot aussi bien que des ans Gémissant et courbé, marchait à pas pesants, Et tâchait de gagner sa chaumine enfumée. Enfin, n'en pouvant plus d'effort et de douleur, Il met bas son fagot, il songe à son malheur. Quel plaisir a-t-il eu depuis qu'il est au monde ? En est-il un plus pauvre en la machine ronde ? Point de pain quelquefois, et jamais de repos. Sa femme, ses enfants, les soldats, les impôts, Le créancier, et la corvée Lui font d'un malheureux la peinture achevée. Il appelle la Mort. Elle vient sans tarder, Lui demande ce qu'il faut faire "C'est, dit-il, afin de m'aider À recharger ce bois ; tu ne tarderas guère." Le trépas vient tout guérir ; Mais ne bougeons d'où nous sommes: Plutôt souffrir que mourir, C'est la devise des hommes.
89
F LA NUIT DE DECEMBRE ALFRED DE MUSSET Du temps que j'étais écolier, Je restais un soir à veiller Dans notre salle solitaire. Devant ma table vint s'asseoir Un pauvre enfant vêtu de noir, qui me ressemblait comme un frère. Son visage était triste et beau A la lueur de mon flambeau. Dans mon livre ouvert il vint lire. Il pencha son front sur ma main, Et resta jusqu'au lendemain, Pensif, avec un doux sourire. Comme j'allais avoir quinze ans, Je marchais un jour, à pas lents Dans un bois, sur une bruyère. Au pied d'un arbre vint s'asseoir Un jeune homme vêtu de noir, Qui me ressemblait comme un frère.
90
Je lui demandai mon chemin Il tenait un luth d'une main, de l'autre un bouquet d'églantines. Il me fit un salut d'ami Et, se détournant à demi, Me montra du doigt la colline A l'âge où l'on croit à l'amour, J'étais seul dans ma chambre un jour, Pleurant ma première misère. Au coin de mon feu vint s'asseoir Un étranger vêtu de noir, Qui me ressemblait comme un frère. Il était morne et soucieux. D'une main il montrait les cieux, Et de l'autre il tenait un glaive De ma peine il semblait souffrir, Mais il ne poussa qu'un soupir, Et s'évanouit comme un rêve. A l'âge où l'on est libertin, Pour boire un toast et un festin; Un jour je soulevais mon verre. En face de moi vint s'asseoir Un convive vêtu de noir Qui me ressemblait comme un frère.
91
Il secouait sous son manteau Un haillon de pourpre en lambeau Sur sa tête un myrte stérile. Un bras maigre cherchait le mien, Et mon verre, en touchant le sien, Se brisa dans ma main débile. Un an après, il était nuit, J'étais à genoux près du lit Où venait de mourir mon père. Au chevet du lit vint s'asseoir Un orphelin vêtu de noir, Qui me ressemblait comme un frère. Ses yeux étaient noyés de pleurs; Comme les anges de douleurs Il était couronné d'épine; Son luth à terre était gisant, Sa rose pourpre de couleur de sang Et son glaive dans sa poitrine. Je m'en suis si bien souvenu, Que je l'ai toujours reconnu A tous les instants de ma vie. C'est une étrange vision, Et cependant, ange ou démon, J'ai vu partout cette ombre amie. (...)
92
Partout où j'ai voulu dormir, Partout où j'ai voulu mourir, Partout où j'ai touché la terre Sur ma route est venu s'asseoir Un malheureux vêtu de noir, Qui me ressemblait comme un frère ... Qui donc es-tu, spectre de ma jeunesse, Pèlerin que rien n'a lassé ? Dis-moi pourquoi je te trouve sans cesse Assis dans l'ombre où j'ai passé. Qui donc es-tu, visiteur solitaire, Hôte assidu de mes douleurs ? Qu'as-tu donc fait pour me suivre sur terre ? Qui donc es-tu, qui donc es-tu, mon frère, Qui n’apparaît qu'au jour des pleurs ? LA VISION: Ami, notre père est le tien. Je ne suis ni l'ange gardien, Ni le mauvais destin des hommes. Ceux que j'aime, je ne sais pas De quel côté s'en vont leurs pas Sur ce peu de fange où nous sommes.
93
Je ne suis ni dieux, ni démon Et tu m'as nommé par mon nom Quand tu m'as appelé ton frère. Où tu vas, j'y serais toujours; Jusques au dernier de tes jours Où j'irai m'asseoir sur ta pierre. Le ciel m'a confié ton cœur. Quand tu seras dans la douleur, Viens à moi sans inquiétude. Je te suivrai sur le chemin; Mais je ne puis toucher ta main. Ami, je suis La Solitude.
Arlette
94
S LA POESÍA ES UN ARMA CARGADA DE FUTURO GABRIEL CELAYA Cuando ya nada se espera personalmente exaltante, mas se palpita y se sigue más acá de la conciencia, fieramente existiendo, ciegamente afirmado, como un pulso que golpea las tinieblas, cuando se miran de frente los vertiginosos ojos claros de la muerte, se dicen las verdades: las bárbaras, terribles, amorosas crueldades. Se dicen los poemas que ensanchan los pulmones de cuantos, asfixiados, piden ser, piden ritmo, piden ley para aquello que sienten excesivo. Con la velocidad del instinto, con el rayo del prodigio, como mágica evidencia, lo real se nos convierte en lo idéntico a sí mismo. Poesía para el pobre, poesía necesaria como el pan de cada día, como el aire que exigimos trece veces por minuto, para ser y en tanto somos dar un sí que glorifica. Porque vivimos a golpes, porque apenas si nos dejan decir que somos quien somos, nuestros cantares no pueden ser sin pecado un adorno. Estamos tocando el fondo.
95
Maldigo la poesía concebida como un lujo cultural por los neutrales que, lavándose las manos, se desentienden y evaden. Maldigo la poesía de quien no toma partido hasta mancharse. Hago mías las faltas. Siento en mí a cuantos sufren y canto respirando. Canto, y canto, y cantando más allá de mis penas personales, me ensancho. Quisiera daros vida, provocar nuevos actos, y calculo por eso con técnica qué puedo. Me siento un ingeniero del verso y un obrero que trabaja con otros a España en sus aceros. Tal es mi poesía: poesía-herramienta a la vez que latido de lo unánime y ciego. Tal es, arma cargada de futuro expansivo con que te apunto al pecho. No es una poesía gota a gota pensada. No es un bello producto. No es un fruto perfecto. Es algo como el aire que todos respiramos y es el canto que espacia cuanto dentro llevamos. Son palabras que todos repetimos sintiendo como nuestras, y vuelan. Son más que lo mentado. Son lo más necesario: lo que no tiene nombre. Son gritos en el cielo, y en la tierra son actos.
96
S LAS CASAS DE CARTóN HET VOLK VAN EL SALVADOR, PIET DECLERCQ Qué triste se oye lluvia en los techos de cartón. Qué triste vive mi gente en las casas de cartón. Viene bajando el obrero casi arrastrando sus pases Con el peso de sufrir. Mira que mucho ha sufrido. Mira qué pesa el sufrir. Arriba deja la mujer preñada, Abajo está la cuidad y se pierde en su maraña. Hoy es lo mismo que ayer, es un mundo sin mañana. Qué triste se oye la lluvia en los techos de cartón. Qué triste vive mi gente en las casas de cartón. Niños color de mi terra, con sus mismas cicatrices, Millonaries de lombrices. Y por eso: qué tristes viven los niños en las casas de cartón. Qué alegros viven los perros en la casa del explotador. Usted no lo va a creer, pero hay escuelas de perros Y les dan educación pa'que no muerdan los diarios. Pero el patrón hace años, muchos años, Que está mordiendo al orbrero. Qué triste se oya la lluvia en los techos de cartón. Qué lejos pasa la esperanza en las casas de cartón.
97
V LEER ME HUILEN HERMAN DE CONINCK O, ik weet het niet, maar besta, wees mooi, zeg iets. Zeg: kijk, een vogel, en leer me de vogel zien. Zeg: het leven is een brood om in te bijten en de appels zien rood van plezier en nog, en nog. Zeg iets. Leer me huilen. En als ik huil, leer me zeggen: het is niets.
Natasha en Thomas
98
E LIFE IS FINE LANGSTON HUGHES I went down to the river, I set down on the bank. I tried to think but couldn't, So I jumped in and sank. I came up once and hollered! I came up twice and cried! If that water hadn't a-been so cold I might've sunk and died. But it was Cold in that water! It was cold! I took the elevator Sixteen floors above the ground. I thought about my baby And thought I would jump down. I stood there and I hollered! I stood there and I cried! If it hadn't a-been so high I might've jumped and died. But it was High up there! It was high!
99
So since I'm still here livin', I guess I will live on. I could've died for love-But for livin' I was born Though you may hear me holler, And you may see me cry-I'll be dogged, sweet baby, If you gonna see me die. Life is fine! Fine as wine! Life is fine!
Peter, Marlies, Eddy 100
E LITTLE BOXES MELVINA REYNOLDS Little boxes on the hill-side Little boxes made of ticky tacky: Little boxes on the hill-side, Little boxes all the same. There's a green one, and a pink one, And a blue one, and a yellow one: and they're all made out of ticky tacky, And they all look just the same. And the people in the houses, All go to the university: and they all get put in the boxes, Little boxes all the same. There's doctors, and there's lawyers And bus'ness executives: And they're all made out of ticky tacky, And they all look just the same.
101
And they all play on the golf course. And drink their martinis dry: And they all have pretty children. And the children go to school. And the children go to summer camp, And then to the university: And they all get put in boxes, And they all come out the same. And the boys go into business, And marry and raise a family: And they all get put in boxes, Little boxes all the same, There's a green one, and a pink one; And a blue one, and a yellow one; And they're all made out of ticky tacky And they all look just the same.
102
V MARC GROET'S MORGENS DE DINGEN PAUL VAN OSTAYEN Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem Dag stoel naast de tafel Dag brood op de tafel Dag visserke-vis met de pijp En Dag visserke-vis met de pet Pet en pijp Van het visserke-vis Goeiendag Daa-ag vis Dag lieve vis Dag kleine visselijn mijn
103
V MELOPEE PAUL VAN OSTAYEN Onder de maan schuift de lange rivier Over de lange rivier schuift moede de maan Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee Langs het hoogriet Langs de laagwei Schuift de kano naar zee Schuift met de schuivende maan de kano naar zee Ze zijn gezellen naar zee de kano de maan en de man Waarom schuiven de maan en de man getweeĂŤn gedwee naar de zee
Deborah
104
D MONDNACHT JOSEPH VON EICHENDORFF Es war, als hätt der Himmel Die Erde still geküßt, Daß sie im Blütenschimmer Von ihm nun träumen müßt. Die Luft ging durch die Felder, Die Ähren wogten sacht, Es rauschten leis die Wälder, So sternklar war die Nacht. Und meine Seele spannte Weit ihre Flügel aus, Flog durch die stillen Lande, Als flöge sie nach Haus.
105
V NIET MORGEN ALFONSO MURRIAGUI Niet morgen, nee, Dan zullen ze ons hebben verminkt. Nú moet het gebeuren. Zeg aan iedereen Dat het nu moet gebeuren. Zonder handen : Hoe zouden wij morgen slaan ? Zonder tong : Hoe zouden wij morgen schreeuwen ? Nú moet het gebeuren ! Niet morgen, nee ! Zeg aan iedereen Dat het nu moet gebeuren. Nú. Nú.
106
E ON BEING TOLD OF TORTURE KOFI AWOONOR For each hair on man, there is a ledger In which the account will be written. Time is not measured by the hourglass, But by the rivulets of blood shed And will be shed Even though our bones crunch, Our spirits will not break Until we make a reckoning in the red bright book, History. He said he saw him lying on the floor In his own blood Unconscious Delirium was his refuge from pain. In that state, my mother will bear arms And urge me to topple a government But, no matter what, There is still a tree blossoming Now this New Year there is goodwill on earth Children still laugh, Lovers hold hands in dark corners, And the moon is new on all of us.
107
Weep not, my love, for as all die, so shall we But it is not the dying that should pain us, It is the waiting, the intermission when we cannot act, When our will is shackled by tyranny. That hurts. Yet somehow, I know the miracle of the world Will be wrought again, The space will be filled in spite of the hurt By the immensity of love that will defy dying and death Good night, my love
Marlies
108
V ONRUST (kwatrijn) JACOB ISRAEL DE HAAN Die te Amsterdam vaak zei : "Jeruzalem" En naar Jeruzalem gedreven kwam, Hij zegt met een mijmrende stem : "Amsterdam. Amsterdam."
Eva en Sarah
109
V ONS HEER EN DE JODEN ONBEKEND Ons Heer, toen hij nog leefde op aarde, Was eens op reis gegaan Hij kwam door het oude Vlaanderland En zag daar Joden staan. De Joden lachten in hun baard en spraken tot elkaar: "Zeg, mannen bak die vent een pert, Je hebt de kans nu klaar En tonen we dat de arme zoon van Betlehems timmerman Niet meer en weet dan de eerste boer En ook niet meer en kan." EĂŠn van hen, de slimste, ja, Kroop haastig in een ton De anderen riepen Jezus toe Of hij goed raden kon: "HĂŠ, Meester, gij die alles weet, Wat zit er in die ton?"
110
De Heiland lachte in zijn baard, Bleef stille staan, verzon. En toen, de hand op het vat gelegd: "Mijn vrienden, 't is een zwijn, Ik hoor het aan zijn knorren. Ja, het kan niets anders zijn." Het vat werd omgekeerd, En zie: een varken lang gesnuit Met borstels grof en kronkelstaart Liep snel de bierton uit! De Joden keken stom in ’t rond En Jezus ging zijn weg. Het varken liep de weide in ‌ Wie was de slimste, Zeg! Sinds eet de Jood geen varkensvlees, Want gruwel: ieder zwijn Zou van de zwijn geworden broeder Familie kunnen zijn! (Gedichtje ca 1933 in Denderhoutem op school onderwezen)
111
E OZYMANDIAS PERCY BYSSHE SHELLEY I met a traveller from an antique land Who said: Two vast and trunkless legs of stone Stand in the desert‌. Near them, on the sand, Half sunk, a shattered visage lies, whose frown, And wrinkled lip, and sneer of cold command, Tell that its sculptor well those passions read Which yet survive, stamped on these lifeless things, The hand that mocked them, and the heart that fed: And on the pedestal these words appear: 'My name is Ozymandias, king of kings: Look on my works, ye Mighty, and despair!' Nothing beside remains. Round the decay Of that colossal wreck, boundless and bare The lone and level sands stretch far away.
112
V PROBEER TE VERGEVEN CYR VAN ISENHEIM Er zijn in mijn leven zo weinig, Och, bijna geen mensen geweest, Door wie ik geen pijn ondervond. Er zijn in mijn leven zo weinig, Och, bijna geen mensen geweest, Die 'k zelve nooit pijn heb gedaan. Probeer te vergeven Zoals ik het jou ook deed En weet dat van 't leven 't Volmaakte verstaan Alleen het besef Van 't onvolmaakt-zijn is
113
E ROADS GO EVER ON AND ON TOLKIEN Roads go ever on and on Over rock and under stone By caves where never sun has shone By streams that never find the sea Over snow by winter sown And through the merry flowers of june Over grass and over stone And under mountains in the moon Roads go ever on and on Under clud and under star Yet feet that wandering have gone Turn at last to home afar Eyes that fire and sword have seen And horror in the halls of stone Look at last on meadows green And trees and hills they long have known The road goes ever on and on Down from the door where it began How far ahead the road has gone And I must follow, if I can. Pusuing it with eager feet Until it joins some larger way Where many paths and errands meet And wither then? I cannot say. 114
The Road goes ever on and on Out from the door where it began. Now far ahead the Road has gone, Let others follow it who can! Let them a journey new begin, But I at last with weary feet Will turn towards the lighted inn, My evening-rest and sleep to meet.
Marc
115
S ROMANCE DE CIEGO SALVADOR DE MAARIAGA Jinete en caballo blanco, Sale el caballero un día. Sale a luchar en empresa De noble caballería. Lleva una cruz en el pecho, Signo es de su hidalguía. Va a combatir por el débil Y contra la tiranía. La justicia es su bandera, El desinterés su guía. La nobleza de su causa Dale orgullo y alegría. En esto siente en la nuca Inmóvil mirada fría. Vuélvese el buen caballero Y a grupas de su caballo Vió que el Diablo venía. El Malo le mira fijo Con gran socarronería. De su hombro, en bandolera, Cuelga una bolsa vacía.
116
Pregúntale el caballero Quien es y por qué venía. Contéstale : "Tu criado, Tu sombra y tu compañía. Voy a ayudarte en tu empresa De noble caballería. Para el botín que saquemos Llevo esta bolsa vacía. Tu rostro dice sorpresa De ver que yo te seguía. Tu sorpresa no la creo, Que tu alma lo sabía." Sonrójase el caballero Al oír lo que decía; Los ojos clava en la tierra, La rienda al caballo fía. Un momento, cabizbajo, Consigo lucha y porfía. Vuelve grupas al caballo Y hacia su casa le guía; La barba hundida en el pecho, Sumido en melancolía.
117
S SI TÚ ME OLVIDAS PABLO NERUDA Quiero que sepas una cosa Tú sabes cómo es esto: si miro la luna de cristal, la rama roja del lento otoño en mi ventana, si toco junto al fuego la impalpable ceniza o el arrugado cuerpo de la leña, todo me lleva a ti, como si todo lo que existe, aromas, luz, metales, fueran pequeños barcos que navegan hacia las islas tuyas que me aguardan. Ahora bien, si poco a poco dejas de quererme dejaré de quererte poco a poco. Si de pronto me olvidas no me busques, que ya te habré olvidado.
118
Si consideras largo y loco el viento de banderas que pasa por mi vida y te decides a dejarme a la orilla del corazón en que tengo raíces, piensa que en ese día, a esa hora levantaré los brazos y saldrán mis raíces a buscar otra tierra. Pero si cada día, cada hora sientes que a mí estás destinada con dulzura implacable. Si cada día sube una flor a tus labios a buscarme, ay amor mío, ay mía, en mí todo ese fuego se repite, en mí nada se apaga ni se olvida, mi amor se nutre de tu amor, amada, y mientras vivas estará en tus brazos sin salir de los míos.
119
S SÓLO LE PIDO A DIOS
La letra de canción de Sólo Le Pido A Dios es una transcripción de la canción original realizada por colaboradores de Coveralia. Entre los interpretadores destacan: Leon Gieco, Mercedes Sosa, Ana Belén y Shakira Sólo le pido a Dios que la guerra no me sea indiferente, es un monstruo grande y pisa fuerte toda la pobre inocencia de la gente. Sólo le pido a Dios que el dolor no me sea indiferente, que la reseca muerte no me encuentre vacío y solo sin haber hecho lo suficiente. Sólo le pido a Dios que lo injusto no me sea indiferente, que no me abofeteen la otra mejilla después que una garra me arañó esta suerte. Sólo le pido a Dios que el engaño no me sea indiferente si un traidor puede más que unos cuantos, que esos cuantos no lo olviden fácilmente. Si un traidor puede más que unos cuantos, que esos cuantos no lo olviden fácilmente. 120
S贸lo le pido a Dios que el futuro no me sea indiferente, desahuciado est谩 el que tiene que marcharse a vivir una cultura diferente. S贸lo le pido a Dios que la guerra no me sea indiferente, es un monstruo grande y pisa fuerte toda la pobre inocencia de la gente. Es un monstruo grande y pisa fuerte toda la pobre inocencia de la gente.
Jan en Tamara
121
V SONNET WILLEM KLOOS Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon Over mijzelf en 't al, naar rijks-gebo么n Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten,En als een heir van donker-wilde machten Joelt aan mij op, en valt terug, gevlo么n Voor 't heffen van mijn hand en heldre kroon: Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten. En t贸ch, zo eind'loos smacht ik soms om rond Uw overdierbre le锚n den arm te slaan, En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed En trots en kalme glorie, te vergaan Op uwe lippen in een wilden vloed Van kussen, waar 'k niet langer woorden vond.
122
V SONNET WILLEM KLOOS Ik ween om bloemen, in den knop gebroken En vóór den uchtend van haar bloei vergaan, Ik ween om liefde, die niet is ontloken, En om mijn harte dat niet werd verstaan : Gij kwaamt, en 'k wist - gij zijt weer heengegaan ... Ik hetb het nauw gezien, geen woord gesproken : Ik zat weer roerloos, nà dien korten waan, In d'eeuwge schaduw van mijn smart gedoken : Zo als een vogel in den stillen nacht Op ééns ontwaakt, omdat de hemel gloeit En denkt, 't is dag, en heft het kopje en fluit, Maar éér 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit, Is het weer donker, en slechts droevig vloeit Door 't sluimerend geblaârte een zwakke klacht.
123
S TE QUIERO MARIO BENEDETTI Tus manos son mi caricia mis acordes cotidianos te quiero porque tus manos trabajan por la justicia si te quiero es porque sos mi amor mi cómplice y todo y en la calle codo a codo somos mucho más que dos tus ojos son mi conjuro contra la mala jornada te quiero por tu mirada que mira y siembra futuro tu boca que es tuya y mía tu boca no se equivoca te quiero porque tu boca sabe gritar rebeldía si te quiero es porque sos mi amor mi cómplice y todo y en la calle codo a codo somos mucho más que dos
124
y por tu rostro sincero y tu paso vagabundo y tu llanto por el mundo porque sos pueblo te quiero y porque amor no es aureola ni cándida moraleja y porque somos pareja que sabe que no está sola te quiero en mi paraíso es decir que en mi país la gente viva feliz aunque no tenga permiso si te quiero es porque sos mi amor mi cómplice y todo y en la calle codo a codo somos mucho más que dos.
125
E THE MOUNTAINS OF MOURNE PERCY FRENCH Oh, Mary, this London's a wonderful sight, With people all working by day and by night. Sure they don't sow potatoes, nor barley, nor wheat, But there's gangs of them digging for gold in the street. At least when I asked them that's what I was told, So I just took a hand at this digging for gold, But for all that I found there I might as well be Where the Mountains of Mourne sweep down to the sea. I believe that when writing a wish you expressed As to know how the fine ladies in London were dressed, Well if you'll believe me, when asked to a ball, They don't wear no top to their dresses at all, Oh I've seen them meself and you could not in truth, Say that if they were bound for a ball or a bath. Don't be starting such fashions, now, Mary Macree, Where the Mountains of Mourne sweep down to the sea. I've seen England's king from the top of a bus And I've never known him, but he means to know us. And tho' by the Saxon we once were oppressed, Still I cheered, God forgive me, I cheered with the rest. And now that he's visited Erin's green shore We'll be much better friends than we've been heretofore When we've got all we want, we're as quiet as can be
126
Where the mountains of Mourne sweep down to the sea. You remember young Peter O'Loughlin, of course, Well, now he is here at the head of the force. I met him today, I was crossing the Strand, And he stopped the whole street with a wave of his hand. And there we stood talkin' of days that are gone, While the whole population of London looked on. But for all these great powers he's wishful like me, To be back where the dark Mourne sweeps down to the sea. There's beautiful girls here, oh never you mind, With beautiful shapes nature never designed, And lovely complexions all roses and cream, But let me remark with regard to the same: That if of those roses you venture to sip, The colours might all come away on your lip, So I'll wait for the wild rose that's waiting for me In the place where the dark Mourne sweeps down to the sea.
127
E THE RAVEN EDGAR ALLAN POE Once upon a midnight dreary, while I pondered weak and weary, Over many a quaint and curious volume of forgotten lore, While I nodded, nearly napping, suddenly there came a tapping, As of some one gently rapping, rapping at my chamber door. `'Tis some visitor,' I muttered, `tapping at my chamber door - Only this, and nothing more.' Ah, distinctly I remember it was in the bleak December, And each separate dying ember wrought its ghost upon the floor. Eagerly I wished the morrow; - vainly I had sought to borrow From my books surcease of sorrow - sorrow for the lost Lenore For the rare and radiant maiden whom the angels named Lenore - Nameless here for evermore. And the silken sad uncertain rustling of each purple curtain Thrilled me - filled me with fantastic terrors never felt before;
128
So that now, to still the beating of my heart, I stood repeating `'Tis some visitor entreating entrance at my chamber door - Some late visitor entreating entrance at my chamber door; - This it is, and nothing more,' Presently my soul grew stronger; hesitating then no longer, `Sir,' said I, `or Madam, truly your forgiveness I implore; But the fact is I was napping, and so gently you came rapping, And so faintly you came tapping, tapping at my chamber door, That I scarce was sure I heard you' - here I opened wide the door; - Darkness there, and nothing more. Deep into that darkness peering, long I stood there wondering, fearing, Doubting, dreaming dreams no mortal ever dared to dream before; But the silence was unbroken, and the darkness gave no token, And the only word there spoken was the whispered word, `Lenore!' This I whispered, and an echo murmured back the word, `Lenore!' - Merely this and nothing more. Back into the chamber turning, all my soul within me burning,
129
Soon again I heard a tapping somewhat louder than before. `Surely,' said I, `surely that is something at my window lattice; Let me see then, what thereat is, and this mystery explore Let my heart be still a moment and this mystery explore; 'Tis the wind and nothing more!' Open here I flung the shutter, when, with many a flirt and flutter, In there stepped a stately raven of the saintly days of yore. Not the least obeisance made he; not a minute stopped or stayed he; But, with mien of lord or lady, perched above my chamber door Perched upon a bust of Pallas just above my chamber door - Perched, and sat, and nothing more. Then this ebony bird beguiling my sad fancy into smiling, By the grave and stern decorum of the countenance it wore, `Though thy crest be shorn and shaven, thou,' I said, `art sure no craven. Ghastly grim and ancient raven wandering from the nightly shore Tell me what thy lordly name is on the Night's Plutonian shore!' Quoth the raven, `Nevermore.'
130
Much I marvelled this ungainly fowl to hear discourse so plainly, Though its answer little meaning - little relevancy bore; For we cannot help agreeing that no living human being Ever yet was blessed with seeing bird above his chamber door Bird or beast above the sculptured bust above his chamber door, With such name as `Nevermore.' But the raven, sitting lonely on the placid bust, spoke only, That one word, as if his soul in that one word he did outpour. Nothing further then he uttered - not a feather then he fluttered Till I scarcely more than muttered `Other friends have flown before On the morrow he will leave me, as my hopes have flown before.' Then the bird said, `Nevermore.' Startled at the stillness broken by reply so aptly spoken, `Doubtless,' said I, `what it utters is its only stock and store, Caught from some unhappy master whom unmerciful disaster Followed fast and followed faster till his songs one burden bore Till the dirges of his hope that melancholy burden bore Of "Never-nevermore."'
131
But the raven still beguiling all my sad soul into smiling, Straight I wheeled a cushioned seat in front of bird and bust and door; Then, upon the velvet sinking, I betook myself to linking Fancy unto fancy, thinking what this ominous bird of yore What this grim, ungainly, ghastly, gaunt, and ominous bird of yore meant in croaking `Nevermore.' This I sat engaged in guessing, but no syllable expressing To the fowl whose fiery eyes now burned into my bosom's core; This and more I sat divining, with my head at ease reclining On the cushion's velvet lining that the lamp-light gloated o'er, But whose velvet violet lining with the lamp-light gloating o'er, she shall press, ah, nevermore! Then, methought, the air grew denser, perfumed from an unseen censer Swung by Seraphim whose foot-falls tinkled on the tufted floor. `Wretch,' I cried, `thy God hath lent thee - by these angels he has sent thee Respite - respite and nepenthe from thy memories of Lenore! Quaff, oh quaff this kind nepenthe, and forget this lost Lenore!' Quoth the raven, `Nevermore.'
132
`Prophet!' said I, `thing of evil! - prophet still, if bird or devil! Whether tempter sent, or whether tempest tossed thee here ashore, Desolate yet all undaunted, on this desert land enchanted On this home by horror haunted - tell me truly, I implore Is there - is there balm in Gilead? - tell me - tell me, I implore!' Quoth the raven, `Nevermore.' `Prophet!' said I, `thing of evil! - prophet still, if bird or devil! By that Heaven that bends above us - by that God we both adore Tell this soul with sorrow laden if, within the distant Aidenn, It shall clasp a sainted maiden whom the angels named Lenore Clasp a rare and radiant maiden, whom the angels named Lenore?' Quoth the raven, `Nevermore.' `Be that word our sign of parting, bird or fiend!' I shrieked upstarting `Get thee back into the tempest and the Night's Plutonian shore! Leave no black plume as a token of that lie thy soul hath spoken!
133
Leave my loneliness unbroken! - quit the bust above my door! Take thy beak from out my heart, and take thy form from off my door!' Quoth the raven, `Nevermore.' And the raven, never flitting, still is sitting, still is sitting On the pallid bust of Pallas just above my chamber door; And his eyes have all the seeming of a demon's that is dreaming, And the lamp-light o'er him streaming throws his shadow on the floor; And my soul from out that shadow that lies floating on the floor shall be lifted - nevermore!
Peter en de wolf
134
E THE ROAD NOT TAKEN ROBERT FROST Two roads diverged in a yellow wood, And sorry I could not travel both And be one traveler, long I stood And looked down one as far as I could To where it bent in the undergrowth; Then took the other, as just as fair, And having perhaps the better claim, Because it was grassy and wanted wear; Though as for that the passing there Had worn them really about the same, And both that morning equally lay In leaves no step had trodden black. Oh, I kept the first for another day! Yet knowing how way leads on to way, I doubted if I should ever come back. I shall be telling this with a sigh Somewhere ages and ages hence: Two roads diverged in a wood, and II took the one less traveled by, And that has made all the difference.
135
E THE SHELL MOLLY DRAKE Living grows round us like a skin To shut away the outer desolation For if we clearly mark the furthest deep We should be dead long years before the grave. But turning around within the homely shell Of worry, discontent, and narrow joy We grow and flourish And rarely see the outside dark That would confound our eyes. Some break the shell. I think that there are those Who push their fingers through The brittle walls And make a hole. And through this cruel slit Stare out across the cinders of the world With naked eyes. They look both out and in Knowing themselves And too much else besides.
136
V ‘T IS GOED IN ‘T EIGEN HERT TE KIJKEN ALICE NAHON ‘t is goed in ‘t eigen hert te kijken Nog even voor het slapen gaan Of ik van dageraad tot avond Geen enkel hert heb zeer gedaan. Of ik geen ogen heb doen schreien Geen weemoed op een wezen lei Of ik aan liefdeloze mensen een woordeke van liefde zei. En vind ik in het huis mijns herten Dat ik één droefenis genas Dat ik mijn armen heb gewonden Rondom één hoofd, dat eenzaam was... Dan voel ik, op mijn jonge lippen Die goedheid lijk een avond-zoen... ‘t is goed in ‘t eigen hert te kijken en zo z’n ogen toe te doen.
137
V 'T KRUISKE GUIDO GEZELLE ‘t Eerste dat mij moeder vragen leerde, in lang verleden dagen, als ik hakkelde, ongeriefd nog van woorden, ‘t was, te gader bei mijn' handtjes doende: "Vader, geeft me 'en kruisken, als ‘t u belieft!" ‘k Heb een kruiske dan gekregen, menig keer, en wierd geslegen op mijn' kake, zacht en zoet... Ach, ge zijt mij, bei te gader, afgestorven, moeder, vader, ‘t geen mij nu nog leedschap doet! Maar, dat kruiske, ‘t is geschreven diep mij in den kop gebleven, teeken van mijn erfgebied: die den schedel mij aan scherven sloege, en hiete ‘t kruisken derven, nog en hadd' hij ‘t kruisken niet.
138
E TO MY WIFE OSCAR WILDE I can write no stately proem As a prelude to my lay; From a poet to a poem I would dare to say. For if of these fallen petals One to you seem fair, Love will waft it till it settles On your hair. And when wind and winter harden All the loveless land, It will whisper of the garden, You will understand.
139
V VOOR DE VREDE ANTON VAN WILDERODE Mannen, maakt gij uw wereld nu echt tot een woonhuis voor morgen, tot een zachtere plek om te leven ? Het eerste recht van de vrouwen is het recht om gelukkig te zijn. En geluk is een roepnaam voor vrede. En vrede is lachen en lopen door weiden die wit zijn als hagel, is brood en melk op de tafel, is voorjaar, een dak van vogels. En vrede is zonder verbazing de bloemen volwassen zien worden, het koren hard in de aren, de kinderen teer voor de toekomst. De angst, een vertelsel van vroeger. En vrede is vrienden begroeten in het wijde dal van de wereld, de landen niet langer meer kennen als slagveld of haarden van honger, als machten zonder genade, geharnast en ingegraven.
140
En vrede is diep mogen slapen als de dag tot de laatste droppel gelijk een wijn is gedronken, is fel in de morgen ontwaken voor de zuivere duur van het zonlicht. En vrede is werkzaam voltooien, de deinende steigers bestijgen, de aarde van in den beginne gestreeld door de handen van minnaars, is zonder verbijstering neerzien op al wat de anderen deden. En vrede is nooit weer een kerkhof van kinderlijke gehelmden, is nooit meer de leugen van leuzen waarmee zich de levenden paaien, is nooit meer een dansend dun doek tot lijkwa gestrekt en gestreken. En vrede is ademhalen en jong zijn en zachtjes vergrijzen, een dorp vol verrukkelijk waaien, een stad met geruchten van water, een eindeloos land dat bestaat. O mannen, maakt gij uw wereld nu echt tot een woonhuis voor morgen, tot een zachtere plek om te leven ?
141
V VOOR EEN DAG VAN MORGEN HANS ANDREUS Wanneer ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind, die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield. Vertel het aan een kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken. Vertel het aan de huizen van steen, vertel het aan de stad, hoe lief ik je had. Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden je niet geloven. Ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man alleen maar een vrouw dat een mens een mens zo liefhad als ik jou.
142
V VOOR LATER R. DEKKER Herinner me Als je oud genoeg bent Om het te weten En ik oud genoeg Om zoiets Te kunnen vergeten, Dat ik je vertelde Van een vogeljong Dat de bek Wijd opengesperd Krijste om eten. (je hoeft daarbij niet te vertellen dat ik, in een poging om je moeder natuur te evenaren meer morste in je nek en ogen dat jij kon vreten) Herinner me alleen maar Dat ik toen zei: Jij - Bent onze toekomst, jongen En wij - Een klein stukje Van jouw verleden.
143
V VOOR WIE IK LIEFHEB WIL IK HETEN NEELTJE MARIA MIN mijn moeder is mijn naam vergeten, mijn kind weet nog niet hoe ik heet. Hoe moet ik mij geborgen weten? Noem mij, bevestig mijn bestaan, laat mijn naam zijn als een keten. Noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam. Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
144
V ZIE JE, IK HOU VAN JE HERMAN GORTER Ik vin je zoo lief en zoo licht – je oogen zijn zoo vol licht, ik hou van je, ik hou van je. En je neus en je mond en je haar en je oogen en je hals waar je kraagje zit en je oor met je haar er voor. Zie je ik wou graag zijn jou, maar het kan niet zijn, het licht is om je, je bent nu toch wat je eenmaal bent. O ja, ik hou van je, ik hou zoo vrees’lijk van je, ik wou het helemaal zeggen – Maar ik kan het toch niet zeggen.
145
V ZWERVERSLIEFDE ADRIAAN ROLAND HOLST Laten wij zacht zijn voor elkander, kind, Want, O de maatloze verlatenheden Die over onze moe gezworven leden Onder de sterren waaien in de oude wind. O, laten wij maar zacht zijn en maar niet Het trotse, hoge woord van liefde spreken, Want hoeveel harten moesten daarom breken Onder de wind, in hulpeloos verdriet. Wij zijn maar als de blaren in de wind, Ritselend langs de zoom van oude wonden. Alles is onzeker, hoe zouden wij weten, Weten wat alleen de wind weet, kind Laten wij, omdat wij eenzaam zijn, Nu onze hoofden bij elkander neigen, En wijl wij samen in 't oude waaien zwijgen Binnen een laatste droom gemeenzaam zijn. Veel liefde ging verloren in de wind En wat de wind wil, zullen wij nooit weten; Daarom - voor we elkander weer vergeten Laten wij zacht zijn voor elkander, kind. 146
“Waarde Landgenoten …”
147
148